HANDENARBEID IN
THEORIE EN PRACTIJK DOOR
H. M. SLUIJTER D.Jz. Let!raar aan lk Kweekschool voor QJlderwijxers en Onlkrwijxercsscn
te Amsterdam.
Met 45 kartonoefeningen, 45 houtmodellen en 250 in den tekst gedrukte afbeeldillgen.
~-
RorfERDAM. -
D. BOLLE.
HANDENARBEID IN
THEORIE EN PRACTIJK nOOR
H. M. SLUIJTER D.Jz. Lf'P1'aar aan de KlI'eebchool voor Onderwijzers en Onrlerwijzere,'rsen
te Amsterdam.
Met 45 kartonoefeningen, 45 hout=odellen en 250 in den tekst gedrukte afbeeldingen.
->--~-7f-------<----
HAARLEM,
H. D. TJEENK WILLINK. 18 93.
Gfldrllkt bii Ruijgrok & Co. te Haarlem.
I N HOUD. Bladz. Inleiding. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1. Papiersoorten . . . . . . . . . . . . . . .. 5. Stijfsel en lijm.... . . . . . . . . . .. 7. Iets over kleurenharmonie. . . .. 10. Houtsoorten.. . . . . • . . . . . . . . . .. 12. Het slijpen. . . . . . . . . . . . . . . . .. 14. De gereedschappen. benevens nuttige wenken omtrent hun gebruik ................... 17. De schaafbank ............... 25. Goede gewoonten bij den handenarbeid .................. 27. Geschiedenis van het onderwijs in handenarbeid.... . . . . . . .. 29. _ De ontwikkeling der tegenwoordige beweging voor onderwijs in handenarbeid. . . . . . . . . . .. 34. Doel en strekking van het onderwijs in handenarbeid ..... 45. Iets over methode .. .'.. . . . . . .. 59. Een les in het kartonneeren ... 65. Kartonmode llen: I. Een vierkant vouwen uit een willekeurig stuk papier.... 69. 2. Een doosje uit één stuk... 69. 3. Een stervormige versiering. 70. 4. Een warmtecontroleur . . . .. 7 1 • 5. Een bladlegger . . . . . . . . . .. 7 I.
Bladz. Een etiket................ 72. Een sleutelplankje . . . . . . .. 72. Een landkaartje opplakken. 73. Een leitje .............. " 73· 10. Een plaat opplakken ...... 74. 11. Een schild voor een scheurkalender. . . . . . . . . . . . . . . .. 75. 12. Een schrijfboekje innaaien. 76. 13. Een zakboekje innaaien .... 77. 14. Een tooverboekje... . . . . .. 77· IS,. Een schrijfportefeuilJe ..... 78. 16. Een naambordje .......... 79. 17. Een memorandum ......... 80. 18. Een portretlijstje .......... 81. 19. Een photographie-omlijsting No.!. 82. 20. Een 11 NO.2. 83. 21. Een zeskant tafelmatje ..... 84. 22. Een achthoekig tafelmatje met mozaiek.versiering .... 85. 23. Een rond tafelmatje ....... 86. 24. Een lichtschermpje ........ 86. 25. Een vierkant bakje ....... 87. 26. Een doos met overslaand dekseL .................. 87. 27. Een boekfoedraal ......... 88. 28. Een knoopendoos . . . . . . . .. 89· 29. Een bijouteriectoos ........ 90. 6. 7. 8. 9·
IV
INHOUD.
Bladz. Een briefkaartendoos. . ... 91. Een sigarenkoker........ 92 . Een speelkaartendoos . . . . . 93. Een pennenbak.......... 94. Een achthoekig bakje met schuin opstaande kanten.. 95. 35· Een speldenbakje........ 95. 36. Een kubus.............. 96. 37., Een regelmatig viervlak.. 96. 38. Een pennendrager. . . . . . .. 97. 39. Een presse-papier.. . . . . .. 98. 4°. Een regelmatig twaalfvlak. 99. 41. Een handschoenendoos ... 100. 42. Een papierstandaard. . . . .. 101. 43. Een portefeuille met linnen rug en linnen hoeken .... 102. 44. Een bloc-notes.... . . . . .. 1°3. 45. Een map .............. " 104. Een les in de houtbewerking. 106. Houtmodellen: I. Een roostertje voor een bloempot.. ............ " 109. 2. Een dubbel bloempotraampje ................. IlO. 3. Een gereedschapsrekje .... IlO. 4. Een plantenleider ...... _. 1 r 1 . 5. Een spijkerbakje ......... Il2. 6. Een stoofje............. Il2. 7. Een kistje ........... _.. II2. 8. Een ketelplankje. . . . . . . .. II3. 9. Een gordijnlatje . . . . . . . .. Il4. 10_ Een vierkant liniaaltje ... II4. 11. Een bloemstokje ........ _ Il4. 12. Een liroogrekje.......... 114. 13. Een wervel.. ............ II5. 14. Een lezenaar. .......... II6. IS· Een raamstut. . . . . . . . . . .. I I 7. 16. Een bloempotplankje. . .. II7. I7·Eenbakje .............. Il8. 18. Een doos met deksel.. ... 118. 19. Een kistje ............... 119. 30. 3 I. 32. 33. 34.
Bladz 20. Een stoof...... . . . . . . . .. 120 21. Een tuinbankje .......... 121 22. Een voetkrabber ......... 122 23. Een vogelnestje .......... 122 24. Een kleerenhanger. ...... 124 25. Een ronde stok .......... 125 26. Een touwklos ............ 125 27. Een spijkerbak.......... 126 28. Een schilderijliistje ....... 126 29. Een schrijfhaak. .... .'.. ". 128 3°. Een gordijnstutje ........ 129 31. Een rond tafelplankje . . .. 13° 32. Een snijplankje... . . . . . .. 13° 33. Een warandebankje ...... 131 34. Een hoedestandaard . . . . .. 132 35. Een garenklosje .......... 133 36. Een mantelhanger ....... 133 37. Een muurplankje . . . . . . .. 134 38. Een hoekplank •......... 134 39. Een beitelheft ......... " 135 4°. Een hamersteeL......... 136 41. Een lepelrekje ........... 136 42. Een voetbankje .......... 137 43. Een lampedrager.. . . . . . .. 138 44. Een theedoekrekje ....... 138 45. Een papierbak. .......... 139 Het reinhouden der houtmodellen ............... ' .... 14c Het houtsnijden. . . . . . . . . . . .. 143 Het vlechten. . . . . . . . . . . . . . .. 149 De stoelmat...... . . . . . . . . . .. 157 Het knoopen. . . . . . . . . . . . . . .. 159 Bijlage 1. Leerplan voor het onderwijs in handenarbeid op de lagere scholen .................. , 163 Bijlage Il. Proeve van een leergang voor den handenarbeid op de kweekscholen voor onder· wijzers in Nederland . . . .. 17<
VOO RB E R I CH T.
"Een werkzame geest, een vaardige hand, Ze zijn een zegen voor 't vaderland."
Het doel, dat ik mij met het schrijven van dit werkje
In
hoofdzaak heb voorgesteld, is een theoretische en practi.sche handleiding te geven voor hen, die zich wenschen te bekwamen voor het examen, dat jaarlijks door de Vereeniging tot bevordering van het onderwijs in handenarbeid wordt afgenomen. Of aan zoo'n handleiding dan behoefte bestaat? Ja, geachte lezer! de beantwoording dier vraag laat ik liefst aan anderen over. Ieder schrijver in het algemeen zal wel in de laatste plaats de man zijn om ontkennend te antwoorden op een dergelijke vraag. Als hij zijn pennevrucht aanziet, is hij zoo licht geneigd te gelooven aan een dringende behoefte, waarin zijn werk tracht te voorzien. Daarom wil ik liever meêdee1en, wat mij er toe geleid heeft dit boekje de wereld in te zenden. Voor en na bereikten mij van verschillende kanten brieven
VI
VOORBERICHT.
om inlichtingen, nu omtrent dit, dan aangaande dat onderdeel van het examen-program. De een vroeg me of ik hem ook kon helpen aan eenige vlechten of hem een boek opgeven, waarin die behandeld werden; een tweede klopte bij
me
aan om een serie modellen voor "kerbschnitt", een derde weêr slaakte de verzuchting: "hoe kan ik in 's hemels naam toch iets te weten komen van de geschiedenis van het onder· wijs in handenarbeid!" -
altemaal vragen, wier beantwoor-
ding me niet altijd even gemakkelijk viel. Vooral dan niet wanneer het onderwerpen
betrof, waarover in onze taal nog
weinig of niets geschreven is of het geschrevene zoodanig verspreid is, dat het verzamelen en nalezen slechts met opoffering van betrekkelijk veel tijd, moeite en geld kan geschieden. Zoo b.v. met de geschiedenis van den handenarbeid. Zeker, daarvoor had ik kunnen verwijzen naar "Der HandfertigkeitsUnterricht, seine Theorie und Praxis" door Rauscher, "Katechismus des Knabenhandarbeits-Unterrichts" van Dr. W. Götze en meer andere werken. Zouden de belangstellenden echter met deze literatuur geholpen zijn geweest? Sommigen wel, velen waarschijnlijk niet. Voor de geschiedenis van den handenarbeid, voor zoo ver die betrekking heeft op ons land:, had ik tal van dagbladen, tijdschriften, brochures enz., waaruit ze een en ander kunnen putten, moeten noemen. Iets omtrent het vlechten is, zoo ver ik weet, alleen te vinden in de drie verschenen jaargangen van het "Tijdschrift voor Handenarbeid". Maar 't ging toch niet aan in allen ernst iemand den
VOORBERICHT.
VII
raad te geven zich dit alles aan te schaffen. Daarvoor zou een uitgaaf noodig zijn, die de draagkracht van vele onderwijzers ver te boven gaat, -
de moeielijkheid om exemplaren
van het Handelsblad, het Nieuws van den Dag, De Gids e. a. , waarin "Brieven uit Zweden" enz. opgenomen zijn, machtig te worden nog daargelaten. Daarom heb ik mij er toe gezet de verschillende onderwerpen, die op het examen ·ter sprake gebracht kunnen worden, beknopt te behandelen en die samen te vatten in een boekje van niet te groot en omvang, dat ik hierbij den aanstaanden onderwijzers in handenarbeid aanbied. Daarmeê hoop ik allen, die mij af en toe inlichtingen vroegen, te bevredigen en hun de studie tot het verkrijgen van een diploma als onder~ijzer in handenarbeid eenigszins gemakkelijker te maken. Wanneer ik zoo gelukkig mocht zijn, hetgeen ik natuurlijk van harte hoop, de ervaring op te doen dat ik iets bruikbaars heb geleverd, zal dat een groote voldoening voor me zijn. De arbeid aan de samenstelling van dit boekje besteed, heeft me heel wat tijd gekost. De taak bleek me dikwijls moeielijker en meer tijdroovend dan ik me aanvankelijk had voorgesteld. Om mij zelf die taak eenigszins te verlichten, ook om het werkje -
vooral met het oog op den dezen zomer door
de Vereeniging te houden cursus in den houtarbeid -
zoo
spoedig mogelijk te doen verschijnen, heb ik de hulp ingeroepen van mijn vriend
J.
P. Bregman, gediplomeerd onderwijzer
in handenarbeid alhier, die zoo welwillend was enkele, hoofd-
VlII
VOORBERICHT.
stukken voor zijn rekening te nemen en mij bij het gereed maken voor de pers zeer vele diensten heeft bewezen. Ik kan niet nalaten hem voor die betoonde welwillendheid hierbij mijn hartelijken dank te betuigen. Ten slotte druk ik den wensch uit, dat de op- en aanmerkingen, die -
daaraan durf ik geen oogenblik twijfelen -
in
grooten getale op dezen arbeid te maken zijn, mij in heusehen vorm zullen geworden en beveel hiermee dit boekje in de belangstelling der aanstaande gebruikers aan. {imstertlam, Mei [893.
H. M.
SLUIJTER
D.
Jz.
I NLEIDIN G.
Bij de indeeling der verschillende hoofdstukken kwam het mij, het doel dezer handleiding in het oog gehouden, wenschelijk voor het examen program - dat ik hierachter volgen laat - daarbij geheel als leiddraad te nemen. De rangschikking der hoofdstukken is nu precies dezelfde als de volgorde,
waarin de eischen worden genoemd, waaraan de kandidaten bij het examen zullen moeten voldoen. Over ieder dier eischen zal de lezer in de volgende bladzijden één of meer hoofdstukken aantreffen, die hem daaromtrent naar ik van harte hoop voldoende op de hoogte zullen brengen. Voor slechts twee dier ei sc hen is een uitzondering gemaakt, voor den eersten en den laatsten. De eerste betreft de kennis der vormleer. Deze is voor een onderwijzer in handenarbeid wel van zooveel gewicht, dat hij zich met een beknopte behandeling daarvan - voor meer zou in een handleiding als deze moeielijk plaats te vinden zijn - niet tevreden mag stellen. Een degelijke studie van eenig leerboek voor vormleer zij hem ernstig aanbevolen. Vooral wensch ik hem op het hart te drukken hier niet te veel af te gaan op punt A.a. van het programma, dat luidt: "Kennis der vormleer, voornamelijk van de eigenschappen der mathematische lichamen" - en nu alleen van de lichamen een en ander na te zien. De heele vormleer moet er in, en in het bijzonder de zoogenaamde practische. Daarmee bedoel ik b.v. het construeeren van een regelmatigen zeshoek zon der be··
1
2
INLEIDING.
hulp van een cirkel, het zoeken van een eenvoudige constructie voor den regelmatig en vijfhoek enz. Altijd vrage de onderwijzer zich af: kunnen kinderen deze constructie volgen, is het wel de eenvoudigste, is er geen practischer middel om er te komen? 't Komt mij voor dat iemand, die de "Aanschouwelijke Meetkunde" door Koenen en Brogtrop in twee deelen er goed in heeft op het examen geen slecht figuur zal maken. Het laatste punt geldt eenige bekwaamheid in het uitslaan van een voorwerp. Dat leert de practijk, geloof ik, van zelf. Hij, die de volgende 45 oefeningen voor karton en de 45 houtmodellen nauwkeurig maakt, zal zich over punt B.c. van het program in 't minst niet ongerust behoeven te maken. Zijn vaardigheid zal in dat opzicht alleszins voldoende zijn. 't Lag niet in mijn plan het gebied der lagere school te betreden; vlecht-, vouw- en knipoefeningen voor kinderen van 6-8 jaar zal men daarom in deze handleiding tevergeefs zoeken. De onderwijzer in handenarbeid, die zich in vlechten, vouwen en knippen wil oefenen, kan dit doen aan de hand der heeren Stam en Van Wamel, die onlangs een werkje daarover in het licht gegeven hebben onder den titel: "De eerste leerjaren." De verschijning van dit boekje maakte arbeid in dien geest m. i. tot een overbodig werk. Over de serie houtmodellen nog het volgende. Bij model 9 pas komt het gebruik der schaaf voor het eerst aan de orde. De voorafgaande 8 modellen worden daarom van geschaafd hout vervaardigd. Enkele onderwijzers in handenarbeid zijn tegen het gebruiken van geschaafd hout. Zij zeggen: wordt den leerling gevraagd of hij het werkstuk alleen gemaakt heeft, dan moet hij antwoorden: "neen! geschaafd heb ik het niet." Hoe nu? Zal het voorwerp daarom niet het werk van den leerling zijn? Zeer zeker! Zoo geredeneerd heeft hij de ruwe latjes toch ook niet gezaagd; bij het kartonneer en heeft hij het bord niet zoo vlak gemaakt; aan de fraaie kleur en de sierlijke teekening van het papier, dat hij gebruikt heeft voor de beplakking van eenig kartonmodel heeft hij evenmin part noch deel. Een
INLEIDING.
3
redeneering als bovenstaande heeft m. i. niets om 't lijf. Ik vond het dan ook niet alleen wenschelijk, maar zelfs noodzakelijk voor de eerste modellen der volgende reeks geschaafd hout te doen gebruiken. Noodzakelijk, omdat men dan van de leerlingen een net afgewerkt geheel kan eischen. Dien eisch te stellen bij het aanwenden van ongeschaafd hout zou onmogelijk zijn, daar men op dit hout niet eens een zuivere potloodlijn kan trekken. Na veel moeite is het mij gelukt zuiver glad geschaafd hout te bekomen, waarin weinig kwasten voorkomen en in alle denkbare maten. De rinkel- of duivenlatten van grenenhout, waarvan de eerste modellen gemaakt moeten worden, zijn 2 cM. breed, I cM. dik en bovendien zuiver haaks. Aangezien dit werkje niet bepaald voor kinderen is geschreven, heb ik bij de volgorde der oefeningen voor den houtarbeid minder gelet op de moeielijkheid der constructie's dan wel op het hanteeren der onderscheidene gereedschappen, de verschillende rnoeielijkheden, die zich daarbij voordoen en op de samenstelling der modellen. Sommige.), die de 4S houtmodellen ni et achtereenvolgens hebben gemaakt en reeds oordeelen na een oppervlakkige kennisneming, zullen misschien meenen, dat eenvoudige (zij meenen dan: eenvoudig uitziende) voorwerpen voorafgegaan worden door meer samengestelde. Zie b.v. (zullen ze in hun wijsheid opmerken) model 9, dat er gemakkelijker uitziet dan model 8; de nummers IS en 26, die heel wat eenvoudiger lijken dan de nummers 14 en 18. Een dergelijke meening is en wordt ook vaak nog geuit bij het beschouwen der serie' oefeningen, volgens het Zweedsch systeem. Denken we slechts aan oef. IS (een houten lepel) en oef. 16 (het snijplankje), dat er voor het oog veel eenvoudiger uitziet. Deze beide oefeningen hebben dikwijls als bewijs moeten dienen van een slechte opeenvolging der modellen; een bewijs ondertus_ schen, dat alle kracht mist, omdat het volstrekt geen wet is, dat schijnbaar eenvoudige werkstukken gemakkelijker te maken zijn dan die, welke er moeilijker uitzien. Eerst als men aandachtig nagaat hoe de voorwerpen gemaakt moeten worden en welke gereedschappen daarvoor noodig zijn, kan men een
4
INLEIDING.
oordeel uitspreken over de rangschikking der modellen. Daarmeê is nu volstrekt niet gezegd, dat ik de volgende serie houtmodellen vrij van fouten geloof of voor onverbeterlijk houd, integendeel, niemand kan meer dan ik overtuigd zijn van de onvolmaaktheid van mijn arbeid. Ieder, die mij de fouten daarin aanwijst en mij helpen wil daarin zooveel mogelijk verbeteringen aan te brengen, zal mij ten zeerste aan zich verplichten. EXAMEN-PR 0 G RA MM A.
De eischen, waaraan de kandidaten bij het examen zullen moeten voldoen, zijn de volgende: A. Wat hunne theoretische kennis betreft: a. Kennis der vormleer, voornamelijk van de eigenschappen der mathematische lichamen. b. Kennis van de meest gebruikelijke grondstoffen, gereedschappen en hulpmiddelen. c. Bekendheid met de geschiedenis, het doel en de strekking van het onderwijs in handenarbeid. d. Methodische kennis, vereischt voor het geven van dit onderwijs. B. Wat de practische vaardigheid betreft: a. Bekwaamheid in het hanteeren van de voornaamste gereedschappen, die bij het onderwijs in handenarbeid gebruikt worden, blijkende uit: I. De samenstelling van eenig voorwerp op gegeven grootte uit karton of bordpapier; 2. Het timmeren van een eenvoudig voorwerp; 3. Het vervaardigen van een stukje houtsnijwerk. b. Bekwaamheid in het maken van een vlecht van touw, band, rotting enz., naar een beschrijving en in het knoopen van netten. c. Eenige bekwaamheid in het uitslaan van een voorwerp d. i. het teekenen van zijne deelen met inachtneming van de dikte der grondstof.
PAPIERSOORTEN.
Bij het onderwijs in handenarbeid zijn de meest gebruikte bordpapiersoorten : het hou tb 0 r d en het lee r b 0 r d. Stroobord en grijsbord zijn minder geschikt: [0. zijn ze te broos (te kort van draad), 2°. wordt het mes op deze soorten bord zeer spoedig stomp. Hou t b 0 r ei is zeer geschikt voor het gebruik én wat kleur (wit) én wat bewerking aangaat; het is jammer dat deze soort bij de minste aanraking met vocht opzwelt en dan kleine heuveltjes vertoont, die moeielijk te verwijderen zijn. Lee r b 0 r d is vaster. het heeft een lederkleur en is taaier 1 dus minder broos ook dan het houtbord , maar daardoor niet zoo gemakkelijk te snijden; het is bijna niet vatbaar voor vocht, - voorzeker een groot voordeel bij het kartonneeren , want vaak gebeurt het, dat de beplakking mislukt. Leerbord kan in dat geval nog eens dezelfde bewerking ondergaan. Om er eene teekening op te maken is het daarentegen weêr minder geschikt. 't Is ook iets duurder dan houtbord. Beide soorten worden niet bij vellen, maar bij het gewicht of per pak verkocht. In den handel worden ze gewoonlijk aangeduid door een nummer, b.v. No. 30, hetgeen beteekent , dat er + 30 vellen in een pak van 12 1/ 2 K.G. gaan. Van No. 50 gaan er + 50 vellen op datzelfde gewicht, waaruit volgt: hoe hooger nummers, hoe dunner vellen. Voor de allereerste oefeningen is het wenschelijk het bord niet te dik 1 later om het niet te dun te ne-
6
PAPH:RSOORTEN.
men. De Nos. 25, 30 en 40 worden wel het meest gebruikt. De meest aanbevelenswaardig~ papiersoorten voor beplakking en ter versiering zijn: Nat ure I pap ier, in alle tinten verkrijgbaar, dat aan beide zijden dezelfde effen kleur vertoont en gemakkelijk te bewerken is. I Wal zen d ruk, dat in vele kleuren en patronen verkrijgbaar en niet duur is. Èn kleur èn patroon zijn echter gewoonlijk niet fraai. Deze papiersoort, die zich vrij lastig laat bewerken doordat ze zoo dun is, wordt altijd en uitsluitend voor binnenbeplakking gebruikt. Eng els c h Sc hut b I ad, in groote vellen, zwaar doch aangenaam in het gebruik. zacht en fijn van tint, met fraaie patronen (geen geometrische), heeft een lichtbruine of een neutrale tint en past dus bij haast alle kleuren. Deze papiersoort is zeer aan te bevelen voor binnenbeplakking van doozen en bakjes, voor tafelmatjes, voor naambordjes (met letters en randen van donkerbruin calico b.v.) enz. C a I i co, effen, zonder patronen, doch fijn doorwerkt., is in vele kleuren verkrijgbaar en wordt veel gebruikt tot omranden. Het is zeer poreus, dus sterk rekbaar en eischt daarom een voorzichtige behandeling. Verdere soorten voor ons doel meer of minder bruikbaar zijn: Sits, ook aan de achterzijde op 1/. CM2. geruit verkrijgbaar, g I a c é , glanzend en effen van kleur, m 0 i r é e, sa g rij n , agaat-, gustaaf-, dof gustaaf- of cubamarllIer'; go u ddr uk, in fijne kleuren en veelal fraai van teekening, gouddamast, Leipziger vorsatz, dito met goud. Fraaiere soorten zijn: Zij d e - i m i t a tie, a n tie k b rok a at, go u db rok a at, half e c h t go u d en z i I ver enz. Dikkere en dure papieren zijn: Leipapier, kalfsleder, dito met goud, ivoor-imitatiën en leder-imitatién. 1 Het wordt ook algemeen gebruikt voor vouwoefeningen. Tot dit doel wordt het verkocht in pakjes van IOO velletjes, groot 20 X 20 cM. in diverse kleuren.
PAPIERSOORTEN.
7
Als grond- of dekpapier is het best geschikt: bruin, blauw of geel 0 I i fan t spa p ier.
Opmerking. Door tusschenkomst van den Hr. J. P. B r e gman, Weteringstraat No. 5 Amsterdam zijn al deze papiersoorten , benevens alle gereedschappen, zoowel voor den hout-, als den kartonslöjd verkrijgbaar. Monsters en prijsopgave worden desverlangd toegezonden.
STIJFSEL EN LIJM.
Stijfsel en lijm worden bij het kartonneeren hoofdzakelijk als plakmiddelen gebezigd. Bij het gebruik is ons gebleken, dat de gewone stijfsel op de volgende wijze bereid uitstekend voldoet: Men mengt de benoodigde rauwe stijfsel aan met een weinig koud water 1 zoodat een goed fijn gewreven dikke pap ontstaat. Vervolgens giet men er kou d water op, - hoeveelheid naar eigen goedvinden (voor den kartonarbeid is dunne stijfsel aan te bevelen) en roert dit terdege om 1 zoodat men een melkachtige vloeistof verkrijgt. Hierin doet men een klein stukje a I u i n en zet het nu op een zacht vuur; een gewoon petroleumtoestel voldoet ook zeer goed. Men verzuime echter niet aanhoudend te roeren 1 opdat geen klonten gevormd worden 1 z6ó lang totdat de vloeibare massa dikker begint te worden; dan is de stijfsel voor het gebruik gereed. Het voordeel van· deze manier van bereiden is: 1 0 • In een gesloten flesch blijft deze stijfsel weken, ja maanden lang frisch 1 vooral door de toegevoegde aluin. 2°. Wanneer de stijfsel door verdamping van het water te dik is geworden is het aanmengen met een weinig koud water voldoende om haar weder bruikbaar te maken. 30 • Heeft deze stijfsel een buitengewone kleefkracht.
Opmerking. Bij het staan in een flesch scheiden zich de
8
STIJFSEL EN LIJM.
stijfsel- van de waterdeelen; daarom menge men vóór het gebruik het een en ander goed dooreen. Het bestijfselen van papier moet geschieden op een blikken plaat om noodeloos morsen te voorkomen. De plaat, die steeds aan de linkerhand van den gebruiker moet gelegen zijn, dient af en toe afgewasschen te worden. Krantenpapier is ook zeer geschikt voor dit doel; men zorge er dan altijd voor een gebruikt papier dadelijk dubbel te slaan en weg te werpen. Heeft men verscheidene stukken van dezelfde afmeting te bestijfselen, zoo legt men die alle met den verkeerden kant boven op elkander en begint het bovenste het eerst te bestijfselen. ra. Gaat het werk hierdoor geregelder en zindelijker, 2°. heeft men weinig papier noodig. Het a a n s mer en, zooals een kartonwerker het noe~t , van lange strook en geschiedt eerst met forsche streken van links naar rechts tot over het eind der strook met weinig stijfsel aan den kwast, dien men vasthoudt tusschen duim en beide voorste vingers der rechterhand, terwijl men met de twee voorste vingers der linkerhand het linker gedeelte van de strook vasthoudt; is dit gedaan dan bevochtigt men even de beide genoemde vingers van de linkerhand om het kleven te vermijden en bestrijkt het overige deel van rechts naar links, eveneens tot over het eind der strook; verzuimt men dit, dan loopt men groot gevaar de strook door het kleven aan den kwast op te tillen, dubbel te vouwen en zoo het papier aan de goede zijde te bemorsen. Breedere vlakken worden aangesmeerd straalsgewijze van uit het midden - ook vooral tot over de randen van het vlak. No 0 i t wor de het v I a k, dat b ePI a k t moe t W 0 rden, van stijfsel voorzien; altijd het paPier, dat het 1) I a kmo e t bed ek ken. Lijmen doet men bij den karton arbeid niet vaak. Alleen dikke soorten papier als leipapier en lederimitatie , benevens linnen moeten met lijm bewerkt worden, omdat deze om zoo te zeggen koppiger zijn in 't behandelen en daarom een krach-
STIJFSEL EN LIJM.
9
tiger plakmiddel vereischen. Ook voor glanzend papier gebruike men bij voorkeur dunne lijm, aangezien stijfsel den glans daarvan verloren doet gaan. Lijm wordt op de volgende manier voor het duel geschikt gemaakt: Men slaat de gewone kastenmakerslijm - b u f feIl ij m is één der beste merken, omdat ze op de breuk glashard en donker van kleur is - aan kleine stukjes en zet rlie in den lijmpot te weeken door er zooveel koud water op te gieten, dat de lijm even onder staat. Na een uur of vier vijf zet men den pot op een zacht vuur, totdat de lijm dun vloeibaar en goed heet is. Dan is ze voor het gebruik gereed. De lijmpot, dien ik voor het gebruik aan beveel, is algemeen bekend. Een ijzeren potje aan den binnenkant gegalvaniseerd, waarin men de lijm doet, hangt in een grootere , welke voor 3/. met water gevuld is. De lijm smelt dus door de warmte van het rondom staande kokende water. Een lijmpot als boven omschreven voor den prijs v:m f 1,- is voor eene inrichting voor handenarbeid voldoende. Heeft men de lijm eens gewarmd, dan zal die bij afkoeling weder vast worden; hi!t is noorlig er telkens bij een volgend gebruik eerst eenige druppels water aan toe te voegen, zooveel ongeveer als er bij een voorgaande verwarming zijn verdampt. Verzuimt men dit, dan wordt de lijm te dik en dus ongeschikt voor het doel. Het maken van lijmstrookjes is zeer eenvoudig. Men neemt daartoe een kopje half vol warme lijm, die men in den regel eerst nog wel wat kan verdunnen en giet er 3 à 4 druppels glycerine in, hetwelk men goed door elkaar roert. Dit mengsel strijkt" men goed uit op niet te dik olifantspapier en laat het zeer dun besmeerde papier goed drogen, waarna het bij het gebruik nog aan strookjes geknipt moet worden. De glycerine verhindert het barsten van het lijmstrookje bij het omplakken van een hoek, doordat de strook nu zeer buigzaam is.
Ia
IETS OVER KLEURENHARMONIE.
IETS OVER KLEURENHARMONIE.
Dikwijls kan het voorkomen bij den karton arbeid , dat het iemand moeielijk valt twee of drie bij elkaar passende (harmonieerende) kleuren te kiezen. De smaak der menschen is zeer verschillend; wat de een foeileelijk noemt vindt een ander prachtig. Het is daarom licht te begrijpen, dat ieder in deze zelf moet oordeelen en voorgeschreven wetten al zeer weinig zouden baten. Ontegenzeggelijk waar is het, dat een rose kleur op groen zeer schoon kan wezen - denken we slechts aan een takje rozen - en toch hangt het er nog van af welke kleur rose en wat voor groen bij elkander worden gebracht om niet een zeer leelijk geheel te krijgen. Enkele altijd geldende regels laten wij hier volgen. De zeven kleuren van den regen boog zijn: r 0 0 d, 0 r a n je, ge el, g roe n, li c h t b I a uw, don k e r b I a u w en v i 0 let, waarvan rood, geel en blauwen kei v 0 u d i geen oranje, groen en violet sa men ges tel de kleuren zijn. Oranje ontstaat door menging van rood en geel, groen van geel en blauw, ~ violet van blauwen rood. In de practijk kunnen we ons dikwijls bedienen van de kIe uren r 0 0 s, zie fig. I. We hebben b.v. een voorwerp vervaardigd en beplakt met papier van groen.blauwe kleur, d. ,i. een kleur, die men groen noemt, doch € !:vt><Î waarin ook blauw is te on/........, - /~- .......... derkennen. Wij stellen dat \/ \ " . / o-t."7'if. - - - .! ,..l. __ .l. _ _ _'"_): ~ hare plaats is op de aanï ;' \ \ \ gewezen stip a. Als nu op i ,/ \\ \ \1 I \ '1 dit voorwerp eene versieI\ / \ , -" \ '\ ring moet worden aange. do.&. ~ - - \ .v€eO-Wi bracht, doet zich de vraag '." \ \ / \ / voor: welke kleur zal bij - o?~ groen-blauw het best pas· sen? Natuurlijk een, die daarmee harmonieert of /'
\
\
/
\
,
I
\
_1_/ - ./
r
IETS OVER KLEURENHARMONIE.
IJ
daarop het best uitkomt. We trekken daarom uit a een lijn door het middelpunt 1Jl, die den cirkelomtrek in ó ontmoet; het antwoord is dus: een roode kleur, eenigszins oranje getint d. i. vermiljoen rood. Zoo ook komt rood het meest uit op de diametraal daarover liggende kleur groen, - en groen op rood, - violet op geel enz. Men zij echter uiterst voorzichtig met het aanbrengen van hooge kleuren tot versiering, als: citroengeel, korenblauw, violet, oranje enz. en brenge die altijd aan in zeer bescheiden verhouding tot hare omgeving. Bestaat daartoe de mogelijkheid, dan is het zeer raadzaam bij het gebruiken van schelle of schreeuwende kleuren goud of wit aan te brengen, die de hooge kleuren temperen. Rood op blauw b.v., anders twee gevaarlijke kleuren om bij elkander te brengen, kunnen als versiering schoon zijn, doch moeten dan gescheiden worden door een goud of wit biesje. Let vooral ook bij uwe keuze op het brengen van warme bij warme, koude bij koude kleuren, waardoor het gevaar van eene smakelooze kleurenmenging te verkrijgen zeer verminderd wordt. War me kleuren zijn die, waarin een roodachtige gloed is te bespeuren, zoo b.v. de koperbronzen in het algemeen (de bekende gouden-torren-kleur is er één van); verder goud, rood, oranje, geel, benevens alle kleuren, die in de linkerhelft van den cirkel te plaatsen zijn. Kou de kleuren heet en die, waarin een blauwe toon is te bekennen; zilver, violet, blauw, groen en verder die, welke in de rechterhelft van den cirkel thuis behooren. Misschien denkt de aandachtige lezer, dat wij hier ons zelven tegenspreken, want volgens hetgeen hier boven is gezegd kunnen geel en violet niet bij elkander gebracht worden, omdat geel een warme en violet een koude kleur is. Wij moeten daarom opmerken, dat geel als een warme kleur zeer goed bij violet, doch dan in een warmen t 0 0 n gekozen, passend kan zijn. Bruin en brons zijn meestal warm van toon, Grijs, vooral lood- en parelgrijs, wordt onder de koude kleuren gerangschikt. Verder zijn alle kleuren bij elkanuer te brengen in twee ti n-
12
HOUTSOORTEN.
ten, als: rose en rood, - crême en geel, - lichtbruin en donkerbruin, - lichtgrijs en donkergrijs, - lichtrood en donkerrood, - reseda en groen enz., doch al weder zij men indachtig ze beide Of warm Of koud te kiezen. Verder moet de smaak bij het kiezen van verschillende kleuren te hulp komen
HOUTSOOR TE N.
"Alle hout is geen timmerhout."
Bij het werken in hout wordt door de onderwijzers in handenarbeid het v ure n hou t stellig wel het meest gebruikt. Wij verkrijgen het vooral uit Noorwegen en Duitschland. Het is wit van kleur, heeft rechte draden en is afkomstig van den denneboom. Er zijn evenwel verscheidene soorten ,'an dennen. Het vurenhout wordt veel gebruikt voor geschilderde' meubelen, algemeen bekend als meubelen van wit we r k ers hou t, zooals waschtafels, linnenkastjes enz. Het grenen- of greinenhout is evenals het vuren zoowel van den groven als van den fijnen den afkomstig. Dit laatste evenwel stamt gewoonlijk van jongere boomen af, het eerste van oudere dennen. Daardoor is het grenen ook meer bestand tegen den invloed van het weder. De timmerlieden gebruiken om die reden vurenhout voor binnenbetimmering (voor kamerdeuren, beschotten enz.), terwijl kozijnen, gevellijsten en andere buitenbetimmeringen van grenenhout gemaakt worden. Het grenen heeft een rosachtige, gele tint, laat zich zeer geschikt bewerken, is zwaar en vast. Een werkstuk van Am e rik a a n s c h g ren en hou t, geolied en gevernist, heeft door zijn zware vlammen een schoon aanzien. Het den n en hou t of n a a I d hou t, het slechtste van alle dennenhout, is zeer recht van draad, doch bevat zeer veel hars en is daarom voor onze houtbewerking minder geschikt. Deze soort wordt gewoonlijk niet als de andere aan planken, doch aan latten, riggels enz. gezaagd en wordt gebruikt voor dakspanten en dergelijke dingen. Een plank van dennenhout
HOUTSOORTEN.
13
is goed te kennen en gemakkelijk te onderscheiden van een van vurenhout, b. v. door de zuivere kwasten, die er meestal in voorkomen en die er vaak geheel en al en van zelf uitvallen. 1 epe n hou t is in alle opzichten een voor ons doel zeer geschikte houtsoort. Het is taai, dus buigzaam en duurzaam en bovendien - een zeer goede eigenschap - weinig aan trekken onderhevig. Jammer, dat het nog al duur is, niet daardoor dat het zeldzaam voorkomt, - integendeel, de iep of olm groeit welig in ons land (een groot procent der boomen langs grachten en op pleinen zijn iepen), doch deze houtsoort is zeer gezocht, vooral door kastenmakers en wagenmakers. Stelen aan bijlen en hamers zijn gewoonlijk met het oog op het zwiepen van iepenhout vervaardigd. Het be r ken hou t is niet geschikt als timmerhout; het is zeer aan trekken onderhevig en ver van duurzaam De berk, algemeen bekend om zijn fraaie wit gevlekte schors, wordt gewoonlijk jong gekapt, teneinde als brandhout dienst te doen. Het Zw eed s c heb er ken hou t, waarvan te Nääs de meeste modellen worden vervaardigd, is in tegenstelling met ons inlandsch vast en zeer fijn van draad; 't is hard, heeft een fijne, lichtgele tint en laat zich uitstekend bewerken. L in den hou t is te zacht om als timmerhout te dienen; het heeft een wit, satijnachtig aanzien en wordt veel voor loofen snijwerk gebezigd, omdat het uiterst fijn van draad is. De houtskool, bij het teek enen in gebruik, is meestal van lindenhout. Beu ken hou t, dat veel in ons land en in Duitschland voorkomt, leent zich uitstekend voor een nette, fijne afwerking, daar het dun van draad en bovendien vast en hard is. Bijna alle gereedschappen (schayen , kruishouten enz.) zijn van beukenhout. Dat we niettemin in onze omgeving weinig voorwerpen van dit hout gemaakt aantreffen, vindt zijn oorzaak daarin, dat het hevig van den worm te lijden heeft (de meubelmaker heeft het om die reden zoo goed als in den ban gedaan) en het zeer slecht tegen afwisselende droogte en vochtigheid kan. Eik e n hou t is bijna onovertrefbaar in het gebruik. Het doet dienst zoo wel bij zware waterwerken (sluisdeuren enz.) als bij voorwerpen, die aanhoudend aan licht en warmte zijn
14
HOUTSOORTEN.
blootgesteld en even goed bij het vervaardigen en besnijden van de fijnsté weeldeartikelen. Doch er is geen goud zonder schuim; zoo ook hier. Wanneer dit hout nat is heeft het langen tijd noodig om te drogen en gedurende dien tijd is het sterk aan trekken onderhevig. Een zeer duur soort eikenhout is het wa gen sc hot, afkomstig van de beste eiken, die dadelijk na het vellen in de lengte over het hart gekloofd worden. Het minste soort eikenhout is het a k k e r m a als hou t, opzettelijk gekweekt in zandige streken om goed brandhout te bekomen. Per e n hou t, dat zeer fijn en hard is, heeft een roodachtige kleur (terra-cotta.) Het trekt weinig en is door zijn zeldzaamheid zeer kostbaar. Voor fijne werkstukken, ook voor het houtsnijden wordt het bij het onderwijs in handenarbeid enkele malen gebezigd. Pop u 1ier e n hou t, ook pep pel hou t genoemd. is zeer licht en beter voor snijwerk dan voor timmerhout geschikt. Het is zeer lang en vezelachtig van draad; klompen worden veel van w i I gen en pep pel vervaardigd. Het heeft een witte kleur met grauwe en bruine tinten. Veel beter dan het inlandsche is het A mer i k a a n s c h pop ti I ier e n hou t, in breede afmetingen verkrijgbaar i dit vertoont een groene, zijdeachtige tint en leent zich zeer goed voor timmerhout. Jammer dat het niet goedkoop is, anders zouden we het bij vele werkstukken ten gebruike aanbevelen. De overige houtsoorten worden bij het onderwijs in handenarbeid weinig of niet aangewend, als: ma ho n i e hou t, dat een ieder wel kent, eb ben hou t, zwart van kleur en zeer hard en zwaar, ahorn, vast en wit, kastanje, wit en zeer hard, k ers e n hou t, dat geelachtig rood is en fraaie vlammen vertoont, enz.
HET S L
IJ PEN.
Één der voornaamste eischen, waaraan de gereedschappen moeten voldoen, is - dat ze scherp zijn. Het spreekwoord
HET SLI]PEN.
15
zegt wel "goed gereedschap is 't halve werk", doch l1)et een goed stuk gereedschap, dat niet scherp is, kan men al zeer weinig uitvoeren. Het slijpen is daarom een werk, waar men niet te licht over denken moet. Vooral ook, omdat de meeste gereedschappen uit de magazijnen eerst door slijpen voor het gebruik geschikt gemaakt moeten worden. Slijpen geschiedt op een draaisteen , veelal van Bentheimer steen, welke men van zich af en naar zich toe kan laten wentelen. Het laatste verdient de voorkeur, omdat de steen dan het meest 3. f nee m t. Het is te begrijpen, dat zulk een steen hard, maar toch volstrekt niet te hard moet zijn. Aan den draaisteen op het eerste gezicht te zeggen, dat hij goed is of niet, is een kunststuk, waarvoor men een goed kenner moet zijn. Eerst bij het slijpen - dat geschiede altijd op een natten steen - kan men ontdekken of hij al of niet van goede kwaliteit is. Een te harde steen neemt zeer slecht af,' d. w. z. men moet dan te lang slijpen alvorens men zijn doel bereikt. Is de steen te zacht, dan slijt de steen meer af dan het gereedschap. Dit is dadelijk te bespeuren aan de kalkachtige massa, die bij het slijpen gevormd wordt. Bij aankoop een goeden steen te treffen is - een lot uit de loterij. Men slijpt dan op een goeden steen, dien men naar zich toe laat wentelen door steeds den beitel onder stevig drukken heen en weêr over het flauw gebogen oppervlak te bewegen, den beitel altijd in denzelfden stand houdende, zó6 lang tot dat men aan de vouw een bra a m ontdekt, ontstaan door het rafelen van het staal. Deze braam wordt verder op een steen met een platte oppervlakte, sc h u i f st een geheeten, wegge slepen , waarna de beitel nog op een met water of zoete olie bevochtigden wet s tee n moet worden aangewet. Dit alles is echter gemakkelijker gezegd dan gedaan. Immers het is zeer moeielijk de vouw goed te krijgen, d. w. z. niet te lang en niet te kort en bovendien eenigszins hol. Ook dient men er voor te zorgen, dat de boven- en onderkant der vouw loodrecht komt op de har t 1ij n van het stuk gereedschap. De Amerikanen hebben hiervoor een eenvoudig en practisch
16
HET SLIJPEN.
werktuigje uitgedacht, waarmeê zelfs met weinig of geen oefening wordt verkregen, dat de vouw van vlakke beitels van den meest verschillenden aard bij 't slijpen niet verandert, maar steeds evenwijdig aan zich zelf wordt verplaatst, zoodat een pasbeginnende daarmede weinig moeite heeft. Het afnemen van de braam geschiedt door het oppervlak van de vouw heen en weer over den schuifsteen te bewegen en niet langs den tegenover liggenden kant van den beitel dan in horizontalen stand. Wordt deze bewerking goed verricht, dan ziet men de geheele braam als een stalen haartje op den steen achterblijven. Thans is de beitel scherp, maar wil men hem goed snijdend hebben, dan moet hij nog worden aangewet. Voor ons doel is het aanwetten met water voldoende. Kastenmakers gebruiken daartoe liever zoete olie, omdat zij veelal in andere houtsoorten arbeiden dan wij. Bij het aanwetten van een beitel houde men hem stevig met de linkerhand vast, desnoods voor een deel onder den arm. De wetsteen worde met de rechterhand in draaiende beweging meer over de vouw dan langs de andere zijde geschoven, zó6 dat de steen in liggende houding op den beitel rust. Wil men onderzoeken of de beitel na al deze bewerkingen goed snijdt, dan moet men dit doen in kops- of endelingshout, omdat daarvo0r scherpe gereedschappen vereischt word~n. Messen worden in draaiende beweging aangewet op een in rust zijn den steen. Goede wetsteenen zijn zulke, waarop men met een sleutel, drevel of iets dergelijks duidelijke en blauwe lijnen kan maken. Ontstaan echter krassen op den steen, dan is hij te kalkachtig en dl\s niet goed.
DE GEREEDSCHAPPEN, ENZ.
17
DE GEREEDSCHAPPEN, BENEVENS NUTTIGE WENKEN OMTRENT HUN GEBRUIK. A.
DE WERKTUIGEN VOOR DEN KARTONARBEID.
Bij het werken in karton gebruikt men weInIg gereedschappen. Het voornaamste is wel het mes. Aanbeveling verdienen die messen, welke een kort lemmet ~ 5 cM., hebben en een lang heft, 12 cM. Fig. 2 geeft een kartonmes op ongeveer 1/3 der ware grootte te zien. In vele gevallen snijdt men langs een gèschaafd ijzeren liniaal, welke loodrechte ûjkanten vertoont. Het mes mag dus in doorsnede geen gelijkbeenige driehoek zijn, omdat men met zulk een mes zeer licht schuin, onder de liniaal door, in het bordpapier snijdt en daardoor een scheeve snede verkrijgt, wat -- in de praktijk zal men dit later dikwijls ondervinden ~ een grove fout bij het snijden is. Volgens onze meening moet het mes in doorsnede overeenkomen met die op Fig. 2. nevensstaande af beelding. Bovendien heeft dit \1 mes niet twee of vier vouwen aan de punt, zooals sommige papiermessen, maar slechts één en wel aan de schuine zijde, om de snede zeer fijn en scherp te maken. Het aanwetten is daardoor bij deze soort veel gemakkelijker voor een kind dan bij andere. De rug is eenigszins afgerond ter voorkoming van groeven en sneden in' den voorsten vinger, dien men bij het snijden op den rug ~ bij deze messen ook vrij wat breeder dan gewoonlijk ~ van het mes houden moet om eenige kracht bij te zetten. De ijzeren liniaal (lang 45, breed 4 cM. en dik 4 mM.) is te eenvoudig om nader te beschrijven, evenals de schaar, de maatlat, de ijzeren passer, de potloodpasser, het v 0 u w be enen de hou ten d r i e hoe k. Alleen omtrent het snijden nog enkele opmerkingen. Dit
c- ~~=-===-~~-~
~
2
18
DE GEREEDSCHAPPEN, BENEVENS NUTTIGE
kan geschieden op een snij p I ank of op een strook zink. Wij geven de voorkeur aan een plank, ongeveer 50 X 35 X ZI! 2 cM. groot, van linden- of beukenhout, 1°. omdat deze houtsoorten fijn van nerf zijn en het snijden dus zuiver kan geschieden, zo. om de punt van het mes zoo lang mogelijk scherp te houden, 3°. om beplakte vlakken onder de plank te kunnen ltggen, teneinde ze bij het drogen tegen kromtrekken te vrijwaren i 4°. om de sneden door het veelvuldig gebruik in de plank gekomen door afschaven gemakkelijk te kunnen verwijderen. Gebruikt men een zinken plaat, dan is een strook van 50 cM. lang en zo cM. breed ruimschoots voldoende. Om zuiver werk te krijgen en de snijplank lang bruikbaar te houden, is het raadzaam steeds in ·de lengte van de plank te snijden, dus in de richting van den draad van het hout. Ook zorge men met den duim en de beide voorste vingers van de linkerhand uitgespreid vooral flink op de liniaal te drukken, veel meer zelfs dan op het mes. Eerstbeginnenden doen gewoonlijk juist het omgekeerde: zij zetten de meeste kracht op het mes, waardoor ze de liniaal te veel veronachtzamen; door de zijwaartsche drukking van het mes tegen de liniaal verschuift deze en een onverhoedsche snede door het werk in verkeerde richting doet het snijden mislukken. Een zeer goede gewoonte bij het snijden is zoo mogelijk het waardelooze gedeelte, dat is het stuk dat van het karton moet afgesneden worden, steeds rechts buiten de liniaal te doen uitsteken, waardoor, als het mes uitglipt , het werkstuk niet bedorven is. ' Papier moet steeds op een waardeloos stuk hout- of leerbord gesneden worden om zuivere kanten te verkrijgen i het snijden van bordpapier kan dadelijk op hout of zink geschieden. - Om de wrijving zoo gering mogelijk te doen zijn, snij de men hout- of leerbord alleen met de punt van het mes. Daarom kan het niet genoeg aanbevolen worden om te zorgen dat deze vooral goed scherp is.
WENKEN OMTRENT HUN GEBRUIK.
B.
19
DE GEREEDSCHAPPEN VOOR DEN HOUTARBEID.
Bij het werken in hout heeft men een grooter aantal gereedschappen noodig. De z a a g is een werktuig, dat van het begin tot het eind bij den houtarbeid dienst doet. Goed zagen is niet zoo gemakkelijk als vaak gedacht wordt. De ongeoefende zet in den regel veel te veel kracht aan bij het zagen. Hoe lichter men de zaag vasthoudt en hoe minder kracht wordt aangewend bij het voor- en achterwaarts bewegen, des te beter geschiedt deze arbeid. Men gewen ne zich vooral bij de voorwaartsche beweging een lichten druk te geven. - Niet alleen bij het werken met de zaag, doch ook bij alle andere bewerkingen geldt de regel: ,. W er k langzaam, m aar zeker en vooral mei oz'erleg." De toffe~zaag laat ik het eerst gebruiken, om de volgende redenen: Wij weten allen, dat een ongeoefende het mislukken van zijn arbeid meestal toeschrijft aan het daarvoor gebezigde werktuig. Ik keer het om en zeg - het beste stuk gereedschap wordt gewoonlijk in een minimum tijds door een ongeoefende hand bedorven; daarom, geef een ongeoefende in het eerst gereedschap in de handen, dat gemakkelijk weder in orde gebracht kan worden, als het door een verkeerde behandeling uit zijn oorspronkelijken toestand is geraakt. Dit is van alle zagen het gemakkelijkst met de toffelzaag, door leeken vaak met den naam van be en z a a g, door timmerlieden met dien van kap z a a g bestempeld. Immers, deze heeft een kort, breed, rechthoekig zaagblad met een stevigen rug, welke beweegbaar is aangebracht. Wanneer nu door wringen of anderszins een bocht in het blad is gekomen, is een stevige tik met een hamer op het kopeind van den rug voldoende om de zaag weder in haar normalen toestand terug te brengen. In de tweede plaats is deze zaag kort en stijf en dientengevolge gemakkelijk te besturen. D e ha n d z a a g laat ik op de toffelzaag volgen, om eindelijk en wel bij de laatste oefeningen de spanzaag (hier draai-
20
DE GEREEDSCHAPpgN, BENEVENS NUTTIGE
zaag om haar smal zaagblad) te leeren gebruiken. De spanzaag is en blijft een stuk gereedschap, dat veel oefening in het behandelen vereischt. Ook is ze, hetgeen uit haar constructie ten duidelijkste blijkt, gemaakt om in verticalen stand gebruikt te worden. Daarom is het me nog altijd een raadsel hoe sommigen dit werktuig als eer s t e stuk gereedschap pasbeginnenden in handen geven en daarmede in hor i zon t a I e richting laten zagen en dan nog wel met één hand. De toffelzaag moet altijd in horizontale richting voor- en achterwaarts bewogen worden, doch in zuiver verticalen stand. De handzaag hou de men liefst in schuine richting ten opzichte van het door te zagen vlak, echter eveneens in verticalen stand; de draaizaag in verticale richting en in denzelfden stand. Hierop moet door den houtbewerker vooral goed gelet worden; meestal wordt alleen acht gelagen op de potloodlijn , waarlangs gezaagd moet worden en verliest men den stand der zaag uit het oog; het zagen wordt daardoor verkeerd gedaan: in plaats van verticale ontstaan er schuine vlakken, die later bij het in elkaar zetten van eenig voorwerp aanleiding geven tot teleurstelling. Daarom: draag er steeds zorg voor, dat het zaagvlak met het hout hoeken van 90° maakt. Des c h r ij fh a a k, als het ware de rechterhand van den houtbewerker, is samengesteld uit twee deden, welke onder een rechten hoek, gewoonlijk door een v 0 II e i n I a tin g, verbonden zijn. Bij het gebruik heeft men altijd het dikste gedeelte - den b a I k - in de hand en mag men nooit anders dan langs de buitenzijde van het dunnere gedeelte - het b I a d - lijnen trekken. Wil men zien of een schrijfhaak goed is of h a aks, d. w. z. of de binnenzijde van den balk en den buitenkant van het blad loodrecht op Fig. 3. elkander staan, da~ legt men den schrijfhaak met den binnenkant van den balk langs een zuiver rechten kant eener plank, zie fig. 3, en trekt uit een aangenomen punt langs het blad van den schrijfhaak (aan den buitenkant) een potloodlijn - sc h ree f - op de plank. Is
WENKEN OMTRENT' HUN GEBRUIK.
21
de opening van den rechten hoek thans naar links gekeerd, dan legt men den schrijf haak, ook wel win keI h a a k genoemd, nu zóó, dat de opening naar rechts komt te liggen om eveneens langs het blad in hetzelfde punt een loodlijn op te richten. Vallen beide lijnen samen, dan is de schrijfhaak goed, d. i. haaks. De praktijk heeft me geleerd, dat bij het schaven vele moeielijkheden zijn te overwinnen, inzonderheid bij het vlak schaven, vlakken, zooals de timmerman het ~loemt, van opper,vlakten, welke breeder zijn dan de schaaf. Aan 11 et blo k (a), het houten gedeelte, komen Fig. 4. voor de slof (b) en de toot (c),zie fig. 4, benevens een tapstoeloopen d gat, waarin het ij ze r en d e peg thuis behooren. De slof dient om het grondvlak van het blok - de ~é/=·=======::=1.I zool - langer afmeting te geven, want hoe langer en breeder (in betrekkelijken zin altijd) de zool is, hoe minder gevaar men loopt hol' of bol te schaven. De toot dient tot handvatsel voor de linFig. S. kerhand. Scha ven als fig. 4 er een voorstelt noemt men gewoonlijk blo k s c h a ven en worden onderscheiden in ge r f sc h a ven, dat zijn blokschaven met één beitel en zo et e blo k s c h a ven of blokschaven met twee beitels. Een st e I beitels is daarbij door middel van een moerschroef (zie fig. 5) aan elkander bevestigd; de tweede beitel, k eer bei tel genaamd, dient om het ins p rin gen door het bewegen van den beitel, die de krullen maakt, te voorkomen. Hoe meer de scherpe kanten van beitel en keer beitel elkander naderen 1 hoe minder gevaar voor inspringen er bestaat; dit wil daarom nog niet zeggen, dat dan bij het schaven fijne krullen zullen verkregen worden, volstrekt niet; dat hangt weder daarvan af, of de beitel fijn of grof staat. Om zich van dit laatste te overtuigen
22
DE GEREEDSCHAPPEN, BENEVENS NUTTIGE
neemt men de schaaf Op, plaatst den duim van de linkerhand op den beitel in het gat van het blok. de vier overige vingers dier hand om het blok en houdt de schaaf met de zool naar boven gekeerd, zó6 dat dit vlak verlengd door het oog gaat. Het meer of minder uitsteken van het sc her p doet zien of de beitel grof of fijn staat. Staat hij te grof, zoo slaat men, liefst met een houten hamer, tegen het achtervlak van het blok; door den schok dringt de beitel dan terug. Wacht u, tegen het scherp van den beitel te slaan' om hem terug te drijven. Een paar fiksche slagen achter tegen het blok doen peg en beitel geheel los raken; de duim verhindert dan het uitvallen van den beitel. Staat de schaaf te zo et, m. a. w. steekt het scherp te weinig uit, dan is een tikje op den tegenoverliggenden kant van den beitel voldoende hem een weinig vooruit te doen schuiven; ook kan hier, wat trouwens weinig toegepast wordt, een slag met een houten hamer tegen het voorvlak van het blok dienen. Er moet ook terdege op gelet worden of de beitel wel gelijkmatig uitsteekt. Is dit niet het geval, dan kan men met een tikje zijwaarts tegen den beitel dezen in den verlangden stand brengen. Maak het u tot een gewoonte na het st e 11 e n van den beitel de peg altijd nog even aan te drijven. Daar het schaven nog al eenige krachtsinspanning vordert en het volstrekt geen eisch is bij het onderwijs in handenarbeid eelt in de hand te hebben om een goed handenarbeider te zijn, bevestigt men veelal achter den beitel op het blok een 5 t e u n ij z e. r [of h iel t je, (een Amerikaansche uitvinding, zie fig. 4 d) waartegen de rechterhand ~teunt. Behalve rie reeds genoemde zijn er nog tal van andere schaven: plo eg s c h a ven, spo nni n g s c h a ven, I ij s t s c h a ven enz., doch deze behooren bij het onderwijs in handenarbeid naar mijne meening niet gebruikt te worden. Alleen blijven de r ij- of ree sc h a a f en des p ook s c h a a f nog ter bespreking over. De korte rijschaaf, ook voo rl 0 0 per genoemd, dient bij het scha ven van lange, smalle vlakken. Zij bestaat uit een blok van + 40 cM. lengte met dubbel ijzer (2 beitels). Achter den beitel is geen zoogenaamd oog aangebracht, zooals bij de timmer-
WENKEN OMTRENT HUN GEBRUIK.
23
mansrijschaven , die gewoonlijk 80 cM. lang en daardoor ook zwaarder zijn, doch een krulvormige houten stut van een vorm als fig. 6 aangeeft. Deze dient tot steun voor de rechterhand, terwijl de linker het voorste deel van het blok omFig . 6. klemt, t. w. de duim links en de vier overige vingers rechts, om bij het schaven de schaaf gemakkelijk te kunnen oplichten, want niettegenstaande de zool zoo lang is, gebeurt het toch vaak, dat het geschaafde vlak vooral aan het eind een benedenwaartsche bocht vertoont. Des p ook s c h a af, . ook bekend onder de namen Amerikaansche schaaf en lederschaaf (zie fig. 7), is een handig werktuig van Amerikaansche afkomst, dat alleen gebruikt wordt bij het holFig . 7. en bolschaven , als bij model No. 36 voorkomt. D e bei tel s bij de houtbewerking in gebruik zijn de algemeen bekende st eek bei tel s in verschillende breedten, wel te onderscheiden van sc h iet bei tel s en h a kb ei tel s, die bij den handenarbeid nimmer voorkomen. De steekbeitel moet een vlakke en niet te korte v 0 u w hebben (de vouw is het schuin geslepen gedeelte); bovendien moet de scherpe kant, des n e ê, haaks zijn met de zijkanten van den beitel. Bij het gebruiken van den steekbeitel houdt men het ij z e r met de linkerhand dicht bij het heft vast, terwijl de rechter den beitel in de verlangde richting stuurt. Deze manier van vasthouden, die ook algemeen bij de beeldhouwers toepassing vindt, voorkomt het onverwachts uitschieten of uitglippen van den beitel, waardoor ernstige verwondingen kunnen plaats hebben.' De priem, de nagel- oflepelboor en de centerboor worden bij den houtarbeid veelvuldig gebruikt. De fig. 8, 9 en 10 geven hiervan afbeeldingen. De boren op zich zelfwensch ik niet te beschrijven; alleen volgen nog eenige wenken om-
24
tre~t
DE GEREEDSCHAPPEN, BENEVENS NUTTIGE
haar gebruik. Wil men een zuiver rond gat mak~n als b.v. bij het gereedsc'h aprekje, model No. 3, dan boort men met de centerboor in de eene zijde v;;.n het hout z66 F. 8 Jg. ,9. 10 . . dIep, dat aan den anderen k ant de punt van de boor te voorschijn komt. Het boren wordt daarna aan laatstgenoemde zijde voortgezet; het boren met de centerboor geschiedt dus van twee zijden tegen elkaar in, waarom het zaak is den b oor 0 m s I a g zuiver verticaal te houden, teneinde goed uit te komen. Het boren laat zich gemakkelijker aanzien dan het is; om die reden verdient het aanbeveling eerst als vooroefening eenige gaten te laten maken in een waardeloos stuk hout. Behoeft het gat niet zuiver te zijn, zoo gebruike men de lepel- of nagel boor. Z )owel de center- als de nagel boren worden in, een omslag vastgezet. De Amerikaansche omslag met tapstoeloopenden moerkop is tot het inzetten van beide soorten zeer geschikt en voorkomt dus het gebruik maken van den bij ons algemeen bekenden omslag met k u ik e n s, een omslag in den dubbelen zin des woords, aangezien men haast zoo veel kuikens als boren noodig heeft. Heeft men een gat te boren van 1/ 2 cM. middellijn b. v., dan is het raadzaam twee of drie boringen te ooen. Eerst boort men een gaatje met een fijne nagelboor , dan met een breedere en ten laatste met de boor, die het vereischte gat maakt, 1°. om het gat op de juiste plaats te :krijgen, 2°. om het barsten van het hout te voorkomen. Dep ri e m dient alleen om een gaatje in het hout te maken tot het inzetten van nagels, hetgeen bij model No. 8 voorkomt. De v ij I, een onmisbaar werktuig bij het maken van voorwerpen waaraan ronde kanten voorkomen, is te kennen aan hare kruiselingsche inkeepingen in schuine richting. Voor harde houtsoorten bezigt men gewoonlijk de h a I fb ast e r d v ij I; voor zachter hout is de zo e t e of bas ter d v ij I zeer geschikt. De plat-halfrol1
WENKEN OMTRENT HUN GEBRUIK.
25
toppen der voorste vingers op en de duim onder tegen het voorste deel der vijl. Der a spe 1 (als 't ware de voorlooper van de vijl), waarmede men den ronden vorm in het ruwe aanbrengt, is te kennen aan hare grove oppervlakte, die ontstaan is door het inslaan met een puntig stuk staal van driehoekige kuiltjes of putten, waarvan de weggedreven deeltjes als scherpe puntjes overeind staan. Verder kan de rot t est a art, een kegelvormig ronde vijl, dienst doen bij het op z u i ver en van slecht geboorde gaten. Op het gebruik van raspel en vijl volgt gewoonlijk het schuurpapier. Heeft' men een plat vlak af te werken met zand papier , dan is het noodzakelijk het papier om een blokje kurk of hout (schuurkurk en -houtje) te woelen en zoo te schuren, daar anders door onregelmatig werken licht kuilen in het hout komen en men ook de scherpe kanten van het werkstuk te veel zou afronden. Wil de maker zijn werkstuk uiterst glad hebben, dan wrijft hij het, na het eerst met grof, daarna met fijner zandpapier te hebben geschuurd, nog eens terdege na met een handvol houtkrullen , waardoor alle zand- en houtdeeltjes worden weggenomen en het hout een spiegelgladde oppervlakte verkrijgt. Een schraapstaal is een dun blaadje staal van rechthoekigen vorm en meestal gemaakt van een oud zaagblad; het wordt gebruikt 0111 de klei!le ruggen door het schaven ontstaan weg te schrapen. De gereedschappen, welke verder nog bij het onderwijs in handenarbeid gebruikt worden en hier niet besproken zijn, acht ik niet noodig nader te omschrijven, om reden ze genoegzaam bekend zijn, ook wat hunne behandeli~g aangaat. Zoo noodig zullen bij het beschrijven der modellen voor de houtbewerking, als ze daarbij te pas mochten komen, hieromtrent nog enkele wenken gegeven worden. DE SCHAAFBANK.
Dat voor het werken in hout de schaafbank een onmisbaar werktUig is durf ik, nu de heer A. Groeneveld een zeer een-
26
DE GEREEDSCHAPPEN, BENEVENS NUTTIGE
voudig toestel heeft uitgevonden, dat haar gedeeltelijk kan vervangen, niet langer beweren. Een uitvoerige beschrijving van . deze sc h a a fp I ank is te vinden in het Maandblad, uitgegeven door de Vereeniging tot bevordering van het onderwijs in Handenarbeid, Sden jaargang, blz. 69 en in een onlangs verschenen werkje van zijn hand: "D e ti mme r man in h u i sen sc hooI." - Wie echter in het gelukkig bezit is van een schaafb an k weet hoe geriefelijk hem die is bij het werken in hout, vooral één, waaraan een zijtang - zie onderstaande figuur - en een achtertang voorkomt. Verder onderscheiden we aan een schaaf- of werkbank nog: een blad, waarin gaten Fig.
I I.
zijn gehakt, die bestemd zijn voor de bankhaken. Verkieslijk is het aan een bank te werken, voorzien van een lade, die dienen kan om tijdens het werken de gereedschappen, in de eerste plaats de beitels, in te bergen. Het blad rust op twee pooten, die door middel van twee stijlen in verband gehouden worden en door de wiggen onwrikbaar vast komen te staan. Ook geeft het dikwijls veel gemak tusschen de pooten onder tegen de stijlen een plank aan te brengen, zoodat een bak gevormd wordt, waarin he t werkschort en het onafgemaakte werk geborgen kunnen worden. Wanneer de schroeven, die de tangen in beweging brengen, stroef loopen, dan moet men de schroefdraden met potlood insmeren; het beste is hiervoor potloodpoeder \ dat in
WENKEN OMTRENT HUN GEBRUIK.
27
drogen staat met een borstel wordt aangebracht. Ook wordt de schroef vaak met vet of groene zeep ingesmeerd om haar gemakkelijk te doen draaien, doch dit is niet aan te bevelen, omdat stof en zaagsel zich op deze kleverige massa licht vasthechten en de schroef daardoor na korten tijd eer moeielijk dan gemakkelijker gaat.
GOEDE GEWOONTEN BIJ DEN HANDENARBEID.
Aan de reeds vroeger gegeven nuttige wenken omtrent het gebruik der gereedschappen willen we nog eenige goede gewoonten bij den handenarbeid, die dikwijls verwaarloosd worden, maar wier toepassing wij van veel belang achten, toevoegen. In de eerste plaats verdient het aanbeveling de schaar na het gebruik flink met een drogen doek af te vegen, zoowel aan de binnen- als aan de buitenzijde, waardoor het stroef worden verhinderd wordt; ook moet zij steeds van stijfsel of andere onreinheid ontdaan worden. Vóór den aanvang van het werk is het raadzaam het mes aan te wetten en na het gebruik er van op de punt een kurkje te zetten tot behoud van de scherpe punt. De liniaal moet, om het roesten tegen te 'gaan, voor en na het gebruik met een drogen doek afgewreven worden. Een zeer slechte gewoonte is het de liniaal met zand papier blank te schuren, waardoor krassen ontstaan, de glans wordt weggenomen en de liniaal nog meer aan roesten onderhevig zal zijn. Wanneer de snijplank getrokken is, legt men die met de holle zijde op een plat vlak. waardoor ze van zelf weder vlak trekt. Om veel teleurstelling bij het werk te voorkomen, make men het zich tot een gewoonte telkens vóór het gebruik van den schrijfhaak te onderzoeken of deze haaks is; zie hiervoor blz. 20.' Is een maatlat door veelvuldig gebruik onduidelijk geworden, dan kan men die met een lapje, dat met een paar druppels petroleum bevochtigd is, weder schoon maken. -- Een zeer goede gewoonte is het, verder de schaven tijdens het werk na
28
GOEDE GEWOONTEN BIJ DEN HANDENARBEID.
het gebruik op een zijvlak te leggen, waardoor de schaafbank gevrijwaard blijft van krassen, doch voornamelijk om te beletten dat er scharen (hoekjes) in den beitel komen, hetgeen anders door de schaaf op een spijker, nijptang of ander ijzeren voorwerp te plaatsen licht kan gebeuren. - Vóór de scbaaf wordt weggeborgen sla men den beitel terug; wanneer de ruimte zulks toelaat is bet verkieslijk de sc:baven in bellenden stand tegen den wand te plaatsen; in dat geval is het terugslaan der beitels overbodig. In bet belang der scbaafbank moet het rechtstandig afsteken van bout met den steekbeitel nimmer op de scbaafbank zelf, maar altijd op een waardeloos stukje hout gescbieden, evenals b.v. het afzagen van latjes met de toffelzaag. 't Kan zeer gevaarlijk blijken de beitels, zoo lang ze niet gebruikt worden, op de scbaafbank te leggen. Met bet oog op verwondingen legge men ze altijd in de lade. Vooral leerlingen gewenne men aan dezen goeden regel. Als bet blad eener zaag zich moeielijk door bet hout laat bewegen, dan moet dat in de meeste gevallen met kaarsvet ingesmeerd worden; het kan ook zijn, dat de tanden der zaag te nauw staan; met een zet ij z er moeten ze dan wijder worden gezet. De spanzagen moéten vóór het opbergen ontspannen worden om het zaagblad zijn veerkracht niet te doen verliezen. Heeft men diepe gaten te boren in tamelijk hard hout, dan is het raadzaam de boren van ongezouten vet (een vet- of smeerkaars voldoet uitstekend) te voorzien om het heetloopen der boren en het verschroeien der omliggende houtvezels te voorkomen. Ook vóór het indraaien van schroeven warde de schroefdraad met vet besmeerd. Telkens na afloop van den arbeid moet de schaafbank door den gebruiker -- de leerlingen schikken zich gaarne in deze goede gewoonte - ontruimd worden van krullen, stof enz. , want ook bij den handenarbeid is orde één der eerste vereischten.
GESCHIEDENIS VAN HET ONDERWIJS IN HANDENARBEID DOOR
J.
P. BREGMAN.
"Dat ons onderwijs aanschouwelijk moet zijn, IS Immers de a:lpha en de omega, het korte begrip van onze paedagogische geloofsbelijdenis ," las ik ergens. I Een zeer oude waarheid, lezer! door den heer Nijk in een fonkelnieuw pak gestoken. Hij vestigt de aandacht op het verrassende en verwonderingwekkende feit, "dat ons aanschouwiIlgsonderwijs uitgaat als een nachtkaarsje. We beginnen in de laagste klas f u 11 spe e d ~ stoomen daarna met hal ve kr ach t en in het 3e of 4e leerjaar ligt het eens met zoo veel zorg uitgeruste scheepje bij gebrek aan beweegkracht langstrooms vertuid, zonder het doel der reis te hebben kunnen bereiken." Na de klacht te hebben doen hooren, "ons aanschouwingsonderwijs is maar al te vaak niet aansch~uwelijk genoeg", houdt hij een kort, belangrijk pleidooi voor de "d a a d als aanschouwingsmiddel." Hoe is het mogelijk, vraagt men· zich zelf af. Is bij 't ten einde spoeden der 1g e eeuw een klaagtoon als deze niet onge1
door
Zie De Practische Onderwijzer: Het dramatiseeren van de leerstof J. G. Nijk.
JO
GESCHI EDENIS VAN HET ONDERWIJS IN HANDENARBEID.
motiveerd? Moet thans nog gepleit worden voor het "in-daadbrengen" van de leerstof? En dat alles niettegenstaande Comenius(1592-167I) reeds meer dan 200 jaar geleden de waarheid heeft uitgesproken: "Alle onderwijs ga van aanschouwing uit." Bij deze uitspraak liet hij het niet blijven. Hij bracht deze leerstelling meteen in practijk. Met zijn· leerlingen bezocht hij geregeld de werkplaats van een timmerman, een smid enz. Zoo leerde hij hun allerlei nuttige zaken, gereedschappen en bewerkingen, die hunne aandacht trokken, door aanschouwing kennen. Veel wetenswaardigs omtrent een en ander vernamen de jongens uit den mond der ambachtslieden, die zij bezochten. Dat was het begin van het aanschouwingsonderwijs, nu meer dan twee eeuwen geleden. Op het wenschelijke eener meer practische richting in de opvoeding der kinderen wezen na hem ook John Locke (1632-1704) en August Hermann Francke (1663-1727). Eerstgenoemde zegt ergens: "Dat lezen, schrijven en kennis noodzakelijk zijn, geef ik toe; echter niet dat zij de hoofdzaak zijn." "Ik wenschte wel, dat de jongelui allen een werkelijk handwerk aanleerden, zoo mogelijk twee of drie, één evenwel meer in het bijzonder." Schilderen, draaien, land- en tuinbouw en metaalarbeid achtte hij zeer nuttig, van houtarbeid was hij een groot voorstander. De laatste gaf een ruime plaats aan het onderwijs in alle kundigheden, die voor het nijvere volksleven nuttig kunnen zijn. Dat was het begin der practische handwerks- en andere beroepsscholen. Iedere leerling had zijn eigen draaibank met de daarbij behoorende werktuigen. De mechanische bewerkingen strekten zich bij voorkeur uit tot draaien, papierarbeid en glasslijpen. Dit laatste vooral met het oog op geometrische vormen. De papierarbeid omvatte o. a. het samenstellen der modellen van de mathematische lichamen. Francke liet zijnen leerlingen ook onderwijs geven in stoppen naaien en breien. Zij moesten kousen stoppen, kleeren verstellen, knoopen aanzetten, hun eigen kousen breien enz. Dagelijks moesten ze ook - met het oog op een gezonde lichaamsbeweging - een uur lang houtzagen. Opmerking verdient het, dat zij dit alles moesten verrichten met het oog op de vaar-
GESCHIEDENIS VAN HET ONDERWIJS IN HANDENARBEID.
31
digheid 1 die zij daardoor verkregen. De gestopte kous en de verstelde kIe eren waren geenszins doel. Francke was de eerste, die in zijn weeshuis te Halle de theorie van Comenius in practijk trachtte om te zetten. Eveneens hechtte Rousseau (17 I 2 1778) hooge waarde aan kennis en oefening 1 die in het practische leven tot nuttige toepassing aanleiding kunnen geven. "Ik wensch", zegt hij in de E m i Ie, "dat mijn kweekeling de kunst van teekenen vlijtig zal beoefenen, niet rechtstreeks om de kunst zelve 1 maar om zich een zekeren blik en een vaardige hand te verwerven." Met allen landelijken arbeid is Emile vertrouwd. Hij zal ook een handwerk leeren. llMijn zoon een ambacht leeren ! Mijn zoon handwerksman! Maar mijnheer! waar denkt gij aan?" Ik heb het beter met hem voor dan gij 1 mevrouw! die uw zoon zoo opvoeden wilt zeker 1 dat hij nooit iets anders kan zijn dan een lord, een markies 1 een prins, ja misschien eenmaal minder dan niets; ik wil hem daarentegen een rang geven 1 dien hij nooit kan verliezen 1 ik wil hem opvoeden tot een mensch 1 en 1 wat gij er ook van zeggen moogt, met dezen eervollen titel zal hij minder gelijken hebben dan met alle titels 1 welke gij hem geven wilt." Spa en houweel weet Emile te hanteeren; aan de draaibank is hij thuis; hamer 1 schaaf, vijl en andere werktuigen kan hij hedienen. }ohann Bernhard Basedow (1723--179°) trachtte de beginselen van Locke en Rousseau in toepassing te brengen. Ook hij was van meening, dat de jongens de werktuigen van den timmerman, den schrijnwerker, den metselaar en den tuinman 1 zoover het gebruik daarvan thuis geleerd kan worden, eenigermate moeten leeren hanteeren . Van een en ander is ook Christian Gotthilf Salzmann (1744-18Il) een groot voorstander. In een zijner geschriften, Noc het was ti b er die Er zie hun g 1 vraagt hij: "Zijn dan niet de voornaamste werktuigen van den mensch zijn handen? Mag men aannemen, dat zijn geest in staat is zich in zijn verschillende krachten te openbaren, als zijn voornaamste organen verroest 1 als zijn handen onbruikbaar zijn? .. Hoe verschrikkelijk moet alsdan iemands toestand zijn 1 die zijn handen noodig heeft, -als hem blijkt dat ze hem ontbreken ?',
32
GESCHIEDENIS VAN HET ONDERWIJS IN HANDENARBEID.
Op een andere plaats luidt het: "Een man, die in zijn jeugd zijn handen niet velerlei vaardigheid heeft laten verwerven, is slechts een halve man, wijl hij steeds van anderen afhankelijk is." Eén der beginselen van de methode, door Pestalozi (1746-1827) gevolgd, was: opwekking der zelfwerkzaamheid des leerlings. (Om die reden zeker reikte hij aan zijn leerlingen wel griffels en leien uit, maar geen teek en voorbeelden : ze mochten teekenen wat zij wilden). Een ander: de opvoeding der jeugd moet in haar geheelen omvang meer berekend zijn op krachtsontwikkeling dan op het verwerven van kennis. Voor draaibank, schaafbank, aanbeeld, slijpsteen, naaikussen en spinnewiel had hij in zijn school een plaats ingeruimd. Ook met landwerk werden zijn kweekelingen bezig gehouden. EIken dag bleek het duidelijker, , ,dat de werkzaamheid, de lichamelijke bezigheid, het ware en heilige middel is tot ontwikkeling van alle gaven en krachten, die eigen zijn aan 't menschelijk leven." Niet minder dan Pestalozzi ijverde Fröbel (1782-1852) voor den handenarbeid op school. Hij was de eerste, die er een vasten vorm aan gaf in zijn speelgaven : bal, rol, verschillende kuben, legplaatjes ,legstokjes enz. Hij bedoelde daarmeê een inleiding te geven tot den handenarbeid, doch slechts voor zeer jonge kinderen, die het gewone onderwijs nog niet genoten. Het fröbelen voldoet aan den lust tot bezig zijn, het wekt op tot het nauwkeurig waarnemen van de eigenschappen der dingen en geeft een geleidelijken overgang van lichteren tot zwaarderen arbeid. ,,'t Aanvangspunt van alle zien, oordeelen en weten, is de daad, het doen", was Fröbels innige overtuiging. Toen de vraag zich aan hem opdrong, waarmeê zullen we den lust tot bezig zijn bij kinderen bevredigen, herinnerde hij zich uit zijn eigen jeugd met welgevallen het teekenen op geruit papier. "Van deze vormen 0 p papier, komen we van zelf op vormen van papier, dan op vormen u i t papier, en eindelijk uit hout." Ten slotte de opmerking, dat Fröbel nog een schrede verder ging dan Pestalozzi: hij beschouwde den handenarbeid als een i g opvoedingsmiddel. Johann Friedrich
33
GESCHIEDENIS VAN HET ONDERWIJS IN HANDENARBEID.
Herbart (1776-1842) was mede van gevoelen, dat iedere aankomende knaap moet leeren omgaan met de bekende werktuigen van den meubelmaker; bovendien met liniaal en passer. "Een ieder mensch zal zîjn handen leeren gebruiken." 'lOm den mensch boven het dier te verheffen, heeft nevens de spraak de hand haar eereplaats."
3
DE ONTWIKKELING DER TEGENWOORDIGE BEWEGING VOOR ONDERWIJS IN HANDENARBEID DOOR
J. P. BREGMAN.
Uit de medegedeelde citaten van Comenius, Locke, Francke, Rousseau , Basedow, Salzman, Pestalozzi, Fröbel en Herbart en enkele mededeelingen omtrent ieder hunner op de voorgaande bladzijden blijkt duidelijk, dat al onze groote paedagogen de noodzakelijkheid van den handenarbeid als opvoedingsmiddel in hun geschriften hebben uitgesproken. Men ziet daaruit, dat het streven naar handenarbeid niet slechts van onzen tijd is. De invoering er van op de scholen is reeds een zeer oud denkbeeld, zoo oud als de paedagogiek zelf. Eerst in onze dagen begint dat denkbeeld meer algemeen verwezenlijkt te worden. Thans is men ernstig begonnen het in praktijk te brengen en nu doet het zegevierend zijn intocht door de geheele wereld. Finland. Dit land komt de eer toe het handwerksonderwijs het eerst op den rechten prijs geschat en het ingevoerd te hebben. Reeds in 1866 werd een verordening uitgevaardigd~ waarbij het onder de verplichte leervakken op de seminarien en op de volksscholen in stad en land werd opgenomen. Del waarheid getrouw, moeten wij er helaas! aan toe voegen, daj trots die verordening - het slöjdonderricht geenszins ol
DE ONTWIKKELING DER TEGENWOORDIGE BEWEGING ENZ.
35
alle schoien, ja zelfs niet eens in het meerendeel ingevoerd is geworden. Het onderwijs, dat door onderwijzers gegeven wordt, omvatte eerst schrijn- en houtsnijwerk, metaalarbeid en mandenmaken. Deze proef met zooveel vakken mislukte min -of meer. Thans werkt men in ongeveer een 20tal scholen naar de modellen van Nääs. Het hoofddoel is: den leerlingen een algemeene handvaardigheid deelachtig te doen worden. Dat het handwerksonderwijs hier een verplicht leervak werd is te danken aan den hervormer van het Finsche schoolwezen, Uno Cygnaeus (J 8 I 0- 1888), die zijn denkbeelden omtrent den aard van het onderwijs ontleende aan Pestalozzi voor een deel, aan Fröbel voor het grootste deel. Cygnaeus wordt algemeen als de grondlegger van het eigenlijke handwerksonderwijs beschouwd. Zweden en Noorwegen. Sinds onheuglijke jaren bestond hier een eigenaardige in het Noorden geheel zelfstandig ontstane huisindustrie (slöjd). Ze bestond o. m. hierin, dat door den boer en zijn huisgenooten gedurende de lange winteravonden allerlei voorwerpen voor huiselijk gebruik werden vervaardigd, ook met het doel die te verkoopen. Tot de welvaart in het Noorden droeg die huisvlijt niet weinig bij. Langzamerhand geraakte ze echter in verval. Om ze te doen herleven werd in 1846 in Zweden een slöjdvereeniging opgericht, die door den staat krachtig gesteund werd. Overal werden nu slöjdscholen - de eerste dagteekenen van 1870 - opgericht; vooral na 1883 nam de Zweedsche slöjd een hooge vlucht. In dat jaar nl. werd door den Rijksdag besloten dat iedere school, waar slöjd onder de leervakken werd opgenomen, een jnarlijksche ondersteuning van 75 kronen (ongeveer 50 gulden) zou ontvangen. Reeds vroeger was de bepaling gemaakt, dat niet de opleiding voor eenig handwerk doel mocht zijn, maar een algemeene handvaardigheid. Sinds 1882 is het onderwijs in handenarbeid facultatief op de volksscholen ingevoerd. Niet lang geleden echter is een besluit genomen, dat met 1 Januari 1893 in werking zou treden en waarbij slöjd een verplicht leervak wordt. Voorbereiding voor het leven, voor eenig handwerk en voor huisvlijt was langen tijd en is zelfs
36
DE ONTWIKKELING DER TEGENWOORDIGE BEWEGING
nu nog op enkele scholen (0. a. in Gothenburg) het doel van het onderwijs in handenarbeid. Het paedagogisch element der Zweedsche slöjd kwam eerst tot zijn recht toen in I872 door de vrijgevigheid van den bankier Aug. Abrahamson te Nääs, Floda Station, een slöjd-Ieeraren-seminarium tot stand kwam onder leiding van zijn neef Otto Salomon. Dank zij de geestkracht van den ijverigen directeur werden te Nääs, dat tegenwoordig wereldvermaard is, reeds meer dan duizend slöjdonderwijzer~ gevormd, de meesten uit Zweden en Finland, maar ook velen uit andere, ja uit bijna alle landen der beschaafde wereld; I de scharen, die toestroomen , nemen nog ieder jaar in aantal toe. Viermaal per jaar wordt een zesweeksche cursus te Nääs gehouden. Ook in Noorwegen zijn groote sommen uitgetrokken, deels voor de opleiding van slöjdonderwijzers , deels tot oprichting van slöjd- en huisvlijtscholen voor knapen. Bij wijze van proef is op alle zes kweekscholen voor onderwijr.ers slöjd ingevoerd. Jammer genoeg wordt daar aan "vielslöjderei" gedaan. De verschillende vakken van onderwijs zijn: timmeren, draaien, houtsnijden, benevens schoenmaken, kleermaken, mandenmaken , borstelmaken , schilderen en boekbinden. Te Fredriksha ven en Frederiksstad wordt ten deele gewerkt naar de Nääsche methode_ De oudste slöjdschool in Noorwegen werd gesticht door O. Th. Öde te Drammen; deze geldt ook thans nog als één der beste uit het geheele land. Denemarken. Hier werd door toedoen van den Deenschen ritmeester Clauson-Kaas een beweging voor huisvlijt op touw gezet en als gevolg daarvan in I873 een algemeene Deensche huisvlijtvereeniging opgericht - louter met een philantropisch doel.. Dat doel was: het landvolk bezigheid te verschaffen gedurende de lange winteravonden, die anders in ledigheid ! De 54e cursus werd o. a. gevolgd door: een Finsche, drie Russische, drie Amerikaansche eu een Engelsche dame; bovendien door een Noor, twee Denen, een Engelschman, een Duitscher, een Rus, een Amerikaan, een Braziliaan, een Nederlander en een 80lal Zweden. Een recht internationaal gezelschap! Tot de deelnemers aan vroegere cursussen behoorden ook 2 uit Japan en uit Abessinië, Canada, Ijsland en Chili ieder één.
VOOR ONDERWIJS
I~
HANDENARBEID.
37
of in de herberg met spelen en drinken werden doorgebracht, daardoor de huiselijkheid te bevorderen en het volk een middel aan de hand te doen om zijn inkomsten te vermeerderen. Gaat men evenwel in deze richting te ver, dan verliest men de paedagogiscbe waarde van het onderwijs geheel uit het oog 1 gelijk in Zweden voor een deel en in Noorwegen en Denemarken werkelijk het geval is. Clauson Kaas ijverde met hart en ziel voor het handwerksonderwijs ; gesteund door de regeering bield hij op verschillende plaatsen cursussen voor onderwijzers. Ook in Duitschland, o. a. te Emden (1880) en te Dresden (1882). Daar bleek echter duidelijk, dat zijn onderwijs een bepaalde methode miste; dat hij zelf' - allen eerbieu ondertusschen voor zijn ijverig streven - dilettant was en al zijn navolgers dilettanten waren. Tot voor weinige jaren stond in Denemarken de huisvlijt volstrekt niet in eenig onmiddellijk verband met de volksschool. Toen gold nog - het was N. C. Rom, een groot voorstander van huisvlijt, die zich voor de Deensche zeer verdie1l3telijk gemaakt heeft, die dit zelf opmerkte - "dat in geheel Denemarken van eenig slöjdonderwijs in dien zin als dat te Nääs door Salomon gegeven wordt geen spoor te vinden was." Ook hier helaas weer "vielslöjderei." De subsidie, door den staat aan het Dansk HusJlids Se!skab verleend, wordt hoofdzakelijk gebruikt tot het onderhouden van de Deensche slöjd-leeraren-school, die in 1885 te Kopenhagen werd opgericht door Aksel Mikkelsen. Deze inrichting be00gt hetzelfde als het seminarium te Nääs. Beider doel is: het verstrekken van methodisch onderwijs in slöjd en het vormen van bekwame slöjdonderwijzers. Om dat te bereiken bewandelt Mikkelsen evenwel een geheel anderen weg dan Salomon. Te Kopenhagen worden elk jaar twee zomercursussen , ieder van vijf weken en één halfjaarlijksche wintercursus gehouden. Duitschland. De tegenwoordige beweging ten gunste van het onderwijs in handenarbeid is in Duitschland voor een deel te danken aan Dr. Erasmus Schwab te Weenen, van wiens hand in 1873 een geschrift verscheen, "De school voor handen-
38
DE ONTWIKKELING DER TEGENWOORDIGE BEWEGING
arbeid als organisch bestanddeel der volksschool," voor een ander deel aan Clauson Kaas, die terzelfder tijd en ook later in onderscheidene Duitsche steden, zoo te Straatsburg, Berlijn, Dresden enz. voordrachten hield. Een gevolg van een en ander was, dat te Leipzig en Dresden slöjdscholen tot stand kwamen. Een voordracht van Clauson Kaas te Emden in 1879 genoot algemeenen bijval. Daar werd in het volgend jaar (r880) onder zijn leiding de eerste cursus in handenarbeid op Duitsehen bodem gehouden voor aanstaande onderwijzers in dat vak. In velerlei vakken werd daar door handwerkslieden onderricht gegeveri. Deze cursus telde 63 deelnemers, onder wie ook de heer J. Stam, hoofd eener school te Amsterdam. Destijds liep men hoog weg met Clauson Kaas. Herr senator Brons vergeleek hem met den apostel Paulus, die naar vreemde oorden trok om het Evangelie des arbeids te verkondigen. Ondertussehen bleef zijn onderwijs zonder een bepaalde methode; vandaar dan ook, dat het den Duitsehen en Nederlandsehen on· derwijzers, die meer de opvoedkundige waarde van het nieuwe leervak in het oog hielden, op den duur niet kon bevredigen. "Ik heb later bemerkt ," zegt de heer Stam zelf, »dat Cl. Kaas bij dezen arbeid (Bildschnitzen) wel een weinig aan charlatanerie deed." Het onderwijs in handenarbeid breidde zich intusschen meer en meer uit, o. a. in Posen en Görlitz (Silezie). Thans wordt het gegeven in een 80tal scholen, terwijl ook 4 seminarien hun deuren daarvoor zullen openen. Een verplicht leervak is het evenwel in Duitschland nog nergens, 't Slöjdonderwijs wordt in Duitschland volgens verschillende methoden onderwezen; die te Leipzig, Posen, Görlitz, Dresden en Osnabrück zijn de voornaamste. Een gunstige invloed op het handwerksonderwijs ging er uit van het inmiddels tot stand gekomen Centralcomité fiir Handfertigkeit und Hausjleisz - dat de uitgave van het orgaan "Nordwest" bezorgde en van de in 1880 door Dr. W. Götze te Leipzig opgerichte slöjdschool , gelijk aan die te Nääs. Ook hier worden cursussen gehouden ter opleiding van onderwijzers, die voor buitenlanders evenzeer toegankelijk zijn. Vooral wordt te Leipzig de nadruk gelegd op handenarbeid als - opvoedings-
VOOR ONDERWIJS IN HANDENARBEID.
39
middel; industriëele, economische, philantropische, sociale en andere overwegingen worden ter zijde gesteld. Door het uitgeven van geschriften over het doel van slöjdonderricht , door het houden van congressen, ieder jaar in een andere stad in Duitschland, door het organiseeren van tentoonstellingen (die te Leipzig in 1882 toonde aan ~ welke uitmuntende vorderingen de Deensche methode onder de handen der Leipziger leeraren gemaakt had; hier was ook voor de eerste maal gelegenheid kennis te maken met het Zweedsche systeem, daar Salomon de Näásche modellen tentoongesteld had), door het houden van een tweeden cursus in 1882 te Dresden onder leiding van Clauson Kaas (waar het aantal cursisten even groot was als twee jaar vroeger te Emden, maar het aantal vakken van onderwijs gelukkig met eenige verminderd was), werd met zoo goed gevolg propaganda gemaakt voor het slöjdonderricht , dat het onderwijs zich meer en meer uitbreidt. De voornaatl1Ste scholen 1 waar het thans gegeven wordt, zijn te Leipzig, Osnabnick, Hamburg, Lübeck, Kiel, Bremen, Dresden, Görlitz, Posen, enz. In Noord-Duitschland heeft zich voor het onderwijs in handenarbeid de superintendent Th. Raydt te Lingen vooral verdienstelijk gemaakt, in Zuid-Duitschland inzonderheid de Stadtrat von Schenckendorff te GÖrlitz. In 1886 bij gelegenheid van een congres te Stuttgart werd nog de Deutsche Verein fiir Knabenhandarbeit opgericht. Frankrijk. Bij besluit van 28 Maart 1882 werd hier het onderwijs in handenarbeid (travail manuel) als opvoedingsmiddel in alle kweekscholen en volksscholen als verplicht leervak ingevoerd. Dit was hoofdzakelijk te danken aan den oud-zeeofficier G. Salicis, thans generaal-inspecteur van dit onderwijs 1 die daaraan reeds sedert 1872 al zijn krachten had gewijd, aan den toenmaligen minister-president Jules Ferry en aan Paul Bert, vroeger minister van onderwijs. In ongeveer 19,000 scholen wordt tegenwoordig methodisch onderwijs in handenarbeid gegeven. Te· Parijs alleen genieten 40,000 schooljongens de zegeningen van dit onderwijs, waarbij nog 23,000 kinderen der bewaarscbolen komen, die volgens het systeem van Fröbel
40
DE ONTWIKKELING DER TEGENWOORDIGE BEWEGING
bezig gehouden worden met vlechten, vouwen 1 snijden, kartonneeren enz. Voor grootere jongens is houtslöjd de hoofdzaak. Handvaardigheid is uitsluitend doel, niet de vervaardiging van bruikbare voorwerpen. In alle nieuwe scholen te Parijs worden slöjdzalen ingericht, waarin 12 schaaf- en 4 draaibanken geplaatst worden. Ter vorming van slöjd onderwijzers werd de Éco7e normale supérieure de travail manuel gesticht onder bestuur van den heer Salicis. Op elke school wordt het, onderwijs gegeven door één theoretischen leider en twee »militres ouvriers ," die hoogstens 24 leerlingen tegelijk onderwijzen en zeer goed gesalarieerd worden. België. Door de regeering werd in 1883 aan de heeren A. Sluys, directeur en H. van Kalken 1 leeraar aan de onderwijzerskweekschool te Brussel, opgedragen een onderzoek in te stellen naar den aard en het doel van het slöjdonderwijs in Zweden. Ze woonden daartoe een cursus bij in het seminarium te Nääs. Laatstgenoemde was in het voorgaande jaar één der 63 deelnemers aan den cursus te Dresden onder leiding van Clauson Kaas. Een zeer uitvoerig en belangrijk rapport naar aanleiding van dat onderzoek verscheen vervolgens in 1884. Daarin dringen beide heeren bij den minister aan op invoering van het .onderwijs in handenarbeid op de volksscholen. Op de bovengenoemde kweekschool wordt het reeds sedert 1882 volgens het leerplan van den heer Sluys gegeven. In Engeland, Rusland, Zwitserland, Oostenrijk-Hongarije, Spanje, Italië, N. en Z.-Amerika, ja zelfs in Japan I vindt het onderwijs in handenarbeid warme voorstanders 1 die hier met meer, daar met minder, doch schier overal met toenemend succes ijveren voor de verbreiding van het denkbeeld: handenarbeid als opvoedingsmiddel ten dienste der volksschool. Nederland. Ten slotte willen ,we nog eenigszins uitvoeriger 1 De jongste berichten dienaangaande zijn uit den Oranje-Vrijstaat. Door de regeering daartoe uitgenoodigd is de heer J. F. Hondius (vroeger te Middelburg), na drie cursussen te Nääs te hebben bijgewoond, voor een paar maanden daarheen vertrokken om te Bloemfontein een school voor handenarbeid op te richten.
VOOR ONDERWIJS IN HANDENARBEID.
41
een en ander meêdeelen aangaande de geschiedenis van het onderwijs in handenarbeid in ons eigen land. Reeds in 1876 werd door Mr. A. Kerdijk, destijds secretaris van "Volksonderwijs ," in het orgaan dier vereeniging de aandacht gevestigd op het onderwijs en het streven van Clauson Kaas. Zijn mededeelingen hadden ten gevolge dat de heer H. Bouman, directeur der kweekschool voor onderwijzers eN onderwijzeressen te .Amsterdam, in 1878 een opdracht kreeg van het hoofdbestuur van V 0 I kso n der w ij s om in Denemarken en Zwedèn een onderzoek in loco in te stellen naar de inrichting en werking van het onderwijs, dat daar in handenarbeid en tot bevordering van huiselijke vlijt werd gegeven, vooral met het oog op de mogelijkheid om dit onderwijs met de lagere school te verbinden of met het schoolonderwijs in verband te brengen. De heer Bouman gaf van de door hem verkregen uitkomsten een uitvoerig verslag in de Bod e van V 0 I kso n de rw ij s I 8 7 9 1. Zijn slotsom was: "dat ook bij ons de lagere school ontwikkeling en leiding der leerlingen eischt met het oog op hun maatschappelijke bestemming, dat ook hier de oefening van hoofd en hand kan samengaan en, naast de uitsluitend intellectueele richting van het onderwijs, e~n richting naar het praktische leven moet worden gevolgd" Aan de scholen, die met dit onderwijs al vast een proef zouden willen nemen, stelde hij de reeds in 1876 geheel zelfstandig opgerichte handwerksklasse van den heer A. Groeneveld te Rotterdam tot voorbeeld. De algemeene vergadering van Volksonderwijs besloot in 1879 om van harentwege een cursus te openen, ten einde onderwijzers met de strekking en de methode van het onderricht in handenarbeid' bekend te maken en hen in dien arbeid zelf' eenige vaardigheid te doen verkrijgen. Deze cursus werd in Augustus van dat jaar onder leiding van den heer A. Groeneveld gehouden; 19 onderwijzers namen daaraan deel. De Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, die zich zeer verdienstelijk heeft gemaakt voor het onderwijs in handenarbeid, besloot eveneens een dergelijken cursus te openen, stelde tot dat doel f 1000 beschikbaar en trok bovendien nog f 1000
42
DE ONTWIKKELING DER TEGENWOORDIGE BEWEGING
uit tot ondersteuning der departementen, die dit onderwijs wenschten te bevorderen. De Nutscursus in 1881, onder leiding van den heer J. Stam, die, om zich voor te bereiden, het vorige jaar deel genomen had aan den cursus dour Clauson Kaas te Emden gegeven, te Amsterdam gehouden, werd gevolgd door 40 deelnemers. De cûrsus werd het volgend jaar voortgezet, doch toen door slechts 19 onderwijzers bijgewoond. Op nieuw werd f 2000 beschikbaar gesteld voor het verleen en van subsidie aan onderscheidene departementen ten behoeve van dit onderwijs. Een gevolg van dit alles was, dat in 1882 het onderwijs in handenarbeid aan ruim 15°0 leerlingen op niet minder dan 40 plaatsen in ons land werd verstrekt. Van deze cursussen ontvingen 22 geldelijken steun uit de algerneene kas der Maatschappij. Door dit aanvankelijk succes aangemoedigd, werd in 1882 wederom f 2000 en in 1883 nog eens f 1000 beschikbaar gesteld voor subsidie aan de departementen. Al met al had de Maatschappij nu reeds het aanzienlijk bedrag van f 7605 ter bevordering van dit onderwijs besteed en was het aantal proefnemingen daarmeê tot 52 gestegen. Vooreerst meende zij daarmede genoeg gedaan te hebben en liet de behartiging der belangen van het onderwijs in handenarbeid voorloopig aan anderen over; in de eerste plaats aan de Vereeniging tot bevordering van het onderwijs in handenarbeid, die in 1882 door de deelnemers aan den eersten Nutscursus werd opgericht en thans 2 eereleden, 24 begunstigers en 164 leden telt. Door onderlinge besprekingen op haar jaarlijksche algemeene vergadering, door het uitgeven sedert 1884 van het Tij d sc h r i ft voo r Ha n den a r beid, dat, jammer genoeg, slechts 3 jaargangen beleefde en vervangen werd door het tegenwoordige M a a n db I ad, doch wellicht nog het meest door het organise eren van tentoonstellingen, heeft zij de belangstelling voor 't handwerksonderwijs gaande gehouden en doe n zie n, welke de uitkomsten van dit onderwijs zijn tot heden. De vereeniging ontwierp verder een leerplan voor het onderwijs in handenarbeid, gedurende de eerste 3 leerjaren; I gaf een proeve van 1
Zie Bijlage 1.
VOOR ONDERWIJS IN HANDENARBRID.
43
een leerplan voor den handenarbeid op de kweekscholen voor onderwijzers; 1 bezorgde in J 887 de uitgave van de brochure "De heteekenis van het onderwijs in handenarbeid" door J. Stam en A. van Wamel; stelt jaarlijks de gelegenheid open om examen af te leggen in den handenarbeid; door haar toedoen werd in de zomervacantie van 1892 een cursus in kartonneeren gehouden met 54 deelnemers, waarvoor een subsidie van! 1000 werd toegestaan door de regeering, enz. Genoeg om te doen zien, dat de vereeniging er ijverig naar streeft aan het door haar behartigde qnderwijs zooveel mogelijk uitbreiding te geven. Ook van andere zijden werd meer en meer de aandacht op dit onderwijs gevestigd; in 1888 b. v. door den heer F. W. van Eeden te Haarlem, door de uitgave van zijn bekend boekje "Noorderlicht"; ook door de ruime verspreiding van het alltszins lezenswaardig geschrift: "Handenarbeid als opvoedingsmiddel" , door J. Franzen, uit het Zweedsch vertaald door Mej. C. J. Prins. Vooral door de lectuur van het voortreffelijk werkje van F. W. van Eeden bezochten eenige onderwijzers, o. a. de heeren Hondius, Van der Meulen, 2 Van Leeuwen, Eysvogel en Hazelhotst, wier voorbeeld weldra bij vele anderen navol· ging vond, achtereenvolgens het seminarium voor slöjd te Nääs. Sedert is d~ belangstelling in handenarbeid, meer bepaald als opvoedingsmiddel, toegenomen. Behalve door de verleende subsidie aan de laatst gehouden kartoncursus , waardoor dezen winter ongewone levendigheid heerschte op het gebied van handenarbeid en weêr eenige cursussen voor jongens tot stand kwamen, heeft de regeering van haar symphatie met dit onderwijs blijk gegeven door het in het program der rijkskweekscholen voor onderwijzers - op de gemeentelijke kweekschool te Amsterdam is het reeds sinds September '92 ingevoerd - op te nemen. In '92 is bij ministrieele beschikking een commissie ingesteld, aan welke wordt opZie Bijlage II. De heer v d. Meulen staat thans aan het hoofd eener school te 's Gravenhage (Koningin Emmakade 30) waar slöjd in het leerplan is opgenomen. Dit is hier te lande de eerste school van dien aard. 1
2
44
DE ONTWIKKELING DER TEGENWOORDIGE BEWEGING ENZ.
gedragen het voorbereiden der invoering van handenarbeid op de rijkskweekscholen voor onderwijzers en daartoe een plan met toelichting te ontwerpen voor het onderwijs in dat vak 1 zoowel aan lagere scholen als aan kweekscholen voor onderwijzers. Tot lid en voorzitter dier commissie is benoemd Jhr. Mr. J. B. A. J. M. Verheyen en tot leden J. C. Fabius, Mr. A. G. A. Baron Sloet tot Oldhuis, allen inspecteurs van het lager onderwijs, P. H. v. d. Ley, dir. der rijkskweekschool voor onderwijzers te Haarlem en A. J. v. Gemert, hoofd van een bijzondere lagere school te 's Gravenhage. Van een plan dier commissie, die ondertusschen reeds enkele inrichtingen hier te lande heeft bezocht, is tot heden nog niets bekend. Door dit alles is het te verwachten, dat voor dit onderwij~ ook in ons land een toekomst is weggelegd. Ten slotte moeten we nog melding maken van het helaas! minder gunstig rapport omtrent den toestand van het onderwijs in handenarbeid in Nederland, uitgebracht door een commissie uit het hoofdbestuur der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, bestaande uit de heeren: Dr. W. Pleyte, Dr. J. Zaayer Az. en J. Bruinwold Riedel, algemeen secretaris. Aan dat verslag, in 189 I verschenen, ontleenen we het volgende: het onderwijs in handenarbeid wordt thans verstrekt op 32 plaatsen in ons land, op 36 scholen aan 1600 kinderen; 't aantal scholen is dus thans 13, 't aantal leerlingen 223 minder dan in 1885: een bewijs van onmiskenbare verflauwing en achteruitgang, na korte flikkering. Onder erkenning van het vele goede, dat reeds tot stand kwam, spreekt de commissie als hare meening uit, "dat het onderwijs in handenarbeid in Nederland nog in zeer primitieven toestand verkeert. Elk wat w i Is, ziedaar de feitelijke toestand. Gebrek aan éénheid van regeling, methode, leerplan, ziedaar het kwaad."
DOEL EN STREKKING VAN HET ONDERWIJS IN HANDENARBEID.
HAND EN HOOFD.
Een kloeke hand, een rappe hand, Die acht ik waarlijk niet gering; Maar 'k weet toch nog een beter ding: Een helder, rijk en rijp verstand! Een hoofd, dat doordenkt en bevroedt, Eér dat de hand wat poogt of doet. Dus wél de handen uit de mouw, En de' arbeid krachtig aangevat. Maar eerst bedacht, hoe dit of dat Het best te zetten is op touw: En iedren dag vier' Juffrouw Hand Haar trouwfeest met Mijnheer Verstand! J. P. HEVE.
Over het doel en de beteekenis van het onderwijs in handenarbeid bestaat in ons land weinig verschil van gevoelen. Bijna al onze onderwijzers in dit vak hebben steeds het paedagogisch beginsel op den voorgrond gesteld. Velen hunner streven ijverig naar de invoering van het onderwijs in handenarbeid op de lagere school als opvoedingsmiddel. Waarin schuilt dan zijn waarde als opvoedingsmiddel ? Allereerst daarin, dat het de opmerkzaamheid bevordert, het waarnemingsvermogen in hooge mate scherpt. 't Is bij het on· derwijs op de lagere school één der moeielijkste zaken de volle aandacht van het kind ergens op gevestigd te houden. Tot stil zitten kan men het desnoods dwingen, tot aandachtig luisteren,
46
DOEL Et< STREKKING VAN HET
tot goed opnemen en verwerken der aangeboden leerstof niet. Met den besten wil van den kant des onderwijzers is het vaak niet te voorkomen, dat een groot percent der leerlingen tijdens het onderwijs geestelijk afwezig is. In het algemeen beschikt de onderwijzer om de opmerkzaamheid zijner leerlingen gaande te houden slechts over één middel; dat is - hunne belangstelling te 'wekken voor een te behandelen zaak Hoe boeiender het onderricht gegeven wordt, hoe grooter de belangstelling is van den kant der leerlingen en hoe nuttiger de onderwijzer geacht kan worden bezig te zijn. Het onderwijs in handenarbeid nu is een uitstekend, beproefd middel, om de opmerkzaamheid der kinderen te kweeken en te onderhouden. In de eerste plaats omdat bij dit onderwijs bijna zonder uitzondering de belangstelling reeds bij voorbaat gewekt is. De ervaring toch der meeste onderwijzers in handenarbeid is in doorsnede gunstig wat den ijver en inzonderheid wat de opgewektheid betreft, waarmede hun lessen worden gevolgd. In de tweede plaats omdat het kind bij dit onderwijs aanstonds leert inzien, dat het noodzakelijk is volle aandacht te schenken aan de woorden van den onderwijzer en diens aanwijzingen bij zijn werk stipt op te volgen. Anders zal 't hem in den regel niet gelukken het opgegeven werkstuk naar behooren af te maken. Bij het theoretisch onderwijs kan de leerling met zijn gedachten ver afdwalen, soms zonder dat het opgemerkt kan worden; bij dat in handenarbeid brengen de minder goede vruchten van zijn arbeid zijn verstrooidheid dadelijk aan het licht. Dit is inzonderheid hierbij van zeer groot belang. Om deze reden, dat de leerling hier zelf zijn eigen werk vrij nauwkeurig kan nagaan. Hier behoeft hij allerminst te gelooven op gezag. Zijn fouten, de gevolgen zijner onopmerkzaamheid, zijn zichtbaar en tastbaar. Bij weinig onderwijsvakken , wellicht bij geen enkel ander dan bij handenarbeid, is het mogelijk het kind tot de volledige erkenning te brengen van zijn te geringe oplettendheid. Hier meer dan bij eenig ander leervak komt het tot het klaar besef, dat "het kwaad zijn meester loont." Dit zal hem aansporen tot grootere opmerkzaamheid voor het vervolg. Dit gunstig resultaat zal een invloed ten goede doen gelden bij het
ONDERWIJS IN HANDENARBEID.
47
overige onderwijs. Vele onderwijzers in handenarbeid erkennen dan ook zonder eenig voorbehoud, dat sinds de handenarbeid is ingevoerd het theoretisch onderwijs zich van den kant des leerlings in een grootere mate van opmerkzaamheid mag verheugen dan vóór dien tijd. Terloops wil ik hier opmerken ,_ dat niet alle arbeid geschikt is om de opmerkzaamheid te verlevendigen. Dit geldt alleen van dien arbeid, waardoor het denkvermogen bezig gehouden wordt. Alle arbeid, die louter werktuigelijk uitgevoerd kan worden, bevordert de opmerkzaamheid niet. Kousenbreien b.v. kan gedachteloos, zelfs in schemerdonker, verricht worden. Een vrouw kan kousenbreien en tegelijk spreken, lezen, enz. Rauscher deelt in zijn H a n d fe r tig kei t s - U n t e rri c h t mee, dat te }önköping kinderen zijn, die + 2000 lucifersdoosjes per dag vervaardigen. Bij zulke werkzaamheid, in het algemeen bij fabrieksarbeid, is van denken geen sprake, daardoOl' allerminst wordt de opmerkzaamheid geoefend. De opmerking, dat onder de handwerkslieden, timmerlieden, schrijnwerkers en kleermakers gewoonlijk veel meer gezond verstand wordt aangetroffen dan onder de fabrieksarbeiders, is geenszins nieuw, doch niettemin volkomen waar. Ook voor de verscherping van het waarnemingsvermogen heeft de handenarbeid groote waarde. De tijd, dat men door onderwijzen blootweg mededeelen van kennis verstond, ligt achter ons. (Reeds lang?) Het boek is niet meer de eenige bron, waaruit kennis geput wordt. Met het zwarte bord en een stuk krijt alleen stelt de onderwijzer van heden zich niet meer tevreden. Het onderwijs heeft zijn verbaal karakter voor een groot deel verloren, het rust thans (algemeen?) op betere grondslagen. De aanschouwing deed haar rechten gelden en trad het schoolgebouw binnen. De omgeving, de natuur, werden de leermeesteressen van het opkomend geslacht. Aanschouwen, waarnemen, werd in de lagere school het wachtwoord. Die nu nog leeraart "alle onderwijs moet aanschouwelijk zijn", is reeds uit den tijd. Vraagt men naar de vruchten van het onderwijs, waarvan aanschouwing de basis is, dan moet het antwoord luiden: door de aanschou-
48
DOEL EN STREKKING VAN HET
wing Op den voorgrond te plaatsen werd ontegenzeggelijk een stap in de goede richting gedaan, maar niettemin werden veler verwachtingen teleurgesteld, de vruchten zijn geringer dan men zich aanvankelijk wel voorstelde. Blootweg waarnemen blijkt niet voldoende. "Ons aanschouwingsonderwijs is maar al te vaak niet aanschouwelijk genoeg." Er gaan meer en meer stemmen op voor de "daad als aanschouwingsmiddel," er werd reeds ernstig gepleit voor het "in-daad-brengen" van de leerstof. "De nieuwere paedagogie begrijpt, dat de levende daad zóó ver staat boven het levende woord als Napoleon boven den tooneelheld; daarom eischt ze, dat de leerling meer handelend en ervarend zal optreden; in den handenarbeid vindt zij dus een krachtigen steun." "De ontwikkeling en vorming van den mensch ," aldus de heer Bouman, "wordt niet verkregen door opnemen alleen, veeleer door wêer te geven wat hij heeft opgenomen, door uit te drukken in woord en vorm wat in zijn geest door zinnelijke waarneming werd overgebracht of er door denken is ontstaan. Daarin ligt de opvoedende kracht van den arbeid. De ingespannen en zelfstandige bezigheid, die de arbeid eischt, kweekt volharding, vlijt, orde, netheid, nauwkeurigheid en zelfbeheersching. Zij leidt af van alles, waartoe de ledigheid zoo licht vervalt. Zij is een voorbehoedmiddel voor elke afdwaling." Geen krachtiger aanschouwingsmiddel dan zelf doe n. Wat zal een leerling meênemen van een aandachtige beschouwing van eenige houtsoorten? Nagenoeg niets. Laat ze hem op allerlei manieren bewerken, en hij zal u andere dingen kunnen vertellen van de eigenschappen, het wezen dier verschillende houtsoorten. Zal een leerling er veel nut van trekken of hij de gereedschappen van den timmerman nauwkeurig beziet? Ja, den vorm er van zal hij onthouden, dien zal hij misschien vrij goed waargenomen hebben, maar verder? Eerst als hij ze alle eenigen tijd heeft leeren gebruiken kan hij er over meepraten. Een leerling, die een prisma uit houtbord heeft vervaardigd, heeft meer moeten waarnemen dan hij die zulk een lichaam, zij het ook van alle kanten heeft bezien. Zijn voorstelling zal ongetwijfeld helderder zijn dan die van den laatste. Geef een leer-
ONDERWIJS IN HANDENARBEID.
49
ling bij wijze van proef eens een eenvoudig werkstuk in handen ter aandachtige beschouwing. Zet het daarna weg en verzoek hem dit werkstuk te maken. Tien tegen één, dat hij de ervaring zal opdoen het niet half-goed gezien te hebben. 't Zal hoogstwaarschijnlijk blijken, dat zijn waarneming meer dan onvoldoende geweest is. Bij den arbeid evenwel is het waarnemen voor en na, de leerling komt eenvoudig van waarnemen niet los. Een niet minder kostelijke vrucht van dit onderwijs is, dat het aan zelfwerkzaamheid leert gewennen en die onderhoudt. De lust om bezig te zijn ligt in de natuur van het kind. Zoodra toch gaat het niet gevoelen, dat het voeten heeft, of het wil ze gebruiken; het gaat staan, kruipen, schoppen, onbewust reeds vergt het van zijn "onderdanen" dienst en gebruikt ze weldra met bewustheid als werktuigen ter beweging. 'Met zijn handen gaat het evenzoo. Naarmate de ontwikkeling toeneemt worden de bewegingen krachtiger en talrijker; het kind wil slaan - met den lepel op het bord of de tafel - en het heeft er schik in dat het geluiden voortbrengt j het wil meer doen, het wil iets maken. Geeft het blokjes, het bouwt er een toren van, het klapt in de handjes en schatert het uit; dan werpt het den toren weer omver, het wil werk, beweging, geluid. Het kind wil ook zien hoe de voorwerpen van binnen zijn, daarom breekt en verscheurt het ze uit al zijn macht, het wil "inwendig zien." Later geeft het zijn begeerte naar een lei, potlood of griffel te kennen; het wil nadoen wat het van een ouder broertje of zusje, dat met schrijven of teekenen bezig geweest is, afgezien heeft; het wil beproeven wat zijn hand en zijn wil vereenigd tot stand kunnen brengen. De lust bij het kind om met zijn handen iets te verrichten, iets voort te brengen, wordt intusschen met den leeftijd sterker, terwijl de moeielijkheid om de jongens oordeelkundige bezigheid aan de hand te doen, waarbij zelfbewust handelen op den voorgrond treedt, steeds groot er wordt voor vele ouders. Een Hollandsche jongen heeft bij wijlen oogenblikken, dat hij voor zijn zucht naar bezigheid tot elken prijs bevrediging zoekt, dat 4
50
DOEL EN STREKKING VAN HET
het hem een onweerstaanbare behoefte is zijn handen eens flink te roeren - hij heeft een werktuig noodig. Zijn eerste, duizendmaal helaas! meestal ook het eenige, is een mes om te snijden al is het maar zijn naam in een boom. Dat mes is langen tijd zijn grootste schat. Wanneer de timmerman of de verver soms een enkele maal hun gereedschap op het karwei voor de hand laten staan, dan is voor onzen vrijbuiter de kans schoon en slaat hij zijn slag. Hij grijpt naar hamer, beitel of verfkwast en klopt, steekt of schildert er duchtig op los tot ongerief en ontevredenheid van vader, moeder en werkman samen, doch dat hindert hem weinig;- de snaak heeft zijn hart opgehaald, hij heeft handenarbeid verricht, die hem een behoefte is, aan welker bevrediging echter niemand denkt. Of kan iemand het tegenspreken, dat men de van nature bedrijvige jongens eenvoudig aan hun lot overlaat? Wat is daarvan het onvermijdelijk gevolg? Wanneer de schooltijd geëindigd en de dag nog lang is, terwijl geen lichte, aangename, geregelde bezigheid den jongen wacht of toelacht, wat moet er dan wel gebeuren? Dit - dat de ledigheid zich in kwaaddoen , vernielzucht, vechten, ongemanierdheid, straatschenderij en erger uit. Daarom zij ieder zorgzaam en ernstig opvoeder er in tijds op bedacht met wijs beleid al die verkeerdheden zooveel mogelijk te voorkomen. (F. W. Wagner). Hij vergete nimmer, dat verveling de bron is van velerlei kwaad, de oorzaak van menige zonde; dat "ledigheid des duivels oorkussen is." Door velen wordt het reeds erkend, dat lichaamsarbeid een heilzaam middel is tegen dit kwaad. Daarom, hoe eer hoe liever onderwijs in handenarbeid op de lagere school, ook omdat daardoor bij de kinderen zelfwerkzaamheid wordt gekweekt. Het eenige middel, dat de school ten dienste staat ter bereiking van dit doel, zijn de mondelinge en schriftelijke opgaven. Hoeveel bedrog evenwel kan daarmeê gepleegd worden, - hoeveel hulp wordt daarbij door medeleerlingen, door onverstandige vaders, zusters of br oeders geboden (ja, er zijn zelfs voorbeelden ván bekend, dat de huisgenooten in plaats van den leerling het huiswerk maakten), hoe moeielijk , onmogelijk vaak wordt daardoor veor den onderwijzer de contróle over het
ONDERWIJS IN HANDENARBEID.
51
werk zijner leerlingen. Welken waarborg heeft hij, dat de oplossing van een vraagstuk, het ingeleverde werk in het algemeen geheel en al hun eigendom is? Hoe geheel anders is dat alles bij het onderwijs in handenarbeid. Alle arbeid geschiedt onder de oogen van den onderwijzer, geen leerling kan ongemerkt hulp erlangen van zijn kameraden. Hij komt er ook veel minder toe die te vragen, omdat hij hier met hart en ziel bij zijn werk is. Daarom is handenarbeid zoo'n uitstekend middel om hem aan zelfwerkzaamheid te gewennen. De meester moge hem duizendmaal voorzeggen en voordoen, zonder zelfwerkzaamheid brengt geen leerling hier iets tot stand. Eigen toezien, eigen overleg, eigen inspanning zijn hier onontbeerlijk. Niet alle arbeid kan de zelfwerkzaamheid bevorderen. Noodig is natuurlijk, dat het werk niet boven de krachten der leerlingen gaat. Ze moeten het geheel alleen, zonder hulp kunnen maken. De onderwijzer mag zelfs niet de behulpzame hand bieden; hij mag enkel de werkzaamheden leiden, in geen geval den leerling het werk uit de hand nemen en het zelf afmaken. De leerling zou daardoor een deel van de vreugde en de bevrediging, verbonden aan welgeslaagden arbeid, moeten missen. Eerst als hij zelf een werkstuk geheel en al voltooid heeft, zal hij de ervaring opdoen, dat er niets heerlijkers is dan zulk een arbeid, waarvan de mensch zeggen kan "dat heb i k gemaakt." Deze schoone vrucht van den handenarbeid ~ de opwekking der zelfwerkzaamheid ~ zal niet nalaten haar weldadigen inv loed te doen gelden bij het overige, meer abstracte onderwijs. lnderdaad heeft men in Zweden, Denemarken en Finland deze waarneming gedaan. De ervaring heeft daar geleerd, dat thans het doel van het onderwijs (het verkrijgen eener zekere hoeveelheid kennis) in de helft van den tijd op meer bevredigende wijze wordt bereikt dan vroeger, toen de school zich geheel aan het aanleeren van kennis wijdde. Ook het schoonheidsgevoel kan door het onderwijs in handenarbeid ontwikkeld worden. Door het gewennen aan stiptheid, rechtvaardigheid, reinheid en welvoeglijkheid, door bij
52
DOEL EN STREKKING VAN HET
het schrijf- en teekenonderwijs te letten op zindelijkheid er nauwkeurigheid, door bij het zingen alle ruwheid tegen te gaan kan de school reeds heel wat doen voor de ontwikkeling vat het aesthétisch gevoel. Ter bevordering daarvan verkeert ooI het onderwijs in handenarbeid in gunstige conditie. Hoe dik wijls komt het bij den kartonarbeid niet voor, dát twee of drü harmoniëerende kleuren gekozen moeten worden. De onderwijzer kan daarbij de gelegenheid aangrijpen iets (echter niet te veel ten beste te geven over de kleurenharmonie. Hij late nu er dan de leerlingen zelfstandig een keus doen; geve ze af en tOl gelegenheid zelf versieringen aan te brengen. Daarbij is he wenschelijk , dat hij allerlei sierlijke lijnen onder hunne aan· dacht brengt. Vooral de houtsnijkunst stelt hem daartoe dik· wijls in staat. Ook de modellen voor de houtbewerking moeten door een schoonen vorm het oog der leerlingen bekoren. Orde, zindelijkheid en bovenal nauwkeurigheid, die schier ieder oogen· blik haar rechten doet gelden bij de vervaardiging van voor· werpen, worden in hooge mate bevorderd door dit onderwijs t "Door veelvuldige oefening in het juist hanteeren der ge· bruikelijke werktuigen zal het onderwijs in handenarbeid er ook niet weinig toe bijdragen, dat de algemeene handvaardig· heid ontwikkeld wordt. Wie weet hoe onbeholpen het meerendeel onzer jongens door gebrek aan oefening is en blijft, wie bedenkt hoe deze algemeene onhandigheid van lieverlede grooter afmetingen aanneemt, naarmate de industrie het leven gemakkelijker maakt ~ wie als wij het betreurt, dat de nijverheid onzen jongens ~ alsof ze geen handen meer aan het lijf hebben, allerlei kleine bezigheden uit de hand neemt, zal met ons hopen dat het onderwijs in handenarbeid een middel moge blijken om aan die immer toenemende onhandigheid bij onze jeugd paal en perk te stellen. Wanneer het de taak der school is den geheelen mensch op te voeden, alle hem verleende gaven tot ontwikkeling te brengen, 1 Zie Maandblad Handenarbeid '93: Oefening der hand door Bregman.
J.
P.
ONDERWIJS IN HANDENARBEID.
53
als de opvoeding niet ten doel heeft slechts enkele vermogens van den mensch kunstmatig te oefenen en te leiden, andere daarentegen geheel aan hun lot over te laten, dan zal ons dat 't recht geven er op aan te dringen, dat de oefening der hand niet langer zoo schromelijk verwaarloosd worde. Is de omstandigheid, dat op het groote belang, hetwelk voor den mensch de hand heeft - het orgaan bij uitnemendheid, waarvan Buffon zegt, dat het te zamen met den geest den mensch eerst tot een mensch maakt - met nadruk moet gewezen ~orden, niet reeds een voldingend bewijs er voor, dat we niet meer op den rechten weg zijn? Verreweg het grootste deel der menschen leeft door middel hunner handen; een zeer groot percent van de leerlingen der volksschool zal eenmaal alleen door handenarbeid zijn brood moeten verdienen. Bedenkt men nu, dat toch de school daar is om des levens wille en niet omgekeerd) dan schijnt het voor 't minst vreemd, dat haar ten laste gelegd moet worden, dat zij schier niets doet om een orgaan zoo belangrijk als de hand tot ontwikkeling te brengen. "Maar", zoo merken de tegenstanders van het onderwijs in handenarbeid op, "door niet minder dan twee vakken van onderwijs wordt op de school voor de noodige handvaardigheid gezorgd: door het schrijven en het teekenen." Al dadelijk dient daar tegen ingebracht te worden, dat het bij beide vakken steeds op dezelfde spierbewegingen aankomt. Voor de handvaardigheid levert het' hoegenaamd geen verschil op of door de hand een griffel, potlood of teekenpen voortbewogen wordt. In elk geval, niemand zal dat durven tegensprekeIl) werd tot nu toe de hand door de school niet in voldoende mate ontwikkeld. Het schrijven en teekenen eischen daartoe te weinig van de hand. Het lichte werktuig) wanneer men althans een pen, een potlood of een griffel in 't algemeen zoo noemen mag, beweegt zich slechts in de vlakte en bij het gebruik worden zoowel de arm als de hand voortdurend door het schrijfvlak ondersteund. Van eenige krachtsinspanning is daarbij heelemaal geen sprake. Het gebruik daarentegen van het mes, den hamer, de zaag, de schaaf enz. eischen des te
S4
DOEL EN STREKKING VAN HET
meer handigheid en kracht. Deze werktuigen bewegen zich in de ruimte, de hand en de arm zijn hier vrij in haar bewegingen, het is hier niet blootweg de kwestie die lichaamsdeelen langzaam over een steun vlak te laten glijden. Zal de hand in staat zijn alzijdige bewegingen uit te voeren, zal zij als een gehoorzame en in elk opzicht bruikbare dienares van haren meester, den wil, kunnen optreden, dan moet zij dit ondersteuningsvlak kunnen missen, dat voor haar hetzelfde moet beteekenen wat krukken zijn voor hem, die vrij moet gaan. Bij ernstige overweging van een en ander, ook zonder eenige vooringenomenheid, schijnt het bijna onbegrijpelijk dat zoo vele onderwijzers, de opvoeders van de kinderen des volks, zich met man en macht verzetten tegen de pogingen der onderwijzers in handenarbeid, om bij het opkomend geslacht de ontwikkeling der hand meer tot haar recht te doen komen. Ernstige stemmen gingen er reeds op van mannen, die en dat waarlijk niet zonder grond - wezen op de gevolgen der veronachtzaamde oefening der hand. Daarom mogen zij, wier taak het is het jonge geslacht voor het leven voor te bereiden, wel op middelen zinnen om dat kwaad de wereld uit te helpen, vooral wanneer zij bedenken da t oefening in geen enkel tijdperk van het leven zulke gunstige gevolgen met zich brengt dan in de jeugd. En - wat in de kinder.jaren verzuimd wordt, kan later niet meer ingehaald worden." Op grond van een· en ander streven de onderwijzers in handenarbeid naar de invoering van dit vak op de lagere school. Men meene evenwel niet, dat de strekking van het onderwijs in dit leervak voorbereiding voor eenig ambacht zij. Aan een soort van ambachtsonderwijs in het klein mag geenszins gedacht worden. Men verlieze vooral niet uit het oog, dat in de lagere school, met uitzondering van het schrijfonderwijs~, slechts elementair onderwijs in verschillende vakken gegeven wordt. Een predikant, evenzeer als een jurist en een dokter, moeten beginnen met een bezoek aan de lagere school, waar de elementen voor hun verdere studie worden onderwezen. Dat nu wat alle ambachten gemeen hebben, wordt onder algemeene handvaardigheid verstaan, nl. die handvaardigheid, welke ons in staat stelt
ONDERWIJS IN HANDENARBEID.
55
onze handen tot allerlei nuttigen arbeid aan te wenden en deze juist is het 1 wier ontwikkeling het onderwijs in handenarbeid bedoelt. Hier ter plaatse wil ik er even de aandacht op vestigen 1 dat volstrekt niet alle handwerken een algemeene handvaardigheid in het leven zullen roepen. Met smeden b.v. zal men die al zeer moeielijk verkrijgen. Hoe meer werktuigen, hoe meer handgrepen en hoe groot er de vaardigheid, die de hand deelachtig zal worden. Daarom is het werk van den timmer· man zoo bij uitstek geschikt als onderwijsvak op onze scholen voor handenarbeid. Lust in en achting voor den arbeid te kweek en geldt mede als doel van het onderwijs in handenarbeid. Dr. O. Salomon, directeur van het seminarium te Nääs 1 beschouwt dit als hoofddoel daarvan. Arbeid 1 merkt hij op, is geen vloek - maar een zegen. Toch heerscht onder hen, die dagelijks opgeroepen worden tot slavenarbeid, nog vrij algemeen deze treurige meening. Hoe vaak hoort men niet: zulke rijke menschen moeten wel gelukkig zijn, ze kunnen doen en laten wat zij willen en - behoeven niet eens te werken voor den kost. Noodlottige dwaling! Om deze zoo mogelijk alle groeikracht te benemen moet men reeds bij het kind liefde tot arbeid inboezemen. Er is tweeerlei arbeid: intellectueele en materiëele. De eerste soort boeit een kind niet half zooveel als de laatste. Om het tot geestesarbeid aan te sporen moet de school dikwijls haar toe ducht nemen tot belooningen en straffen, straffen vooral. Geheel anders is dat met lichaamsarbeid: bijna alle kinderen zijn daarmeê ten zeerste ingenomen, z66 zelfs, dat ze in de rustpoozen niet zelden liever in de slöjdzaal aan het werk blijven dan naar de speelplaats gaan. In vacantiedagen gaat het evenzoo. 1 Dit bewijst onwederlegbaar 1 dat alleen door mate· rieelen arbeid lust en liefde tot den arbeid kan gewekt worden· Door intellectueele bezigheid zal dit resultaat zelden bereikt worden. 1 Een onderwijzer in handenarbeid in het noorden van ons land deed de ervaring op, dat Fr i es eh e kinderen liever aan ha n den a r bei d wilden dan gaan schaatsenrijde 11. Nog sterker!
.5 6
DOEL EN STREKKING VAN HET
Te algemeen, voornamelijk in de hoogste klassen der maat schap pij , heerscht nog de meening, dat geestesarbeid hooger staat dan eenig handwerk, dat een arbeider met het hoofd persoonlijk meer waarde heeft dan een handenarbeider. Om die dwaling te bestrijden is het wenschelijk dat elk kind, rijk of arm, in de lagere school materiëelen arbeid leert verrichten. Dan zal weldra het kind van den rijke, van den geestesarbeider, het werk van den bekwamen handwerksman op den reèhten prijs weten te schatten, dan zal de tijd welhaast aanbreken, dat de adel van het handwerk erkend wordt, niet alleen door hen, die het uitoefenen, maar door de geheele maatschappij. Zoover moet het eenmaal komen. De minachting voor den lichaamsarbeid moet de wereld uit. Ieder moet leeren inzien: elke arbeid, die op zedelijke grondslagen rust, is goed en eervol. Ook voor de oplossing van het tegenwoordige sociale vraagstuk zal die ommekeer van niet geringe beteekenis kunnen zijn. Thans wordt de arbeider veel te veel als een noodzakelijk deel der machine beschouwd. Aan dien toestand zal dan een einde komen. Daarom worde voor schaafbank en zaag zoo spoedig mogelijk een eereplaats ingeruimd op onze scholen naast de gewone leervakken. Bevordering van vlijt zal ook in vele gevallen het gevolg van handenarbeid zijn. Het kind moet tot het besef gebracht worden, dat vlijt beter is dan luiheid, dat de naarstigen meestal een voorsprong hebben op de tragen. In school is het verband tusschen ijver en resultaat dikwijls moeielijk aan te wijzen. Daar oefenen vaak andere omstandigheden (een heldere "kop" b.v.) grooten invloed uit op de uitkomst. Ook het toeval speelt hierbij meer dan eens een voorname rol: die het eerst een beurt krijgt is er meestal, voor dat oogenblik althans, het best aan toe. Bij onderwijs in handenarbeid daarentegen bestaat een innig verband tusschen vlijt en vorderingen; een samenhang, die ook voor den leerling zelf, en dat is hier juist van zoo veel belang, onmiddellijk aan het licht komt. Daarom zal een aansporing tot vlijt op de les in handenarbeid in den regel meer uitwerken dan bij andere gelegenheden, vooral wanneer
ONDERWIJS IN HANDENARBEID.
57
de vervaardigde voorwerpen het eigendom blijven van den leerling. In verband met het voorgaande verdient nog vermelding, dat handenarbeid goed is voor velen, die het theoretisch onderwijs op de school slechts met moeite kunnen volgen, die in theorie altijd stumperds zullen blijven en daardoor achteraan komen. Weinig verstandelijk misdeelden echter zijn gewoonlijk z6ó misdeeld, dat zij in geen enkel opzicht eenige begaafdheid hebben. Om slechts één voorbeeld te noemen. Hoe vaak komt het niet voor, dat de zoogenaamde 'ldommen" tot de beste schrijvers uit de klas behooren. Met handenarbeid zijn die stumperds misschien nummer één. Een groote voldoening zal het voor hen zijn te weten, dat zij nog voor iets deugen en tenminste in een enkel opzicht de anderen vooruit zijn, die hen in al het overige zoo ver overtreffen. Moedeloosheid en pessimisme, die zich van hen meester gemaakt hebben na hun mislukte pogingen om de anderen bij te houden in de theorie, zullen langzamerhand wijken, hun zelfvertrouwen zal weder herleven. Het onderwijs in handenarbeid vertegenwoordigt ook een hygiènisch belang. In den laatsten tijd werd herhaaldelijk met nadruk gewezen op het feit, dat de zenuwachtigheid onder de jongeren zoo wel als onder de ouderen hand over hand toeneemt. Velen werpen de schuld op de school, die, beweren ze, te veel overspanning vergt van haar leerlingen. Met klem van redenen betoogen ze, dat een hervorming van het onderwijs een dringende eisch des tijds is. In verband daarmeê laat ik hier eenige uitspraken daaromtrent volgen van eenige gezaghebbende paedagogen en geneesheeren. 1 "Het is dan ook onverantwoordelijk een kind naar het lichaam te veronachtzamen, teneinde het naar den geest zoo vroeg mogelijk rijp en practisch bruikbaar te maken. . . . .. Overal openbaren zich tal van ziekten en lichaamsgebreken met hun I Voor een deel zijn die ontleend aan het geschrift: "Handenarbeid als opvoedingsmiddel, " door J. Franzen, uitgegeven door de Maat. schappij tot Nut van 't Algemeen.
58
DOEL EN STREKKING VAN HET
nadeeligen invloed op verstand, hart en wi!." (Dittes-Wendel). "Noodzaakt men het kind te vroeg binnen te blijven met boeken en lessen, zoo ontneemt men aan het lichaam het edelste deel van zijn krachten, die dan besteed worden aan oefening van het denkvermogen, waardoor onvermijdelijk veroorzaakt worden: belemmering in den groei, zwakheid der spieren, slechte spijsvertering, kwaad humeur, klierachtigheid, zenuwoverspanning, zwaarmoedigheid enz." (Hufeland.) "De broeikas-ontwikkeling van het verstand in de jeugd verzwakt het lichaam en heeft tengevolge stompheid of vroegtij·· digen dood. Voor de ont~ikkeling der geestvermogens is ook een zekere regel en een bepaald tijdsverloop aangegeven enz:' (Herbert Spencer.) "Hoe lang zal het nog duren voordat op elke school genoemd opvoedingsmiddel wordt toegepast, dat, zoo het niet door andere invloeden wordt tegengewerkt, zoo geschikt is om tegemoet te komen aan een deel der tekortkomingen, die zoowel op de hooge- als voorbereidende scholen, in het practische leven zoowel als door de schoolmannen zeI ven worden waargenomen bij de jeugd, die de school verlaat, om nu niet te spreken over de weldadige uitwerking van den handenarbeid en het handwerksondenvijs op de gezondheid en de ontwikkeling van het lichaam in het algemeen." (Prof. Axel Key.)
Het doel van het onderwijs in handenarbeid is dus: 1. Bevordering der opmerkzaamheid en verscherping van het waarnemingsvermogen. Il. Opwekking der zelfwerkzaamheid. lIl. Oefening van hand en oog. IV. Aankweeking van allerlei deugden: 0 r de, net hei d, n a u w keu r i g hei d, v I ij t, v 0 I har din g, I u s tin en eerbied voor den arbeid, zelfbeheersching. (Arbeid is een voorbehoedmiddel tegen elke af d wal ing.) V. Ontwikkeling van het schoonheidsgevoel.
ONDERWIJS IN HANDENARBEID.
59
VI. Een tegenwicht te zijn tegen overspanning van den geest. VII. Opwekking van het zelfvertrouwen bij verstandelijk misdeelde leerlingen.
IETS OVER METHODE. Die het voorgaande hoofdstuk "Doel en strekking van het onderwijs in ha1}denarbeid" met aandacht gelezen heeft en dat doel goed in het oog houdt, zal gemakkelijk voor zich zelf de eischen kunnen vaststellen, waaraan de arbeid, waarmeê de kinderen op de scholen voor handenarbeid worden bezig gehouden, moet voldoen. Eenige der voornaamste eischen wil ik hier zonder nadere toelichting opsommen. Die arbeid ,moet 1. de belangstelling van het kind voortdurend gaande houden. (Lust en liefde tot den arbeid, opmerkzaamheid en vlijt hangen daarmeê ten nauwste samen.) 2. het denkvermogen bezig houden; de arbeid mag dus lil geen geval werktuigelijk verricht kunnen worden. 3. een algemeene handvaardigheid in het leven roepen. 4. een voor de kinderen of het huisgezin bruikbaar voorwerp kunnen opleveren. 5. orde, nauwkeurigheid en zindelijkheid bevorderen. 6. de lichaamskracht verhoogen; de arbeid mag niet te licht, maar evenmin te zwaar zijn. 7. eenigermate het schoonheidsgevoel aankweeken. 8. gelegenheid aanbieden tot flinke beweging en daardoor een tegenwicht zijn tegen het vele stilzitten in de school. 9. geschikt zijn om methodisch onderwezen te worden. Aan deze eischen heeft men in Zweden arbeid van allerlei aard (smeden, boekbinden, mandenmaken , schilderen enz.) getoetst en bevonden, dat het werk van den timmerman, de houtarheid, verreweg het best beantwoord aan de gestelde eischen. In Zweden en Denemarken worden in 't algemeen drie methoden voor houtslöjd beoefend, n.l. die van den heer Salomon te ~äàs, die van den heer Mikkelsen te Kopenhagen
60
IETS OVER METHODE.
en die van den heer Palmgren te Stockholm. Wat het doel betreft, wijkt oe laatste zeer ver van de beide anderen af. En Salomon èn Mikkelsen beschouwen den houtslöjd als - opvoedingsmiddel, Palmgren daarentegen hoofdzakelijk als ontspanningsmiddel. Als hij zijn leerlingen aangenaam en nuttig bezighoudt, acht hij zijn doel bereikt. De gezelligheid is bij hem in de slöjdzalen nummer één. Een gevolg daarvan is, dat aan het aangename de vo~mende waarde wel eens opgeofferd wordt. Niettemin erkent ook hij het groote nut van den houtslöjd , inzonderheid de moreele waarde van dezen arbeid, die o. m_ daarin bestaat, dat zij groot en klein terughoudt van onnutte of schadelijke dingen. Zooals reeds opgemerkt is, omtrent het doel van den houtslöjd zijn de heeren Salomon en Mikkelsen het geheel eens, echter niet wat de middelen betreft om dat doel te bereiken. Dienaangaande is het verschil van opvatting bij beiden groot. De methode van SaJomon berust op een in moeielijkheid opklimmende reeks van elementen of oefeningen (hij neemt het bestaan van 88 verschillende moeielijkheden van bewerking aan, als b.v. snijden in de richting van den draad van het hout, kopsijden , snijden in scheeve richting ten opzichte van den draad enz., die hij thans verdeelt over 50 modellen), onverschillig of deze uitgevoerd worden met het mes, de zaag of een ander stuk gereedschap. Er zijn 3 zulke series, ieder bestaande uit een so-tal modellen n.l. een serie voor de dorpsschool, een voor de stadsschool en een voor de studenten. Verschillende nummers echter komen in elk der 3 series voor, zoodat er ongeveer 80 verschillende nummers zijn. Sommigen meenen, dat het Nääs-systeem een serie van voorbeelden is. Dat is niet het geval. Het vat de stelregels samen, waarnaar Salomon slöjd aanwendt als opvoedingsmiddel. De modellen, die gebruikt worden ter verklaring van dit stelsel, ondergaan gedurig veranderingen en verbeteringen. Een gevolg van den grondslag van dit systeem is, dat de leerlingen al dadelijk verschillende werktuigen in handen krijgen. Het mes is en blijft daarvan het hoofdwerktuig. Het onderwijs
IETS OVER METHODE.
61
wordt te Nääs hoofdelijk gegeven; van klassikaal opderwijs is Salomon een beslist tegenstander. ,,'t Is onmogelijk ," zegt hij, "een geheele klas op gelijke hoogte te houden; na korten tijd is de eene leerling den anderen vooruit. Het slöjdonderwijs is nu eenmaal voor klassikale behandeling niet geschikt: het doodt de individueele vrijheid, terwijl bij hoofdelijk onderricht de opmerkzaamheid van iederen leerling op zich zelf niet verloren kan gaan en zijn zelfwerkzaamheid vet>l meer op den voorgrond treedt, hetgeen een gunstigen" invloed uitoefent op zijn karaktervorming." Evenzeer verdient het opmerking, dat bij het Näás-systeem de vooroefeningen in den ban zijn. Moet de leerling b.v. voor het eerst een centerboor gebruiken, dan moet hij deze bewerking dadelijk op het model zelf uitvoeren en of het geheele werkstuk daardoor mislukt is volgens Salomon minder, dan moet het geheel maar weêr over gemaakt worden. "Al verknoeiende leert men ," schijnt daarbij te gelden. Een verrassenden indruk maakt het, als men zijn uitspraak "vooroefeningen acht ik tijd verlies" daarnaast plaatst. De methode Mikkelsen is op geheel andere grondslagen gebouwd, op de moeielijkheden n.1., die achtereenvolgens bij het hanteeren der verschillende gereedschappen voorkomen. Hij laat daarom eerst eenige werkstukken maken met de zaag, de breede spanzaag wel te verstaan (zie daarover "Nuttige wenken enz.") en gaat met zijne leerlingen niet eerder tot het gebruik van een volgend werktuig over voor hij zich door een reeks van oefeningen overtuigd heeft, dat zij het voorgaande genoegzaam meester zijn. Op dezelfde wijs worden zij achtereenvolgens in de gelegenheid gesteld het mes, de boor, de schaaf, de lederschaaf enz. te leeren hanteeren. Verder is Mikkelsen een voorstander van klassikaal onderwijs i daarvoor heeft hij gekoppelde schaafbanken uitgedacht, die voor 6, 12 tot 24 of meer leerlingen opgesteld kunnen worden. Door de groote geleidelijkheid in den overgang van de eene oefening op de andere hebben de leerlingen weinig leiding noodig en is het onderwijs volgens de Deensche methode gemakkelijk klassikaal te geven. Moeten de leerlingen een nieuwe oefening leeren , dan laat
62
IETS OVER METHODE.
Mikkelsen die liever eerst op een waardeloos stuk hout uitvoeren en daarna pas op het model, dat vervaardigd moet worden. Op die manier voorkomt hij vaak, dat een model mislukt en overgemaakt moet worden. Niets wordt, zooals bij het Zweedsch systeem, netjes gevijld en geschuurd om zoodoende een gunstigen invloed uit te oefenen op den zin voor het schoone. Mikkelsen vindt hierin een afkeurenswaardig middel om fouten in de bewerking te verbergen. Is de eerste oefening, een zaagoefening , afgeloopen, dan blijft het er ook bij; niets wordt er meer aan gedaan. Vooral de eerste modellen zien er dan ook zeer ruwen onooglijk uit en maken daardoor op den oppervlakkigen beschouwer geen aangenamen indruk. De methode Mikkelsen komt het meest met ons gewone timmeren overeen; het maken van pennetjes, pennenhouders, eetlepels, scheppers etc. (systeem-Nääs) heeft daarvan naar mijn meening nu en dan al heel weinig. De Deensche modellen (waarvan het aantal juist 100 bedraagt) vertoonen doorgaans rechte lijnen, terwijl het meerendeel der Zweedsche gebogen lijnen en oppervlakken vertoont, zoodat daarbij, althans in den aanvang, te weinig rekening is gehouden met de eischen, die het teek enen en de constructie stellen. Een aandachtige lezing der proeve van een leergang voor den handenarbeid op de kweekscholen voor onderwijzers in Nederland (zie Bijlage II) zal hem, die kennis wil maken met het Deensch systeem, beter dan al het voorgaande in staat stellen daarover zelf een oordeel te vellen, daar deze leergang geheel in den geest van Mikkelsen is ontworpen. Tot toelichting van het bovenstaande volgen hiernaast de eerste modellen, zoowel van het Zweedsche als het Deensche systeem, waaruit het groot onderscheid tusschen beide methoden duidelijk blijkt. Omtrent het "werken in papier" bestaat bij de meeste onderwijzers in handenarbeid in ons land weinig verschil van gevoelen. Bij goed onderwijs in handenarheid dienen de volgende al-
h i Ei • .J", ~·u
~O
&iJ <='1%:
® c;"' =-
'c .f. , I, )hUI
-g;
,;.
q~.
'!'
0
=:J
-- 1. 0 - - - ')
/" ..Z
/.
.......-:
I~.,.r' ·
/ .•.. ,-8: •-I'
~--
'11<
~
ç ]$
"
!ê]l
Wij
00
Eerste modellen van het Deensche systeem.
(,~."~~ .I ~
'tM
~---,
i CD
CD
,~~*,.,~
=~$
~- •. ,==;~~=---.,
Jo
;:: "; ~; ..~. ~ e=::;;:~~ ~~ ;:. 0 0 2 · ~~.~ -~-:'''.~'ç Y
~
El
~
,~;;
~/. $ -
~~~.
Eerste modellen van het Zweedsche systeem.
([D 4
~~1lJ
<---,-
;::J
""'---.1_
;;:C
r~.l""=::;: ,. ' .0---'~:d O~ :...::::-== - ..-
64
IETS OVER METHODE.
gemeene regels voor de modellen in acht genomen te worden: 1. Weelde-artikelen mogen nooit vervaardigd worden. Ge~n beter middel om de leerlingen afkeerig te maken van het gewone, ruwere werk, dan ze steeds allerlei mooie voorwerpen te laten vervaardigen. IT. De voorwerpen moeten voor het kind of het huisgezin bruikbaar zijn. Zoo noodig offere men evenwel het practische voordeel op aan het paedagogische. ITL De modellen moeten door de kinderen gemaakt kunnen worden - zonder hulp. IV. Ze moeten geleidelijk opklimmen: van het enkelvoudige tot het meer samengestelde, van lichten tot zwaarderen arbeid. V. Bij de eerste modellen mogen slechts weinig werktuigen gebruikt worden. In het algemeen mogen bij elk nieuw model slechts weinig moeielijkheden tegelijk voorkomen. VI. De modellen (vooral de eerste) zullen klein zijn en niet te veel tijd kosten, opdat de kinderen zoo spoedig mogelijk resultaten van hun arbeid zien. VII. De voorwerpen moeten door schoone vormen uitmunten; daarbij zal rekening gehouden worden met de eischen, die het teekenen stelt. VIII. Voor de noodige afwisseling moet gezorgd worden. IX. De voorwerpen mogen niet geschilderd of gepolijst worden. Ziedaar eenige regels, di~ voor de modellen gelden. 't Zou, niet moeielijk zijn daar nog andere aan toe te voegen, maar . het was slechts mijn doel de voornaamste aan te geven. Ook aan den onderwijzer in handenarbeid worden niet geringe eischen gesteld. 't Komt mij voor, dat die saamgevat kunnen worden in het volgend 3tal. a. Hij zij werkelijk een goed onderwijzer. b. Doel en strekking van dit o~derwijs moeten hem helder voor den geest staan. c. Hij zij een goed werkman.
65
EEN LES IN HET KARTONNEER EN.
EEN LES IN HET KARTONNEEREN. De leerlingen, willen we aannemen, zijn gevorderd tot model No. 25, een vierkant bakje met een bodem van Ia X 10 cM. Daartoe heeft elk van hen een stuk houtbord gekregen, lang en breed 18 cM., een stuk gouddruk van dezelfde grootte, een reep van hetzelfde papier, lang 45 cM., breed 5 cM. en een stukje dekpapier , I z cM. in het vierkant. Allereerst laat de onderwijzer den leerlingen het model zien en vraagt één van hen door hoeveel vlakken het bakje wordt begrensd. (Het antwoord daarop zal zijn: 5)' Een andere leerling moet zeggen welken vorm het grondvlak heeft. (Antwoord: een vierkant.) De vorm der zijvlakken (een rechthoek) wordt door een derde opgemerkt, terwijl een vierde er nog bijvoegt, dat de rechthoeken alle gelijk zijn. De vraag wordt nu gesteld hoe "in uitslag" de teekening verkregen wordt van het te maken bakje. Eerst door een vierkant te teekenen , dat den bodem moet voorstellen en dan tegen elke zijde een rechthoek te plaatsen, waarvan een lange zij samenvalt met een kant van het kwadraat. (Men zorge het netwerk voor zoo'n bakje, geheel gereed om in elkaar gezet te worden - dus ook geritst -- bij de hand te hebben, om het zoo noodig den leerlingen te kunnen toonen ter verduide Fig. Iza. lijking van het begrip net we r k.) e-, ./C De teekening als in fig. I za wordt '. nu door den onderwijzer met a.-L~L de maten er bij op het schoolbord gemaakt. Hij deelt den kinderen verder mee hoe deze ., ' uitslag op het stuk bord, dat ze vóór zich hebben, moet overgebracht worden. Voordat ze t hiertoe overgaan moeten ze het d stuk gouddruk van 18 bij 18 cM. op het stuk bord plakken. Beter nog is het, deze bewerking te laten voorafgaan aan de
___ -___ --liJf
!~
I
5
66
EEN LES IN HET KAKTONNEEREN.
bespreking van het model, daar een en ander dan onderwijl tijd heeft behoorlijk te drogen onder de snijplank. Het teekenen der figuur geschiedt nu als volgt: men trekt langs de houten liniaal (maatlat) een lijn dicht langs den kant van het bord en laat de maatlat dan liggen. Op die lijn worden 2 punten aangegeven, die IS cM. van elkander verwijderd zijn; in die twee punten worden op de verkregen lijn loodlijnen getrokken met behulp van een teekendriehoek , die tegen de maatlat wordt gelegd. Nu eerst wordt de liniaal weggenomen en op de beide loodlijnen van de eerst getrokken lijn af stukken van IS cM. afgezet. De beide laatste punten worden verbonden en men heeft dan een vierkant gekregen, waarvan de zijden IS cM. zijn. (Wil men nagaan of de vierhoek werkelijk een vierkant is, dan moet onderzocht worden of de diagonalen even lang zijn,) Men neemt verder een afstand van 2 1/ 2 cM. tusschen den ijzeren passer en zet dien af uit elk hoekpunt van het vierkant op de aanliggende zijden. De punten worden vervolgens twee aan twee verbonden, zóó dat de verbindingslijnen steeds evenwijdig loopen aan de zijden van het vierkant. Daarmee is de uitslag gereed. Het is duidelijk, dat een en ander telkens door een teekening moet worden toegelicht. Thans wordt het uitsnijden en ritsen besprohn. Vooreerst snijdt men langs de vier zijden van het groote vierkant, - men make zich tot gewoonte, reeds vroeger hebben we deze opmerking gemaakt, altijd de teekening onder en links van de liniaal te plaatsen - daarna wordt langs de vier overige potloodlijnen geritst, dus van a tot b, van c tot d enz.; zie de figuur. (Ritsen, een groote moeielijkheid bij het kartonneeren , is zóó diep in het bord snijden, dat het gemakkelijk, langs de sneden dubbel gevouwen kan worden. De goede uitvoering van een werkstuk hangt voor een groot deel af van het gelijkmatig en diep genoeg ritsen). Wanneer dit geschied is, snijdt men uit de hand de vierkantjes x, ij enz. weg. Het in elkaar zetten is nu aan de beurt. Twee aan elkaar grenzende rechthoeken worden in verticalen stand geplaatst en aan den buitenkant met een lijmstrookje onbeweeglijk aan elkander bevestigd, waarna de twee andere rechthoekszijden in den schuin daarover liggenden
67
EEN LES IN HET KARTONNEEREN.
noek dezelfde bewerking moeten ondergaan ) om ten laatste de twee overige hoeken van lijmstrookjes te voorzien . Het platte vlak is thans in een lichaam hersebapen ; de beplakking is nu aan de orde. Men neemt daartoe de lange strook gouddruk en trekt op den achterkant van het papier een potloodstreep rlicht langs de lengtezijde van de strook; op 7 mMo afstand van die lijn een andere, ook over de geheeIe lengte en eindelijk nog een derde) die 2 1 /2 I cM. = 3 1 /2 cM. verwijderd is van de eerstgetrokken lijn. Waarom al deze lijnen? Langs de eerste en de laatste lijn worrlt gesneden om twee zuivere kanten aan het papier te verkrijgen~ de tweede dient als richtlijn om een overal gelijken inslag aan de binnenzijde van het bakje te bekomen. Na deze voorzorgsmaatregelen te hebben genomen wordt de strook bestijfseld, strak om de opstaande zijkanten van het bakje geslagen) doch zoodanig , dat aan één der zijvlakken een omslag gemaakt w9rdt abc d, waarover men, na de omplakking, het laatste deel der strook plakt) juist tot aan de ribbe cd. Steekt de strook) die eerst in rlrogen toestand op de vereischte lengte moet worden gesneden) thans door het rekken van het natte papier buiten cd uit) dan wordt het overtollige stuk weggeknipt. Hierna knipt men aan den bodem de hoeken af, zoodanig dat de schaar een boek van 45° maakt met de opFig. 12 1> . staande ribben (zie bij d fig. 12 b) van // bet bakje. Deze bewerking, alsmede de vorige wordt door den onderwijzer met / een waardeloos stuk papier) dat om een doos geslagen is, voorgedaan. De overstekende randen worden daarna achtereenvolgens tegen den bodem aangeplakt. Nu eerst volgt de inslag. Men knipt aan eiken hoek éénmaal in) nier langs de vouw) maar evenwijdig aan de vouw op een afstand de dikte van het bordpapier tot aan den rand. Dit inknippen heeft slechts in t wee tegenover elkaarliggende randen plaats (zie de afbeelding), in eiken rand tweemaal, eens links en eens rechts. Zijn de vier hoeken alle ingeknipt, dan
+
/
=
worden eerst de twee langste opstaande randen naar binnen
68
EEN LES IN HET KARTONNEEREN.
geslagen en in de hoeken goed aangedrukt met het vouwbeen. (Net afgewerkte hoeken is één der eischen voor een goed werkstuk). Ten slotte moet nog een stukje grond- of dek papier tegen den bodem worden aangebracht. Het bakje wordt daartoe eerst op het daarvoor bestemde olifantspapier gezet en de bodem met een potlood omgetrokken; van de vier lijnen van deR omtrek af worden puntjes gezet - twee aan elke zij is voldoende - op 2 mMo afstand binnenwaarts. Door de verkregen punten worden evenwijdig aan den omtrek lijnen getrokken, daarlangs het overtollige papier weggesneden, het overblijvende bestijfseld en met behulp van vier vooraf gezette stipjes op de plaats der hoeken netjes tegen den bodem geplakt. Men 'verzuime niet het bakje het onderste boven op een plat vlak te zetten en er in diagonale richting een ijzeren liniaal op te leggen om het scheef worden bij het drogen te voorkomen. Na deze bespreking van het te vervaardigen model heeft deze of gene leerling gewoonlijk nog wel iets te vragen, b.v. "of het niet op hetzelfde neerkomt of men eerst den inslag en daarna den bodem afmaakt?" De onderwijzer geeft daarop ten antwoord: "neen! de bodem moet eerst om plakt worden: rO. is deze eenvoudige bewerking spoedig afgeloopen en voorkomt men op die manier misschien het drogen van de randjes, die ingeslagen moeten worden. 2°. kan men 't bakje alsdan nederzetten en het minder eenvoudige inslaan gemakkelijker en daarom ook beter verrichten." Is de verklaring van de verschillende bewerkingen afgeloopen, dan schrijft de onderwijzer deze nog eens in korte woorden op het schoolbord naast de teekening van het netwerk, die gaandeweg is ontstaan, op de volgende wijze: a) De teekening maken op het stuk bord. b) Uitsnijden en ritsen. c) In elkaar zetten. d) Omplakken. e) Grondpapier aanbrengen. We hebben dit model zeer uitvoerig beschreven, om den onderwijzer een leiddraad te geven bij de bespreking der overige kartonmodellen. De andere oefeningen zullen we nummersgewijze , doch meer beknopt behandelen.
69
KARTONMODELLEN.
KARTONMODELLEN.
De arbeid verdrijft de drie grootste vijanden van den menseh: de verveling, de ondengd en het gebrek. Voltaire.
Oefening
I.
Een vierkant VOU7RJe.n uit een willekeurig stuk paPier.
Een willekeurige vouw leggen, liefst in schuine richting. Het dubbelgeslagen papier nog eens vouwen, z66danig dat de vouwruggen precies op elkander vallen. 3. Uit het hoekpunt van den verkregen rechten hoek gelijke stukken afzetten op de beenen. 4. Langs de rechte lijn knippen, die de laatst verkregen punten verbindt. I.
2.
OPmerking. De eerste vouw laten we in schuine richting leggen om een zoo groot mogelijk vierkant te verkrijgen. Wil men nagaan of het vierkant zuiver is, dan vouwe men de tweede diagonaal in het papier: de twee overstaande hoekpunten moeten dan samenvallen.
8 -.
Oefening 1.
Maak op de
2.
Een doosje uit één stuk. Fig. 13a.
Fig. 13 b•
achterzijde van een stevig stuk ~'" papier een tee. - , kening als fig. 13a aangeeft. - _ . 2. Knip deze langs de dikke lijnen uit en geef een snede 1 angs a en b. 3. Vouw vervolgens langs de stippellijnen, z6ó dat de vouwruggen aan de goede zijde van het papier komen te liggen.
d-'~
f
.
"
-,
'.
".
"
"
" "
',' ~";
c.
"
~
KARTO"MODELLEN.
7°
4. Vorm het geheel tot een doosje met dubbele sluiting. (Zie fig. I3b. )
Opmerking. Het is wenschelijk de sneden a en ó iets grooter te maken dan de breedte der lipjes c en d en de driehoekjes x en ij tegen de lipjes c en d te vouwen, alvorens men c door a en d door b steekt. Oefening 3. Een stervormige versiering. 1. Construeer op de achterzijde van een stukje papier, rood glacé b.v., een regelmatigen achthoek in een vierkant, waarvan de zijden 10 cM. lang zijn, op Fig. 14a . de volgende manier: a. Zet uit de hoekpunten van het a -, ,- 1'-/..' vierkant op de aanliggende zij'- ~%... den stuk ken af, gelijk aan een ·~··· ·k. f...(/ \"l C; " ", e halve diagonaal pc pf pm. , : : ' (fig. qa.) ". i/Je( b. Verbind de verkregen punten Ó\:. a, Ó, c, enz . L e .lp 2. Deel de zijden van den achthoek middendoor en verbind die punten volgens de teekening. Fig , 14b , 3. Trek de middellijnen a e , bf enz. en zet uit het middelpunt 1ll daarop stukken af van 2 cM., welke weder als in de figuur verbonden worden. 4. Snijd langs de lijnen a b, bc enz.; eveneens volgens de lijnen i 111 , km, lm enz. 5. Na het vouwen (z66danig, dat de gekleurde zijde der omgeslagen driehoekjes boven komt) langs de stippellijnen x ij, ij z enz. en langs de lijnen ik 1 k I enz. wordt fig. I4b verkregen. ." ,
oo
= =
,,'
Opmerking. Moet het als vlieger-versiering dien~n, dan is het raadzaam de omgeslagen puntjes vast te hechten,
KARTONMODELLEN •
71
Oefening 4. Een warmtecontroleur. Trek op het midden van een stuk dun leerbord (No. 50), lang en breed 8 cM., een lijn evenwijdig aan één der zijden. z. Construeer met een potloodpasser op die lijn een halven cirkel, waarvan m (verkregen door Fig. 1 S. lle snijding van een diagonaal met deze lijn) het middelpunt en de straal een halven cM. lang is (fig.IS.) 3. Beschrijf uit 0 als middelpunt, met 0 p tot straal een halven cirkel aan de andere zijde der lijn en zet de spiraallijn voort steeds door middel van halve cirkels, die beurtelings m en 0 tot middelpunt hebben, tot zoolang de ruimte op het bord dat toelaat. 4. Knip vervolgens langs de verkregen kromme lijn te beginnen bij z tot aan punt q. 1.
OPmerking. Zoo men een lange stopnaald met de punt in een dikker stuk bord steekt en het knipsel met punt m op
het oog der naald laat rusten, zal de spiraal op een warme kachel geplaatst door de opstijgende warmte een draaiende beweging aannemen, welke zich wijzigt naar de meerdere of mindere opstijgende warmte. Oefening 5. Een bladleg~er. Twee stukken gustaaf marmer van verschillende, doch harmonieerende kleuren, lang b en breed 4 cM., zijn hiertoe noodig. 1. Bestijfsel één der beide stukken aan de achterzijde en leg dit eveneens op de achterzijde van het tweede stuk, vooral zorg dragende dat de beide deelen zich goed aan elkander hechten. 2. Laat dit even onder de snijplank drogen en teeken liefst op de lichtst gekleurde zijde nevenstaande afbeelding (fig. 16.)
Fig . 16.
+
i: ~ I
,I
3. Knip ten slotte langs den omtrek en langs de lijn a b.
72
KARTONMODELLEN .
Oefening 6. Een etiket. I. Teeken op een stukje lichtgrijs naturelpapier een rechthoek, lang 8 cM., breed 5 cM. 2. Snijd dezen rechthoek uit (op een stuk bordpapier) en vouw dien eerst in de lengte, daarna in de breedte dubbel. 3. Knip op 't oog dat hoekpunt af, waaraan ge 4 losse puntjes telt, zoodanig dat het afknipsel 4 gelijkbeenige drieFig. 17. hoekjes vertoont. 4. Vouw het papier open en plak het op een stukje rood calico, dat rondom ongeveer I cM. grooter is dan het naturel. S. Na het te hebben laten drogen " .. 'I wordt .steeds op gelijken afstand van
CJ]
het naturel blijvende geknipt, zoo-
dat het naturel zuiver omrand is (fig. 17·) Oefening 7. Een sleutelplankje. Teeken op een stukje houtbord een rechthoek, lang 7, breed 3 cM. en snijd dien uit. 2. Leg den rechthoek op een stukje geel of bruin olifantspapier; trek langs de zijden van den rechthoek potloodlijnen en zet van elk hoekpunt op het verlengde der zijden afstanden van I cM. af. 3. Snijd het papier langs de laatst verkregen punten af, zood at ge een rechthoek krijgt van 9 cM. lang en 5 cM. breed. Fig. 18. 4. Bestijfsel het olifantspapier en leg daarop den rechthoek, juist binnen de potloodlijnen, druk een weinig, keer beide om en bevestig het papier met de vlakke hand stevig op het houtbord. S. Knip de 4 hoeken af, zóó dat ge gelijkbeenige driehoekI.
KARTONl\IODELLEN.
73
jes verwijdert, doch op een afstand van de hoekpunten van het houtbord , die gelijk is aan de dikte van het bord. 6. Sla de kortste zijden van het papier om, waardoor aan de hoeken 4 kleine uitstekende puntjes ontstaan, welke men met den nagel neerdrukt op den rand van het bord (zie fig. 18); vervolgens worden de beide langste randen omgeslagen. Het omplakken moet zeer strak geschieden, opdat de randen vlak worden. Ze mogen geen gebogen vlakken vertoonen. 7. Leg het omplakte stukje bord op wit papier, trek langs den omtrek vier potloodlijnen en zet daarvan binnenwaarts afstanden af van 3 mM: Langs de laatst verkregen punten afgesneden, worde het droog - dus niet van stijfsel voorzien - op het bord gelegd, zoodat het rondom op gelijken afstand ligt van de zijkanten van het sleutelplankje. Geef de plaats der hoek· punten met een fijn stipje aan en plak daarna het witte papier op.
OPmerking. Om de randen goed vlak te krijgen, strijke men er na het om plakken flink met den nagel van den duim of het vouwbeen langs. Oefening 8. Een landkaartje opPlakken. Het kaartje zuiver rechthoekig snijden. Dit op een stuk houtbord leggen en afteekenen , d. w. z. de hoekpunten van het kaartje door stippen aangeven en die achtereenvolgens verbinden. 3. Rondom den rechthoek, die de grootte van het kaartje aangeeft, een afstand van I cM. buitenwaarts uitzetten en uitsnijden. 4. Een stuk donker gekleurd naturel rondom weder I cM. grooter maken dan het bord (als bij oefening 7.) 5. Het bord beplakken. 6. Het kaartje er op bevestigen. J.
2.
Oefèning 9. Een leitje. J. Snijd een rechthoek uit van houtbord , die JO X 7 cM. groot is. (In het vervolg zullen we ter verkorting de lengte en breedte steeds op deze wijze aangeven.)
74
KARTONMODELLEN •
2. Trek op een in de lengte vienillbbel gevouwen stuk gustaaf marmer twee lijnen, die overal 2 cM. van elkander verwijderd zijn en snijd daarlangs het papier af. (Zie de eerste opmerking bij oefening 43).
Opmerking. Dit vouwen dient om met behulp van slechts één teekening vier even breede strooken tegelijk te kunnen afsnijden. 3. Maak twee strooken ieder 12 cM. lang en de twee overige elk 6,8 cM., van welke laatste men, als ze over de lengte dubbel gevouwen zijn, de puntjes onder een hoek van 45° afknipt. 4. Omrand eerst de beide langste zijden van het bord, zorg dragende dat de randen aan wêerskanten van het bord even breed zijn, daarna de kortste. 5. Snijd een stuk leipapier en een .stuk olifantspapier, beide rondom 1/ 2 cM. kleiner dan het omrande bord, tegelijk uit. 6. Plak op de eene zijde het leipapier , op de andere het dekpapier.
OPmerking. Het leipapier kan met goede stijfsel wel beo werkt worden, doch met lijm is altijd beter. Oefening 10. Em plaat opPlakken. (fig. 19') Fig. 19.
1. Plak de vooraf zuiver rechthoekig gesneden plaat midden op een stuk houtbord , dat rondom minstens 6 cM. grooter is. 2. Zet van de zijkanten der plaat 5 cM. stukken af 3. Snijd als bij de vorige oefening vier strook en brocaatpapier , die 6 cM. breed zijn. 4. Maak twee strooken 1 cM. langer dan de lengtezijden van het bord en de twee andere 2 mMo kleiner dan de korte zijden van den rechthoek.
=
75
KARTONMODELLEN.
5. Plak in de lengte van de vier strooken aan den tegenkant, doch slee hts aan één zijde, een reepje goudpapier, zó6 dat het + 4 mMo buiten de breedte van het brocaat uitsteekt. (Hierbij moet men er v00ral om denken het goudpapier met de goede zijde op den voor een deel bestijfselden achterkant van het brocaat te bevestigen.) 6. Snijd het goudpapier af in dier voege, dat elke strook brocaat aan één zijde een goud biesje vertoont van 3 mMo breedte. 7. Omrand het bord met de beide lange strooken, ioodat van elk het gouden biesje zuiver tegen de plaat sluit. 8. Leg de korte strooken één voor één droog op dezelfde wijze tegen de plaat en trek er potloodlijnen op, die de overeenkomende hoeken van plaat en rechthoek verbinden. 9. Snijd de strooken langs de potloodlijnen af en plak ze op het bord. De overschietende randen worden daarna om het .bord geslagen, na vooraf de rechte hoeken daarvan te hebben afgeknipt onder hoeken van 4S0. 10. Beplak den achterkant met dek papier , dat rondom 1 J2 cM. van den kant verwijderd moet blijven.
Opmerking. Aangezien het niet aan te bevelen is dit werkstuk van ringetjes te voorzien, zooals bij oefening 7 en 8 is geschied, om ze te kunnen ophangen, kan men hier zeer gemakkelijk een of twee dubbel gevouwen lintjes aanbrengen, hetgeen echter vóór het beplakken met dek papier moet geschiedeft. Dunne en smalle lintjes zijn het best voor dit doel geschikt. Oefening Ir. Een sclzild voor een scheurkalender. (fig. 20a.) Snijd uit dik houtbord een gelijkbeenigen driehoek, waarvan de basis en de hoogte ieder 18 cM: zijn. 2. Beplak dezen driehoek met een stuk goudbrocaat ., waarop geen rechte lijnen of geometrische figuren voorkobezaaid veld), z66 men (part-semé dat men aan den achterkant een rand van + I cM verkrijgt. I.
=
Fig.
20a.
fEBRu,,, 11
~
76
KARTONMODELLEN •
Opmerking. Vóór het omplakken van den rand worden c1~ hoeken van het brocaat afgeknipt, 'zooals fig. 20b aangeeft. 3. Bevestig een blok van een scheurkaFig. 2ob. lender (we hebben gerekend op de maten 9 X 6,5 cM.) met lijm op het schild, zóó dat het 1,5 cM. van de basis verwijderd is. 4. Beplak den achterkant met een stuk dek-=papier, rondom 3 mMo kleiner dan het schild. . 5. Breng een ringetje aan 2 cM. loodrecht onder den top en ten laatste een passende versiering daaronder.
~
schrijfboekje innçlaieli . [. Snijd twee vellen blanco of gelinieerd schrijfpapier, folio formaat, gezamenlijk langs de vouw tot over de helft door, om ze gemakkelijk dubbel te kunnen vouwen; snijd ~eze laatste vouw weder tot over de helft door en vouw nog eens dubbel. 2. Wikkel dit dubbel geslagen papier in een stuk naturel, dat de binnenkant van den omslag van het boekje moet worden, z66 dat het naturel het thans nog losse boekje aan beide zijden bedekt. 3. Leg een en ander gezamenlijk met den rug langs den rand der tafel en prik van binnen naar buiten drie gaatjes, één in 't midden en de twee andere op gelijke afstanden daarvan. Fig. 21. 4· Neem een draad boekbindersgaren in een stopnaald b.v. en naai vervolgens in de richting, zooals het pijltje in fig. 2 I aanduidt. 5. De lange draad aan de rugzijde moet gelegen zijn tusschen het begin en het eind van den draad, die met een paar knoopjes worden vastgemaakt. Met het heft van het papiermes moeten die knoopjes goed plat geklopt worden. 6. Een stuk gustaafmarmer wordt evenals het naturel pasklaar gemaakt en er om heen geplakt, vooral goed strak. 7. Leg de ijzeren liniaal tegen den rug van het boekje, Oefening
12.
Eeft
KARTONMODELLEN •
77
dat men eerst onder de plank heeft laten drogen, en trek door middel van een teekendriehoek op het gustaafmarmer van den rug af twee loodlijnen, die (5 cM. van elkander verwijderd zijn. Maak die loodlijnen 9 cM. lang, snijd langs de verkregen punten het boekje af en eveneens langs de potloodlijnen. Oefening 13. Een zakboekje innaaien I. Vouw twee in elkaar gestoken vellen blanco schrijfpapier, folio formaat, in de breedte dubbel, na ze eerst langs de vouw tot over het 3;. deel te hebben doorgesneden; vouw ze vervolgens nog eens over de breedte dubbel, Züodat ge een formaat krijgt, groot + 2 I X 8 cM. 2. Sla hier, zooals bij oefening i2, een stuk Engelsch schutblad om heen; prik met een Fig. ~2. priem of een stopnaald van binnen naar buiten 5 gaatjes, die alle even ver van elkander verwijderd zijn en naai het schrijfpapier en het schut· blad, met den verkeerden kant buiten, gezamenlijk in zooals in fig. 22 wordt aangegeven. 3· Verricht verder de bewerkingen, die in de punten 5 en 6 van oefening 12 zijn opgegeven, doch in plaats van gustaaf. marmer neemt men nu donker calico en snijd het boekje af volgens de maten 7 en 18 cM.
Oefening 14. Een tooverboekje. I. Snijd vier rechthoeken van houtbord uit, die ieder 7 X cM. groot zijn.
10
Opmerking. Het is zeer practisch daartoe twee stukken bord te nemen, ieder groot 16 X 12 cM., welke over het midden, evenwijdig met de breedtezijde , geritst en dubbel geslagen zijn. Men behoeft dan slechts één teekening te maken om twee rechthoekjes te verkrijgen. 2.
Beplak twee dier rechthoekjes met Engelsch schutblad,
78
KARTONMODELLEN.
dat rondom I cM. grooter is dan het bord; de twee andere met donker calico. 3. Maak drie lintjes ieder 9 cM. lang en leg die op gelijke afstanden tusschen de twee eerst beplakte Fig. 23. rechthoekjes, welke met het schutblad tegen elkander geplaatst zijn en plak de uitstekende eindjes lint, ieder dus van I cM., om het bord. (Zie fig. 23.) 4. Bevestig hierna de beide andere beplakte stukjes bord met lijm of stijfsel daarop, waanl'oor een tooverboekje is verkregen.
FrrJJ
W
Opmerking. Wanneer men lintjes gebruikt die, wat kleur of glans betreft, niet aan weêrszijden gelijk zijn, dan moet men heJ- middelste lintje met den verkeerden kant boven leggen. Oefening IS. Een schri;jportejeuille. 1. Snijd na eerst geritst en dubbel gevouwen te hebben (zie oefening 14), twee rechthoeken van leerbord , ieder groot 25 X 18 cM. 2. Beplak elk van deze rechthoeken aan één zijde met dof gustaafmarmer, sla de overstekende randen van I cM. om en
Fig. 24a.
Fig. 24b. "'i
~
.,
I
j
1
" ~'
:1 " !:,
~ ~} s.:.á' IJ: tu,r(d.t
"1
~
,
':f~'J~d...x
i 1
jl
1
1
1"
'o.lt.-
voorzie de andere zijde met een stuk naturel, dat rondom mMo kleiner is (zie oefening 7.)
2
KARTONMODELLEN •
79
3. Maak in elk blad vier sneden voor het doorsteken der linten. Om deze op hun juiste plaats te krijgen snijdt men een strookje bord van 1,5 cM. breedte en even lang als de lengtezijde van den rechthoek, waarop men de streepjes moet teekenen (zie fig. 24b). 4. Zet de afstanden been d e met potlood op de met gus· taafmarmer beplakte zijden der rechthoeken af. Men legt daartoe het maatje daarop, zoodat a f samenvalt met een lange rechthoekszijde. 5. Snijd langs de aangegeven lijntjes door het bord en steek met de punt van het mes de linten door ~eze sneden. (Zie fig. 24a.) Oefening 16. Een naambordje. I. Bepaal de ruimte, die de letters zullen beslaan en snijd een rechthoek van houtbord uit, die rondom 2 cM. grooter is dan de omvang van het woord. 2. Omrand dezen Fig. 25· rechthoek met stroo· ken donker gekleurd :I"o;"--tm: :, :,,~tID'; ,."~~'.: ~:I ::', ':, :00,; ;' ; :9:'~:[lli" ,,:;~:n,',', ~:,'~ papier, die 3 cM. breed zijn (zie hier· voor oefening 9) en plak op de voorzijde een rechthoek van lichter, doch bij dat van den rand passend papier, die rondom I cM. kleiner is dan het bordje; plak daarna een even groot stuk dekpapier , dat tegelijk met het voorgaande stuk uitgesneden kan worden, aàn den achterkant en leg het onder de snijplank te drogen. 3. Teeken de letters op een in }. clW. geruit stuk papier (zie
'rE''[§" ':'
h"f1Dt0zA,·~J-trn1~·tal
ffi1ît~~~W1,:".~:,~,'~
111~Mi~!;j ~:ZJ:,fftf~,@JJlIl[m
80
KARTONMODELLEN.
fig. 25.) Leg dat op papier van denzelfden naam en kleur als dat der randen, punaise er een en ander op een waardeloos stuk bord, snijd de letters uit en leg ze nog ongestijfseld op het bordje om met fijne teekentjes de plaats van één der middelste letters aan te geven. 4. Plak de letters op, de middel~te het eerst, op de volgende wijze: een waardeloos stuk papier voorziet men goed van stijfsel, waarop een letter wordt gelegd; een ander stuk daar boven op wordt even aangedrukt; met de punt van het mes kan men gemakkelijk de letter, die nu voldoende van stijfsel voorzien is, oplichten. Plak haar vervolgens op de ju.iste plaats op het bordje.
OPmerking. Om ordelijk te werken geeft men vóór het opplakken van elke letter door een paar puntjes haar juiste plaats op het bordje aan. Ook onderzoekt men telkens of de boven- en onderkanten der letters wel in een rechte lijn gelegen zijn. Oefening 17. Een memorandum. Fig. z6a.
I. Teeken op leerbord het schild, dat fig. 26a aangeeft, snijd dat uit en trek daarna de lijn a b. $: 2. Plak een strook van donkerof' roode kleur, groot 10 X 3,5 cM. op het bovenste gedeelte van het schild langs a b en knip daarna in volgens de lijntjes p q en p r. Sla de ,, randen om, de kleinste het eerst. '~" 3. Omrand de zijkanten van he schild met strooken van I,S cM. breedte; knip de randen van boven af in de richting d f, die den hoek a d e middendoor deelt; daarna ~ I.,.;-.j------' wordt de onderkant omrand. ~'- - - -a..... -JI.. - ---~' 4. Bedek het geheel aan de voorzijde met een stuk papier (donker brons b.v.) 1 dat rondom I; 2
,.
~ .,