HANDICAP EN ARBEID Deel I Definities en Statistieken over de arbeidsdeelname van mensen met een handicap (januari 2013)
Erik Samoy Departement Werk en Sociale Economie
Inhoud Definities en Statistieken over de arbeidsdeelname van mensen met een handicap .................... 5 1.1
Definitie van het begrip arbeidshandicap .......................................................................................... 5
1.2. Gehandicapten in de bevolking op werkzame leeftijd ...................................................................... 8 1.3
De werkzaamheidsgraad van mensen met een handicap ............................................................... 11
1.4. Focus op de arbeidsgehandicapten .................................................................................................. 24 1.5
Kwaliteit van de arbeid ..................................................................................................................... 37
1.6
Evaluatie van het groeiscenario en de doelstelling 2020 ................................................................. 39
2
Lijst van gebruikte afkortingen
APS APS survey BuSO BVR CAO 26 CLB EAK ESS FB ICF LKC MMPP NIS NNG NWWZ PSBH RVA SILC SEE2001 SERV STV UVW VAPH VDAB VIP VL W2 W3 WGO/WHO ZIV
Administratie Planning Statistiek (nu SVR: Studiedienst Vlaamse Regering) Nu "Sociaal-culturele verschuivingen in Vlaanderen" Buitengewoon secundair onderwijs Besluit van de Vlaamse Regering Collectieve arbeidsovereenkomst 26 Centrum voor leerlingenbegeleiding Enquête naar de arbeidskrachten European Social Survey Functiebeperkingen International Classification of Functioning, Disability and Health Lokaal klantencentrum van de VDAB Medische, mentale, psychische, psychiatrische Nationaal Instituut voor de statistiek (nu Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie) Niet-normaal geschikten Niet werkende werkzoekenden Panel Studie Belgische Huishoudens Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening Survey on Living and Income Conditions Socio-economische enquête 2001 Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen Stichting Technologie Vlaanderen Uitkeringsgerechtigde volledig werkloze Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding Vlaamse inschakelingspremie Vlaanderen Bijstandsveld W2 van het VAPH (ondersteuning op de reguliere arbeidsmarkt of beschutte tewerkstelling) Bijstandsveld W3 van het VAPH (ondersteuning op de reguliere arbeidsmarkt) Wereldgezondheidsorganisatie Ziekte- en invaliditeitsverzekering
3
Inleiding De voorliggende tekst is een bijgewerkte versie van het eerste deel van de nota “Handicap en Arbeid” die eerst gepubliceerd werd op de website van het Vlaams Agentschap voor personen met een handicap (VAPH) en later op die van het Departement Werk en Sociale Economie. In het tweede deel, dat apart is gepubliceerd, worden de beleidsontwikkeligen beschreven en geanalyseerd. Dit eerste deel biedt een overzicht van statistische gegevens over mensen met een handicap in de bevolking en hun arbeidsdeelname. Ze zijn gebaseerd op de resultaten van groots opgezette landelijke of internationale surveys waarin ook vragen over handicaps en langdurige gezondheidsproblemen zijn opgenomen. Dit maakt het mogelijk de arbeidsmarktpositie van mensen met een handicap en de samenhang ervan met andere kenmerken zoals sekse, leeftijd en opleidingsniveau te onderzoeken. Een systematische monitoring van de arbeidsdeelname van mensen met een handicap was lange tijd niet mogelijk omdat de gegevens onderling te moeilijk vergelijkbaar waren en de analysemogelijkheden te beperkt. De beschikbare data leverden wel overtuigend bewijs dat een handicap of een langdurige gezondheidsaandoening de arbeidsdeelname sterk negatief beïnvloedt. Sinds enkele jaren worden er vragen over handicap opgenomen in de jaarlijkse "Enquête naar de arbeidskrachten" (EAK), waardoor de mogelijkheden voor monitoring van de arbeidsdeelname van arbeidsgehandicapten veel verbeterd zijn. De meeste niet-werkende mensen met een handicap zijn “inactieven” over wie ook via de uitkeringstelsels (beperkte) informatie kan worden verkregen. De niet-werkende werkzoekenden vormen een veel kleinere groep die echter via de statistieken van de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding (VDAB) goed kan worden opgevolgd. Dat blijft wel lastig omdat zowel ontwikkelingen op de arbeidsmarkt als institutionele factoren en wijzigingen van de definities de omvang van deze groep beïnvloeden. Op het gebied van handicap en arbeidshandicap is de definitieproblematiek trouwens nooit ver weg. Over de werkende arbeidsgehandicapten is het minst bekend, maar recente enquêtes over de Werkbaarheid van werk brachten nieuwe gegevens aan het licht. Ter afronding wordt aan de hand van een vergelijking tussen de resultaten van de EAK van 2002, 2007, 2009, 2010, 2011 en 2012 nagegaan of het groeiscenario van 2003 verwezenlijkt werd en welke de perspectieven voor 2020 zijn.
4
Definities en Statistieken over de arbeidsdeelname van mensen met een handicap De jongste jaren is er veel informatie over de arbeidsdeelname van mensen met een handicap beschikbaar gekomen. De gegevens zijn evenwel soms moeilijk te interpreteren en te vergelijken omdat de begrippen handicap en arbeidshandicap op uiteenlopende wijze worden gedefinieerd en geoperationaliseerd.
1.1 Definitie van het begrip arbeidshandicap Op grond van het model (figuur 1) dat aan de basis ligt van de in 2002 door de Wereldgezondheidsorganisatie (WGO) opgestelde “International Classification of Functioning, Disability and Health” (ICF) wordt een handicap gezien als een participatieprobleem dat resulteert uit het samenspel tussen aandoeningen, ziekten, letsels en daaruit voortvloeiende anatomische eigenschappen en functiestoornissen (bv. in de mobiliteit van de gewrichten), beperkingen bij het uitvoeren van activiteiten (bv. een staande houding aanhouden), persoonlijke factoren (bv. de aanvaarding van de aandoening, compenserende persoonlijke vaardigheden) en externe factoren (de fysieke en sociale omgeving). De aanwezigheid van een (mentale, psychische, lichamelijke of zintuiglijke) aandoening, ziekte of letsel is dus een noodzakelijke voorwaarde voor het ontstaan van een handicap, maar de handicap is het resultaat van het samenspel van meerdere factoren.
In het decreet tot oprichting van het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH) wordt een handicap op dezelfde manier gedefinieerd, maar er wordt als bijkomende voorwaarde gesteld dat het participatieprobleem langdurig en belangrijk moet zijn. Op die manier wordt een doelgroep voor 'specifiek' beleid afgebakend.
5
“elk langdurig en belangrijk participatieprobleem van een persoon dat te wijten is aan het samenspel tussen functiestoornissen van mentale, psychische, lichamelijke of zintuiglijke aard, beperkingen bij het uitvoeren van activiteiten en persoonlijke en externe factoren”.1 De handicap is dus niet de medische aandoening of de functiestoornis, maar het participatieprobleem dat mede door die aandoening of die stoornis ontstaat. Omdat de term “handicap” in het dagelijkse taalgebruik vaak gelijkgesteld wordt met de stoornis spreekt men ook van een “handicapsituatie” wat beter weergeeft dat er verschillende soorten factoren in het spel zijn. Een arbeidshandicap is dan : "elk langdurig en belangrijk probleem van deelname aan het arbeidsleven dat te wijten is aan het samenspel tussen functiestoornissen van mentale, psychische, lichamelijke of zintuiglijke aard, beperkingen bij het uitvoeren van activiteiten en persoonlijke en externe factoren." In 2008 is deze laatste definitie ingeschreven in het decreet tot oprichting van de VDAB.2 Deelname aan het arbeidsleven omvat het verkrijgen en behouden van een baan en er vooruitgang in maken. Dit betekent dat de groep arbeidsgehandicapten enkel het vak A uit het onderstaande schema omvat, namelijk de mensen die zowel functiestoornissen en/of activiteitsbeperkingen hebben als een langdurig en belangrijk participatieprobleem op het gebied van arbeid. Dat participatieprobleem wordt vaak omschreven in termen van afstand tot de arbeidsmarkt. Schema 1 Relatie gezondheidsproblemen – functiestoornissen en afstand tot de arbeidsmarkt Langdurig en belangrijk Geen langdurig en belangrijk participatieprobleem op participatieprobleem op het gebied van arbeid = grote het gebied van arbeid = geringe afstand tot de arbeidsmarkt afstand tot de arbeidsmarkt Functiestoornissen Geen functiestoornissen
A
C
B
D
Met grote afstand A= arbeidsgehandicapten B = mensen die een grote afstand hebben tot de arbeidsmarkt om andere redenen dan een gezondheidsprobleem (aandoeningen, ziektes of letsels en hun gevolgen) Geen grote afstand C = mensen met een functiestoornis die geen langdurige en belangrijke belemmering vormt voor hun arbeidsdeelname D = de "gewone" werkzoekende of werkende. Om te kunnen vaststellen wie arbeidsgehandicapt is, moet de theoretische definitie in concrete, meetbare termen worden vertaald of “geoperationaliseerd”. Dat gebeurt op verschillende manieren.
1 2
Decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid “Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap”, art. 2, 2°. Decreet van 21 november 2008 houdende bepalingen tot begeleiding van de tweede aanpassing van de begroting 2008, art.77.
6
Volgend het BVR van 18 juli 2008 betreffende de professionele integratie van personen met een arbeidshandicap (art. 3) zijn personen met een indicatie van arbeidshandicap : 1° personen met een handicap, erkend door het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap; 2° personen die gewezen leerling zijn van het buitengewoon onderwijs en die hoogstens een getuigschrift of diploma behaald hebben in het buitengewoon onderwijs; 3° personen die op basis van hun handicap in aanmerking komen voor een inkomensvervangende tegemoetkoming of integratietegemoetkoming, verstrekt aan personen met een handicap op basis van de wet van 27 februari 1987 houdende tegemoetkomingen aan personen met een handicap; 4° personen die in het bezit zijn van een afschrift van een definitief geworden gerechtelijke beslissing of van een attest van een bevoegde federale instelling waaruit een blijvende graad van arbeidsongeschiktheid blijkt; 5° personen die recht geven op bijkomende kinderbijslag of personen die recht hebben op een verhoogde kinderbijslag voor hun kind of kinderen ten laste als ouder met een handicap; 6° personen die een invaliditeitsuitkering ontvangen op basis van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994 7° personen met een attest van een door de VDAB aangewezen dienst of arts. Het is dus enkel voor personen die niet onder een van de eerste zes categorieën vallen dat er een aparte vaststelling is van een arbeidshandicap, zoals omschreven in de definitie. In de andere gevallen worden de criteria en procedures die andere instanties hanteren beschouwd als een valabele operationalisering. De groep personen met een indicatie van een arbeidshandicap wordt ook de kansengroep arbeidsgehandicapten genoemd. Een deel daarvan komen in aanmerking voor bijzondere tewerkstellingsondersteunende maatregelen, en dan spreekt de VDAB van personen met een arbeidshandicap (zie BVR van 18-07-2008, art 1, 8°). Daarnaast kunnen mensen zichzelf als gehandicapt bestempelen (zelfdefinities). Dit is bijvoorbeeld het geval in de Gezondheidsenquête, de Socio-economische enquête (2001), de Survey on Living and Income Conditions (SILC) en de Enquête naar de Arbeidskrachten (EAK) waarin de ondervraagden kunnen vermelden dat zij gezondheidsproblemen hebben en daardoor moeilijkheden ervaren in hun dagelijks leven en/of in verband met werk. De theoretische definitie van arbeidshandicap kan dus op verschillende manieren worden geoperationaliseerd. Naargelang de context waarin ze gehanteerd worden en het beoogde doel, zijn al deze operationaliseringen legitiem. Zo kunnen de vragen die in de enquêtes worden gesteld een geldige operationalisering vormen voor het toetsen of evenredige participatie wordt bereikt. Wil men specifieke maatregelen voor arbeidsgehandicapten nemen, dan moet deze groep eerst worden geïdentificeerd en in kaart gebracht. We beschrijven dit proces in twee stappen. Eerst proberen we te achterhalen hoeveel mensen op werkzame leeftijd belemmeringen (niet noodzakelijk op het gebied van arbeid) ervaren als gevolg van gezondheidsproblemen en wat hun arbeidsmarktpositie is (punt 1.2 en 1.3). We doen dit op basis van zelfdefinities in enquêtes. Binnen de groep “gehandicapten” gaan we daarna op zoek naar deelgroepen werkzoekenden en werkenden die duidelijk tot de groep “arbeidsgehandicapten” behoren (punt 1.4). 7
1.2. Gehandicapten in de bevolking op werkzame leeftijd De eenvoudige vraag “Hoeveel mensen met een handicap zijn er”, is niet gemakkelijk te beantwoorden omdat er geen register van “gehandicapten” bestaat. Er zijn wel meerdere administratieve bronnen, maar die zijn zeker niet volledig 'dekkend' (zie verder). Voor algemene cijfers moeten we een beroep doen op enquêtes die vragen over handicap bevatten. We presenteren de resultaten van een aantal enquêtes bij de gehele bevolking (alle leeftijden) maar gezien de thematiek van deze nota, namelijk arbeid, beperken we ons tot de resultaten voor de bevolking op werkzame leeftijd. Van het begin van de jaren negentig tot in 2002 is jaarlijks een panel van huishoudens bevraagd in de “Panel Studie Belgische Huishoudens” (PSBH) waarin ook handicaps en chronische ziektes aan bod komen. We vermelden de gegevens voor 1998 en 2000. Er zijn ook al vier Gezondheidsenquêtes gehouden (in 1997, 2001, 2004, 2008) waarin die problemen ter sprake komen. In de jaarlijkse survey in opdracht van de Vlaamse Regering (APS-survey) wordt sinds 2002 gevraagd naar handicaps en chronische ziektes en ook in de jaarlijkse Enquête naar de Arbeidskrachten (EAK) van 2002, 2007 en jaarlijks vanaf 2009 wordt hierover een vraag gesteld (zie Samoy 2001, 2003a, 2003b en 2004 en Devisch & Samoy 2003). Sedert 2002 wordt een tweejaarlijkse Europese enquête gehouden, de European Social Survey (ESS), die voor een aantal jaren eveneens een vraag over handicaps bevat en ook de SILC (Survey on Income and Living Conditions) bevat dergelijke vragen (Vandenbroucke, 2010). De omvangrijkste enquête is de Socio-economische enquête uit 2001 (SEE2001, zie Samoy 2005). Omdat de vraagformulering erg belangrijk is om enquêteresultaten juist te kunnen interpreteren, zetten we alle relevante vragen uit de genoemde enquêtes op een rij. Schema 2 Handicapgerelateerde vragen in enquêtes
PSBH-1998 en PSBH-2000 Hebt U een chronisch gezondheidsprobleem (fysisch of psychisch), een ziekte of een handicap? Ja - Neen. Wordt U erdoor gehinderd in uw dagelijkse activiteiten? Ja, ernstig - Ja, enigermate - Neen. Gezondheidsenquête 1997, 2001, 2004, 2008 Heeft U last van één of meerdere langdurige ziekten, langdurige aandoeningen of handicaps? Ja - Neen. Is U vanwege deze ziekte(n), aandoening(en) of handicap(s) belemmerd in uw dagelijkse bezigheden? Voortdurend / Af en toe / Niet of zelden Is U als gevolg van deze ziekte(n), aandoening(en) of handicap(s) bedlegerig? Voortdurend / Af en toe / Niet of zelden. SEE2001 Hebt u last van één of meerdere langdurige ziekten, langdurige aandoeningen of handicaps? Ja - Nee. Indien JA, bent u door deze ziekten, aandoeningen of handicaps belemmerd in uw dagelijkse bezigheden? Voortdurend / Af en toe / Niet of zelden. Indien JA, bent u bedlegerig vanwege deze ziekten, aandoeningen of handicaps? Voortdurend / Af en toe / Niet of zelden. APS-survey 2002 en volgende Heeft U last van één of meerdere langdurige ziekte(n), langdurige aandoening(en) of handicap(s)? Ja - Neen. 8
Is U vanwege deze ziekte(n), aandoening(en) of handicap(s) voortdurend, af en toe of zelden of niet belemmerd in uw dagelijkse bezigheden? Voortdurend - Af en Toe -Zelden of Niet. EAK 2002 Hebt u een handicap of lijdt u aan een langdurig gezondheidsprobleem? Ja - Neen. EAK 2007 – 2009 – 2010 -2011 Ervaart U in uw dagelijkse bezigheden (op het werk of daarbuiten) hinder door een handicap, een langdurige aandoening of een langdurige ziekte (al dan niet werkgerelateerd). Ja, in erge mate, Ja, in zekere mate, Neen. ESS 2006/2007 Wordt u op de een of andere manier gehinderd in het uitvoeren van dagelijkse activiteiten door een langdurige ziekte of door een handicap, of door een lichamelijke of geestelijke aandoening ? Ja, erg - Ja, in zekere mate - Nee. SILC 2004- …. Lijdt u aan een handicap, langdurige ziekte of aandoening (gezondheidsprobleem) Bent u, vanwege een gezondheidsprobleem, gedurende de laatste zes maanden of langer beperkt geweest in activiteiten die mensen gewoonlijk doen ? Ja, erg beperkt, Ja, beperkt, Neen, niet beperkt. De vragen in de verschillende enquêtes zijn weliswaar niet identiek maar toch voldoende gelijklopend om de resultaten te kunnen vergelijken. In alle enquêtes wordt gepeild naar de aanwezigheid van zowel handicaps als van langdurige gezondheidsaandoeningen maar omdat ze in één adem worden genoemd en niet in afzonderlijke vragen worden behandeld, kan geen onderscheid tussen beide worden gemaakt. Het aspect “langdurigheid” zit in het begrip handicap zelf vervat. Voor ziektes wordt steeds gevraagd naar langdurige of chronische ziektes (of aandoeningen of gezondheidsproblemen). Kortstondige ziektes of ziektes waarvan de respondent verwacht dat ze niet lang zullen duren, zouden dus niet vermeld mogen zijn. Door de vraagformulering wordt een breed net uitgeworpen, maar daarna wordt de “vangst” gereduceerd door te vragen naar de invloed van de ziektes en handicaps op het dagelijkse leven. In de PSBH, de Gezondheidsenquête, de APS-survey en de SILC wordt aan respondenten die een gezondheidsprobleem, ziekte, aandoening of handicap vermelden, vervolgens gevraagd of zij er hinder of belemmeringen van ondervinden in hun dagelijkse bezigheden. In de gezondheidsenquêtes en de SEE2001 kan ook bedlegerigheid als gevolg worden vermeld. In de EAK 2002 wordt alleen gevraagd naar belemmeringen in de deelname aan het arbeidsleven (daarover later meer). Deze enquêtes maken het dus mogelijk om binnen de groep die verklaart een handicap of een langdurige ziekte te hebben, een deelgroep te onderscheiden die daar in het dagelijkse leven of in het arbeidsleven last van heeft. Op basis van de ESS en de EAK-2007-2009-2010 is dit niet mogelijk omdat de aspecten “aanwezigheid van een handicap, ziekte of aandoening” en “resulterende belemmeringen” samen in één vraag zitten en bovendien wordt er enkel aan 'dagelijkse bezigheden' gerefereerd. In de EAK-2011 is tijdens het tweede kwartaal, naast de hierboven vermelde vraag over handicaps, op vraag van Eurostat een speciale module toegevoegd met meer gedetaileerde vragen (zoals in 2002). In de loop van 2013 zal hierover worden gerapporteerd.
9
Om te kunnen spreken van een arbeidshandicap, is vereist dat de gezondheidsbeperkingen gepaard gaan met belemmeringen in het arbeidsleven. Enkel in de EAK 2002 (en in 2011) is dit rechtstreeks gemeten. Op basis van alle andere enquêtes kan wel worden achterhaald of handicaps en langdurige gezondheidsproblemen voorkomen en of zij belemmeringen in het dagelijks functioneren tot gevolg hebben, waartoe de respondent het werk kan rekenen. Tabel 1 laat zien hoeveel mensen verklaren een handicap of langdurige ziekte te hebben en voor hoeveel mensen dat resulteert in belemmeringen in het dagelijkse leven of (enkel EAK 2002) op het gebied van arbeid. In de EAK-2007-2009-2010-2011 legt de eerste vraag een relatie met hinder in de dagelijkse bezigheden en daarna volgen enkele vragen naar de ondersteuning bij het werk die men krijgt of nodig denkt te hebben (zie verder). In het volgende overzicht beperken we ons tot de resultaten op basis van de eerste vraag. Tabel 1 : Handicapgerelateerde enquêteresultaten. Vlaams Gewest Enquête
leeftijd
% met handicap of langdurige ziekte
% met belemmeringen
PSBH-1998
16-64
17.8
14.0
PSBH-2000
16-64
14.0
10.3
Gezondheidsenquête 1997
16-64
22.6
14.7
Gezondheidsenquête 2001
15-64
21.0
13.0
Gezondheidsenquête 2004
15-64
19.0
12.2
SEE2001
15-64
16.0
12.3
APS-survey 2002
18-64
16.6
12.3
EAK - 2002
15-64
16.2
12.7
EAK-2007 (2 kwartaal)
15-64
-
12.5
EAK-2009 (heel jaar)
15-64
-
10.7
EAK-2010 (heel jaar)
15-64
-
11.1
EAK-2010 (heel jaar)
20-64
-
11.2
EAK-2011 (heel jaar)
20-64
-
13.2
ESS -2006/2007
15-64
-
17.5
SILC- 2007
16-64
17.0
15.7
e
Omdat het type enquête, de enquêtepopulatie en het enquêtejaar verschillen, is het niet verwonderlijk dat de vastgestelde percentages uiteenlopen. De omvangrijkste enquête, de SEE2001 met 3 475 000 respondenten tussen 15 en 64 jaar, leverde de meest betrouwbare cijfers op (16% - 12.3%), maar die zijn ondertussen wel gedateerd.
10
1.3 De werkzaamheidsgraad3 van mensen met een handicap De PSBH, de Gezondheidsenquête, de APS-survey, de SEE2001, de ESS-2006/2007 en de EAK-2007-2009-2010-2011 laten toe na te gaan hoe het gesteld is met de arbeidsdeelname van mensen die ten gevolge van een handicap of een langdurig gezondheidsprobleem belemmeringen in hun dagelijks leven ervaren. Bovendien kan, zij het op basis van uiteenlopend materiaal, rekening worden gehouden met de ernst daarvan. Tabel 2 vat de bevindingen samen. Ter vergelijking zijn ook de resultaten van de EAK-2002 vermeld, hoewel hiervoor het onderscheid naar ernst van de belemmeringen in het dagelijkse leven niet kan worden gemaakt. Tabel 2 : Werkzaamheidsgraad van mensen met belemmeringen (Vlaams Gewest) (15-64 tenzij anders vermeld) survey totale mensen met lichte ernstige populatie belemmeringen belemmeringen belemmeringen EAK-2002
63.5
45.7 (37.4)
EAK-2007 (2e kw) 20-64
71.5
42.7
57.2
25.3
EAK-2009 (heel jaar) 20-64
71.5
37.5
55.3
22.4
EAK-2010 (heel jaar) 20-64
72.1
33.5
53.8
18.2
EAK-2011 (heel jaar) 20-64
71.8
38.6
55.9
21.9
PSBH-1998
63.8
44.8
50.8
25.5
PSBH-2000
64.7
46.2
54.3
27.5
SEE2001
64.1
39.6
48.0
24.8
Gezondheidsenquête 1997
70.9
40.8
49.5
29.9
Gezondheidsenquête 2001
71.8
49.5
62.7
34.7
Gezondheidsenquête 2004
73.2
48.8
59.7
36.4
APS-2002
68.1
49.7
59.3
37.5
ESS – 2006/2007
64.0
45.9
52.8
16.7
SILC-2007
63.7
39.5
46.8
22.7
Niet alleen het begrip “handicap” is in de enquêtes verschillend geoperationaliseerd, ook de werkzaamheid, d.w.z. wie als “werkend” wordt beschouwd, is niet op dezelfde manier omschreven. Als we enkel voor de EAK-gegevens een gemiddelde berekenen (2007-2011) dan ligt de werkzaamheidsgraad van mensen die belemmeringen ondervinden in de vier jaren gemiddeld 34 ppt lager dan in de totale bevolking op werkzame leeftijd. Voor lichte belemmeringen is het verschil gemiddeld slechts 16 ppt, voor ernstige belemmeringen loopt het op tot 50 ppt.
3 De “werkzaamheidsgraad” is het aandeel werkende personen in de bevolking op arbeidsleeftijd (werkzame leeftijd). De term is synoniem met netto-arbeidsparticipatie of netto-arbeidsdeelname. De brutoarbeidsparticipatie of – deelname komt overeen met de activiteitsgraad (het aandeel van de bevolking op arbeidsleeftijd dat actief is op de arbeidsmarkt hetzij als werkende, hetzij als werkzoekende).
11
Resultaten uit de EAK Bij de redactie van deze update (januari 2013) beschikten we over vier recente EAKmetingen : die van 2007 (enkel de enquêtes in het 2e kwartaal), die van 2009, 2010 en 2011 (alle enquêtes over het hele jaar) en die van 2012 (drie kwartalen). Van 2007 tot 2010 zijn de metingen beperkt tot het Vlaamse Gewest, cijfers voor de andere gewesten en heel het land zijn er voor 2011 en 2012. In het tweede kwartaal 2011 werd een speciale Europese module toegevoegd die meer detailvragen over handicaps bevat en waarvan de resultaten in de loop van 2013 beschikbaar zullen komen. De vragen die over handicaps werden gesteld zijn dezelfde in alle jaren waarvoor we nu al over data beschikken. De context in 2007 was wel wat anders want toen was er ook een speciale module met vragen over werkgerelateerde gezondheidsproblemen en arbeidsongevallen en dit kan een effect gehad hebben op de respons op de handicapvraag, in de zin van een grotere geneigdheid om hinder te rapporteren (Samoy, 2009b; VDAB, 2010). Ook in het tweede kwartaal 2011 is er waarschijnlijk een gelijkaardig effect geweest van de speciale Europese module over handicap. De EAK is een enquête waar men verplicht moet aan meewerken (ook aan de extra Europese modules), maar de door de FOD-economie toegevoegde vragen over handicap (zie hieronder) zijn facultatief zodat er op die vragen een non-respons is, die in Vlaanderen gelukkig vrij klein blijft. De steekproef omvat over een heel jaar rond de 30 000 respondenten (Vlaams Gewest). Ze worden in de rapportering ge-extrapoleerd naar de gehele bevolking op werkzame leeftijd (nu meestal 20-64 jaar, vroeger standaard 15-64 jaar). Die extrapolatie kan ook per kwartaal. De volgende twee vragen worden helemaal op het einde van de enquête gesteld : M. TWEE EXTRA VRAGEN OVER LANGDURIGE GEZONDHEIDSPROBLEMEN OF HANDICAPS In te vullen voor alle personen van 15 tot en met 64 jaar met woonplaats in het Vlaams Gewest. Het antwoord op de 2 onderstaande vragen is facultatief. Ga naar vraag : 94.
Ervaart M_ in zijn / haar dagelijkse bezigheden (op het werk of daarbuiten) hinder door een handicap, een langdurige aandoening of langdurige ziekte (al dan niet werkgerelateerd) ?
- Ja :
- in erge mate ......................................................... 1 - in zekere mate ...................................................... 2
95
- Neen ................................................................................... 3 - Geen antwoord .................................................................... 4
X
95.
95 X
Welke van de volgende vormen van ondersteuning zou M_ nodig hebben om te kunnen werken of welke van de volgende vormen van ondersteuning krijgt hij / zij bij het werk dat hij / zij nu doet ? (Overloop alle mogelijkheden.)
- Aanpassing van het soort taken .......................................... 1 - Aanpassing van de hoeveelheid werk ................................. 2
- Hulp bij verplaatsing naar en van het werk .......................... 3 - Hulp bij verplaatsing op het werk ......................................... 4
- Aangepaste uitrusting .......................................................... 5 - Hulp van collega's ............................................................... 6
- M_ kan helemaal geen betaalde arbeid (meer) verrichten
X
7
12
1.3.1. Voorkomen van handicaps en arbeidsdeelname De resultaten op de vraag naar het voorkomen van hinder, zijn als volgt : Tabel 3 : Het voorkomen van hinder in dagelijkse bezigheden (20-64) 2007 2009 2010 Hinder e 2 kwartaal Hele jaar Hele jaar Ja, in erge mate 6.1 6.2 6.3 Ja, in zekere mate 7.3 5.3 4.8 Totaal met hinder 13.3 11.4 11.2 Zonder hinder 86.7 88.6 88.8 Totaal 100% 100% 100% Geen antwoord (GA) 3.6 2.6 2.8 Totaal (inclusief GA)* 3 684 000 3 731 000 3 754 000 Met hinder (op basis 490 000 425 000 420 000 van totaal inclusief GA)*
2011 Hele jaar 6.7 6.5 13.2 86.8 100% 0.9 3 774 000 498 000
Bron : FOD Economie – Algemene Directie Statistiek – EAK 2007-2009-2010-2011 (Vlaams Gewest). Bewerking : Departement WSE *Afgeronde cijfers van de extrapolatie van de steekproefgegevens naar de hele bevolking
Het aandeel personen die erge hinder rapporteren ligt vrij stabiel op ongeveer 6%. Op basis van het hele jaar 2011 zijn dit ongeveer 250 000 personen. Het aandeel dat in zekere mate hinder rapporteert varieert tussen 4.8% en 7.3%. Het percentage voor heel 2011 (6.5%) komt overeen met ongeveer 245 000 personen. Het totaal met hinder varieert over de vier metingen tussen 11.2% en 13.3% hetgeen hoofdzakelijk te wijten is aan de variatie bij wie in zekere mate hinder rapporteert. Op basis van de meting in 2011 gaat het om bijna 500 000 personen. Tabel 4 : Werkzaamheidsgraden (%) van mensen met hinder in dagelijkse bezigheden (20-64) 2007 2009 2010 2011 Hinder e 2 kwartaal Hele jaar Hele jaar Hele jaar Ja, in erge mate 25.3 22.4 18.2 21.9 Ja, in zekere mate 57.2 55.3 53.8 55.9 Totaal met hinder 42.7 37.5 33.5 38.6 Zonder hinder 77.4 76.0 77.3 77.0 Verschil zonder - met 34.7 ppt 38.5 ppt 43.8 ppt 38.4 ppt Bron : FOD Economie – Algemene Directie Statistiek – EAK 2007-2009-2010-2011 (Vlaams Gewest). Bewerking : Departement WSE
Op basis van de drie metingen wordt tussen 2007 en 2010 een sterke daling vastgesteld in de werkzaamheidgraad van de mensen met hinder, die in 2011 gedeeltelijk hersteld is. In de groep zonder hinder was er een veel kleinere daling. We gaan dieper in op deze evolutie, en ook op die in 2012, in het laatste punt van deze nota waar we het groeiscenario evalueren. Hierna analyseren we de gegevens voor 2010 meer in de diepte. In punt 1.3.5 bespreken we de resultaten voor het jaar 2011, dat in meerdere opzichten een bijzonder jaar was.
13
Analyse van de EAK-gegevens over het hele jaar 2010
Ongeveer één persoon op de tien (11.2%) zegt een handicap of een langdurige gezondheidstoornis te hebben die hinder veroorzaakt in het dagelijkse leven. Het betreft een 420 000-tal personen (20-64 jaar). Er is een grote kloof (43.8 ppt) in werkzaamheid tussen personen zonder of met hinder (77.3% - 33.5% werkenden). T.o.v. personen die in erge mate hinder ondervinden is die kloof nog veel groter (59.1 ppt). In deze laatste groep zijn er zeer veel inactieven (78.6%) waaronder veel die volledig arbeidsongeschikt zijn en wellicht nooit (meer) aan werken toe zullen komen. Tabel 5 : Arbeidsdeelname (%) in het Vlaams Gewest (20-64 jaar) (2010) Hinder IAB-statuut Erge mate (1) Zekere mate (2) (1) + (2) Geen hinder Werkloos 3.2 8.9 5.7 3.5 Inactief 78.6 37.3 60.8 19.3 Werkend 18.2 53.8 33.5 77.3 Totaal (N)* 237 000 180 000 420 000 3 334 000 % in de populatie 6.3 4.8 11.2 88.8
Totaal 3.7 24.1 72.1 3 754 000 100
Bron : FOD Economie –Algemene Directie Statistiek- EAK 2010 (Vlaams Gewest). Bewerking : Departement WSE *Afgeronde cijfers van de extrapolatie van de steekproefgegevens naar de hele bevolking
Tabel 6 en Grafiek 1 tonen hoe de werkzaamheid varieert naargelang de leeftijd en de handicap of de langdurige gezondheidsaandoening.
Tabel 6 : Aandeel in de bevolking van werkenden en niet-werkenden naar handicap per leeftijdscategorie (horizontale %) (2010) Werkend Niet-Werkend Zonder handicap Met handicap Met handicap Zonder handicap 20-24 49.7 1.3 2.6 46.4 25-29 82.5 1.9 2.8 12.8 30-34 85.6 2.4 3.1 8.9 35-39 85.4 3.6 3.9 7.1 40-44 84.3 4.3 5.0 6.4 45-49 80.0 5.1 6.7 8.2 50-54 72.4 6.5 9.4 11.7 55-59 50.2 5.5 15.3 29.0 60-64 17.6 1.8 18.2 62.4 20-64 68.7 3.7 7.4 20.2 Bron : FOD Economie –Algemene Directie Statistiek- EAK 2010 (Vlaams Gewest). Bewerking : Departement WSE
14
In grafiek 1 worden de aandelen van de vier onderscheiden groepen binnen elke leeftijdscategorie op elkaar gestapeld tot 100%. Vanaf de horizontale as wordt eerst het aandeel uitgezet van de categorie werkend-zonder handicap (oranje vlak). Daarbovenop komt de categorie werkend-met handicap (donkergroen vlak) en nog eens daarbovenop de categorie niet-werkend met handicap (lichtgroen). De lijn tussen de werkende en de nietwerkende gehandicapten (tussen donker- en lichtgroen) markeert dus ook de overgang tussen werkenden en niet-werkenden. De bovenste ruimte (paars) bevat de niet-werkenden zonder handicap. Het verloop van de lijn die werkenden en niet-werkenden scheidt toont het bekend gegeven dat de werkzaamheid onder jongeren snel stijgt en op een hoog niveau blijft tot ongeveer vijftig jaar waarna een snelle daling intreedt. De hele groep gehandicapten bevindt zich in de donkere en lichtgroene ruimte. Die ruimte wordt breder op hogere leeftijden. In de leeftijdscategorie 20-24 omvat de categorie gehandicapten nog maar een kleine 4%, in de leeftijdscategoriën 55-59 en 60-64 jaar bereikt ze het maximum van een 20%. De handicap-ruimte wordt op jongere leeftijden vrijwel gelijk verdeeld in donker en lichtgroen, wat betekent dat het aandeel werkende en niet-werkende gehandicapten bijna in evenwicht is maar vanaf 45 jaar buigt de scheidingslijn tussen werkenden en niet-werkenden heel snel naar beneden, wat aantoont dat de grotere groep gehandicapten op hogere leeftijden relatief steeds minder werkenden omvat.
Grafiek 1 : Werkzaamheid naar handicap en leeftijd 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% 20-24
25-29
30-34
35-39
40-44
45-49
50-54
Werkend zonder handicap
Werkend met handicap
Niet-werkend met handicap
Niet-werkend zonder handicap
55-59
60-64
Bron : FOD Economie –Algemene Directie Statistiek -EAK 2010 (Vlaams Gewest). Bewerking : Departement WSE
15
Het is duidelijk dat leeftijd en handicap een effect hebben op de werkzaamheid, maar er zijn nog andere factoren zoals sekse en opleidingsniveau die ook een rol spelen. Over de relatie tussen al deze kenmerken en de werkzaamheid kunnen de volgende vaststellingen worden gemaakt op basis van de EAK-2010 voor de 20-64 jarigen. De werkzaamheidgraad is hoger bij mannen (77.4%) dan bij vrouwen (66.7%). Bij 20-49 jarigen is de werkzaamheid veel hoger (81.5%) dan bij 50+ ers (53.1%). Bij hooggeschoolden is de werkzaamheid veel hoger (84.1%) dan bij laaggeschoolden (53.3%). Bij middengeschoolden is dit 74.1%. Maar diezelfde factoren staan ook in relatie tot het ervaren van hinder door handicaps of langdurige gezondheidsaandoeningen. Hinder komt iets meer voor bij vrouwen (12.0%) dan bij mannen (10.3%). Onder de 50-64 jarigen ervaart 18,7% hinder, onder de 20-49 jarigen slechts 7.4%. Onder de laaggeschoolden ervaart 22.3% hinder, onder de hooggeschoolden slechts 5.1%. (middengeschoolden 9.2%) Als we vaststellen dat de werkzaamheid van mensen die hinder ondervinden door een handicap veel lager is dan die van niet-gehandicapten, hoe kunnen we dan onder de determinerende kenmerken de aparte invloed van handicaps onderscheiden ? Om die vraag te beantwoorden werd een binaire logistische regressie uitgevoerd op de kans om te werken versus niet te werken, met sekse (M/V), leeftijd (20-49/50-64), opleidingsniveau (laag / midden en hoog) en handicap (neen/ja) als voorspellende variabelen. In dit model zijn de Exp(B) coëfficiënten respectievelijk 0.54 of 1.9 / 0.30 of 3.3 / 0.46 of 2.2 / 0.20 of 5.0. Die coëfficienten geven aan hoe sterk de invloed is van één van deze variabelen wanneer de andere constant worden gehouden, en dus geen invloed kunnen hebben. De handicap heeft de sterkste invloed, gevolgd door leeftijd, opleidingsniveau en sekse. Wanneer we in het model niet alle handicaps opnemen, maar enkel de handicaps die erge hinder veroorzaken, dan is de invloed van een handicap nog groter (Exp(B)=0.09 of 11.1). Eenvoudig geformuleerd betekent dit dat de kans dat iemand zonder handicap aan het werk is 11 keer zo groot is als dat iemand met een zware handicap aan het werk is. Eenzelfde analyse op andere enquêtes in Vlaanderen heeft eveneens een grote onafhankelijke invloed van de handicaps op de werkzaamheid aangetoond (zie o.a. Samoy, 2005). Onder alle mensen (20-64) die hinder ondervinden, afgerond 420 000, zijn er 280 000 nietwerkenden. Dit zijn in hoofdzaak inactieven (256 000) naast een 24 000 werkzoekenden (IAB-definitie)4. Daarnaast zijn er 140 000 werkenden. We gaan wat dieper in op de onderscheiden groepen.
4
In 2010 lag het jaargemiddelde van bij de VDAB ingeschreven werkzoekende arbeidsgehandicapten op 29 880. Met wat voorbehoud bij een vergelijking van cijfers uit twee erg uiteenlopende bronnen die andere definities van werkzoekenden hanteren, zijn er dus een aantal die zichzelf in een enquête zoals de EAK wellicht niet meer als werkzoekende identificeren, maar als inactieve.
16
1.3.2. Niet-beroepsactieven met hinder De niet-beroepsactieven omvatten zowel werklozen als inactieven. De inactieven met hinder vertegenwoordigen 28% van alle inactieven in de bevolking op werkzame leeftijd, de werklozen met hinder vertegenwoordigen 17% van alle werklozen op werkzame leeftijd. De impact van een handicap of langdurige gezondheidsaandoening kan zo groot zijn dat men zichzelf geen enkele kans meer geeft op de arbeidsmarkt. Zo zegt 50% van de nietberoepsactieven die hinder ondervinden dat ze helemaal geen betaalde arbeid meer kunnen verrichten (74% onder wie in erge mate hinder ondervindt maar ook 19% onder wie maar in zekere mate hinder ondervindt). Aan respondenten die vermelden dat ze hinder ondervinden, maar zichzelf niet als volledig werkonbekwaam beschouwen, is gevraagd welke vormen van ondersteuning ze nodig denken te hebben om te kunnen werken. Eenzelfde persoon kan meerdere vormen van ondersteuning vragen. Tabel 7 : Ondersteuning niet-beroepsactieven met hinder (excl. volledig werkonbekwamen) (20-64) Ondersteuning gevraagd bij … % Aantal (benaderend) Aanpassing van het soort taken 83 67 000 Aanpassing van de hoeveelheid werk 54 43 000 Hulp bij verplaatsing van en naar het werk 7 5 000 Hulp bij verplaatsing op het werk 3 3 000 Aangepaste uitrusting 13 10 000 Hulp van collega’s 11 9 000 Minstens één vorm van steun gevraagd 80 000 Bron : FOD Economie –Algemene Directie Statistiek- EAK 2010 (Vlaams Gewest). Bewerking : Departement WSE
Aanpassing van de taken en de hoeveelheid werk worden het meest gevraagd, maar ook de hulp van collega's en aangepaste uitrusting is van belang. Een kleine groep niet-actieven verwacht dat ze zonder hulp niet op het werk zullen geraken of er zich niet kunnen verplaatsen. 1.3.3. Beroepsactieven met hinder Onder alle werkenden (20-64 jaar) zijn er 5.2% (ongeveer 140 000) met hinder door een handicap of een langdurige gezondheidsaandoening, maar dit loopt op tot 9% onder de 50plussers (4% beneden de 50). De 5.2% met hinder is de som van 1.6% met erge hinder en 3.6% met hinder in zekere mate. Onder de werkende mannen zijn er 4.8% met hinder, onder de vrouwen 5.6%. Het aandeel werkenden met hinder varieert naargelang het statuut van de (hoofd)activiteit (tabel 8). Het hoogste percentage treffen we aan bij arbeiders uit de private sector.
17
Tabel 8 : Beroepsactieven naar beroepsstatuut van de hoofdactiviteit en handicap (20-64) Beroepsstatuut van de Hoofdactiviteit Handicap / langdurige Totaal gezondheidsaandoening Ja Neen Private sector / Arbeider 7.6 92.4 100% Private sector / Bediende 3.5 96.5 100% Openbare sector / statutaire ambtenaar 5.7 94.3 100% Openbare sector / contractueel 5.2 94.8 100% Zelfstandige zonder personeel 4.6 95.4 100% Zelfstandige met personeel 3.6 96.4 100% Helper (medewerkend gezinslid zonder vergoeding) 3.1 96.9 100% Totaal % 5.2 94.8 100% Totaal Aantal 140 000 2 505 000 2 645 000 Bron : FOD Economie –Algemene Directie Statistiek- EAK 2010 (Vlaams Gewest). Bewerking : Departement WSE
Ervaren van hinder is ook gebonden aan de beroepsgroep waartoe iemand behoort (tabel 9) Onder de ongeschoolde arbeiders en bedienden zijn er veruit het meest personen die hinder ondervinden. Het aandeel ligt meer dan dubbel zo hoog als in sommige hoger geschoolde beroepsgroepen (gegevens voor heel 2009 en de leeftijdsgroep 15-64). Tabel 9 : Beroepsactieven naar beroep (ISCO-classificatie) en handicap (15-64) Beroepen Handicap / langdurige gezondheidsaandoening Ja Neen Strijdkrachten 5.2 94.8 Bedrijfsleiders, hoger kader 3.2 96.8 Intellectuele en wetenschappelijke beroepen 4.8 95.2 Beroepen van het tussenkader 5.2 94.8 Bedienden in administratieve functies 4.8 95.2 Dienstverlenend en verkoopspersoneel 7.0 93.0 Landbouwers, vissers 8.3 91.7 Ambachtslieden en vakarbeiders 5.9 94.1 Bedienaars machines, bestuurders voertuigen 7.6 92.4 Ongeschoolde arbeiders en bedienden 11.7 88.3 Totaal % 6.0 94.0 Totaal Aantal 160 000 2 470 000
Totaal
100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 2 630 000
Bron : FOD Economie –Algemene Directie Statistiek- EAK 2009 (Vlaams Gewest). Bewerking : Departement WSE
Aan de niet-werkenden werd gevraagd welke ondersteuning men nodig denkt te hebben, aan de werkenden werd gevraagd naar de steun die men effectief geniet. Tabel 10 : Vormen van ondersteuning bij beroepsactieven met hinder (20-64) Krijgt ondersteuning bij … % Aantal (benaderend) Aanpassing van het soort taken 59 72 000 Aanpassing van de hoeveelheid werk 47 57 000 Hulp bij verplaatsing van en naar het werk 2 2 000 Hulp bij verplaatsing op het werk 1 1 000 Aangepaste uitrusting 15 18 000 Hulp van collega’s 22 27 000 Minstens één vorm van ondersteuning 123 000 Bron : FOD Economie –Algemene Directie Statistiek EAK 2010 (Vlaams Gewest). Bewerking : Departement WSE
18
Aanpassingen van de taken en van de hoeveelheid werk zijn de meest voorkomende vormen van ondersteuning om mensen met hinder te laten participeren. Hulp van collega's, en aangepaste uitrusting zijn voor velen ook een belangrijke steun. Slechts een kleine groep beroepsactieven met hinder (140 000 – 123 000 = 17 000) vermeldt geen enkele vorm van steun te krijgen. 1.3.4. De huishoudsituatie van mensen met hinder De EAK is een van de weinige bronnen die een zicht geven op de huishoudsituatie waarin mensen met hinder leven. Bij de vergelijking met mensen zonder hinder moet men in het achterhoofd houden dat hinder veel meer voorkomt op hogere leeftijden en dat de huishoudsituatie ook wijzigt met de leeftijd. Dit verklaart wellicht waarom er onder de mensen zonder hinder veel meer bij de ouders inwonen (veel meer jongeren dan in de groep met hinder). Opvallend is het hoog aandeel alleenstaanden onder de mensen met hinder.
Tabel 11 : Huishoudsituatie van mensen met of zonder hinder (20-64 jaar) positie Hinder Erge mate Zekere Allen met mate hinder Alleenstaande 22.3 17.6 20.3 Samenwonend met partner zonder 30.3 27.4 29.1 kinderen Samenwonend met partner en 1 kind 9.2 14.5 11.5 Samenwonend met partner en 2 6.8 10.9 8.6 kinderen Samenwonend met partner en 3 of 4.1 4.8 4.4 meer kinderen Allen samenwonend met partner 50.4 57.5 53.5 Hoofd eenoudergezin 7.4 7.7 7.5 Inwonend bij ouders 7.6 5.1 6.5 Overige 12.3 12.1 12.2 Totaal 100 100 100
Geen
Totaal
10.8 20.8
11.8 21.7
14.0 17.5
13.7 16.5
7.3
7.0
59.5 6.2 11.5 11.9 100
58.9 6.4 11.0 12.0 100
Bron : FOD Economie –Algemene Directie Statistiek EAK 2010 (Vlaams Gewest). Bewerking : Departement WSE
19
1.3.5 De resultaten voor 2011 en 2012 (gedeeltelijk) Een eerste verschil met de vorige jaren is dat vanaf 2011 de vragen over handicap niet enkel in Vlaanderen maar in het hele land worden gesteld. Voorts is er, net zoals in 2002, in het tweede kwartaal een extra module over handicap toegevoegd (en dit in alle EU-lidstaten). Tabel 12 : Het voorkomen van hinder in dagelijkse bezigheden (20-64) 2011 Hinder
Vlaams Gewest
Brussel
Waals Gewest
België
Ja, in erge mate Ja, in zekere mate Totaal met hinder Zonder hinder Totaal Geen antwoord (GA) Totaal (inclusief GA)* Met hinder (op basis van totaal inclusief GA)*
6.7 6.5 13.2 86.8 100% 0.9% 3 774 000
8.7 6.4 15.4 82.6 100% 2.3% 698 000
10.6 6.6 17.2 82.8 100% 2.4% 2 108 000
8.2 6.6 14.7 85.3 100% 1.5% 6 580 000
498 000
107 000
363 000
968 000
Bron : FOD Economie – Algemene Directie Statistiek – EAK 2011 Bewerking : Departement WSE *Afgeronde cijfers van de extrapolatie van de steekproefgegevens
Tabel 13 : Werkzaamheidgraad (%) van mensen met hinder in dagelijkse bezigheden (20-64) 2011 Hinder Ja, in erge mate Ja, in zekere mate Totaal met hinder Zonder hinder Verschil zonder - met
Vlaams Gewest
Brussel
Waals Gewest
België
21.9 55.9 38.6 77.0 38.4 ppt
20.4 42.3 29.7 63.7 34.0 ppt
20.9 50.7 32.4 68.7 36.3 ppt
21.3 52.8 35.3 73.1 37.8 ppt
Bron : FOD Economie – Algemene Directie Statistiek – EAK 2011 Bewerking : Departement WSE
In het Vlaams Gewest is het aandeel personen met hinder lager dan in de andere twee Gewesten, vooral omdat het aandeel dat erge hinder zegt te ondervinden in de andere Gewesten veel hoger is (tabel 12). De werkzaamheidgraad van mensen met hinder in het Vlaams Gewest is hoger dan in de andere Gewesten (tabel 13). De rangorde van de Gewesten op basis van de werkzaamheid van diegenen die hinder ondervinden is dezelfde als op basis van de personen zonder hinder (Vlaanderen / Wallonië / Brussel). Er is dus wellicht ook een invloed van de globale verschillen in werkzaamheid naar Gewest op die van mensen met hinder.
20
In het tweede kwartaal van 2011 werd een “abnormaal” hoge werkzaamheid vastgesteld bij de mensen met hinder (43,4% tov 33,6% in het eerste kwartaal en 37,9 in het derde kwartaal. Aangezien er in het vierde kwartaal 38,5% werkenden waren is er weliswaar een stijgende trend in de loop van het hele jaar, maar de piek in het tweede kwartaal is wellicht mede een gevolg van de introductie van de speciale module over handicap. Immers, het aandeel personen die zichzelf identificeren als personen met hinder bedraagt 14,3% in het tweede kwartaal, daar waar het in het eerste kwartaal maar 11,5 % was. In dat tweede kwartaal waren er vooral meer personen die in zekere mate hinder ondervinden (7,4% tov 4,8% in het eerste kwartaal). De groep met erge hinder is even groot (6,8 % tov 6,7%). Aangezien de werkzaamheid van mensen die slechts in zekere mate hinder ondervinden groter is dan die van mensen die in erge mate hinder ondervinden heeft een groter aandeel van de eerstgenoemde groep in het totaal van de mensen met hinder een hogere werkzaamheidsgraad voor gevolg. De vraag blijft natuurlijk waarom er zich meer mensen hebben opgegeven als “persoon met hinder”. Het is immers zo dat de vragen naar hinder voorafgingen aan die van de speciale module en aan de interviewers geïnstrueerd was dat het antwoord op de vragen naar hinder niet mocht gewijzigd worden als uit de antwoorden op de speciale module zou blijken dat er toch hinder was van bepaalde gezondheidstoornissen (hetgeen in de module expliciet werd bevraagd) en die vooraf niet vermeld was. Zodra de gegevens uit de module beschikbaar zijn kan dit verder worden uitgeklaard. We zien voorlopig af van een grondiger analyse van de resultaten voor 2011 tot we ook over de module-gegevens beschikken, maar we kunnen nu al wel wat verder kijken, tot en met het derde kwartaal van 2012. Uit grafiek 2 blijkt dat de dalende trend in de werkzaamheid van mensen met hinder omgebogen werd in 2011 en dat de stijging in 2012 verder wordt gezet. Grafiek 2 : Werkzaamheidgraden (%) van mensen met hinder 2009-2012 (20-64) 50 48 46 44 42 40 38 36 34 32 30
2009 2009 2009 2009 2010 2010 2010 2010 2011 2011 2011 2011 2012 2012 2012 kw1 kw2 kw3 kw4 kw1 kw2 kw3 kw4 kw1 kw2 kw3 kw4 kw1 kw2 kw3
werkzaamheid 38,4 36,8 35,7 39,1 34
trend
34 32,7 33,5 33,6 43,4 37,9 38,5 38,7 38,6 39,9
37,5 36,4 35,7 35 33,6 33,5 35,8 37,1 38,4 39,6 38,4 38,9 werkzaamheid
trend
Bron : FOD Economie – Algemene Directie Statistiek – EAK 2009-2012 Bewerking : Departement WSE
21
1.3.6 Vergelijking met andere landen Ter afronding geven we de resultaten van de European Social Survey (ESS2006-2007). We bekijken het voorkomen van handicaps (tabel 14) en de arbeidsdeelname (tabel 15) Tabel 14 : Aandeel mensen dat in de dagelijkse activiteiten beperkt wordt door een langdurige ziekte, een handicap of een lichamelijke of geestelijke aandoening, in diverse landen (ESS– 20062007 / 15-64jaar)) Beperkingen
Ukraine Russian Federation Slovenia Finland Sweden Hungary Netherlands Poland Denmark Norway Germany United Kingdom Estonia France Belgium Austria Slovakia Portugal Switzerland Bulgaria Ireland Spain Cyprus
Erg (1) 6.4 3.2 7.6 5.2 5.6 5.8 4.9 4.4 4.3 3.3 3.9 7.2 4.2 4.1 3.4 2.2 2.4 3.6 1.9 3.0 2.8 2.4 2.3
In zekere mate (2) 28.4 25.7 17.8 19.1 17.8 17.3 16.9 17.3 17.4 17.6 16.3 12.1 14.1 14.0 14.2 15.0 14.3 11.8 13.0 11.8 10.7 7.5 3.2
(1) + (2) 34.8 28.9 25.4 24.4 23.3 23.1 21.8 21.7 21.7 20.9 20.2 19.3 18.2 18.1 17.6 17.2 16.7 15.4 15.0 14.7 13.6 9.9 5.5
Geen 65.2 71.1 74.6 75.6 76.7 76.9 78.2 78.3 78.3 79.1 79.8 80.7 81.8 81.9 82.4 82.8 83.3 84.6 85.0 85.3 86.4 90.1 94.5
Tabel 15 : Aandeel mensen dat in de dagelijkse activiteiten beperkt wordt door een langdurige ziekte, een handicap of een lichamelijke of geestelijke aandoening, in diverse landen en de werkzaamheidsgraad (ESS– 2006-2007/ 15-64jaar) % met Werkzaamheidsgraad beperkingen (% gewerkt in de laatste 7 dagen) Alle 15-64met verschil (1)-(2) 15-64 jarigen jarigen (1) beperkingen (2) Ukraine 34.8 53.4 46.0 7.4 Russian Federation 28.9 63.8 56.5 7.3 Slovenia 25.4 55.3 38.5 16.8 Finland 24.4 68.0 56.8 11.2 Sweden 23.3 74.6 65.8 8.8 Hungary 23.1 58.0 38.2 19.8 Netherlands 21.8 71.5 50.3 21.2 Poland 21.7 56.0 43.7 12.3 Denmark 21.7 73.0 55.2 17.8
22
Norway Germany United Kingdom Estonia France Belgium Austria Slovakia Portugal Switzerland Bulgaria Ireland Spain Cyprus
20.9 20.2 19.3 18.2 18.1 17.6 17.2 16.7 15.4 15.0 14.7 13.6 9.9 5.5
77.7 63.0 69.8 71.4 64.6 61.2 70.2 55.3 61.9 71.1 55.1 65.4 67.9 59.7
61.8 51.8 45.4 52.9 51.5 43.8 63.8 40.1 46.9 58.4 36.2 50.0 40.5 33.3
15.9 11.2 24.4 18.5 13.1 17.4 6.4 15.2 15.0 12.7 18.9 15.4 27.4 26.4
De cijfers voor België als geheel wijken wat af van die voor Vlaanderen uit de EAK-2007 (er zijn geen gegevens over heel België uit de EAK-2007) omdat de situatie niet dezelfde is in de verschillende gewesten, zoals ook al bleek uit analyses van de EAK-2002, de Gezondheidsenquêtes en de EAK 2011. De percentages mensen met beperkingen in de verschillende landen lopen zo sterk uiteen (5% tot 34.8%) dat men zich moet afvragen of het wel over dezelfde "soort" mensen gaat. Ook in de Europese module bij de EAK-2002 stelde men dezelfde variatie vast (Samoy, Tielens, 2004). De werkzaamheidsgraad van alle mensen en die van mensen met beperkingen variëert ook heel sterk, wat zeker beïnvloed wordt door de samenstelling van de groep die zich als gehandicapt identificeert. De achterstand van mensen met beperkingen in werkzaamheid varieert van 6.4% tot 27.4% maar die verschillen zijn gezien de verschillende samenstelling van de populaties heel moeilijk te interpreteren. In vrijwel alle opzichten neemt België een middenpositie in. In de EAK-2011 (tweede kwartaal) werd opnieuw een speciale module opgenomen over handicap die in alle EU-landen is afgenomen. In 2013 zullen er dus nieuwe Europese vergelijkbare gegevens zijn.5 Te vermelden valt dat ook de SILC over heel europa wordt uitgevoerd, zodat men ook daar vergelijkende gegevens kan vinden. Gezien de omvang van de SILC steekproef is dat vooral relevant zo men cijfers voor heel België zoekt (zie o.a. European Parliament, 2010, pag 18-20).
5
De gegevens op basis van deze module voor het Verenigd Koninkrijk zijn wel al gepubliceerd. Ze leren o.a. dat de werkzaamheidsgraden naar aard van de handicap sterk verschillen. De globale graad voor alle handicaps is 45,6%, maar dit varieert van 71,9% voor personen met huidaandoeningen tot 12% voor verstandelijk gehandicapten. Voor personen met een psychische aandoening is het ook maar 14.2% terwijl het bv. voor personen met gehoorstoornissen 53.6% is. Voor een overzicht voor alle aandoeningen zie Beyer, 2012.
23
1.4. Focus op de arbeidsgehandicapten We stelden vast (zie tabel 1) dat het aandeel personen in Vlaanderen die in het dagelijks leven last ondervinden van een handicap of langdurige gezondheidsaandoeningen in de EAKmetingen van de laatste jaren schommelt rond de 12%. Dit percentage vonden we ook in de meest uitgebreide bevraging die er in Vlaanderen ooit was, namelijk de socio-economische enquête uit 2001. Last ondervinden in het dagelijkse leven wil niet noodzakelijk zeggen dat dit ook het geval is in een werksituatie, maar het een en het ander gaan wel vaak samen. Zo stelden we bij de niet beroepsactieven met hinder vast dat bijna de helft zegt geen betaalde arbeid meer te kunnen verrichten en bij de anderen zou de meerderheid hulp nodig hebben om aan de slag te kunnen gaan. Bij de beroepsactieven met hinder stelden we vast dat de grote meerderheid een of andere vorm van ondersteuning krijgt. We mogen dus wel stellen dat de overgrote meerderheid van diegenen die we op het spoor komen met vragen naar last in het dagelijks leven ook beperkingen ervaren in het vinden van werk of in het werk dat ze uitvoeren en dus arbeidsgehandicapten mogen worden genoemd. Op basis van de EAK-2011 zijn er (afgerond) 300 000 niet-werkenden (20 000 werkzoekenden + 280 000 inactieven) en 190 000 werkenden. De EAK-gegevens zijn gebaseerd op zelfrapportering, zowel wat betreft de identificatie als persoon met hinder als wat betreft het al dan niet beroepsactief zijn. Het zou uiteraard zeer interessant zijn om deze bevindingen te confronteren met administratieve bronnen over de tewerkstelling van personen met een of andere officiële erkenning van handicap (of arbeidsongeschiktheid). Tot dusver was dit een heel moeilijke operatie die maar bij benadering mogelijk was (zie vroegere versies van deze nota). Recent is hierin enige vooruitgang geboekt met het AGORA-project “Handilab: Sociaal-economische positie van personen met een handicap en analyse van de effectiviteit van tegemoetkomingen aan personen met een handicap”. Het project omvat twee centrale doelstellingen: (1) de analyse van het socio-economische profiel van personen met een (arbeids)handicap (2) de evaluatie van de effectiviteit van de tegemoetkomingen aan personen met een handicap. De eerste doelstelling werd bereikt door een analyse van de administratieve data die via het Datawarehouse Arbeidsmarkt en Sociale Bescherming beschikbaar zijn (Moron et.al, 2012). De tweede via een enquête bij gerechtigden op tegemoetkomingen (Vermeulen et. al, 2012) De integratie in 2010 van de tegemoetkomingen aan personen met een handicap in het Datawarehouse Arbeidsmarkt en Sociale Bescherming bij de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid biedt ook nieuwe analysemogelijkheden. Daarnaast is ook de VDAB een belangrijke bron evenals – voor zover regionaal beschikbaar – de uitkeringstelsels voor arbeidsongeschiktheid. We gaan we nu nader in op de samenstelling en de kenmerken van de groepen werkzoekende, werkende en inactieve arbeidsgehandicapten, zoals we die kennen uit administratieve bronnen.
24
1.4.1 Werkzoekende arbeidsgehandicapten Werkzoekende arbeidsgehandicapten kunnen al dan niet als werkzoekend ingeschreven zijn bij de VDAB. Omdat over de niet ingeschrevenen (1.4.1.2.) weinig bekend is, behandelen we eerst de ingeschrevenen. 1.4.1.1. Bij de VDAB arbeidsgehandicapten
ingeschreven
niet-werkende
werkzoekende
(nwwz)
Situatie tot 31-12-2008 Onder werkzoekende arbeidsgehandicapten verstond de VDAB werkzoekenden die behoren tot een van de volgende vier categorieën :
ingeschreven
1. Werkzoekenden die bij de VDAB geregistreerd zijn met een VAPH- inschrijving, wat inhoudt dat hun verzoek om bijstand is goedgekeurd en zij toegang hebben gekregen tot een vorm van bijstand op het gebied van arbeid (een zogeheten W2- of W3-bijstandsveld). 2. Werkzoekenden die door de RVA en/of de VDAB aangemerkt zijn als “gedeeltelijk” of “zeer beperkt” geschikt. Tot voor kort werden hiertoe de volgende definities gehanteerd die nog steeds van toepassing zijn voor wie dit label heeft gekregen : “De werkzoekenden met normale geschiktheid zijn de voor de arbeidsmarkt beschikbare werkzoekenden die geschikt zijn om het beroep uit te oefenen waarin zij ingeschreven zijn; zij moeten bijgevolg over de beroepsvaardigheid en het rendement beschikken, die normaal van een werknemer van hun leeftijd in hetzelfde beroep geëist wordt. Beschikken over een gedeeltelijke geschiktheid, de werkzoekenden voor wie de lichamelijke geschiktheid iets onder de geschiktheid ligt die in het beroep gewoonlijk verlangd wordt of voor wie karakteriele of morele factoren een ernstige handicap vormen voor hun wederinschakeling in het normale productieproces (ongeacht of het in het oorspronkelijk beroep is of in welke andere betrekking dan ook) en ook lichamelijk gehandicapten wier wedertewerkstelling afhankelijk is van een beroepsherscholing of een revalidatie. Werkzoekenden met een zeer beperkte geschiktheid zijn de lichamelijk of geestelijk gehandicapten die voor een beroepsherscholing en/of revalidatie niet in aanmerking komen, zodat zij slechts zeer moeilijk opnieuw in het normale productieproces kunnen ingeschakeld worden.” Sedert een paar jaar worden voor de categorieën “gedeeltelijke en zeer beperkte geschiktheid” de volgende nieuwe definities gehanteerd :
25
Gedeeltelijke geschiktheid : -
Het niet kunnen uitvoeren van bepaalde functies of functietaken omwille van medische en/of psychische beperkingen (attestering van arbeidsongeschiktheid minder dan 33%), of
-
Werkzoekenden met een VAPH inschrijving, bijstandsveld W3 (normaal economisch circuit) Zeer beperkte geschiktheid :
-
Werkzoekenden die om medische en/of psychische redenen niet tewerkgesteld kunnen worden in het normale economisch circuit en toegeleid moeten worden naar een beschermde tewerkstelling (attestering van arbeidsongeschiktheid vanaf 33% tot 66%) - de gegevens van de RVA komen automatisch op de dossiers van de werkzoekenden, of
-
Werkzoekenden tewerkstelling)
met
een
VAPH
inschrijving,
bijstandsveld
W2
(beschutte
3. Werkzoekenden met als hoogste onderwijsniveau BuSO, een onderwijsvorm voor mensen met diverse types handicap. In de praktijk gaat het vooral om mensen die opleidingsvorm 3 (beroepsonderwijs) van type 1 voor jongeren met een licht mentale handicap hebben gevolgd. 4. (Sedert oktober 2006) Normaal geschikte werkzoekenden zonder VAPH-erkenning, die geen BLO- of BuSO-afgestudeerden zijn, maar een BuSO-studie afgebroken hebben en als hoogste onderwijsniveau lager onderwijs, eerste graad secundair onderwijs, deeltijds beroepssecundair of tweede graad beroepsonderwijs hebben. Dat iemand door een CLB naar het BuSO werd verwezen, ook al wordt deze studie later afgebroken, is een voldoende aanwijzing voor de aanwezigheid van een handicap. Tabel 16 en grafiek 3 tonen de ontwikkeling van het aantal arbeidsgehandicapten in Vlaanderen tot midden 2008
26
Tabel 16 : Arbeidsgehandicapten (NWWZ) in Vlaanderen Juni 2001 Juni 2002 Juni 2003 Juni 2004 Juni 2005 Juni 2006 Juni 2007 Juni 2008
VAPH-inschrijving
3 083
3 555
4 008
4 487
5 110
6 048
5 441
5930
BuSO- afgestudeerden
4 783
5 530
6 605
7 079
7 313
7 351
6 973
6648
Gedeeltelijk geschikten
9 714
10 518
13 127
15 014
18 968
20 303
18 397
17554
Zeer beperkt geschikten
3 210
3 216
3 354
3 328
4 054
3 791
5 067
7293
Gedeelt. + zeer beperkt geschikten
12 924
13 734
16 481
18 342
23 022
24 094
23 464
24 847
Totaal arbeidsgehandicapt*
17 140
18 549
21 400
23 612
28 256
28 995
27 815
29 211
Andere werkzoekenden.*
144 861
159 028
182 914
194 206
206 336
197 183
154 074
142 309
Totaal werkzoekenden*
162 001
177 577
204 314
217 818
234 592
226 178
181 889
171 520
10.8
12.0
12.8
15.3
17.0
% arbeidsgehand.
10.6 10.4 10.5 Bron : VDAB / * Inclusief personen in beroepsopleiding
Grafiek 3 : Evolutie van het aantal werkzoekende arbeidsgehandicapten Werkzoekende arbeidsgehandicapten 2001-2008 (30 juni) 35.000
30.000
25.000
20.000
15.000
10.000
5.000
0 2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
VAPH
BuSO
Gedeeltelijk gesch.
Zeer beperkt gesch.
Gedeelt. + zeer beperkt gesch.
Totaal arbeidsgehandicapten
Bron : VDAB
27
2008
Van 2001 tot 2006 ging het aantal werkzoekende arbeidsgehandicapten in sterk stijgende lijn. De opvallende toename tussen juni 2004 en juni 2005 is vooral te wijten aan het feit dat oudere werkzoekenden, ingevolge de gewijzigde reglementering, opnieuw beschikbaar moesten zijn voor de arbeidsmarkt. Tussen juni 2006 en juni 2007 is er een daling (-4 %), die evenwel veel geringer is dan de daling bij de andere werkzoekenden (-22%), zodat het aandeel van de arbeidsgehandicapten onder de werkzoekenden toch toeneemt. Medio 2007 bedroeg dit al 15%. Tussen juni 2007 en juni 2008 stijgt het aantal werkzoekende arbeidsgehandicapten opnieuw, terwijl het aantal andere werkzoekenden verder daalt, zodat het aandeel van de arbeidsgehandicapten oploopt tot 17%. Zoals blijkt uit de indexen in tabel 17, is de langetermijn ontwikkeling en die in het laatste jaar, niet gelijk voor alle deelgroepen. Tabel 17 : Aantal NWWZ arbeidsgehandicapten naar deelgroep (Indexen) 2001-2008 (2001=100)
2007-2008 (2007=100)
VAPH
193
109
BuSO
139
95
Gedeeltelijk geschikt
181
95
Zeer beperkt geschikt
227
144
Totaal
170
105
Bron : VDAB
De stijging over de hele periode is het grootst voor de Zeer beperkt geschikten en het kleinst in de BuSO-groep. Ook in het recentste jaar is er een sterke toename van de Zeer beperkt geschikten, waar het activeringsbeleid van de RVA wellicht niet vreemd aan is. Vergelijkingen tussen de deelgroepen arbeidsgehandicapten (ingeschrevenen in het VAPH, BuSO-afgestudeerden en niet-normaal geschikten) zijn onzuiver, omdat de deelgroepen elkaar overlappen. Zoals blijkt uit tabel 18 behoort maar 6,3% (1830/29211) tot alle drie de deelgroepen, terwijl de grootste groep bestaat uit niet-normaal geschikten die geen BuSO hebben gedaan en niet in het VAPH zijn ingeschreven (22164/29211 = 76%). Tabel 18 : Arbeidsgehandicapten in Vlaanderen (NWWZ) (30-06-2008) (VDAB) Normaal geschikt
Niet normaal geschikt*
Totaal
BuSO
Niet-BuSO
BuSO
Niet-BuSO
VAPH
279
399
1830
3422
5930
Niet-VAPH
3183
503
853
18742
23281
Totaal
3462
902
2683
22164
29211
Bron : VDAB / *Gedeeltelijk geschikt + Zeer beperkt geschikt
De 503 arbeidsgehandicapten die normaal geschikt zijn, niet in het VAPH zijn ingeschreven en niet afgestudeerd zijn aan het BuSO, zijn laaggeschoolden met een afgebroken BuSOopleiding.
28
De vergelijking van de gehele groep van 29 211 arbeidsgehandicapten met alle werkzoekenden (171 520, inclusief die in opleiding) brengt enkele opvallende verschillen aan het licht (situatie 30-06-2008). Onder de arbeidsgehandicapten zijn er meer uitkeringsgerechtigde volledig werklozen (UVW's, 92% t.o.v. 80%) en derhalve minder van de andere categorieën. Naar leeftijd zijn er bij de arbeidsgehandicapten meer boven de 50 jaar (33% t.o.v. 27%). Arbeidsgehandicapten zijn ook vaker langdurig werkloos (meer dan 2 jaar, 51% t.o.v. 29%). Naar studieniveau behoort 77% van de arbeidsgehandicapten tot de groep die hoogstens een diploma lager secundair onderwijs heeft (inclusief BuSO), terwijl dit voor alle werkzoekenden samen “slechts” 52% is. De deelgroepen arbeidsgehandicapten verschillen ook onderling, maar men mag bij het vergelijken niet uit het oog verliezen dat iemand tot meerdere groepen kan behoren. Opvallend is dat 37.5 % van de niet-normaal geschikten 50 jaar of ouder is en dat 47% meer dan drie jaar werkloos is. Hoewel de VAPH-groep in het algemeen jonger is, is ook daarvan een derde meer dan drie jaar werkloos. Meestal gaat het om mensen die als niet-normaal geschikt aangemerkt zijn. Zoals verwacht, heeft de BuSO-groep het “jongste” leeftijdsprofiel. Vanaf 01-01-2009 De wijze van registreren van de kansengroep arbeidsgehandicapten is sinds februari 2009 gewijzigd, in overeenstemming met de bepaling over personen met een indicatie van arbeidshandicap in het BVR van 18-07-2008 (art. 3). Het gaat nu om de volgende deelgroepen (die elkaar kunnen overlappen) : 1° personen met een handicap, erkend door het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap; 2° personen die gewezen leerling zijn van het buitengewoon onderwijs en die hoogstens een getuigschrift of diploma behaald hebben in het buitengewoon onderwijs; 3° personen die op basis van hun handicap in aanmerking komen voor een inkomensvervangende tegemoetkoming of integratietegemoetkoming, verstrekt aan personen met een handicap op basis van de wet van 27 februari 1987 houdende tegemoetkomingen aan personen met een handicap; 4° personen die in het bezit zijn van een afschrift van een definitief geworden gerechtelijke beslissing of van een attest van een bevoegde federale instelling waaruit een blijvende graad van arbeidsongeschiktheid blijkt; 5° personen die recht geven op bijkomende kinderbijslag of personen die recht hebben op een verhoogde kinderbijslag voor hun kind of kinderen ten laste als ouder met een handicap; 6° personen die een invaliditeitsuitkering ontvangen op basis van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994 7° personen met een attest van een door de VDAB aangewezen dienst of arts. Bovendien werd nu in principe altijd een attest of verslag vereist waaruit blijkt dat men tot één van de zeven indicatiecategorieën behoort. Dit was vooral van belang voor de BuSO categorie, waar er niet altijd een getuigschrift "op papier" aanwezig was en voor die personen waarvoor alleen bekend was dat ze als beperkt geschikt aangemerkt stonden maar waarvoor vaak geen (medisch) attest kon worden voorgelegd. Het betrof een groep van enkele duizenden die herbeoordeeld moest worden. Deze herbeoordeling werd niet in een keer uitgevoerd maar geleidelijk in de loop van 2009, 2010 en de eerste helft van 2011 en had zeker voor gevolg dat een aantal van die personen niet meer als arbeidsgehandicapt werden aangemerkt. Een daling in de cijfers vanaf begin 2009 kan dus hierin zijn oorsprong 29
vinden, maar er zijn geen maandelijkse gegevens over herclassificaties beschikbaar die toelaten om de preciese impact in te schatten. In october 2011 was er nog een restgroep van personen waarvoor nog steeds geen attest aanwezig was , maar die niet herbeoordeeld waren, en die zijn in die maand ineens allemaal uit de categorie arbeidshandicap verwijderd, wat wel duidelijk in de cijfers te merken is (zie Grafiek 5). We bekijken hieronder eerst de lange termijnevolutie tot eind 2010 Grafiek 4 : Evolutie van de arbeidsgehandicapte NWWZ* 35.000
30.000
25.000
20.000
15.000
Arbeidsgehandicapte nwwz
Trend arbeidsgehandicapte nwwz
Bron: VDAB-Arvastat *In deze grafiek zijn werkzoekenden in beroepsopleiding niet inbegrepen (bijna 2000 in sept 2010). Ook niet inbegrepen zijn de gerechtigden op een invaliditeitsuitkering die onder de VDAB-categorie 32 als werkzoekende zijn ingeschreven (in 2010 waren cumulatief 6 478 invaliden in deze categorie ingeschreven).
De ontwikkelingen tot 2008 hebben we hoger al beschreven. Van februari 2008 tot februari 2010 lag het cijfer elke maand hoger dan het cijfer in de vergelijkbare maand een jaar eerder. De trend was dus stijgend. In absolute cijfers waren er op het einde van deze periode bijna 3000 arbeidsgehandicapte werkzoekenden meer dan in het begin (30 749-27 802). Deze stijging is wellicht nog een onderschatting want het is in deze periode dat de herbeoordelingen plaatsvonden (zie hoger). Aangezien juist dan de economische crisis toesloeg, is de stijging wel geen verrassing. Ze is met 11% wel veel kleiner dan de stijging van alle nwwz in dezelfde periode (+29%). Vanaf het voorjaar 2010 begon het beter te gaan. De trend is elke maand dalend en eind 2010 is het aantal werkzoekende arbeidsgehandicapten gedaald tot 29 363 (-6.1% ten opzicht van een jaar eerder). Dit is nog iets hoger dan in december 2008 (28 984), maar het is vooral heel veel hoger (65%) dan in het begin van het decennium. De lange termijn evolutie in het hele decennium is stijgend, dat maakt de trendlijn duidelijk. Van de 132 maanden die in de grafiek zijn opgenomen waren er maar 30 (23%) waarin het cijfer lager lag dan in de vergelijkbare maand een jaar eerder (dit zijn maanden in 2001, 2007 en 2010).
30
In 2011 gaat de daling van het aantal arbeidsgehandicapten verder (van januari tot september gemiddeld -4,5 % op jaarbasis) en in oktober is er een grote duik naar beneden die vooral een gevolg is van de stricte toepassing van de vereiste van een attest. In october 2011 is er een daling met 14.3% ten opzichte van october 2010, maar 10 ppt daarvan mogen wellicht toegeschreven worden aan de herclassificatie. In december 2011 waren er nog 25 403 nwwz arbeidsgehandicapten (daarnaast waren er nog 1846 in beroepsopleiding). In december 2012 zijn het er al weer 27 851 of + 9.6% op jaarbasis (dat is vrijwel gelijk aan de stijging van alle nwzz : + 9.4%) Grafiek 5 : Evolutie van de arbeidsgehandicapte NWWZ in 2011 en 2012 30000 29000 28000
27000 26000 25000 24000 23000
aug/12 sep/12 oct/12 nov/12 dec/12
jul/12
jun/12
mei/12
apr/12
feb/12
mrt/12
jan/12
dec/11
oct/11
nov/11
sep/11
aug/11
jul/11
jun/11
mei/11
apr/11
mrt/11
febr/11
jan/11
22000
Bron : VDAB-Arvastat
Door de stricte toepassing van de attest-vereiste is een specifieke groep uit het bestand verdwenen en daarom is het nuttig om het geheel van de kenmerken eens opnieuw te bekijken voor de gereduceerde groep. We nemen hier ook de personen in beroepsopleiding mee, waardoor de cijfers afwijken van die op de VDAB-Arvastat site. Eind december 2012 waren er 29 836 werkzoekende arbeidsgehandicapten, waarvan 1 985 op dat moment in beroepsopleiding waren. Er zijn iets meer mannen dan vrouwen (51.2% 48.8%). Ongeveer één op de zeven (14.1%) is van allochtone origine. Tabel 19 : Werkzoekende arbeidsgehandicapten naar sekse en leeftijd (31-12-2012) Man Vrouw Totaal Leeftijd N % N % N <20 552 3.6 264 1.8 816 20-29 3727 24.4 2206 15.2 5933 30-39 2964 19.4 2430 16.7 5394 40-49 3941 25.8 4096 28.1 8037 50+ 4101 26.8 5555 38.2 9656 Totaal 15285 100 14551 100 29836 Bron : VDAB (inclusief personen in beroepsopleiding)
31
% 2.7 19.9 18.1 26.9 32.4 100
Het gaat om een vrij "oude" populatie : bijna 60% is ouder dan 40 jaar en één derde is zelfs ouder dan vijftig. Bij de mannen zijn er meer jongeren (<30) , bij de vrouwen meer ouderen (50+), de middengroep (30-49) is ongeveer even groot bij de mannen als bij de vrouwen. Bijna de helft (47.5%) is al meer dan twee jaar werkzoekend en ruim een derde (36.2%) is zelfs al meer dan drie jaar werkzoekend. De grote meerderheid is laaggeschoold (70%); 25% is middengeschoold en slechts 5% is hooggeschoold. Bij de mannen is het aandeel laaggeschoolden zelfs nog hoger (74%). De grote meerderheid (90%) zijn uitkeringsgerechtigde werklozen, 2% zijn schoolverlaters (deze meting komt wel op het einde van het jaar, in de zomer is deze groep veel groter), en onder de rest zijn er vrij veel "vrij ingeschreven" (3.6%). De groep arbeidsgehandicapten bestaat uit werkzoekenden met een "indicatie" van arbeidshandicap. Er zijn zeven soorten van indicaties (zie hoger voor een preciese omschrijving). Hieronder volgt een overzicht. Eenzelfde persoon kan wel meerdere indicaties hebben (de percentages sommeren daarom tot meer dan 100). De indicatie RVA is eigenlijk een deel van de zevende categorie (Attest bevoegde instantie). Ze omvat de mensen die bij de RVA bekend staan als zeer beperkt geschikt (>33% arbeidsongeschikt). Tabel 20 : Soorten indicaties voor het behoren tot de categorie arbeidshandicap (31-12-2012) N % Inschrijving VAPH 7543 25.3 BuSO 4084 13.7 Tegemoetkoming gehandicapten 277 0.9 Beslissing arbeidsongeschiktheid 272 0.9 Verhoogde kinderbijslag 30 0.1 ZIV-invaliditeitsuitkering 14 0.0 Attest bevoegde instantie (geneesheer specialist, GA, enz.) 22558 75.6 RVA (> 33% arbeidsongeschikt) 11411 38.2 Bron: VDAB (inclusief personen in beroepsopleiding)
Drie vierde heeft een attest van een bevoegde instantie, waar de attesten van de RVA een zeer belangrijk deel van uitmaken. Ook de categorie VAPH is omvangrijk (één vierde) en 14% heeft een BuSO achtergrond. De andere categorieën komen veel minder voor, maar voor de categorie ZIV-invaliditeit moet men er rekening mee houden dat zij meestal ingeschreven zijn onder de VDAB-werkzoekendencategorie 32, die niet wordt meegenomen in deze statistiek. Van de hele groep heeft 22% (6554) een “recht op beschutte tewerkstelling” (2755 tijdelijk en 3799 definitief). In juli 2010 publiceerde de VDAB een brochure met heel veel informatie over de kenmerken van die groep (situatie maart 2010). Daaruit blijkt dat de werkzoekende arbeidsgehandicapten op vele punten afwijken van de globale populatie werkzoekenden, maar ook intern een heel diverse groep vormen naar leeftijd, geslacht, opleidingsniveau, enz. Jammer genoeg ontbreekt er informatie over de aard van de handicap of de gezondheidsaandoening. Het spreekt vanzelf dat de VDAB-begeleiding verschilt naargelang iemand fysiek gehandicapt is, zintuiglijk, mentaal of psychisch of een chronische ziekte heeft maar het zou ongetwijfeld interessant zijn om de omvang van die diverse groepen te kennen, tevens omdat ook de uitstroomkansen naar werk wellicht sterk verschillen.
32
Naast de NWWZ zijn er nog andere categorieën werkzoekenden in de VDAB. Van belang voor ons is de categorie 32 waarin personen met een ziekteuitkering (primaire arbeidsongeschiktheid of invaliditeit) worden ingeschreven. Die komen dus niet voor onder de werkzoekenden die we tot dusver besproken hebben. In 2011 zijn er een 7000-tal die minstens één maal in die categorie werden ingeschreven. Die personen komen wel voor in de cijfers over trajectbegeleiding, opleidingen enz. (zie deel II van de nota Handicap en Arbeid). 1.4.1.2 Niet alle werkzoekende arbeidsgehandicapten zijn ingeschreven bij de VDAB. Als mensen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering, zoals een invaliditeitsuitkering of een tegemoetkoming aan gehandicapten, op zoek zijn naar werk, maar zich niet in de VDAB hebben ingeschreven, weten we niet om hoeveel mensen het gaat en welke kenmerken zij hebben. Daarnaast zijn er wellicht ook nog mensen met een handicap die niet beroepsactief zijn, geen arbeidsongeschiktheidsuitkering hebben en ook niet in de VDAB zijn ingeschreven maar die toch werkzoekend zijn. Ook over hen weten we niets. Volgens de EAK2011 zijn er slechts een 20 000 werkzoekende arbeidsgehandicapten. Als we de nwwz en de cat.32 in de VDAB samennemen komen we aan een 35 000. Naast steekproefeffecten kan het verschil ook verklaard worden door het feit dat er in de EAK gevraagd wordt of men (in een referentiemaand) effectief naar werk heeft gezocht. 1.4.2 Werkende arbeidsgehandicapten Volgens de EAK-2011 zijn er ongeveer 190 000 werkende arbeidsgehandicapten, wat overeenkomt met 7% van alle Vlaamse werkenden. Slechts een klein deel zijn in administratieve gegevensbestanden terug te vinden. Het gaat om de volgende groepen :
Personen met een handicap die werken met een loonkostensubsidie voor gehandicapten. In het vierde kwartaal van 2011 waren er ongeveer 8 500 personen voor wie de werkgever een Vlaamse Ondersteuningspremie ontving. werknemers van de beschutte werkplaatsen. Eind 2011 ging het om ongeveer 16 500 personen met een handicap. gehandicapte werknemers (volgens definitie kansengroep) in sociale werkplaatsen, invoegbedrijven, lokale dienstenconomie, gesco's (veralgemeend stelsel) en DAC. Op 31-12-2011 waren er respectievelijk 774, 117, 202, 188 en 60 (samen 1341) Werkenden onder de invaliden (ZIV) : Eind 2011 waren er in het Vlaams Gewest 16 440 invaliden (loontrekkenden + zelfstandigen, meer dan één jaar ziek) met een toelating tot werken in het stelsel van deeltijdse/progressieve hertewerkstelling.
Werkenden onder de gerechtigden op tegemoetkomingen aan gehandicapten. Er zijn twee soorten tegemoetkomingen : de inkomensvervangde en de integratietegemoetkoming. De inkomensvervangde tegemoetkoming (IVT) is bedoeld om bestaansmiddelen te verstrekken aan personen die wegens arbeidsongeschiktheid geen of onvoldoende inkomen kunnen verwerven uit arbeid en ook geen of onvoldoende vervanginsinkomen hebben, zoals een werkloosheid- of een ziektevergoeding. Het is m.a.w. een residuair stelsel, zoals het
33
leefloon, maar dan voor mensen met een bepaald niveau van arbeidsongeschiktheid. Een IVT kan in beperkte mate gecombineerd worden met een inkomen uit arbeid. De integratietegemoetkoming (IT) is een vergoeding voor meerkosten die ontstaan door een handicap. Ze kan gecombineerd worden met een IVT maar ook met een inkomen uit arbeid (tot op zekere hoogte). Personen die een tegemoetkoming verkregen voor de pensioengerechtigde leeftijd blijven die na hun 65 behouden. In de hiernavolgende bespreking beperken we ons tot de leeftijdsgroep 21-64. De volgende grafiek geeft een zicht op de recente evolutie in het aantal gerechtigden. Grafiek 6 : Gerechtigden (21-64 jaar) op een IVT en/of een IT in het Vlaams Gewest (2009-2012) 70.000 60.000 50.000 40.000 30.000 20.000 10.000 0
enkel IVT
dec/09 4.435
dec/10 4.824
dec/11 4.863
dec/12 4.985
enkel IT
23.774
25.392
24.594
25.635
IVT+IT
31.682
32.858
34.255
34.726
Totaal
59.891
63.074
63.712
65.346
Bron : Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid. Directie-Generaal Personen met een handicap.
In 2010 werden de tegemoetkomingen aan personen met een handicap geïntegreerd in het Datawarehouse Arbeidsmarkt en Sociale Bescherming bij de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid. Een analyse van alle gerechtigden in België in december 2009 leert ons dat 6,6% (=5273) van de gerechtigden op een IVT en 17,1% (=19001) van de gerechtigden op een IT werkend zijn (in loondienst of als zelfstandige). Aangezien veel personen zowel een IVT als een IT ontvangen overlappen beide groepen elkaar in grote mate. Als we de IT groep nemen dan vatten we zowel diegenen die enkel een IT ontvangen als zij die dit combineren met een IVT en missen alleen de kleine groep met enkel een IVT. Om een schatting te maken van het aantal werkenden onder alle gerechtigden in Vlaanderen eind 2012 moeten we de volgende veronderstellingen maken : 1) het percentage van 17,1 % mogen we veralgemenen naar de gehele groep 2) het percentage is niet gewijzigd tussen 2009 en 2012 3) het percentage werkenden is hetzelfde in elk gewest (dat is gezien de verschillende toestand van de arbeidsmarkt onwaarschijnlijk. Uit analyses van de FOD SZ blijkt dat er in het Vlaams Gewest zo’n 8 % meer werkenden zijn zodat we de aantallen dus zullen onderschatten) Deze veronderstellingen leveren het volgende op : 34
In december 2012 waren er in België 136 146 gerechtigden (21-64), waaronder 23 281 werkenden (17.1 %) en daarvan zijn er 11 175 in het Vlaams Gewest (aangezien 48% van alle tegemoetkomingen eind 2012 toegekend zijn aan inwoners van het Vlaams Gewest). Op basis van recentere gegevens uit het datawarehouse zal dit cijfer veel precieser kunnen worden berekend. Een aantal van deze werkenden kunnen we ook al eerder geregistreerd hebben want sommigen werken in een Beschutte Werkplaats en anderen kunnen regulier werken met een VOP. De grootste groep zijn wellicht die in een Beschutte Werkplaats. Immers, uit het tweede deel van het Handilab project bleek dat 28% van de werkenden in de steekproef van gerechtigden op een tegemoetkoming in een BW werkte (Vermeulen et.al, 2012).6 Wanneer we alle werkende arbeidsgehandicapten die we kunnen terugvinden in de programma’s en de stelsels sommeren – zonder ons om dubbeltellingen te bekommeren – dan komen we nog maar aan ongeveer 54 000 personen, of maar iets meer dan één vierde van alle personen met hinder die volgens de EAK2011 aan het werk zijn (190 000). De meerderheid maakt duidelijk geen gebruik van categoriale voorzieningen. 1.4.3 Inactieve arbeidsgehandicapten Eind 2011 waren er 156 625 invaliden in het Vlaams Gewest, waarvan 16 440 werkenden en dus 140 185 niet-werkenden. Op dezelfde manier vinden we onder de gerechtigden op een tegemoetkoming voor gehandicapten 65 346 – 11 175 = 54 171 niet-werkenden. Samen zijn dit 210 000 niet-werkenden, waarvan we weten dat er een 7000-tal werkzoekend zijn (VDAB categorie 32), rest dus ongeveer 200 000 inactieven. Volgens de EAK2011 zijn er echter zo’n 280 000 inactieven. Een niet onbelangrijk maar niet exact te meten deel van het verschil (80 000) zijn wellicht gerechtigden op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op basis van een arbeidsongeval of op basis van een beroepsziekte. De anderen kunnen we langs administratieve weg niet op het spoor komen.
6
“11% van de respondenten heeft op dit moment betaald werk. Een grote meerderheid van de werkenden heeft een vast contract (82.1%), 9.8% heeft tijdelijk werk en 8.1% werkt zonder contract. Zeker 35 van de 123 werkende respondenten (=28.46%) werken in een beschutte werkplaats. Dit kunnen we afleiden uit de neergeschreven omschrijving van het hoofdberoep. Bijna de helft (48.8%) behoort tot de categorie ‘ongeschoold personeel’. 12.2% is arbeider (fabriek, machine, montage). 13.8% van de respondenten is bediende. Van de respondenten die geen werk hebben is slechts 5.8% momenteel op zoek naar werk. 59.8% van de mensen die geen werk hebben, heeft ooit wel betaald werk gedaan. 40.2% heeft nooit betaald werk gehad. Ook bij de mensen die vroeger betaald werk hebben verricht, is de categorie ‘ongeschoold personeel’ het grootst (36.26%), gevolgd door de fabrieksarbeiders (17.0%) en het dienstverlenend personeel en verkoopspersoneel (13.3%). Zeker 7.91% (47 van de 594, op basis van de beschrijving van het laatste hoofdberoep) van de respondenten die vroeger betaald werk hebben verricht, werkte in een beschutte werkplaats, maar is daar uitgevallen.” (Vermeulen et. al, pag 59)
35
1.4.4 Overzicht De vergelijking van de EAK-cijfers en die uit administratieve bronnen levert nogal wat verschillen op. Tabel 21 : Vergelijking EAK-administratieve bronnen
Werkenden Werkzoekenden Inactieven
EAK -2011 190 000 20 000 280 000
Administratieve bronnen 54 000 35 000 200 000
Het verschil tussen de cijfers over de werkzoekenden is niet heel groot en vloeit voort uit een andere definitie (ILO-definitie versus administratieve) en wellicht ook uit steekproeffouten. Bij de inactieven is er een groter verschil en bij de werkenden is het nog groter. Om dit te verklaren willen we hier nog eens terugkomen op het verschil tussen een enquête met zelfdefinities en een bestand dat wordt samengesteld op basis van administratieve bronnen. In het Handilab onderzoek op basis van administratieve data (Moron et. al, 2012) werden 6% van de 16-64 jarigen in het Vlaams Gewest eind 2007 geïdentificeerd als “gehandicapt”. In de EAK 2007 was dit het dubbel, namelijk 12,5%. Via een enquête worden dus heel veel personen geïdentificeerd die geen “officiële” erkening hebben. We vinden daarvoor ook bevestiging in de EAK-enquête zelf (weliswaar niet voor 2007 maar voor 2011) waar gevraagd wordt of de handicap of het gezondheidsprobleem erkend is door een officiële instantie. Slechts voor de helft van de personen die een handicap of een gezondheidsprobleem aanbrengen is dit het geval, wat het verschil tussen 12,5 % en 6% verklaart. Dit heeft ook effect op de werkzaamheidsgraden. In de Handilab enquête werd een effectieve werkzaamheidsgraad van slechts 19% gemeten, in de EAK2007 bedroeg die 42,2%. Het surplus aan personen die via een enquête worden opgespoord hebben een graad of aard van hinder die een geringere impact heeft op hun arbeidsdeelname dan de groep die via administratieve bronnen wordt opgespoord. Wanneer de “administratieve” bronnen niet, zoals in het Handilab onderzoek, beperkt zouden zijn tot federale instanties maar uitgebreid zouden worden tot regionale instanties dan zouden de verschillen al iets geringer worden (want dan zou men bv. ook de nwwz arbeidsgehandicapten en de gerechtigden op een VOP of in een beschutte werkplaats tewerkgestelden in rekening kunnen brengen).
36
1.5 Kwaliteit van de arbeid In 2004, 2007 en 2010 is onderzoek verricht naar de kwaliteit van de arbeid bij loontrekkenden (Werkbaar Werk, SERV/STV-Innovatie en Arbeid). Het betreft een schriftelijke enqûete bij 20 000 loontrekkenden in het Vlaams Gewest, die met een respons van 53,3% in 2007 en 48.6% in 2010, een representatief beeld geeft van de “werkbaarheid van werk” in Vlaanderen. De kwaliteit van de arbeid, of de werkbaarheid van het werk wordt gemeten op basis van 4 indicatoren :
psychische vermoeidheid (werkstress) welbevinden in het werk (motivatie) leermogelijkheden werk-privé-balans
In 2007 is voor het eerst een vraag ingelast die toelaat de respondenten met een “handicap” te onderscheiden. Die vraagt luidt als volgt : "Ervaart u in uw dagelijkse bezigheden hinder door een handicap, een langdurige lichamelijke aandoening of een langdurige lichamelijke ziekte”. Ja, erg ; Ja, in zekere mate ; Nee. Dit is een operationalisering van het begrip handicap die refereert aan beperkingen in het dagelijkse leven, maar mensen met psychische gezondheidstoornissen niet meeneemt. Dit laatste is bedoeld om contaminatie te vermijden tussen psychische aandoeningen op het niveau van de eerste indicator van werkbaarheid en psychische aandoeningen die hun oorsprong niet in het werk zelf vinden. Het aantal mensen dat in 2007 “ja” heeft geantwoord op de "handicapvraag" bedraagt 15.8% (1 509 van de 9 555 respondenten), samengesteld uit 14% (1 334) die in zekere mate hinder ondervinden en 1.8% (175) die in erge mate hinder ondervinden. Het percentage van 15.8% is zeer hoog in vergelijking met het percentage arbeidsgehandicapten onder de werkenden dat in de EAK-enquetes wordt vastgesteld, temeer dat psychische aandoeningen niet meegenomen zijn. De werkbaarheid van werk wordt opgedeeld in 5 categoriën : werkbaar (geen knelpunten), 1-2-3- of 4 knelpunten. Knelpunten zijn problemen op het domein van elk van de bovenvermelde indicatoren. Tabel 22 : De werkbaarheid van werk (2007) (%) Niveau van hinder door handicap Werkbaar
Erg
In zekere mate
Geen
0 knelpunten
19.2
36.2
57.8
1 knelpunt
27.6
27.8
23.2
2 knelpunten
23.1
20.2
12.7
3 knelpunten
20.5
11.7
4.9
4 knelpunten
9.6
4.1
1.8
Bron : SERV/STV, 2007
37
Het patroon is duidelijk. Onder de werknemers met hinder door een handicap zijn er veel met problemen inzake de kwaliteit van de arbeid, en hoe ernstiger de hinder door de handicap, hoe groter het aandeel werknemers die op meerdere domeinen van de kwaliteit van de arbeid knelpunten signaleren. Onder de ongeveer 45 000 werknemers (extrapolatie) die in erge mate hinder ondervinden zijn er in vergelijking met zij die geen hinder ondervinden, meer oudere werknemers en meer arbeiders. De resultaten van 2010 gaan in dezelfde richting. Ook nu is het aandeel respondenten die hinder ondervinden hoog. Het aantal mensen dat “ja” heeft geantwoord op de handicapvraag bedraagt 16.8% (1 333 van de 7 919 respondenten), samengesteld uit 15,1% (1 199) die in zekere mate hinder ondervinden en 1.7% (134) die in erge mate hinder ondervinden. Het patroon dat in 2007 werd vastgesteld vinden we grotendeels terug. Tabel 23 : De werkbaarheid van werk (2010) (%) Niveau van hinder door handicap Werkbaar
Erg
In zekere mate
Geen
0 knelpunten
23.9
38.1
57.9
1 knelpunt
26.1
29.1
23.9
2 knelpunten
20.1
18.9
12.3
3 knelpunten
13.4
10.5
4.7
4 knelpunten
16.4
3.3
1.2
Bron : SERV/STV, 2010
Voor meer gegevens verwijzen we naar de publikaties van de SERV/STV op www.serv.be/werkbaarwerk.
38
1.6 Evaluatie van het groeiscenario (2003) en de doelstelling 2020 Op 2 december 2003 hebben de Vlaamse Regering (vertegenwoordigd door de minister van Werkgelegenheid en Toerisme en de minister van Binnenlandse aangelegenheden, Cultuur, Jeugd en Ambtenarenzaken), de Vlaamse sociale partners, gebruikersorganisaties en intermediaire organisaties voor personen met een handicap een gemeenschappelijke platformtekst aangenomen, met als titel “Evenredige arbeidsdeelname en diversiteit 2010”. De doelstelling om uiterlijk in 2010 tot een evenredige arbeidsdeelname van mensen met een arbeidshandicap te komen, werd vertaald in drie concrete doelstellingen : 1. een substantiële vermindering van de kloof in de werkzaamheidgraad; 2. het wegwerken van de oververtegenwoordiging in de werkloosheid (lees, ook in de inactiviteit); 3. het creëren van mogelijkheden en stimulansen voor de groep personen met een arbeidshandicap om ongeacht hun statuut gelijke rechten te waarborgen om de stap naar de arbeidsmarkt te kunnen maken en een evenredige kans te hebben om aangeworven te worden bij de invulling van vacatures. Om de grote achterstand in arbeidsdeelname in te lopen, werd vooropgesteld dat het aantal banen voor arbeidsgehandicapten jaarlijks met minstens 4 500 tot 9 000 moest toenemen. Of deze doelstelling is verwezenlijkt, kan worden getoetst aan de hand van de EAK-enquête waarin de werkzaamheidsgraad op een uniforme manier is gemeten en vragen zijn gesteld over de aanwezigheid van handicaps en langdurige gezondheidsaandoeningen. De cijfers in punt hebben betrekking op de populatie 15-64 jaar, tenzij anders vermeld. In 2002 werd gevraagd “Hebt U een handicap of lijdt U aan een langdurig gezondheidsprobleem? (Ja, Neen)”. Deze vraag werd positief beantwoord door 16,2% van de ondervraagden die dus als “gehandicapt of langdurig ziek” kunnen worden aangemerkt. Daarvan werkten er 45,7%. Na de algemene vraag over handicap of ziekte peilden specifieke vervolgvragen voor werkenden en niet-werkenden naar de gevolgen ervan voor de arbeid of het zoeken naar werk. Op basis van de antwoorden daarop is een categorie 'arbeidsgehandicapten' geconstrueerd die bestaat uit de niet-werkenden die verklaren dat hun handicap of gezondheidsprobleem iedere beroepsactiviteit onmogelijk maakt, of die melding maken van beperkingen in het soort of de hoeveelheid werk die ze zouden kunnen doen of in de verplaatsingen naar een eventuele arbeidsplaats, alsmede de werkenden die verklaren dat hun handicap of gezondheidsprobleem beperkingen met zich brengt op de genoemde gebieden (aard en hoeveelheid werk en verplaatsing naar de arbeidsplaats). Op basis van deze criteria waren er in de EAK-Vlaamse geweest 12.7% arbeidsgehandicapten waarvan er 37.4% werkten, terwijl de totale werkzaamheidsgraad in Vlaanderen 63.5% bedroeg. In 2007 luidde de vraag “Ervaart U in uw dagelijkse bezigheden hinder door een handicap, een langdurige aandoening of een langdurige ziekte? Ja, in erge mate, Ja, in zekere mate, Neen.” Op basis van deze vraag zijn er in het Vlaamse Gewest 12.5% (arbeids)gehandicapten, met een werkzaamheidgraad van 42.2%, tegenover een globale werkzaamheidsgraad in Vlaanderen van 65.6%.
39
De vraagformulering is duidelijk niet identiek. In 2002 werd door middel van de vervolgvragen specifiek gepeild naar hinder op het gebied van arbeid terwijl in de vraag van 2007 naar de dagelijkse bezigheden in het algemeen wordt verwezen. Toch ligt het percentage arbeidsgehandicapten in de EAK-2002 (12,7%) dicht bij het percentage mensen die hinder ondervinden in 2007 (12.5%). De situaties in 2002 en 2007 kunnen op twee manieren vergelijken worden. Er kan een vergelijking worden gemaakt tussen het verschil in de arbeidsdeelname van de gehandicapten en die van de algemene bevolking (de zogenaamde “kloof in de werkzaamheidgraad”) en tussen de absolute aantallen werkenden op beide tijdstippen. Als we de “kloven” vergelijken, stellen we vast dat het verschil in arbeidsdeelname tussen de arbeidsgehandicapten en de totale populatie in 2002 26.1 ppt bedraagt (63.5% – 37.4%) en in 2007 23.6 ppt (65.8% - 42.2%). In 2007 ligt de arbeidsdeelname van de totale bevolking 2,3 ppt hoger dan in 2002, maar de arbeidsdeelname van de arbeidsgehandicapten is sterker toegenomen (+4.8 ppt) waardoor de kloof met 2.5 ppt verminderd is (26.1% - 23.6%). Bij het berekenen en vergelijken van absolute aantallen werkende mensen met een handicap op basis van de enquêtegegevens uit 2002 en 2007, dient er rekening mee te worden gehouden dat niet iedereen de vraag naar de handicap of langdurige ziekte heeft beantwoord. In 2002 bedroeg de non-respons 2.5% en in 2007, 4.7%. Om een vergelijking in absolute aantallen te kunnen maken, gaan we ervan uit dat mensen die niet geantwoord hebben op dezelfde manier verdeeld zijn over de categorieën al dan niet gehandicapt en al dan niet werkend dan de mensen die wel geantwoord hebben. Er zouden dan onder de nonrespons relatief evenveel “werkende gehandicapten zijn” dan onder de respons. Op basis van die veronderstelling zou het aantal "werkende "gehandicapten" tussen 2002 en 2007 gestegen zijn van 187 000 naar 207 000, d.w.z. met 20 000. De arbeidsdeelname van mensen met een handicap of langdurige gezondheidsproblemen is dus gestegen tussen 2002 en 2007. Voor een deel volgen ze daardoor de algemene stijging van de werkzaamheid, maar er is een extra stijging van 2.5 ppt. In absolute aantallen zijn er in de beschouwde periode ongeveer 20 000 mensen of gemiddeld 4000 per jaar méér aan het werk. Deze ontwikkeling is positief, maar ze blijft wel aan de onderkant van het groeiscenario. In 2009 en 2010 werd dezelfde 'handicapvraag' als in 2007 gedurende het hele jaar toegevoegd aan de EAK-enquête in Vlaanderen. We beschikken over de resultaten voor heel 2009 en 2010, maar we verkiezen hier enkel gebruik te maken van die voor het tweede kwartaal, aangezien 2002 en 2007 ook enkel dat kwartaal betreffen.
40
Grafiek 7 : Werkzaamheidgraden van arbeidsgehandicapten en van de totale bevolking (15-64)
e
Bron : FOD Economie –Algemene Directie Statistiek EAK – telkens 2 kwartaal in 2002, 2007, 2009 en 2010 (Vlaams Gewest). Bewerking : Departement WSE
De positieve evolutie tussen 2002 en 2007 is teniet gedaan. De werkzaamheidsgraad van mensen met een arbeidshandicap (AH) is daarna sterk gedaald en aangezien de totale werkzaamheidsgraad stabiel bleef is het verschil groter geworden. Tussen 2002 en 2007 nam het verschil af met 2.5 ppt, tussen 2007 en 2009 nam het toe met 6.4 ppt en tussen 2009 en 2010 is er opnieuw een toename met 2.5 ppt, waardoor er over de hele periode een toename is met 6.4 ppt. De economische crisis is wellicht de belangrijkste factor die een positieve ontwikkeling heeft omgebogen. Maar de cijfers moeten voorzichtig worden geïnterpreteerd want verschillende werkzaamheidgraden van arbeidsgehandicapten kunnen ook voortvloeien uit verschillen in de omvang van de groep die zich in de enquête opgeeft als persoon met of zonder hinder en van de interne verdeling binnen de groep (hinder in erge mate, of in zekere mate) Tabel 24 : Het voorkomen van hinder in dagelijkse bezigheden (15‐64) Enkel 2e kwartaal Hinder 2007 2009 2010 Ja, in erge mate 5.7 5.9 5.9 Ja, in zekere mate 6.8 4.6 5.2 Totaal met hinder 12.5 10.5 11.1 87.5 89.5 88.9 Zonder hinder Totaal 100% 100% 100% Geen antwoord (GA) 4.7 2.5 2.3 4 048 000 4 097 000 4 114 000 Totaal (inclusief GA)* Met hinder (basis = 506 000 430 000 457 000 totaal inclusief GA*) Bron : FOD Economie – Algemene Directie Statistiek – EAK 2007‐2009‐2010 (Vlaams Gewest). Bewerking : Departement WSE *Afgeronde cijfers van de extrapolatie van de steekproefgegevens naar de hele bevolking
41
Het aandeel personen die opgeven dat ze hinder ondervinden verschilt naargelang de meetmomenten (het varieert tussen 12.5% in 2007 en 10.5% in 2009). Het hoger aandeel van het totaal met hinder in 2007 is te wijten aan een hoger aandeel personen die in zekere mate hinder ondervinden, aangezien het aandeel met "hinder in erge mate" vrij stabiel blijft. Aangezien de werkzaamheidgraad bij de personen met "hinder in zekere mate" meer dan dubbel zo hoog is als bij die met "hinder in erge mate", heeft een groter aandeel van de groep met "hinder in zekere mate" een hogere werkzaamheidgraad voor de hele groep voor gevolg (zie tabel 24). Dat de daling van de totale werkzaamheidgraad echter niet enkel een effect is van een anders samengestelde groep blijkt uit het feit dat de daling zich bij beide deelgroepen voordoet. De daling bij de groep met "erge hinder" is wel nog veel sterker dan bij de groep met "hinder in zekere mate". Tabel 25 : Werkzaamheidgraden van mensen met hinder in dagelijkse bezigheden (15‐64) Enkel 2e kwartaal Hinder 2007 2009 2010 Ja, in erge mate 24.9 20.5 16.8 Ja, in zekere mate 56.5 55.7 52.4 Totaal met hinder 42.2 36.0 33.5 71.2 69.1 70.1 Zonder hinder Verschil zonder ‐ met 29.0 33.0 36.6 Totaal (berekend op 65.8 66.0 66.0 inclusief GA) Bron : FOD Economie – Algemene Directie Statistiek– EAK 2007‐2009‐2010 (Vlaams Gewest). Bewerking : Departement WSE
De daling van het aandeel werkenden gaat gepaard met een stijging van het aandeel niet‐ werkenden dat voor het grootste deel bestaat uit inactieven en voor een klein deel uit IAB‐ werklozen (in de EAK wordt gevraagd of de mensen 'actief' werk zochten en o.a. daarom verschilt dit van administratieve definities zoals de NWWZ). Tabel 26 : IAB‐statuut van mensen met hinder in dagelijkse bezigheden (15‐64) Enkel 2e kwartaal 2007 2009 Werkend 42.2 36.0 Werkzoekend 4.7 5.0 Inactief 53.1 59.0 Totaal 100 100 Bron : FOD Economie –Algemene Bewerking : Departement WSE
Directie
Statistiek
–EAK
2007‐2009‐2010
2010 33.5 5.5 61.0 100 (Vlaams
Gewest).
Van 2007 naar 2010 is het aandeel werkzoekenden licht toegenomen, maar vooral het aandeel inactieven stijgt sterk. Een niet gering deel daarvan zijn invaliden in de Ziekteverzekering (meer dan 1 jaar arbeidsongeschikt). Op twee en een half jaar, tussen 31.12.2007 en 30.06.2010, is hun aantal in het Vlaams Gewest gestegen van 119 546 naar 135 297 voor de loontrekkenden (+15 751) en van 10 717 naar 11 045 voor de zelfstandigen (+328). In totaal is er dus een stijging met 16 079 (=+ 12%). Er spelen zeker factoren zoals de veroudering van de bevolking en het feit dat vrouwen later op pensioen gaan, maar een dergelijke stijging in een vrij korte periode laat vermoeden dat hier ook een stuk verklaring ligt voor de dalende werkzaamheidgraad van arbeidsgehandicapten. 42
In dit verband leert de EAK ons dat van alle mensen die in 2009 werkten en een jaar eerder niet (ongeveer 103 000) er 9% arbeidsgehandicapten zijn, en van al diegenen die in 2009 niet‐werkten en een jaar eerder wel (ongeveer 119 000) zijn er 15% arbeidsgehandicapt. De uitstroom uit de arbeidsmarkt is dus groter dan de instroom (ongeveer 18 000 t.o.v. 9 000) wat resulteert in een lagere werkzaamheidgraad. Van de uitstromers gaat 70% in de inactiviteit en 30% in de werkloosheid. We vermoeden dat de beweging "vanuit de inactiviteit terug naar de arbeidsmarkt" nog veel moeilijker is dan de "beweging vanuit de werkloosheid terug naar de arbeidsmarkt". Het was de doelstelling van het groeiscenario uit 2003 om uiterlijk in 2010 te komen tot een substantiële vermindering van de kloof in werkzaamheidgraad. Op het einde van het eerste decennium van de 21ste eeuw was het al duidelijk dat dit niet gehaald werd, integendeel, de kloof is heel wat groter dan in het begin (2002), ook al was er een periode dat het beter ging. De resultaten voor 2011 lieten in het eerste kwartaal geen verbetering zien. De werkzaamheidsgraad voor 20-64 jarigen met een arbeidshandicap lag op 33.6% en de graad voor 20-64 is in regel hoger dan voor de leeftijdsgroep 15-64 waar we tot dusver mee rekenden. In het tweede kwartaal van 2011 wordt ineens een grote sprong voorwaarts gemaakt (naar 43.4% werkzaamheid), maar dit is zeker niet enkel een reële stijging maar ook een effect van een verschillende samenstelling van de onderzochte groep in het tweede kwartaal t.o.v. het eerste (14,3% met hinder t.o.v. 11.8% waarbij wel evenveel mensen met erge hinder, meer veel meer met hinder in zekere mate, en we weten dat er onder die laatste groep altijd meer aan het werk zijn). De hogere rapportering van hinder heeft wellicht te maken met de speciale Europese module over handicaps die in het tweede kwartaal werd toegevoegd. In het derde kwartaal van 2011 zijn er 13.6% die hinder rapporteren en de werkzaamheidsgraad ligt op 37.9%. Grafiek 8 : Werkzaamheidgraden van arbeidsgehandicapten 2009-2012 (20-64) 50 48 46 44 42 40 38 36 34 32 30
2009 2009 2009 2009 2010 2010 2010 2010 2011 2011 2011 2011 2012 2012 2012 kw1 kw2 kw3 kw4 kw1 kw2 kw3 kw4 kw1 kw2 kw3 kw4 kw1 kw2 kw3
werkzaamheid 38,4 36,8 35,7 39,1 34
trend
34 32,7 33,5 33,6 43,4 37,9 38,5 38,7 38,6 39,9
37,5 36,4 35,7 35 33,6 33,5 35,8 37,1 38,4 39,6 38,4 38,9 werkzaamheid
Bron : FOD Economie – Algemene Bewerking : Departement WSE
Directie
trend
Statistiek– EAK
43
2009‐2010‐2012
(Vlaams
Gewest).
In de eerste drie kwartalen van 2009 waren de kwartaalcijfers dalend, maar het vierde liet een stijging zien, die echter heel 2010 en het eerste kwartaal van 2011 gevolgd werd door veel lagere cijfers. De trend (telkens gemiddelden van de laatste 4 kwartalen) was dus dalend tot in het begin van 2011, waarna hij werd omgebogen in een stijging, die voor een deel samenhangt met een anders samengestelde populatie in het tweede kwartaal , maar – gezien de resultaten voor de rest van 2011 en het grootste deel van 2012 – ook een deel reële stijging bevat.
Voor het tweede decennium legde de Vlaamse overheid samen met de sociale partners en het georganiseerde middenveld nieuwe doelstellingen voor Vlaanderen vast in het Pact 2020 en in het Vlaams Hervormingsprogramma Europa 2020. Om de globale doelstelling inzake werkzaamheid in Vlaanderen te bereiken (minstens 70% voor 15-64 of 76% voor 2064) dient er ook voor de kansengroepen een toename van de werkzaamheid te zijn. Voor arbeidsgehandicapten werd het doel geformuleerd als een verdubbeling van de jaarlijkse groei tot minstens 1 procentpunt. In het licht van de evolutie van de recente jaren is dit een wat vreemde uitspraak omdat er vaak enkel negatieve groei was. Toch kan er op basis van de minimale doelstelling (1 ppt toename van de werkzaamheid) een nieuw doel voor 2020 worden uitgezet. Hoe hoog dit doel is varieert naargelang het jaar waar men van vertrekt. In het Vlaams hervormingsprogramma is dit 2010 (33.5%) en wordt 43% het streefdoel voor 2020. Zo komen we wel niet veel verder dan in 2007 (toen hadden we 42.7% voor de groep 20-64). Het valt dus te hopen dat meer dan de minimale doelstelling wordt gerealiseerd, maar gezien de recentste cijfers (2012 kw3) zijn we daar nog 3ppt van verwijderd en is er dus eerst nog werk om de minimale doelstelling te bereiken. Men kan de evolutie van deze cijfers volgen op : http://www.werk.be/cijfers/vlaanderen2020
44
Bibliografie Beyer, S. (2012) The progress towards integrated employment in the UK. Journal of Vocational Rehabilitation. Vol. 37, pp.139-142. Devisch, F., E. Samoy (2003) Mensen met functioneringsproblemen in de APS-survey 2002. Webpublicatie op www.vaph.be European Parliament, Directorate General for Internal Policies, Department Employment and Social Affairs, The Mobility and Integration of People with Disabilities into the Labour Market. 2010. Moron,M., A. Debels, C.Van Audenhoven, J.Berghman (2012) Eindrapport Handilab. Deel Administratieve Data. LUCAS – Centrum voor Zorgonderzoek en Consultancy en CESO – Centrum voor Sociologisch Onderzoek – Sociaal Beleid. Leuven : KU Leuven Samoy, E. (2001) Arbeid en niet-arbeid bij personen met functiebeperkingen in de PSBH, Webpublicatie op www.vaph.be Samoy, E (2003a) De arbeidsdeelname van mensen met functioneringsproblemen. Webpublikatie op www.vaph.be Samoy, E (2003b) 'Met één been op de arbeidsmarkt.', pp. 171-180, in : Steunpunt Werkgelegenheid, Arbeid en Vorming VIONA Stuurgroep Strategisch Arbeidsmarktonderzoek, De arbeidsmarkt in Vlaanderen Jaarboek 2003. Tevens op www.vaph.be Samoy, E. (2004) 'Mensen met functioneringsproblemen in de PSBH en hun arbeidsdeelname', pp.533-549, in : Mortelmans, D., M-T. Casman, R. Doutrelepont (Eds.) Elf jaar uit het leven in België. Socio-economische analyses op het Gezinsdemografisch Panel PSBH. Gent : Academia Press. Samoy, E. (2005) 'De arbeidsdeelname van mensen met functiebeperkingen in de SocioEconomische Enquête 2001', pp. 17-27 in : Verbelen, J., E. Samoy, H.Van Geel, Vlamingen met een handicap of langdurig gezondheidsprobleem. Stativaria nr. 34. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. Administratie Planning en Statistiek. Samoy, E., M. Tielens (2004) 'Vlaanderen op het middenveld van gehandicapt Europa', pp. 181-191, in : Steunpunt WAV en VIONA Stuurgroep Strategisch Arbeidsmarktonderzoek, De Arbeidsmarkt in Vlaanderen. Jaarboek. Editie 2004. Antwerpen : Garant. Samoy, E. (2008) 'Hinder door een handicap of langdurige gezondheidsproblemen. Een beeld vanuit de EAK. Over-Werk, (2), 78-82. Samoy, E. (2009a) Globaal kader van het werkgelegenheidsbeleid ten aanzien van mensen met een arbeidshandicap. Webpublikatie op www.werk.be Samoy, E. (2009b) Werkgerelateerde gezondheidsproblemen en arbeidsongevallen. Webpublikatie op www.werk.be Samoy, E. (2011) Ontwikkelingen in de arbeidsdeelname van arbeidsgehandicapten. Webpublikatie op www.werk.be Samoy, E (2011) Beleidsbarometer 2011. Uitzichten van categoriaal werkgelegenheidsbeleid in Vlaanderen (Webpublikatie op www.werk.be) SERV/STV (2008) Focus op werkbaar werk. Juli 2008. Op www.serv.be/werkbaarwerk. SERV/STV Innovatie & Arbeid (2008) Technische nota. Werkbaar werk bij werknemers die tijdens hun dagdagelijkse bezigheden hinder ervaren door een handicap, een langdurige lichamelijke aandoening of een langdurige lichamelijke ziekte. Op www.serv.be/werkbaarwerk.
45
Vandenbroucke, P. (2010) Niet elke handicap geeft gelijke kansen : over werk, armoede en handicap, pp. 339-357 in : Vranken, J. et. al, Armoede en Sociale Uitsluiting. Jaarboek 2010, Leuven-Den Haag : ACCO. VDAB (2010) Kansengroepen op de Arbeidsmarkt. Arbeidsgehandicapten op de Vlaamse Arbeidsmarkt. Op www.vdab.be Vermeulen, B., M. Van Der Niet, E. Demaerschalk, C. Van Audenhove, K. Hermans (2012) Eindrapport Handilab. Effectiviteit van de inkomensvervangende en integratietegemoetkomingen. LUCAS Centrum voor Zorgonderzoek & Consultancy, KU Leuven.
46
Colofon Samenstelling Vlaamse overheid Beleidsdomein Werk en Sociale Economie Departement Werk en Sociale Economie Koning Albert II-laan 35 bus 20 1030 Brussel 02 553 42 56
[email protected] www.werk.be Verantwoordelijke uitgever Dirk Vanderpoorten Secretaris-generaal Depotnummer : D/2013/3241/018 Auteur : Erik Samoy Uitgave Januari 2013
47