Handleiding hazelmuisbeheer HANDLEIDING
Hazelmuisbeheer
Natuur.studie
2009
Goedele Verbeylen
De natuur heeft je nodig. En vice versa.
Handleiding hazelmuisbeheer
© 2009 Natuurpunt Studie (Zoogdierenwerkgroep) Coxiestraat 11 2800 Mechelen
[email protected] www.hazelmuis.be
Tekst:
Goedele Verbeylen
Foto’s: Gerald Driessens, Marc Herremans, Griet Nijs, Rian Pulles, Dominique Verbelen, Goedele Verbeylen, Ludy Verheggen en Hugo Willocx Vormgeving: Goedele Verbeylen
Wijze van citeren: Verbeylen G. (2009). Handleiding hazelmuisbeheer. Natuurpunt Studie (Zoogdierenwerkgroep), Mechelen, België.
In deze handleiding werd een heleboel informatie uit onze hazelmuisrapporten samengebracht, waarin je ook referenties naar de geraadpleegde literatuur kan terugvinden.
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de Zoogdierenwerkgroep van Natuurpunt Studie vzw.
De hazelmuis en haar complexe ecologische vereisten
3
Bij het nemen van beheermaatregelen ten voordele van de hazelmuis, is het belangrijk om te begrijpen waarom bepaalde ingrepen positief en andere negatief zijn. Daarom geven we hier eerst wat meer uitleg over de ecologische vereisten van deze soort.
© Goedele Verbeylen
De hazelmuis is de kleinste vertegenwoordiger van de familie van de slaapmuizen, waartoe ook de eikelmuis en de relmuis behoren. Ze heeft een lichaamslengte van 6-9 cm en een dicht behaarde staart van nog eens 5-8 cm. Een hazelmuis weegt gemiddeld 15-20 g, maar dit kan oplopen tot 43 g door het opslaan van vetreserves voor de winterslaap. De pels is oranjekleurig met een bleke crèmekleurige buikzijde. De jongen hebben een doffere, grijzere pels en dunner behaarde staart. De hazelmuis heeft grote, zwarte ogen en is met haar grijppootjes goed aangepast aan het leven in bomen en struiken. Haar verborgen, nachtelijke levenswijze onder het bladerdek maakt echter dat ze nauwelijks bekend is bij het brede publiek.
Volwassen hazelmuis
Wegens de achteruitgang die de hazelmuis overal in Europa kent, heeft ze een beschermde status gekregen. Ze is opgenomen in de bijlage III van het Verdrag van Bern. Hierdoor is niet enkel de bescherming van het diertje vereist (met verplichting tot herintroductie indien noodzakelijk), maar ook van haar habitat. Daarnaast is de hazelmuis ook opgenomen in de bijlage IV van de Europese Habitatrichtlijn (van toepassing in Vlaanderen via het Soortenbesluit uit 2009). Hierdoor is ze strikt beschermd en is het verboden haar opzettelijk te vangen of te doden, opzettelijk te verstoren of haar voortplantings- of rustplaatsen te beschadigen of te vernielen. Er moet ook toezicht gehouden worden op het bij toeval vangen en doden, om vervolgens ervoor te zorgen dat dit niet nadelig is voor de soort. Op de Rode Lijst van de zoogdieren in Vlaanderen (1994) staat de hazelmuis als ‘bedreigd’ genoteerd. Op basis van onze recente inventarisaties zal dit bij een herziening van de Rode Lijst waarschijnlijk gewijzigd moeten worden naar ‘met uitsterven bedreigd’. De complexe ecologische vereisten verklaren waarom de hazelmuis zo kwetsbaar is.
4
Trage voortplanting Hazelmuizen zijn – in tegenstelling tot de meeste andere knaagdieren – zogenaamde K-strategen: ze hebben weinig jongen per worp (1 tot 9, gemiddeld 4) die ze lang verzorgen (5-8 weken), ze leven lang (tot max. 4-6 jaar) en er wordt zelfs vermoed dat ze een langdurige paarband aangaan. Hierbij kunnen mannetjes wel met meerdere wijfjes paren, want In Engeland wees recent genetisch onderzoek uit dat jongen uit eenzelfde nest tot 3 verschillende vaders kunnen hebben, die soms van verre nestkasten (> 400 m) afkomstig zijn. K-populaties zijn kwetsbaar omdat ze minder veerkrachtig zijn en bijgevolg minder snel kunnen reageren op veranderingen in hun omgeving.
© Goedele Verbeylen
In onze streken hebben we enkel bewijzen van voortplanting in de periode augustus-oktober, wanneer de hazelmuizen en hun nestjes met jongen terug te vinden zijn in de lagere randvegetaties. Over de periode mei-juli ontbreekt echter alle informatie omdat de hazelmuizen dan hoog in de bomen zitten en moeilijk te bestuderen zijn. Hierdoor weet men niet of het vermoeden klopt dat er hier maar 1 worp (of maximaal 2) per jaar is. Een lager aantal worpen dan in sommige andere Europese landen (bv. vaak 2 en soms zelfs 3 in Litouwen) kan verklaard worden door een lager/later voedselaanbod, waardoor de wijfjes pas laat op gewicht komen. Dit wordt echter tegengesproken door het feit dat het actieve seizoen in Litouwen korter is dan hier (langere winter) en er ondanks dat toch al voortplanting optreedt in mei-juli. Niet enkel voor de voortplanting, maar ook voor de overleving is voldoende voedsel zeer belangrijk: de grootste sterfte treedt op bij dieren die slecht voorbereid de winterslaap ingaan.
Jonge hazelmuisjes op verkenning in de bramen
Divers voedselaanbod Na het ontwaken uit de winterslaap in het voorjaar begeven hazelmuizen zich hoog in de bomen, waar ze zich tegoed doen aan bloesems, knoppen en insecten (zoals rupsen en bladluizen). In de late zomer zakken ze af naar de lagere randvegetaties, waar ze van de bessen en noten snoepen. Hierbij verkiezen ze de meest zonovergoten struiken en struwelen (op het zuiden, zuidoosten of zuidwesten gericht), waar de vruchtzetting het hoogst is.
5
© Dominique Verbelen
Om hun volledige actieve seizoen door (april-mei tot oktober-november) voldoende voedsel te vinden, hebben hazelmuizen dus een grote verscheidenheid aan voedselplanten nodig. Dit kunnen we vinden in structuurrijk loofbos met een goed ontwikkelde ondergroei, bij voorkeur vochtminnende bosgemeenschappen op lössleem- en verweringsgronden. Mantelzoomvegetaties langs bosranden en bospaden, bramenrijke struweelbegroeiingen op open plekken en houtkanten met een hoge diversiteit aan bes- en vruchtdragende soorten zijn ideaal habitat voor hazelmuizen. Dergelijke dichtbebladerde en/of doornige struwelen zijn niet enkel geschikt om in te foerageren, maar ook als dekking om zichzelf en hun bolvormige nestjes veilig in te verstoppen. Ook de aanwezigheid van boomholten (of vervangende nestkasten) is belangrijk als nestgelegenheid, zeker bij gebrek aan dichte struwelen. Daarnaast zijn ook jonge aanplanten, kapvlakten en hakhoutpercelen interessant, hoewel deze een secundair habitat vormen omdat ze afhankelijk zijn van cultuuringrepen en opener en ijler worden na successie. Hazelmuizen komen echter ook voor in habitats die op het eerste zicht niet interessant zijn (naaldbossen, bossen zonder ondergroei of mooi ontwikkelde bosrand, rietvelden en wilgenstruwelen, ...) of waar tijdens bepaalde delen van het jaar geen voedsel aanwezig lijkt te zijn (zoals puur sleedoornstruweel in oktober-november nadat alle bessen verdwenen zijn). Men vermoedt dat bloesems en insecten hier een zeer belangrijke voedselbron vormen.
Veel voedselplanten voor hazelmuis: Gelderse roos, kardinaalsmuts, meidoorn, braam, bosrank, adelaarsvaren, hop, hondsroos, sleedoorn, hazelaar, rode kornoelje, zoete kers, haagbeuk, eik, es, esdoorn, Spaanse aak, hulst, brem, wegedoorn, ...
Lage dichtheden
Door de hoge eisen die hazelmuizen stellen aan hun habitat, kunnen ze slechts in lage dichtheden voorkomen. In het buitenland worden gemiddeld 1 à 2 volwassen dieren/ha aangetroffen, tot 7/ha in de beste habitats. Lokaal (op de beste plekjes binnen een gebied) kan dit echter oplopen tot 16/ha. Meer nestgelegenheid zou tot hogere dichtheden leiden. In Nederland en Vlaanderen worden 1-2 nesten per 100 m bosrand gevonden in kerngebieden. Dit komt overeen met een maximale dichtheid van 1-3 dieren/ha. De gemiddelde dichtheid wordt in Nederland echter geschat op 0,1 dieren/ha.
Klein leefgebied Volwassen hazelmuizen zijn zeer plaatstrouw en territoriaal tijdens het voortplantingsseizoen. Ze hebben een klein leefgebied van 1 ha, wat gecompenseerd wordt doordat ze het in 3 dimensies gebruiken. Tijdens het ganse actieve seizoen gebruiken ze verschillende delen van dit leefgebied, afhankelijk van waar op een bepaald moment voedsel beschikbaar is. Ze brengen vaak de ganse nacht in dezelfde boom door en gaan meestal minder dan 50-100 m ver van het nest om te foerageren (waarbij mannetjes verder gaan dan wijfjes). Dit betekent dat hazelmuizen niet enkel een grote soortendiversiteit aan voedselplanten nodig hebben, maar ook dat deze aanwezig moet zijn op een zeer kleine oppervlakte.
6
Laag dispersievermogen Hazelmuizen zijn hoofdzakelijk boom- en struikbewonend. Korte afstanden (slechts 100 m) kunnen sterke dispersiebarrières zijn als er geen boomverbindingen zijn. Om een kleine open ruimte te overbruggen, maken ze liever een lange omweg langs bomen en struiken dan rechtdoor over de grond te lopen. Voor Zuid-Engeland wordt een maximale dispersieafstand van 1500 m vermeld, maar dit was voor een gebied waar de bossen verbonden waren door goed ontwikkelde houtkanten. Binnen bosgebieden kunnen hazelmuizen zelfs tot 3300 m ver gaan. In Duitsland werd dispersie over een afstand van 250-500 m over open grond waargenomen.
© Dominique Verbelen
© Goedele Verbeylen
Terwijl vroeger gesteld werd dat hazelmuizen zo goed als nooit op de grond komen en een onderbreking van 1 m in een houtkant al voldoende is om hen tegen te houden, blijkt uit recent onderzoek dat ze toch meer kunnen dan men dacht. In Litouwen vond men dat hazelmuizen regelmatig een bosweg Houtkant tussen Konenbos en Veursbos: van 5-6 m en een weidestrook van 20 m mooi ontwikkeld, maar onderbroken + beek overstaken en dat ze nestkasten gebruikten die aan een paal 50 m buiten het bos hingen in een heel jonge aanplant (waarbij de boompjes amper zichtbaar zijn en elkaar niet raken en ertussen enkel wat gras en onkruid groeit). In GrootBrittannië was er uitwisseling van hazelmuizen tussen heel kleine habitatstroken op de middenberm van en langs een weg (waarbij het tussenliggende wegdek 8 m breed was). Ook vond men hazelmuizen in habitatplekken die door wegen van ca. 5 en 10 m geïsoleerd waren. Eveneens was er een locatie waar de hazelmuizen zich verplaatsten over een parking tussen een bosje en een baanbegeleidende struweelstrook. Ook in Vlaanderen en Nederland treft men regelmatig hazelmuizen aan in graften die enkele tientallen meter buiten het bos in een weiland of akker liggen en er niet mee verbonden zijn. Korte afstanden blijken dus geen absolute barrières te vormen, wat niet wil zeggen dat er geen goede verbindingen nodig zijn om het de hazelmuizen zo gemakkelijk mogelijk te maken en de kans op predatie zo laag mogelijk te houden. Er is zeker nog diepgaander onderzoek nodig naar welke afstanden jonge en volwassen hazelmuizen kunnen overbruggen, met welke frequentie ze dat doen, of dit afhangt van tussenliggend substraat (weiland, akker, asfalt, ...) en wat de invloed hiervan is op de overleving van de hazelmuispopulatie over verschillende tijdspannes. Bij barrières die zelden overbrugd worden, kan een kleine habitatplek een ecologische val vormen, waar af en toe hazelmuizen terechtkomen uit een nabije grotere populatie maar nooit een volwaardige populatie kan ontwikkelen en overleven.
Al deze factoren maken dat de hazelmuis zwaar te lijden heeft onder bosversnippering, het gebrek aan variatie binnen onze bossen in boomleeftijd en aantal boom- en struiksoorten en degradatie van mantelzoomvegetaties, houtkanten en hagen. Ook het uitvoeren van beheerwerkzaamheden op een foutieve manier of in de verkeerde periode kan fatale gevolgen hebben. Het klepelen of bespuiten met herbiciden van randvegetaties is zeer nadelig voor de hazelmuis, zeker in de herfst als ze er haar nest met jongen heeft
7
Torpor is een toestand met verminderde lichaamsfuncties, te vergelijken met winterslaap maar minder diep, die vooral optreedt in voorjaar en vroege zomer, maar ook kort voor de winterslaap. In torpor gaan heeft ook nadelen: het actieve seizoen wordt korter, wat leidt tot een lager aantal worpen en minder tijd voor zowel ouders als jongen om voldoende vetreserves op te slaan voor de winter, met een lagere overleving voor gevolg. De torpor wordt, in tegenstelling tot de winterslaap, vaak doorgebracht in holle bomen of nestkasten, waar de hazelmuizen blootgesteld zijn aan predatie door wezel, hermelijn, bosmuis of zelfs soortgenoten of verstoring door de mens.
© Griet Nijs
Koude en/of voedselarme periodes overbruggen hazelmuizen door in winterslaap (van oktober-november tot april-mei) of torpor te gaan. De winterslaap brengen ze door in een zelfgebouwd, dicht gevlochten nest op een voldoende vochtige plaats, om te vermijden dat ze uitdrogen (volgens de literatuur meestal op noord-, noordwest- of noordoosthellingen en dalen in het bos). In een bepaald onderzoek bevonden de winternesten zich binnen de 50 m van nestkasten gebruikt in november en werden er tot 8 verschillende winternesten gebruikt door een hazelmuis tijdens eenzelfde winter. Winternesten bevinden zich op grondniveau, onder mos of dode bladeren of soms tussen boomwortels, houtblokken, in een ondergronds holletje (bv. van andere knaagdieren), in hakhoutstoven gevuld met bladeren of aan de basis van een oude hakhoutknoest, en zelfs in hooischuren e.d. In deze fase zijn hazelmuizen vrij kwetsbaar, o.a. voor vertrappelen door reeën, herten, everzwijnen of koeien of predatie door vos, marterachtigen, everzwijn, wilde kat of das. De totale wintersterfte door allerlei factoren (te lage vetreserves, predatie, ...) is zeer groot: in de literatuur worden waarden van 56 tot 80 % van de herfstpopulatie gegeven.
Hazelmuis in torpor (4-11-06)
© Dominique Verbelen
Een bijkomend probleem dat de komende jaren vermoedelijk sterk zal spelen, zijn de winterse perioden met aanhoudende relatief hoge temperaturen. Hierdoor zullen hazelmuizen regelmatig ontwaken uit de winterslaap, waarbij hun metabolisme verhoogt en de vetreserves versneld worden opgebruikt met een lagere overlevingkans tot gevolg. Ook een afwisseling van periodes met dooi en vries (afwisselend natte en bevroren grond) is nadelig. Positief is een vroeg en dik sneeuwdek (minder predatie) op droge grond. De optimale overwinteringstemperatuur van hazelmuizen ligt vermoedelijk tussen 1 en 4 °C. Hierdoor zijn ze, net als een aantal vleermuissoorten, vermoedelijk een zeer goede bio-indicator voor klimaatverandering. Een voordeel van warmere winters zou echter wel kunnen zijn dat er bij het begin van de winter langer meer voedsel beschikbaar is (bv. insecten), waardoor de winteroverleving weer verhoogt door meer vetreserves.
8
Bedreigingen genoeg dus. Na het lezen hiervan zal je je waarschijnlijk afvragen waarom de hazelmuis niet al lang uitgestorven is in Vlaanderen. Als we niet snel gericht ingrijpen, zal dit vermoedelijk ook niet zo lang meer duren…
Nog steeds niet in winterslaap... (5-12-06, Rozenhof, Zuid-Limburg, Nederland)
Hazelmuisvriendelijke beheermaatregelen
9
Beheer uitvoeren specifiek voor de hazelmuis heeft natuurlijk enkel zin in gebieden waar nog hazelmuizen aanwezig zijn of in gebieden in de omgeving daarvan die in de toekomst opnieuw gekoloniseerd kunnen worden. Voor Vlaanderen betekent dit enkel de gemeente Voeren (tenzij men er ooit zou aan denken om herintroducties uit te voeren in verder gelegen gebieden). Op basis van onze hazelmuisinventarisaties en habitatkartering maakten we een toekomstvisie op voor de verdere ontwikkeling van de hazelmuispopulatie in de Voerstreek (zie kaart hiernaast). Door de zeer beperkte aanwezigheid van optimale habitatplekken kunnen we met vrij grote zekerheid zeggen dat er hier geen enkel actueel duurzaam netwerk meer voorkomt. Behoud en verbetering van de habitatkwaliteit in de omgeving van waar nu nog hazelmuizen voorkomen, is dringend en prioritair voor de kortetermijnoverleving van de hazelmuis in Vlaanderen. Daarnaast is het belangrijk om de gebieden onderling (beter) te verbinden, omdat de meeste niet groot genoeg zijn om een duurzame hazelmuispopulatie te bevatten. Op het ogenblik kunnen we in de Voerstreek 3 deelpopulaties onderscheiden: 1. Teuvenerberg/Gulpdal/Obsinnich – Spoorwegberm 1 – Spoorwegberm 2 (aansluitend bij de Nederlandse hazelmuispopulatie) 2. Veursbos/Roodbos/Vossenaerde – Konenbos – Broekbos – Spoorwegberm 3 – Spoorwegberm 4 3. Vrouwenbos/Stroevenbos/Sint-Gillisbos – Lobos Deze deelpopulaties zijn op zich potentieel duurzaam, indien de habitatkwaliteit verhoogd wordt en de verschillende onderdelen beter verbonden worden. Deze verbindingen zijn vrij eenvoudig te realiseren (corridors 1 op de kaart). Om het netwerk nog groter en robuuster te maken, zijn secundaire verbindingen tussen deelpopulaties 2 en 3 aan te raden (corridors 2 op de kaart). Het maken van dergelijke verbindingen lijkt haalbaar op korte termijn gezien de niet al te grote afstanden. Optimaal zou dit complex verder verbonden moeten worden met deelpopulatie 1 (corridor 3 op de kaart). De helft van deze verbinding wordt reeds ingevuld door Spoorwegberm 2, waardoor het maken van een volledige verbinding op korte termijn haalbaar moet zijn. Door de vrij grote lengte van deze corridor zouden enkele stapstenen (kleine bosjes die dienst doen als habitatplek en waar reproductie van enkele individuen mogelijk is) moeten voorzien worden (om de 250-500 m). Daarna zou het netwerk nog kunnen worden uitgebreid (via corridors 4-7 op de kaart) om zo op termijn te komen tot een grote, levensvatbare hazelmuismetapopulatie. Heel belangrijk is ook om een verbinding te maken tussen Spoorwegberm 4 en Spoorwegberm 5 (van elkaar gescheiden door de spoorwegbrug in Sint-Martens-Voeren), waardoor de hazelmuispopulatie zich kan uitbreiden naar het zeer vele geschikte habitat langs Spoorwegberm 5.
Hazelmuizen zitten vaak in overgangsbiotopen, zoals in een bosrand grenzend aan een akker of weiland, of een houtkant naast een wandelpad, autobaan of spoorweg. Beheer van deze biotopen is vaak noodzakelijk, enerzijds om te vermijden dat struwelen zich te ver gaan uitbreiden over het naastliggende land waardoor dit zijn functie verliest, anderzijds om de randvegetaties op zich te onderhouden en bv. te voorkomen dat ze te sterk gaan verbossen. Om ervoor te zorgen dat dit noodzakelijke beheer geen negatieve impact heeft op de hazelmuispopulatie, is het uitermate belangrijk dat het kleinschalig en gespreid in tijd en ruimte uitgevoerd wordt. Hierdoor verdwijnen niet alle voedselplanten gelijktijdig en vormt het beheerde gedeelte geen onoverkomelijke barrière voor verplaatsingen tussen de naastliggende gebieden. Daarnaast kan er ook voor gezorgd worden dat bosranden en houtkanten breder worden en minder dicht tegen het naastliggende land aanliggen (bv. door terugzetting van de boomlaag), waardoor beheer om dit land te vrijwaren minder vaak hoeft te gebeuren.
10
11
Toekomstvisie hazelmuismetapopulatie met prioriteit (1-7) van de aan te leggen corridors (paars = actueel bezet bos; rood = historische waarnemingen, potentieel bezet bos; groen = geen historische waarnemingen, waarschijnlijk onbezet bos).
Goed hazelmuisbeheer moet leiden tot een continu (van april tot november) hoge voedselbeschikbaarheid en een geschikte fysische structuur van de bossen en de tussenliggende verbindingen (meer verplaatsingsmogelijkheden, meer dekking en dus minder predatie). Dit kan bereikt worden door de aanwezigheid van veel verschillende soorten voedselplanten en een hoge leeftijds- en structuurvariatie binnen het bos en van brede, soortenrijke, aaneensluitende houtkanten tussen de bossen. Beschaduwing van kruid- en struiklaag (braamstruweel, hazelaar, …) moet vermeden worden, zodat deze een dichte structuur krijgt en er een betere vruchtzetting is. Struiken moeten breed kunnen uitgroeien met vele laterale takken. Hieronder geven we enkele voorbeelden van welke beheermaatregelen mogelijk zijn om minder geschikte situaties te verbeteren.
Hazelmuizen verkiezen bossen en bosranden met een zo groot mogelijke variatie aan boom- en struiksoorten, zodat er een continue opeenvolging van bloemen en vruchten is van april tot november. Uniforme aanplantingen van bomen die even ver uiteen staan en allemaal dezelfde leeftijd hebben, zijn dus uit den boze, vooral als het gaat om slechts 1 boomsoort. Dergelijke aanplanten zullen in het begin, wanneer de bomen nog jong zijn, verschillende jaren geen zaden (en dus weinig voedsel) voortbrengen. Tijdens de zaaddragende periode zal de vruchtzetting voor alle bomen simultaan verlopen, waardoor er op dat moment wel veel voedsel is, maar niet tijdens de rest van het jaar. Wanneer de aanplant het climaxstadium bereikt, zal de kroonlaag zich volledig sluiten. Dit zorgt voor goede verbindingen tussen de boomkruinen zelf, maar tegelijk ook te weinig licht in het bos, waardoor de kruidlaag (o.a. braamstruweel) ijler wordt of zelfs volledig verdwijnt en de struiken meer verticaal georiënteerde takken krijgen. Indien de bomen echter voldoende ver uit elkaar staan, kan zich wel een mooie kruid- en struiklaag ontwikkelen, die zorgt voor extra voedsel en verbindingen.
Uniform beukenbos met bijna geen kruid- of struiklaag: weinig dekking en verplaatsingsmogelijkheden voor hazelmuis De randvegetatie van het bos zelf en van aangrenzende percelen wordt ook alsmaar sterker beschaduwd bij het ouder worden van het bos. Steilere takken, ijlere struwelen en een geringere vruchtzetting betekenen voor de hazelmuizen een lager voedselaanbod, minder verplaatsingsmogelijkheden en minder dekking (dus verhoogde kans op predatie).
12
© Goedele Verbeylen
© Goedele Verbeylen
Middelhout- en hakhoutbeheer: hoe meer variatie, hoe beter
Door hoge bomen met sterk overhangende takken wordt de bosrand sterk beschaduwd en verdwijnt de randvegetatie (in dit geval nog eens versterkt door beschaduwing door de maïs op de zeer nauw aansluitende akker)
© Dominique Verbelen
Rolwei (24-9-05): door het dichtgroeien van de boomlaag is de kruidlaag zo goed als verdwenen
In de meeste bossen is het hakhoutbeheer al jarenlang stopgezet met alle gevolgen vandien. Als voorbeeld geven we hier de Rolwei (Vlaams-Brabant), waar de beschaduwing toenam door het stopzetten van het hazelaarhakhoutbeheer in 1995 en het inplanten van een nieuw populierenbos. Het gevolg hiervan was dat de zeer goed ontwikkelde kruidlaag en mantel- en zoomvegetatie met dichte braamsingels verdwenen, evenals de vroeger aanwezige hazelmuispopulatie.
© Dominique Verbelen
© Goedele Verbeylen
Dergelijke toestand kan verbeterd worden door zowel binnen het bos als aan de bosrand variabel te kappen en te dunnen. Middelhoutbeheer of het opnieuw uitvoeren van hakhoutbeheer zal zorgen voor meer voedsel en structuurvariatie. Zoals al gezegd, moet hazelmuisbeheer kleinschalig en gespreid in tijd en ruimte uitgevoerd worden. Zo mag een bosrand niet in zijn geheel aangepakt worden, maar bv. het eerste jaar de eerste 100-150 m, na 5-10 jaar de volgende 100-150 m, enzovoort. Ook mag er per gebied maximaal 30 are aaneengesloten terrein in beheer genomen worden, en een aantal jaren daarna de volgende 30 are, enzovoort. Een beperkt aantal overstaanders (eik, es, esdoorn, …) en het zoveel mogelijk ontzien van kruid- en struiklaag (hazelaar, vlier, sleedoorn, meidoorn, braam, bosrank, rode kornoelje, Gelderse roos, …) zorgen ervoor dat er nog voedsel en dekking beschikbaar blijft voor de hazelmuizen. Zo krijgen we overal verschillende regeneratiestadia. Ook is het gelijktijdig kappen van alle oude bomen niet wenselijk, omdat zich hierin de meeste boomholten bevinden en dus nestgelegenheid voor o.a. hazelmuizen. Als alternatief voor een (tijdelijk) verminderde nestgelegenheid kunnen nestDoor het terugzetten van de boomlaag over 25 m kasten opgehangen worden. Ook kan men i.p.v. ontwikkelde zich een mooie randvegetatie actief te beheren, het bos op natuurlijke wijze laten ontwikkelen tot een gevarieerd bos, waar- Grootschalige onderhoudswerkzaamheden aan bij door het omvallen van oude of zwakke bomen bosranden waarbij takafval in de bosrand gedumpt open plekken met meer ondergroei ontstaan. wordt, zorgen voor een verstikking van de randve-
Takafval in de bosrand dumpen, verhindert de ontwikkeling van het braamstruweel
getatie. Omdat de voor hazelmuizen geschikte randvegetatie sowieso al zeer beperkt is, moet dit te allen tijde vermeden worden. Daarom kan snoeihout best afgevoerd worden of kunnen er takkenhopen of takkenrillen mee aangelegd worden (op plaatsen waar geen geschikt struweel aanwezig is). Een andere optie is het verhakselen en uitstrooien van snoeiafval, waarbij struwelen ook weer ontzien worden. In de winter kan dit uitstrooien best zeer breed gebeuren, om te vermijden dat winterslapende hazelmuizen bedekt worden door een dikke, verstikkende strooisellaag.
13
© Goedele Verbeylen
Niet enkel in de bosrand, maar ook in het bos zelf moet verstikking van de ondergroei door takafval vermeden worden. Wil men het takafval toch laten liggen, dan kan het best zoveel mogelijk op hopen gestapeld worden, zodat er voldoende open plekken overblijven waar zich sneller geschikt struweel kan ontwikkelen.
© Goedele Verbeylen
Vermijd het achterlaten van verstikkend takafval, zowel in de bosrand als binnenin het bos De aanwezigheid van dergelijke takkenhopen kan ook voordelen hebben. Ze zijn bruikbaar als overwinterings- en nestplaatsen, zeker als ze overgroeid worden door nog aanwezige bramen en bosrank en er zo voor zorgen dat er sneller een hoger struweel ontstaat (maar mogelijk is hier de kans op predatie groter). Ze kunnen ook gebruikt worden om jonge struikjes (zoals hazelaar) die zich na het kappen ontwikkelen te beschermen tegen overmatige vraat door bv. reeën.
Door het kappen van bomen kunnen de bosrankstruwelen die erdoor ondersteund worden zwaar beschadigd worden Indien het om een grote oppervlakte gaat waarbij alle bomen overgroeid zijn door bosrank, waardoor de ondergroei wegens gebrek aan licht verdwenen is, kan het wel interessant zijn om hier en daar een opening in de bosrank te maken of een boom te kappen.
14
© Goedele Verbeylen
© Dominique Verbelen
Bij het kappen van bomen en struiken moeten de aanwezige voedselplanten en struwelen zoveel mogelijk ontzien worden. Bomen en struiken die overgroeid zijn door bv. bosrank of braam kunnen beter blijven staan.
Deze met bosrank overgroeide bosrand ziet er zeer mooi uit, maar geschikte ondergroei ontbreekt
Bij hakhoutbeheer wordt best gewerkt in een mozaïekpatroon dat jaarlijks afgewisseld wordt en met een voldoende lange cyclus (10-15 jaar), zodat er geen groot, aaneensluitend ongeschikt gebied gecreëerd wordt. Het afzetten van de struiklaag en jonge bomen gebeurt best gefaseerd, met maximaal 50 % in hetzelfde jaar en waarbij voedselplanten als sleedoorn, meidoorn, braam, wegedoorn, rode kornoelje, Gelderse roos, brem en hondsroos gespaard worden. Hazelaars met veel vruchten bieden een belangrijke voedselbron voor hazelmuizen. De hakhoutcyclus mag dus niet te kort zijn, zodat er enkele jaren zijn met een goede oogst. In sommige bossen is dit na 5 jaar, in andere pas het tiende jaar. Daarom wordt voor hazelaar een hakhoutcyclus aangeraden van 15-20 jaar. De vruchtzetting kan versneld worden door niet op grondniveau maar op ca. 1,5 m af te zetten. Ook voor aan bosranden grenzende graften, singels en holle wegen is een gefaseerd en kleinschalig hakhoutbeheer aan te raden. Door een extra strook (5-15 m) langs de rand te voorzien kan aan weerszijden een mantelzoomvegetatie ontwikkelen. Het hakhout wordt best periodiek afgezet met overstaanders (oude bomen 3-4/10 are, 30-60 % kroonbedekking) in een cyclus van 10-25 jaar over een lengte van maximaal 50 m. Hierbij kan men niet enkel bomen tot de grond afzetten, maar is ook knotten een goede optie. Struwelen en jonge bomen (< 10 jaar) worden beter niet afgezet.
Workshop hazelmuisbeheer: overleg tussen terreinbeherende organisaties (ANB, INBO, ...) en Nederlandse en Vlaamse hazelmuisspecialisten
© Dominique Verbelen
© Goedele Verbeylen
We weten in vele gevallen nog niet precies wat de beste maatregelen zijn (bv. exacte termijnen voor het uitvoeren van terugkerende beheermaatregelen, zoals rotatietijden voor het afzetten van hakhout). Daarom is ‘adaptive management’ en overleg met specialisten op het terrein vóór de daadwerkelijke uitvoer van een beheermaatregel aan te raden, om zo het beheer bij te sturen indien nodig. De beheermaatregelen moeten plaats per plaats bekeken worden in functie van de realistische en praktische haalbaarheid en van de intrinsieke kenmerken en hoedanigheden van elk van de gebieden. Op sommige locaties zullen keuzes gemaakt moeten worden (beheer voor hazelmuizen is bv. niet verzoenbaar met beheer voor orchideeën).
Overleg op het terrein tussen vertegenwoordigers van Infrabel en hazelmuisspecialisten van de Zoogdierenwerkgroep
15
Ontwikkeling en behoud van geschikte bosranden
Overgangen tussen het bos en de naastliggende akker zijn meestal te scherp door bewerking van de akker tot vlak tegen het bos.
© Goedele Verbeylen
© Goedele Verbeylen
Bosranden zijn vaak ongeschikt door het ontbreken van een mantelzoomvegetatie. In goed ontwikkelde randvegetaties vinden hazelmuizen in het najaar voedsel en nestgelegenheid.
Ook toegangswegen (bv. langs boomgaarden of jonge aanplantingen) of wandelpaden lopen vaak vlak naast de bosrand, waardoor de ontwikkeling van een mantelzoomvegetatie onmogelijk is.
16
© Rian Pulles
© Dominique Verbelen
Geen mantelzoomvegetatie: de akker is bewerkt tot vlak tegen het bos
© Rian Pulles
Het bewerken van akkers tot vlak tegen de bosrand is nog nadeliger als er op de akker hoge gewassen (zoals maïs) gezet worden, waardoor de bosrand beschaduwd wordt en de randvegetatie te weinig licht krijgt om zich goed te ontwikkelen.
© Dominique Verbelen
© Rian Pulles
Beschaduwing van de bosrand door akkergewassen verhindert de ontwikkeling van een geschikte randvegetatie
Bij weilanden wordt het raster ook meestal vlak naast de bosrand geplaatst en ontstaan er door overbegrazing concave i.p.v. convexe bosranden.
© Rian Pulles
De mantelzoomvegetatie verdwijnt bij overbegrazing door koeien
17
© Goedele Verbeylen
Braamstruwelen langs de rand van weilanden worden regelmatig kortgezet (want dat ‘ziet er properder uit’), terwijl dit in vele gevallen helemaal niet nodig is. Waar het toch om de een of andere reden noodzakelijk zou zijn, moet vermeden worden dat de ganse rand in 1 keer kortgezet wordt en de volledige voor hazelmuizen geschikte randvegetatie verdwijnt: kleinschaligheid en fasering in tijd en ruimte is de boodschap.
Bij het beheer van randvegetaties (bv. openhouden van wegen en wandelpaden) wordt vaak geklepeld, terwijl een maaizuigcombinatie beter is vanuit hazelmuisoogpunt (om te vermijden dat door hoger nutriëntenaanbod stikstofminnende soorten toenemen). Het maaien van de randvegetaties gebeurt soms meer en uitgebreider dan echt noodzakelijk om de weg vrij te houden. Maai struwelen langs wandelpaden niet meer dan noodzakelijk is om de weg vrij te houden
Het maaisel wordt regelmatig op het naastliggende struweel gegooid, waardoor dit verstikt wordt. Het afvoeren ervan of deponeren op plaatsen waar geen struweel groeit (bv. onder de achterliggende boomlaag) is aangewezen.
© Goedele Verbeylen
© Goedele Verbeylen
© Goedele Verbeylen
Mooi braamstruweel langs een weiland wordt na volledig maaien voor lange tijd ongeschikt voor hazelmuizen
Gooi geen maaisel op het struweel
18
Ook worden er vaak herbiciden gebruikt om te voorkomen dat de randvegetatie zich uitbreidt tot op de akker of tegen de omheining of het elektrisch raster, of waaien er herbi- of insecticiden in het struweel vanuit de naburige akker. Bij een omheining is het verwijderen van het braamstruweel echter niet nodig. Een elektrisch raster kan een paar meter van de bosrand geplaatst worden om de randvegetatie kans te geven zich te ontwikkelen.
© Goedele Verbeylen © Rian Pulles
Als maaien of klepelen van randvegetaties noodzakelijk is, vermijd dan de periode dat hazelmuizen er hun nestjes hebben (augustus-november)
© Goedele Verbeylen
© Gerald Driessens
Als deze ingreep dan nog eens uitgevoerd wordt in de periode dat er hazelmuizen zitten (augustus-november), dan worden niet enkel de hazelmuizen zelf weggemaaid, maar ook hun nestjes met jongen. De winterperiode (december-maart) is de beste periode om ingrepen in randvegetaties uit te voeren: de hazelmuizen zijn dan elders in winterslaap en de randvegetatie krijgt tijd om zich te herstellen tegen het volgende najaar.
© Goedele Verbeylen
Behandeling van de bosrand met herbiciden om de omheining of het elektrisch raster vrij te houden: geen randvegetatie voor hazelmuizen Men geeft best de voorkeur aan behoud en verbetering van randvegetaties op zonbeschenen plaatsen (op het zuiden, zuidoosten en zuidwesten gerichte randen), omdat hier de vruchtzetting (en dus ook het voedselaanbod) het hoogst is en de mantelzoomontwikkeling beter zal zijn.
19
Zoals hiervoor al vermeld, kan struweelvorming in de bosrand gestimuleerd worden door het dunnen van de boomlaag langs deze rand (tot 15-25 m diep). Een andere mogelijkheid om opnieuw een voor hazelmuizen geschikte bosrand te krijgen, is het niet bewerken van de randzone (2-15 m) van de aangrenzende akker of verplaatsen van bestaande rasters. Enerzijds kan het raster verplaatst worden tot in de bosrand (oud raster opruimen), waarna deze wordt opgenomen in een extensief begrazingsregime met een begrazingsintensiteit die afgestemd is op de ontwikkeling van een mantelzoomvegetatie (< 0,5 rund/ha bij jaarrondbeweiding, 0,5-1,5 rund/ ha bij seizoensbeweiding). Dit kan al of niet in combinatie met dunning en hakhoutbeheer gebeuren.
© Dominique Verbelen
Anderzijds kan het raster juist verder buiten de bosrand geplaatst worden (op een afstand van 5-15 m), zodat er zich spontaan een mantelzoomvegetatie kan ontwikkelen. Bij een dichte grasmat kan het hier en daar openrijten ervan de ontwikkeling van struweel versnellen. Dit kan eventueel gecombineerd worden met inplanting van bes- en vruchtdragende struwelen of gemengd loofbos (met bv. meidoorn, eik, sleedoorn, es, hazelaar, zoete kers, mirabel, haagbeuk, kardinaalsmuts, Gelderse roos, rode kornoelje, hulst). Na 5-10 jaar niets doen, moet dan kleinschalig hakhoutbeheer of een extensieve begrazing worden ingesteld om successie (te sterke verbossing waardoor de mantel- Door het raster buiten de bosrand te plaatsen, kan er zich een mantelzoomvegetatie ontwikkelen zoomvegetatie weer verdwijnt) tegen te gaan.
© Ludy Verheggen
Alles zo goed mogelijk verbinden
20
Verwijderen van kruid- en struiklaag (wat soms gebeurt op grote schaal), is zeer nadelig voor hazelmuizen. Hierdoor verdwijnt een belangrijke voedselbron en wordt het voor de hazelmuizen ook veel moeilijker om zich te verplaatsen. Hoge bomen (zoals eik) zouden het ganse jaar door verbonden moeten zijn via de kruinen en de ondergroei (struiken of corridors), want ze vormen belangrijke voedselbronnen voor hazelmuizen in bepaalde seizoenen. Als bv. alle ondergroei weggekapt wordt in de winter, wordt de Grootschalige verwijdering van de struiklaag: minder voedtoegang tot hoge bomen op een crucisel en verplaatsingsmogelijkheden voor hazelmuis aal moment in de lente veel moeilijker. Door dichte bossen te dunnen kan de ontwikkeling van een continue ondergroei gestimuleerd worden. De bomen gaan dan ook breder uitgroeien met vele overlappende en bijna horizontale takken ertussen. De top van de struiklaag zou moeten overlappen met de onderste takken van de boomlaag.
© Goedele Verbeylen
Mooi ontwikkelde graften met het bos verbinden maakt ze gemakkelijker bereikbaar voor hazelmuizen Niet enkel binnen het bos maar ook tussen de bossen zijn verbindingen nodig. Vroeger waren de bossen veel groter en beter verbonden via allerlei houtkanten en hagen. Nu zijn de meeste bossen klein en geïsoleerd, wat een belangrijke rol zal gespeeld hebben in de achteruitgang van de hazelmuis. Bossen vergroten is waarschijnlijk in de meeste gevallen niet meer mogelijk, maar het aanleggen van brede hagen of houtkanten als verbindingen vaak wel. Dergelijke verbindingen zouden minstens 10 m breed moeten zijn. Als de afstand tussen de gebieden meer dan 250 m bedraagt, wordt best een verbindingsstrook in combinatie met een stapsteen (groter bosje dat dienst doet als habitatplek en waar reproductie van enkele individuen mogelijk is) aangelegd. Openingen in houtkanten dichten zodat er een aaneensluitende verbinding is tussen 2 bosgebieden
Door de aanleg of het verbreden van bospaden (of wegen) tussen 2 stukken bos die voedsel bieden op verschillende tijdstippen van het jaar, ontstaat een barrière voor hazelmuizen indien de boomkruinen elkaar niet meer raken boven het pad. Dergelijke bospaden kunnen overbrugd worden door takken aan weerszijden van het pad naar beneden te trekken en aan elkaar vast te binden over het bospad, bv. om de 50 m. Ook worden hagen en houtkanten soms onderbroken, bv. door een toegang tot een weiland of akker. Hier kan ook een luchtverbinding gemaakt worden met takken (die men eventueel laat overgroeien door bv. bosrank).
© Dominique Verbelen
© Dominique Verbelen
© Dominique Verbelen
Bospaden vormen een barrière indien de boomkruinen elkaar niet raken boven het pad
21
Houtkanten en hagen: zowel verbindingen als woongebied
© Goedele Verbeylen
Houtkanten en hagen zijn zeer belangrijk voor hazelmuizen, als corridor of permanente woonplaats. Naast het verdwijnen van vele houtkanten zal gewijzigd beheer ervan waarschijnlijk een grote invloed gehad hebben op de achteruitgang van de hazelmuis. De houtkanten worden nu meestal mechanisch en vaker (jaarlijks) gesnoeid, wat nadelig is voor de bloem- en vruchtproductie. Als dit in het najaar gebeurt, worden hazelmuizen en hun nesten met jongen mee weggemaaid of -geklepeld. In houtkanten die niet onderhouden worden, ontstaan openingen, waardoor hun corridorfunctie vermindert. Hoe breder (bij voorkeur minstens 5-6 m), hoger (bij voorkeur minstens 4 m) en soortenrijker een houtkant is, hoe geschikter voor hazelmuis. Omdat de afgelegde afstanden ook in houtkanten zeer klein zijn en dus niet voldoende compenseren voor het zeer smalle habitat, betekent dit dat er in houtkanten een hogere voedseldichtheid moet zijn om te overleven op een kleine oppervlakte. Om het voedselaanbod in houtkanten te verhogen, kan het noodzakelijk zijn om vruchtdragende struiken aan te planten (bv. hazelaar, sleedoorn, kamperfoelie, zoete kers, meidoorn, rode kornoelje, Gelderse roos, hondsroos, mirabel, haagbeuk, Spaanse aak, kardinaalsmuts).
© Goedele Verbeylen
Indien de houtkanten of hagen los staan van de bosrand of indien er gaten in zijn, kunnen de openingen gedicht worden door struweelvormers (bv. meidoorn, sleedoorn, hazelaar, Gelderse roos) aan te planten. Soms is dit niet mogelijk omdat er een weg door loopt of een doorgang moet zijn voor vee of landbouwmachines. In dat geval kan een verbinding via de lucht gemaakt worden met overhangende takken die men eventueel laat overgroeien met bv. bosrank.
Houtkanten moeten breed, soortenrijk en ononderbroken zijn
22
© Goedele Verbeylen
Behalve waar veiligheid of toegankelijkheid het beletten, zou een houtkant maximaal om de 3 jaar en bij voorkeur pas elke 5-6 jaar gesnoeid mogen worden. Houtkanten snoeien aan beide zijden, aan de top of aan beide zijden en de top is nadelig voor hazelmuizen. Best is snoeien aan 1 zijde, en 2-3 jaar later aan de andere, zodat alle oude takken met bloemen en vruchten niet tegelijk verwijderd worden. Een andere optie is gefaseerd snoeien binnen elke zijde, waarbij niet meer dan 50 m tegelijk wordt gesnoeid. Hagen over grote afstanden volledig kortzetten maakt ze voor vele jaren ongeschikt voor hazelmuizen
© Goedele Verbeylen
© Goedele Verbeylen
Links: kortgezette haag, rechts: goed ontwikkelde haag overgroeid door bosrank en bewoond door hazelmuizen
Onder: kortgezette haag, boven: goed ontwikkelde graft overgroeid door bosrank en bewoond door hazelmuizen
Een mast van zachte (bessen) en harde (zaden) vruchten vraagt verschillende omstandigheden. Voor bessen is het belangrijk dat er openingen in de houtkanten zijn (die dan wel overbrugd moeten worden met takken of palen om geen barrières te veroorzaken voor de hazelmuizen), waardoor er minder competitie is en meer lichtinval. Snoeien gebeurt best om de 3 jaar. Voor de hoeveelheid zaden is het snoei-interval het belangrijkste: overgaan van jaarlijks naar 8-jaarlijks snoeien, doet de productie 90 % stijgen (deze is laag tot 5 jaar en stijgt dan steil tot 8 jaar). In Groot-Brittannië worden op basis van het voorgaande de volgende aanbevelingen gegeven voor het beheer van houtkanten: • laat een gedeelte van de houtkanten (bv. minstens 30 %) groeien voor minstens 7 tot 10 jaar • snoei niet alle houtkanten hetzelfde jaar, zodat er altijd houtkanten met veel vruchten aanwezig zijn • vermijd klepelen • gebruik ‘coppicing’ (hakhout) of beter ‘laying’ (stammen worden aan de basis gedeeltelijk doorgesneden of schuin gebogen en plat gelegd en hieruit schieten nieuwe scheuten op) om houtkanten te beheren die openingen beginnen te vertonen of geen dichte takken hebben aan hun basis • als de grootte beperkt moet worden: vermijd de top te snoeien en snoei slechts 1 zijde • bij een nieuwe aanplant: gebruik minstens 5 en liefst 7 verschillende struik/boomsoorten.
23
Timing van de werken Aangezien hazelmuizen gedurende verschillende periodes van het jaar andere onderdelen van het bos gebruiken, zal de beste uitvoeringsperiode afhangen van de plaats van de werken. In voorjaar en zomer (april-augustus) bevinden hazelmuizen zich voornamelijk hoog in de bomen, in het najaar (augustusnovember) in de randvegetaties (waar ze zich ook voortplanten) en in de winter (november-april) slapen ze op grondniveau op locaties die voldoende vochtig zijn. Beheermaatregelen die ingrijpen op de boomlaag kunnen dus best in het najaar (september-november) en de winter (december-maart) uitgevoerd worden. Beheermaatregelen in randvegetaties gebeuren best in de winter (december-maart) of desnoods in het voorjaar-vroege zomer (april-juli, productiviteit mantel- en zoomvegetaties nog laag, hazelmuizen zitten minder in bosranden dan in late zomer-najaar, maar broedseizoen voor vogels!). Omdat hazelmuizen in voorjaar-vroege zomer soms ook randvegetaties gebruiken (zeker op plaatsen waar weinig bomen staan, zoals houtkanten, graften, spoorwegbermen, ...) en in het najaar mogelijk soms ook hoog in de bomen zitten (verder onderzoek moet uitwijzen in welke mate dit het geval is), is de winter (december-maart) de beste periode voor alle beheer. Hoe vroeger op het jaar de beheerwerken uitgevoerd worden, hoe beter ontwikkeld (en dus meer dekking/voedsel voor hazelmuizen) de vegetatie in het najaar zal zijn. Bij zachte winters, die vermoedelijk meer en meer gaan optreden (in 2006 werd er bv. nog een wakkere hazelmuis aangetroffen op 5 december!), is het beter om later te starten en vroeger te stoppen met de werken (bv. 15 december-15 maart of 1 januari-1 maart).
© Hugo Willocx
De uitvoering dient ook in de winter met de nodige zorg te gebeuren, zodat winterslapende hazelmuizen niet vertrappeld worden, bedolven door deponeren van allerlei materiaal (grond, keien, verhakselde snoeiresten, ...) of overreden met zware machines. Bij een bevroren bosbodem is de verstoringskans het geringste. Deze verstoringskans zal het hoogste zijn op vochtige plekken aan de noordzijde van het bos, die de hazelmuizen opzoeken om de winter door te brengen. De beschikbare informatie over waar hazelmuizen exact overwinteren is echter zeer beperkt (enkel vochtige noordhellingen of ook elders?). Diepgaander onderzoek zou een grote hulp zijn bij het beter inschatten van wanneer waar welke beheermaatregelen best genomen worden.
Pas op voor winterslapende hazelmuizen in de bladlaag
24
Voor- en nadelen voor andere soorten
© Marc Herremans
Beheer dat de hazelmuis ten goede komt, is ook positief voor een hele reeks andere dier- en plantensoorten. Zo zijn rijk gestructureerde mantelzoomvegetaties aan bosranden o.a. ook goed voor kruisbladwalstro, boshavikskruid, purperorchis, wilde marjolein, struiksprinkhaan, bruine eikenpage, sleedoornpage, kleine ijsvogelvlinder, geelgors, grauwe klauwier, levendbarende hagedis en hazelworm.
© Goedele Verbeylen
Kleine ijsvogelvlinder
Anderzijds vragen sommige andere soorten een ander beheer: bv. brede zonnige paden en grote open plekken in het bos voor vlinders of orchideeën of grote blokken jonge hazelaar na hakhoutbeheer voor de nachtegaal. Dergelijke habitats zijn niet geschikt voor hazelmuizen, maar hazelmuizen hebben toch voordeel bij een beheer dat veel licht op de struik- en kruidlaag toelaat (bv. door de ontwikkeling van een mooie randvegetatie langs of rond dergelijke open plekken).
Beheer voor orchideeën in het Veursbos: verwijderen van de bladlaag We worden graag op de hoogte gehouden van uitgevoerde ingrepen in en in de omgeving van door hazelmuis bezette gebieden, om een volledig beeld te krijgen van de getroffen maatregelen en de effecten ervan op de hazelmuispopulatie te kunnen opvolgen. Ook kan je bij ons terecht voor meer advies omtrent geplande ingrepen.
25
De Zoogdierenwerkgroep van Natuurpunt houdt zich bezig met de inventarisatie en de bescherming van alle inheemse zoogdieren in Vlaanderen. Voor heel wat projecten werken we samen met overheden, instituten of universiteiten. Bescherming van een bedreigde soort begint echter steeds bij het in kaart brengen van de verspreiding. Het zijn de gegevens uit het veld, geleverd door de vrijwilligers, die de basis vormen voor wetenschappelijk onderzoek of voor het opstellen van soortbeschermingsplannen. Hamsterburchten en hazelmuisnesten opsporen, braakballen pluizen, met behulp van valletjes kleine zoogdieren inventariseren in een natuurgebiedje, met een zaklamp op zoek naar grote zoogdieren op een avondlijke tocht… Het is maar een greep uit de activiteiten van de Zoogdierenwerkgroep. Daarnaast trachten we zoveel mogelijk informatie te verzamelen rond ecologie, inventarisatiemethodes, bescherming en zelfs bestrijding van allerlei zoogdiersoorten, zowel via literatuur als door eigen onderzoek. Om vrijwilligers hierover te informeren worden er ook allerlei educatieve activiteiten georganiseerd, zoals infoavonden en thematische excursies. De vele inventarisaties die we uitvoeren, leiden na opslag van alle gegevens in de Zoogdierendatabank en na verwerking onder andere tot allerlei publicaties, zoals deze handleiding.