Handleiding TELESCREEN
April 2013
TeleScreen Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders IV Screener As-I-2-3-4-5
© TelePsy 2013, Drs. H. Lionarons, drs. E. van de Leur, mr. M. Essed
Inhoudsopgave Voorwoord ...............................................................................................................................................................4 1.
Inleiding .......................................................................................................................................................5
2.
Achtergronden van de TeleScreen ..............................................................................................................6
2.1
Kenmerken van e-diagnostiek .....................................................................................................................6
2.2
De ontwikkeling van de TeleScreen.............................................................................................................6
2.3
Professionele en ethische aspecten ...........................................................................................................7
2.4
Mogelijkheden en beperkingen...................................................................................................................8
2.5
Het instrument ..........................................................................................................................................10
3.
Gebruikers van de TeleScreen ...................................................................................................................11
4.
De DS-3-5 ...................................................................................................................................................12
4.1
Algemeen ..................................................................................................................................................12
4.2
Algemene anamnese, actuele zorgbehoefte en hulpvraag ......................................................................12
4.3
Stressfactoren in heden en verleden ........................................................................................................12
4.4
Globaal Algemeen Functioneren ..............................................................................................................13
4.5
Afname en scoring ....................................................................................................................................15
5.
De DS-1 ......................................................................................................................................................16
5.1
Algemeen ...................................................................................................................................................16
5.2
Indicaties voor de As-I stoornissen van de DSM-IV ..................................................................................17
5.3
Aanvullende indicaties..............................................................................................................................20
5.4
Notificatie indicaties ..................................................................................................................................22
5.5
Afwezige indicaties ....................................................................................................................................22
5.6
Afname en scoring .....................................................................................................................................23
6.
De DS-2 ......................................................................................................................................................24
6.1
Algemeen ..................................................................................................................................................24
6.2
De persoonlijkheidsstoornissen in de DS-2 ..............................................................................................24
6.3
Inhoud van de DS-2...................................................................................................................................25
6.4
Afname en Scoring....................................................................................................................................26
7.
Literatuur ...................................................................................................................................................28
Bijlage A.
Vragen van de DS-3-5 .........................................................................................................................30
Bijlage B.
Vragen van de DS-1 ............................................................................................................................32
Bijlage C.
Vragen van de DS-2 ............................................................................................................................54
Handleiding TeleScreen
3
Voorwoord E-zorg wint steeds meer terrein, ook in de geestelijke gezondheidszorg (GGZ). Professionals worden uitgedaagd om hun traditionele rol onder de loep te nemen en andere vormen van zorg in hun werkwijze op te nemen. E-zorg is een goed bereikbare en goedkope variant op de vaak moeilijk toegankelijke en dure face-to-face contacten met een professional. Mensen die vanwege geografische of financiële omstandigheden niet in staat waren te profiteren van professionele hulp krijgen nu de mogelijkheid om via het internet alsnog die hulp te ontvangen. Een bijzondere vorm van e-zorg is e-diagnostiek. Ook daar zijn de efficiencyvoordelen evident. Ediagnostiek maakt niet alleen gebruik van de voordelen van computergestuurd psychodiagnostisch onderzoek (met behulp van vragenlijsten en psychologische tests), maar ook van de mogelijkheden voor het toepassen van gestandaardiseerde beslisregels bij de diagnostische hypothesevorming, zorgindicering en behandelplanning. Gestandaardiseerde beslisregels dragen bij tot het vergroten van de betrouwbaarheid van deze drie essentiële facetten van de behandeling. Web-based afname voegt daaraan toe dat de patiënt in zijn eigen tijd, vanaf elke locatie (mits verbonden met het internet) en op elk moment, diagnostische vragenlijsten en tests kan invullen. TelePsy is er trots op aan deze belangrijke ontwikkeling in de zorg bij te mogen dragen. Zowel de ontwikkeling van de TeleScreen, een instrument voor ggz-diagnostiek op afstand, als de ontwikkeling van onze ROM-portal voor de monitoring van de behandeloutcome mogen zich verheugen in een groeiende en inspirerende belangstelling, zowel in Nederland als daarbuiten. De noodzaak voor het samenstellen van een handleiding voor de TeleScreen werd hierdoor steeds groter. In deze handleiding wordt de stand van zaken rond de TeleScreen weergegeven. Gezien de ontwikkelingen – niet alleen maatschappelijk, maar ook op het gebied van psychometrisch onderzoek – zullen meerdere versies volgen. Wij houden u op de hoogte. De afgelopen jaren hebben verschillende professionals en instanties bijgedragen aan de ontwikkeling van de TeleScreen, waaronder Stichting Robuust, Maastricht University, verscheidene GGZinstellingen en praktijken, huisartsen en natuurlijk de medewerkers van TelePsy. Wij zijn al deze mensen zeer dankbaar voor hun hulp. Ook de gebruikers hebben een belangrijke bijdrage geleverd aan het verbeteren van de TeleScreen door het delen van hun ervaringen met de ontwikkelaars. Wij zijn blij met elke feedback, positief of negatief, omdat we daarvan kunnen leren en de TeleScreen verder kunnen ontwikkelen tot een instrument waarmee de zorg beter en goedkoper kan worden, en beschikbaar blijft voor iedereen die zorg nodig heeft. Mr. Marco Essed Directeur TelePsy
Handleiding TeleScreen
4
1.
Inleiding
Voor u ligt de handleiding van de TeleScreen. Doel is de gebruiker bekend te maken met de mogelijkheden van het instrument en behulpzaam te zijn bij het praktische gebruik daarvan. De handleiding voorziet niet in algemene psychodiagnostische kennis, maar in het verbinden van deze kennis met een wezenlijk andere vorm van diagnostiek dan tot nu toe gebruikelijk in de GGZ. Informatie wordt verzameld door een applicatie, die deze informatie vervolgens automatisch verwerkt en samenvat in hypotheses. Deze hypotheses – of indicaties voor mogelijke stoornissen – dienen te worden getoetst, gecorrigeerd en/of aangevuld in een persoonlijk contact met de patiënt. Deze persoonlijke nuancering door de patiënt van de digitaal gegenereerde indicaties vormt een belangrijke aanvulling op de e-diagnostiek. In de eerste drie hoofdstukken van de handleiding wordt ingegaan op de kenmerkende aspecten van e-diagnostiek en de wijze waarop de applicatie hiermee rekening houdt. In de hoofdstukken 4,5 en 6 wordt de inhoud en afname van de verschillende (deel)instrumenten van de TeleScreen beschreven. Het gaat om drie vragenlijsten, waarmee indicaties worden afgegeven voor een complete DSM-IV classificatie.
Handleiding TeleScreen
5
2.
Achtergronden van de TeleScreen
2.1
Kenmerken van e-diagnostiek
E-diagnostiek maakt gebruik van tests en vragenlijsten binnen een webapplicatie. Gestructureerde Interviews verhogen de betrouwbaarheid en validiteit van het psychiatrisch onderzoek aanmerkelijk, maar worden niet altijd ingezet in verband met de forse tijdinvestering die ze vragen. Afname met behulp van de computer kan de diagnosticus veel kostbare tijd besparen. Met de popularisering van het internet is een volgende stap gezet in de geautomatiseerde afname en in de huidige tijd waarin budgets in de geestelijke gezondheidszorg sterk onder druk staan, lijkt de inzet van e-diagnostiek binnen de GGZ onvermijdelijk. Zeker wanneer het gaat om screenend onderzoek in het kader van de zorgindicering behoort e-diagnostiek tot de meest kosteneffectieve en gebruiksvriendelijke vormen van diagnostiek. In het algemeen stellen mensen zich zeer openhartig op tijdens het invullen van online tests. Er is een groot aantal onderzoeken waaruit blijkt dat mensen geneigd zijn meer informatie over zichzelf prijs te geven aan een computer dan aan een persoon (Davis, 1999; Joinson & Buchanan, 2001; Wallace, 1999). Een mogelijke verklaring hiervoor is dat mensen zich anoniem wanen bij het invullen van online onderzoek, en daardoor de tests minder sociaal wenselijk en meer openhartig invullen dan ze geneigd zijn te doen bij een paper-and-pencil versie van dezelfde test (Joinson, 1999). Of die openhartigheid ook geldt voor patiënten, wiens identiteit bekend is bij de e-diagnosticus, is niet wetenschappelijk onderzocht. Buchanan (2000, 2001) wees al meer dan een decennium geleden op de noodzaak voor onderzoek naar de ‘openhartigheidshypothese’, dat is, naar het verschijnsel dat patiënten geneigd zijn op online vragenlijsten een grotere mate van zelfonthulling te laten zien. De ervaring bij TelePsy wijst in die richting. Door Maastricht University is onderzoek gedaan naar de acceptatie van e-diagnostiek in het kader van de ggz-triage door huisartsen en ggz-praktijkondersteuners. Deze feasibility study heeft aangetoond dat zowel patiënten als hulpverleners enthousiast zijn over het gebruik van ediagnostiek. De validiteitsstudie is op het moment van schrijven van deze handleiding nog in volle gang. Hierbij wordt samengewerkt met verschillende GGZ-instellingen en vrijgevestigde praktijken.
2.2
De ontwikkeling van de TeleScreen
In 2010 werd door TelePsy een begin gemaakt met de ontwikkeling van een internetapplicatie ten behoeve van triagediagnostiek door de huisarts. Onder triagediagnostiek wordt verstaan: een vorm van screenende diagnostiek bij mensen met psychische klachten en problemen, gericht op het formuleren van hypotheses over mogelijke psychische stoornissen en het inschatten van de zorgbehoefte van de patiënt. Het instrument dat bij de triagediagnostiek ingezet zou worden, diende geschikt te zijn voor gebruik via het internet door verschillende groepen patiënten.
Handleiding TeleScreen
6
Voor de ontwikkeling van de TeleScreen werd een aantal van de gangbare instrumenten uit de psychiatrische en psychologische onderzoekspraktijk beoordeeld op hun bruikbaarheid voor triagediagnostiek via het internet. Het ging daarbij niet uitsluitend om zelfrapportage-instrumenten, maar ook om gestructureerde interviews en psychologische tests. Er werd voor gekozen om voor het onderzoek naar de psychiatrische toestandsbeelden de MINI 500 en de SCID-I als inspiratiebron te gebruiken. Aan de hand van de DSM-IV werden vragen geformuleerd die geschikt zijn voor gebruik bij e-diagnostiek. Voor de persoonlijkheidsstoornissen en -trekken werd aan de hand van de kenmerken van de As-II stoornissen van de DSM-IV een lijst ontwikkeld met beweringen over de persoonlijkheid. Voor het in kaart brengen van de psychosociale stress (As-IV problematiek) werd een vragenlijst ontwikkeld met open vragen over een aantal vaste onderwerpen. Op deze wijze wordt door middel van de TeleScreen navraag gedaan naar psychiatrische symptomen nu en in het verleden, naar persoonlijkheidsproblemen, naar de medische status en ontregelende situaties nu en in het verleden, en naar het algemeen niveau (persoonlijk, maatschappelijk en beroepsmatig) van functioneren nu en in het afgelopen jaar.
2.3
Professionele en ethische aspecten
Professionele en ethische aspecten wegen zwaar bij elke vorm van psychologisch of psychiatrisch onderzoek, en zijn zo mogelijk van nog groter belang bij e-diagnostiek. De ethische richtlijnen voor testdiagnostiek zijn ook van toepassing op het gebruik van online tests. Zowel TelePsy, de ontwikkelaar en distribiteur van de TeleScreen, als de gebruikers dienen zich er rekenschap van te geven dat het wetenschappelijk onderzoek naar de betrouwbaarheid en validiteit van e-diagnostiek nog weinig instrumenten heeft opgeleverd. De informatie uit het onderzoek met de TeleScreen dient daarom altijd getoetst te worden aan andere bronnen van informatie. Gebeurt dit niet, of onvoldoende, dan lopen patiënten het risico dat er onjuiste conclusies getrokken worden over hun toestand en hun een juiste behandeling onthouden wordt. Elk onderzoeksinstrument, hoe zorgvuldig ook geconstrueerd, kan verkeerd gebruikt worden. De hulpverlener dient zich daarom goed op de hoogte te stellen van het doel en de mogelijkheden en beperkingen van de TeleScreen. Het gemak waarmee de TeleScreen ingezet kan worden kan de drempel ongewenst verlagen. Afname van de TeleScreen of onderdelen daarvan moet berusten op een bewuste keuze van de hulpverlener en ten dienste staan van de behandeling van de patiënt. Een ander aspect betreft de bespreking van het onderzoeksresultaten met de patiënt. De resultaten dienen persoonlijk door de hulpverlener met de patiënt besproken te worden. Het op afstand meedelen aan patiënten van potentieel gevoelige informatie, zonder de mogelijkheid voor een passende opvang, is ethisch niet acceptabel. Hierdoor zou de patiënt geconfronteerd kunnen worden met emotioneel belastende informatie, of met informatie die onvolledig is of vatbaar is voor een verkeerde interpretatie.
Handleiding TeleScreen
7
Ook de financiële voordelen van e-diagnostiek mogen niet ten koste gaan van het belang van de patiënt. Kosteneffectiviteit houdt een zorgvuldige afweging in van de zorgbehoefte van de patiënt en de beschikbare middelen voor diens behandeling. Tenslotte dient de hulpverlener garant te staan voor een juiste omgang met de privacy van de patiënt en de resultaten van het onderzoek uitsluitend beschikbaar te stellen aan derden als vooraf toestemming daartoe is verleend door de patiënt.
2.4
Mogelijkheden en beperkingen
De gebruiker moet op de hoogte zijn van de mogelijkheden en beperkingen van de TeleScreen en de omstandigheden waaronder deze ingevuld dient te worden teneinde betrouwbare indicaties te krijgen. In het algemeen stellen mensen zich zeer openhartig op tijdens het invullen van online tests. Dit biedt mogelijkheden voor het efficiënt opsporen van pathologie onder zowel de normaalpopulatie als onder reeds bekende patiëntpopulaties. Onderzoek met de TeleScreen is gebaseerd op de zelfbeoordeling van de patiënt over zijn functioneren. Dit maakt het onderzoek kwetsbaar voor al dan niet opzettelijke vervorming van de informatie door de patiënt. Daarom is de TeleScreen doorgaans niet het enige instrument waarmee bepaald wordt welke zorg de patiënt nodig heeft. Ook andere beoordelaars, en beoordelingsmomenten, zoals het contact met de zorgverlener en/of aanvullende specialistische tests, dienen als toets voor de indicaties die zijn gegenereerd door de TeleScreen. Niet elke patiënt leent zich voor toepassing van de TeleScreen. Met de TeleScreen kunnen patiënten met een leeftijd vanaf 16 jaar die de Nederlandse taal beheersen en een leesniveau hebben van tenminste zes schoolse jaren (een afgeronde basisschool) worden onderzocht. De hulpverlener dient na te gaan of de patiënt in staat is de inhoud van de vragen te begrijpen en op zichzelf toe te passen. Dit kan problematisch zijn bij: Mensen met een laag verbaal IQ Mensen met een leesstoornis Mensen uit een andere cultuur Emotioneel ernstig gedepriveerde mensen Mensen uit een andere cultuur en die vrij recent in Nederland zijn komen wonen, kunnen de vragen interpreteren vanuit een culturele achtergrond die sterk kan afwijken van de gehanteerde normgroep. Dit kan de betrouwbaarheid van het onderzoek nadelig beïnvloeden. Ook de klinische toestand van de patiënt kan een betrouwbare invulling van de TeleScreen nadelig beïnvloeden. Voor patiënten met een concentratiestoornis kan het invullen van de vragenlijsten een langdurige en eentonige opgave zijn. Ook erg angstige of geagiteerde mensen vinden het vaak
Handleiding TeleScreen
8
moeilijk om de vragenlijsten in één keer af te ronden. Het is geen probleem om de invulling zo nodig kort te onderbreken, zodat de patiënt zich daarna weer beter op de vragen kan concentreren. Het is wel van belang om de vragenlijsten op dezelfde dag in te vullen. Bij extreem angstige of psychotische mensen kunnen de vragen soms te bedreigend overkomen en is het onmogelijk de TeleScreen af te ronden. In verband met gevaar voor overbelasting kunnen deze patiënten beter niet met behulp van de TeleScreen onderzocht worden. Ten slotte zijn bij antisociale en narcistische patiënten, en patiënten die om andere redenen niet in staat zijn kwetsbaarheden bij zichzelf te onderkennen en hierover te rapporteren, bijvoorbeeld verwarde patiënten, zelfbeoordelingen van maar zeer beperkte waarde. Een andere voorwaarde voor een betrouwbaar onderzoeksresultaat is dat de patiënt de vragenlijsten kan invullen in een rustige omgeving, waarin hij niet wordt afgeleid en zich niet onder druk gezet voelt om vragen in een bepaalde richting te beantwoorden. Wanneer de hulpverlener twijfels heeft omtrent de condities waaronder de patiënt aan de TeleScreen zal werken, dient de afname heroverwogen te worden. Het is ook van belang om na te gaan welke attitude de patiënt heeft ten opzichte van het onderzoek. Een onwelwillende patiënt zal de vragenlijsten in het algemeen niet gemotiveerd en niet betrouwbaar invullen. Vaak is het goed informeren van de patiënt over het doel en de werkwijze van de TeleScreen al voldoende. Zeker in de context van een langdurige behandelrelatie - zoals gebruikelijk in de huisartssetting - is de patiënt doorgaans goed te overtuigen van het belang van een openhartige en eerlijke zelfrapportage voor een juiste behandelkeuze. Maar ook bij gebruik aan de poort van de GGZ is de patiënt in het algemeen gemakkelijk te overtuigen van het belang van de TeleScreen teneinde in het juiste zorgprogramma te komen. Men mag er niet zonder meer van uit gaan dat web-based versies van psychologische tests hetzelfde in kaart brengen als paper-and-pencil varianten. Helaas zijn op dit moment nog weinig diagnostische instrumenten onderzocht op hun betrouwbaarheid en validiteit bij het gebruik via het internet. Ook het onderzoek naar de psychometrische eigenschappen van de TeleScreen tests verkeert nog in de onderzoeksfase. Desalniettemin zijn de eerste data veelbelovend. In het licht van bovenstaande moet erop gewezen worden dat de TeleScreen geen definitieve DSM IV diagnoses afgeeft, maar uitsluitend indicaties voor een mogelijke diagnose. Voorzichtigheid bij de interpretatie van de diagnostische informatie is dan ook geboden.
Handleiding TeleScreen
9
2.5
Het instrument
Afname van de TeleScreen vereist enige ervaring met het gebruik van een computer. Het instrument is bedoeld voor het screenen van patiënten die zich melden met psychische klachten en patiënten met somatische klachten waarbij gedacht wordt aan een psychische oorzaak. De TeleScreen bestaat uit een aantal gedigitaliseerde vragenlijsten, die geïntegreerd zijn in een webbased applicatie en in de onderstaande volgorde worden afgenomen: DS-3-5: Algemene anamnese, somatische aandoeningen, psychosociale en omgevingsfactoren en globaal algemeen functioneren (GAF) DS-1: Klinische stoornissen en andere aandoeningen die reden voor zorg kunnen zijn DS-2: Persoonlijkheidsstoornissen De DS-3-5 betreft een vragenlijst met een variabel aantal vragen, bestaande uit vragen in ‘Ja-Nee’ vorm, multiple choice en open vragen. De DS-1 betreft een klachtenlijst met een variabel aantal vragen, bestaande uit vragen in ‘Ja-Nee’ vorm, multiple choice en open vragen. De DS-2 betreft een vragenlijst met een vast aantal vragen, bestaande uit vragen in ‘Juist-Onjuist’ vorm. De e-tool is ‘zelfdenkend’, dat wil zeggen dat antwoorden op voorgaande vragen bepalen welke volgende vragen wordt gepresenteerd. Hierdoor worden er geen onnodige items gepresenteerd en wordt de benodigde informatie op een zo efficiënt mogelijke manier verkregen. Wanneer de patiënt niet voldoet aan de noodzakelijke ingangscriteria , en er dus niet (meer) aan een bepaalde indicatie kan worden voldaan, wordt de vragenset afgebroken en wordt vervolgd met een volgend onderwerp. Aan de hand van de gerapporteerde informatie worden hypotheses gegenereerd en geclassificeerd volgens het DSM-IV classificatiesysteem en wordt een inschatting gemaakt van de zorgbehoefte en behandelmotivatie van de patiënt. Invulling van de volledige TeleScreen neemt 30 tot 90 minuten in beslag, afhankelijk van de hoeveelheid klachten en problemen die de patiënt rapporteert.
Handleiding TeleScreen
10
3.
Gebruikers van de TeleScreen
Huisartsen, huisarts-praktijkondersteuners (POH GGZ en POH S), bedrijfsartsen, zelfstandig gevestigd psychologen en psychiaters, maar ook algemene en gespecialiseerde GGZ-instellingen en ziekenhuizen kunnen gebruik maken van de TeleScreen. Niet al deze professionals hebben voldoende kennis van psychopathologie en psychiatrische stoornissen, noch van psychodiagnostisch en psychiatrisch onderzoek. Hiervoor moeten zij terugvallen op een ggz-professional die de onderzoeksgegevens uit de TeleScreen verzamelt en checkt op hun juistheid en relevantie. Deze zogenaamde primaire gebruiker dient bekend te zijn met het state-of-the-art psychologisch en psychiatrisch onderzoek en met de ontwikkelingen binnen de ediagnostiek. Voor de secundaire gebruiker, de verwijzer, is dit minder het geval, maar is vergaande onwetendheid op zijn minst ongewenst en onverantwoord. De onderzoeksprocedure vereist dat de gebruiker de informatie uit de TeleScreen toetst in het directe patiëntcontact en vervolgens de conclusies met de patiënt bespreekt. Hiervoor is kennis nodig van psychopathologie en psychiatrische diagnoses.
Handleiding TeleScreen
11
4.
De DS-3-5
4.1
Algemeen
De DS-3-5 is bedoeld om de actuele zorgbehoefte - de problemen waarvoor de patiënt hulp zoekt of waarvoor de patiënt is verwezen - en het ervaren niveau van functioneren in kaart te brengen. Medische, psychosociale en omgevingsproblemen kunnen een belangrijke rol kunnen spelen in het ontstaan of voortbestaan van psychische stoornissen. Ook dienen deze klachten bij de behandelindicering vaak in overweging te worden genomen. De DS-3-5 bestaat uit 16 items verdeeld over 5 sets van vragen: vragen naar de leefsituatie en de actuele zorgbehoefte; vragen naar de huidige medische status; vragen naar de huidige psychische problemen; vragen naar stressfactoren in heden en verleden; vragen naar het algemeen functioneren. Met behulp van de aldus verkregen informatie worden hypotheses gegenereerd op As-III, IV en V.
4.2
Algemene anamnese, actuele zorgbehoefte en hulpvraag
In dit deel van de vragenlijst noteert de patiënt informatie over de leef- en werkomstandigheden, de zorgbehoefte en de hulpvraag. Het komt vaak voor dat patiënten op de TeleScreen problemen noteren die nog niet bij de hulpverlener bekend waren. De redenen hiervoor zijn van diverse aard. Soms is het de patiënt onvoldoende gelukt om in de beperkt beschikbare tijd de ervaren problemen afdoende te beschrijven, of resulteert het contact met de hulpverlener niet in een gedeelde probleembeschrijving. Ook komt het voor dat de patiënt in een eerste gesprek nog niet ‘zo ver is’ om het werkelijke probleem boven tafel te leggen en gebeurt dit pas bij de invulling van de TeleScreen. Dit kan zich onder andere voordoen bij middelenmisbruik en seksueel misbruik, maar ook bij psychoticisme en andere vormen van ernstige psychiatrie, die schuld- of schaamte beladen zijn.
4.3 Stressfactoren in heden en verleden In deze sectie noteert de patiënt de factoren die volgens hem van invloed zijn of zijn geweest op zijn huidige disfunctioneren. Er wordt onderscheid gemaakt in:
Problemen binnen de primaire steungroep, zoals gezondheidsproblemen bij of overlijden van een gezinslid, vervreemding van gezinsleden of scheiding, problemen rond nieuwe gezinssamenstelling, overbescherming, emotionele of fysieke verwaarlozing, seksueel of lichamelijk misbruik, en alle andere problemen die zich kunnen voordoen in het huidige gezin of hebben voorgedaan in het gezin van herkomst.
Handleiding TeleScreen
12
4.4
Problemen binnen de sociale omgeving, zoals ontbreken van een sociaal netwerk, overlijden of ander verlies van vrienden, tekortschieten van maatschappelijke steun, eenzaamheid, discriminatie, problemen met aanpassen aan een andere cultuur of aan een andere levensfase. Problemen met onderwijs of scholing, zoals studieproblemen, ongeschikt type onderwijs, ernstige demotivatie, fysiek, geografische, financiële belemmeringen om onderwijs of scholing te volgen. Problemen met werk, zoals dreiging werk te verliezen of werkloosheid, moeilijke werkomstandigheden, onvrede met het soort werk, onenigheid op het werk. Problemen met wonen, zoals dakloosheid, slechte behuizing, onveilige woonomgeving, onenigheid met buren of huisbaas. Financiële problemen, zoals onvoldoende financiële middelen, armoede. Problemen met de toegankelijkheid van gezondheidszorgdiensten, zoals onvoldoende beschikbaarheid of bereikbaarheid, problemen met ziektekostenverzekering. Problemen met justitie en politie of met de misdaad, zoals arrestatie, gevangenneming, slachtoffer van een misdrijf. Andere psychosociale en omgevingsproblemen, zoals oorlogen, natuurrampen, door mensen veroorzaakte rampen en andere vijandelijkheden.
Globaal Algemeen Functioneren
De DS-3-5 vraagt ook om een zelfinschatting van het algemeen niveau van functioneren. Het gaat om een algemene inschatting die is afgeleid van het psychisch, sociaal en beroepsmatig functioneren. De beperkingen die het gevolg zijn van lichamelijk functioneren of van omgevingsfactoren worden niet meegenomen in de vaststelling van de GAF. Uitgegaan wordt van de ernst-bepaling zoals die in de 10 categorieën van DSM-IV GAF schaal is weergegeven. Hoe lager de GAF interval, hoe intensiever de zorgbehoefte. Omdat het gaat om een zelfinschatting kan de aangegeven ernst niet leidend zijn voor de zorgindicering. Zowel (veel) te hoge inschattingen als (veel) te lage inschattingen komen veel voor. Het gaat echter ook om een maat voor het zelfinzicht van de patiënt te verkrijgen. Bovendien is het in de DSM IV GAF systematiek niet zo dat ernst en niveau van functioneren altijd met elkaar in overeenstemming moeten zijn. Advies is dat bij een verschil in overeenstemming de diagnosticus zich bij de beoordeling laat leiden door de ernstigste van de twee, d.w.z. door de ernst van de symptomatologie wanneer deze het laagste is, of door het niveau van functioneren, wanneer dit opvallend lager is dan de ernst van de symptomen. Zo moet de GAF-beoordeling van iemand met minimale psychische verschijnselen, maar die bijvoorbeeld door overmatig middelengebruik vrienden of werk heeft verloren onder de 40 vastgesteld worden.
Handleiding TeleScreen
13
GAF intervallen en hun betekenis voor de zorgindicering GAF 91-100:
goed tot superieur, (vrijwel) symptoomloos functioneren. Mensen met een dergelijke GAF score hebben veel krachtbronnen om op terug te vallen. Levensproblemen lijken nooit uit de hand te lopen. Ze zijn vrijwel altijd opgewekt en tevreden, zelfverzekerd in werk en relaties. Anderen komen naar hem toe vanwege de vele positieve kwaliteiten. Behandeling is niet aan de orde. N.B. Het is zeer opmerkelijk als een (verwezen of zelfverwezen) patiënt aangeeft op een dergelijk hoog niveau te functioneren.
GAF 90-81:
geen of minimale symptomen. Mensen met een dergelijke GAF score functioneren goed op alle terreinen. Ze zijn belangstellend en betrokken bij een groot aantal activiteiten, beschikken over effectieve sociale vaardigheden, zijn in het algemeen tevreden met hun bestaan en hebben niet meer dan alledaagse problemen of zorgen. Ook bij deze categorie is behandeling niet aan de orde en is het opmerkelijk als een (verwezen of zelfverwezen) patiënt aangeeft op dit niveau te functioneren.
GAF 71-80:
voorbijgaande symptomen of te verwachten reacties op psychosociale stressfactoren. Mensen met een dergelijke GAF score beschikken over minder positieve trekken dan de mensen met hogere GAF scores. Ze laten lichte beperkingen zien in het sociaal of beroepsmatig functioneren of op school. Mensen met een dergelijke GAF worden in het algemeen aangezet tot (verbetering van) de zelfzorg, al dan niet gecombineerd met ‘watchful waiting’.
GAF 61-70:
enkele lichte symptomen OF enkele problemen in het sociaal of beroepsmatig functioneren of op school. Het functioneren is in het algemeen redelijk, en de persoon heeft enkele betekenisvolle contacten. Maar hoewel deze patiënten in staat zijn tot werken en het onderhouden van relaties met anderen, zijn er vaak wel conflicten op deze gebieden. Meestal kan met een korte behandeling al snel resultaat geboekt worden.
GAF 51-60:
matig ernstige symptomen OF matig ernstige problemen in het sociaal en beroepsmatig functioneren of op school. Deze GAF interval wordt ook gezien bij patiënten met langdurige karakterpathologie, waarbij intensievere behandeling nodig is dan wanneer het uitsluitend lijkt te gaan om een As-1 stoornis, maar waarin wel kan worden volstaan met een ambulante behandeling.
GAF 41-50:
veel en ernstige symptomen OF ernstige beperkingen in het sociaal of beroepsmatig functioneren of op school. Ze kunnen problemen hebben met het algemeen dagelijks functioneren, of met het behouden van werk of intieme vrienden. Ze kunnen worstelen met drugsmisbruik of ernstige impulsiviteit op andere gebieden, en hebben ernstige problemen met het behouden van stabiliteit. Ze zijn in het algemeen
Handleiding TeleScreen
14
niet geschikt voor een kortdurende behandeling. Er zal vaak een tweesporenbeleid gevolgd moeten worden, waarbij het opbouwen van copingvaardigheden gecombineerd wordt met symptomatische behandeling. Ook moet medicatie vaker overwogen worden, aangezien veel van de ernstige As-1 stoornissen (bijv. bipolaire I stoornis, schizofrenie, ernstige ADHD) beter reageren op medicatie. Meestal zijn ze nog wel in staat buiten de kliniek te blijven. GAF 31-40:
enige beperkingen in het denken, de realitytesting of in de communicatie OF belangrijke beperkingen op verschillende terreinen zoals werk, school, gezins- of familierelaties. Klinische behandeling of opname kan overwegen worden.
GAF 21-30:
het gedrag wordt ingegeven door ernstige wanen of hallucinaties OF ernstige beperkingen in communicatie of oordeelvorming (bijvoorbeeld incoherente gedachtengang, grove ongepaste handelingen) OF onvermogen om te functioneren op bijna alle terreinen. Deze mensen zijn niet in staat om te werken of anderszins aan het maatschappelijk leven deel te nemen. Er is vaak sprake van ernstige zelfverwaarlozing en verwaarlozing van het gezin. Opname voor behandeling is noodzakelijk.
GAF 1-20
Patiënten in deze categorie hebben meestal klinische behandeling nodig of een anderszins gesuperviseerde omgeving. Een klinische opname geldt voor een GAF < 40, terwijl een GAF van 31-40 vraagt om een gestructureerde leefomgeving en een GAF 1-20 om onder toezichtstelling. Patiënten die op een dergelijk laag niveau functioneren hebben niet alleen ondersteuning nodig, maar ook observatie, medicatie en training in alledaags functioneren en sociale vaardigheden.
4.5
Afname en scoring
De DS-3-5 bestaat uit een aantal gesloten en open vragen. De patiënt kan in eigen bewoording een beschrijving geven over zijn of haar functioneren. Antwoorden hoeven niet gescoord of genormeerd te worden. Het betreft een algemene anamnese en zelfbeoordeling van de lijdenslast.
Handleiding TeleScreen
15
5.
De DS-1
5.1
Algemeen
De DS-1 is een gestructureerde vragenlijst voor de belangrijkste psychiatrische aandoeningen en andere problemen die een reden voor zorg kunnen zijn. De vragenlijst bestaat uit 558 vragen met een ‘ja-nee’ format. De vragen zijn afgeleid van de criteria die in de DSM-IV gehanteerd worden voor het vaststellen van een bepaalde psychische stoornis. De DS-1 maakt onderscheid in primaire en secundaire stoornissen en kan verschillende aanvullende indicaties genereren. Van een secundaire stoornis is sprake als deze onderdeel vormt van een primaire indicatie die reeds door het instrument is vastgesteld. Dit is bijvoorbeeld het geval bij een slaapstoornis, terwijl er reeds een depressie is vastgesteld. Binnen de applicatie worden primaire stoornissen in het zwart weergegeven en secundaire stoornissen in het grijs. De aanvullende indicaties zijn bedoeld om een compleet beeld te geven van de klachten van een patiënt, nu en in het verleden, maar geen directe indicatie in het kader van de DSM IV vormen. De vragenlijst is ‘zelfdenkend’, dat wil zeggen dat wanneer de patiënt niet voldoet aan de noodzakelijke ingangscriteria voor een specifieke diagnose, de vervolgvragen die bij de beoogde diagnose horen, worden overgeslagen. De applicatie gaat dan over naar de vragen behorend bij een volgende diagnose. Hierdoor kan de afnametijd van de DS-1, ondanks de reikwijdte, bijzonder kort gehouden worden. De DS-1 leent zich voor toepassing in de huisartspraktijk en in de algemene ggz (zelfstandig gevestigden en instellingen) waar niet meteen behoefte is aan specialistisch onderzoek ‘in de diepte’, maar waar men door middel van een ‘breedband’ onderzoek ook bijvoorbeeld aan middelen gebonden stoornissen in beeld wil krijgen, ten behoeve van de toeleiding naar een korte interventie, specialistische behandeling of nader onderzoek. Het merendeel van de stoornissen wordt uitsluitend nagevraagd op huidige aanwezigheid, andere ook op voorgaande episodes en life-time aanwezigheid. De DS-1 geeft geen specificatie van de ernst. Voor sommige diagnoses kan het zinvol zijn, nadat de aanwezigheid met de DS-1 is vastgesteld, een aanvullende ernst rating te doen met een specifieke ernst rating-schaal. Deze schaal kan dan automatisch, na afronding van de sectie over de betreffende stoornis, door de applicatie aan de patiënt gepresenteerd. De DS-1 legt bij sommige stoornissen tevens het beloop vast. Voor de aanduiding ‘ in remissie’ gaat het om een situatie waarin voorheen werd voldaan aan de criteria van een stoornis, maar op het moment van afname geen, of onvoldoende symptomen aanwezig zijn om te mogen spreken van een stoornis. Het is zinvol om een stoornis in remissie vast te leggen, bijvoorbeeld in het kader van een
Handleiding TeleScreen
16
voortgezette evaluatie of preventieve behandeling. Denk hierbij aan bijvoorbeeld een bipolaire stoornis, of een ernstige verslaving. Ook wordt vastgelegd wanneer het gaat om een recidive, dat wil zeggen, een heropleving van de klachten, na een periode waarin niet langer voldaan werd aan alle criteria van de stoornis. Let wel, dat de patiënt in dit geval nog niet hoeft te voldoen aan alle criteria om van een recidive te kunnen spreken. Als de symptomen het begin lijken in te luiden van een nieuwe episode, kan de stoornis al gediagnosticeerd worden als zijnde actueel aanwezig. De specificatie ‘voorgeschiedenis’ wordt gebruikt wanneer in de voorgeschiedenis aan de criteria van de stoornis werd voldaan en het nuttig lijkt om dit vast te leggen, zelfs al is de patiënt volledig hersteld van deze stoornis.
5.2
Indicaties voor de As-I stoornissen van de DSM-IV
De DS-1 vraagt naar de volgende stoornissen: Stoornissen die meestal voor het eerst op zuigelingenleeftijd, kinderleeftijd of in adolescentie gediagnosticeerd worden o Aandachtstekortstoornissen en gedragsstoornissen
o
Aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit
Tic-stoornissen Stoornis van Gilles de la Tourette
Aan middelen gebonden stoornissen o Alcohol gerelateerde stoornissen
o
o
o
Cocaïneafhankelijkheid
Misbruik van cocaïne Hallucinogeen gerelateerde stoornissen
o
Cannabisafhankelijkheid
Cannabismisbruik Cocaïne gerelateerde stoornissen
o
Amfetamineafhankelijkheid Misbruik van amfetamine
Cannabis gerelateerde stoornissen
o
Alcoholafhankelijkheid
Misbruik van alcohol Amfetamine gerelateerde stoornissen
Hallucinogeenafhankelijkheid Misbruik van hallucinogeen
Stoornissen gerelateerd aan afhankelijkheid van een vluchtige stof Afhankelijkheid van een vluchtige stof Misbruik van een vluchtige stof Opioïde gerelateerde stoornissen
Handleiding TeleScreen
Afhankelijkheid van opioïde, Misbruik van opioïde
17
o
Fencyclidine gerelateerde stoornissen
o
o
Schizofrenie en andere psychotische stoornissen o
Afhankelijkheid van fencyclidine Misbruik van fencyclidine Sedativum, hypnoticum of anxiolyticum gerelateerde stoornissen Afhankelijkheid van sedativum, hypnoticum of anxiolyticum Misbruik van sedativum, hypnoticum of anxiolyticum Andere (onbekende) aan middelen gebonden stoornissen Afhankelijkheid van een ander middel Misbruik van een ander middel
Schizofrenie
Stemmingsstoornissen o Depressieve stoornissen
o
Bipolaire stoornissen
Bipolaire I stoornis Bipolair I stoornis, laatste episode manisch Bipolair I stoornis, laatste episode hypomaan Bipolair I stoornis, laatste episode depressief Bipolaire II stoornis Bipolair stoornis II, huidig hypomaan Bipolair II stoornis, huidig depressief
Angststoornissen
Depressieve stoornis, eenmalige episode Depressieve stoornis, recidiverend Dysthyme stoornis Depressieve stoornis NAO
Paniekstoornis zonder agorafobie Paniekstoornis met agorafobie Agorafobie, zonder voorgeschiedenis van paniekstoornis Agorafobie, zonder paniekstoornis, maar met voorgeschiedenis van paniekstoornis Agorafobie, zonder voorgeschiedenis van gelimiteerde symptomen Sociale fobie, gegeneraliseerd Sociale fobie, niet gegeneraliseerd Specifieke fobie Obsessieve-compulsieve stoornis Posttraumatisch stressstoornis Gegeneraliseerde angststoornis
Somatoforme stoornissen
Handleiding TeleScreen
Somatoforme stoornis Conversiestoornis
18
Seksuele stoornissen en genderidentiteitsstoornissen
Stoornissen in seksueel verlangen Seksuele stoornis met verminderd verlangen Seksuele aversiestoornis Seksuele opwindingsstoornis Erectiestoornis Orgasmestoornissen Orgasmestoornis bij de man Orgasmestoornis bij de vrouw Voortijdige ejaculatie Seksuele-pijnstoornissen Dyspareunie Vaginisme Seksuele stoornis niet anderszins omschreven Parafilieën Parafilie (NAO) Genderidentiteitsstoornissen Genderidentiteitsstoornis
Eetstoornissen
Pijnstoornis gebonden aan psychische factoren, acuut Pijnstoornis gebonden aan psychische factoren, chronisch Pijnstoornis gebonden aan zowel psychische factoren als een somatische aandoening, acuut Pijnstoornis gebonden aan zowel psychische factoren als een somatische aandoening, chronisch Hypochondrie Stoornis in de lichaamsbeleving
Anorexia nervosa Boulimia nervosa, niet-purgerend type Boulimia nervosa, purgerend type Eetstoornis NAO
Slaapstoornissen Dyssomnia`s
Handleiding TeleScreen
Primaire insomnia Primaire hypersomnia Narcolepsie Slaapgebonden ademhalingsstoornis Parasomnia´s Nachtmerries Pavor nocturnus Slaapwandelen Andere slaapstoornissen
19
Stoornissen in de impulsbeheersing
5.3
Periodiek explosieve stoornis Kleptomanie Pyromanie Pathologisch gokken Trichotillomanie Stoornis in de impulsbeheersing NAO Aanpassingsstoornissen Aanpassingsstoornis
Aanvullende indicaties
De volgende aanvullende indicaties komen naar voren bij de DS-1:
Stoornissen die meestal voor het eerst op zuigelingenleeftijd, kinderleeftijd of in adolescentie gediagnosticeerd worden o Tic-stoornissen Organische oorzaak stoornis van Gilles de la Tourette
Aan middelen gebonden stoornissen o Amfetamine gerelateerde stoornissen Amfetamineafhankelijkheid, in het verleden Misbruik van amfetamine, in het verleden Gebruik van amfetamine, huidige episode Gebruik van amfetamine, in het verleden o Cannabis gerelateerde stoornissen Cannabisafhankelijkheid, in het verleden Misbruik van cannabis, in het verleden Gebruik van cannabis, huidige episode Gebruik van cannabis, in het verleden o Cocaïne gerelateerde stoornissen Cocaïneafhankelijkheid, in het verleden Misbruik van cocaïne, in het verleden Gebruik van cocaïne, huidige episode Gebruik van cocaïne, in het verleden o Hallucinogeen gerelateerde stoornissen Hallucinogeenafhankelijkheid, in het verleden Hallucinogeenafhankelijkheid, in het verleden Gebruik van hallucinogeen, huidige episode Gebruik van hallucinogeen, in het verleden o Stoornissen gerelateerd aan afhankelijkheid van een vluchtige stof Afhankelijk van een vluchtige stof, in het verleden Misbruik van een vluchtige stof, in het verleden Gebruik van een vluchtige stof, huidige episode Gebruik van een vluchtige stof, in het verleden o Opioïde gerelateerde stoornissen
Handleiding TeleScreen
20
o
o
o
Afhankelijkheid van opioïde, in het verleden Misbruik van opioïde, in het verleden Gebruik van opioïde, huidige episode Gebruik van oipioïde, in het verleden Fencyclidine gerelateerde stoornissen Afhankelijkheid van fencyclidine, in het verleden Misbruik van fencyclidine, in het verleden Gebruik van fencyclidine, huidige episode Gebruik van fencyclidine, in het verleden Sedativum, hypnoticum of anxiolyticum gerelateerde stoornissen Afhankelijkheid van sedativum, hypnoticum of anxiolyticum, in het verleden Misbruik van sedativum, hypnoticum of anxiolyticum, in het verleden Gebruik van sedativum, hypnoticum of anxiolyticum, huidige episode Gebruik van sedativum, hypnoticum of anxiolyticum, in het verleden Andere (onbekende) aan middelen gebonden stoornissen Afhankelijkheid van een ander middel, in het verleden Misbruik van een ander middel, in het verleden Gebruik van een ander middel, huidige episode Gebruik van een ander middel, in het verleden
Schizofrenie en andere psychotische stoornissen Aan criterium A voor schizofrenie wordt momenteel voldaan Aan criterium A voor schizofrenie in het verleden wordt momenteel voldaan Aanwijzingen voor organische oorzaak psychotisch symptoom Totale duur psychose: meer dan 6 maanden Totale duur psychose: 1 dag tot 1 maand Totale duur psychose: 1 maand tot 6 maanden
Stemmingsstoornissen Stemmingsstoornis met psychotische kenmerken, in het verleden o Depressieve stoornissen Organische factoren voor depressie Post partum depressie, huidige episode Seizoensgebonden depressie, huidige episode Organische factoren voor depressie in het verleden Post partum depressie, in het verleden Seizoensgebonden depressie, in het verleden Depressieve stoornis, recidiverend, in remissie Depressieve episode, eenmalige episode, in remissie Premenstruele dysforie o Bipolaire stoornissen Organische oorzaak (hypo)mane en/of manische episode Bipolaire I stoornis, in remissie Bipolaire II stoornis, in remissie
Angststoornissen Organische oorzaak Paniekstoornis
Handleiding TeleScreen
21
Paniekaanvallen Paniek aanvallen met gelimiteerde symptomen, huidige episode Paniekstoornis, in het verleden Organische oorzaak obsessieve-compulsieve stoornis
Somatoforme stoornissen Aanwijzingen voor organische aandoening (bij somatoforme stoornis) Somatoforme stoornis, in het verleden
Eetstoornissen
Ondergewicht Lichte Obesitas Matige Obesitas Ernstige Obesitas Morbide Obesitas
Rouwproblematiek Rouwproblematiek, huidige episode Rouwproblematiek, in het verleden
Premenstruele dysforie
5.4
Notificatie indicaties
Hoewel het afgeraden wordt om in crisissituaties de TeleScreen in te zetten, kan het toch voorkomen dat patiënten bij de invulling van de vragenlijsten aangeven in crisis te zijn. De volgende notificaties kunnen door de DS-1 naar aanleiding van de antwoorden van de patiënt worden gegenereerd:
Acuut suïcide risico Hoog suïcide risico Psychotische stoornis
De notificaties worden afgegeven wanneer de patiënt positief geantwoord heeft op een aantal kritieke items, die opgevat worden als tekenen van suïcidaliteit. De applicatie kan in dat geval een e-mail versturen naar een door de hulpverlener opgegeven e-mailadres. Op grond daarvan kan de hulpverlener besluiten direct contact op te nemen met de patiënt en niet af te wachten tot het geplande patiëntcontact, Naast suïcidenotificaties geeft de TeleScreen ook apart notificaties af voor de aanwezigheid van een psychotische stoornis.
5.5
Afwezige indicaties
As-I stoornissen die moeilijk te screenen zijn aan de hand van een zelfbeoordelingsinstrument zijn niet in de DS-1 opgenomen. Het gaat om:
Communicatiestoornissen Mentale retardatie
Handleiding TeleScreen
22
5.6
Cognitieve stoornissen Nagebootste stoornissen
Afname en scoring
De vragenlijst is ‘zelfdenkend’: antwoorden op de vaste bepalen of en welke vervolgvragen worden afgenomen. Als aan een bepaalde indicatie niet (meer) kan worden voldaan gaat de vragenlijst verder naar het volgende onderwerp. De vragenlijst kan in eigen tempo ingevuld worden, er is geen tijdsdruk. De gemiddelde afnameduur ligt rond de 30 minuten, maar kan afhankelijk van het aantal gerapporteerde klachten en problemen oplopen tot 90 minuten. Scoring en interpretatie zijn geautomatiseerd. Aan de hand van de scores worden indicaties afgegeven voor mogelijke As-I stoornissen. Zo mogelijk wordt onderscheid gemaakt in primaire, secundaire en aanvullende indicaties om een mogelijke samenhang tussen verschillende stoornissen te verduidelijken en aan te geven op welke stoornis(sen) een eventuele behandeling zich moet richten.
Handleiding TeleScreen
23
6.
De DS-2
6.1
Algemeen
Persoonlijkheidstrekken zijn duurzame patronen in het waarnemen, denken en ervaren van zichzelf en de omgeving, die tot uitdrukking komen op een breed terrein van sociaal en persoonlijk functioneren (APA, 2000). Wanneer de trekken een star en disfunctioneel patroon van denken, voelen en waarnemen van zichzelf en de omgeving met zich meebrengen, spreken we van een persoonlijkheidsstoornis. Ook bij de behandeling van een As-I of As-III stoornis is het nodig om te weten met welke belemmerende persoonlijkheidsfactoren rekening gehouden moet worden. Zonder deze kennis is het niet mogelijk een effectieve en efficiënte behandelstrategie te selecteren, noch het behandelresultaat op zijn waarde te beoordelen. Tenslotte vragen steeds meer patiënten expliciet hulp voor disfunctionele persoonlijkheidskenmerken die hun in de weg staan om hun doelen te bereiken of aanleiding zijn voor problemen met anderen. Kortom, screenend persoonlijkheidsonderzoek kan van meerwaarde zijn bij de behandelindicering, omdat het aanwijzingen geeft voor de haalbaarheid en effectiviteit van die behandeling gegeven de persoonlijkheid van de patiënt en omdat het patiënten kan helpen bij het verbeteren van het persoonlijk en interpersoonlijk functioneren. De DS-2 heeft als doel de screening van patiënten op mogelijke disfunctionele persoonlijkheidskenmerken. De DS-2 is opgebouwd rond de 10 persoonlijkheidsstoornissen van de DSM-IV, alsmede de persoonlijkheidsstoornis NAO (depressieve en passief-agressieve). Benadrukt dient te worden dat de DS-2 indicaties voor de mogelijke aanwezigheid van een persoonlijkheidsstoornis afgeeft en geen vaststaande diagnoses. De DS-2 is uitsluitend geschikt voor het opsporen van verschijnselen die een teken kunnen zijn van pathologie, en uit dien hoofde nader onderzocht dienen te worden. Empirisch onderzoek wijst uit dat web-based persoonlijkheidstests weliswaar betrouwbaar en valide zijn, maar niet hetzelfde meten als hun traditionele paper-and-pencil versies. Men mag niet zondermeer uitgaan van hun equivalentie. Sommige constructen (met name negatieve affecten) lijken moeilijker meetbaar en zijn onderhevig aan stringentere ethische overwegingen dan andere. Ediagnostiek van persoonlijkheidsstoornissen vraagt om strenge validatie en zorgvuldig gebruik.
6.2
De persoonlijkheidsstoornissen in de DS-2
De DS-2 genereert aanwijzingen voor: Cluster A - Paranoïde persoonlijkheidsstoornis: wantrouwen en achterdocht ten opzichte van de motieven van anderen, die worden geïnterpreteerd als kwaadwillend.
Handleiding TeleScreen
24
-
Schizoïde persoonlijkheidsstoornis: afstandelijkheid in sociale relaties, en beperkingen in het uiten van emoties in intermenselijke situaties. Schizotypische persoonlijkheidsstoornis: beperkingen in het sociale en intermenselijke contact, cognitieve en perceptuele vervormingen en eigenaardigheden in het gedrag.
Cluster B - Theatrale persoonlijkheidsstoornis: buitensporige emotionaliteit en aandacht vragen. - Narcistische persoonlijkheidsstoornis: grootheidsgevoelens in fantasie of gedrag, overdreven behoefte aan bewondering, en gebrek aan empathie. - Borderline persoonlijkheidsstoornis: instabiliteit in intermenselijke relaties, zelfbeeld en affecten, en duidelijke impulsiviteit. - Antisociale persoonlijkheidsstoornis: gebrek aan achting voor en schending van de rechten van anderen, vanaf het vijftiende jaar aanwezig. Omdat voor het vaststellen van de antisociale persoonlijkheidsstoornis er in de ontwikkeling vóór het vijftiende jaar ook sprake geweest moet zijn van een gedragsstoornis, wordt in de DS-2 ook gevraagd naar de kenmerken van een gedragsstoornis vóór het vijftiende jaar. Cluster C - Ontwijkende persoonlijkheidsstoornis: geremdheid in gezelschap, gevoel van tekortschieten en overgevoeligheid voor een negatief oordeel. - Afhankelijke persoonlijkheidsstoornis: buitensporige behoefte om verzorgd te worden, hetgeen leidt tot aanklampend gedrag en de angst in de steek gelaten te worden. - Obsessief-compulsieve persoonlijkheidsstoornis: preoccupatie met ordelijkheid, perfectionisme, beheersing van psychische en intermenselijke processen, ten koste van soepelheid, openheid en efficiëntie. Persoonlijkheidsstoornis NAO - Passief-agressieve (negativistische) persoonlijkheidsstoornis: negatieve houding en passief verzet tegen eisen met betrekking tot het presteren op voldoende niveau. - Depressieve persoonlijkheidsstoornis: stemming wordt gedomineerd door depressieve cognities.
6.3
Inhoud van de DS-2
De DS-2 is samengesteld uit 125 beweringen. Elke bewering heeft betrekking op een specifiek criterium van de DSM-IV criteria voor As-II stoornissen. Elk criterium wordt waar mogelijk uitgevraagd door middel van één bewering. Wanneer een DSM IV criterium zich niet leent om in de vorm van één bewering te worden bevraagd, wordt deze opgedeeld in deelbeweringen. Er is onderscheid tussen DSM IV criteria waarbij slechts één deelbewering met Juist moet worden beantwoord en DSM IV criteria waarbij meerdere deelbeweringen met Juist moeten worden beantwoord om aan het criterium te voldoen. Voorafgaand aan elke set beweringen over één
Handleiding TeleScreen
25
bepaalde persoonlijkheidsstoornis, wordt de patiënt eraan herinnerd dat het moet gaan om een duurzaam persoonlijkheidskenmerk die al vele jaren aanwezig is en in het merendeel van de situaties tot uitdrukking komt. Begonnen wordt met beweringen die verwijzen naar de persoonlijkheidsstoornissen uit het cluster C, waarna vervolgd wordt met de persoonlijkheidsstoornissen uit het cluster B en geëindigd met de persoonlijkheidsstoornissen uit het cluster A.
6.4
Afname en Scoring
De patiënt geeft in een juist-onjuist format aan of hij zich in de bewering herkent. De grens tussen een normale persoonlijkheid en persoonlijkheidspathologie is gelegen in het aantal afwijkende karaktertrekken, en dus in het aantal beweringen dat bevestigend beantwoord is. Op grond van het aantal juist-antwoorden geeft de applicatie een indicatie af voor een mogelijke persoonlijkheidsstoornis. Het scoringsoverzicht laat zowel het aantal beweringen per cluster als het totaal aantal bevestigde uitspraken zien. De laatste score geeft de ernst van de persoonlijkheidspathologie in zijn algemeenheid aan. Beweringen van de Antisociale persoonlijkheidsstoornis worden alleen gesteld wanneer er wordt voldaan aan een gedragsstoornis voor het 15de levensjaar. Aantal noodzakelijke kenmerken voor het vaststellen van een persoonlijkheidsstoornis: -
Paranoïde persoonlijkheidsstoornis: minimaal 4 uit 7 kenmerken Schizoïde persoonlijkheidsstoornis : minimaal 4 uit 7 kenmerken* Schizotypische persoonlijkheidsstoornis: minimaal 5 uit 9 kenmerken* Ontwijkende persoonlijkheidsstoornis: minimaal 4 uit 7 kenmerken. Afhankelijke persoonlijkheidsstoornis: minimaal 5 uit 8 kenmerken. Passief-agressieve persoonlijkheidsstoornis: minimaal 4 uit 7 kenmerken. Depressieve persoonlijkheidsstoornis: minimaal 5 uit 7 kenmerken. Borderline persoonlijkheidsstoornis: minimaal 5 uit 9 kenmerken. Narcistische persoonlijkheidsstoornis: minimaal 5 uit 9 kenmerken. Theatrale persoonlijkheidsstoornis: minimaal 5 uit 8 kenmerken. Antisociale persoonlijkheidsstoornis: vanaf het 15de levensjaar minimaal 3 uit 7 kenmerken, én vóór het 15de levensjaar minimaal 3 uit 15 kenmerken van de gedragsstoornis.
* De Schizoïde en Schizotypische persoonlijk delen een criterium, deze wordt eenmaal uitgevraagd en het antwoord wordt bij beide persoonlijkheidsstoornissen gebruikt (item 110). Door de applicatie wordt het aantal bevestigde kenmerken per cluster berekend. Op deze manier kan vastgesteld worden in welk cluster het zwaartepunt van de problematiek ligt. Daarnaast wordt
Handleiding TeleScreen
26
de consistentie van de antwoorden berekend door speciaal toegevoegde stellingen. Deze betreffen eerder uitgevraagde criteria in andere bewoordingen. Door antwoorden te vergelijking kan worden bepaald in hoeverre de patiënt consistent antwoordt. Persoonlijkheidspathologie komt niet alleen tot uitdrukking in één of meer specifieke persoonlijkheidsstoornissen, maar ook in onaangepaste trekken op een breed terrein van het persoonlijk functioneren. Wanneer er kenmerken van verschillende persoonlijkheidsstoornissen gevonden worden, terwijl er niet voldaan wordt aan het noodzakelijk aantal criteria om een specifieke stoornis te kunnen rechtvaardigen, wordt van een gemengde persoonlijkheidsstoornis gesproken. Om een indicatie voor een gemengde persoonlijkheidsstoornis te kunnen afgeven, wordt door de applicatie het totaal aantal bevestigde kenmerken berekend. Het is belangrijk zich te realiseren dat persoonlijkheidstrekken meestal egosyntoon zijn. Bij het navragen naar persoonlijkheidspathologie kan er daarom sprake zijn van onderrapportage. Een patiënt met, bijvoorbeeld, een obsessieve compulsieve persoonlijkheidsstoornis kan zijn perfectionisme en toewijding aan het werk zien als een zeer goede eigenschap en niet als een pathologische karaktertrek, zelfs als hij daardoor volledig uitgeput is geraakt, of zich daardoor volledig vervreemd heeft van zijn intieme en sociale relaties. Bij sommige As-I stoornissen, bijvoorbeeld een depressieve stoornis, kan er juist sprake zijn van overrapportage. Door het depressief toestandbeeld kan de patiënt geneigd zijn een negatiever beeld van zichzelf te schetsen. Bij aanwezigheid van een ernstige As-I stoornis zal de uitkomst van de DS-2 mogelijk onbetrouwbaar zijn. Het directe patiëntcontact geeft de diagnosticus de gelegenheid om kort na te gaan of er sprake kan zijn geweest van onder- dan wel overrapportage op de DS-2.
Handleiding TeleScreen
27
7.
Literatuur
Babor, T.F., Higgins-Biddle, J.C., Saunders, J.B., & Monteiro, M.G. (2001). AUDIT: The Alcohol Use Disorders Identification Test: Guidelines for use in primary care (2nd ed.). Geneva: World Health Organization. Buchanan, T. (2000). Potential of the Internet for personality research. In M. H. Birnbaum (Ed.), Psychological experiments on the Internet (pp. 121–140). San Diego, CA: Academic Press. Buchanan, T. (2001). Online personality assessment. In U.-D. Reips & M.Bosnjak (Eds.), Dimensions of Internet science (pp. 57–74). Lengerich, Germany: Pabst Science Publishers. Buchanan, T., & Smith, J. L. (1999a). Research on the Internet: Validation of a World-Wide Web mediated personality scale. Behavior Research Methods, Instruments, & Computers, 31, 565–571. Buchanan, T., & Smith, J. L. (1999b). Using the Internet for psychological research: Personality testing on the World-Wide Web. British Journal of Psychology, 90, 125–144. Davis, R. N. (1999). Web-based administration of a personality questionnaire: Comparison with traditional methods. Behavior Research Methods, Instruments, & Computers, 31, 572–577. Dawson, D.A., Grant, B.F., Stinson, F.S., Chou, P.S., Huang, B., & Ruan, W.J. (2005a). Recovery from DSM-IV alcohol dependence: United States, 2001-2002. Addiction, 100, 281-292. Fairburn, C., & Harrison, J. (2003). Eating disorders. The Lancet, 361, 407-416. Fairburn, C.G., & Beglin, S.J. (1994). The assessment of eating disorders. Interview or self-report questionnaire? International Journal of Eating Disorders, 16, 363-370. Fairburn, C.G., & Cooper, Z. (1993). The Eating Disorder Examination (twelfth edition). In: C.G. Fairburn & G.T. Wilson (red.). Binge eating. Nature, assessment and treatment (pp. 317-361). New York: Guilford Press. First, M.B., Spitzer, R.L., Gibbon, M., e.a. (1996). Structured Clinical Interview for DSM IV Axis I Disorders (SCID I). Washington DC: Americain Psychiatric Press. Jansen, A. (2000). Eating Disorder Examination. Lisse: Swets & Zeitlinger. Maisto, S.A., McKay, J.R., & Conners, G.J. (1990). Self-report issues in substance abuse: State of the art and future directions. Behavioral Assessment, 12, 117-134.
Handleiding TeleScreen
28
National Institute on Alcohol Abuse and Alcoholism. (2005). Helping patients who drink too much: A clinician’s guide. Rockville, MD: NIAAA/National Institutes of Health/U.S. Department of Health and Human Services. National Institute for Clinical Excellence (NICE). Eating disorders. Core interven-tions in the treatment and management of anorexia nervosa, bulimia nervosa and related eating disorders. Clinical Guideline 9. London, UK: National Health Service, National Collaborating Centre for Mental Health; January 2004. Available at: http://www.nice.org.uk/Docref.asp?d=101245. Accessed February 4, 2004. Saunders, J.B., Aasland, O.G., Babor, T.F., de la Fuente J.R., & Grant, M. (1993). Development of the Alcohol Use Disorders Identification Test (AUDIT): WHO collaborative project on early detection of persons with harmful alcohol consumption. Addiction, 88, 296-303. Schoemaker C., & Ruiter C. de (Red.). (2003) Nationale Monitor Geestelijke gezondheid, Jaarboek 2003. Trimbos-instituut Utrecht. Strien, T. van, Frijters, J.E.R., Bergers, G.P.A., & Defares, P.B. (1986). Nederlandse Vragenlijst voor eetgedrag. Lisse: Swets & Zeitlinger. Landelijke Stuurgroep Multidisciplinaire Richtlijnontwikkeling in de GGZ (2011). Richtlijnherziening van de Multidisciplinaire richtlijn Angststoornissen (tweede revisie). Richtlijn voor de diagnostiek, behandeling en begeleiding van volwassen patiënten met een angststoornis. Trimbos-instituut. Tucker, J.A., (2003). Natural resolution of alcohol-related problems. In J.P. Allen & M. Gallanter (Eds.). Recent developments in alcoholism: Vol. XVI. Research in alcoholism treatment (pg. 77-90). New York: Plenum Press.
Handleiding TeleScreen
29
Bijlage A. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20. 21. 22. 23. 24. 25. 26. 27. 28. 29.
30. 31. 32. 33. 34. 35. 36. 37. 38. 39.
Vragen van de DS-3-5
Wat is uw relatiestatus? Heeft u kinderen? Toelichting Wat is uw hoogst voltooide opleiding? Toelichting Werkt u momenteel? (lees voor werk ook school, studie of vrijwilligerswerk) Wat voor werk doet u? Wat voor werk deed u in het verleden? Hoelang bent u al thuis? De reden van het thuis zijn Wat zijn uw hobby’s of hoe besteedt u uw vrije tijd? Omschrijf (beknopt) in eigen woorden waarvoor u hulp zoekt Hoelang is dit probleem al aanwezig? Heeft u in het afgelopen jaar hiervoor hulp gezocht? Toelichting Gebruikt u hiervoor medicatie? Toelichting Heeft u eerder psychische problemen gehad? Toelichting Heeft u daarvoor eerder hulp ontvangen? Toelichting Lijdt u momenteel aan lichamelijke aandoening(en)? Beschrijf hier de lichamelijke aandoening(en) Hoelang zijn deze lichamelijke aandoening(en) al aanwezig? Bent u voor deze lichamelijke aandoening(en) in het afgelopen jaar naar de dokter geweest? Gebruikt u medicatie voor deze lichamelijke aandoening(en)? Toelichting Hoe beoordeelt u uw algehele lichamelijke gezondheid? Heeft u problemen binnen het gezin? (ziekte, problemen met huishouden, problemen met ouderschap, onenigheid tussen kinderen, relatieproblemen, gewelddadige relatie, scheiding, financiële problemen, overlijden, anders…) Toelichting Hoelang bestaan deze problemen al? Heeft u problemen in uw sociale leven? (geen sociale contacten of activiteiten, ruzie met buren, vrienden, verlieservaringen) Toelichting Hoelang bestaan deze problemen al? Heeft u woonproblemen? (geen woning, slechte woning, te kleine woning, onveilige buurt, anders) Toelichting Hoelang bestaan deze problemen al? Hoe beoordeelt u uw leefsituatie? Heeft u momenteel problemen met onderwijs of scholing? (bijvoorbeeld leer of studieproblemen, ongeschikte schoolomgeving)
Handleiding TeleScreen
30
40. Toelichting 41. Hoelang bestaan deze problemen al? 42. Heeft u werkproblemen? (bijvoorbeeld ontevredenheid, (dreigende) werkeloosheid, moeilijke werkomstandigheden) 43. Toelichting 44. Hoelang bestaan deze problemen al? 45. Heeft u momenteel financiële problemen? (bijvoorbeeld schulden, geen inkomsten) 46. Toelichting 47. Hoelang bestaan deze problemen al? 48. Heeft u momenteel problemen met justitie of politie? 49. Toelichting 50. Hoelang bestaan deze problemen al? 51. Hoe beoordeelt u uw mogelijkheden om een goed leven voor uzelf en uw naasten op te bouwen, geaccepteerd zijn door de mensen om u heen, verbondenheid met anderen) 52. Hoeveel last heeft u van uw psychische problemen? 53. Zijn er gebeurtenissen uit uw leven die u relevante acht voor de behandeling en die u nog niet heeft genoemd 54. Toelichting
Handleiding TeleScreen
31
Bijlage B. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18.
19. 20. 21. 22. 23. 24.
Vragen van de DS-1
Gedurende de afgelopen maand: Was er een periode van twee weken waarin u zich het grootste gedeelte van de dag gedeprimeerd of down voelde, bijna elke dag? Gedurende de afgelopen maand: Was er een periode van twee weken waarin u geen interesse of plezier in activiteiten had waarvan u doorgaans wel geniet? Had u gedurende die periode bijna elke dag minder of juist meer eetlust of is uw gewicht af- of toegenomen zonder dat u dat wilde? Had u gedurende die periode bijna elke nacht moeite met in slaap komen, werd u vaak wakker, had u moeite met doorslapen of werd u te vroeg wakker of sliep u juist te veel? Gedurende die periode, sprak of bewoog u trager dan anders, of was u zenuwachtig, rusteloos of had u moeite met stilzitten, en dat bijna iedere dag? Voelde u zich, gedurende die periode, bijna iedere dag moe en futloos? Voelde u zich, gedurende die periode, bijna iedere dag waardeloos of schuldig? Had u, gedurende die periode, moeite met nadenken, concentreren of beslissingen nemen? En dat bijna iedere dag? Ging het gedurende die periode zo slecht dat u vaak aan de dood dacht, of dat u dacht dat u beter af zou zijn als u dood zou zijn? Maakten die klachten en symptomen het u erg moeilijk om uw werk te doen, zorg te dragen voor het huishouden, of met anderen om te gaan? De klachten waar u toen last van had, begonnen die snel na het overlijden van een dierbaar persoon? De klachten waar u toen last van had, begonnen die vlak nadat u drugs of medicijnen gebruikte? De klachten waar u toen last van had, begonnen die vlak nadat u een lichamelijke aandoening had? De klachten waar u toen last van had, begonnen binnen een maand na het krijgen van uw kind? De klachten waar u toen last van had, begonnen die altijd in een specifiek seizoen? Afgezien van de afgelopen maand, was er ooit in uw leven: Een periode van twee weken waarin u zich het grootste gedeelte van de dag gedeprimeerd of down voelde, bijna elke dag? Afgezien van de afgelopen maand, was er ooit in uw leven: Een periode van twee weken waarin u geen interesse of plezier in activiteiten waarvan u doorgaans wel geniet? Was er ooit in uw leven, buiten de afgelopen periode die u zojuist beschreef: Een periode van twee weken waarin u zich het grootste gedeelte van de dag gedeprimeerd of down voelde, bijna elke dag? Was er ooit in uw leven, buiten de afgelopen periode die u zojuist beschreef: Een periode van twee weken waarin u geen interesse of plezier in activiteiten waarvan u doorgaans wel geniet? "Had u gedurende die periode bijna elke dag minder of juist meer eetlust of is uw gewicht afof toegenomen zonder dat u dat wilde? (indien u meerdere periodes kende: neem de ergste in gedachten)" "Had u gedurende die periode bijna elke nacht moeite met in slaap komen, werd u vaak wakker, had u moeite met doorslapen of werd u te vroeg wakker of sliep u juist te veel? (indien u meerdere periodes kende, neem dan de ergste in gedachten)" "Gedurende die periode, sprak of bewoog u trager dan anders, of was u zenuwachtig, rusteloos of had u moeite met stilzitten, en dat bijna iedere dag?
Handleiding TeleScreen
32
25. 26. 27. 28. 29. 30. 31. 32. 33. 34.
35. 36. 37. 38. 39. 40. 41. 42. 43. 44. 45. 46. 47. 48. 49. 50. 51. 52. 53. 54. 55. 56.
(indien u meerdere periodes kende, neem dan de ergste in gedachte)" "Voelde u zich, gedurende die periode, bijna iedere dag moe en futloos? (indien u meerdere periodes kende: neem de ergste in gedachte)" "Voelde u zich, gedurende die periode, bijna iedere dag waardeloos of schuldig? (indien u meerdere periodes kende, neem dan de ergste in gedachte)" "Had u, gedurende die periode, moeite met nadenken, concentreren of beslissingen nemen? En dat bijna iedere dag? (indien u meerdere periodes kende, neem dan de ergste in gedachte)" "Ging het gedurende die periode zo slecht dat u vaak aan de dood dacht, of dat u dacht dat u beter af zou zijn als u dood zou zijn? (indien u meerdere periodes kende, neem dan de ergste in gedachte)" Maakten die klachten en symptomen het u erg moeilijk om uw werk te doen, zorg te dragen voor het huishouden, of met anderen om te gaan? (indien u meerdere periodes kende, neem dan de ergste in gedachte) De klachten waar u toen last van had, begonnen die snel na het overlijden van een dierbaar persoon? De klachten waar u toen last van had, begonnen die vlak nadat u drugs of medicijnen gebruikte? De klachten waar u toen last van had, begonnen die vlak nadat u een lichamelijke aandoening had? De klachten waar u toen last van had, begonnen die binnen een maand na het krijgen van uw kind? De klachten waar u toen last van had, begonnen die altijd in een specifiek seizoen? Heeft u zich gedurende het grootste deel van de afgelopen 2 jaren bedroefd, somber of depressief gevoeld? Werd deze periode onderbroken door 2 maanden of meer dat u zich wel goed voelde? Was uw eetlust in die periode duidelijk veranderd? Had u in die periode moeite met slapen of sliep u overmatig veel? Voelde u zich in die periode moe of had u weinig energie? Had u in die periode minder zelfvertrouwen? Had u in die periode moeite met concentreren of beslissingen nemen? Voelde u zich in die periode wanhopig? Maakten die klachten en symptomen het u erg moeilijk om uw werk te doen, zorg te dragen voor het huishouden, of met anderen om te gaan? Dacht u ooit dat u beter af zou zijn wanneer u dood was? Of wenste u ooit dat u dood was? De afgelopen maand: Wilde u zichzelf iets aandoen? De afgelopen maand: Had u gedachten over hoe het zou zijn als u een eind aan uw leven zou maken? De afgelopen maand: Maakte u concrete plannen om een eind aan uw leven te maken? U heeft bedacht hoe dat ten uitvoer te brengen? In uw leven: Deed u ooit een zelfmoordpoging? De afgelopen maand: Ondernam u een zelfmoordpoging? Heeft u momenteel: Concrete of uitgewerkte plannen om een eind aan uw leven te maken? "Is er ooit een periode geweest waarin u zich uitzonderlijk blij, uitgelaten en opgewonden voelde?"
Handleiding TeleScreen
33
57. 58. 59. 60. 61. 62. 63. 64. 65. 66. 67.
68. 69. 70.
71. 72.
73. 74. 75. 76. 77. 78.
79. 80.
Was u zodanig uitgelaten en opgewonden, dat uzelf of anderen vonden dat u zichzelf niet meer was, of dat u daardoor in problemen bent gekomen? Bent u momenteel in zo'n periode waarin u zich uitzonderlijk blij, uitgelaten en opgewonden voelt? Is er ooit een periode geweest waarin u zo geïrriteerd of prikkelbaar was dat u schreeuwde naar anderen (buiten het gezin of familie), of dat u ruzie zocht, mensen uitschold of sloeg? Bent u momenteel voortdurend geïrriteerd of prikkelbaar? Meer wel dan niet, en ook nog eens (bijna) de hele dag? Voelt u momenteel dat u dingen aankunt die anderen niet aankunnen, of dat u een bijzonder belangrijk iemand bent? Heeft u momenteel minder slaapbehoefte (bent u bijvoorbeeld al fit en energiek na amper een paar uur slaap)? Praat u momenteel te veel zonder ophouden, of zo vlug dat u moeilijk te volgen bent? Gaan momenteel de gedachten razendsnel door uw hoofd? Bent u momenteel zo makkelijk afgeleid dat kleine gebeurtenissen u al snel kunnen afleiden? Bent u momenteel zo actief of lichamelijk rusteloos dat anderen zich zorgen maken om u? Gaat u momenteel zo op in het doen van plezierige activiteiten, dat u geen oog heeft voor de risico's of de gevolgen (bijvoorbeeld koopzucht, roekeloos rijden, seksuele buitensporigheden)? Gebruikte u drugs of medicijnen vlak voor deze verschijnselen begonnen? Had u een lichamelijke aandoening voor de verschijnselen begonnen? Duren de verschijnselen tenminste een week en hebben ze al tot oncontroleerbare problemen geleid thuis, op het werk, op school, of moet u worden opgenomen in een (psychiatrisch) ziekenhuis? Heeft u, buiten de afgelopen periode, ooit een episode "boordevol energie of hoge prikkelbaarheid" gehad? Toen u in het verleden zo'n episode "boordevol energie of hoge prikkelbaarheid" had: Voelde u dat u dingen aankon die anderen niet aankonden, of dat u een bijzonder belangrijk iemand was? Toen u in het verleden zo'n episode "boordevol energie of hoge prikkelbaarheid" had: Had u minder slaapbehoefte (was u bijvoorbeeld al fit na amper een paar uur slaap)? Toen u in het verleden zo'n episode "boordevol energie of hoge prikkelbaarheid" had: Praatte u te veel zonder ophouden, of zo vlug dat u moeilijk te volgen was? Toen u in het verleden zo'n episode "boordevol energie of hoge prikkelbaarheid" had: Gingen de gedachten razendsnel door uw hoofd? Toen u in het verleden zo'n episode "boordevol energie of hoge prikkelbaarheid" had: Was u zo makkelijk afgeleid dat kleine gebeurtenissen u al snel konden afleiden? Toen u in het verleden zo'n episode "boordevol energie of hoge prikkelbaarheid" had: Was u zo actief of lichamelijk rusteloos dat anderen zich zorgen maakten om u? Toen u in het verleden zo'n episode "boordevol energie of hoge prikkelbaarheid" had: Ging u zo op in het doen van plezierige activiteiten dat u geen oog had voor de risico's of de gevolgen (bijvoorbeeld koopzucht, roekeloos rijden, seksuele buitensporigheden)? Gebruikte u drugs of medicijnen vlak voor deze verschijnselen begonnen? Had u een lichamelijke aandoening voor de verschijnselen begonnen?
Handleiding TeleScreen
34
81.
Duurden de verschijnselen tenminste een week en hebben ze tot oncontroleerbare problemen geleid thuis, op het werk, op school, of moest u worden opgenomen in een (psychiatrisch) ziekenhuis? 82. Heeft u binnen 12 maanden 4 maal of meer een periode van verstoring van de stemming gehad? 83. Hebben familieleden of vrienden uw opvattingen ooit raar of ongewoon gevonden? Of heeft u "vreemde" ervaringen? 84. Hoort u dingen (stemmen, geluiden) of ziet u dingen (visioenen, geesten) of voelt, ruikt of neemt u anderszins dingen waar, die andere mensen niet kunnen waarnemen? 85. Heeft u ooit stemmen of iets anders gehoord dat anderen niet konden horen? 86. Gaf die stem commentaar, bijvoorbeeld op uw gedachten of gedrag, of hoorde u twee of meer stemmen met elkaar praten? 87. Is het de afgelopen maand gebeurd dat die stem commentaar gaf bijvoorbeeld op uw gedachten of gedrag, of dat u 2 of meer stemmen met elkaar hoorden praten? 88. Heeft u ooit gedacht dat anderen u bespioneerden, een complot tegen u smeedden of probeerden u te benadelen? 89. Denkt u momenteel ook dat anderen u bespioneren, een complot tegen u smeden of u proberen te benadelen? 90. Heeft u ooit gedacht dat iemand uw gedachten kon lezen, of uw gedachten kon horen, of dat uzelf andermans gedachten kon lezen of horen? 91. Denkt u momenteel ook dat iemand uw gedachten kan lezen of uw gedachten kan horen, of dat uzelf andermans gedachten kan lezen of horen? 92. Heeft u ooit gedacht dat iemand of iets van buiten u ideeën opdrong, of implanteerde, of buiten uw wil u probeerde te beïnvloeden of controleren? Heeft u ooit het gevoel gehad dat u het bezit wAs-Van een ander? 93. Denkt u momenteel ook dat iemand, of iets van buiten u ideeën opdringt of implanteert, of buiten uw wil u probeert te beïnvloeden of controleren? Heeft u het gevoel dat u het bezit bent van een ander? 94. Heeft u ooit gedacht dat u bepaalde boodschappen ontving via TV, radio of kranten, die speciaal voor u bestemd waren, of dat iemand die u niet persoonlijk kende bijzondere belangstelling voor u had? 95. Denkt u momenteel ook dat u bepaalde boodschappen ontvangt via TV, radio of kranten, die speciaal voor u bestemd zijn of dat iemand die u niet persoonlijk kent bijzondere belangstelling voor u heeft? 96. Heeft u ooit visioenen gehad terwijl u wakker was, of dingen gezien die anderen niet konden zien? 97. Heeft u de afgelopen maand visioenen gehad terwijl u wakker was, of dingen gezien die anderen niet konden zien? 98. Gebruikte u drugs of medicijnen vlak voor deze verschijnselen begonnen? 99. Had u een lichamelijke aandoening vlak voor deze verschijnselen begonnen? 100. Verstoorden deze gedachten of ervaringen uw sociaal of beroepsmatig functioneren, of gaven ze problemen in de contacten met anderen of in de verzorging van uzelf? 101. Werd u behandeld met medicijnen of werd u opgenomen in een ziekenhuis vanwege deze of gedachten of ervaringen, of vanwege de moeilijkheden die daardoor ontstonden? 102. Toen u de gedachten en ervaringen had, waarover u net vragen heeft beantwoord, voelde u zich toen ook tegelijkertijd depressief, opgewonden of prikkelbaar?
Handleiding TeleScreen
35
103. Had u die gedachten en ervaringen, waarover u net vragen heeft beantwoord, alleen wanneer u zich depressief, opgewonden of prikkelbaar voelde? 104. Heeft u die gedachten en ervaringen ooit 2 weken of meer gehad, terwijl u zich toen niet depressief, opgewonden of prikkelbaar voelde? 105. Was u als kind voortdurend in de weer, onrustig, rusteloos, altijd actief? 106. Was u als kind onoplettend en makkelijk afgeleid? 107. Had u als kind moeite met concentreren op school of bij het maken van huiswerk? 108. Had u als kind moeite met het afmaken van schoolwerk of karweitjes? 109. Was u als kind opvliegend, prikkelbaar, vlug boos of viel u snel uit? 110. Moest men de dingen vaak herhalen voordat u (als kind) ze deed? 111. Was u als kind eerder impulsief zonder stil te staan bij de gevolgen 112. Had u als kind moeite met uw beurt afwachten, wilde u meestal de eerste zijn? 113. Maakte u als kind vaak ruzie en/of viel u andere kinderen lastig? 114. Had de school klachten over uw gedrag als kind? 115. Had u deze verschijnselen van hyperactief-impulsief zijn of onoplettendheid al vóór uw 7de jaar? 116. Bent u als volwassene nog snel afgeleid? 117. Bent u als volwassene opdringerig, komt u tussenbeide, zegt u dingen tegen vrienden, op school, op het werk, waar u later spijt van heeft? 118. Bent u als volwassene impulsief, ook al heeft u meer controle dan vroeger toen u kind was? 119. Bent u als volwassene nog steeds onrustig, hyperactief, altijd in de weer, ook al heeft u meer controle dan vroeger toen u kind was? 120. Bent u als volwassene nog steeds prikkelbaar en sneller boos dan nodig? 121. Bent u als volwassene nog steeds impulsief (eerst doen, dan denken)? 122. Heeft u als volwassene moeite met het organiseren van uw werk? 123. Heeft u als volwassene moeite zichzelf te organiseren zelfs buiten het werk? 124. Werkt u als volwassene beneden uw niveau of beneden uw capaciteiten? 125. Presteert u als volwassene minder dan er van u wordt verwacht? 126. Bent u als volwassene vaker dan andere mensen van werk veranderd of heeft u moeten veranderen? 127. Klaagt uw partner over gebrek aan aandacht of interesse voor hem/haar en/of het gezin? 128. Bent u twee maal of meer gescheiden, of wisselt u vaker van partner dan anderen? 129. Voelt u zich soms alsof u in een waas leeft? 130. Hebben deze verschijnselen geleid tot duidelijke problemen in twee of meer van de volgende situaties: op school, op het werk, thuis, of bij familie of vrienden? 131. Heeft u meer dan eens een "aanval" gehad waarbij u plotseling allerlei lichamelijke klachten kreeg, zich onbehaaglijk voelde, of waarbij u zich plotseling bang of angstig voelde? 132. Bereikte zo'n aanval een piek binnen 10 minuten? 133. Kwamen die aanvallen ooit onverwacht, spontaan, onvoorspelbaar, of zonder enige aanleiding? 134. Was u na zo'n aanval ooit een maand of langer bang een nieuwe aanval te krijgen, of was u ongerust over de mogelijke gevolgen van zo'n aanval? 135. Tijdens de ergste aanval die u zich kunt herinneren: Had u een bonzend, overslaand hart of hartkloppingen? 136. Tijdens de ergste aanval die u zich kunt herinneren: Had u zweterige of klamme handen? 137. Tijdens de ergste aanval die u zich kunt herinneren: Had u last van trillen of beven?
Handleiding TeleScreen
36
138. Tijdens de ergste aanval die u zich kunt herinneren: Was u kortademig of had u moeite met ademen? 139. Tijdens de ergste aanval die u zich kunt herinneren: Had u het gevoel te stikken of had u een brok in de keel? 140. Tijdens de ergste aanval die u zich kunt herinneren: Voelde u pijn, druk of een beklemd gevoel op de borst? 141. Tijdens de ergste aanval die u zich kunt herinneren: Voelde u zich misselijk, had u last van uw maag of plotselinge diarree? 142. Tijdens de ergste aanval die u zich kunt herinneren: Voelde u zich duizelig, onvast op de benen, licht in het hoofd of had u het gevoel flauw te zullen vallen? 143. Tijdens de ergste aanval die u zich kunt herinneren: Leek uw omgeving vreemd, niet echt, ver weg, niet vertrouwd? Leek het alsof u buiten een deel van uzelf of uw hele lichaam stond? 144. Tijdens de ergste aanval die u zich kunt herinneren: Was u bang de controle te verliezen of gek te worden? 145. Tijdens de ergste aanval die u zich kunt herinneren: Was u bang om dood te gaan? 146. Tijdens de ergste aanval die u zich kunt herinneren: Had u tintelingen of een verdoofd gevoel ergens in uw lichaam? 147. Tijdens de ergste aanval die u zich kunt herinneren: Had u last van opvliegers of koude rillingen? 148. Gebruikte u drugs of medicijnen vlak voor deze verschijnselen begonnen? 149. Had u een lichamelijke aandoening vlak voor deze symptomen begonnen? 150. Had u de afgelopen maand vaker zulke aanvallen (2 of meer) en werd dat gevolgd door een blijvende angst om opnieuw zo'n aanval te krijgen? 151. Bent u ooit bang geweest om alleen uit huis te gaan, in een menigte te zijn, in een rij te staan of te reizen met trein of bus en/of had u ooit een onbehaaglijk gevoel op plaatsen van waaruit je moeilijk kan weggaan? 152. Was de angst in het verleden zo groot dat u die situaties vermeed, eronder leed, of ze niet aanging zonder begeleiding? 153. Is de angst momenteel zo groot dat u die situaties vermijdt, of ze niet aangaat zonder dat er iemand bij u is? 154. Komt het voor dat u heel erg bang bent om iets te doen in sociale situaties? Dus meer dan een 'gezonde spanning' (bijvoorbeeld praten, eten, drinken of schrijven in het bijzijn van andere mensen)? 155. Vindt u deze angst overdreven en eigenlijk zonder reden? 156. Bent u zo bang in deze situaties, dat u ze vermijdt of dat u ze alleen maar met intense angst kunt doorstaan? 157. Verstoort deze angst in belangrijke mate uw werk of sociaal functioneren, of veroorzaakt het duidelijk lijden of ongemak? 158. De situatie(s) die u vermijdt, of alleen maar kan doorstaan met intense angst, zijn dat minstens vier verschillende situaties? 159. Was u de afgelopen maand overdreven bang voor heel specifieke zaken zoals: vliegen, autorijden, hoogten, kleine ruimtes, stormen, dieren, insecten, het zien van bloed of naalden? 160. Vindt u deze angst overdreven en eigenlijk zonder reden? 161. Bent u zo bang dat u deze situaties vermijdt, of ze doorstaat, maar dan met een intense angst? 162. Verstoort deze angst uw gewone werk of sociaal functioneren, of het functioneren op belangrijke terreinen?
Handleiding TeleScreen
37
163. Werd u de afgelopen maand geplaagd door terugkerende gedachten, neigingen of beelden, die ongewenst, walgelijk, ongepast, opdringerig of verontrustend waren?(bijvoorbeeld het idee dat u vuil of besmet was, of de vrees dat u anderen zou besmetten of ongewild zouden schaden, of angst dat u verantwoordelijk was voor wat fout liep, of was u dwangmatig bezig met seksuele of religieuze gedachten?) 164. Kwamen die gedachten of beelden steeds terug ook al probeerde u ze te negeren of kwijt te raken? 165. Weet u dat dit uw eigen gedachten zijn? 166. Waren er de afgelopen maand handelingen die u (dwangmatig) moest uitvoeren en niet kon laten?(bijvoorbeeld, steeds maar weer wassen of schoonmaken, zaken telkens opnieuw tellen of controleren?) 167. Vond u die gedachten of handelingen overdreven of onterecht? 168. Verstoorden ze uw gewone bezigheden, uw werk, uw sociaal leven, uw relaties, of namen ze meer dan een uur per dag in beslag? 169. Gebruikte u drugs of medicijnen juist voor deze verschijnselen begonnen? 170. Had u een lichamelijke aandoening juist voor deze symptomen begonnen? 171. Heeft u ooit een extreem schokkende gebeurtenis gezien, of was u daarbij betrokken? Bedoeld wordt een gebeurtenis die te maken heeft met de dood of met directe dreiging van de dood, of een gebeurtenis waarbij ernstig letsel was of seksuele grenzen werden overschreden, niet alleen van uzelf, maar ook van iemand anders, terwijl u daar getuige van was? 172. Had u gedurende de afgelopen maand nare en verstorende herbelevingen van die gebeurtenis?(bijvoorbeeld dromen, nachtmerries, intense herinneringen, flashbacks of lichamelijke reacties) 173. Was u na dat trauma extra prikkelbaar of had u woede uitbarstingen? 174. Bent u na die extreem schokkende gebeurtenis dingen gaan vermijden die u daaraan herinneren? 175. Gedurende tenminste de afgelopen 6 maanden: Was u bijzonder zenuwachtig, nerveus, gejaagd en maakte u zich (in de ogen van anderen) overdreven veel zorgen dat er vervelende dingen zouden kunnen gebeuren? 176. Deze zorgen, of het piekeren over gebeurtenissen die zouden kunnen gebeuren, zijn vaker wel dan niet aanwezig? 177. Vindt u het moeilijk om dit piekeren en zorgen maken in de hand te houden? (u merkt bijvoorbeeld dat u het moeilijk vindt om de aandacht gericht te houden op datgene waarmee u bezig bent) 178. Wanneer u zich zo angstig en bezorgd voelde in de afgelopen 6 maanden, was er dan meestal sprake van: rusteloosheid, opgewonden of geïrriteerd zijn? 179. Wanneer u zich zo angstig en bezorgd voelde in de afgelopen 6 maanden, was er dan meestal sprake van: een gespannen gevoel? 180. Wanneer u zich zo angstig en bezorgd voelde in de afgelopen 6 maanden, was er dan meestal sprake van: moeheid, zwak gevoel of snel uitgeput zijn? 181. Wanneer u zich zo angstig en bezorgd voelde in de afgelopen 6 maanden, was er dan meestal sprake van: moeite met concentreren, black-outs (het ineens niet meer weten)? 182. Wanneer u zich zo angstig en bezorgd voelde in de afgelopen 6 maanden, was er dan meestal sprake van: een geïrriteerd gevoel?
Handleiding TeleScreen
38
183. Wanneer u zich zo angstig en bezorgd voelde in de afgelopen 6 maanden, was er dan meestal sprake van: slaapstoornissen (moeite met inslapen, wakker worden 's nachts, te vroeg ontwaken of overmatig slapen)? 184. Gaven deze angstverschijnselen u veel spanning, of verstoorden ze uw functioneren op uw werk of sociaal of op andere gebieden van uw leven? 185. Heeft u de afgelopen 12 maanden bij 3 of meer gelegenheid 6 of meer glazen alcohol gedronken? 186. De afgelopen 12 maanden: Heeft u gemerkt dat u meer alcohol moest gebruiken om hetzelfde effect te hebben dat u had toen u begon te drinken? 187. De afgelopen 12 maanden: Wanneer u minder alcohol dronk, beefden uw handen dan, had u last van transpireren of voelde u zich dan rusteloos, of dronk u alcohol om verschijnselen zoals trillen, transpireren en onrust te vermijden, of om geen kater te hebben? 188. De afgelopen 12 maanden: Wanneer u alcohol gebruikte, dronk u dan uiteindelijk meer alcohol dan u aanvankelijk van plan was te drinken? 189. De afgelopen 12 maanden: Heeft u geprobeerd minder te drinken of te stoppen, maar lukte dat niet? 190. De afgelopen 12 maanden: Spendeerde u op de dagen dat u dronk een deel van de tijd aan het verkrijgen van alcohol, het drinken of aan het bijkomen van de effecten van het drinken? 191. De afgelopen 12 maanden: Was u minder bezig met uw werk, uw hobby's of minder met anderen samen omdat u dronk? 192. De afgelopen 12 maanden: Bent u verder blijven drinken hoewel u wist dat het u lichamelijke en geestelijke problemen veroorzaakte? 193. De afgelopen 12 maanden: Bent u meer dan eens aangeschoten of dronken geweest, of had u een kater terwijl u verplichtingen had op school, op het werk of thuis en veroorzaakte dat problemen? (U hoeft alleen 'Ja' te antwoorden in geval van problemen.) 194. De afgelopen 12 maanden: Bent u onder invloed geweest als dat lichamelijke risico's met zich meebracht? 195. De afgelopen 12 maanden: Bent u in aanraking met justitie gekomen omdat u gedronken had? 196. De afgelopen 12 maanden: Bent u verder blijven drinken terwijl u wist dat dit problemen met uw familie of omgeving veroorzaakte? 197. Heeft u de afgelopen 12 maanden gebruikt? 198. Heeft u gemerkt dat u steeds meer nodig had om hetzelfde effect te bereiken dan toen u het middel begon te nemen? 199. Had u ontwenningsverschijnselen toen u het verminderde of stopte (pijn, beven, koorts, flauwte, diarree, misselijkheid, slaapstoornissen, onrust, transpireren, hartkloppingen, gespannenheid, angst, prikkelbaarheid, somberheid), of gebruikte u iets om ontwenningsverschijnselen te voorkomen of om u beter te voelen? 200. Is het u ooit opgevallen dat u meer van het middel gebruikte dan u aanvankelijk had gepland? 201. Heeft u tevergeefs geprobeerd het gebruik van het middel te verminderen of te stoppen? 202. Als u het middel gebruikte, gebruikte u dan veel tijd (meer dan 2 uur per dag) om het te verkrijgen, te gebruiken, ervan te herstellen of eraan te denken? 203. Was u minder bezig met uw werk, uw hobby's, uw familie en vrienden door het gebruik van het middel? 204. Bent u het middel blijven gebruiken hoewel het u lichamelijke of geestelijke problemen gaf?
Handleiding TeleScreen
39
205. Bent u onder invloed of 'high' geweest of had u een kater terwijl u verplichtingen had op school, op het werk of thuis en veroorzaakte dit problemen? (Antwoord alleen 'Ja' in geval van problemen) 206. Bent u onder invloed of 'high' geweest in een situatie waarin dat gevaarlijk kon zijn? 207. Bent u in aanraking gekomen met justitie door het middelengebruik, bijvoorbeeld een arrestatie, wangedrag? 208. Bent u de middelen verder blijven gebruiken ondanks het feit dat dit problemen met familie en omgeving veroorzaakte? 209. Heeft u gemerkt dat u steeds meer nodig had om hetzelfde effect te bereiken dan toen u het middel begon te nemen? 210. Had u ontwenningsverschijnselen toen u het verminderde of stopte (pijn, beven, koorts, flauwte, diarree, misselijkheid, slaapstoornissen, onrust, transpireren, hartkloppingen, gespannenheid, angst, prikkelbaarheid, somberheid), of gebruikte u iets om ontwenningsverschijnselen te voorkomen of om u beter te voelen? 211. Is het u ooit opgevallen dat u meer van het middel gebruikte dan u aanvankelijk had gepland? 212. Heeft u tevergeefs geprobeerd het gebruik van het middel te verminderen of te stoppen? 213. Als u het middel gebruikte, gebruikte u dan veel tijd (meer dan 2 uur per dag) om het te verkrijgen, te gebruiken, ervan te herstellen of eraan te denken? 214. Was u minder bezig met uw werk, uw hobby's, uw familie en vrienden door het gebruik van het middel? 215. Bent u het middel blijven gebruiken hoewel het u lichamelijke of geestelijke problemen gaf? 216. Bent u onder invloed of 'high' geweest of had u een kater terwijl u verplichtingen had op school, op het werk of thuis en veroorzaakte dit problemen? (Antwoord alleen 'Ja' in geval van problemen) 217. Bent u onder invloed of 'high' geweest in een situatie waarin dat gevaarlijk kon zijn? 218. Bent u in aanraking gekomen met justitie door het middelengebruik, bijvoorbeeld een arrestatie, wangedrag? 219. Bent u de middelen verder blijven gebruiken ondanks het feit dat dit problemen met familie en omgeving veroorzaakte? 220. Heeft u gemerkt dat u steeds meer nodig had om hetzelfde effect te bereiken dan toen u het middel begon te nemen? 221. Had u ontwenningsverschijnselen toen u het verminderde of stopte (pijn, beven, koorts, flauwte, diarree, misselijkheid, slaapstoornissen, onrust, transpireren, hartkloppingen, gespannenheid, angst, prikkelbaarheid, somberheid), of gebruikte u iets om ontwenningsverschijnselen te voorkomen of om u beter te voelen? 222. Is het u ooit opgevallen dat u meer van het middel gebruikte dan u aanvankelijk had gepland? 223. Heeft u tevergeefs geprobeerd het gebruik van het middel te verminderen of te stoppen? 224. Als u het middel gebruikte, gebruikte u dan veel tijd (meer dan 2 uur per dag) om het te verkrijgen, te gebruiken, ervan te herstellen of eraan te denken? 225. Was u minder bezig met uw werk, uw hobby's, uw familie en vrienden door het gebruik van het middel? 226. Bent u het middel blijven gebruiken hoewel het u lichamelijke of geestelijke problemen gaf? 227. Bent u onder invloed of 'high' geweest of had u een kater terwijl u verplichtingen had op school, op het werk of thuis en veroorzaakte dit problemen? (Antwoord alleen 'Ja' in geval van problemen) 228. Bent u onder invloed of 'high' geweest in een situatie waarin dat gevaarlijk kon zijn?
Handleiding TeleScreen
40
229. Bent u in aanraking gekomen met justitie door het middelengebruik, bijvoorbeeld een arrestatie, wangedrag? 230. Bent u de middelen verder blijven gebruiken ondanks het feit dat dit problemen met familie en omgeving veroorzaakte? 231. Heeft u gemerkt dat u steeds meer nodig had om hetzelfde effect te bereiken dan toen u het middel begon te nemen? 232. Had u ontwenningsverschijnselen toen u het verminderde of stopte (pijn, beven, koorts, flauwte, diarree, misselijkheid, slaapstoornissen, onrust, transpireren, hartkloppingen, gespannenheid, angst, prikkelbaarheid, somberheid), of gebruikte u iets om ontwenningsverschijnselen te voorkomen of om u beter te voelen? 233. Is het u ooit opgevallen dat u meer van het middel gebruikte dan u aanvankelijk had gepland? 234. Heeft u tevergeefs geprobeerd het gebruik van het middel te verminderen of te stoppen? 235. Als u het middel gebruikte, gebruikte u dan veel tijd (meer dan 2 uur per dag) om het te verkrijgen, te gebruiken, ervan te herstellen of eraan te denken? 236. Was u minder bezig met uw werk, uw hobby's, uw familie en vrienden door het gebruik van het middel? 237. Bent u het middel blijven gebruiken hoewel het u lichamelijke of geestelijke problemen gaf? 238. Bent u onder invloed of 'high' geweest of had u een kater terwijl u verplichtingen had op school, op het werk of thuis en veroorzaakte dit problemen? (Antwoord alleen 'Ja' in geval van problemen) 239. Bent u onder invloed of 'high' geweest in een situatie waarin dat gevaarlijk kon zijn? 240. Bent u in aanraking gekomen met justitie door het middelengebruik, bijvoorbeeld een arrestatie, wangedrag? 241. Bent u de middelen verder blijven gebruiken ondanks het feit dat dit problemen met familie en omgeving veroorzaakte? 242. Heeft u gemerkt dat u steeds meer nodig had om hetzelfde effect te bereiken dan toen u het middel begon te nemen? 243. Had u ontwenningsverschijnselen toen u het verminderde of stopte (pijn, beven, koorts, flauwte, diarree, misselijkheid, slaapstoornissen, onrust, transpireren, hartkloppingen, gespannenheid, angst, prikkelbaarheid, somberheid), of gebruikte u iets om ontwenningsverschijnselen te voorkomen of om u beter te voelen? 244. Is het u ooit opgevallen dat u meer van het middel gebruikte dan u aanvankelijk had gepland? 245. Heeft u tevergeefs geprobeerd het gebruik van het middel te verminderen of te stoppen? 246. Als u het middel gebruikte, gebruikte u dan veel tijd (meer dan 2 uur per dag) om het te verkrijgen, te gebruiken, ervan te herstellen of eraan te denken? 247. Was u minder bezig met uw werk, uw hobby's, uw familie en vrienden door het gebruik van het middel? 248. Bent u het middel blijven gebruiken hoewel het u lichamelijke of geestelijke problemen gaf? 249. Bent u onder invloed of 'high' geweest of had u een kater terwijl u verplichtingen had op school, op het werk of thuis en veroorzaakte dit problemen? (Antwoord alleen 'Ja' in geval van problemen) 250. Bent u onder invloed of 'high' geweest in een situatie waarin dat gevaarlijk kon zijn? 251. Bent u in aanraking gekomen met justitie door het middelengebruik, bijvoorbeeld een arrestatie, wangedrag?
Handleiding TeleScreen
41
252. Bent u de middelen verder blijven gebruiken ondanks het feit dat dit problemen met familie en omgeving veroorzaakte? 253. Heeft u gemerkt dat u steeds meer nodig had om hetzelfde effect te bereiken dan toen u het middel begon te nemen? 254. Had u ontwenningsverschijnselen toen u het verminderde of stopte (pijn, beven, koorts, flauwte, diarree, misselijkheid, slaapstoornissen, onrust, transpireren, hartkloppingen, gespannenheid, angst, prikkelbaarheid, somberheid), of gebruikte u iets om ontwenningsverschijnselen te voorkomen of om u beter te voelen? 255. Is het u ooit opgevallen dat u meer van het middel gebruikte dan u aanvankelijk had gepland? 256. Heeft u tevergeefs geprobeerd het gebruik van het middel te verminderen of te stoppen? 257. Als u het middel gebruikte, gebruikte u dan veel tijd (meer dan 2 uur per dag) om het te verkrijgen, te gebruiken, ervan te herstellen of eraan te denken? 258. Was u minder bezig met uw werk, uw hobby's, uw familie en vrienden door het gebruik van het middel? 259. Bent u het middel blijven gebruiken hoewel het u lichamelijke of geestelijke problemen gaf? 260. Bent u onder invloed of 'high' geweest of had u een kater terwijl u verplichtingen had op school, op het werk of thuis en veroorzaakte dit problemen? (Antwoord alleen 'Ja' in geval van problemen) 261. Bent u onder invloed of 'high' geweest in een situatie waarin dat gevaarlijk kon zijn? 262. Bent u in aanraking gekomen met justitie door het middelengebruik, bijvoorbeeld een arrestatie, wangedrag? 263. Bent u de middelen verder blijven gebruiken ondanks het feit dat dit problemen met familie en omgeving veroorzaakte? 264. Heeft u gemerkt dat u steeds meer nodig had om hetzelfde effect te bereiken dan toen u het middel begon te nemen? 265. Had u ontwenningsverschijnselen toen u het verminderde of stopte (pijn, beven, koorts, flauwte, diarree, misselijkheid, slaapstoornissen, onrust, transpireren, hartkloppingen, gespannenheid, angst, prikkelbaarheid, somberheid), of gebruikte u iets om ontwenningsverschijnselen te voorkomen of om u beter te voelen? 266. Is het u ooit opgevallen dat u meer van het middel gebruikte dan u aanvankelijk had gepland? 267. Heeft u tevergeefs geprobeerd het gebruik van het middel te verminderen of te stoppen? 268. Als u het middel gebruikte, gebruikte u dan veel tijd (meer dan 2 uur per dag) om het te verkrijgen, te gebruiken, ervan te herstellen of eraan te denken? 269. Was u minder bezig met uw werk, uw hobby's, uw familie en vrienden door het gebruik van het middel? 270. Bent u het middel blijven gebruiken hoewel het u lichamelijke of geestelijke problemen gaf? 271. Bent u onder invloed of 'high' geweest of had u een kater terwijl u verplichtingen had op school, op het werk of thuis en veroorzaakte dit problemen? (Antwoord alleen 'Ja' in geval van problemen) 272. Bent u onder invloed of 'high' geweest in een situatie waarin dat gevaarlijk kon zijn? 273. Bent u in aanraking gekomen met justitie door het middelengebruik, bijvoorbeeld een arrestatie, wangedrag? 274. Bent u de middelen verder blijven gebruiken ondanks het feit dat dit problemen met familie en omgeving veroorzaakte? 275. Heeft u gemerkt dat u steeds meer nodig had om hetzelfde effect te bereiken dan toen u het middel begon te nemen?
Handleiding TeleScreen
42
276. Had u ontwenningsverschijnselen toen u het verminderde of stopte (pijn, beven, koorts, flauwte, diarree, misselijkheid, slaapstoornissen, onrust, transpireren, hartkloppingen, gespannenheid, angst, prikkelbaarheid, somberheid), of gebruikte u iets om ontwenningsverschijnselen te voorkomen of om u beter te voelen? 277. Is het u ooit opgevallen dat u meer van het middel gebruikte dan u aanvankelijk had gepland? 278. Heeft u tevergeefs geprobeerd het gebruik van het middel te verminderen of te stoppen? 279. Als u het middel gebruikte, gebruikte u dan veel tijd (meer dan 2 uur per dag) om het te verkrijgen, te gebruiken, ervan te herstellen of eraan te denken? 280. Was u minder bezig met uw werk, uw hobby's, uw familie en vrienden door het gebruik van het middel? 281. Bent u het middel blijven gebruiken hoewel het u lichamelijke of geestelijke problemen gaf? 282. Bent u onder invloed of 'high' geweest of had u een kater terwijl u verplichtingen had op school, op het werk of thuis en veroorzaakte dit problemen? (Antwoord alleen 'Ja' in geval van problemen) 283. Bent u onder invloed of 'high' geweest in een situatie waarin dat gevaarlijk kon zijn? 284. Bent u in aanraking gekomen met justitie door het middelengebruik, bijvoorbeeld een arrestatie, wangedrag? 285. Bent u de middelen verder blijven gebruiken ondanks het feit dat dit problemen met familie en omgeving veroorzaakte? 286. Heeft u gemerkt dat u steeds meer nodig had om hetzelfde effect te bereiken dan toen u het middel begon te nemen? 287. Had u ontwenningsverschijnselen toen u het verminderde of stopte (pijn, beven, koorts, flauwte, diarree, misselijkheid, slaapstoornissen, onrust, transpireren, hartkloppingen, gespannenheid, angst, prikkelbaarheid, somberheid), of gebruikte u iets om ontwenningsverschijnselen te voorkomen of om u beter te voelen? 288. Is het u ooit opgevallen dat u meer van het middel gebruikte dan u aanvankelijk had gepland? 289. Heeft u tevergeefs geprobeerd het gebruik van het middel te verminderen of te stoppen? 290. Als u het middel gebruikte, gebruikte u dan veel tijd (meer dan 2 uur per dag) om het te verkrijgen, te gebruiken, ervan te herstellen of eraan te denken? 291. Was u minder bezig met uw werk, uw hobby's, uw familie en vrienden door het gebruik van het middel? 292. Bent u het middel blijven gebruiken hoewel het u lichamelijke of geestelijke problemen gaf? 293. Bent u onder invloed of 'high' geweest of had u een kater terwijl u verplichtingen had op school, op het werk of thuis en veroorzaakte dit problemen? (Antwoord alleen 'Ja' in geval van problemen) 294. Bent u onder invloed of 'high' geweest in een situatie waarin dat gevaarlijk kon zijn? 295. Bent u in aanraking gekomen met justitie door het middelengebruik, bijvoorbeeld een arrestatie, wangedrag? 296. Bent u de middelen verder blijven gebruiken ondanks het feit dat dit problemen met familie en omgeving veroorzaakte? 297. Heeft u gemerkt dat u steeds meer nodig had om hetzelfde effect te bereiken dan toen u het middel begon te nemen? 298. Had u ontwenningsverschijnselen toen u het verminderde of stopte (pijn, beven, koorts, flauwte, diarree, misselijkheid, slaapstoornissen, onrust, transpireren, hartkloppingen, gespannenheid, angst, prikkelbaarheid, somberheid), of gebruikte u iets om ontwenningsverschijnselen te voorkomen of om u beter te voelen?
Handleiding TeleScreen
43
299. Is het u ooit opgevallen dat u meer van het middel gebruikte dan u aanvankelijk had gepland? 300. Heeft u tevergeefs geprobeerd het gebruik van het middel te verminderen of te stoppen? 301. Als u het middel gebruikte, gebruikte u dan veel tijd (meer dan 2 uur per dag) om het te verkrijgen, te gebruiken, ervan te herstellen of eraan te denken? 302. Was u minder bezig met uw werk, uw hobby's, uw familie en vrienden door het gebruik van het middel? 303. Bent u het middel blijven gebruiken hoewel het u lichamelijke of geestelijke problemen gaf? 304. Bent u onder invloed of 'high' geweest of had u een kater terwijl u verplichtingen had op school, op het werk of thuis en veroorzaakte dit problemen? (Antwoord alleen 'Ja' in geval van problemen) 305. Bent u onder invloed of 'high' geweest in een situatie waarin dat gevaarlijk kon zijn? 306. Bent u in aanraking gekomen met justitie door het middelengebruik, bijvoorbeeld een arrestatie, wangedrag? 307. Bent u de middelen verder blijven gebruiken ondanks het feit dat dit problemen met familie en omgeving veroorzaakte? 308. Heeft u gemerkt dat u steeds meer nodig had om hetzelfde effect te bereiken dan toen u het middel begon te nemen? 309. Had u ontwenningsverschijnselen toen u het verminderde of stopte (pijn, beven, koorts, flauwte, diarree, misselijkheid, slaapstoornissen, onrust, transpireren, hartkloppingen, gespannenheid, angst, prikkelbaarheid, somberheid), of gebruikte u iets om ontwenningsverschijnselen te voorkomen of om u beter te voelen? 310. Is het u ooit opgevallen dat u meer van het middel gebruikte dan u aanvankelijk had gepland? 311. Heeft u tevergeefs geprobeerd het gebruik van het middel te verminderen of te stoppen? 312. Als u het middel gebruikte, gebruikte u dan veel tijd (meer dan 2 uur per dag) om het te verkrijgen, te gebruiken, ervan te herstellen of eraan te denken? 313. Was u minder bezig met uw werk, uw hobby's, uw familie en vrienden door het gebruik van het middel? 314. Bent u het middel blijven gebruiken hoewel het u lichamelijke of geestelijke problemen gaf? 315. Bent u onder invloed of 'high' geweest of had u een kater terwijl u verplichtingen had op school, op het werk of thuis en veroorzaakte dit problemen? (Antwoord alleen 'Ja' in geval van problemen) 316. Bent u onder invloed of 'high' geweest in een situatie waarin dat gevaarlijk kon zijn? 317. Bent u in aanraking gekomen met justitie door het middelengebruik, bijvoorbeeld een arrestatie, wangedrag? 318. Bent u de middelen verder blijven gebruiken ondanks het feit dat dit problemen met familie en omgeving veroorzaakte? 319. Heeft u gemerkt dat u steeds meer nodig had om hetzelfde effect te bereiken dan toen u het middel begon te nemen? 320. Had u ontwenningsverschijnselen toen u het verminderde of stopte (pijn, beven, koorts, flauwte, diarree, misselijkheid, slaapstoornissen, onrust, transpireren, hartkloppingen, gespannenheid, angst, prikkelbaarheid, somberheid), of gebruikte u iets om ontwenningsverschijnselen te voorkomen of om u beter te voelen? 321. Is het u ooit opgevallen dat u meer van het middel gebruikte dan u aanvankelijk had gepland? 322. Heeft u tevergeefs geprobeerd het gebruik van het middel te verminderen of te stoppen? 323. Als u het middel gebruikte, gebruikte u dan veel tijd (meer dan 2 uur per dag) om het te verkrijgen, te gebruiken, ervan te herstellen of eraan te denken?
Handleiding TeleScreen
44
324. Was u minder bezig met uw werk, uw hobby's, uw familie en vrienden door het gebruik van het middel? 325. Bent u het middel blijven gebruiken hoewel het u lichamelijke of geestelijke problemen gaf? 326. Bent u onder invloed of 'high' geweest of had u een kater terwijl u verplichtingen had op school, op het werk of thuis en veroorzaakte dit problemen? (Antwoord alleen 'Ja' in geval van problemen) 327. Bent u onder invloed of 'high' geweest in een situatie waarin dat gevaarlijk kon zijn? 328. Bent u in aanraking gekomen met justitie door het middelengebruik, bijvoorbeeld een arrestatie, wangedrag? 329. Bent u de middelen verder blijven gebruiken ondanks het feit dat dit problemen met familie en omgeving veroorzaakte? 330. Heeft u gemerkt dat u steeds meer nodig had om hetzelfde effect te bereiken dan toen u het middel begon te nemen? 331. Had u ontwenningsverschijnselen toen u het verminderde of stopte (pijn, beven, koorts, flauwte, diarree, misselijkheid, slaapstoornissen, onrust, transpireren, hartkloppingen, gespannenheid, angst, prikkelbaarheid, somberheid), of gebruikte u iets om ontwenningsverschijnselen te voorkomen of om u beter te voelen? 332. Is het u ooit opgevallen dat u meer van het middel gebruikte dan u aanvankelijk had gepland? 333. Heeft u tevergeefs geprobeerd het gebruik van het middel te verminderen of te stoppen? 334. Als u het middel gebruikte, gebruikte u dan veel tijd (meer dan 2 uur per dag) om het te verkrijgen, te gebruiken, ervan te herstellen of eraan te denken? 335. Was u minder bezig met uw werk, uw hobby's, uw familie en vrienden door het gebruik van het middel? 336. Bent u het middel blijven gebruiken hoewel het u lichamelijke of geestelijke problemen gaf? 337. Bent u onder invloed of 'high' geweest of had u een kater terwijl u verplichtingen had op school, op het werk of thuis en veroorzaakte dit problemen? (Antwoord alleen 'Ja' in geval van problemen) 338. Bent u onder invloed of 'high' geweest in een situatie waarin dat gevaarlijk kon zijn? 339. Bent u in aanraking gekomen met justitie door het middelengebruik, bijvoorbeeld een arrestatie, wangedrag? 340. Bent u de middelen verder blijven gebruiken ondanks het feit dat dit problemen met familie en omgeving veroorzaakte? 341. Heeft u gemerkt dat u steeds meer nodig had om hetzelfde effect te bereiken dan toen u het middel begon te nemen? 342. Had u ontwenningsverschijnselen toen u het verminderde of stopte (pijn, beven, koorts, flauwte, diarree, misselijkheid, slaapstoornissen, onrust, transpireren, hartkloppingen, gespannenheid, angst, prikkelbaarheid, somberheid), of gebruikte u iets om ontwenningsverschijnselen te voorkomen of om u beter te voelen? 343. Is het u ooit opgevallen dat u meer van het middel gebruikte dan u aanvankelijk had gepland? 344. Heeft u tevergeefs geprobeerd het gebruik van het middel te verminderen of te stoppen? 345. Als u het middel gebruikte, gebruikte u dan veel tijd (meer dan 2 uur per dag) om het te verkrijgen, te gebruiken, ervan te herstellen of eraan te denken? 346. Was u minder bezig met uw werk, uw hobby's, uw familie en vrienden door het gebruik van het middel? 347. Bent u het middel blijven gebruiken hoewel het u lichamelijke of geestelijke problemen gaf?
Handleiding TeleScreen
45
348. Bent u onder invloed of 'high' geweest of had u een kater terwijl u verplichtingen had op school, op het werk of thuis en veroorzaakte dit problemen? (Antwoord alleen 'Ja' in geval van problemen) 349. Bent u onder invloed of 'high' geweest in een situatie waarin dat gevaarlijk kon zijn? 350. Bent u in aanraking gekomen met justitie door het middelengebruik, bijvoorbeeld een arrestatie, wangedrag? 351. Bent u de middelen verder blijven gebruiken ondanks het feit dat dit problemen met familie en omgeving veroorzaakte? 352. Heeft u gemerkt dat u steeds meer nodig had om hetzelfde effect te bereiken dan toen u het middel begon te nemen? 353. Had u ontwenningsverschijnselen toen u het verminderde of stopte (pijn, beven, koorts, flauwte, diarree, misselijkheid, slaapstoornissen, onrust, transpireren, hartkloppingen, gespannenheid, angst, prikkelbaarheid, somberheid), of gebruikte u iets om ontwenningsverschijnselen te voorkomen of om u beter te voelen? 354. Is het u ooit opgevallen dat u meer van het middel gebruikte dan u aanvankelijk had gepland? 355. Heeft u tevergeefs geprobeerd het gebruik van het middel te verminderen of te stoppen? 356. Als u het middel gebruikte, gebruikte u dan veel tijd (meer dan 2 uur per dag) om het te verkrijgen, te gebruiken, ervan te herstellen of eraan te denken? 357. Was u minder bezig met uw werk, uw hobby's, uw familie en vrienden door het gebruik van het middel? 358. Bent u het middel blijven gebruiken hoewel het u lichamelijke of geestelijke problemen gaf? 359. Bent u onder invloed of 'high' geweest of had u een kater terwijl u verplichtingen had op school, op het werk of thuis en veroorzaakte dit problemen? (Antwoord alleen 'Ja' in geval van problemen) 360. Bent u onder invloed of 'high' geweest in een situatie waarin dat gevaarlijk kon zijn? 361. Bent u in aanraking gekomen met justitie door het middelengebruik, bijvoorbeeld een arrestatie, wangedrag? 362. Bent u de middelen verder blijven gebruiken ondanks het feit dat dit problemen met familie en omgeving veroorzaakte? 363. Heeft u gemerkt dat u steeds meer nodig had om hetzelfde effect te bereiken dan toen u het middel begon te nemen? 364. Had u ontwenningsverschijnselen toen u het verminderde of stopte (pijn, beven, koorts, flauwte, diarree, misselijkheid, slaapstoornissen, onrust, transpireren, hartkloppingen, gespannenheid, angst, prikkelbaarheid, somberheid), of gebruikte u iets om ontwenningsverschijnselen te voorkomen of om u beter te voelen? 365. Is het u ooit opgevallen dat u meer van het middel gebruikte dan u aanvankelijk had gepland? 366. Heeft u tevergeefs geprobeerd het gebruik van het middel te verminderen of te stoppen? 367. Als u het middel gebruikte, gebruikte u dan veel tijd (meer dan 2 uur per dag) om het te verkrijgen, te gebruiken, ervan te herstellen of eraan te denken? 368. Was u minder bezig met uw werk, uw hobby's, uw familie en vrienden door het gebruik van het middel? 369. Bent u het middel blijven gebruiken hoewel het u lichamelijke of geestelijke problemen gaf? 370. Bent u onder invloed of 'high' geweest of had u een kater terwijl u verplichtingen had op school, op het werk of thuis en veroorzaakte dit problemen? (Antwoord alleen 'Ja' in geval van problemen) 371. Bent u onder invloed of 'high' geweest in een situatie waarin dat gevaarlijk kon zijn?
Handleiding TeleScreen
46
372. Bent u in aanraking gekomen met justitie door het middelengebruik, bijvoorbeeld een arrestatie, wangedrag? 373. Bent u de middelen verder blijven gebruiken ondanks het feit dat dit problemen met familie en omgeving veroorzaakte? 374. Heeft u gemerkt dat u steeds meer nodig had om hetzelfde effect te bereiken dan toen u het middel begon te nemen? 375. Had u ontwenningsverschijnselen toen u het verminderde of stopte (pijn, beven, koorts, flauwte, diarree, misselijkheid, slaapstoornissen, onrust, transpireren, hartkloppingen, gespannenheid, angst, prikkelbaarheid, somberheid), of gebruikte u iets om ontwenningsverschijnselen te voorkomen of om u beter te voelen? 376. Is het u ooit opgevallen dat u meer van het middel gebruikte dan u aanvankelijk had gepland? 377. Heeft u tevergeefs geprobeerd het gebruik van het middel te verminderen of te stoppen? 378. Als u het middel gebruikte, gebruikte u dan veel tijd (meer dan 2 uur per dag) om het te verkrijgen, te gebruiken, ervan te herstellen of eraan te denken? 379. Was u minder bezig met uw werk, uw hobby's, uw familie en vrienden door het gebruik van het middel? 380. Bent u het middel blijven gebruiken hoewel het u lichamelijke of geestelijke problemen gaf? 381. Bent u onder invloed of 'high' geweest of had u een kater terwijl u verplichtingen had op school, op het werk of thuis en veroorzaakte dit problemen? (Antwoord alleen 'Ja' in geval van problemen) 382. Bent u onder invloed of 'high' geweest in een situatie waarin dat gevaarlijk kon zijn? 383. Bent u in aanraking gekomen met justitie door het middelengebruik, bijvoorbeeld een arrestatie, wangedrag? 384. Bent u de middelen verder blijven gebruiken ondanks het feit dat dit problemen met familie en omgeving veroorzaakte? 385. Heeft u gemerkt dat u steeds meer nodig had om hetzelfde effect te bereiken dan toen u het middel begon te nemen? 386. Had u ontwenningsverschijnselen toen u het verminderde of stopte (pijn, beven, koorts, flauwte, diarree, misselijkheid, slaapstoornissen, onrust, transpireren, hartkloppingen, gespannenheid, angst, prikkelbaarheid, somberheid), of gebruikte u iets om ontwenningsverschijnselen te voorkomen of om u beter te voelen? 387. Is het u ooit opgevallen dat u meer van het middel gebruikte dan u aanvankelijk had gepland? 388. Heeft u tevergeefs geprobeerd het gebruik van het middel te verminderen of te stoppen? 389. Als u het middel gebruikte, gebruikte u dan veel tijd (meer dan 2 uur per dag) om het te verkrijgen, te gebruiken, ervan te herstellen of eraan te denken? 390. Was u minder bezig met uw werk, uw hobby's, uw familie en vrienden door het gebruik van het middel? 391. Bent u het middel blijven gebruiken hoewel het u lichamelijke of geestelijke problemen gaf? 392. Bent u onder invloed of 'high' geweest of had u een kater terwijl u verplichtingen had op school, op het werk of thuis en veroorzaakte dit problemen? (Antwoord alleen 'Ja' in geval van problemen) 393. Bent u onder invloed of 'high' geweest in een situatie waarin dat gevaarlijk kon zijn? 394. Bent u in aanraking gekomen met justitie door het middelengebruik, bijvoorbeeld een arrestatie, wangedrag? 395. Bent u de middelen verder blijven gebruiken ondanks het feit dat dit problemen met familie en omgeving veroorzaakte?
Handleiding TeleScreen
47
396. 397. 398. 399. 400. 401. 402. 403. 404. 405. 406. 407. 408. 409. 410. 411. 412. 413. 414. 415. 416. 417. 418. 419. 420. 421. 422. 423. 424. 425. 426. 427. 428. 429. 430. 431. 432.
Heeft u geprobeerd uw gewicht gelijk te houden ondanks uw lage gewicht? Was u bang aan te komen of dik te worden ondanks uw lage gewicht? Vindt u uzelf, of delen van uw lichaam, te dik? Hebben uw gewicht en uw figuur een grote invloed op het beeld dat u heeft van uzelf? Vindt u uw huidige lichaamsgewicht te laag? Zijn alle verwachte menstruaties de afgelopen 3 maanden uitgebleven (behalve in geval van zwangerschap)? Heeft u de afgelopen 3 maanden eetbuien gehad waarbij u binnen een tijdsbestek van 2 uur buitensporig grote hoeveelheden voedsel at? Heeft u de afgelopen 3 maanden dergelijke eetbuien tenminste 2 maal per week gehad? Had u bij die eetbuien het gevoel dat u het eten niet meer onder controle had of het niet kon stoppen? Heeft u geprobeerd deze eetbuien te compenseren of gewichtstoename te voorkomen door bijvoorbeeld te braken, te vasten, extra te bewegen of (laxeer)middelen te gebruiken? Hebben uw gewicht en figuur een grote invloed op het beeld dat u heeft van uzelf? Komen die eetbuien enkel voor als u te weinig weegt voor uw lengte? Houdt u zichzelf geregeld bezig met zelfopgewekt braken, gebruikt u teveel laxeermiddelen, plaspillen of klysma’s? Heeft u last van uitvalsverschijnselen, verlammingen, (spier)zwaktes die niet duidelijk verband houden met een bepaalde ziekte? En zo ja, zijn die al voor uw 30e levensjaar begonnen? Hielden die klachten verscheidene jaren aan? Zocht u behandeling voor die klachten? Verstoorden die lichamelijke klachten in belangrijke mate uw functioneren op school of op uw werk, of op belangrijke andere terreinen? "Heeft u veel verschillende lichamelijke klachten die niet duidelijk verband houden met een bepaalde ziekte en deze klachten zijn begonnen vóór uw 30e levensjaar? Hielden die klachten verscheidene jaren aan? Zocht u behandeling voor die klachten? Verstoorden die lichamelijke klachten in belangrijke mate uw functioneren op school of op uw werk, of op belangrijke andere terreinen? Had u pijn in of aan uw hoofd? Had u pijn in of aan uw buik? Had u pijn in of aan uw gewrichten, armen en benen, borst, anus? Had u pijn bij de menstruatie? Had u pijn bij het vrijen? Had u pijn bij het plassen? Had u last van misselijkheid? Had u last van een opgeblazen gevoel? Had u last van braken? Had u last van diarree? Had u minder zin in seks? Had u erectie- en ejaculatieproblemen? Had u onregelmatige menstruaties? Had u last van voortdurend braken tijdens de zwangerschap? Had u last van verlamming of spierzwakte? Had u coördinatie- (besturings-) of evenwichtsproblemen?
Handleiding TeleScreen
48
433. 434. 435. 436. 437. 438. 439. 440. 441. 442. 443. 444. 445. 446. 447. 448. 449. 450. 451. 452. 453. 454. 455. 456. 457. 458. 459. 460. 461. 462. 463. 464. 465.
Had u moeite met slikken of een brok in de keel? Had u moeite met spreken? Had u moeite met uitplassen? Had u last van verlies van tast- of pijnzin? Had u last van dubbelzien of blindheid? Had u last van doofheid, toevallen of aanvallen van bewustzijnsverlies? Had u perioden van geheugenverlies? Had u onverklaarbare gewaarwordingen (sensaties) m.b.t. uw lichaam? Heeft u zich voor uw klachten door uw arts laten onderzoeken? Werd een lichamelijke ziekte vastgesteld of gebruikte u drugs of medicijnen die deze verschijnselen zouden kunnen verklaren? Waren de klachten of de mate van verstoring door de lichamelijke klachten buiten proporties? Heeft u momenteel last van deze verschijnselen? Heeft u zich de afgelopen 6 maanden vaak zorgen gemaakt dat u mogelijk een ernstige, levensbedreigende lichamelijke ziekte zou hebben? Maakt u zich hier al 6 maanden of langer zorgen om? Bent u hiervoor ooit door een arts onderzocht? Bleef de vrees voor een ernstige ziekte aanwezig ondanks geruststelling door de arts? Verstoort deze vrees in belangrijke mate uw sociaal of beroepsmatig functioneren, of het functioneren op belangrijke andere terreinen? Bent u gefixeerd op een uiterlijk kenmerkt of een lichaamsdeel waarvan u vindt dat het afwijkt van wat normaal is? Blijft u zich zorgen maken, ook al vinden anderen, inclusief uw arts, dat dat overdreven is? Verstoort dit bezig zijn met uw uiterlijk in belangrijke mate uw sociaal of beroepsmatig functioneren, of het functioneren op belangrijke andere terreinen? Is pijn momenteel uw voornaamste probleem? Is de pijn momenteel zo hevig dat medische zorg nodig is? Verstoort de pijn in belangrijke mate uw sociaal of beroepsmatig functioneren, of het functioneren op belangrijke andere terreinen? Speelden psychologische factoren of stress een belangrijke rol bij het ontstaan van de pijn of maakten ze de pijn erger of houden ze de pijn in stand? Speelde een medische factor een belangrijke rol bij het ontstaan van de pijn, werd de pijn daardoor erger of hield die hem in stand? Duurt de pijn nu al meer dan 6 maanden? Werden in het afgelopen jaar de meeste van uw menstruaties voorafgegaan door een duidelijke verandering van stemming, gedurende een periode van ongeveer één week? Gedurende deze perioden: ondervindt u problemen bij uw normale activiteiten of uw contacten, bent u dan minder efficiënt in uw werk of vermijdt u andere mensen? Gedurende deze perioden: voelt u zich triest, neerslachtig, depressief, wanhopig, vol zelfkritiek? Gedurende deze perioden: bent u bijzonder angstig, gespannen, opgewonden, prikkelbaar? Gedurende deze perioden: kunt u zich plotseling somber of huilerig voelen, of bent u bijzonder gevoelig voor het commentaar van anderen? Gedurende deze perioden: voelt u zich prikkelbaar, boos of zoekt u ruzie? Gedurende deze perioden: heeft u minder interesse in uw dagelijkse activiteiten, zoals uw werk, hobby's, contacten met vrienden?
Handleiding TeleScreen
49
466. Gedurende deze perioden: heeft u moeite met concentreren? 467. Gedurende deze perioden: voelt u zich uitgeput, bent u snel vermoeid of heeft u weinig energie? 468. Gedurende deze perioden: verandert uw eetlust, eet u teveel of heeft u overmatige trek in bepaalde etenswaren? 469. Gedurende deze perioden: heeft u moeite met slapen of slaapt u overmatig veel? 470. Gedurende deze perioden: voelt u zich onder de voet gelopen of zonder controle? 471. Gedurende deze perioden: heeft u lichamelijke klachten zoals gevoelige of opgezette borsten, hoofdpijn, gewricht- of spierpijnen, een opgeblazen gevoel of gewichtstoename? 472. Heeft u problemen in de seksualiteitsbeleving? Zoals het niet opgewonden kunnen raken, of juist opgewonden raken van dingen waar u zich voor schaamt, niet kunnen klaarkomen, pijn bij het vrijen, enz. 473. Heeft u een gebrek aan seksuele fantasieën en/of verlangen naar seksuele activiteit? 474. Heeft u het gevoel te lijden onder dit gebrek aan verlangen, of dit gebrek veroorzaakt relatieproblemen 475. Staat dit gebrek los van eventueel gebruik van alcohol, drugs of geneesmiddelen? 476. Heeft u veelvuldig afkeer van en/of vermijd u seksueel contact met een partner? 477. Heeft u het gevoel te lijden onder deze afkeer of dit gevoel veroorzaakt relatieproblemen? 478. Staat deze afkeer of vermijding los van eventueel gebruik van alcohol, drugs of geneesmiddelen? 479. Kunt u niet seksueel opgewonden raken, of u bent niet in staat om dit vast te houden tot het einde van de seksuele activiteit? 480. Heeft u het gevoel te lijden onder dit gebrek aan vermogen om opgewonden te geraken, of dit onvermogen veroorzaakt relatieproblemen? 481. Staat dit onvermogen los van eventueel gebruik van alcohol, drugs of geneesmiddelen? 482. Heeft u vaak onvrijwillige krampen in de spieren van uw vagina waardoor geslachtsgemeenschap belemmerd wordt? 483. Heeft u het gevoel te lijden onder deze krampen, of dit veroorzaakt relatieproblemen? 484. Staan deze spierkrampen los van eventueel gebruik van alcohol, drugs of geneesmiddelen? 485. Kunt u geen adequate erectie krijgen, of u bent niet in staat om deze vast te houden tot het einde van de seksuele activiteit? 486. Heeft u het gevoel te lijden onder dit erectieprobleem, of dit veroorzaakt relatieproblemen? 487. Staat dit gebrek los van eventueel gebruik van alcohol, drugs of geneesmiddelen? 488. Komt u te snel klaar, heeft last van een vroegtijdige zaadlozing? 489. Heeft u het gevoel te lijden onder de vroegtijdige zaadlozing, of dit veroorzaakt relatieproblemen? 490. Staat dit probleem los van eventueel gebruik van alcohol, drugs of geneesmiddelen? 491. Heeft u vaak pijn bij de geslachtsgemeenschap? 492. Heeft u het gevoel te lijden onder deze pijn, of dit veroorzaakt relatieproblemen? 493. Staat deze pijn los van eventueel gebruik van alcohol, drugs of geneesmiddelen? 494. Bereikt u zelden of nooit een orgasme ondanks adequate seksuele opwinding? 495. Heeft u het gevoel te lijden onder dit gebrek, of dit gebrek veroorzaakt relatieproblemen? 496. Staat dit gebrek los van eventueel gebruik van alcohol, drugs of geneesmiddelen? 497. Heeft u de afgelopen 6 maanden meerdere malen seksueel opwindende fantasieën, seksuele drang of gedragingen gehad, waarvan mag worden aangenomen dat het niet tot de gangbare seksualiteitsbeleving behoort (kinderen, dieren, objecten, enz.)?
Handleiding TeleScreen
50
498. Heeft u het gevoel hieronder te lijden, of deze fantasieën, drang of gedragingen veroorzaken relatieproblemen? 499. Voelt u zich niet op uw gemak met uw eigen geslacht en de daarmee samenhangende geslachtsrollen? 500. Identificeert u zich bijna voortdurend met het andere geslacht? 501. Heeft u de oprechte wens om tot het andere geslacht te behoren? 502. Droeg u als kind kleren die feitelijk beter bij het andere geslacht passen? 503. Heeft u voortdurende fantasieën hoe het zou zijn als u van het andere geslacht was? 504. Had u als kind al het verlangen om deel te nemen aan de typische spelletjes, hobby's of tijdverdrijf, passend bij het ander geslacht? 505. Had u als kind een sterke voorkeur voor vriendjes/vriendinnetjes van het andere geslacht? 506. Heeft u moeite met inslapen, doorslapen of heeft u een anderszins verstoorde slaap? 507. Heeft u problemen met inslapen of doorslapen of niet uitgerust zijn na de slaap, gedurende tenminste een maand? 508. Zorgt dit probleem er voor dat u beperkt bent in uw sociaal of beroepsmatig functioneren of beperkt u in andere belangrijke dagelijkse bezigheden? 509. Staan de slaapproblemen los van eventueel gebruik van alcohol, drugs of medicijnen of andere aanwijsbare redenen waardoor de slaap verstoord is? 510. Heeft u problemen met overmatige slaperigheid of vergrote slaapbehoefte voor tenminste de duur van een maand? 511. Zorgt dit slaapprobleem er voor dat beperkt bent in uw sociaal of beroepsmatig functioneren of beperkt u in andere belangrijke dagelijkse bezigheden? 512. Staan de slaapproblemen los van eventueel gebruik van alcohol, drugs of medicijnen of andere aanwijsbare redenen waardoor de slaap verstoord is? 513. Had u de afgelopen 3 maanden last van: plotselinge onweerstaanbare aanvallen van een verkwikkende slaap die dagelijks voorkomen 514. Had u de afgelopen 3 maanden last van: verstoring van de slaap ten gevolge van problemen met of stoppen van de ademhaling 515. Had u de afgelopen 3 maanden last van: nachtmerries, slaapwandelen, plotseling ontwaken met heftige paniek, onrustig bewegen van armen en/of benen 516. Had u de afgelopen 3 maanden last van: verstoring van de slaap ten gevolge van externe factoren 517. Heeft u meer dan eens de controle over uw boosheid verloren? 518. Is dit meer dan eens uitgelopen op gewelddadigheden of vernieling van eigendom? 519. Stond uw agressie in enige mate in verhouding met de factor die het gedrag uitlokte? 520. Heeft u ooit een periode gehad waarin u veel gokte en dat u hierdoor in de problemen kwam? 521. In de periode dat u veel gokte:Heeft u meer dan eens meegemaakt dat u aan gokken dacht, of dat u van plan was om te gaan gokken, of dat u dacht aan manieren om aan geld te komen zodat u kon gaan gokken? 522. Had u het gevoel dat u steeds meer geld nodig had om de gewenste spanning te bereiken? 523. Heeft u vaak geprobeerd het gokken in de hand te houden, te verminderen of te stoppen, zonder dat dit lukte? 524. Voelde u zich vaak rusteloos of geïrriteerd wanneer u probeerde het gokken te minderen of te stoppen? 525. Gokte u om te ontsnappen aan uw problemen?(bijvoorbeeld uit hulpeloosheid, schuldgevoel, angst of vanwege een depressie)
Handleiding TeleScreen
51
526. Bent u ooit, nadat u geld met gokken had verloren, de volgende dag terug gegaan om het verloren geld terug te winnen? 527. Loog u tegen familie, therapeut of anderen om het gokken te verbergen? 528. Deed u aan illegale activiteiten zoals vervalsing, oplichting, diefstal of verduistering om het gokken te kunnen betalen? 529. Heeft u ooit belangrijke relaties, een baan, onderwijs- of carrièremogelijkheden op het spel gezet of verloren ten gevolge van het gokken? 530. Heeft u ooit aan anderen geld gevraagd om gokschulden af te kunnen lossen? 531. Heeft u meer dan eens vrijwillig en opzettelijk brand gesticht? 532. Voelde u een soort spanning of opwinding vlak voor de handeling? 533. Bent u gefascineerd door vuur, heeft u belangstelling voor vuur, wordt u aangetrokken door vuur en/of wordt aangetrokken door dingen die te maken hebben met vuur? 534. Ervaart u plezier, bevrediging of opluchting tijdens het stichten van brand, of wanneer u getuige bent van de gevolgen van brand, of wanneer u deelneemt aan de gevolgen van de brand (denk aan brand blussen)? 535. Stichtte u brand om er financieel bij te winnen, om politieke ideeën uit te dragen, om criminele activiteiten te verbergen, of stichtte u brand uit boosheid of wraak of om uw levensomstandigheden te verbeteren? 536. Heeft u meer dan eens bij uzelf haren uitgetrokken, zodat haarverlies zichtbaar werd? 537. Voelt u een soort spanning die toeneemt, direct voor het uittrekken van de haren of wanneer u zich probeert te verzetten tegen het uittrekken van uw haar? 538. Voelt u een soort plezier, bevrediging of opluchting wanneer u uw haar uittrekt? 539. Trekt u uw haren uit vanwege een bestaande haaraandoening? 540. Bezorgt het uittrekken van uw haren u een ellendig gevoel, veroorzaakt het beperkingen in uw sociale of beroepsmatige functioneren of veroorzaakt het problemen op andere gebieden van uw leven? 541. Heeft u meer dan eens problemen gehad met het kopen van dingen die meer kosten dan u zich kon veroorloven, of heeft u vaker problemen gehad doordat u regelmatig langer winkelde dan u van plan was? 542. Heeft het koopgedrag u een ellendig gevoel gegeven, heeft het u veel tijd gekost, of heeft het koopgedrag problemen voor andere mensen veroorzaakt? 543. Kwam het koopgedrag alleen voor in periodes waarin u zich overmatig goed, energiek of gespannen voelde? 544. Heeft u vaker (impulsief) spullen gestolen die u niet nodig had? 545. Voelt u een soort spanning die zich opbouwt, vlak voor u iets steelt? 546. Ervaart u een soort plezier of opluchting, nadat u dingen gestolen heeft? 547. Heeft u alleen dingen gestolen omdat u boos was op iemand en/of wraak te nemen om iemand? 548. Heeft vaker gemerkt dat u herhaaldelijk zenuwtrekken had die u niet onder controle kon krijgen, zoals het plotseling en veelvuldig knipperen met uw ogen, zenuwtrekkingen in uw keel/hals, het schokken van uw schouders, of het trekken van uw gezicht? 549. Heeft u vaker plotseling en veelvuldig geluiden gemaakt die u niet onder controle kon krijgen, zoals hoesten, het schrapen van de keel, knorren, brommen, snuiven, snurken, of heeft gemerkt dat u woorden sprak zonder daar controle over te kunnen krijgen, zoals het tegen uw wil uitspreken van vieze woorden?
Handleiding TeleScreen
52
550. Kwamen deze zenuwtrekken en/of steungeluiden meerdere keren per dag voor, kwamen ze bijna elke dag voor, of kwamen ze van tijd tot voor gedurende een periode van meer dan jaar? 551. Zijn de zenuwtrekken in de loop van de tijd veranderd, zodat ze op andere plaatsen in uw lichaam verschenen of zijn de zenuwtrekkingen en/of stemgeluiden veranderd in aantal, ernst of zijn ze in ander opzicht veranderd? 552. Zijn de zenuwtrekken en/of stemgeluiden begonnen voordat u 18 jaar was? 553. Zijn de zenuwtrekken en/of stemgeluiden begonnen vlak nadat u alcohol, drugs, of medicijnen gebruikte? 554. Zijn de zenuwtrekken en/of stemgeluiden begonnen vlak nadat u een lichamelijke aandoening had? 555. Heeft u bepaalde verschijnselen van verstoring van uw emoties, gevoel of gedrag ten gevolge van een stress veroorzakende factor? 556. Begonnen deze verschijnselen binnen 3 maanden na het optreden van de stress veroorzakende factor? 557. Bezorgen deze verschijnselen u meer ongemak dan verwacht? 558. Bezorgen deze verschijnselen duidelijke problemen op het werk, in uw sociaal leven of op school?
Handleiding TeleScreen
53
Bijlage C.
Vragen van de DS-2
Gedurende het grootste deel van uw leven, maar zeker gedurende de afgelopen 5 jaar: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.
Ik ga taken of werkzaamheden uit de weg waarbij ik met veel andere mensen te maken krijg, uit angst voor kritiek, afkeuring of afwijzing. (ONTW1) Ik vermijd het contact met anderen, tenzij ik er zeker van ben dat zij mij aardig zullen vinden. (ONTW2) Ik stel me niet open voor anderen, ook niet in intieme relaties, uit vrees vernederd of uitgelachen te worden. (ONTW3) Ik maak me voortdurend zorgen dat anderen kritiek op mij zullen hebben of mij zullen afwijzen. (ONTW4) Ik houd me op de achtergrond bij nieuwe mensen, uit angst dat ze zullen zien dat ik niet goed genoeg ben. (ONTW5) Ik ben niet aantrekkelijk voor anderen. (ONTW6) Ik ben niet de moeite waard. (ONTW6) Ik vermijd persoonlijke risico's of nieuwe activiteiten uit angst om af te gaan. (ONTW7) Als ik nieuwe mensen ontmoet stel ik mij gereserveerd op omdat ik bang ben te kort te schieten. (consistentie i.s.m. item 5) Gedurende het grootste deel van uw leven, maar zeker gedurende de afgelopen 5 jaar:
10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18.
Ik vind het heel moeilijk om zelfs alledaagse beslissingen te nemen zonder het advies en de geruststelling door anderen. (AFH1) Ik heb anderen nodig om de verantwoordelijkheid te nemen voor belangrijke dingen in mijn leven. (AFH2) Ik vind het moeilijk om het met mensen oneens te zijn, uit vrees hun steun en goedkeuring te verliezen. (AFH3) Ik vind het moeilijk ergens aan te beginnen zonder de steun van anderen, uit angst dat ik het niet goed zal doen. (AFH4) Ik doe vaak dingen voor anderen die ik eigenlijk onplezierig vind of die me niet goed uitkomen, uit angst hun steun te verliezen. (AFH5) Ik voel me hulpeloos wanneer ik alleen ben, omdat ik dan bang ben niet voor mezelf te kunnen zorgen. (AFH6) Als een intieme relatie tot een eind komt, zoek ik direct iemand anders die voor mij kan zorgen. (AFH7) Ik ben bang dat ik aan mijn lot overgelaten word en voor mezelf moet zorgen. (AFH8) De gedachte alleen te zijn en voor mezelf te moeten zorgen beangstigd mij. (consistentie i.s.m. item 17)
Handleiding TeleScreen
54
Gedurende het grootste deel van uw leven, maar zeker gedurende de afgelopen 5 jaar: 19. 20. 21. 22. 23. 24. 25. 26. 27.
Ik ben zo bezig met details dat ik het eigenlijke doel uit het oog verlies. (OBS1) Ik krijg mijn werk nauwelijks af, omdat ik te veel tijd besteed om dingen helemaal goed te doen. (OBS2) Ik ben zo toegewijd aan mijn werk (of opleiding/school) dat ik geen tijd heb voor ontspanning en vriendschappen. (OBS3) Ik ben een zeer gewetensvol persoon met hoge normen ten aanzien van wat goed en wat fout is. (OBS4) Het kost mij veel moeite om dingen weg te gooien, ook al zijn ze versleten of van geen enkele emotionele waarde, omdat ze ooit nog eens van pas kunnen komen. (OBS5) Ik vind het moeilijk om door andere mensen geholpen te worden of met anderen samen te werken, tenzij zij er mee instemmen de dingen precies op mijn manier te doen. (OBS6) Ik geef niet graag geld uit aan mezelf of aan anderen, zelfs al kan ik het missen, want je weet maar nooit wanneer je het nodig kan hebben. (OBS7) Ik ben vaak zo zeker van mijn gelijk dat andere mensen mij koppig vinden. (OBS8) Het is belangrijk om vast te houden aan hoge morele en ethische normen. (consistentie i.s.m. item 22). Gedurende het grootste deel van uw leven, maar zeker gedurende de afgelopen 5 jaar:
28. 29. 30. 31. 32. 33. 34.
Wanneer mij gevraagd wordt om iets te doen wat ik eigenlijk niet wil doen, zeg ik wel "ja", maar dan doe ik dat heel langzaam, slecht of "vergeet" ik het gewoon. (PAS-AGR1) Ik geef vaak aan dat ik mij niet begrepen of gewaardeerd voel. (PAS-AGR2) Ik ben vaak koppig en raak gemakkelijk in discussies met anderen verzeild. (PAS-AGR3) Ik vind dat de meeste van mijn leidinggevenden en anderen waarvan verwacht mag worden dat zij weten wat ze doen, in werkelijkheid onbekwaam zijn. (PAS-AGR4) Ik vind het niet eerlijk dat andere mensen meer hebben dan ik. (PAS-AGR5) Ik klaag vaker over alle nare dingen die mij zijn overkomen. (PAS-AGR6) Het gebeurt mij vaak dat ik kwaad weiger om iets te doen, waarna ik mij slecht voel en mijn excuses aanbied. (PAS-AGR7) Gedurende het grootste deel van uw leven, maar zeker gedurende de afgelopen 5 jaar:
35. 36. 37. 38. 39.
Ik voel mij vaak ongelukkig, zwaarmoedig en somber. (DEPR1) Ik voel me vaak een waardeloos persoon. (DEPR2) Ik ben vaak kritisch, beschuldigend of kleinerend naar mezelf. (DEPR3) Ik blijf maar denken aan nare dingen die zijn gebeurd in het verleden, of ik maak me voortdurend zorgen over nare dingen die zouden kunnen gebeuren in de toekomst. (DEPR4) Ik beoordeel anderen vaak scherp en heb vaak iets op hen aan te merken. (DEPR5)
Handleiding TeleScreen
55
40. 41. 42.
Ik verwacht bijna altijd het ergste. (DEPR6) Ik voel me vaak schuldig over dingen die fout zijn gegaan. (DEPR7) Ik heb me vaak een mislukkeling gevoeld. (consistentie i.s.m item 36) Gedurende het grootste deel van uw leven, maar zeker gedurende de afgelopen 5 jaar:
43. 44. 45. 46. 47. 48. 49. 50. 51.
Ik voel mij ongemakkelijk wanneer ik niet in het middelpunt van de belangstelling sta. (THEATR1) Ik vind het prettig om mij seksueel verleidelijk of uitdagend te gedragen. (THEATR2) Mijn emoties wisselen heel gemakkelijk. (THEATR3) Ik maak voortdurend gebruik van mijn uiterlijk om de aandacht naar mij toe te trekken. (THEATR4) Als ik een verhaal vertel dan ga ik in op de grote lijnen, niet op de details. (THEATR5) Ik ben een emotioneel, gepassioneerd, kleurrijk persoon. (THEATR6) Ik verander gemakkelijk van mening, afhankelijk van de mensen waarmee ik omga, of informatie uit een boek of van TV. (THEATR7) Ik maak snel intieme vrienden. (THEATR8) Ik neem gemakkelijk de mening van anderen over. (consistentie i.s.m. item 49) Gedurende het grootste deel van uw leven, maar zeker gedurende de afgelopen 5 jaar:
52. 53. 54. 55. 56. 57. 58. 59. 60. 61.
Mensen onderschatten mijn buitengewone talenten of prestaties. (NARC1) Ik fantaseer vaak over de macht, roem of ideale liefde die ik op een dag zal krijgen. (NARC2) Ik ben een uniek, heel bijzonder persoon, die alleen begrepen word door heel speciale mensen. (NARC3) Ik vind de aandacht en bewondering van andere mensen belangrijk. (NARC4) Ik hoef me niet aan regels of gebruiken te houden die voor anderen misschien wel gelden. (NARC5) Bij een probleem met een instantie sta ik er altijd op om de hoogste persoon te spreken. (NARC5) Het is vaak noodzakelijk om mensen te passeren om te bereiken wat ik wil. (NARC6) Ik heb moeite om mij in te leven in de gevoelens en behoeften van anderen. (NARC7) Ik ben vaak jaloers of anderen zijn jaloers op mij. (NARC8) Ik ben vaak beter, mooier of slimmer dan anderen. (NARC9) Gedurende het grootste deel van uw leven, maar zeker gedurende de afgelopen 5 jaar:
62. 63. 64. 65.
Ik ga vaak heel ver om te voorkomen dat iemand waarom ik geef mij zal verlaten. (BORDL1) Mijn intieme relaties hebben een hoop pieken en dalen. (BORDL2) Ik ben instabiel en de doelen in mijn leven veranderen vaak. (BORDL3) Ik ben vaak zo impulsief, dat ik mezelf in gevaar breng of nadeel berokken. (BORDL4)
Handleiding TeleScreen
56
66. 67. 68. 69. 70. 71. 72. 73.
Ik heb vaker geprobeerd mezelf te doden, of gedreigd dit te doen. (BORDL5) Ik heb mezelf vaker met opzet gesneden, gebrand of gekrast. (BORDL5) Mijn humeur kan plotseling omslaan. (BORDL6) Ik voel me vaak leeg van binnen. (BORDL7) Ik ben vaak zo kwaad dat ik mijn woede niet kan beheersen. (BORDL8) Wanneer ik erg gespannen ben, word ik wantrouwend ten opzichte van anderen of verlies ik het contact met mezelf. (BORDL9) Mijn intieme relaties worden gekenmerkt door een patroon van aantrekken en afstoten. (consistentie i.s.m. item 63) Ik doe vaak dingen zonder erbij na te denken of ze wel goed voor me zijn. (consistentie i.s.m. item 65) Voor uw vijftiende jaar:
74. 75. 76. 77. 78. 79. 80. 81. 82. 83. 84. 85. 86.
Ik heb vaak andere kinderen gepest of bedreigd. (CD-k1) Ik begon vaak met vechtpartijen. (CD-k2) Ik heb vaker bij een vechtpartij een wapen gebruikt waarmee ik anderen lichamelijk letsel kon toebrengen. (CD-k3) Ik heb vaker iemand mishandeld. (CD-k4) Ik heb vaker een dier mishandeld. (CD-k5) Ik heb vaker iemand beroofd, of met geweld iets ontnomen. (CD-k6) Ik heb vaker iemand gedwongen seks met me te hebben, zich voor me uit te kleden of me te betasten. (CD-k7) Ik heb vaker opzettelijk brand gesticht. (CD-k8) Ik heb vaker opzettelijk eigendommen van anderen vernield. (CD-k9) Ik heb vaker ingebroken in iemands huis, gebouw of auto. (CD-k10) Ik heb vaker gelogen om iets te bemachtigen of om verplichtingen uit de weg te gaan. (CDk11) Ik heb vaker iets gestolen of iemands handtekening vervalst. (CD-k12) Ik ben tenminste twee keer van huis weggelopen en ’s nachts weggebleven. (CD-k13) Voor uw dertiende jaar:
87. 88.
Ik ben vaker, ondanks het verbod van mijn ouders, ‘s nachts van huis weggebleven. (CD-k14) Ik heb vaak gespijbeld. (CD-k15) Voor uw vijftiende jaar:
89.
Ik vind het moeilijk om mij aan de wet te houden en heb vaker dingen gedaan waarvoor ik gearresteerd ben, of gearresteerd had kunnen worden. (ANT1)
Handleiding TeleScreen
57
90. 91. 92. 93. 94. 95. 96.
Ik lieg vaak tegen anderen als dat in mijn voordeel is, of omdat ik daar zin in heb. (ANT2) Ik doe de dingen vaak zeer impulsief, zonder na te denken wat de gevolgen daarvan zijn. (ANT3) Het lukt me niet om dingen goed te plannen, zelfs als ze voor mij belangrijk zijn. (ANT3) Andere mensen maken mij vaak zo kwaad, dat het op een vechtpartij uitloopt. (ANT4) Ik hecht weinig waarde aan de veiligheid van mijzelf of anderen. (ANT5) Ik heb vaker door mijn eigen schuld mijn baan verloren, of niet aan mijn financiële verplichtingen kunnen voldoen. (ANT6) Ik heb zelden spijt van mijn daden, ook al weet ik dat ik iemand anders daarmee heb gekwetst of schade heb berokkend. (ANT7) Gedurende het grootste deel van uw leven, maar zeker gedurende de afgelopen 5 jaar:
97. 98. 99. 100. 101. 102. 103. 104. 105.
Ik moet andere mensen altijd in de gaten houden om te voorkomen dat ze misbruik van mij maken, mij zullen uitbuiten, schade berokkenen of bedriegen. (PAR 1) Ik twijfel eraan of mijn vrienden en collega’s wel te vertrouwen zijn. (PAR2) Anderen kunnen beter zo min mogelijk van mij weten, omdat zij die kennis vroeg of laat tegen mij zullen gebruiken. (PAR3) Ik vind dat achter zogenaamde onschuldige opmerkingen van mensen meestal een verborgen bedreiging of belediging zit. (PAR4) Als iemand mij ooit heeft beledigd of gekleineerd, kan ik die persoon maar moeilijk vergeven. (PAR5) Ik word heel boos als iemand kritiek heeft op mijn karakter of reputatie. (PAR6) Ik ben zelfs voor kleine en/of verborgen beledigingen gevoelig. (PAR6) Ik heb vaak het vermoeden dat mijn partner mij ontrouw is, ook al is er geen duidelijke aanleiding om dat te denken. (PAR7) Ik ben altijd op mijn hoede in contact met anderen. (consistentie i.s.m. item 99) Gedurende het grootste deel van uw leven, maar zeker gedurende de afgelopen 5 jaar:
106. 107. 108. 109. 110. 111. 112. 113.
Ik heb geen behoefte aan intieme relaties, ook niet met mijn gezin of familie. (SCHIZ1) Ik doe dingen bij voorkeur alleen. (SCHIZ2) Ik heb nooit echt belangstelling gehad voor seks. (SCHIZ3) Er zijn maar weinig activiteiten waaraan ik echt veel plezier beleef. (SCHIZ4) Ik heb geen intieme vrienden of vertrouwelingen buiten mijn directe familie. (SCHIZ5) Het maakt mij niet uit wat anderen van mij vinden. (SCHIZ6) Er is niets dat mij erg gelukkig of heel verdrietig kan maken. (SCHIZ7) Ik kies meestal activiteiten die ik zonder anderen kan doen. (consistentie i.s.m. item 110) Gedurende het grootste deel van uw leven, maar zeker gedurende de afgelopen 5 jaar:
Handleiding TeleScreen
58
114. Ik heb vaak het idee dat mensen over mij praten of het op mij gemunt hebben. (SCHIZT1) 115. Ik krijg vaak het gevoel dat dingen die voor de meeste mensen geen speciale betekenis hebben, in werkelijkheid bedoeld zijn om mij een boodschap te geven. (SCHIZT1) 116. Ik kan dingen laten gebeuren door ze gewoon te wensen of er geconcentreerd aan te denken. (SCHIZT2) 117. Ik heb een “zesde zintuig” waardoor ik dingen weet of zie, die anderen niet kunnen weten of zien. (SCHIZT2) 118. Ik heb vaak bovennatuurlijke ervaringen. (SCHIZT2) 119. Ik zie vaak voorwerpen of schaduwen van echte mensen of dieren, en hoor geluiden die eigenlijk stemmen van mensen zijn. (SCHIZT3) 120. Ik voel vaak dat er een persoon of kracht om mij heen is, terwijl ik niemand kan zien. (SCHITZ3) 121. Anderen vinden mijn gedachten of taalgebruik soms vreemd. (SCHIZT4) 122. Anderen willen mij kwaad doen, uitbuiten of bedriegen. (SCHIZT5) 123. Ik heb meestal een heel ander gevoel bij de dingen dan de meeste andere mensen. (SCHIZT6) 124. Mensen vinden mij vreemd, een zonderling. (SCHIZT7) 125. Zelfs bij mensen die ik goed ken voel ik me niet op mijn gemak. (SCHIZT9)
Handleiding TeleScreen
59