Handleiding Broedvogel Monitoring Project SOVON
Colofon Samenstelling: Arend-Jan van Dijk Redactie: Fred Hustings Lay-out: John van Betteray & Peter Eekelder Foto omslag: Philip Friskorn Foto's binnenwerk: F. Willems (p 8), J. v. Duinen (p 16), R. v. Rossum (p 31), Ph. Friskorn (p 37). Druk: Centraal Bureau voor de Statistiek Tweede, aangepaste druk © SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen, 2004 ISSN 1382-6263 Gelieve als volgt aan deze publicatie te refereren: van Dijk A.J. 2004. Handleiding Broedvogel Monitoring Project (Broedvogelinventarisatie in proefvlakken). SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen. Het SOVON Broedvogelonderzoek wordt georganiseerd in samenwerking met het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) in het kader van het Netwerk Ecologische Monitoring (NEM). Het wordt financieel mogelijk gemaakt door bijdragen van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) en het CBS. De gegevens worden in belangrijke mate verzameld door vrijwilligers; daarnaast worden door verschillende instanties en instituten gegevens bijgedragen. Adres SOVON Vogelonderzoek Nederland: Rijksstraatweg 178, 6573 DG Beek-Ubbergen, tel. 024-6848111, fax 024-6848122; email:
[email protected], homepage: www.sovon.nl
1
INHOUD Samenvatting
2
Hoe kan ik meedoen?
3
1. Inleiding en achtergrond 1.1. Waarom broedvogels tellen? 1.2. Kader en doelstellingen 1.3. Deze handleiding
4 4 4 4
2. Opzet en organisatie 2.1. Opzet 2.2. Organisatie
5 5 5
3. Van start met BMP 3.1. Ervaring 3.2. Aanmelding en advies 3.3. Proefvlak kiezen
6 6 6 6
4. Het veld in 4.1. Planning van bezoeken 4.2. Tijd van het jaar 4.3. Tijd van de dag 4.4. Gebiedsdekking en route 4.5. Waarnemingen registreren
9 9 9 10 11 11
5. Van waarneming tot territorium 18 5.1. Interpretatie 18 5.2. Interpretatiecriterium van soorten met duidelijk territoriumgedrag; voornamelijk zangvogels 20 5.3. Interpretatiecriterium van soorten met minder duidelijk territoriumgedrag; voornamelijk nietzangvogels 22 5.4. Interpretatiecriterium van kolonievogels 24 5.5. Datumgrenzen 24 5.6. Nesten 25 5.7. Fusie-afstand 25 5.8. Territoria begrenzen op de soortkaart 26 5.9. Turfmethode 28 5.10. Aanvullende informatie 29 6. Formulieren, kaarten en controle
30
Literatuur
36
Bijlagen 38 Bijlage 1. Begrippenlijst 38 Bijlage 2. Broedcodes; criteria van broedzekerheid 39 Bijlage 3. Weide- en akkervogels 40 Bijlage 4. Stadsvogels 40 Bijlage 5. Inventarisatieperiode, standaardafkorting en interpretatiecriteria per broedvogelsoort 41
Handleiding BMP 2004
2
SAMENVATTING Aanmelding • overleg met de coördinator over deelname, keuze proefvlak, vereiste vogelkennis en ervaring. Proefvlak • vraag toestemming aan eigenaar of beheerder • inventarisatie volgens intensieve en gestandaardiseerde uitgebreide territoriumkartering • 10 tot 600 ha groot (vast) gebied met eigen nummer • grootte afhankelijk van het landschap en vogelrijkdom • ligt in één landschapstype.
•
• •
•
Veldwerk • alle voorkomende soorten inventariseren (onderdelen Alle soorten, Stadsvogels) of bepaalde soorten (Bijzondere Soorten, Weideen akkervogels, Roofvogels) • minstens 5 tot 10 bezoeken in maart-juli • bezoeken omstreeks zonsopgang (vooral zangvogels) • bezoeken in de ochtend en overdag (vooral niet-zangvogels) • één of enkele nachtbezoeken • tussen 2 opeenvolgende bezoeken zitten gewoonlijk tien dagen • bij elk bezoek het proefvlak fijnmazig doorkruisen, of route afstemmen op de te onderzoeken soorten • waarnemingen die op broeden of een territorium duiden (zang, paar, balts, alarm, ouders met voer, nest), met afkortingen en symbolen op veldkaart noteren • speciaal letten op ‘uitsluitende’ waarnemingen (van verschillende territorium-houders) • nesten zoeken alleen in specifieke gevallen.
•
Bureauwerk • veldwaarnemingen overzetten op verzamelkaarten per vogelsoort (soortkaart) • territoria/paren onderscheiden aan de hand
•
Handleiding BMP 2004
• • • •
• • •
van uitsluitende waarnemingen en soortspecifiek interpretatiecriterium, samengevat in bijlage 5 vogelsoorten met duidelijk territoriaal gedrag (vooral zangvogels): op basis van het aantal bezoeken bepalen hoeveel waarnemingen per territorium vereist zijn, minimaal 1, 2 of 3 voor standvogels (altijd aanwezig) zijn de eisen zwaarder dan voor zomervogels (arriveren later) voor vogelsoorten met minder duidelijk territoriaal gedrag (vooral niet-zangvogels) zijn minimaal 1, 2 of 3 waarnemingen per territorium vereist bij kolonievogels het hoogste aantal nesten of paren aangehouden door in elk territorium 1 of soms 2 waarnemingen te eisen uit de periode ‘tussen de datumgrenzen’ worden trekvogels, zwervers en dergelijke zoveel mogelijk uitgesloten nest-indicerende waarnemingen en nestvondsten tellen altijd bij begrenzing van ‘papieren territoria’: zoveel mogelijk waarnemingen onderbrengen in zo weinig mogelijk territoria als uitsluitende waarnemingen ontbreken, bepaalt de fusie-afstand of er sprake is van één territorium bij territoria op de grens van het proefvlak, bij geconcentreerd broedende soorten, bij polygamie en bij overzomerende soorten gelden aparte regels informatie over het proefvlak en waarnemergegevens invullen op formulier Aanmelding proefvlak ingevuld telformulier voor 1 oktober opsturen naar SOVON nieuwe tellers sturen tevens soortkaarten en een overzicht van geregistreerde waarnemingen op (formulier N) resultaten worden onderworpen aan een controle; de waarnemer krijgt de uitslag aangeboden.
3
HOE KAN IK MEEDOEN? • Neem contact op met de landelijk coördinator. Hij kan adviseren en informatie en formulieren opsturen. • Maak vooraf een keuze van de te inventariseren soorten: alle broedvogelsoorten (in een klein gebied) of een vaste selectie van soorten (in een groter gebied). • Iedere vogelaar kan meedoen voor wie het herkennen van broedvogels en hun geluiden geen problemen oplevert. Enige inventarisatie-ervaring kan handig zijn. • Deelname bestaat uit 5-10 bezoeken aan een vast gebied, meestal omstreeks zonsopgang en enkele keren overdag en ‘s nachts. • Het BMP heeft het meeste baat bij een lange adem (hoe meer jaren geteld, des te waardevoller de gegevens). Veel vogelwerkgroepen organiseren inventarisaties in hun werkgebied. Een beginnende vogelaar kan het beste samenwerken met ervaren waarnemers om de kneepjes van het vak te leren. Inventariseren met meer personen werkt motiverend; telgegevens kunnen onderling vergeleken worden en gezamenlijk uitgewerkt. Via het SOVON-kantoor kan het adres van de dichtstbijzijnde vogelwerkgroep worden opgevraagd.
Figuur 1. In het hele land doen vogelaars mee met het BMP. De kaart met geïnventariseerde proefvlakken in 2000-2003 laat zien dat sommige regio’s nog ondervertegenwoordigd zijn. Dat geldt in nog sterkere mate voor bepaalde landschapstypen. Nieuwe medewerkers zijn altijd welkom!
Meer informatie? Schrijf, mail of bel SOVON; zie colofon. Spreeuw
Merel
150
100
50
Winterkoning
250
250
200
200
150
150
100
100 50
50 0
1985
1990
1995
2000
0
1985 bos Moeras
1990
1995
Duin agrarisch
2000
0
1985
1990
1995
2000
Hei
Figuur 2. Hoe vergaat het Spreeuw, Merel en Winterkoning? Dat wordt weergegeven door de broedvogelindex, berekend voor verschillende landschapstypen (het populatieniveau in het uitgangsjaar 1984 is gesteld op 100). De Spreeuw neemt af in bos en handhaaft zich beter in agrarisch gebied. Merel en Winterkoning doen het in alle landschapstypen goed. Strenge winters zoals in 1984/85 en 1995/96 laten bij de Winterkoning echter diepe sporen achter. Handleiding BMP 2004
4
1. INLEIDING EN ACHTERGROND 1.1. Waarom broedvogels tellen? Broedvogels tellen is spannend en mooi. Voor dag en dauw met de kaart in de hand het gebied doorkruisen, met volle teugen genietend van de rust en de vogels, dat is en blijft natuurlijk schitterend. In de loop van het seizoen raken de kaarten steeds voller en wordt langzaam duidelijk welke soort het goed of minder goed doet. Aan het eind kunnen de resultaten worden vergeleken met die van vorige jaren. Wanneer ook de landelijke cijfers bekend zijn, wordt duidelijk in hoeverre het ‘eigen’ gebied in de landelijke pas loopt. Dan blijkt ook waarvoor de papieren rompslomp die op het veldwerk volgt, nodig was. Sinds de start in 1984 hebben vele honderden enthousiastelingen vol overgave hun gebied onder de loep genomen. Tezamen hebben zij ervoor gezorgd dat BMP-indexen, en andere uitkomsten van broedvogeltellingen, niet meer weg te denken zijn uit de wereld van monitoring, natuurbescherming, -beheer en -beleid. Is er nog een beter voorbeeld denkbaar waarbij het nuttige met het aangename wordt verenigd?
1.2. Kader en doelstellingen Met het broedvogelonderzoek van SOVON, dat plaatsvindt in het kader van het Netwerk Ecologische Monitoring, wordt sinds medio jaren tachtig de aantalsontwikkeling van onze broedvogelsoorten gevolgd. Het bestaat uit twee onderdelen: één gericht op algemene en schaarse soorten (Broedvogel Monitoring Project, afgekort BMP), de ander gericht op kolonievogels en zeldzame soorten (Landelijk Soortonderzoek Broedvogels, afgekort LSB). Twee meer specialistische projecten (Nestkaartenproject en Constant Effort Sites, ofwel ringen in vaste opstellingen) zijn opgezet om geconstateerde aantalsveranderingen (deels) te kunnen verklaren. Het BMP kent de volgende doelstellingen: • het signaleren van populatie-ontwikkelingen op landelijke schaal • het signaleren van populatie-ontwikkelingen per regio, landschapstype, Vogelrichtlijn-gebied of andere (beleids)relevante eenheid. Om deze doelstellingen te bereiken, is het wenselijk dat er verspreid over heel Nederland voldoende BMP-steekproefgebieden langjarig Handleiding BMP 2004
worden geïnventariseerd. Hoe beter de verdeling, hoe betrouwbaarder de populatie-ontwikkeling kan worden geregistreerd. De resultaten worden jaarlijks samengevat in algemene overzichten. De BMP-gegevens worden niet alleen gebruikt voor het vaststellen van de aantalsontwikkeling, maar ook bij de bepaling van landelijke of regionale broedvogelaantallen, het opstellen van de Rode Lijst van vogelsoorten die extra bescherming behoeven, onderzoek naar vogelgemeenschappen, enzovoort. Ze vormen onderdeel van monitoring op Europese schaal en geven inzicht in relaties tussen broedvogels en bijvoorbeeld klimaat, terreinbeheer en milieu-effecten.
1.3. Deze handleiding In deze handleiding wordt uitgelegd hoe het inventariseren in het veld en de uitwerking achter de schrijftafel in zijn werk gaat. De handleiding eindigt met een bijlage waarin veel informatie per vogelsoort is samengevat. Werk volgens de vastgestelde methode, en elk jaar op dezelfde wijze. Ten opzichte van vorige versies van deze handleiding (1985, 1993, 1996) is vooral de tekst aangepast, meer to the point gemaakt, en zijn er slechts enkele details in de interpretatiecriteria veranderd. Bij deze revisie is dankbaar gebruik gemaakt van op- en aanmerkingen van vele waarnemers, coördinatoren en collegae. Commentaar, suggesties voor verbetering en ervaringen met inventarisatie en interpretatie worden graag ontvangen. De intensieve BMP-methode geeft voor de meeste vogelsoorten een goed beeld van de broedvogelaantallen in een gebied, en is voor zijn doelstellingen voldoende nauwkeurig. Dit neemt niet weg dat de methode niet voor alle soorten toereikend is, en in detail nog zou kunnen worden verbeterd. Een verdere verfijning van de werkwijze wordt momenteel echter niet haalbaar geacht, aangezien de methode dan te ingewikkeld en te tijdrovend zou worden om nog aantrekkelijk te zijn voor grote aantallen medewerkers.
5
2. OPZET EN ORGANISATIE 2.1. Opzet Het BMP is een steekproefmethode. Hiermee kan, met een betrekkelijk geringe inspanning, betrouwbare informatie worden verzameld, in dit geval over de aantalsontwikkeling van algemene en wijd verbreide soorten. BMP-gegevens worden verzameld in vaste proefvlakken (plots) met natuurlijke grenzen. Uit oogpunt van effectiviteit en haalbaarheid zijn vijf BMP-onderdelen onderscheiden, elk met een eigen aanpak, soortenlijst, tijdsbesteding en telformulieren. Bij de uiteindelijke bewerking worden gegevens uit de verschillende onderdelen samengevoegd. • BMP Alle soorten (BMP A) Inventarisatie volgens een strak schema van alle aanwezige soorten (inclusief exoten) in proefvlak van 10 tot 250 ha. Het proefvlak moet in maartjuni minstens 7 (vogelarm gebied) tot 10 maal (vogelrijk gebied) volledig worden afgewerkt, meestal omstreeks zonsopgang en minstens eenmaal ‘s nachts. Resultaten worden ingevuld op het A-formulier. BMP Alle soorten is het meest geschikte onderdeel voor minder ervaren waarnemers. • BMP Bijzondere soorten (BMP B) Inventarisatie van 109 voornamelijk schaarse soorten (figuur 15 p. 33-34) in proefvlak van 30 tot 500 ha. Daarnaast kunnen op vrijwillige basis extra soorten worden meegenomen; streef wel jaarlijks naar een vaste set van deze facultatieve soorten! Het proefvlak moet in maart-juni minstens 5 (vogelarm) tot 8 maal (vogelrijk) volledig worden afgewerkt. Dat kan plaatsvinden gedurende verschillende (op deelgebieden of op soorten gerichte) bezoeken op alle tijden van de dag, maar vooral in de ochtend. Resultaten worden ingevuld op het B-formulier. Deelname vereist kennis van de betrokken soorten en ervaring met inventariseren in grote gebieden; het onderdeel is hierdoor minder geschikt voor onervaren waarnemers. • BMP Weide- en akkervogels (BMP W) Inventarisatie volgens een strak schema van 21 weide- en akkervogelsoorten (figuur 16, p. 35) in proefvlak van 30 tot 250 ha voornamelijk in open agrarisch landschap. In verband met de agrarische bedrijfsvoering moet het proefvlak in april-juni op minimaal 5 nauwkeurig geplande (ochtend)bezoeken worden afgewerkt. Resultaten worden ingevuld op het W-formulier. Deelna-
me vereist kennis en ervaring met inventariseren in agrarisch gebied en flexibel inspelen op veranderingen in agrarisch grondgebruik. • BMP Stadsvogels (BMP S) Inventarisatie van alle aanwezige soorten (inclusief exoten) in proefvlak van 10 tot 100 ha in bebouwing. Het proefvlak moet in maart-juni minstens 5 maal volledig worden afgewerkt, vooral omstreeks zonsopgang. Resultaten invullen op het S-formulier. BMP S is de minder tijdrovende variant van BMP A en is speciaal opgezet om ook uit dorpen, steden en industriecomplexen gegevens te krijgen. Dat de gegevens wat minder nauwkeurig zijn dan die van BMP A, is voor bepaling van de aantalsontwikkeling geen groot probleem. • BMP Roofvogels (BMP R) Inventarisatie van 10 voorgeschreven soorten dagroofvogels (figuur 16, p. 35) in proefvlak van 100 tot meer dan 1000 ha. Het proefvlak moet in maart-juni minstens 3 (vogelarm) tot 5 maal (vogelrijk) volledig worden afgewerkt. Dat kan gedurende verschillende (op deelgebieden of op soorten gerichte) bezoeken op alle tijden van de dag. De aanpak van het inventariseren wordt beschreven in de specialistische handleiding van de Werkgroep Roofvogels Nederland (Bijlsma 1997). Volg instructies uit die handleiding (of van BMP B in deze handleiding). Controle van nesten en broedsucces is geen verplicht onderdeel. Resultaten invullen op het R-formulier.
2.2. Organisatie Aansturing van het project vindt plaats door de landelijke coördinator op het SOVON-bureau. In samenwerking met het Centraal Bureau voor de Statistiek worden de binnengekomen gegevens verwerkt en gecontroleerd. Contact met een collectief van waarnemers loopt altijd via het adres van een contactpersoon. Waarnemers ontvangen elk voorjaar een nieuw formulier, voorzien van het proefvlaknummer, naam en dergelijke. De omstreeks 1 oktober ingestuurde telresultaten worden verwerkt en in het volgende voorjaar wordt een computer-uitdraai met de gegevens ter controle aangeboden. Na deze controle worden nieuwe indexcijfers gepubliceerd. Alle in het adresbestand opgenomen medewerkers ontvangen het verslag over het jaar waarin ze actief waren. Handleiding BMP 2004
6
3. VAN START MET BMP 3.1. Ervaring Een nieuwe waarnemer zal naar verhouding meer tijd aan de inventarisatie moeten besteden dan een ervaren waarnemer, die systematischer en efficiënter kan werken. Nieuwe waarnemers zullen bijvoorbeeld 12 bezoekronden nodig hebben voor volledige inventarisatie van het proefvlak, terwijl de gemiddelde waarnemer met 10 en de zeer ervaren waarnemer met 8 bezoeken toe kan. Nieuwe waarnemers doen er goed aan in de beginjaren extra (lange) bezoeken te plannen.
3.2. Aanmelding en advies Probeer een voorstelling te maken van de uit te voeren inventarisatie: welk gebied, welke soorten en wat is de beschikbare tijd in de komende jaren. Bedenk, dat deelname enige vrije tijd gaat kosten. Zo moet voor de uitvoering van BMP A jaarlijks worden gerekend op ongeveer 50 uren veld- en bureauwerk. Neem altijd vooraf contact op met de coördinator bij SOVON en overleg over zaken als gebiedskeuze en het meest geschikte onderdeel. In het algemeen hebben BMP A en B de grootste prioriteit. De nieuwe waarnemer krijgt formulieren en instructies toegestuurd. Voordat het veldwerk van start gaat, ontvangt SOVON graag: • Formulier Aanmelding Proefvlak (pag. 32) • Kaart met de precieze ligging van het proefvlak.
3.3. Proefvlak kiezen Kies het proefvlak met zorg, want de grenzen van een proefvlak mogen niet meer worden gewijzigd in volgende jaren. • Homogeen landschap: leg het proefvlak in één landschapstype, bijvoorbeeld naaldbos, duin of stadswijk. Een proefvlak BMP B- kan echter meer gevarieerd terrein omvatten, bijvoorbeeld een natuurreservaat met bos, heide en vennen • Vorm proefvlak: min of meer ronde of vierkante proefvlakken hebben de voorkeur (weinig grenzen). Zorg voor duidelijke, in het veld en op de kaart herkenbare, grenzen • Beheerder, eigenaar: Neem, als het om een niet (volledig) toegankelijk gebied gaat, ruim voor aanvang van het telwerk contact op met de beheerder of eigenaar (schriftelijke toe-
Handleiding BMP 2004
stemming is vaak nodig) • Verken het proefvlak en let op toegankelijkheid, oriëntatie-punten, overgangen over water en dergelijke • Splits een groot gebied in enkele kleinere gebieden, bijv. een lap van 500 ha in proefvlakken van 100-200 ha. In jaren met geringe tijdsbesteding kan dan nog wel één van de kleine proefvlakken worden geïnventariseerd, waardoor de tijdreeks in dat kleine proefvlak gewoon doorloopt. Uit het oogpunt van monitoring is het immers waardevoller één (klein) gebied jarenlang te inventariseren dan drie (grote) eenmalig of af en toe. Binnen een groot proefvlak BMP B kan eventueel een klein proefvlak BMP A worden gelegd • Kaartmateriaal: topografische kaarten van 1:25.000 of 1:10.000 (zwart/wit) vormen een goed uitgangpunt voor het maken van veldkaarten. Ze zijn te koop bij de Topografische Dienst (tel. 0591-696888; www.tdn.nl; email
[email protected]) en in sommige boekwinkels; 1:10.000 kaarten zijn soms verkrijgbaar bij de provincie. Van veel natuurgebieden bestaan gedetailleerde kaarten (informeer bij beheerder of eigenaar), in bebouwing zijn gemeentekaarten of stadsplattegronden bruikbaar. Werkbare kaarten kunnen vervolgens worden verkregen door uitvergrotingen te maken. Voor BMP B en R voldoen 1:10.000 kaarten, voor de overige onderdelen verschilt de gewenste schaal per landschapstype. In moeras of loofbos is 1:2500 of 1:3000 aan te raden, in naaldbos, halfopen landschap en rijke weidevogelgebieden 1:4000 tot 1:5000, en in open landschap is 1:10.000 nog net bruikbaar. Gebruik identieke veld- en soortkaarten en zet er een 100 m balk op. Voor BMP A zijn ongeveer 60 kaarten nodig (10 veld- en tenminste 50 soortkaarten) • Indeling en nummering van atlasblokken en kilometerhokken kan worden opgezocht in de Topografische Inventarisatieatlas voor flora en fauna van Nederland (van der Have et al. 2003), of kan worden nagevraagd bij SOVON. Wijziging van gebiedsgrenzen maakt het onderzoek ongeschikt voor monitoring. Heel soms kan het noodzakelijk zijn om een proefvlak aan te passen, bijvoorbeeld wanneer een gebiedsgrens onpraktisch wordt (natuurontwikkelingsproject gestart). Kleine landschappelijke wijzigingen
7 (bosje gekapt, sloot gegraven) kunnen jaarlijks op het telformulier worden ingevuld. Is het landschap na jaren tellen totaal gewijzigd (weiland wordt bebouwing), dan kunnen andere regels gelden. Neem bij twijfel contact op met de coördinator.
Stoppen met inventariseren: als de waarnemer van plan is te stoppen met het BMP, wordt het op prijs gesteld dit vroegtijdig door te geven. Het mooiste is uiteraard wanneer de waarnemer zelf een vervanger zoekt en inwerkt.
Nationaal Weidevogelmeetnet: BMP-gegevens uit agrarische gebieden worden toegevoegd aan dit meetnet. Waarnemers in agrarische proefvlakken worden vriendelijk verzocht jaarlijks aanvullende gegevens te verzamelen over het landschap, beheer, gebruik en broedsucces. Zij ontvangen eenmalig de Bijlage Weidevogelmeetnet (Teunissen & van Kleunen 2001) en jaarlijks het invulformulier.
Tabel 1. Vergelijking per BMP onderdeel en per landschapstype van de inventarisatieperiode, aantal bezoekrondes, oppervlakte van het proefvlak en indicatie van het aantal te verwachte vogelsoorten. Onderaan is aangegeven onder Alle landschapstypen de duur van een standaardbezoekronde (een ronde kan uit meerdere bezoeken bestaan), en of soortgerichte bezoeken nodig zijn. Gebruikte symbolen: - niet, + mogelijk, ++ geregeld. Stadsvogels
Roofvogels
maart-½ juli 8 1-2 + 30-100 ha 15-40
½ maart-juni 5 1 + 10-30 ha 30-50
maart-augustus 6 ++ 500-1000 5-6
maart-juni 8 2 + 20-50 ha 40-60
maart-juni 7 1-2 + 50-200 ha 15-35
½ maart-juni 5 + + 20-50 ha 30-50
maart-augustus 6 ++ 500-1000 5-6
Open grasland met veel weidevogels en Tijd van het jaar: met enige bomen, moerasjes, boerde- Aantal bezoekrondes zonsopgang: rijen e.d. Aantal nachtbezoeken: Bezoeken overdag, avond: Min/max. oppervlakte proefvlak: Aantal verwachte soorten:
½ maart-juni 7 1 + 30-60 ha 20-40
½ maart-juni 7 1 + 50-200 ha 10-25
Open duin, heide, kwelder, schor met Tijd van het jaar: enige bomen, struiken, moerasjes e.d. Aantal bezoekrondes zonsopgang: Aantal nachtbezoeken: Bezoeken overdag, avond: Min/max. oppervlakte proefvlak: Aantal verwachte soorten:
april-juni 7 1 + 40-120 ha 20-30
april-juni 5 1 + 50-250 ha 10-20
Open gras- of akkerland met relatief Tijd van het jaar: Grasland weinig vogels en met enige bomen, Akkerland struiken, moerasjes e.d. Aantal bezoekrondes: Aantal nachtbezoeken: Bezoeken overdag, avond: Min/max. oppervlakte proefvlak: Aantal verwachte soorten:
april-½ juni ½ april-juli 7 1 + 50-250 ha 20-30
april-½ juni ½ april-juli 5 1 + 100-500 ha 10-25
april-½ juni ½ april-juli 5 + ++ 50-250 ha 10-20
Alle landschapstypen
3 uren -
3-6 uren ++
3 uren -
Landschapstype
Onderwerp
Oud loofbos en gemengd bos, park, Tijd van het jaar: tuin, moeras met struweel Aantal bezoekrondes zonsopgang: Aantal nachtbezoeken: Bezoeken overdag, avond: Min/max. oppervlakte proefvlak: Aantal verwachte soorten: Jong loofbos en gemengd bos, naaldbos, halfopen cultuurland met bosjes, bomenrijen, struweel e.d., duin en heide met struweel, open moeras en bebouwing zonder veel groen
Tijd van het jaar: Aantal bezoekrondes zonsopgang: Aantal nachtbezoeken: Bezoeken overdag, avond: Min/max. oppervlakte proefvlak: Aantal verwachte soorten:
Gemiddelde duur bezoekronde: Soortgerichte bezoeken:
Alle soorten
Bijzondere soorten
½ februari-½ juli 10 2 + 10-30 ha 40-60
Weide- en akkervogels
april-½ juni 5 + ++ 30-60 ha 15-20
april-augustus 5 ++ >1000 2-3 april-augustus 5 ++ >1000 3-4 april-augustus april-augustus 5 ++ >1000 3-4 3 uren +
3-6 uren ++
Handleiding BMP 2004
8
Handleiding BMP 2004
9
4. HET VELD IN 4.1. Planning van bezoeken Afspraken Iedereen zal begrijpen dat het nodig is vast te houden aan de voorgeschreven bezoeken en bezoektijden. Natuurlijk kan een waarnemer wel eens verhinderd zijn; probeer dan tijdig een vervanger te regelen. Wanneer meer waarnemers één proefvlak inventariseren, zijn duidelijke afspraken noodzakelijk en moet één persoon de supervisie hebben. Waarnemers die hun gebied vrijwel dagelijks zien (bijv. omdat ze er wonen of werken), zullen hun broedvogeltelling moeten baseren op de geplande inventarisatiebezoeken, en niet op de extra waarnemingen (want anders loopt de vergelijking met andere gebieden mank). Weersomstandigheden Inventariseren gaat het best bij weinig wind en geringe bewolking, en niet te hoge of te lage temperaturen. Een hoge luchtvochtigheid kan, vooral bij lage temperaturen, een gunstige invloed uitoefenen op de zangactiviteit; hetzelfde geldt voor lichte motregen bij zacht, windstil weer en (soms) droge perioden tussen regenbuien in. Inventariseren tijdens slecht weer (harde neerslag, veel wind, koude) is niet zinvol, maar kan tijdens langdurige slecht-weerperioden niet altijd worden vermeden, omdat anders de gehele inventarisatie in het honderd kan lopen.
4.2. Tijd van het jaar Verdeel de bezoekrondes over de periode februari/maart-juni/juli, met het accent op april, mei en juni (figuur 3, tabel 2). • in bos en stedelijk gebied (veel standvogels) ligt de nadruk op maart-mei • in moeras en struwelen (veel zomervogels) ligt de nadruk op half april-juni • voor vroege en late broedvogels kunnen bezoeken nodig zijn in februari (bijv. Kruisbek, Bosuil) of in juli (bijv. Boomvalk, Huiszwaluw) • in agrarisch gebied minimaal 5 bezoekrondes, goed verdelen in verband met agrarisch gebruik en kievitseieren rapen.
100
100 80
Aantal bezoekrondes Een bezoekronde is een bezoek waarbij het hele proefvlak in de (voor inventarisatie) gunstige tijd van de dag wordt afgewerkt. In kleine proefvlakken lukt dat op een enkele ochtend, in grote zijn soms verschillende bezoeken nodig voor een bezoekronde. • aantal bezoekrondes 5 tot 12, afhankelijk van landschap en vogelrijkdom (tabel 1) • houd het aantal rondes jaarlijks ongeveer gelijk • houd tussen bezoekrondes ongeveer10 dagen aan, in agrarische gebieden in april-begin mei 5 dagen • reken gemiddeld op een tijdsbesteding per bezoek van om en nabij 3 uur, afhankelijk van o.a. grootte van het proefvlak, vogelrijkdom en tijd van het jaar.
Waarneemkans seizoen
80
60
60
40
40
20
20
0
maart
april
mei
juni
juli
0
Waarneemkans in de ochtend
-1
zonop
1
2
3
4
Figuur 3. De piek van het broedseizoen valt tussen half april en half juni. Aan het begin van het seizoen zijn vooral standvogels actief, aan het eind zomervogels. In de meeste gebieden is de zangactiviteit het grootst rond zonsopgang. Sommige soorten zijn vooral zeer vroeg actief (Roodborst, Merel) andere wat later op de dag (Kneu, Fitis). Handleiding BMP 2004
10 4.3. Tijd van de dag Vroege-ochtendbezoeken standaard in zangvogelrijke gebieden Veel zangvogelsoorten zijn omstreeks zonsopgang het meest actief, in de loop van de ochtend neemt de activiteit snel af om in de middag een dieptepunt te bereiken. Dit betekent dat de broedvogelteller vroeg in de ochtend op pad moet, al zijn er uitzonderingen. In het vroege voorjaar (bij stevige nachtvorst) is een start in de ochtendschemer niet zo nodig. De zangactiviteit is dan gering totdat de nodige opwarming heeft plaatsgevonden. Eenden, steltlopers en roofvogels kunnen overdag vaak beter worden geteld dan ‘s ochtends vroeg. Zomervogels zijn direct na aankomst uit Afrika vaak zo fanatiek dat ze gedurende een groot deel van de ochtend goed te tellen zijn. Later in het voorjaar komt de zangpiek steeds vroeger in de ochtend te liggen. Op warme juni-ochtenden is een zeer vroege start noodzakelijk. • stem bezoektijden af op de verwachte vogelsoorten • een bezoek start gewoonlijk ongeveer een half uur voor zonsopgang en duurt tot 2-3 uur erna • voor zeer vroeg zingende soorten (Bosrietzanger, Zwarte en Gekraagde Roodstaart, Roodborst, Merel) is een start in de schemering noodzakelijk (aanvang uiterlijk 1 uur voor zonsopgang). Af en toe de inventarisatie beginnen met een snelle ronde in de ochtendschemer, speciaal gericht op deze soorten (en daarna in een rustig tempo het gebied afwerken voor de andere soorten), levert goede resultaten op. Een speciaal op deze soorten gerichte ronde in de avondschemer is eveneens mogelijk (zangactiviteit echter gewoonlijk lager)
• door effecten van verlichting beginnen vogels in stedelijk gebied soms een half uur eerder te zingen dan in het buitengebied • in stedelijk gebied vanwege verkeerslawaai bij voorkeur inventarisaren op zondagochtenden. Bezoeken later in de ochtend en overdag is de regel in open (agrarische) gebieden • in maart-april van 1 - 8 uur na zonsopgang • in mei van zonsopgang tot 6 uur erna • in juni-juli van zonsopgang tot 4 uur erna. Roofvogels kunnen goed overdag worden opgespoord. Nachtbezoeken zijn vereist voor het opsporen van uilen, rallen e.d. Het nachtbezoek kan worden gecombineerd met een vroeg ochtend- of avondbezoek en duurt korter dan 3 uur. In de ochtend wordt het gebied dan tweemaal achtereen afgewerkt, eenmaal in de duisternis en aansluitend in de vroege ochtend. Het nachtbezoek houdt op zodra zangvogels als Merel en Roodborst gaan zingen. Avondbezoeken zijn niet verplicht, maar als er eenmaal voor is gekozen, moeten ze jaarlijks worden uitgevoerd. Soorten als Nachtzwaluw, Merel, Zanglijster, Roodborst, Bosrietzanger e.d. laten zich in avond goed registreren. Nadeel is dat de meeste andere soorten op dit tijdstip nauwelijks actief zijn. Avondbezoeken duren meestal korter dan 3 uur. Getijdengebieden worden tijdens hoog water bezocht. Bij laag water verlaat een deel van de broedvogels de kwelders of schorren. Dat is ook het geval in polders nabij getijdengebieden. Beperk de bezoekronde tot één dag, in verband met verplaatsingen ná overstroming.
Tabel 2. Voorbeelden van bezoekschema’s. Het schema voor BMP Bijzondere soorten wordt sterk bepaald door de in het gebied te verwachten soorten. Aanvullende bezoeken, bijvoorbeeld gericht op bepaalde soorten zijn niet opgenomen. Z - omstreeks zonsopgang, 0 - later in de ochtend, A avond, N - nacht en V - combinatie N en Z Aantal Onderdeel, landschap bezoeken
Februari Maart
April
Mei
Juni
Juli
5 5 5 5 7 8 10 12
---------------------0 --N-
-0-0 --0--Z0--Z 0-ZV-ZV-ZZ -Z-Z
0-Z0--Z Z-Z-Z-Z Z-ZZ-Z-ZZZA-Z
Z----ZV---V-Z-VN-ZZ-NZNZ-
----Z----------Z--Z--Z---
BMP W grasland BMP W akkerland BMP S BMP B open land BMP A open land, BMP B halfopen BMP A halfopen, BMP B bos BMP A bos BMP A bos, moeras
Handleiding BMP 2004
---------0 -----0-0---00-0-
11
Tijdstip van zonsopgang en -ondergang op de 1e, 11e en 21e van de maand; zomertijd per 1 april. In Oost-Nederland komt de zon ongeveer een kwartier eerder op en in West-Nederland een kwartier later. Bij heldere lucht en in stedelijk gebied begint de vogelactiviteit vaak 15-30 minuten eerder. Februari 1 8.20 17.25 11 8.00 17.45 21 7.45 18.00
Maart 7.15 18.20 6.50 18.35 6.30 18.55
April 7.15 20.10 6.40 20.30 6.15 20.45
Mei 6.00 21.05 5.40 21.20 5.25 21.35
4.4. Gebiedsdekking en route Zorg ervoor om alle terreindelen grondig en fijnmazig te onderzoeken, zodat ook zachte geluiden worden opgemerkt. In open en overzichtelijk terrein kan tijdens rustig weer ongeveer 100 m aan beide zijden van de waarnemer worden bestreken. Dergelijke gebieden moeten ongeveer om de 200 m worden doorkruist. In vogelrijke loofbossen en moerassen is de gehoor-afstand vaak niet meer dan 25-50 m en moet een dicht ‘netwerk’ worden aangehouden. In stedelijk gebied moeten alle straten en tuinen worden afgelopen. In open agrarisch gebied voert de route over wegen, via dammen en bruggen en langs sloten, perceelsgrenzen of bosjes en singels. De maximale waarneemafstand bedraagt hier bij korte vegetatie ongeveer 300 m, in langere vegetatie afnemend tot 100 m. Goed luisteren is alleen mogelijk bij rustig lopen en geregeld stilstaan. Indien aanwezig, is het verstandig om eerst sloten, vaarten, plassen of vennen te tellen, en pas daarna het omliggende gebied. BMP A, BMP W, BMP S: • kies een vaste route die bij elke bezoekronde wordt afgelegd • probeer een min of meer constante loopsnelheid aan te houden. Zo nu en dan kan van de route worden afgeweken of even iets terug worden gelopen. Op vogelrijke plekken kan even worden gestopt om alle individuen te registreren • in moeras kan een boot het aangewezen vervoermiddel zijn • leg de route vast op een kaart; handig voor invallers of opvolgers • begin steeds op een ander punt langs de route; kies bijv. 3 punten en start afwisselend op een ervan. Een vuistregel is, om bij iedere volgende bezoekronde een uur gaans verder langs de route te beginnen (figuur 4). Zo wordt voorkomen dat sommige gebiedsdelen altijd vroeg of laat worden bezocht. BMP B, BMP R: • de route afstemmen op de te onderzoeken
Juni 5.15 21.50 5.10 22.00 5.00 22.05
Juli 5.10 22.00 5.20 21.55 5.45 21.45
Augustus 6.00 21.20 6.20 21.00 6.30 20.50
soorten. Vaak komt het er op neer dat in een bepaalde periode speciale biotopen en gebiedsdelen moeten worden onderzocht • houd voor elke soort in de gaten of alle terreindelen zijn bestreken. Dat gaat het beste aan de hand van (lege plekken) op de soortkaarten (figuur 12, p. 27).
4.5. Waarnemingen registreren • noteer alle waarnemingen die op broeden duiden, per bezoek, op een veldkaart (figuur 5) • noteer de waargenomen vogel met zijn afgekorte naam (bijlage 5) • noteer met speciale symbolen (tabel 3) het type waarneming en het gedrag. Dit is essentieel bij de bepaling van het aantal territoria (paren) • teken de waarnemingsplaats nauwkeurig in. Bij concentraties kan worden gewerkt met kleuren, verwijsnummers of met een ruimere kaart. Als het ingetekende maar duidelijk is. Uitsluitende waarnemingen Bij de bezoekronde wordt ervan uitgegaan dat iedere nieuwe waarneming een andere vogel is, tenzij het tegendeel blijkt. Elke op de veldkaart ingetekende waarneming stelt in principe een ander individu voor: de ene waarneming sluit de andere uit. Volledige zekerheid over een ‘uitsluitende waarneming’ bestaat alleen wanneer dat daadwerkelijk is geconstateerd (beurt- of gelijkzang). In alle andere gevallen blijft dat tot op zekere hoogte onzeker. Er zijn twee typen uitsluitende waarneming: • tegelijk vastgestelde, met zekerheid verschillende, vogels • vogels die na elkaar langs de route zijn geobserveerd, en waarvan het onwaarschijnlijk is dat het om hetzelfde individu gaat. Uitsluitende waarnemingen zijn essentieel voor de bepaling van het aantal territoria (paren). Let daarom scherp op uitsluitende waarnemingen, Handleiding BMP 2004
12 . . . .. .. .. . .. ..... ... .. ... ... .. ...... ....... . . .. .. .. .... . . ......................... ... ....................... ............. ... ............. ............................... ........ . .. .... . ... .. . ... . .. ... .. . ... . .. . .... .. . . . . . . .. . . .......... . ........ .. ....... .. .. ......... .. ....... ................. .... .. .... .... .............. ................................... .... ....................... ...... ........ ................................................ ...... ......... ............. .......... ............ ...... . .... ......... ............ .......... ..... . .. ... . . .. . . ...................................................... . . ....................................................... ... .............................................. .... .. .. ............. ....... ............ .... ........... .. . . ... ... . . . . . . . . . ........................................................................ . . .. ...... . . .... . Bezoek 1
.. . ..... . .. ............ . .. .............................................................................. . .... .. .... ...... .. .. .... . . . .... ... . ...... ..... ............ ....................... ................................................................... ...................... . . . . . . . . . . . . . . . . . . .... ........ ............. ..... ... .. . . . ......... .. .... ............... .. . . .. ..... ..... ...................................... ................ ...................................................... . . ..... . . ......... ...... ......... .. ............ ........................... ........ ..... ...... .................................................. .................................. ............. . . ... .. ... .. .......... .... ...... ........ ....... .. ...... . ... .. ... ... ........ ... ..... .................... .. . .
Bezoek 3
Bezoek 2
. ...... .................................................. .... .................. .................... .. . . ..... .. .. ............................ ....................... ...................................... .. . . . . ... ..... .. ......... ...... .............................................................. .......... .. ..... .. ............. . ....... ......... .................... .. . ................ ... ... .... .......... .... . . . . . . . . . . .. .. . . .... . . . . .. . .. ................................. ........................................................................................... ... ................... . ............. ....... .. . . ..... ..... .... .. .. . . ... . . ....... ........ ....... . . .. ... . ...... ..... .. ........... .... .................................................................................................. ............... .................... .............. ... .. ................ . . .... .. .................... .. ............ . . . .. . ............... .. ..... .
Startpunt .. ..... . ............. ... ................... .. . . ... .... . . ... . .... ....... ............. ............ . . .. . . . . . ..
Maximale zang Looproute Looprichting
Figuur 4. In een proefvlak BMP A wordt iedere keer dezelfde route afgelegd, maar het startpunt wordt per keer veranderd. Hierdoor wordt de periode van maximale zangactiviteit steeds op een ander deel van de route meegemaakt. Ook is het mogelijk de route in tegenovergestelde richting te lopen. Maak insteken waar nodig, vermijd dubbeltellingen (kruispunten). Bij BMP B en R wordt geen vaste route aangehouden. Deze wordt afgestemd op de te onderzoeken soorten. maar blijf hierbij wel kritisch. Sommige soorten hebben immers een grote actieradius (bijv. roofvogels, spechten, Koekoek) en kunnen zich in korte tijd over forse afstand verplaatsen; (geef vermoedelijke - verplaatsingen aan op kaart). Wanneer op een route tweemaal hetzelfde punt wordt gepasseerd, kan daar tweemaal een waarneming worden gedaan. Zit de vogel beide keren op dezelfde plek, dan zal er weinig twijfel bestaan of beide waarnemingen hetzelfde individu betreffen (maar zekerheid hebben we niet). De tweede waarneming wordt dan niet genoteerd. Zit de vogel op een andere plek vlak in de buurt, dan kan het de buurman zijn, maar zolang beide vogels niet gelijktijdig zijn waargenomen, zou het nog steeds dezelfde, enigszins verplaatste, vogel kunnen zijn. Bestaat er geen zekerheid dat het om verschillende individuen gaat, dan moet men de nieuwe waarneming niet noteren, of hooguit als ‘mogelijk dezelfde’. Broedvogels kunnen zich verplaatsen of de waarnemer over enige afstand volgen, wat op zijn beurt weer Handleiding BMP 2004
reactie teweeg kan brengen bij naburige soortgenoten. De waarnemer moet steeds goed opletten of de vorige vogel nog waarneembaar is. Turven Turven is een noodmaatregel die alleen wordt toegepast indien broedvogels zo geconcentreerd voorkomen dat territoriumhouders (paren) niet meer afzonderlijk kunnen worden onderscheiden en ingetekend. • eerst geïsoleerde gevallen gewoon karteren • vervolgens het gebied opsplitsten in (zoveel mogelijk) deelgebieden met broedvogelconcentraties, bijvoorbeeld een bepaald perceel (‘kolonie’ Kieviten), plas (eenden) of gebouw (Huismussen, Spreeuwen) • per deelgebied het aantal territoriumhouders, paren en het aantal individuen (gedeeld door 2) optellen. Eén bij een hol zingende en 5 tegelijkertijd in de boomtop kwetterende Spreeuwen worden geteld als 1 plus 2 (de helft van 5, naar beneden afgerond), samen 3
13
Tabel 3. Vijf categorieën van waarnemingen met symbolen en broedcodes. Bij de symbolen is de afkorting van de vogelnaam x. Broedcode verwijst naar bijlage 2. Voor het begrip datumgrenzen zie 5.5. Volwassen individu in broedbiotoop -Enkele vogel met 'binding'
X Waarneming van volwassen individuen in geschikt broedbiotoop. Vooral van belang in de periode waarin geen doortrek meer voorkomt (meestal periode tussen de datumgrenzen). Waarnemingen van groepen in de periode tussen datumgrenzen opsplitsen in ‘paren’. Broedcode 1
Paar in broedbiotoop -Samen optrekkend -Twee individuen samentrekken
X Waarneming van paren in geschikt broedbiotoop Vooral van belang in de periode waarin geen doortrek meer voorkomt (meestal periode tussen de datumgrenzen). Groepen vallen hier in het algemeen buiten. Bij soorten zonder duidelijke geslachtsverschillen wordt er meestal van uitgegaan dat 2 vogels in elkaars nabijheid (zonder agressie) een paar vormen, bijv. 2 Staartmezen op 15 m afstand. Bij twijfel noteren als 2 individuen. Waarnemingen van groepen in de periode tussen datumgrenzen opsplitsen in ‘paren’. Broedcode 3
Territoriaal gedrag X Territorium-indicerende waarnemingen in broedbiotoop Waarnemingen die wijzen op de aanwezigheid van een territorium. Voorbeelden: -Zang, balts, dreigen zang, balts, baltsvoedering, territoriumroep, paring, imponeervluchten, dreigen en vechten. Vooral van toepassing bij verborgen levende zangvogels. Broedcode 2, 4, 5 Nest-aanduidend X gedrag -kennelijk nest (gedrag) -alarm -nestbouw -ouders met pas uitgevlogen jongen -waarschijnlijke broedplaats
Nest-indicerende waarnemingen Waarnemingen die wijzen op de aanwezigheid van een nest (exclusief werkelijke nestvondsten) of jongen, zoals alarmeren, afleidingsgedrag, aanvallen van predator, nestbouw, transport van nestmateriaal, transport van ontlastingspakketje, transport van voedsel voor jongen, oude vogel(s) met jong(en), bezoek van een vogel aan een waarschijnlijke broedplaats, pas gebruikt nest of eischalen. Bij nestblijvers worden alleen waarnemingen van (oude vogels met) pas uitgevlogen jongen tot deze categorie gerekend (d.w.z. jongen met onvolledig uitgegroeide staart- of slagpennen, die zich alleen over een zeer korte afstand verplaatst kunnen hebben); bij twijfel de waarneming als individuen noteren. Waarnemingen van (alarmerende) oudervogels met donsjongen van nestvlieders (jongen-indicerend) alleen meenemen als jongen zeer klein zijn (pas op met eenden, Kievit en Grutto die zich over flinke afstanden kunnen verplaatsen). Broedcode 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 14
Nestvondst X -nest met eieren/ jongen -nest met broedende vogel
Nestvondsten Alle vondsten van nesten met eieren of jongen. Bij soorten met duidelijk waarneembare nesten ook de waarnemingen van een broedende vogel of een vogel die - al dan niet alarmerend - het nest verlaat. Broedcode 13, 15, 16
Voorbeeld van notatie in het veld Mogelijk dezelfde
x---?----x
Zeker dezelfde
x-----x
Zeker verschillende
x- - -x
Precieze plaats onbekend
x
12 paren en 6 mannetjes
12+6
24 nesten
24 x
Foeragerend
x
Territoriumroep
x
Nestbouw
x
Opvliegen en invallen
x
Zang, roffelen
x +
Uitgevlogen jongen x
Schroeven
x
Balts
x~
Afleidingsgedrag Paring Paar,
Agressief gedrag
x=
Nest met 4 eieren
x 4 ei
Alarmeren
x
Bezette nestkast
x
Paar waarvan op nest
x
Vogel met voer
X
>
x
x x
zingt
Vogel met nestmateriaal
x + X
>
Handleiding BMP 2004
14
SM
RG
W WE WE WE
W Bui
K P
W WH
WE
P F Fa W
RG
KK
S RG F
Kn F ZKr HD ZoT
GM
F Tj
Tj WE
bezoek 4
ZKr ZK K Tj
F
M
HD W WE
5 mei 5.15-7.05
KK
bezoek 7
1 juni 2.10-3.00
Kn
W Tj
S
KK
F
F
Tj F M
Tj
R
bezoek 5
F RG F F B P W F ZKr
V
KK
M
HD
Fa
Tj F
F T F W F
15 mei 5.45-7.20 F
F
F KK RG
B KK Tj
bezoek 8
F
KK ZK F Fa GM F
KK RG
T
F M Fa W
9 juni 4.05-5.45
KK Kn
B Tj
HD W
F
ZoT F
RG
Fa
F
Tj
KK
K F
Kn
Tj F
KK
F
HD T Tj
K F Tj T
ZKr R
F
KK
B F
F HD W
28 mei 4.55-6.20
B Kn
F
S
bezoek 6
S S F
S
RG
F
M HD
S
KK
24 april 6.00-8.00
HD
F
Koe
F
ZKr
F F
WE
F
bezoek 3
ZKr
T
B
RU 2 juv
Mat
F
Tj
M
6 april 6.10-7.50
W
B
K
F
WE
Kn
T
F
F
R
bezoek 2
T
M
Tj
W
HD
T
3Kn
RZ WE RG
P
W
ZKr
M
bezoek 1 25 maart 9.00-11.20 WF Na HD
WE
W Z
M
SS S HD
RG
W RG
K
WE
V
S HD
S
RG
S
M W
bezoek 9
KK RG F F Tj
F F T W B
M F
20 juni 4.00-5.30
Figuur 5. Voorbeeld van negen veldkaarten van een BMP A-proefvlak. De bezoeken zijn chronologisch genummerd, ook het nachtbezoek op 1 juni. Elke lettercombinatie (afkorting vogelnaam, bijlage 5) staat voor een geldige waarneming. Gebruikte symbolen staan in tabel 3. • tijdens de telling mogen de vogels zich niet tussen deelgebieden hebben verplaatst. Bestaat hierover onzekerheid, dan in het uiterste geval alle aanwezige vogels in het gehele gebied optellen volgens de hiervoor gegeven aanwijzingen • bij elk bezoek dezelfde (of meer verfijnde) gebiedsindeling gebruiken, en deze intekenen op de veldkaart. Nesten zoeken • actief nesten zoeken is vooral bij zangvogels onnodig en zelfs ongewenst (arbeidsintensief, moeilijk te standaardiseren, kans op verstoring door onervaren medewerker) • noteer toevallig gevonden nesten wèl, ook bezette nestkasten • nest-indicerende waarnemingen en nestvondsten zijn vooral bij niet-zangvogels belangrijk Handleiding BMP 2004
• actief nesten lokaliseren kan soms de beste telresultaten opleveren bij ganzen, Eider, roofvogels, Gierzwaluw, Boerenzwaluw, kraaiachtigen en kolonievogels • nesten tellen, of broedende vogels van afstand lokaliseren, kan het best tijdens een apart bezoek gericht op een deel van het proefvlak waar in hoge dichtheid wordt gebroed • nesten zoeken van Kievit en Grutto hooguit bij extreem hoge dichtheden waarbij het onderscheiden van individuele paren ondoenlijk is. Houd het hoogste op één dag aanwezige aantal nesten aan in dat deel van het proefvlak • de methode jaarlijks gelijk houden. Dus niet het ene jaar zingende Spreeuwen of territoriale Buizerden tellen, en in het andere jaar alleen bewoonde nesten
15 Geldige waarnemingen Niet alle waarnemingen hoeven genoteerd te worden; dat heeft alleen zin wanneer ze op een territorium of broedpaar duiden, oftewel ‘geldige waarnemingen’ zijn. • er zijn vijf categorieën van geldige waarnemingen (tabel 3) • de geldigheid van een waarneming verschilt per soort (bijlage 5) • bij twijfel of het om een geldige waarneming gaat: altijd noteren • waarnemingen van paren of (solitaire) individuen in broedbiotoop zijn voor bepaalde soorten onmisbare geldige waarnemingen. Een Steenuil in een boomgaard duidt op broeden in de omgeving (standvogel in broedbiotoop) en is voor deze soort geldig (zie kruisje onder ‘volwassen individuen in broedbiotoop’ in bijlage 5) • zang of balts zijn goede territorium-indicaties. Voor zangvogels vormen ze het leeuwendeel van de geldige waarnemingen. • nestvondsten en nest-indicerende waarnemingen zijn altijd geldige waarnemingen, maar pas op met het overdragen van voedsel tussen partners als onderdeel van de balts (sterns, IJsvogel), met voedselvluchten over grote afstand en met ouders met kuikens (kunnen van elders komen) • bij verschillende typen geldige waarneming van hetzelfde paar (man Rietgors zingt - territorium-indicerend - terwijl vrouw met voedsel voor nestjongen sleept - nest-indicerend), wordt alleen de hoogste categorie van zekerheid genoteerd (hier: nest-indicerend) • noteer voor alle zekerheid ook zingende of baltsende trekvogels in mogelijke broedbiotoop (Bosruiter, Bonte Strandloper, Keep) onder het motto: je weet maar nooit. Controleer deze locaties later op eventuele nest-indicerende waarnemingen, die zeer bijzonder zouden zijn. Maak dan gedetailleerde aantekeningen (gedrag, tijdstip, enz.). Vogelgroepen Waarnemingen van potentiële broedvogels in groepen zijn in het algemeen niet geldig, zoals groepen Spreeuwen of Kieviten in juni, Vinken in april of kraaiachtigen in het open veld of nabij een slaapplaats. Een uitzondering wordt gemaakt voor groepen eenden, weidevogels, Geoorde Fuut, Waterhoen en Meerkoet, indien ze worden waargenomen tussen de datumgrenzen en in geschikte broedbiotoop. Dergelijke groepen moeten in het veld zoveel mogelijk worden
uiteengerafeld in paren en overige individuen en als geldige waarnemingen worden geregistreerd. Werkwijze als volgt: • eerst alle paren tellen (man en vrouw samen) • van de overige mannetjes en vrouwtjes zoveel mogelijk ‘paren maken’ • overgebleven mannetjes dan wel vrouwtjes tellen (let op geldigheid) • zijn de geslachten niet te onderscheiden, dan op basis van gedrag ‘paren’ tellen en in het uiterste geval alle individuen optellen en door 2 delen. Een groep van 16 Wilde Eenden bestaande uit 4 duidelijke paren, 5 mannetjes en 3 vrouwtjes wordt genoteerd als: 4 paren plus 3 ‘gemaakte paren’ (samen 7 paren) en 2 mannetjes. Er kunnen niet meer dan 3 paren worden ‘gemaakt’, want voor meer paren zijn geen vrouwtjes beschikbaar. Van wegvliegende Wilde Eenden wordt in de gaten gehouden waar ze invallen. Komen ze uit het reeds getelde deel en landen ze in het nog te bezoeken gebied, dan moet hun aantal worden genoteerd en afgetrokken van het totaal dat later op die plaats wordt geteld. Groepszang van bijv. Kramsvogel en Kruisbek wordt gekarteerd indien het om kleine groepjes in geschikte biotoop gaat. Wanneer vervolgwaarnemingen uitblijven, wordt in het BMP niets met deze groepszang gedaan. Getijdengebied Bij hoogwater zitten niet-broedende soortgenoten (Scholekster, Tureluur) meestal in goed te onderscheiden groepen. Deze groepen uiteraard niet noteren (geen geldige waarneming). Overzomeraars Watervogels en sommige andere soorten kunnen overzomeren of laat in het voorjaar dan wel vroeg in de zomer doortrekken. De betrokken vogels zijn lastig te onderscheiden van broedvogels. Bij twijfel worden (geldige) waarnemingen gewoon genoteerd (met broedcode); bij de interpretatie wordt een beslissing genomen. Kolonievogels en Zeldzame soorten Gedetailleerde informatie is te vinden in de LSBhandleiding, in het kort: • bij kolonievogels: bewoonde nesten dan wel aanwezige paren of individuen tellen • als bewoonde nesten gelden nesten waar vogels aan- en afvliegen met nestmateriaal of voedsel, waarvan de nestrand bedekt is met uitwerpselen, of waaronder eischalen liggen • is nesten tellen onmogelijk, dan minimaal een-
Handleiding BMP 2004
16 maal alle aanwezige individuen op de broedplaats turven. Dit moet plaatsvinden op een moment waarop zoveel mogelijk nesten bezet zijn, en zoveel mogelijk vogels in de kolonie aanwezig • noteer bij zeldzame soorten per bezoek de broedcode. Maak bij zeer zeldzame soorten zoals Klein Waterhoen en Taigaboomkruiper tevens gedetailleerde aantekeningen over uiterlijk, geluid, gedrag en broedbiotoop. Aanvullende waarnemingen Dit zijn bijvoorbeeld waarnemingen tijdens speciale bezoeken zeer vroeg (Kruisbek) of zeer laat (Boomvalk) in het seizoen, waarnemingen van rietzangvogels tijdens een nachtbezoek of een interessante melding via anderen (nest van Bosuil). Noteer ze apart op de veldkaart en laat aanvullingen van anderen een uitzondering blijven, zodat de jaarlijkse vergelijkbaarheid van het onderzoek niet wordt aangetast.
Handleiding BMP 2004
Waarnemingen van gemengde paren dienen apart te worden genoteerd (voorbeelden: Rouwkwikstaart x Witte Kwikstaart, Engelse Kwikstaart x Gele Kwikstaart, Zwarte x Bonte Kraai, Kuifeend x Tafeleend). Geluidsrecorder Het gebruik van een geluidsrecorder om vogels te activeren tot zang of roep, wordt in de regel beperkt tot nacht- of avondbezoeken en tot enkele soorten (rallen, Kwartel, uilen, Nachtzwaluw, Draaihals). Wanneer hiervoor wordt gekozen, moet dit jaarlijks worden volgehouden! In open landschap wordt het zanggeluid om de 400-500 m en in bossen om de 200-250 m afgedraaid, gedurende ongeveer 30 seconden en met tussenpozen van enkele minuten. In de tussenpozen wordt op eventuele vogelreacties gelet. Veelvuldig en langdurig recordergebruik kan verstorend werken en wordt sterk afgeraden. Bij een zeer felle reactie: stoppen met geluidsnabootsing.
17
GELDIGE WAARNEMINGEN OVERZETTEN VAN VELD- OP SOORTKAARTEN
ZANGVOGELS territoriaal
NIET-ZANGVOGELS minder territoriaal
KOLONIEVOGELS
INTERPRETATIECRITERIUM INTERPRETATIECRITERIUM INTERPRETATIECRITERIUM BEPALEN BEPALEN BEPALEN Aantal normbezoeken vaststellen. Interpretatiecriterium van 1, 2 of 3 Interpretatiecriterium van 1, 2 of 3 Interpretatiecriterium van opzoeken in bijlage 5 onder opzoeken in bijlage 5 onder alle kolonievogels is 1 ‘Aantal normbezoeken....’ ‘Hoeveel geldige waarnemingen vereist? Nestvondst telt altijd. Nestvondst telt altijd.
DATUMGRENZEN opzoeken in bijlage 5
In elk territorium minstens zoveel In elk territorium minstens zoveel waarnemingen als het interpretatie- waarnemingen als het interpretatiecriterium vereist en daarvan altijd criterium vereist en daarvan altijd minstens 1 tussen de datumgrenzen. minstens 1 of 2 tussen de datumgrenzen.
Hoogste aantal nesten, paren of individuen (gedeeld door 1,5) tussen datumgrenzen.
TERRITORIA BEGRENZEN Zoveel mogelijk op basis van UITSLUITENDE WAARNEMINGEN en zoveel mogelijk waarnemingen in zo weinig mogelijk territoria
Overgebleven waarnemingen kunnen op basis van de FUSIE-AFSTAND wel of geen territoria opleveren
Op basis van van de FUSIE-AFSTAND bepalen of sprake is van 1 of meer kolonies
AANTAL TERRITORIA (PAREN OF NESTEN)
Handleiding BMP 2004
18
5. VAN WAARNEMING TOT TERRITORIUM 5.1. Interpretatie Aan het eind van het seizoen wordt het aantal paren (territoria) bepaald: de interpretatie. Doe dit strikt volgens de regels en jaarlijks op dezelfde wijze. De interpretatie is soms pas na enige oefening onder de knie te krijgen, zodat wordt aangeraden om de eerste keer de hulp in te roepen van een ervaren karteerder. Het aantal vastgestelde paren (territoria) moet worden gezien als een zo betrouwbaar mogelijke indicatie van de werkelijk aanwezige aantallen broedvogels. Wanneer waarnemingen van een soort aan bepaalde eisen voldoen (ze zijn bijv. verricht binnen een vastgestelde periode), mogen ze voor het BMP worden meegeteld, ongeacht of het broeden daadwerkelijk is gecon-
KK
W Kn
T F
ZKr
Koe Fa
Tj
F
F KK Tj
R
5 F
M
HD
Van veldkaart naar soortkaart • maak soortkaarten aan (voor iedere soort een aparte kaart), bijv. door lege veldkaarten te vermenigvuldigen; gebruik anders een kaart die qua schaal en ondergrond identiek is aan de veldkaart
S
WE
F
* Het begrip ‘territorium’ wordt in de handleiding als algemene term gehanteerd, als synoniem voor paar, broedpaar, broedplaats, broedgeval en nestplaats.
ZKr
T
KK
stateerd of niet. Dat geen nest of jongen zijn vastgesteld, kan velerlei oorzaak hebben (broedsel mislukt, over het hoofd gezien, nest buiten proefvlak).
5
V
F Tj T F W F F M
Zwarte Kraai
Veldkaart 15 mei bezoek 5
5 5
5 5 5 5 5 5
Kleine Karekiet
5 5 5
Fitis
Figuur 6. Van veldkaart naar soortkaart. Geldige waarnemingen en symbolen van broedzekerheid worden van de veldkaart overgebracht naar de soortkaart (zie bezoek 5 van figuur 5). Op de soortkaart blijven de afzonderlijke bezoeken herkenbaar door het bezoeknummer dat bij de bezoekdatum hoort. Handleiding BMP 2004
19 • na elk bezoek: alle geldige waarnemingen overzetten op soortkaarten, broedzekerheid daarbij aangeven via symbolen (figuur 6) • streep de overgenomen waarnemingen af op de veldkaart, zodat er geen wordt vergeten • waarnemingsdatum van elk bezoek herkenbaar houden door het toekennen van een bezoeknummer • uiteindelijk staan op de soortkaart alle waarnemingen van een heel seizoen per soort verzameld • beginners doen er goed aan het aantal geldige waarnemingen per bezoek en per soort in een tabelletje op de soortkaart te zetten. Het geeft inzicht in het seizoensverloop en hoe de waarnemingen per bezoek zich verhouden tot het uiteindelijke aantal territoria (tabel 4). Hoe worden territoria van elkaar onderscheiden? Het trekken van een grens tussen groepen waarnemingen lijkt gemakkelijker te worden naarmate de waarnemingen meer in groepjes (‘clusters’) voorkomen. Zo’n cluster kan een territorium vertegenwoordigen. Het begrenzen van zulke clusters geeft echter problemen: • een concentratie van waarnemingen kan juist ontstaan op de grens van 2 territoria, waar vaak grensconflicten optreden • binnen een territorium kunnen clusters ontstaan rond favoriete verblijfplaatsen, zodat het lijkt alsof er meer dan één territorium is • de waarnemingen zijn vaak diffuus verspreid over de soortkaart. Territoria worden daarom onderscheiden op basis van uitsluitende waarnemingen (figuur 7). Al-
2
5 9
leen zo kunnen één of meer territoria binnen een diffuus groepje waarnemingen worden onderscheiden. Wanneer tijdens een bezoek 2 territorium-indicerende vogels tegelijk aanwezig zijn, kan men er immers van uitgaan dat het om 2 territoriumhouders gaat en dat de territoriumgrens ergens tussen beide waarnemingen in zal liggen. Binnen een territorium mogen niet 2 of meer uitsluitende waarnemingen (gelijke bezoeknummers) aanwezig zijn. Interpretatiecriterium Hoeveel waarnemingen moeten op een bepaalde plaats zijn verricht, voordat we van een territorium kunnen spreken? Het aantal geldige waarnemingen, dat minimaal vereist is voor het aannemen van een territorium - het interpretatiecriterium - is voor elke soort anders. Bij een te laag aantal waarnemingen bestaat de kans dat doortrekkers of zwervers worden meegeteld, bij een te hoog aantal worden wellicht bestaande territoria ten onrechte niet meegeteld. De zwaarte van het interpretatiecriterium werkt door in het aantal territoria dat wordt onderscheiden. Wanneer 3 waarnemingen vereist zijn, zullen minder territoria worden onderscheiden dan bij een criterium van 2. Dan bestaat immers de kans dat waarnemingen overblijven die niet als territorium gehonoreerd kunnen worden. Bij de bepaling van het interpretatiecriterium bestaat er verschil tussen zangvogels en overige soorten (zie schema pag. 17).
5 3 9 5 2 3 7 9 5 7 3
2
5 9
5 3 9 5 2 3 7 9 5 7 3
Figuur 7. Concentraties van waarnemingen. De 3 waarnemingen links vormen door hun geïsoleerde positie een duidelijk territorium. De concentratie rechts lijkt één territorium te suggereren, maar op basis van uitsluitende waarnemingen (gelijke bezoeknummers) blijken er 3 territoria aan elkaar te grenzen. Handleiding BMP 2004
20 5.2. Interpretatiecriterium van soorten met duidelijk territoriumgedrag; voornamelijk zangvogels Figuur 8, Bijlage 5 Normbezoeken zangvogels • standvogels: alle normbezoeken tellen • zomervogels: alleen bezoeken tellen vanaf de aankomst van de soort in het proefvlak • bezoek omstreeks zonsopgang telt als 1 normbezoek • bezoek overdag telt als ½ normbezoek • bezoek in de avond telt als ½ normbezoek, maar voor Merel, Zanglijster en Roodborst als 1 normbezoek • bezoek in de nacht telt niet als normbezoek. De zwaarte van het interpretatiecriterium hangt onder meer samen met de periode waarin een soort aanwezig is in het broedgebied. Wanneer een soort pas eind mei arriveert, kan hij nooit hetzelfde aantal waarnemingen halen als een standvogel. Bij de interpretatie wordt daarom rekening gehouden met het aantal bezoekdata waarop een soort in het inventarisatiegebied aanwezig was: de ‘normbezoeken’ (ook wel ‘geldige bezoeken’ genaamd). Wanneer van begin maart tot eind juni tien bezoekrondes in de vroege ochtend aan het proefvlak zijn gebracht, zijn er voor standvogels tien normbezoeken (alle bezoekrondes tellen mee). Bezoeken op andere tijden van de dag worden even buiten beschouwing gelaten. Bij zomervogels wordt uitsluitend het aantal bezoeken geteld in de periode waarin de soort aanwezig was. Dit wil zeggen: met ingang van de datum waarop de soort voor het eerst in het proefvlak werd aangetroffen. Wanneer een Spotvogel in het proefvlak op 30 mei voor het eerst is waargenomen, dan wordt 30 mei als aankomstdatum aangehouden (ook indien Spotvogels bijv. al op 19 mei talrijk in de omgeving aanwezig waren). Zomervogels die vroeg arriveren, halen een hoger aantal normbezoeken dan soorten die later arriveren. Niet altijd wordt een aanwezige soort ook daadwerkelijk door de waarnemer aangetroffen. Als standvogels op een bepaald bezoek niet zijn aangetroffen, wordt zo’n bezoek toch meegeteld bij de bepaling van het aantal normbezoeken. Hetzelfde geldt voor zomervogels ná de eerste waarneemdatum. De Zwartkop in tabel 4 bijv. werd waargenomen met ingang van het vierde bezoek. Totaal haalt de Zwartkop 7 normbezoeken (bezoeken 8 en 10 worden hier buiten beschouwing gelaten omdat het geen ochtendbeHandleiding BMP 2004
zoeken waren, zie verderop). Bezoek 11 leverde geen Zwartkop op, maar wordt wel als normbezoek meegerekend; de vogels waren aanwezig maar zongen blijkbaar niet. Bezoeken in de avond, nacht, overdag of laat in het seizoen Bij het berekenen van het aantal normbezoeken doet zich een probleem voor bij bezoeken op tijdstippen, waarop de territorium-activiteit gewoonlijk laag is. Zo zingen ‘s avonds, midden op de dag en ‘s nachts maar enkele soorten goed. Deze bezoeken gewoon voor alle soorten als normbezoek meetellen, zou niet juist zijn, omdat het interpretatiecriterium dan te zwaar wordt. Bezoeken overdag en in de avond worden daarom als ½ normbezoek geteld, bezoeken in de nacht tellen niet als normbezoek. Uitzonderingen hierop zijn Merel, Zanglijster en Roodborst, waarbij een avondbezoek ook als normbezoek wordt beschouwd. Zijn er 10 vroege ochtendbezoeken, één avondbezoek en één bezoek overdag gebracht, dan wordt voor standvogels 11 normbezoeken aangehouden (10 voor de ochtendbezoeken, en voor ‘s avonds en overdag elk ½), maar voor de Merel, Zanglijster en Roodborst 11½ (want 1 voor ‘s avonds). Aanvullende waarnemingen Waarnemingen tijdens speciale vroege bezoeken in januari-februari (Kruisbek) of late in juliaugustus (Grauwe Vliegenvanger), tellen uitsluitend voor de onderzochte soorten als een normbezoek. De overige waarnemingen tijdens deze bezoeken tellen niet mee ter bepaling van het interpretatiecriterium (geen normbezoek), maar worden wel meegenomen bij de interpretatie, ook wanneer het een nieuwe soort betreft. Dat geldt ook voor waarnemingen van niet-nachtvogels tijdens een nachtbezoek (bijv. Nachtegaal, Sprinkhaanzanger) en incidentele waarnemingen buiten de bezoekrondes (door anderen). Uitzondering hierop vormen aanvullende waarnemingen in juli-augustus, dit in verband met uitzwermende broedvogels en hun jongen. Interpretatiecriterium zangvogels • zoek per soort in bijlage 5 op (onder kopje: ‘Bij hoeveel normbezoeken, welk interpretatiecriterium: 1, 2 of 3?’) in welke kolom het aantal normbezoeken valt • eerste kolom: dan is het interpretatiecriterium 1 (minimaal 1 waarneming in elk territorium vereist) • tweede kolom: interpretatiecriterium 2 (mini-
21 maal 2 waarnemingen per territorium vereist) • derde kolom: interpretatiecriterium 3 (minimaal 3 waarnemingen per territorium vereist) • tussen 2 opeenvolgende waarnemingen op dezelfde plaats moeten minimaal 10 dagen zitten • nesten en nest-indicerende waarnemingen tellen altijd • altijd is minimaal 1 waarneming vereist tussen de datumgrenzen. Wanneer per soort het aantal normbezoeken is bepaald, kan met behulp van bijlage 5 het interpretatiecriterium worden bepaald. Het aantal normbezoeken is opgesplitst in drie groepen (1, 2 of 3 geldige waarnemingen vereist); per zangvogelsoort is het aantal normbezoeken aangegeven dat daarbij hoort. Onder interpretatiecriterium 1 is aangeven op hoeveel normbezoeken dit criterium van toepassing is; wanneer daar zoals bij de Winterkoning 1-6 wordt vermeld, betekent dit bij 1 t/m 6 normbezoeken tenminste 1 geldige waarneming vereist is. Hetzelfde geldt voor interpretatiecriterium 2 (bijv. 7-9: 2 geldige waarnemingen vereist bij 7 t/m 9 normbezoeken). Onder interpretatiecriterium 3 is met het teken + aangegeven vanaf hoeveel normbezoeken dit criterium van toepassing is (bijv.10+ betekent: bezoek 10 of hoger).Uitgaande van 10½ normbezoeken uit tabel 5 is het interpretatiecriterium van de Winterkoning 3 en de Heggenmus 1. De Zwartkop scoort met 7½ normbezoeken een interpretatiecriterium van 2. Halve normbezoeken worden bij de bepaling van het interpretatiecriterium naar beneden afgerond. Als de Zwartkop 6½ normbezoeken had, was 6½ afgerond op 6 en was het interpretatiecriterium op 1 uitgekomen.
Figuur 8. Stapsgewijze interpretatie op een soortkaart van een zangvogel. Alle geldige waarnemingen van veldkaarten zijn met hun symbolen overgezet op de soortkaart. Eerst worden uitsluitende waarnemingen aangegeven, waardoor inzicht wordt verkregen in de globale ligging en begrenzing van voorlopige territoria. Definitieve territoria worden begrensd door zoveel mogelijk (uitsluitende) waarnemingen onder te brengen in zo weinig mogelijk territoria. Elk bezoeknummer mag maar één keer per territorium voorkomen. In elk territorium zit een waarneming van bezoek 1. Eén waarneming van bezoek 1 blijft over. Territoria kunnen het beste met potlood worden begrensd; foute lijnen kunnen gemakkelijk worden uitgegumd.
1
5
7
2
6 1
8
7 2 3
1 4
2
8
1
Soortkaart 1
5
7
2
6 1
8
7 2 3
1 4
2
8
1
Uitsluitende waarnemingen aangeven
1
5
7
2
6 1
8
7
1
2
4 2
3 8
1
Globale grenzen aangeven
1
5
7
2
6 1
8
7
1
2
4 3
2
8
1
Territoriumkaart Handleiding BMP 2004
22
Tabel 4. Voorbeelden van het vaststellen van het aantal normbezoeken en interpretatiecriterium. A is het aantal geldige waarnemingen per bezoek. Onder N is aangegeven of het bezoek volledig, niet of gedeeltelijk als normbezoek telt. Winterkoning, Heggenmus, Roodborst en Boomkruiper zijn standvogels (normbezoeken tellen vanaf eerste bezoek), Zwartkop en Spotvogel zomervogels (normbezoeken tellen vanaf aankomst). Bij de Roodborst (standvogel) tellen avondbezoeken als 1, bij de overige soorten als ½. De Boomkruiper (standvogel) laat het effect zien van een te gering aantal registraties: de vele bezoeken resulteren in een interpretatiecriterium van 2, zodat een enkele waarneming niet voldoet. Halve normbezoeken worden bij de bepaling van het interpretatiecriterium naar beneden afgerond. 10½ normbezoeken worden geteld als 10. Bezoek-Datum Tijd van nummer de dag 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
9 maart 25 maart 9 april 21 april 2 mei 14 mei 24 mei 25 mei 9 juni 10 juni 14 juni 27 juni
Winterkoning Heggenmus Roodborst A N A N A N
zonsopgang zonsopgang zonsopgang zonsopgang zonsopgang zonsopgang zonsopgang avond zonsopgang nacht zonsopgang zonsopgang
Aantal normbezoeken:
2 5 4 5 6 6 1 1 6 4 1
1 1 1 1 1 1 1 ½ 1 0 1 1 10½
1 4 6 4 1 2 2 1 1 1
1 1 1 1 1 1 1 ½ 1 0 1 1
22 19 12 28 16 13 11 25 11 14 10
10½
1 1 1 1 1 1 1 1 1 0 1 1 11
Boomkruiper Zwartkop A N A N 1 -
1 1 1 1 1 1 1 ½ 1 0 1 1 10½
1 5 8 7 3 1
0 0 0 1 1 1 1 ½ 1 0 1 1 7½
Spotvogel A N 1 1
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 1 2
Bij hoeveel normbezoeken welk Interpretatiecriterium is: interpretatiecriterium: 1, 2 of 3 ? 1 2 3 Winterkoning Heggenmus Roodborst Boomkruiper Zwartkop Spotvogel
1-6 1-12 1-9 1-9 1-6 1-6
7-9 13+ 10-13 10-13 7-10 7-10
10+ 14+ 14+ 11+ 11+
5.3. Interpretatiecriterium van soorten met minder duidelijk territoriumgedrag; voornamelijk niet-zangvogels Normbezoeken niet-zangvogels • alle bezoeken tellen even zwaar Bij niet-zangvogels tellen alle geldige waarnemingen even zwaar, ongeacht de tijd van het jaar, de tijd van de dag, de trefkans en het aantal normbezoeken. Of een Porseleinhoen nu overdag of ‘s nachts is waargenomen, voor het aannemen van een territorium maakt dit geen verschil; in alle gevallen is minimaal 1 geldige waarneming verplicht. De verschillen tussen soorten zitten ‘m vooral in het aantal vereiste waarnemingen en de periode van waarneming (datumgrenzen).
Handleiding BMP 2004
3 1 2 2 2 1
Interpretatiecriterium niet-zangvogels • opzoeken in bijlage 5 onder kopje: ‘Hoeveel geldige waarnemingen vereist?’ • kolom G geeft aan hoeveel geldige waarnemingen minimaal per territorium zijn vereist • kolom D geeft aan hoeveel geldige waarnemingen minimaal tussen de datumgrenzen moeten liggen • nesten en nest-indicerende waarnemingen tellen altijd • steeds is minimaal 1 waarneming tussen de datumgrenzen vereist. Voor het aannemen van een territorium worden minimaal 1, 2 of 3 geldige waarnemingen vereist. Het interpretatiecriterium hangt samen met het gedrag van de soort en met de vereiste categorie van geldige waarnemingen. In bijlage 5 wordt onder ‘Hoeveel geldige waarnemingen vereist?’ per soort aangegeven hoeveel waarnemingen in de ‘gehele periode’ (G) worden vereist, en
23 hoeveel daarvan in de periode ‘tussen de datumgrenzen’ (D) moeten vallen. Bij veel soorten worden uit de gehele periode minimaal 2 waarnemingen vereist, waarvan er dan minimaal 1 tussen de datumgrenzen moet liggen (figuur 9). De meeste nachtvogels en verscheidene zomervogels hebben een interpretatiecriterium van 1: één geldige waarneming tussen de datumgrenzen telt bij deze soorten dus als territorium. Bij zeldzame broedvogels zijn veelal minimaal 2 waarnemingen tussen de datumgrenzen vereist, omdat bij deze soorten een hoge mate van zekerheid wordt verlangd (bij voorkeur nest-indicerende waarnemingen). Bij roofvogels is het aantal vereiste waarnemingen hoger, omdat deze soorten ver van hun nestplaats kunnen worden waargenomen. Nestvondsten of nest-indicerende waarnemingen bieden bij deze soorten het meeste houvast.
2 7
3 6
7
5
2
2
8
6
5 4
5
8 5
11 16 17 20 21 11 6 3
4
2
5
3 5
4
7
3
6 2
4 4
6 2
4
6
4
6 2
6
4
6
1 3
63 5 7 4 1
8
4
1
2
4 3 4 5
5
3
1
5
2 3
5 3
4 4
3 6
5
6
2
1 2
1
2 5
5
1
2 1
1
5 4
3
5
4 3 5
5 5
1
18 maart 30 maart 10 april 21 april 1 mei 15 mei 30 mei 15 juni
3
5 5
3
Waarnemingen
4
3
3 1
4
2
4 2
1 2 3 4 5 6 7 8
3
2
4
Bezoek
7
7
100 m Figuur 9. Interpretatie van Kieviten die door elkaar zitten is lastig. Voor het aannemen van een paar zijn minimaal 2 geldige waarnemingen vereist, waarvan er tenminste één tussen de datumgrenzen moet liggen. Bij het interpreteren kan het beste worden uitgegaan van de waarnemingen tussen de datumgrenzen van 10 april-10 mei (bezoeknummers 3, 4 en 5). De overige waarnemingen worden zoveel mogelijk hierbij ondergebracht; eerst die van dichtbij en vervolgens de veraf liggende. Probeer alle waarnemingen onder te brengen. Eén waarneming van bezoek 5 (midden) blijft over. Deze kan niet bij een ander territorium worden ondergebracht, want alle territoria hebben al een 5. Deze 5 voldoet niet aan het interpretatie-criterium. De fusieafstand van 1000 m speelt in dit voorbeeld geen rol, want alle waarnemingen vallen binnen deze afstand. Het totaal van 20 paren komt overeen met het één na hoogste aantal waarnemingen per bezoek tussen de datumgrenzen. Handleiding BMP 2004
24 5.4. Interpretatiecriterium van kolonievogels • alle bezoeken tellen even zwaar • altijd minimaal 1 waarneming vereist tussen de datumgrenzen. Indien nesten zijn geteld, wordt het hoogst vastgestelde aantal aangehouden. Zijn paren of individuen op de broedplaats geteld, dan moet het hoogste aantal vogels tussen de datumgrenzen worden gerekend. Het aantal individuen moet worden gedeeld door 1,5 (voor uitgebreide informatie zie handleiding LSB).
5.5. Datumgrenzen • in elk territorium altijd minimaal 1 waarneming, soms 2, tussen de datumgrenzen De datumgrenzen zijn zo gesteld dat doortrekkers en uitzwermende broedvogels en/of jongen niet als een territorium worden meegeteld. Dit is vooral belangrijk bij soorten met een interpretatiecriterium van 1. De datumgrenzen zijn gekozen met het oog op de landelijke situatie (regionaal kunnen ze daardoor minder logisch lijken), en dienen strikt te worden aangehouden. Bij de Heggenmus zijn de datumgrenzen 10 maart en 10 juli. Eenmalige waarnemingen tussen 10 maart en 10 juli mogen met een interpretatiecriterium van 1 als een territorium worden meegeteld, maar dat mag niet bij eenmalige waarnemingen vóór 10 maart en na 10 juli. Bij de Zwartkop is bij 5 normbezoeken één waarneming voldoende voor het aannemen van een territorium. Deze moet dan wel tussen de datumgrenzen van 20 april en 20 juli liggen. Als er geen waarnemingen tussen de datumgrenzen zijn, maar alleen ervoor en erna, dan mag geen territorium worden aangenomen (behalve uiteraard bij nest-indicerende waarnemingen en nestvondsten, want die tellen altijd). Is er bij de Krakeend 1 geldige waarneming tussen de datumgrenzen van 1 mei - 30 juni en verder niets, dan mag geen territorium worden aangenomen. Is er wel een tweede waarneming, dan maakt het niet uit of die nu wel of niet tussen de datumgrenzen ligt. Een voorwaarde is wel dat de 2 waarnemingen 10 dagen uit elkaar liggen. Waarnemingen op 16 en 29 mei leveren dus een territorium op, maar niet op 16 en 24 mei. Dubbel interpretatiecriterium en dubbele datumgrenzen • voor vrij zekere broedwaarnemingen geldt een licht interpretatiecriterium of brede periode tussen de datumgrenzen Handleiding BMP 2004
• voor minder zekere waarnemingen geldt een zwaar interpretatiecriterium of smalle periode tussen de datumgrenzen • dit vergroot de zekerheid dat reële territoria meetellen en niet-bestaande afvallen. Bij bepaalde soorten wordt onderscheid gemaakt tussen waarnemingen die vrij zeker op broeden duiden (nest- of territorium-indicerend) dan wel minder zeker (paar of individu, zonder verdere aanwijzingen voor broedgeval). Enkele tientallen soorten hebben een dubbel interpretatiecriterium: bijvoorbeeld een criterium van 1 voor vrij zekere waarnemingen en 2 voor minder zekere waarnemingen. Een aantal soorten heeft een dubbele datumgrens: een ruime en vroeg in het broedseizoen beginnende periode voor vrij zekere waarnemingen, en een korte en later startende periode voor mindere zekere waarnemingen. Sommige soorten hebben zowel een dubbel interpretatiecriterium als dubbele datumgrenzen. Enkele voorbeelden kunnen verduidelijken hoe te werk moet worden gegaan. Zo is, voor het aannemen van een territorium van de Patrijs (dubbel interpretatiecriterium) minimaal 1 vrij zekere waarneming nodig tussen 15 februari en 20 juni, of minimaal 2 minder zekere, waarvan er één tussen 15 februari en 20 juni moet liggen. Een territorium van de Gele Kwikstaart (dubbele datumgrenzen) vereist minimaal 1 vrij zekere waarneming tussen 15 april en 20 juli; zijn er alleen minder zekere waarnemingen, dan moet er minimaal 1 tussen 1 juni en 20 juli vallen. Voor de Kleine Plevier (dubbel interpretatiecriterium en dubbele datumgrenzen) geldt dat minimaal 1 vrij zekere waarneming vereist is tussen 15 mei en 15 juli, of minimaal 2 minder zekere waarnemingen waarvan er één tussen 1 en 30 juni moet vallen. Graspiepers kunnen in april talrijk zijn. Vaak gaat het om een mix van lokale broedvogels en doortrekkers. Wanneer ze niet zingen of met voer slepen, is aan de aanwezige individuen of paren (althans: 2 vogels bijeen) doorgaans niet te zien tot welke categorie ze behoren. In de tweede helft van mei, wanneer de doortrekkers zijn verdwenen, is een waarneming van een (volwassen) individu of paar in broedbiotoop echter een goede indicatie voor een broedgeval ter plaatse, ook als territorium- of nest-indicerend gedrag ontbreekt. De dubbele datumgrenzen zorgen er nu voor dat de doortrekkers zoveel mogelijk worden uitgefilterd, maar aanwezige broedvogels ná 15 mei wèl worden meegenomen (figuur 10).
25
3
3
2
A
5.7. Fusie-afstand
2
B 8
D
6 C 8
8 E
4 F
A. waarnemingen van volwassen Graspiepers in april vallen voor de nauwe datumgrenzen 15 mei-30 juni; geen territorium B. territorium-indicerende Graspiepers in april vallen binnen de ruime datumgrenzen 1 april-30 juni; wel een territorium C. waarneming van een volwassen Graspieper tussen de nauwe datumgrenzen 15 mei-30 juni; wel een territorium D. een territorium-indicerende Kleine Plevier tussen de ruime datumgrenzen 15 mei-15 juli geeft een territorium E. een paar Kleine Plevieren tussen de nauwe datumgrenzen 1-30 juni levert geen territorium want er zijn 2 van dergelijke waarnemingen vereist F. een territorium-indicerende Kleine Plevier op 10 mei (voor de ruime datumgrenzen) en een volwassen individu tussen de nauwe datumgrenzen levert een territorium op, want de combinatie voldoet aan de eis van 2 waarnemingen, waarvan 1 tussen de nauwe datumgrenzen Figuur 10. Voorbeelden van dubbele datumgrenzen en dubbel interpretatiecriterium
5.6. Nesten • bij nestvondsten en nest-indicerende waarnemingen (broedcode 10 of hoger) is het interpretatiecriterium altijd 1, ongeacht het aantal normbezoeken of datumgrenzen • nestvondsten zoveel mogelijk inpassen in territoria Bij nestentellingen wordt het hoogste aantal nesten tijdens één bezoek (in een deel van het proefvlak) aangehouden. Dit geldt voor: ganzen, Eider, roofvogels, Kievit, Grutto, Gierzwaluw, Boerenzwaluw, kraaiachtigen en kolonievogels. Het spreekt voor zich dat jaarlijks op dezelfde wijze moet worden gewerkt.
• de fusie-afstand bepaalt of er bij 2 waarnemingen sprake is van 1 of 2 territoria • de afstand verschilt per soort en hangt af van o.a. mobiliteit, territoriumgrootte en biotoop (bijlage 5) • teken op de soortkaarten een 100 m-balk Het is niet altijd mogelijk territoria te onderscheiden op grond van uitsluitende waarnemingen. Dan rijst de vraag hoe groot de afstand tussen 2 (concentraties van) waarnemingen moet zijn om aan te kunnen nemen dat het om één of meer territoria gaat. Bij de Patrijs, met een fusieafstand van 500 m, geldt dat 2 waarnemingen op 400 m afstand worden samengetrokken tot één territorium, en op 600 m afstand worden gerekend tot 2 verschillende territoria. Hoe wordt de fusie-afstand toegepast? We gaan uit van het cluster met de meeste waarnemingen of eventueel een eenmalige waarneming (tussen de datumgrenzen). De lengte van dit cluster (afstand tussen buitenste waarnemingen) mag de fusie-afstand (bijv. 200 m) niet overstijgen. Vervolgens wordt de fusie-afstand afgepast vanuit het middelpunt van het cluster. Een fusieafstand van 200 m kan maximaal 200 m naar één zijde worden berekend. Op deze manier voorkomen we een ‘kettingreactie’. Territoria hebben dus een maximale diameter of lengte van hooguit 1½ maal de fusie-afstand. In het uiterste geval liggen de buitenste waarnemingen van het territorium maximaal 300 m uit elkaar (figuur 11). In de praktijk zijn de meeste territoria niet groter dan de fusie-afstand van die soort. Fusie-afstanden zijn ook van toepassing op nesten die niet op hetzelfde moment actief waren. Dit is nodig om dubbeltelling te vermijden (verplaatsing bij vervolglegsel of tweede broedsel). Bij kolonievogels is sprake van een afgesproken afstand waarbinnen verspreide, dicht bij elkaar voorkomende vestigingen tot dezelfde kolonie worden gerekend. De afstand wordt bepaald vanaf de uiterste rand van de nesten (zie LSBhandleiding).
Handleiding BMP 2004
26
2 8
6 4
A
fusie-afstand 2 8
6 4
B
2
D
2
1
6 2 8
C
2
1
6 4
2
E
6
7
7 3
4
3
4
Figuur 11. Gebruik van de fusie-afstand. Bij A worden alle waarnemingen in het ‘uitgangscluster’samengenomen, want ze vallen alle binnen de fusie-afstand. Bij B valt de waarneming tijdens bezoek 6 buiten het uitgangscluster; door vanuit het middelpunt van het cluster eenmaal de fusie-afstand af te passen, valt 6 binnen de fusie-afstand en wordt deze bij het cluster getrokken. Valt 6 buiten de fusie-afstand, zoals in C, dan blijft deze 6 over. Met een interpretatiecriterium van 1 geeft dit een tweede territorium. Interpretatie van dezelfde waarnemingen is bij D goed en bij E onjuist, hoewel het aantal territoria gelijk is. Bij E valt de 3 binnen de fusie-afstand en had deze bij het linker territorium getrokken moeten worden, terwijl bij 2 en 4 de afstand groter is dan de fusie-afstand en is samentrekken niet toegestaan.
5.8. Territoria begrenzen op de soortkaart Werk met potlood en gum, stapsgewijs: 1 zoek datumgrenzen op in Bijlage 5. Per territorium moeten er altijd 1 of 2 waarnemingen tussen de datumgrenzen liggen 2 zoek fusie-afstand op in Bijlage 5. Een territorium mag niet groter zijn dan 1½ maal de fusieafstand 3 begin vanaf de rand van de kaart en werk de kaart af 4 alleen geldige waarnemingen doen mee 5 belangrijk: ongeacht het interpretatiecriterium worden zoveel mogelijk geldige waarnemingen ondergebracht in zo weinig mogelijk territoria 6 in het merendeel van de (voorlopige) territoria zullen 2, 3 of meer waarnemingen vallen 7 overgebleven uitsluitende waarnemingen en nestvondsten onderbrengen in reeds onderscheiden territoria. Als dit niet kan, dan met die overgebleven waarnemingen een nieuw territorium maken, tenminste indien aan het interpretatiecriterium en de datumgrenzen wordt voldaan 8 overgebleven niet-uitsluitende waarnemingen worden bij de reeds onderscheiden territoria getrokken als ze binnen de fusie-afstand val-
Handleiding BMP 2004
len. Vallen ze daarbuiten, dan kunnen ze een nieuw territorium vormen maar dan moeten ze wèl voldoen aan het interpretatiecriterium en de datumgrenzen 9 soorten met dubbel interpretatiecriterium en/ of dubbele datumgrenzen: eerst punt 1 t/m 8 afwerken, vervolgens nagaan of de overgebleven waarnemingen voldoen aan het zware of lichte interpretatiecriterium en/of aan de brede of smalle periode tussen de datumgrenzen 10 territoria op de grens van het proefvlak tellen mee wanneer de waarnemingen binnen het proefvlak voldoen aan interpretatiecriterium en datumgrenzen. Het aantal waarnemingen erbuiten heeft geen invloed. Dit ook aanhouden voor een territoriumhouder die met zekerheid buiten het proefvlak heeft genesteld. 11 er mogen geen dubbele uitsluitende waarnemingen (dus met dezelfde bezoeknummers) binnen een territorium voorkomen 12 neem bij niet-zangvogels waarnemingen tussen de datumgrenzen of waarnemingen uit het midden van de inventarisatieperiode als uitgangspunt (markeren). In de begin- en eindperiode liggen territoriumgrenzen namelijk vaak minder vast 13 territoria zijn vaak groepjes waarnemingen met min of meer ronde of langwerpige vorm,
27
4 3 3
2
2
1
4
5
4
Wilde Eend
8
3
4 3 8 2 2
6 8 4 9
1 934 5 8 6
1
4 5
8 6 5
1 5 8
6 6 4 8 56 5 3 85 9 4 6 49 3 8 6
5
Kleine Karekiet
6 6 6 2 1 25 4 3 3 3 8
8
9 8
9 6 8
8 9
4
6
6
2
8 6 5
86 3 4
85 6 99 3 5 8 5 9 9 8 6 5 6 8 63 9 5 4
Fitis
5
4
3
1 2 3 6
9
8
4 6
4
8 3 9
9 45 2
6
100 m
Winterkoning
9
Merel
8
Spreeuw
Soort
5
2 6
8 5 2 9
8
4
4
Houtduif
1
9
1 6
1
3
1
2
5
4
6
Zwarte Kraai
Rietgors
Aantal norm- Interpretatie- Datumgrenzen Fusie- Aantal Opmerking bezoeken criterium afstand territoria
Wilde Eend
-
Houtduif Winterkoning Merel Kleine Karekiet Fitis Spreeuw
8 8 8 5 6 -
Zwarte Kraai Rietgors
8
2, 1 tussen datumgrenzen 1 2 1 1 1 2, 1 tussen datumgrenzen 2 2
1 april-10 mei 1000 m
2
1 mei-15 sept 1 feb-20 juli 1 mrt-15 juli 15 mei-10 juli 20 apr-10 juli 1 apr-31 mei
300 m 200 m 200 m 100 m 100 m 200 m
4 3 3 4 12 4
1 mrt-30 juni 1 mei-10 juli
300 m 200 m
2 2
normbezoeken niet van toepassing eenmalige 1 onvoldoende voor territorium eenmalige 8 telt als territorium normbezoeken tellen ingaande bezoek 4 normbezoeken tellen ingaande bezoek 3 normbezoeken niet van toepassing nestvondst (eenmalig) telt altijd normbezoeken niet van toepassing eenmalige 3 blijft over
Figuur 12. Interpretatie van negen soorten (aan de hand van waarnemingen uit figuur 5). Handleiding BMP 2004
28 5.9. Turfmethode
die vrij liggen dan wel aan andere territoria grenzen of er deels omheen gaan. Alleen bij uitzondering (watervogels, steltlopers) gaat het ene territorium (op papier) over het andere heen 14 bij kolonievogels telt het hoogste aantal nesten, paren of individuen tussen de datumgrenzen (in het laatste geval aantal paren berekenen door aantal individuen te delen door 1,5) 15 het hoogste aantal waarnemingen tijdens een bezoek is meestal (zangvogels) wat lager dan, of is soms even hoog (niet zangvogels) als het totale aantal territoria van die soort 16 probeer overzomeraars uit te sluiten op grond van gedrag en broedbiotoop 17 soms blijven enkele waarnemingen over die niet aan het interpretatiecriterium voldoen (te vroeg, te laat, te weinig). Ze kunnen betrekking hebben op doortrekkers, zwervers, overzomeraars, territoriumhouders uit aangrenzend terrein of in een enkel geval op een territoriumhouder waarvan onvoldoende waarnemingen werden verzameld. Ze worden niet meegeteld. 18 aan het eind van de interpretatie worden de territoria op de soortkaart afgestreept (nummeren voorkomt telfouten) en geteld.
Bezoek 1 2 3 4 5 6 7 8 9
28 maart 9 april 16 april 24 april 4 mei 13 mei 22 mei 9 juni 20 juni
• houd het aandeel van de turfmethode zo klein mogelijk • eerst geïsoleerde territoria afscheiden, daarna concentraties (figuur 13) • binnen concentraties het maximum aanhouden tussen de datumgrenzen. Het gebruik van de turfmethode is een (relatief onnauwkeurige) noodoplossing. Probeer eerst zoveel mogelijk geïsoleerde territoria af te grenzen en vervolgens concentraties van geldige waarnemingen. Van elke concentratie wordt het maximum aantal aangehouden tijdens bezoeken tussen de datumgrenzen. Het aantal territoriumhouders, paren en individuen (delen door 2 en naar beneden afronden) per concentratie wordt opgeteld. Dit aantal wordt als totaal aangehouden. Is de turfmethode op het volledige gebied toegepast, dan wordt als totaal het maximum aangehouden dat tussen de datumgrenzen is waargenomen, gedeeld door 2. Bij zangvogels wordt de turfmethode alleen in extreme situaties toegepast, bijv. bij een concentratie Houtduiven in een dicht sparrenbosje.
Waarnemingen totaal in concentratie 16 7 17 13 7 3 7 1
13 6 17 13 5 2 6 -
6
17
2
2 4 5 4
6 2
5
7
3 2
8
5 4
5 5
6
2 4 8 5 3 6 7 4 8
2 4 4 4 4 8 5 8 5 5 3 3 6 4 8 4 3 9 4 5 6 5 4 4 8 7
8 5
6 4
3 2 3 2
5 4 4 2
2
2
2
2 2
2 2
100
Figuur 13. Bij het interpreteren van de Huismus bij hoge dichtheid zijn eerst de geïsoleerde paren onderscheiden (tijdens het veldwerk werd geen onderlinge uitwisseling tussen verschillende locaties vastgesteld). In het concentratiegebied is noodgedwongen de turfmethode toegepast, waarbij het hoogste aantal tijdens een bezoek tussen de datumgrenzen (10 maart-20 juni) is aangehouden: 17 (bezoek 4). Het maximum aantal tussen de datumgrenzen komt meestal overeen met het totale aantal paren. Door de turfmethode alleen in het concentratiegebied toe te passen, kunnen de geïsoleerde gevallen erbij worden opgeteld en komt het totaal op 20. Alle paren voldoen aan het interpretatiecriterium van 1 waarneming tussen de datumgrenzen. Handleiding BMP 2004
29 5.10. Aanvullende informatie Vorm en grootte van territoria De ingetekende territoria zijn een ‘papieren samenvatting’ van wat zich heeft afgespeeld in het veld. Onder invloed van nieuwe of verdwenen territoriumhouders kunnen territoria allerlei vormen aannemen of zich verplaatsen. Enige aanwijzingen: • grote vogelsoorten hebben vaak grote territoria of activiteitsgebieden (die bovendien kunnen overlappen) • in voor de soort minder geschikte biotopen zijn territoria of activiteitsgebieden vaak groter • territoriumgrenzen kunnen over (voor mensen belangrijke) terreingrenzen heen reiken, zoals wegen, wateren, gebouwen en beplantingsstroken. • soorten als Kneu, Kleine Barmsijs en Appelvink zijn in wezen niet echt territoriaal (partnerbewaking, maar geen duidelijke afbakening van bepaald gebied); ze bestrijken grote, overlappende activiteitsgebieden en nestelen soms koloniegewijs • na het uitvliegen of verstoren van een legsel kan het territorium worden verplaatst voor een nieuw broedsel of vervolglegsel. Hierdoor ontstaan waarnemingenconcentraties op de kaart zonder uitsluitende waarnemingen. Deze ‘deelterritoria’ moeten zoveel mogelijk worden samengevoegd voorzover ze binnen de fusieafstand passen. Verplaatsingen naar of vanuit het proefvlak (bijv. uitgemaaide weidevogels) zijn niet eenvoudig te herkennen en worden gewoon volgens de regels behandeld. Overzomeraars moeten zoveel mogelijk op basis van het gedrag (vaak in een groep; paar of individu zonder broedgedrag) of het ontbreken van geschikte nestelplaats worden uitgesloten. Een solitaire of gepaarde Bergeend op een duintje
(geschikte broedbiotoop) wordt beoordeeld als een geldige waarneming, maar dat gaat niet op voor dezelfde waarneming in een kaal weiland (geen broedbiotoop). Wees kritisch ten aanzien van solitaire of gepaarde overzomeraars, dan wel late (tot in juni) of vroege (vanaf half juni) doortrek van ganzen, eenden en sommige steltlopers en zangvogels. Het uitsluitend ‘voldoen aan het criterium als volwassen individu of paar’ (broedcodes 1, 2 en 3) is zeker bij zeldzame soorten als Smient, Pijlstaart en Oeverloper onvoldoende. Let op balts, stiekem gedrag, alarm en terugkeren naar dezelfde plaats bij verstoring; wanneer dit tijdens meerdere bezoeken tussen de datumgrenzen wordt geconstateerd, kan dit een aanwijzing voor een broedgeval vormen. Polygamie Territoria van polygame soorten met duidelijk territoriumgedrag (Fazant, Grauwe Gors) worden vastgesteld aan de hand van het aantal (zingende) mannetjes. Hetzelfde geldt voor incidentele gevallen van polygamie bij een soort die normaliter monogaam is. Een mannelijke Bonte Vliegenvanger met 2 vrouwtjes die elk een nest hebben wordt als één territorium beschouwd. Bij soorten met minder duidelijk territoriumgedrag (kiekendieven) wordt het aantal bepaald aan de hand van het aantal nesten of vrouwtjes. Gemengde paren of hybriden van (onder-)soorten worden opgegeven onder de naam van de zeldzaamste partner, en onder vermelding van broedcode. Zwarte x Bonte Kraai wordt doorgegeven als Bonte Kraai, Indische Gans x Grauwe Gans als Indische Gans, Witte Kwikstaart x Rouwkwikstaart als Rouwkwikstaart, enzovoort. Onduidelijke hybriden van ganzen of eenden noteren als Soepgans resp. Soepeend. Ze worden onderscheiden op basis van verenkleed en niet op tamheid of biotoop.
Handleiding BMP 2004
30
6. FORMULIEREN, KAARTEN EN CONTROLE Formulier Aanmelding Proefvlak (AP) • bij aanmelding van een nieuw proefvlak het formulier Aanmelding proefvlak (AP) invullen • de grenzen van het proefvlak intekenen op een kaart • het gebied krijgt een proefvlaknummer Enkele aanwijzingen (figuur 14): • oppervlakte alleen globaal bepalen, want precieze oppervlakte wordt op kantoor berekend aan de hand van de ingestuurde kaart • noteer het nummer van het atlasblok en km-hok waarin (het grootste deel van) het proefvlak ligt • gegevens over de aanmelder invullen. Waarnemerscode invullen als die bekend is • kruis aan of het proefvlak natuurreservaat is, en voor welk deel? Vul de naam in van de beheersinstantie (of eigenaar) • teken de precieze ligging en begrenzing van het proefvlak in op een kopie van de topografische kaart (1:25.000 eventueel bij SOVON aan te vragen) • één landschap aankruisen waarin het proefvlak (voor het grootste deel) ligt • aankruisen waarom met dit proefvlak is gestart (vraag over stoppen met proefvlak uiteraard negeren bij aanmelding; deze vraag wordt voorgelegd bij daadwerkelijk stoppen).
Telformulier • het juiste telformulier invullen A, B, W, S of R (figuur 15, 16) • uiterlijk 1 oktober insturen; bewaar zelf een kopie • onvolledige inventarisatie kan niet worden geaccepteerd • waarnemers krijgen ontvangstbericht • correspondentie wordt gericht aan het adres op het telformulier; geef eventuele wijzigingen door. Enkele aanwijzingen: • is gebruik gemaakt van een geluidsrecorder? Zo ja soorten invullen, bijv. rallen, Kwartel, uilen, Nachtzwaluw, Draaihals • zijn er na de telling van vorig jaar duidelijke veranderingen opgetreden? Het gaat om veranderingen die wellicht een blijvend effect hebben op de vogelstand, zoals bomen kappen, aanleg wegen of bebouwing. Teken veranderingen in op een kaart en vermeld het jaar • bezoekdata op chronologische volgorde invullen, inclusief (korte) bezoeken in de nacht, avond of overdag, ook als niets is waargenomen. Twee bezoeken op één dag apart invullen indien ze ook bij de interpretatie apart zijn behandeld. Vul tijdstippen in op 24-urige schaal (07:30 en 19:30) Soortenlijst • alle soorten moeten worden (geïnventariseerd en
Handleiding BMP 2004
• • •
•
• • • •
dus) ingevuld (behalve facultatieve soorten BMP B), ook exoten vul exacte aantallen in, zonder marge of toevoeging; dus niet 30 - 35, 100 à 200, 10?, >10 of 10 nesten geen aantal ingevuld betekent: 0 paren BMP B: Proefvlak op alle facultatieve soorten onderzocht? Ja aangekruist, dan broedcode en aantal invullen (niets ingevuld is 0 paren). Nee aangekruist, dan kruisje invullen bij elke onderzochte soort (ook die met 0 paren), hoogste broedcode en aantal paren. Niets aangekruist betekent ‘niet onderzocht’ gemengde paren doorgeven onder de naam van de zeldzame partner (Grauwe x Indische Gans als Indische Gans en Bonte x Zwarte Kraai als Bonte Kraai. Geef toelichting op blanco regels evt. overige soorten bijschrijven hoogste vastgestelde broedcode invullen. Deze kan betrekking hebben op één paar, terwijl andere paren lagere codes scoren documenteer zeldzame broedvogelsoorten (uiterlijk, gedrag, broedcode, biotoop) bij voorkeur op formulier LSB Z wanneer binnen een groot proefvlak BMP B een klein proefvlak BMP A ligt, moeten beide formulieren volledig worden ingevuld. Sommige bijzondere soorten staan dan op beide formulieren
Formulier N, Registratie van aantal geldige waarnemingen per bezoek Nieuwe waarnemers moeten in het eerste jaar het formulier N invullen, en de soortkaarten waarop de interpretatie is uitgevoerd ter inzage geven. De landelijk coördinator controleert deze gegevens, bespreekt zijn commentaar met de waarnemer en brengt zo nodig aanpassingen aan. De soortkaarten worden geretourneerd. Enkele aanwijzingen (figuur 17): • alle onderzochte soorten invullen • bezoeknummers op het telformulier corresponderen met kolomnummers op formulier N • alleen geldige waarnemingen invullen. Wanneer op een bezoekdatum niets werd waargenomen, de kolom blanco laten. Nest- en territorium-indicerende waarneming, waarneming van paar of van volwassen individu in broedbiotoop, een paar of individu met jongen, een ‘gemaakt’ paar of een mannetje nabij een nest met broedend vrouwtje allemaal als 1 tellen. Voorbeeld: 18 zingende Merels plus een merelnest met een alarmerende Merel en 3 voedselzoekende mannetjes invullen als 19 geldige waarnemingen (nest met alarmerende vogel telt als 1; de 3 voedselzoekende Merel zijn niet geldig) • waarnemingen van vogelgroepen in het algemeen niet invullen • aanvullende waarnemingen noteren onder het dichtstbijzijnde bezoek, of vermelden onder Opmerkingen
31 Soortkaarten Noteer op soortkaarten het jaar, de soortnaam, precieze grens van het proefvlak en een 100 mbalk. Zorg voor een ‘vertaalsleutel’ bij eigen afkortingen of symbolen. Bewaar soortkaarten op zijn minst enkele jaren (en raadpleeg SOVON alvorens ze weg te gooien). Formulier Algemene proefvlakgegevens Nationaal weidevogelmeetnet BMP’ers in agrarische proefvlakken worden vriendelijk verzocht jaarlijks aanvullende gegevens over landschap, beheer, gebruik en broedsucces in het veld te verzamelen. Zij ontvangen eenmalig de Bijlage Weidevogelmeetnet (Teunissen & van Kleunen 2001) en jaarlijks het invulformulier. Controle Gegevens op het telformulier worden via een computerprogramma gecontroleerd op eventuele invulfouten en onwaarschijnlijkheden. Hierbij wordt nagegaan of de opgave sterk afwijkt van het ‘normale’ patroon (broedgeval Eider in binnenland, 10 paar Haviken in een proefvlak). De onwaarschijnlijkheden worden op een computeruitdraai aangegeven en ter controle aan de waarnemer gestuurd. Verzocht wordt eventuele verschrijvingen, vergeten soorten of andere cor-
Het opgebouwde databestand leent zich voor velerlei bewerking. Derden die gebruik willen maken van de gegevens in de databank, kunnen het beste eerst informeren naar gebruiksmogelijkheden en voorwaarden, alvorens een schriftelijk verzoek bij het SOVON-bestuur in te dienen. Indien gegevens van afzonderlijke gebieden gewenst zijn, wordt eerst door SOVON in overleg met de betrokken inventariseerders nagegaan in hoeverre gegevens kunnen worden afgestaan.
recties in te vullen op het meegestuurde foutmeldingsformulier. Dit formulier binnen een maand terugsturen, ook wanneer geen fouten zijn geconstateerd. Facultatieve soorten worden apart gecontroleerd aan de hand van meerjaren-overzichten. Stoppen met BMP Geef tijdig door wanneer met het BMP wordt gestopt, en probeer een vervanger te vinden. We hebben graag inzicht in de reden waarom met inventariseren wordt gestopt. Op het moment dat daadwerkelijk met het proefvlak wordt gestopt, verzoeken we de waarnemer om enkele vragen te beantwoorden op een daartoe toegestuurd formulier (achterzijde formulier AP).
Handleiding BMP 2004
32
AP
BMP AANMELDING PROEFVLAK FORMULIER VOOR DE BESCHRIJVING VAN EEN NIEUW AANGEMELD PROEFVLAK JAAR VAN BESCHRIJVING 2
WELK BMP ONDERDEEL? A BMP ALLE SOORTEN B X BMP BIJZONDERE SOORTEN W BMP WEIDE- EN AKKERVOGELS
0 4
0
0 3
SOVON-DISTRICT
nummer invullen
9 0
OPPERVLAKTE
,
ATLASBLOK - KILOMETER-HOK
ha
R S
BMP ROOFVOGELS BMP STADSVOGELS
0 7 5 1
GEGEVENS OVER DE AANMELDER (waarnemerscode volstaat bij ongewijzigd adres. Code vergeten? Vraag het SOVON:
[email protected])
naam
P. Vries
adres
Havenkade 11
postcode
9766 JT
telefoon
050-7772345
woonplaats
waarnemerscode
Groningen
[email protected]
e-mail
IS HET PROEFVLAK NATUURRESERVAAT? =JA
X
X
ONTVANGEN van teller
LANDSCHAP Kruis één landschap aan waarin het proefvlak (voor het grootste deel) ligt, in grote lijnen volgens de topografische kaart 11 loofbos, gemengd bos (park zie 43)
Groningen
PROVINCIE
GEBIEDSCODE
2 4
Lettelberterpetten
NAAM GEBIED
NIET INVULLEN!!! PROEFVLAKNUMMER
meer dan 75% van het proefvlak is reservaat, minder dan 25%, aandeel onbekend
25-75%,
12 21 22
naaldbos open grasland open bouwland, akker
23 31 32 33 34
halfopen cultuurland open en halfopen duin heide, hoogveen, stuifzand moeras, laagveen kwelder, schor
X
35 40 41 42
strandvlakte dorp, stad, industrie opspuit-, open zandig of ruderaal terrein meer, plas, afgraving
43 99
park, tuin, groen in bebouwing overig, noemen:
= NEE = WEET NIET WIE IS DE BEHEERSINSTANTIE?
(indien bekend, soms meerdere):
Staatsbosbeheer
ALTIJD KAART MET DE PRECIEZE LIGGING VAN HET PROEFVLAK MEESTUREN! Teken de grenzen van het proefvlak s.v.p. in met een duidelijke lijn of kleur
WAAROM BENT U GESTART MET DIT PROEFVLAK? Met behulp van uw antwoorden krijgen we inzicht in de reden van starten met BMP. Persoonlijke voorkeur 1 het is bekend dat er aantrekkelijke vogelsoorten voorkomen X 2 het is een aantrekkelijk gebied 3 ik heb een voorkeur voor dit biotoop 4 het is goed bereikbaar (dicht bij huis of werk) Geplande maatregelen
X
X
5 6 7 8
lokaal beschermingsplan beheersmaatregel natuurontwikkelingsplan landinrichtingsplan
9
op verzoek van de SOVON-coördinator anders
op verzoek van beheerder
• Raadpleeg voor de keuze en grootte van het proefvlak de BMP-handleiding. Een groot gebied kan uit meerdere proefvlakken bestaan. • Door dit formulier geheel in te vullen, wordt aan uw telling belangrijke extra-informatie toegevoegd, waaronder goede plaatsbepaling en codering. Deze informatie is onder andere uit beschermingsaspect waardevol. • Dit formulier én de kaart met de ligging van het proefvlak inleveren voordat u met het inventariseren van start gaat bij SOVON, Antwoordnummer 2505, 6573 ZX BEEK-UBBERGEN. • Geef gebiedswijzigingen door op het Telformulier. Z.O.Z.
Figuur 14. Voorbeeld van ingevuld formulier Aanmelding proefvlak. Handleiding BMP 2004
33
B
BMP BIJZONDERE SOORTEN 0 7 5 1
ATLASBLOK
JAAR
2
0
04
03
SOVON-DISTRICT
nummer invullen
NAAM GEBIED
NIET INVULLEN!!! PROEFVLAKNUMMER ONTVANGEN van teller
Lettelberterpetten IS GEBRUIK GEMAAKT VAN EEN
GEGEVENS OVER DE WAARNEMER (waarnemerscode volstaat bij ongewijzigd adres. Code vergeten? Vraag het SOVON:
[email protected])
= nee
waarnemerscode
Zo ja, voor welke soorten:
X = ja
= nee
rallen
P V I S 0 9
naam
P. Vries
adres
Havenkade 11
postcode
9766 JT
telefoon
050-7772345
ZIJN SOORT- OF VERSPREIDINGSKAARTEN MEEGESTUURD?
woonplaats
Groningen
ZIJN ER NA DE TELLING VAN VORIG JAAR DUIDELIJKE BIOTOOP VERANDERINGEN OPGETREDEN? Bijv.: bomen gekapt, huizenbouw, wegenaanleg, sloten gedempt o.i.d.
[email protected]
e-mail
X = ja
GELUIDSRECORDER?
= ja
= nee
X = weet niet
medewaarnemer(s)? Dan naam, adres etc invullen onder OPMERKINGEN
Zo ja, welke en waar (geef de plaats op een kaart aan):
BEZOEKDATA dag mnd begintijd
ZIJN ZOOGDIEREN GETELD EN IS FORMULIER MEEX = ja = nee GESTUURD?
01 02 03 04 05 06 07 08 09 10
eindtijd
dag mnd begintijd
eindtijd
1 1 1 5 09 50
11
01 7
22 00
0 70 0 0 93 5 062 0 1 0 1 0
13
08 3 09 1 0 21 3 0 80 0 07 4 22 4 29 05 17 29
4 1 94 5 5 0 600 5 05 35 5 0 5 1 0
07 6 2 1 6
12
IS FORMULIER ALGEMENE PROEFVLAKGEGEVENS = ja X = nee WEIDEVOGELMEETNET MEEGESTUURD?
14
1 5 45 2 5 1 0
15
2 23 0 2 34 5 04 4 0 0 7 00
19
HOEVEEL VOLLEDIGE BEZOEKRONDEN? = 4-5 X = 6-8 = 9-12 = meer dan 12
2 1 08 08 08
20 1 0
OPMERKINGEN (gegevens medewaarnemer(s) e.d.)
16 17 18
20
• Dit telformulier uiterlijk 1 oktober inleveren bij SOVON, Antwoordnummer 2505, 6573 ZX BEEKUBBERGEN. • Bij een nieuw aangemeld proefvlak s.v.p ook het formulier ‘Aanmelding proefvlak’ en een gebiedskaart inleveren.
Broedcodes; criteria van broedzekerheid. Code Omschrijving 0 Waarneming van een volwassen individu buiten de datumgrenzen in een mogelijk broedbiotoop, zonder aanwijzing omtrent broeden. 1 Waarneming van een volwassen individu tussen de datumgrenzen in een mogelijk broedbiotoop, zonder aanwijzing omtrent broeden. 2 Eenmalige waarneming tussen de datumgrenzen van zingend of baltsend individu in geschikt broedbiotoop. 3 Waarneming tussen de datumgrenzen van een paar in geschikt broedbiotoop. 4 Territoriumgedrag (zang, gevechten e.d.) op dezelfde plaats vastgesteld, op tenminste twee dagen, die meer dan één week uit elkaar liggen 5 Baltsend paar (ook paring) tussen de datumgrenzen in broedbiotoop. Het voeren van wijfje door mannetje moet met code 5 worden aangegeven. 6 Bezoek van vogel aan een waarschijnlijke nestplaats, zoals Draaihals die in boomholte kruipt. 7 Angstkreten of ander gedrag (alarmeren), dat wijst op aanwezigheid van een nest of jongen. Veel vogels alarmeren ook wanneer ze niet broeden. Let speciaal op of de vogel aan een bepaalde plaats gebonden is. 8 Vogel met broedvlekken (niet altijd een betrouwbare aanwijzing voor een broedgeval ter plaatse). 9 Transport van nestmateriaal, nestbouw of uithakken/graven van nestholte. 10 Afleidingsgedrag. De vogel doet alsof hij verlamd of gewond is en lokt zo de waarnemer van het nest weg. Afleidingsgedrag komt vooral voor bij soorten die in open terreinen broeden, zoals eenden, steltlopers en een enkele zangvogelsoort. 11 Pas gebruikt nest of eierschalen. 12 Pas uitgevlogen jongen van nestblijvers of donsjongen van nestvlieders. Meeuwen, zwaluwen, Kruisbek, Kleine Barmsijs e.d. kunnen met vliegvlugge jongen grote afstanden afleggen. Let daarom uitsluitend op jongen die niet of nauwelijks kunnen vliegen. 13 Gebruikt nest met onbekende inhoud. Bezoek door ouders aan nest, waarvan de inhoud niet kan worden vastgesteld of broedende vogel. 14 Transport voedsel of ontlasting. Transport van ontlastingpakketjes van of voedsel voor de jongen is voor zangvogels een bruikbare code. Soorten zoals meeuwen en roofvogels voeren hun jongen nog lang nadat zij zijn uitgevlogen (zie ook code 12 ), en sterns en IJsvogel maken soms lange voedselvluchten. Baltsvoedering is code 5. 15 Nest met eieren. Z.O.Z. 16 Nest met jongen gezien, of de jongen in het nest gehoord.
Figuur 15 (a). Voorbeeld van ingevuld formulier BMP B. Voorzijde
Handleiding BMP 2004
34 SOORTENLIJST BIJZONDERE SOORTEN • • • •
Gebied volledig onderzocht op onderstaande soorten. Geen aantal ingevuld betekent nul paren. Geef van niet op de lijst voorkomende en bijgeschreven zeer zeldzame soorten een beschrijving van de waarnemingen. Algemene soorten bijschrijven onder opmerkingen.
Aantal paren
Aantal paren
Aantal paren
Hoogste broedcode
Hoogste broedcode
Hoogste broedcode
Soort
Soort
Euringnummer
Dodaars Geoorde Fuut
70 120
Aalscholver
720
Roerdomp Woudaap
950 980
Kwak Blauwe Reiger Purperreiger
1040 1220 1240
Ooievaar Lepelaar Zwarte Zwaan
1340 1440 20800
Knobbelzwaan Kolgans Grauwe Gans
1520 1590 1610
Indische Gans Canadese Gans Brandgans
1620 1660 1670
Nijlgans Casarca Bergeend
1700 1710 1730
Mandarijneend Smient Krakeend
1780 1790 1820
Wintertaling Pijlstaart
1840 1890
Zomertaling
1910
Slobeend Krooneend
1940 1960
Tafeleend
1980
Eider Middelste Zaagbek Rosse Stekelstaart Wespendief
2060 2210 2250 2310
Bruine Kiekendief Blauwe Kiekendief Grauwe Kiekendief Havik
2600 2610 2630 2670
1
4
13
1
15
3
13
3
1
1
Euringnummer
Soort
Euringnummer
Sperwer
2690
Buizerd Torenvalk
2870 3040
Kleine Bonte Specht 8870
Boomvalk
3100
Huiszwaluw
Patrijs Kwartel
3670 3700
Engelse Kwikstaart 10172 Gr. Gele Kwikstaart 10190
Waterral Porseleinhoen Kwartelkoning
4070 4080 4210
Kluut Kleine Plevier Bontbekplevier
16
1
4
7
Boomleeuwerik Oeverzwaluw
9740 9810 10010
Rouwkwikstaart Nachtegaal Blauwborst
10202 11040 11060
4560 4690 4700
Zwarte Roodstaart Paapje Roodborsttapuit
11210 11370 11390
Strandplevier Kemphaan Watersnip
4770 5170 5190
Tapuit Kramsvogel Sprinkhaanzanger
11460 11980 12360
Wulp Zwartkopmeeuw Dwergmeeuw
5410 5750 5780
Snor Grote Karekiet Fluiter
12380 12530 13080
Kokmeeuw Stormmeeuw Kleine Mantelmw
5820 5900 5910
Vuurgoudhaan Baardman Buidelmees
13150 13640 14900
Zilvermeeuw 5920 Geelpootmeeuw 5927 Grote Mantelmeeuw 6000
Wielewaal Grauwe Klauwier Roek
15080 15150 15630
Grote Stern Visdief Noordse Stern
6110 6150 6160
Raaf Keep Europese Kanarie
15720 16380 16400
Dwergstern Zwarte Stern Turkse Tortel Halsbandparkiet
6240 6270 6840 7120
Putter Sijs Kleine Barmsijs Kruisbek
16530 16540 16630 16660
Velduil Nachtzwaluw IJsvogel
7680 7780 8310
Roodmus Appelvink Geelgors
16790 17170 18570
Draaihals Groene Specht Zwarte Specht
8480 8560 8630
Grauwe Gors
18820
5
3
4 14
4
2 5
1
PROEFVLAK OP ALLE FACULTATIEVE SOORTEN ONDERZOCHT? Ja Nee Indien niet alle soorten onderzocht zijn: kruis a.u.b. in de onderstaande lijst aan welke soorten onderzocht zijn, ook die met nul paren. Inventariseer elk jaar zoveel mogelijk dezelfde facultatieve soorten
X
Aantal paren Hoogste broedcode Soort onderzocht Soort Euringnummer Fuut Soepgans Kuifeend Scholekster Kievit Houtsnip Grutto Tureluur Zomertortel Kerkuil
90 1619 2030 4500 4930 5290 5320 5460 6870 7350
X 15 X 3
X X X X
2 1
Aantal paren Hoogste broedcode Soort onderzocht Euringnummer Soort
Aantal paren Hoogste broedcode Soort onderzocht Euringnummer Soort
Steenuil Bosuil Ransuil Gierzwaluw Veldleeuwerik Boompieper Graspieper Gele Kwikstaart Gekr. Roodstaart Grote Lijster
Rietzanger Spotvogel Braamsluiper Grasmus Bonte Vliegenv. Glanskop Boomklever Groenling Kneu Goudvink
Figuur 15 (b). Achterzijde met soortenlijst BMP B.
Handleiding BMP 2004
7570 7610 7670 7950 9760 10090 10110 10171 11220 12020
X
1
1
X X 14
2
12430 12590 12740 12750 13490 14400 14790 16490 16600 17100
X 14 X 4
1
6
X 14
8
X X 4 X 3
3 1
35
Soortenlijst weide- en akkervogels Knobbelzwaan Bergeend Krakeend Wintertaling Zomertaling Slobeend Tafeleend
Kuifeend Patrijs Kwartel Kwartelkoning Scholekster Kievit Kemphaan
Watersnip Grutto Wulp Tureluur Veldleeuwerik Graspieper Gele Kwikstaart
Soortenlijst roofvogels Wespendief Bruine Kiekendief Blauwe Kiekendief Grauwe Kiekendief Havik
Sperwer Buizerd Slechtvalk Torenvalk Boomvalk
Figuur 16. Soortenlijst BMP W en BMP R.
SOORTENLIJST Soort
Zwarte Stern
Euringnummer
Aantal geldige waarnemingen per bezoek 1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
1
1
9
10
6270
Stadsduif
30030
Holenduif
6680
Houtduif
6700
Turkse Tortel
6840
Zomertortel
6870
Koekoek
7240
Steenuil
7570
Bosuil
7610
Ransuil
7670
Velduil
7680
Nachtzwaluw
7780
Gierzwaluw
7950
Groene Specht
8560
Zwarte Specht
8630
Gr. Bonte Specht
8760
1 1
1
Kl. Bonte Specht
8870
Kuifleeuwerik
9720
Boomleeuwerik
9740
Veldleeuwerik
9760
1
2
2
3
4
5
1
1
1
2
1
3
6
7
8
1
1
1
1
Figuur 17. Voorbeeld van ingevuld formulier N.
Handleiding BMP 2004
36
Literatuur Een selectie van vooral Nederlandstalige publicaties met aanwijzingen voor broedvogelonderzoek, inventarisatietechnieken en resultaten.
BEEMSTER N., VAN DIJK A.J., VAN TURNHOUT C. & HAGEMEIJER W. 1999. Het voorkomen van moerasvogels in relatie tot moeraskarakteristieken in Nederland. Een verkenning aan de hand van het Baardmannetje. Onderzoeksrapport 1999/13. SOVON, Beek-Ubbergen. BIBBY C.J. BURGESS N.D. & HILL D.A. 1997. Bird Census Techniques. Academic Press, London. Nieuwe druk BIJLSMA R.G. 1997. Handleiding veldonderzoek roofvogels. KNNV Uitgeverij, Utrecht. VAN DIJK A.J., HUSTINGS F., ZOETEBIER D. & PLATE C.L. 2003. Broedvogel Monitoring Project jaarverslag 2000-2001. SOVON-monitoringrapport 2003/01. SOVON, Beek-Ubbergen. VAN DER HAVE T, HUIGEN P & VOGEL R.L. (red) 2003. Topografische inventarisatieatlas voor flora en fauna van Nederland. Vogelbescherming Nederland, Zeist.
HUSTINGS M.F.H., KWAK R.G.M., OPDAM P.F.M. & REIJNEN M.J.S.M. (red.). 1985. Vogelinventarisatie. Natuurbeheer in Nederland, 3. Pudoc, Wageningen/Vogelbescherming, Zeist. SOVON VOGELONDERZOEK NEDERLAND 2002. Atlas van de Nederlandse Broedvogels 1998-2000. -Nederlandse Fauna 5. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey-Nederland, Leiden. TEUNISSEN W.A. & VAN KLEUNEN A. 2001. Weidevogels inventariseren in cultuurland. Handleiding Nationaal Weidevogelmeetnet. Sovon Vogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen. VAN DER WEIDE M., VAN DIJK A.J. & EEKELDER P. 2004. Handleiding Landelijk Soortonderzoek Broedvogels (Kolonievogels en zeldzame broedvogels) SOVON, Beek-Ubbergen.
In o.a. Limosa, SOVON-Nieuws en andere Nederlandse tijdschriften is sinds 1990 verschillende malen aandacht besteed aan perikelen rond broedvogelinventarisatie. Hierin is vooral op soortniveau gedetailleerde informatie te vinden die tot scherper waarnemen aanzet en tot nadenken stemt. Het biedt een perspectief waartegen de BMP-resultaten kunnen worden afgezet. ANDRIESSEN M., JONKERS D.A. & VAN DIJK A. 2001. Handleiding voor het inventariseren van Gierzwaluwen op afstand en bij inkijkposten. Landschapsbeheer Noord-Holland, Haarlem. ANONYMUS 1993. Inventarisatieperikelen: hoge dichtheid Scholeksters. SOVON-Nieuws 6(4): 14-15. BAKKER T. 1993. Ervaringen met het inventariseren van Roodmussen Carpodacus erythrinus in 1992 op Schiermonnikoog. Limosa 66: 6769. VAN BERKEL A. 2001. Inventarisatieperikelen: ervaringen met Spreeuwen-inventarisatie in stedelijk gebied. SOVON-Nieuws 14(1): 14. VAN BERKEL J.B.J.M. 1993. Het inventariseren van Grauwe Klauwieren. Vogeljaar 41: 256-265. BIJLSMA R.G. 1994. Hoe het nest van een Kruisbek Loxia curvirostra te vinden. Drentse Vogels 7: 47-58. BIJLSMA R.G. 1998. Broedbiologie en aantalsontwikkeling van Appelvinken Coccothraustes coccothraustes in Flevoland. Limosa 71: 137148. Handleiding BMP 2004
BLOEM H., BOER K., GROEN N.M., VAN HARXEN R. & STROEKEN P. 2001. De Steenuil in Nederland. Handleiding voor onderzoek en bescherming. Stichting Steenuilenoverleg Nederland (STONE). Roden. BULT H. 1995. Trefclus: een model om interpretatie van soortkaarten te controleren. Limosa 68: 29-34. BULT H. 1999. Glanskop Parus palustris perikelen in West-Brabant. Limosa 72: 85-88. BULT H. 2002. Nachtzwaluwen Caprimulgus europaeus onder de rook van Antwerpen. Limosa 75: 91-102. HELLEBREKERS A.W. 2002. Inventarisatieperikelen: de Koekoek wordt zwaar overschat. SOVONNieuws 15(3): 16-17. VAN ‘T HOFF J. & KOFFIJBERG K. 1990. De roepactiviteit van Kwartels. Grauwe Gors 18: 19-23. DE KROON G.H.J. 2001. Inventarisatieperikelen: Waterral. SOVON-Nieuws 14(2): 18-19. LENSINK R. 2000. Inventarisatieperikelen: interpretatie van waarnemingen van Oeverloper. SOVON-Nieuws 13(3): 18.
37 MANEN W. 1995. Inventarisatieperikelen: geluiden Zwarte Specht rubriceren. SOVONNieuws 8(4): 16. VAN MANEN W. 2000. Trefkans bij het inventariseren van Ransuilen Asio otus in de broedtijd. Drentse Vogels 13: 27-29. MOURMANS-LEINDERS M. 2000. Apus apus anno 2000. Handleiding voor het inventariseren van Gierzwaluwen op afstand en bij inkijkposten. Stichting Gierzwaluwenwerkgroep-Nederland. Roosendaal. NIJLAND F. 2000. Lammetjes in de lucht: territoVAN
riumkartering van Watersnippen Gallinago gallinago nader bekeken. Limosa 73: 1-6. SCHOPPERS J. 1995. Inventarisatieperikelen: Inventarisatie Kleine Bonte Specht. SOVONNieuws 8(1): 15. SCHOPPERS J. 1996. Cassetterecorder goed hulpmiddel bij inventarisatie Patrijs Perdix perdix in het broedseizoen. Limosa 69: 180-181. VOSLAMBER B., VAN TURNHOUT C. & WILLEMS F. 2000. Inventarisatieperikelen: hoeveel Grauwe Ganzen heb ik in mijn gebied? SOVON-Nieuws 13(2): 6.
Handleiding BMP 2004
38
Bijlagen BIJLAGE 1. Begrippenlijst Activiteitsgebied gebied dat door een broedvogel wordt bestreken, vaak ver van de nestplaats. Atlasblok op topografische kaarten van Nederland vastgelegd vierkant van 5 x 5 km (2500 ha); nummering zie Topografische inventarisatieatlas (van der Have et al.2003). Bezoeknummer volgnummer van een bezoek Bezoekronde bezoek (of aantal deelbezoeken) waarbij het gehele proefvlak wordt afgewerkt. Broedpaar, -plaats, -geval, zie Territorium. Cluster groep van waarnemingen op de kaart, (schijnbaar) duidend op één of meer territoria. Datumgrenzen periode binnen het broedseizoen waarbinnen inventarisatie zeer lonend is, bijv. doordat trek vrijwel uitgesloten is. Bij elke soort wordt, wanneer nestelen niet is vastgesteld, verlangd dat 1 of 2 waarnemingen binnen de datumgrenzen vallen. Exoot: soort waarvan de in Nederland voorkomende exemplaren of hun voorouders oorspronkelijk uit gevangenschap afkomstig zijn. Facultatieve soort niet verplicht te tellen soort van BMP B. Fusie-afstand arbitraire afstand tussen 2 niet-uitsluitende waarnemingen op basis waarvan kan worden besloten tot één of meer territoria (eveneens van toepassing op kolonies) Geldig bezoek, zie Normbezoek Geldige waarneming waarneming van een vogel die wijst op de aanwezigheid van een territorium. Er zijn vijf categorieën van waarnemingen (tabel 3) waarbij de geldigheid per vogelsoort verschilt (bijlage 5). Alleen geldige waarnemingen worden gebruikt bij de interpretatie. Gemaakte paren toedeling van in elkaars omgeving vertoevende individuen tot paren, zonder dat geheel zeker is dat het daadwerkelijk om een paar gaat. Indexcijfer verhoudingsgetal dat het populatieniveau aangeeft ten opzichte van een basisjaar, bij het BMP is dit 1984. Interpretatie vaststellen van het aantal territoria op basis van waarnemingen die territoria of nestplaatsen indiceren. Interpretatiecriterium aantal geldige waarnemingen dat vereist wordt voor het aannemen van een territorium. Eén of twee waarnemingen moeten liggen tussen de datumgrenzen. Kilometerhok vakken van 1 x 1 km op de topografische kaarten; nummering binnen atlasblok van 1 tot 25 (linksboven naar rechtsonder). Kolonievogels soorten die merendeels groepsgewijs in kolonies broeden en die onder LSB vallen. LSB Landelijk Soortonderzoek Broedvogels, sinds 1992 lopend onderzoek van SOVON en CBS naar aantallen, verspreiding en trends van kolonievogels en zeldzame broedvogels.
Handleiding BMP 2004
Monitoring: (hier) het volgen in de tijd van aantalsontwikkelingen van vogels. NEM Netwerk Ecologische Monitoring, een door de Nederlandse overheid georganiseerde en gefinancierde afstemming van natuurmeetnetten op de informatiebehoefte bij de rijksoverheid. Normbezoek (of geldig bezoek) vnl. zangvogels Een bezoek op een tijdstip waarop een soort wordt geacht aanwezig en actief te zijn. Voor standvogels zijn alle bezoeken normbezoeken, voor zomervogels de bezoeken vanaf het moment dat de soort in het proefvlak is gearriveerd. Vroege ochtendbezoeken zijn, indien ze aan deze voorwaarde voldoen, altijd normbezoeken; bij bezoeken op andere tijdstippen bestaat er een verschil van soort tot soort (geen, half of heel normbezoek). Paar zie Territorium. Polygamie (hier) samenleven van een mannelijke vogel met verschillende wijfjes. Proefvlak (plot) vastgelegd BMP-steekproefgebied met nummer. Soortkaart kaart van het proefvlak waarop per soort alle in de loop van het seizoen verzamelde geldige waarnemingen en symbolen worden ingetekend (zie Veldkaart). Op deze kaarten wordt het aantal en de ligging van de territoria bepaald. SOVON verkorte aanduiding van SOVON Vogelonderzoek Nederland. Standvogel vogelsoort waarvan (vrijwel) alle individuen in of zeer dicht bij het broedgebied overwinteren. Territorium leefgebied van een (broed)vogel dat verdedigd wordt. In deze handleiding in algemene term gebruikt en tevens van toepassing op (broed)paren, broedgevallen, broed- en nestplaatsen. Trefkans (waarneemkans) om een geldige waarneming te verrichten van een vogel in zijn territorium. Turfmethode waarnemingen turven (tellen), bij broedvogeltellingen alleen als noodgreep te gebruiken. Uitsluitende waarneming waarneming van 2 of meer territoriumhoudende vogels, waaruit (a) met zekerheid blijkt dat ter plaatse 2 of meer territoria aanwezig zijn of (b) niet gelijktijdig zijn waargenomen territoriumhouders in verschillende delen van het terrein, waarbij het onwaarschijnlijk is dat het om dezelfde individuen gaat. Belangrijk bij bepaling van het eindtotaal. Veldkaart (dagkaart) kaart van het proefvlak waarop per bezoek in het veld alle geldige waarnemingen worden ingetekend (zie soortkaart) Zeldzame broedvogels groepsaanduiding voor soorten die onregelmatig tot vrij zeldzaam voorkomen en onder het LSB vallen
39 BIJLAGE 2. Broedcodes; criteria van broedzekerheid Code Omschrijving 0
Waarneming van een volwassen individu buiten de datumgrenzen in mogelijke broedbiotoop, zonder aanwijzing omtrent broeden. 1 Waarneming van een volwassen individu tussen de datumgrenzen in mogelijke broedbiotoop, zonder aanwijzing omtrent broeden. 2 Eenmalige waarneming tussen de datumgrenzen van zingend of baltsend individu in geschikte broedbiotoop. 3 Waarneming tussen de datumgrenzen van een paar in geschikte broedbiotoop. 4 Territoriumgedrag (zang, gevechten e.d.) op dezelfde plaats vastgesteld, op tenminste 2 dagen die meer dan tien dagen uit elkaar liggen. 5 Baltsend paar (ook paring) tussen de datumgrenzen in geschikte broedbiotoop. Het voeren van een wijfje door het mannetje moet eveneens met code 5 worden aangegeven. 6 Bezoek van vogel aan een waarschijnlijke nestplaats, zoals Huismus die onder dakpannen kruipt. 7 Angstkreten of ander gedrag (alarmeren), dat wijst op aanwezigheid van een nest of jongen. Houd er echter rekening mee dat alarmeren lang niet altijd duidt op een broedgeval. Veel vogels alarmeren ook wanneer ze niet broeden. Let daarom speciaal op of de vogel aan een bepaalde plaats is gebonden. 8 Vogel met broedvlekken (niet altijd een betrouwbare aanwijzing voor een broedgeval ter plaatse). 9 Transport van nestmateriaal, nestbouw of uithakken/graven van nestholte. 10 Afleidingsgedrag. De vogel doet alsof hij verlamd of gewond is, en lokt zo de waarnemer weg van het nest. Afleidingsgedrag komt vooral voor bij
11 12
13
14
15 16
soorten die in open terreinen broeden, zoals eenden, steltlopers en een enkele zangvogel, zoals Rietgors. Pas gebruikt nest of eierschalen. Pas uitgevlogen jongen van nestblijvers of uitgelopen donsjongen van nestvlieders. Deze code moet uiterst zorgvuldig worden gehanteerd. Soorten als sterns, meeuwen, zwaluwen, Roek, Spreeuw, Kruisbek, Sijs en Kleine Barmsijs kunnen met hun vliegvlugge jongen grote afstanden afleggen. De jongen worden dan soms nog door de ouders gevoerd. Let daarom uitsluitend op jongen die niet of nauwelijks kunnen vliegen. Gebruikt nest met onbekende inhoud. Bezoek door ouders aan een nest waarvan de inhoud niet kan worden vastgesteld, of waarneming van broedende vogel. Deze code is onder meer bedoeld voor in kolonies broedende vogels zoals Roek en Oeverzwaluw. Transport voedsel of ontlasting. Transport van ontlastingpakketjes van of voedsel voor de jongen is voor de meeste zangvogels een bruikbare code. Bedenk echter dat meeuwen, roofvogels en sommige andere soorten hun jongen nog lang na het uitvliegen voeren (zie ook code 12 ) terwijl sterns en IJsvogel soms lange voedselvluchten maken, en dus best met voedsel buiten het broedgebied kunnen worden waargenomen. Het voeren van een wijfje door het mannetje moet met code 5 worden aangegeven. Nest met eieren. Nest met jongen gezien, of de jongen in het nest gehoord.
Handleiding BMP 2004
40 BIJLAGE 3. Weide- en akkervogels Specifieke aanwijzingen voor inventarisatie (zie ook Teunissen & van Kleunen 2001). •
• •
•
Door verstoring kunnen verplaatsingen (en wellicht) dubbeltellingen optreden. Tel daarom zoveel mogelijk vanaf wegen en staak bij verstoring de telling, totdat de vogels zijn teruggekeerd naar hun territorium Niet-uitsluitende waarneming van man en/of vrouw in buurt van een bekend nest altijd bij de nestvondst betrekken Waarnemingen van solitaire individuen in geschikte broedbiotoop zoveel mogelijk samentrekken tot paren. Het hoogste aantal mannen of vrouwen aanhouden, of paren maken (geen verschil tussen geslachten) door het totaal te delen door 2 Weidevogels in groepen (> 6 ex.) in het algemeen niet als geldige waarneming beschouwen, met uitzondering van de periode tussen de datumgren-
•
•
zen. Waarnemingen zoveel mogelijk uiteenrafelen in (gemaakte) paren Let op individuen of paren in geschikte broedbiotoop die ‘binding’ hebben met het terrein (na opvliegen vrij snel weer invallen). Niet-broedvogels vertonen meestal geen binding (vliegen weg) Waarnemingen van (alarmerende) oudervogels met donsjongen (broedcode 12) zijn bij weidevogels lang niet altijd indicatief voor een broedgeval ter plaatse. In het bijzonder eenden, Kievit, Wulp en Grutto kunnen zich met jongen over flinke afstanden verplaatsen of groepen vormen in geschikte percelen. Dergelijke waarnemingen zijn niet geldig. Alleen waarnemingen van eenden met zeer kleine donsjongen worden als geldig beschouwd.
BIJLAGE 4. Stadsvogels Specifieke aanwijzingen voor inventarisatie. •
•
•
•
kondig inventarisatie eventueel aan bij politie of via een huis-aan-huisblad, want buurtbewoners kunnen uw activiteiten wantrouwen. Persoonlijke uitleg is doorgaans het beste om bezorgdheid weg te nemen, en een vogelboekje bij de hand kan wonderen doen. Loop niet onnodig te koop met de verrekijker (‘gluurder’) dichtheden van o.a. Merel, Heggenmus, Turkse Tortel, Houtduif, Huismus, Ringmus en Spreeuw kunnen zeer hoog zijn. In het uiterste geval bij de vier laatstgenoemde soorten overstappen op de turfmethode (maximum aantal gedeeld door 2) gerichte bezoeken leveren bij o.a. de volgende soorten het leeuwendeel van de gegevens op (tijdens overige bezoeken dan alleen aanvullingen karteren): Huismus en Kauw overdag in maarthalf mei, Wilde Eend, Soepeend en Spreeuw overdag in april, Merel en Zwarte Roodstaart in diepe ochtendschemer (Merel ook ‘s avonds) en Gierzwaluw in late ochtend of vroege avond tussen 1 juni - 15 juli. Volg jaarlijks dezelfde werkwijze Houtduif, Turkse Tortel, Putter, Appelvink, Goudvink, Groenling en Kneu nestelen vaak geclusterd in tuinen, parken en begraafplaatsen (coniferen), maar de activiteitsgebieden strekken zich over honderden meters uit
Handleiding BMP 2004
•
•
•
•
•
houd rekening met onverwachte soorten en nestplaatsen, zoals Bosrietzanger in ruigten, Boomkruiper en Boomklever in enkele dikke bomen, Huismus of Grauwe Vliegenvanger in klim- of leiplant tegen gebouw en Scholekster, meeuwen, Visdief en Witte Kwikstaart op (platte) daken of op andere bouwsels. Meeuwen nestelen ook in omheinde terreinen (geen vossen!) bedenk dat sommige soorten (vinkachtigen) in volière worden gehouden. Andersom kunnen vermeende volièrevogels (parkieten) in het wild voorkomen. Let op exoten (o.a. watervogels). Noteer ze als ze zich vrij kunnen verplaatsen door licht van lantaarns en gebouwen is het ‘s nachts in de stad veel lichter, waardoor de zangactiviteit in de ochtend een half uur eerder start en ‘s avonds langer doorgaat dan buiten in steden is veel lawaai. Op zondagmorgen of op feestdagen is het rustig, in sommige wijken ook op zaterdagmorgen. Naarmate het seizoen vordert, valt het inventarisatietijdstip (rond zonsopgang) steeds meer in de rustiger uren zanggeluiden kunnen weerkaatsen tegen gebouwen; kijk uit voor dubbeltellingen.
41 BIJLAGE 5. Inventarisatieperiode, standaardafkorting en interpretatiecriteria per broedvogelsoort
•
soortenlijst met standaardafkorting op systematische volgorde. Voor zeldzame soorten (niet in de lijst) zie Handleiding Landelijk soortonderzoek Broedvogels
•
inventarisatieperiode is aangegeven met een dunne lijn, de periode tussen de datumgrenzen met een dikke lijn
•
tijd van de dag: dikke lijn geeft beste periode aan. Bezoek in de met dikke lijn aangegeven periode telt bij zangvogels als 1 normbezoek, dunne lijn als ½ normbezoek • Z zonsopgang: ongeveer 1 uur voor zonsopgang (schemer) tot 2 uren na zonsopgang • O ochtend: ongeveer 1 uur na zonsopgang tot 12.00 uur of (tot half mei) begin middag • A avond: enkele uren voor zonsondergang tot ongeveer 1 uur erna • N nacht: ongeveer 1 uur na zonsondergang tot ongeveer 1 uur voor zonsopgang • H hoogwater: tijdens vloed, ongeveer 2 uren voor tot 2 uur na hoogwater
•
geldige waarnemingen: per vogelsoort wordt aangegeven welk type waarneming geldig is (en wordt gebruikt bij interpretatie). Vogels in groepen vormen in de regel geen geldige waarneming • 1e kolom volwassen individu in broedbiotoop • 2e kolom paar in broedbiotoop • 3e kolom territorium-indicerende waarneming • 4e kolom nest-indicerende waarneming en nestvondst • 5e kolom nesten-telling
Kijk op www.sovon.nl voor: • Lijst standaardafkortingen alfabetisch • Bijlage 5 alfabetisch • Voor details, aanwijzingen en specifieke richtlijnen per soort
•
Interpretatiecriterium voor zangvogels (kolommen 1, 2, 3) en niet-zangvogels (kolommen G, D) • Bij hoeveel normbezoeken welk interpretatiecriterium: 1, 2 of 3? Valt het aantal normbezoeken in de 1e kolom, dan is het interpretatiecriterium 1, valt het in de 2e of 3e kolom dan is het criterium 2 resp. 3; 1 waarneming moet altijd tussen de datumgrenzen liggen; halve normbezoeken naar beneden afronden; Criterium bij meer dan 16 normbezoeken is niet aangegeven. • Hoeveel geldige waarnemingen vereist? Het minimale aantal waarnemingen uit de gehele inventarisatieperiode (G) en hoeveel daarvan minimaal tussen de datumgrenzen (D) moeten liggen • Datumgrenzen: periode waarin minimaal 1 waarneming of bij sommige soorten 2 waarnemingen moeten zijn verricht voor aanname van een territorium • Fusie-afstand in meters: geeft aan over welke afstand 2 niet-uitsluitende waarnemingen tot één territorium worden gerekend.
Handleiding BMP 2004
42 Geldige waarnemingen: Nesten tellen Nestindicerend, Nestvondst Territoriumindicerend Paar in broedbiotoop Volwassen individu in broedbiotoop
DODAARS DODAARS FUUT ROODHALSFU GEOORDE FUUT GEOORDE FUUT
DD Fu RoFu GFu
M
A
M
J
J
A
Hoeveel geldige waarnemingen vereist? G= in gehele periode D= in periode tussen de datumgrenzen
1
G D
Datumgrenzen
Dag
Tijd van het jaar (maanden) F
Bij hoeveel normbezoeken, welk interpretatiecriterium? 1, 2 of 3?
Fusieafstand in meters
Tijd van de dag ( = beste tijd) Z = zonsopgang O = ochtend en overdag A = avond N = nacht H = hoog water (vloed)
Z
O A
N
V P T N Nt
2
3
• X • • • X
• X X X X •
X • X X X •
X • X X X •
• • • • • •
1 2 1 2 1 2 1 2 1
10 APR-10 JUL 1 MEI-10 JUL 1 MEI-15 JUN 1 JUN-31 JUL 20 APR-20 JUL 10 MEI-20 JUL
500 500 1000 1000 1000 1000
1 MEI-30 JUN 1 APR-10 JUN 15 MEI-10 JUL 1 MEI-15 JUL 15 MEI-30 JUN
500 1000 500 2500 1000
AALSCHOLVER ROERDOMP WOUDAAP KWAK KLEINE ZILVER
Aal RD Wou Kwak KlZi
• X X X •
• X X X X
• X X X X
• X X X X
X • • • •
1 1 1 2 2
GROTE ZILVER BLAUWE REIGER PURPERREIGER PURPERREIGER OOIEVAAR
GrZi BlR PuR
• • • X •
X • • X •
X • • X •
X • • X •
• X X • X
2 1 1 1 1
15 MEI-30 JUN 1000 15 APR-10 MEI 500 VANAF 1 JUNI 500 1 JUN-31 JUL 500 VANAF 20 APRIL -
• X • • •
• X X X X
• X X X X
• X X X X
X • • • •
1 1 2 1 2 1 2 1
15 MEI-15 JUN 500 15 MEI-15 JUN 500 1 MRT-31 JUL 2500 20 APR-20 JUL 2500 15 APR-30 JUN 2500
GRAUWE GANS GGa GRAUWE GANS# SOEPGANS# SoeG INDISCHE GANS# IGa CANADESE GANS# CGa
• • • • •
X X X X X
• X X X X
X • X X X
X • • • •
2 2 2 2
1 1 1 1 1
1 MRT-15 APR 1 MRT-20 JUN 1 APR-30 JUN 15 APR-30 JUN 1 APR-30 JUN
2500 2500 2500 2500
BRANDGANS# BGa NIJLGANS# NGa CASARCA# Cas BERGEEND# BE MANDARIJNEEND# MaE
• • • • X
X X X X X
X X X X X
X X X X X
• • • • •
2 2 2 2 2
1 1 1 1 1
15 APR-30 JUN 15 MRT-15 MEI 1 MEI-30 JUN 1 MEI-15 JUL 15 APR-30 JUN
2500 2500 2500 2500 1000
SMIENT# KRAKEEND WINTERTALING WINTERTALING WILDE EEND
Smie KrE WT
& X • X
X X • X %X
X X X • X
X X X • X
• • • • •
2 2 2 2
2 1 1 1 1
15 MEI-10 JUL 1 MEI-30 JUN 1 MEI-30 JUN 15 MEI-30 JUN 1 APR-10 MEI
1000 1000 1000 1000 1000
SOEPEEND PIJLSTAART# ZOMERTALING# SLOBEEND KROONEEND
SoeE PS ZT SE KroE
2 1 2 2 1 2 1 2 1
1 APR-10 MEI 10 MEI-30 JUN 20 APR-30 JUN 20 APR-30 JUN 15 MEI-30 JUN
1000 1000 1000 1000 1000
TAFELEEND# KUIFEEND# EIDER EIDER BRILDUIKER
TE KE EE
2 1 2 1 1 1 2
15 MEI-10 JUL 15 MEI-30 JUN MEI, OF LATER 25 APR-15 MEI 1 MEI-30 JUN
1000 1000 2500 1000
MIDDELSTE ZB ROSSE STEKEL WESPENDIEF WESPENDIEF BRUINE KIEK
MiZ RoS WD
2 2 2 3 3
15 MEI-30 JUN 15 MEI-15 JUL 20 MEI-10 AUG 15 JUN-10 AUG 20 APR-30 JUN
1000 1000 1000 2000 1000
LEPELAAR LEPELAAR ZWARTE ZWAAN KNOBBELZWAAN KOLGANS#
Ooi Lep ZwZ KnZ KGa
WE
Bril
BrK
%X X X • X X X X
X X X X
X X X X
X X X X
• • • •
%X X X • %X X X • • • • • X X X X X • • X X X • & • • X •
X X X • X
X X X • X
X X X • X
• • • • •
1 1 1 1 2
# Eenden en ganzen. Let op (ongepaarde) overzomeraars en sluit waarnemingen van vogels in groepen en paren/individuen zonder broedgedrag uit, alsmede waarnemingen in ongeschikt broedbiotoop
Handleiding BMP 2004
43 Geldige waarnemingen: Nesten tellen Nestindicerend, Nestvondst Territoriumindicerend Paar in broedbiotoop Volwassen individu in broedbiotoop
M
A
M
J
J
Hoeveel geldige waarnemingen vereist? G= in gehele periode D= in periode tussen de datumgrenzen
1
G D
Datumgrenzen 15 APR-30 JUN 1 MEI-15 AUG 1 FEB-15 JUL 1 MRT-15 JUL 10 APR-15 JUL
Dag
Tijd van het jaar (maanden) F
Bij hoeveel normbezoeken, welk interpretatiecriterium? 1, 2 of 3?
Fusieafstand in meters
Tijd van de dag ( = beste tijd) Z = zonsopgang O = ochtend en overdag A = avond N = nacht H = hoog water (vloed)
A
Z
O A
N
V P T N Nt
2
3
BLAUWE KIEK GRAUWE KIEK HAVIK SPERWER SPERWER
BlK GrK Ha Sp
• • • • X
X X X X •
X X X X •
X X X X •
• • • • •
3 3 3 3 3
BUIZERD TORENVALK BOOMVALK SLECHTVALK PATRIJS PATRIJS
Bui TV BV SlV Pa
• • • • • X
X X X X • X
X X X X X •
X X X X X •
• • • • • •
3 3 3 3
2 2 2 2 1 2 1
1 FEB-15 JUL 1000 1 MRT-15 JUL 500 1 MEI-15 SEP 1000 1 FEB-30 JUN 2500 15 FEB-20 JUN 500 15 FEB-20 JUN 500
KWARTEL FAZANT WATERRAL WATERRAL PORSELEINH
Kw Fa WR PH
X X %X • • X X X X
X X X • X
X X X • X
• • • • •
1 2 1 1 2 1 1
20 MEI-31 JUL 1000 1 FEB-30 JUN 300 15 APR-10 JUL 200 15 APR-10 JUL 200 1 MEI-15 JUL 300
KLEIN WATERH KLEINST WH KWARTELKON WATERHOEN MEERKOET
KnW KsW KwK WH MK
X X X X X
X X X X X
X X X X X
X X X X X
• • • • •
1 1 1 1 2 1
10 MEI-31 JUL 10 MEI-31 JUL 20 MEI-31 JUL 20 APR-15 JUN 20 APR-10 JUN
300 300 500 300 500
SCHOLEKSTER in getijdengebied STELTKLUUT KLUUT KLEINE PLEV KLEINE PLEV
Sc
• X • • • X
X X X X • X
X X X X X •
X X X X X •
• • • • • •
2 1 2 2 2 1 1 2 1
1 MEI-10 JUN 10 MEI-10 JUN 15 MEI-15 JUL 1 MEI-15 JUN 15 MEI-15 JUL 1-30 JUN
1000 1000 1000 1000 1000 1000
BONTBEKPLEV BONTBEKPLEV STRANDPLEV KIEVIT KEMPHAAN
BPl
• • X X X X • • X X X X %X X 0 &• • X
• • • X •
1 2 1 2 1 2 1 1
1 MEI-15 JUL 1-30 JUN 15 MEI-15 JUN 10 APR-10 MEI 15 MEI-30 JUN
1000 1000 1000 1000 1000
• X • X
H Stel Kl KPl
SPl Ki KH
WATERSNIP WATERSNIP HOUTSNIP HOUTSNIP GRUTTO
WS
WULP TURELUUR TURELUUR OEVERLOPER ZWARTKOPME
Wu Tu
KOKMEEUW STORMMEEUW KLEINE MANTM ZILVERMEEUW GEELPOOTME
KoM StM KMM ZiM GeM
GROTE MANTM GROTE STERN VISDIEF
GMM GSt VD
H
H H H
HS Gr
H H
OeV ZKM H H H H
H H
2 2 2 2 2
1000 1000 1000 500 1000
• X • X %X
X • X • X
X • X • 0
• • • • X
1 1 1 1 2 1
20 APR-30 JUN 15 MEI-30 JUN 15 MRT-20 JUL 1 MEI-20 JUL 10 APR-10 MEI
1000 1000 1000 1000 1000
• • X • X
X • X • X
X X • X X
X X • X X
• • • • X
2 1 2 1 2 1 2 2 1
15 MRT-31 MEI 20 APR-15 JUN 15 MEI-15 JUN 1-30 JUN 1 MEI-30 JUN
1000 1000 1000 1000 500
X X X X X
X X X X X
X X X X X
X X X X X
X X X X X
1 1 1 1 2
20 MEI-15 JUN 500 20 MEI-15 JUN 500 20 MEI-15 JUN 500 20 MEI-15 JUN 500 20 MEI-15 JUN 1000
• X X X X X X X X X X X X X X
2 1 1 1
20 MEI-15 JUN 1000 20 MEI-15 JUN 500 20 MEI-30 JUN 500
0 Kievit. Waarnemingen van ouders met donsjongen zijn niet geldig in agrarisch gebied (flinke verplaatsingen) 0 Grutto. Waarnemingen van ouders met donsjongen zijn niet geldig in agrarisch gebied (flinke verplaatsingen), behalve bij lage dichtheid (<5 paar/100 ha) en dan datumgrens verlengen tot 20 mei.
Handleiding BMP 2004
44
NOORDSE STERN NSt DWERGSTERN DSt
M
Hoeveel geldige waarnemingen vereist? G= in gehele periode D= in periode tussen de datumgrenzen
1
G D
Datumgrenzen
X X X X X X X X X X
1 1
20 MEI-30 JUN 20 MEI-15 JUN
500 500
1 1 1 1 1
20 MEI-30 JUN 1 FEB-31 JUL 1 APR-31 JUL 1 MEI-15 SEP 15 MRT-20 AUG
500 300 300 300 300
1 2 1 1 1
1 MEI-20 JUL 300 1 FEB-30 JUN 500 15 MEI-30 JUN 1000 1 FEB-10 OKT 1000 15 FEB-15 APR 500
Dag
Tijd van het jaar (maanden) F
Bij hoeveel normbezoeken, welk interpretatiecriterium? 1, 2 of 3?
Geldige waarnemingen: Nesten tellen Nestindicerend, Nestvondst Territoriumindicerend Paar in broedbiotoop Volwassen individu in broedbiotoop A
M
J
J
Fusieafstand in meters
Tijd van de dag ( = beste tijd) Z = zonsopgang O = ochtend en overdag A = avond N = nacht H = hoog water (vloed)
A
Z H H
O A
N
V P T N Nt
2
3
ZWARTE STERN STADSDUIF HOLENDUIF HOUTDUIF TURKSE TORT
ZSt StaD Hol HD TT
X • • • •
X X X X X
X X X X X
X X X X X
X • • • •
ZOMERTORTEL HALSBANDPARKIE KOEKOEK KERKUIL STEENUIL
ZoT Hals Koe KU SU
• • • X X
X X • X X
X X X X X
X X X X X
• • • X •
BOSUIL RANSUIL RANSUIL VELDUIL NACHTZWALUW
BU RU
X • X X X
X • X X X
X X • X X
X X • X X
• • • • •
1 1 2 1 2 1 1
1 JAN-10 JUL 500 20 FEB-20 JUL 500 15 MRT-20 JUL 1000 1 MEI-20 JUN 1000 15 MEI-10 AUG 300
X X • X X
X X • X X
X X X • X
X X X • X
X • • • •
1 2 1 1 2 1 1
1 JUN-15 JUL 1 APR-15 MEI 1 MEI-31 JUL 15 MEI-31 JUL 1 MRT-31 MEI
2000 500 500 1000
X • X X X
X X • X X
X X • X X
X X • X X
• • • • •
2 1 1 2 1 1
15 MRT-20 JUN 1 MRT-30 JUN 15 APR-30 JUN 1 MRT-20 JUN 1 FEB-20 JUN
600 500 500 500 300
VU NZ
GIERZWALUW IJSVOGEL DRAAIHALS DRAAIHALS GROENE SPECHT
GZ IJs DH
ZWARTE SPECHT GROTE BO SP GROTE BO SP MIDDELST B SP KLEINE BO SP
ZS GBS
GS
MBS KBS
KUIFLEEUWERIK BOOMLEEUWERIK VELDLEEUWERIK OEVERZWALUW BOERENZWALUW BOERENZWALUW
KL BL VL OZ BZ
X X • X • X
X X X • • X
X X X • • X
X X X • • X
• • • X X •
HUISZWALUW BOOMPIEPER GRASPIEPER GRASPIEPER GELE KWIKST GELE KWIKST
HZ BP GP
• • • X • X
• • • X • X
• X X • X •
• X X • X •
X • • • • •
• X X X X
X • X X X
X • X X X
• • • • •
X X X X X
X X X X X
GKw
1-6
7-13
14+
1-6
7-13
14+
1-12 13+ 1-12 13+ 1-12 13+ 1-22 1-12 13+ 1-3 4-7 8+ 1-9 10-13 14+
1 1 1 1 1 2
15 MRT-15 JUL 500 15 MRT-20 JUN 300 1 APR-15 JUN 300 20 MEI-15 JUL 500 1 JUN-15 JUL 1 JUN-15 AUG 1000
1 1 1 1 1 1
15 JUN-15 AUG 15 APR-10 JUL 1 APR-30 JUN 15 MEI-30 JUN 15 APR-20 JUL 1 JUN-20 JUL
300 200 300 300 300 300
7-10 10-13 10-13 7-13 7-13
11+ 14+ 14+ 14+ 14+
• • • • •
1-6 1-6
7-13 7-13
14+ 14+
1 1 2 1 2 1 2 1
15 APR-20 JUL 1 JUN-20 JUL 20 APR-20 JUN 15 APR-10 JUL 20 MEI-10 JUL
300 300 500 300 300
• • • • •
1-6 1-12 1-9 1-3 1-6
7-9 13+ 10-13 4-7 7-10
10+ 14+ 8+ 11+
1 1 1 1 1
1 FEB-20 JUL 10 MRT-10 JUL 1 MEI-30 JUN 10 MEI-20 JUN 1 APR-15 JUL
200 200 200 200 200
1-6
7-10
11+
1
20 APR-10 JUL
200
GGK WKw Rouw
• X X X X
WINTERKONING HEGGENMUS ROODBORST NACHTEGAAL BLAUWBORST
W HM R N BB
• • • • •
ZWARTE ROOD
ZR
• • X X •
Handleiding BMP 2004
14+
1-6 1-9 1-9 1-6 1-6
ENGELSE KW ENGELSE KW GROTE GELE KW WITTE KWIKST ROUWKWIKST
EKw
1-16 17+ 1-12 13+ 1-8 9-13
45 Geldige waarnemingen: Nesten tellen Nestindicerend, Nestvondst Territoriumindicerend Paar in broedbiotoop Volwassen individu in broedbiotoop
M
A
M
J
J
A
Hoeveel geldige waarnemingen vereist? G= in gehele periode D= in periode tussen de datumgrenzen
1
2
G D
Datumgrenzen
Dag
Tijd van het jaar (maanden) F
Bij hoeveel normbezoeken, welk interpretatiecriterium? 1, 2 of 3?
Fusieafstand in meters
Tijd van de dag ( = beste tijd) Z = zonsopgang O = ochtend en overdag A = avond N = nacht H = hoog water (vloed)
Z
O A
N
V P T N Nt
3
GEKRAAGDE RST GR PAAPJE Paap PAAPJE ROODBORSTTAP RTa ROODBORSTTAP
• • X • X
• • X • X
X X • X •
X X • X •
• • • • •
1-6 1-6 1-6 1-6 1-6
7-13 7-10 7-10 7-11 7-11
14+ 11+ 11+ 12+ 12+
1 1 1 1 1
10 MEI-30 JUN 15 MEI-20 JUL 1 JUN-20 JUL 15 MRT-15 JUL 15 APR-15 JUL
200 200 200 200 200
TAPUIT TAPUIT MEREL KRAMSVOGEL KRAMSVOGEL
• X • • •
• X • • X
X • X X •
X • X X •
• • • • •
1-3 4-7 1-3 4-7 1-15 16+
8+ 8+
1 1 1 2 1 2 1
15 APR-31 JUL 1 0JUN-31 JUL 1 MRT-15 JUL 10 MRT-30 JUN 15 MEI-30 JUN
200 200 200 500 500
ZANGLIJSTER Z GROTE LIJSTER GL CETTI'S ZANGER CZ GRASZANGER GrZ SPRINKHAANZANGSZ
• • • • •
• X • • •
X X X X X
X X X X X
• • • • •
1-12 13+ 1-9 10+ 1-9
10-13 14+
1 1 2 2 1
20 APR-30 JUN 1 MRT-31 MEI 1 APR-15 JUL 1 APR-15 SEP 1 MEI-20 JUL
300 500 300 300 200
SNOR RIETZANGER BOSRIETZANGER KLEINE KAREK GROTE KAREK
Sn RZ B KK GK
• • • • •
• • • • •
X X X X X
X X X X X
• • • • •
1-6 1-6 1-6 1-9 1-3
7-13 7-10 7-10 10-13 4-7
14+ 11+ 11+ 14+ 8+
1 1 1 1 1
1 MEI-1O JUL 1 MEI-20 JUL 15 MEI-20 JUL 15 MEI-10 JUL 15 MEI-15 JUL
200 200 100 100 300
SPOTVOGEL ORPHEUSSPOTV BRAAMSLUIPER GRASMUS TUINFLUITER
SV OrSV BS GM T
• • • • •
• • • • •
X X X X X
X X X X X
• • • • •
1-6
7-10
11+
1-9 1-6 1-6
10-16 17+ 7-10 11+ 7-10 11+
1 2 1 1 1
15 MEI-15 JUL 15 MEI-15 JUL 1 MEI-30 JUN 1 MEI-10 JUL 1 MEI-20 JUL
200 200 300 200 200
ZWARTKOP BERGFLUITER FLUITER TJIFTJAF FITIS
ZK BFl Fl Tj F
• • • • •
• • • • •
X X X X X
X X X X X
• • • • •
1-6
7-10
11+
1-6 1-6 1-6
7-10 7-10 7-10
11+ 11+ 11+
1 2 1 1 1
20 APR-20 JUL 1 MEI-30 JUN 15 MEI-30 JUN 15 APR-20 JUL 20 APR-10 JUL
200 200 200 200 100
GOUDHAAN VUURGOUDHAAN GRAUWE VLIEG BONTE VLIEGENV BAARDMAN
GH VGH GVl BVl BM
• • • • X
• • X • X
X X X X X
X X X X X
• • • • •
1-12 1-9 1-9 1-6
13+ 10-16 17+ 10-13 14+ 7-10 11+
1 1 1 1 2 1
20 APR-30 JUN 1 MEI-30 JUN 15 MEI-10 AUG 20 APR-15 JUN 1 APR-1 JUN
100 200 200 200 500
STAARTMEES GLANSKOP MATKOP KUIFMEES ZWARTE MEES
SM Gla Mat Kf ZM
• • • X •
X X X X •
X X X X X
X X X X X
• • • • •
1-18 1-12 1-12 1-12 1-12
13+ 13+ 13+ 13+
1 1 1 1 1
1 MRT-31 MEI 1 FEB-10 JUN 1 FEB-30 JUN 1 MRT-15 JUN 15 MRT-30 JUN
500 300 500 300 300
PIMPELMEES KOOLMEES BOOMKLEVER TAIGABOOMKR BOOMKRUIPER
P K BKl TBKr BKr
• • • X •
X X X X •
X X X X X
X X X X X
• • • • •
1-12 13+ 1-9 10-13 14+ 1-6 7-10 11+
1 1 1 2 1
15 MRT-30 JUN 15 MRT-30 JUN 15 FEB-31 MEI 1 APR-30 JUN 1 FEB-20 JUN
300 300 300 300 200
BUIDELMEES WIELEWAAL GRAUWE KLAUW GRAUWE KLAUW GAAI
BuM Wie GKl
X • • X X
X X X • X
X X X • X
X X X • X
• • • • •
2 1 1 1 2 1 2
1 MEI-20 JUL 10 MEI-15 JUL 20 MEI-20 JUL 10 JUN-20 JUL 1 APR-10 JUL
500 500 500 500 500
Ta M KV
Gaai
1-9
10-13 14+
1-6
7-10
11+
Handleiding BMP 2004
46 Geldige waarnemingen: Nesten tellen Nestindicerend, Nestvondst Territoriumindicerend Paar in broedbiotoop Volwassen individu in broedbiotoop
G D
Datumgrenzen
E Ka Ro ZKr BoKr
• • • • X
X X • X X
X X • X X
• • X • •
2 1 1 2 2
1 FEB-30 JUN 1 MRT-10 MEI 15 APR-10 MEI 1 MRT-30 JUN 1 MEI-10 AUG
RAAF SPREEUW HUISMUS RINGMUS VINK
Rf S H RM V
• X X • X X %X X • X X • • X
X X X X X
• • • • •
2 2 1 1 7-13 14+ 1 10-16 17+ 1
KEEP KEEP EURO KANARIE EURO KANARIE GROENLING
Keep
• X • X •
X • • X X
X • X • X
X • X • X
• • • • •
• X X X X
X • X X X
X • X X X
• • • • •
G
A
M
J
J
A
1
EKSTER KAUW ROEK ZWARTE KRAAI BONTE KRAAI
EK
M
Hoeveel geldige waarnemingen vereist? G= in gehele periode D= in periode tussen de datumgrenzen
Dag
Tijd van het jaar (maanden) F
Bij hoeveel normbezoeken, welk interpretatiecriterium? 1, 2 of 3?
Z
O A
N
V P T N Nt X X • X X
PUTTER PUTTER SIJS KNEU KLEINE BARMSIJS
Pu Sijs Kn Barm
• X • • •
KRUISBEK ROODMUS
KB RoM
• X X X • • X X X •
GOUDVINK APPELVINK GEELGORS RIETGORS GRAUWE GORS
GV AV GG RG GrG
X • • • •
Handleiding BMP 2004
Fusieafstand in meters
Tijd van de dag ( = beste tijd) Z = zonsopgang O = ochtend en overdag A = avond N = nacht H = hoog water (vloed)
X X X X X
X X X X X
X X X X X
• • • • •
1-6 1-9
2
3
300 300 500 300 500
15 FEB-31 MEI 1500 1 APR-31 MEI 100 10 MRT-20 JUN 100 1 APR-15 JUN 200 20 APR-20 JUL 200
1-15 16+ 1-15 16+ 1-16 17+
1 1 1 1 1
15 MEI-20 JUL 1 JUN-20 JUL 15 APR-31 JUL 15 MEI-31 JUL 1 MEI-30 JUN
200 200 300 300 300
1-18 1-18 1-9 10-16 17+ 1-12 13+ 1-9 10-16 17+
1 1 1 1 1
1 APR-15 JUL 10 MEI-15 JUL 20 APR-15 JUN 1 MEI-20 JUL 10 MEI-31 JUL
300 500 300 500 500
2 2 1
1 JAN-15 MEI 10-30 JUN
500 500
15 APR-20 AUG 15 MRT-20 JUN 1 APR-20 JUL 1 MEI-10 JUL 15 MEI-20 JUL
500 300 300 200 500
1-12 1-9 1-6 1-9
13+ 10-14 15+ 7-13 14+ 10-13 14+
1 1 1 1 1
Broedvogel Monitoring Project SOVON Nederland is door zijn afwisselende landschap met droge en natte natuur en het milde klimaat een belangrijk broedgebied voor veel bijzondere vogelsoorten. Tegelijkertijd kent Nederland een hoge bevolkingsdichtheid en verstedelijking. Dit schept bijzondere verplichtingen ten aanzien van het behoud van deze vogelsoorten en de inrichting en het beheer van de broedgebieden. Mede om deze reden vinden in ons land al tientallen jaren inventarisaties plaats van broedvogels, in hoofdzaak uitgevoerd door vrijwilligers. Inventarisaties richten zich op alle broedvogels, van zeldzame vogels en kolonievogels tot algemene soorten. Deze handleiding geeft richtlijnen voor inventarisaties van algemene soorten in proefvlakken. Broedvogelinventarisaties worden georganiseerd door SOVON Vogelonderzoek Nederland binnen het Netwerk Ecologische Monitoring van de Nederlandse overheid. Het onderzoek vindt plaats in samenwerking het Centraal Bureau voor de Statistiek, het Expertisecentrum Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, het Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling, het Rijksinstituut voor Kust en Zee en Vogelbescherming Nederland. Contactadres: SOVON Vogelonderzoek Nederland Rijksstraatweg 178 6573 DG Beek-Ubbergen 024-6848111 email: info.sovon.nl homepage: www.sovon.nl