Handen vol aan zichzelf In een pittig vertoog stelt drs. G.C. Verhoeks dat Kabinet en Kamer vooral met zichzelf overhoop liggen en nauwelijks toekomen aan het uitzetten van een consistente en deugdelijke koers voor de regering van het land.
Drs. G.C. Verhoeks, redactielid van Zicht
Forum
Na een lange periode van schimmigheid vanwege een door het land reizend kabinet werd op Prinsjesdag en tijdens de daarop volgende Algemene Politieke Beschouwingen (APB) binnen enkele dagen opeens heel veel duidelijk ten aanzien van de verhoudingen binnen kabinet en parlement. Positief ingestelde mensen ontlokte de door het kabinet gepresenteerde begroting de reactie dat deze het beste van verschillende werelden herbergt: ‘een tintje groener,’ ‘een vleugje nivellering’ en ‘een stapje liberalisering.’ Op mij komen de toekomstplannen vooral als inconsistent over. Ze weerspiegelen een met zichzelf worstelend kabinet, dat met een inconsistente begroting het hoogst haalbare heeft gepresteerd. Het beeld dat tijdens de APB ontstond over de verhoudingen binnen onze volksvertegenwoordiging wijkt eigenlijk niet af van het beeld van het kabinet. Ook de Tweede Kamer heeft het momenteel vooral moeilijk met zichzelf. Niet in de laatste plaats doordat de volksvertegenwoordiging simpelweg nog geen antwoord heeft weten te vinden op het gedrag, de stijl en de boodschap van één van haar eigen leden. In plaats dat kabinet en parlement met elkaar in de clinch liggen, liggen ze vooral met zichzelf overhoop.
z i c h t
2 0 0 7 - 3
Balkenende IV Balkenende IV vecht niet tegen de buitenwereld, maar vooral tegen zichzelf. Er is wat dat betreft een duidelijk verschil met het vorige kabinet, waarin de CDA en de VVD elkaar vonden in een ambitieuze hervormingsagenda. Heel Nederland viel over hen heen, maar het maakte de omhelzing des te inniger. Ook politiek-ideologisch zat er uiteindelijk weinig licht tussen de overwegend rechtse CDA-bewindslieden en het VVD smaldeel in het vorige kabinet. In het huidige kabinet is echter sprake van behoorlijke politiekideologische tegenstellingen. Het door de PvdA en de CU aangehangen paradigma van de maakbare samenleving met een overheid die maatschappelijke problemen oplost moet samen optrekken met het door de CDA-bewindslieden aangehangen paradigma van een terugtredende overheid en een veerkrachtig maatschappelijk middenveld dat de ruimte krijgt om zelf problemen op te lossen. Een andere, nog fundamentelere tegenstelling, richt zich op de ruimte voor het christelijke geloof binnen het publieke domein en bij het praktisch politiek handelen. Balkende heeft inmiddels laten zien om te kunnen gaan met fikse maatschappelijke tegenwind. In
1
‘De poging een serieus jeugdbeleid op te zetten werd in eerste instantie moeiteloos gecombineerd met een bezuiniging op de kinderbijslag.’ de huidige politieke constellatie worden echter geheel andere vaardigheden van hem gevraagd. Nu moet hij zich vooral richten op het bij elkaar houden van de verschillende regeringspartijen binnen zijn kabinet. Door het huidige kabinet, waarbinnen sprake is van scherpe ideologische tegenstellingen, zijn twee strategieën toepasbaar om het land te regeren en weg te blijven bij langslepende conflicten. Allereerst is er de ‘ontwijkingsstrategie’. Bij deze strategie richt het kabinet zich vooral op de meer technische beleidsdossiers waar de politiek-ideologische tegenstellingen het minst naar voren komen. Een kabinet dat deze tactiek toepast, loopt een grote kans om snel vergeten te worden of als grijs zakenkabinet de historie in te gaan. Er kan echter ook gekozen worden voor de strategie om elke individuele bewindspersoon zoveel mogelijk vrijheid te geven op zijn eigen beleidsterrein: de ‘non-interventiestrategie’. Aangezien het beleidsterrein van de onderscheiden bewindslieden overlappen, samenhangen en op elkaar inwerken, betekent zoveel mogelijk vrijheid voor individuele bewindslieden vaak wel dat het integrale kabinetsbeleid gekenschetst wordt als ‘zwabberend’ of ‘inconsistent’.
Het lijkt erop dat de premier met zijn kabinetsleden vooral voor de laatste strategie heeft gekozen. Het op Prinsjesdag gepresenteerde beleidskader geeft, vanwege het op onderdelen inconsistente karakter, aanleiding dit te veronderstellen. Zo wordt verdergaande liberalisering en afnemende overheidssturing binnen de ziekenhuiszorg gepresenteerd naast een toenemende bemoeienis van de overheid met bijvoorbeeld de jeugdzorg en de woningbouwcorporaties. De poging een serieus jeugdbeleid op te zetten werd in eerste instantie moeiteloos gecombineerd met een bezuiniging op de kinderbijslag. De begroting weerspiegelt een kabinet dat door diepe interne tegenstellingen bij de voorbereiding van die begroting de handen vol heeft gehad aan zichzelf en haar toevlucht nam tot een strategie van “noninterventie”. Aangezien de genoemde tegenstellingen diep, zo niet onoverbrugbaar zijn, verwacht ik dat het beeld van ‘inconsistente kabinetsplannen’ zich de komende tijd vaker aan ons zal opdringen.
2
z i c h t
Tweede Kamer Ook de Tweede Kamer heeft het vooral moeilijk met zichzelf. Het meest schrijnend is de toestand waarin een groot deel van de op-
2 0 0 7 - 3
positie verkeerd. De VVD wordt verscheurd door een interne machtsstrijd, die niet is opgelost na het met fluwelen handschoenen aanpakken van Verdonk. De SP heeft de komende tijd haar handen vol aan het omvormen van de landelijke partij van een strak geregisseerde actiegroep tot een volwaardige politieke partij met een levendige en goed functionerende interne partijdemocratie. Groot vraagstuk hierbij is of deze noodzakelijke omvorming wel mogelijk is zolang de succesvolle partijleider zich blijft bedienen van een dirigistische manier van leidinggeven. Naast voorgaande zaken, is het echter vooral het fenomeen Wilders dat ervoor zorgt dat Nederland de laatste tijd een Tweede Kamer ziet die worstelt met zichzelf en nog niet in staat is geweest het huidige kabinet het ook maar een klein beetje moeilijk te maken. De volksvertegenwoordiging heeft simpelweg nog geen antwoord weten te vinden op het gedrag, de stijl en de boodschap van één van haar eigen leden. Op basis van algemeen geldende politieke en parlementaire gebruiken en mores proberen andere kamerleden Wilders te dwingen tot een inhoudelijke gedachtewisseling. Het probleem is echter dat hij deze gebruiken en mores niet erkent, waardoor een inhoudelijke gedachtewisseling niet tot stand komt. De ontmaskering van Wilders wordt hierdoor een welhaast onmogelijke missie, zeker gezien het feit dat hij zichzelf het recht voorbehoudt om zonder gedegen
probleemanalyse steeds hetzelfde probleem ééndimensionaal en generaliserend naar voren te brengen, zonder zich daarbij verplicht te voelen oplossingen te presenteren die verder gaan dan symptoombestrijding. Zolang het Nederlandse volk Wilders middels fictieve zetelwinst in de opiniepeilingen blijft belonen voor zijn ‘circusoptreden’, zal hij geneigd zijn om zijn bijdrage aan het parlementaire debat te beperken tot het op gezette tijden uitspreken van holle, opruiende en soms ronduit onfatsoenlijke teksten. De andere politieke partijen zullen vanuit een reflex steeds weer proberen Wilders tot het inhoudelijke parlementaire debat te dwingen, die dat steeds zal blijven weigeren. Ik verwacht dat de heer Wilders en een groot deel van het parlement de komende tijd nog veel energie aan elkaar
kwijt zullen raken, waardoor ook de Tweede Kamer de komende tijd primair haar handen vol heeft aan zichzelf.
Onze positiebepaling Het kabinet lijkt geneigd de “non-interventiestrategie” toe te passen en individuele bewindslieden zoveel mogelijk vrij te laten. Dit betekent voor de SGP dat zij de komende tijd geen oppositie moet voeren tegen het kabinet of het kabinetsbeleid als geheel. De SGP moet haar vinger leggen bij die inconsistenties in het kabinetsbeleid die voortvloeien uit het feit dat een deel van de bewindslieden de Bijbel op geen enkele wijze wil betrekken bij de beleidsvorming. Verder zullen wij diepgaand het debat moeten voeren over de te verkiezen opstelling tegenover enerzijds Wilders en anderzijds
ONGEWENST ZWANGER... WAT NU?
de islam. Dit is van groot belang, aangezien ik mij niet aan het beeld kan onttrekken dat Wilders ook in onze kring op een zekere sympathie kan rekenen. Een onterechte, maar ook gevaarlijke sympathie, aangezien de geschiedenis leert dat een demagoog een samenleving nog nooit iets goeds heeft gebracht. Bovendien lijkt het hardhandig aanpakken van de islam oppervlakkig bezien misschien wel in lijn met de Bijbelse opvattingen, maar het is maar zeer de vraag of seculier Nederland op dat vlak onderscheid kan en wil maken tussen de Koran en de Bijbel, tussen een moskee en een kerk. Ik ben er niet zo gerust op, aangezien een verbod op de Koran in elk geval nog op ongelofelijk veel weerstand stuit, terwijl het eerste verbod op het luiden van een kerkklok reeds is ingesteld.
OPVANGHUIS voor moeder èn kind
Wilt u meebouwen? Word dan lid, tel. (033) 463 82 12 of stort een gift op postbank 2585780. VOOR HULP AAN MOEDER ÈN KIND
BEL 06-0730
(DAG EN NACHT BEREIKBAAR)
Landelijk dienstencentrum Arnhemseweg 23, 3811 NN Amersfoort
VERENIGING TER BESCHERMING VAN HET ONGEBOREN KIND
z i c h t
2 0 0 7 - 3
3
Jongerenprobleem of ouderenprobleem? In de bijbelstudie brengt ds. A.J. Sonneveld het inzicht naar voren dat gehoor geven aan Gods geboden onze onderlinge relaties goed doet. Dat geldt ook de verhouding tussen ouders en kinderen. Ouders worden geroepen om discipelen van Christus te zijn, om zo voor hun kinderen ‘handen van God’ te zijn.
Ds. A.J. Sonneveld,
Inleiding We leven in een tijdsgewricht, waarin heel veel om jeugd en gezin te doen is. We spreken wel over hangjongeren. Tegelijk hebben we dan wel voorzichtig te zijn, want één van mijn buren sprak eens over de hangouderen in het dorp. Waarvan acte. Intussen zitten we met dit voor mij (toen) nieuwe woord wel bij de kern van de zaak: hoe staat het met jeugd en gezin? Dat er verbanden lopen tussen ouders c.q. ouderen en jongeren spreekt voor zich. Ook het bestaan van een wisselwerking tussen gezin en opvoeding. Spreken we heden ten dage over de jeugd, we horen gelijk over criminaliteit, vandalisme, brutaliteit, slordigheid in het nakomen van afspraken, zorgen om alcohol- en drugsgebruik. Omdat soms de problemen onder jongeren zo groot zijn, dat de overheid hier duidelijk leiding heeft te geven, hebben we sedert het nieuwe kabinet een minister voor jeugd en gezin. In deze overdenking willen we ons laten leiden door wat de Schriften ons aanreiken in Efeze 6 vers 1 tot en met 4.
predikant van de Hervormde gemeente te Lopik
Huistafel
Bijbelstudie
Efeze 6 is een onderdeel van wat we wel een ‘huistafel’ noemen. Onder de zgn. huistafels verstaan we regels voor het huiselijke le-
4
z i c h t
2 0 0 7 - 3
ven. We houden het bewust wat breed: huiselijk leven in plaats van gezin. In de tijd van de apostel Paulus behoren tot het gezin namelijk ook slaven en werknemers. Zeg maar: allen die onder dat ene dak wonen. In de Schriften komen we meerdere van deze huistafels tegen. Ik denk o.a. aan 1 Petrus 2, 18 t/m 3, 7.
Gehoorzaamheid Kern van de eerste verzen van Efeze 6 is: gehoorzaamheid. Paulus vraagt van de kinderen in de gemeente gehoorzaamheid. Bij het vragen van gehoorzaamheid en het oproepen tot gehoorzaamheid haalt Paulus het vijfde gebod aan: “Eert uw vader en uw moeder”. Bijzonder is, dat hij het het eerste gebod noemt. Hoewel, het spreekt ergens voor zich. Het vijfde gebod is het eerste gebod van de tweede tafel van de wet. Het tweede hoofddeel van de Tien Geboden heeft een parallel met het eerste gebod: zoals je God gehoorzaam bent, zo ben je ook degenen die God over je gesteld heeft gehoorzaam. God geeft gezagsdragers. De eerste gezagsdragers met wie je als kind in aanraking komt zijn je ouders. Ouders leren je gehoorzamen. Ouders leren hun kinderen omgaan met gezagsverhoudingen. Ouders voeden – als het goed is – de aan hun zorgen toevertrouwde kinde-
ren zo op, dat ze bij het opgroeien ook anderen gehoorzamen. Dat begint op de basisschool, gaat door op de middelbare school alsook de catechisatie en later in de kring van woonomgeving, werk en overheid. De kringen worden steeds wijder. In die zin is de taak en de verantwoordelijkheid van ouders groot. Zoals zij opvoeden, zo sturen zij voor een belangrijk deel de komende generatie of zelfs komende generaties. Daarom is het eren van vader en moeder het eerste gebod. Wat ouders doen, is van levensbelang. Luther noemde ouders “de handen van God”. God leert ons door onze ouders gehoorzaamheid.
Gehoorzaamheid in de Heere Nu is er met de gehoorzaamheid in Efeze 6 iets wat speciale aandacht vraagt. De apostel Paulus spreekt namelijk niet over gehoorzaamheid in het algemeen. Hij spreekt over gehoorzaamheid in de Heere. Dat plaatst de gehoorzaamheid in nieuw licht. Gehoorzaamheid heeft twee aspecten: het natuurlijke en het goddelijke. Gehoorzaamheid is iets wat van nature geldt. In de natuur is het vanzelfsprekend, dat een kind naar zijn ouders luistert. In de Grieks-Romeinse wereld behoort gehoorzaamheid bij de opvoeding. Gehoorzaamheid is verondersteld. Helaas zien we wel, dat de plicht tot gehoorzaamheid kan ontaarden. We spreken dan wel over kadaverdiscipline. Voorbeelden uit de Oudheid zijn bekend,
maar ook uit de recentere geschiedenis, waarbij met name de Pruisische discipline soms wel genoemd wordt. Hoe het ook zij: gehoorzaamheid behoort bij de orde in de schepping. God heeft orde in de schepping gelegd. We mogen hier gerust spreken van een scheppingsordening. Dit lijkt me in ons spreken in de politiek een belangrijk aanknopingspunt in de ontmoeting met hen die anders denken dan wij, vooral omdat de meeste politici dit inzicht met ons zullen delen.
Gehoorzaamheid met een belofte De HEERE verbindt een belofte aan het handen naar Zijn orde: “Eert uw vader en uw moeder, opdat het u welga” (Ex. 20, 12 en Dt. 5, 16). In het Nieuwe Testament komt het vijfde gebod regelmatig terug, maar dan zonder de belofte, dat het ons wel zal gaan (Mt. 15, 4 en 19, 19; Mk. 7, 10 en 10, 19; Lk. 18, 20). De belofte die in de Tien Geboden staat komen we alleen tegen in Efeze 6, 3. De Tien Geboden beloven bij het
‘Wat ouders doen, is van levensbelang. Luther noemde ouders “de handen van God”. God leert ons door onze ouders gehoorzaamheid.’
Nu krijgt deze orde een goddelijk gewicht. Dat is het extra accent, dat de Schriften aanbrengen. God heeft in de schepping deze orde gelegd. Paulus onderstreept: gehoorzaamheid is gehoorzaamheid in de Heere. De HEERE leert ons wat gezag en ontzag is. Hij vraagt ons omwille van Zijn Naam de orde in de schepping te eerbiedigen. De woorden “in de Heere” kun je ook weergeven als “als tot de Heere” of “als tot Christus” (zie ook Ef. 5, 22 en 6, 5). In de gezinssituatie veronderstelt dit, dat ouders zelf discipelen van Jezus Christus zijn, dat ze zich schikken onder Zijn gezag, dat ze zich laten gezeggen door de Heere en dat ze een gelovig luisterend leven hebben.
z i c h t
2 0 0 7 - 3
gehoorzamen van ouders voorspoed en zegen in het land, dat de HEERE geeft. Dat is Israël. De HEERE garandeert orde en rust, wanneer je gezagsrelaties in acht neemt. Het eren van het gezag geeft een stabiele samenleving. Gods geboden zorgen voor een rechtvaardige verdeling van goederen. Zo gebiedt de HEERE het zorgen voor armen. In Israël zal geen bedelaar zijn (Dt. 15, 4). Het erkennen van het gezag van de HEERE over alle terreinen van het leven vertaalt zich in het betrachten van Zijn inzettingen. De HEERE geeft bij het gehoorzamen van Zijn Wet Zijn zegen: verlenging van dagen ofwel welvaart. Paulus maakt de belofte algemeen.
5
‘De belofte, dat het ons wel zal gaan en we een lang leven op aarde hebben, geldt niet alleen meer voor het kleine landje aan de Middellandse Zee, maar geldt de gehele wereld.’
De belofte, dat het ons wel zal gaan en we een lang leven op aarde hebben, geldt niet alleen meer voor het kleine landje aan de Middellandse Zee, maar geldt de gehele wereld. Deze belofte houdt niet een automatisme in, dat ieder oud zal worden. Wel betekent het, dat het gehoorzamen van Gods geboden onderlinge relaties goed doet. We zouden dat politiek kunnen vertalen als: sociale cohesie. Met dat we de term sociale cohesie gebruiken, dienen we wel te letten op de lijn naar boven. Alleen God bindt ons werkelijk samen. Daarvoor is nodig het aanroepen van God, het leven uit het volbrachte werk van Jezus en de leiding van de Heilige Geest. Want even terug staat in de Efezebrief: “Wordt vervuld met de Heilige Geest” (5, 18).
dat we in een vaderloos tijdperk leven. Anderen spreken wel over de feminisering van de maatschappij. Onlangs was in de pers te lezen, dat door de invoering van het zogenaamde “nieuwe leren” meisjes en vrouwen in het voordeel zijn, omdat ze gemakkelijker zouden communiceren dan mannen. Of dat waar is, kan ik
‘Naar mijn stellige overtuiging is Efeze 6 anno 2007 belangrijk, omdat we in een vaderloos tijdperk leven.’
Efeze 6 noemt speciaal de vaders. “Gij vaders, voedt uw kinderen op in de lering en vermaning des Heeren”. Waar blijven de moeders? Noemt Paulus de moeders niet, omdat zij hun kroost so wie so opvoeden? Dat zou kunnen. Naar mijn stellige overtuiging is Efeze 6 anno 2007 belangrijk, om-
niet beoordelen. Maar zulke berichten zijn wel een signaal. Vaders zijn kennelijk te zacht of te veel onzichtbaar. Steeds luider klinkt de roep om mannen met autoriteit: echte vaders. Zou Paulus de oproep in Efeze 6 doen, omdat vaders hun taak veronachtzamen? Nu, dat vast niet. Hij belicht de andere kant: je kunt ook te streng zijn en een kadaverdiscipline eisen. Dat is ook niet de bedoeling. Toorn is destructief. Door boosheid kleineer je voor je het weet je kind. Je
6
z i c h t
De taak van de ouders
reageert verkeerd. “Laten we niet doorslaan”, is de boodschap, “maar betracht gevoeligheid, matigheid en liefde. Vaders hebben daarbij speciale verantwoordelijkheid”. Hoewel in de praktijk meestal moeders meer tijd aan kinderen besteden dan vaders, heeft de vader de eerste verantwoordelijkheid voor het bijbrengen van discipline. En daarbij heeft Paulus vast ook aan Dt. 6, 7 gedacht: “Je zult het je kinderen inscherpen”. Dat is: inkerven, net als een houtsnijwerk, heel precies en liefdevol. Stel je voor, dat je het kunstwerk beschadigt. Hoeveel te meer geldt dat voor mensen, geschapen naar Gods beeld en gelijkenis!
2 0 0 7 - 3
Tot besluit Er loopt een duidelijke lijn van ouderen naar jongeren, van ouders naar hun kinderen, van het gezin naar de jeugd. Het jongerenprobleem is in die zin het ouderenprobleem ofwel het probleem van de ouders. Nodig is een luisteren naar en een handelen vanuit de Schriften: gehoorzaamheid in de Heere. Ofwel: elkaar onderdanig zijn in de vreze Gods.
Interview met mr. A. Rouvoet, minister voor Jeugd en Gezin
“Samenwerken voor onze jeugd is mijn motto” In dit themanummer kan een interview met de eerste Nederlandse minister voor Jeugd en Gezin niet ontbreken. Drs. J.A. Schippers legde een serie vragen voor aan minister A. Rouvoet, die er duidelijk blijk van geeft dat hij hart heeft voor onze jeugd en onze gezinnen.
Drs. J.A. Schippers, directeur Guido de Brès-Stichting
Interview
Op een mooie herfstdag in oktober komt minister A. Rouvoet naar het historische stadhuis op de Markt in Gouda. Hij geeft daar het startsein voor een proef van de Verwijsindex Risicojongeren in drie gemeenten. Gouda, Rotterdam en Almere gaan aan de slag met een signaleringssysteem waarin meldingen worden gedaan van jongeren die bijzondere risico’s lopen. De minister toont zich enthousiast over de verwijsindex die uiteindelijk een landelijke dekking zal krijgen. Rouvoet: “Met dit systeem kunnen we voorkomen dat jongeren tussen wal en schip vallen, bijvoorbeeld omdat ze in de ene gemeente wonen en in de andere naar school gaan. Het hele cluster van Jeugdgezondheidszorg, Jeugdhulpverlening, Politie, Justitie, Onderwijs en de Centra voor Werk en Inkomen is bij dit meldingssysteem betrokken. De verwijsindex werkt heel eenvoudig. Wanneer een hulpverlener een signalering van een jongere doet, kan deze aan de hand van een retourmelding weten of al eerder een melding is gedaan over de betrokken jongere en door wie. Hulpverleners, leerkrachten en medewerkers van de politie kunnen zo op een
z i c h t
2 0 0 7 - 3
eenvoudige wijze met elkaar in contact treden over de mogelijke problemen van deze jongere.”
Friesland De Verwijsindex Risicojongeren is één van de instrumenten waarmee de minister probeert meer samenwerking te krijgen tussen de vele instellingen die met en voor jongeren werken. Een ander middel is de vorming van Centra voor Jeugd en Gezin (CJG) in elke gemeente. Rouvoet daarover: “Het CJG is duidelijk niet bedoeld als een nieuwe, extra laag in de organisatie van de jeugdzorg. Integendeel. Over de CJG’s heb ik een goed akkoord kunnen sluiten met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. De CJG’s gaan het lokale preventieve jeugdbeleid bundelen. Verder zal elk CJG ook een korte lijn gaan leggen met het bureau Jeugdzorg in de eigen provincie.” De manier waarop de provincie Friesland te werk gaat, vindt de minister een prima voorbeeld voor het hele land. “In Friesland gaat men niet zitten bakkeleien over de vraag wat nu precies op lokaal vlak en wat op provinciaal niveau moet gebeuren. De Friezen hebben door dat met een goede afstemming en coördinatie op lokaal vlak de meeste winst valt te
7
‘Bij kinderen die zorg nodig hebben passen geen wachtlijsten.’
ten worden besteed aan het wegwerken van de bestaande wachtlijsten. In Zeeland zet men vooral in op het voorkómen van een beroep op de geïndiceerde jeugdzorg. Anders blijft het dweilen met de kraan open. Deelt de minister deze zienswijze? Rouvoet: “Bij kinderen die zorg nodig hebben passen geen wachtlijsten. Als de CJG’s goed gaan werken, dan moet de druk op de provinciale Jeugdgezondheidszorg significant verminderen. Preventie vormt het hart van het jeugdbeleid. En daarom ben ik het met Van Heukelom eens dat hij inzet op het voorkómen van een situatie waarin inzet van jeugdgezondheidszorg nodig is. Vroegsignalering, bijvoorbeeld via het consultatiebureau, is daarbij effectief. Opvoedingsproblemen en kindermishandeling komen vaak voort uit een gevoel van onmacht bij ouders. Zij weten op een gegeven moment niet meer hoe ze op een goede manier om kunnen gaan met het gedrag hun kinderen. Via opvoedingsondersteuning kun je veel problemen vóór zijn.”
Staatsbemoeienis? halen. Zij hebben ervoor gekozen om veel over te laten aan de lokale CJG’s en het scherpe onderscheid tussen preventieve en geïndiceerde jeugdzorg te laten vervallen.” Rouvoet is ervan overtuigd dat jongerenwerkers en jeugdhulpverleners zich veel inspanning getroosten om jongeren te helpen. “Ze doen echt hun best. Maar qua organisatie moeten we in het land een grote verandering realiseren,
waarbij ik telkens drie dingen benadruk: samenwerken, samenwerken en samenwerken. Alleen dan lukt het om de doelstelling ‘één kind, één plan’ te realiseren.”
8
z i c h t
Hart van het beleid Van de Friezen gaan we naar de Zeeuwen. De SGP-gedeputeerde Van Heukelom is namelijk van mening dat de extra middelen voor jeugdzorg niet primair moe-
2 0 0 7 - 3
Dit brengt ons op het volgende thema. In christelijke kringen is er beduchtheid voor een overheid die optreedt achter de voordeur van een gezin. Terecht of niet? Minister Rouvoet kan die beduchtheid heel goed plaatsen. “Duidelijk moet zijn dat ‘het optreden achter de voordeur’ geen doel van overheidsbeleid is. Maar we hebben in Nederland wel te maken met 2000 gevallen van kin-
dermishandeling per week! Daar mogen we niet de ogen voor sluiten. Daarom, als het nodig is, moet de overheid niet aarzelen, maar ingrijpen. En dat omwille van de kinderen.” De minister betoont zich in dat licht kritisch over de bijdrage van SGP-senator Holdijk aan de Algemene Politieke Beschouwingen in de Eerste Kamer van 16 oktober jongstleden. Naar zijn mening was Holdijk wel erg terughoudend ten aanzien van de rol van de overheid wanneer er sprake is van een problematische opgroei- en opvoedsituatie. Overigens is Rouvoet zich ervan bewust dat niet alleen de SGP vanouds terughoudendheid kent bij een teveel aan overheidsbemoeienis met gezin en opvoeding. “Ik heb ook stevig gediscussieerd met de Tweede Kamerfractie van mijn eigen partij, de ChristenUnie. Maar wanneer liberale partijen als de VVD en D66 zich smalend uitlaten over betutteling en staatspaternalisme, dan is het aan alle christelijke partijen, dus ook de SGP, om daar op gepaste afstand van te blijven. Ook SGP’ers weten dat het bij de toepassing van het beginsel van ‘soevereiniteit in eigen kring’ altijd gaat over de soevereiniteit van God die zich uitstrekt over alle kringen van de samenleving. Wanneer de publieke gerechtigheid in het geding is, moet de overheid ingrijpen. Dat lijkt mij evident bij het voorkomen en tegengaan van kindermishandeling.” Rouvoet legt uit dat de roep om meer ingrijpen achter de voordeur met name uit de grote steden
‘Maar wanneer liberale partijen als VVD en D66 zich smalend uitlaten over betutteling en staats paternalisme, dan is het aan alle christelijke partijen, dus ook de SGP, om daar op gepaste afstand van te blijven.’ komt, in verband met de situatie in een aantal probleemwijken. “Waar ik voor pleit is dat ouders hun verantwoordelijkheid als opvoeders nemen. Daar ligt mijn uitgangspunt. Als ouders daar om wat voor reden dan ook niet in slagen en moeite ondervinden bij de opvoeding van hun kinderen, dan moeten ze terecht kunnen bij deskundige hulpverleners die hen adviezen kunnen geven. Ondervindt een kind ernstige opgroeiproblemen, dan kan er sprake zijn van meer drang in het aanbod van opvoedingsondersteuning. En uiteindelijk, als er sprake is van bedreiging van de ontwikkeling van het kind, dan kan het zover komen dat er echt moet worden ingegrepen en dat er zelfs – door de rechter – een kinderbeschermingsmaatregel wordt opgelegd. Dat kan een ondertoezichtstelling zijn, eventueel zelfs met een uithuisplaatsing van het kind. Dit betreft dus situaties waarin het kind niet langer veilig is bij de eigen ouders, omdat het verwaarloosd of mishandeld wordt. In zo’n geval gaat de plicht voor de overheid om het kind te beschermen boven het gezag van de ouders.”
z i c h t
2 0 0 7 - 3
Een tandje erbij… Door de stap van Kamerlid naar Minister verandert er wellicht veel in uw werk (en in uw persoonlijk leven). Kunt u drie veranderingen benoemen die u bijzonder zijn opgevallen? Rouvoet: “Je staat als vice-premier nog altijd midden in het politieke leven, maar je maakt niet meer dagelijks mee wat er in het parlement speelt. Dat vond ik echt even wennen: ik heb toch een parlementair hart. Verder is de rol van een minister heel anders dan die van Kamerlid. In plaats van het kabinetsbeleid te controleren, ben je verantwoordelijk voor de totstandkoming ervan en draag je het uit. Wat mijn persoonlijk leven betreft: ik was als fractievoorzitter van een kleine fractie gewend hard en veel te werken, maar het ministerschap vraagt toch nog een tandje erbij.” Eén van de veranderingen is ook dat u als minister verantwoordelijk bent voor het gehele Kabinetsbeleid. Weegt deze verantwoordelijkheid zwaar voor u? Kunt u enkele van de nadelen en voordelen van die verantwoordelijkheid benoemen vanuit het perspectief van een christen-politicus?
9
‘Het adagium dat het kabinet met één mond spreekt betekent niet dat iedere uitspraak van een collega ook namens mij wordt gedaan.’ “Wij hebben als ChristenUnie in februari een weloverwogen besluit genomen. De inhoud van het Coalitieakkoord rechtvaardigde alleszins onze handtekening. We realiseerden ons natuurlijk heel goed dat we niet ons hele verkiezingsprogramma gerealiseerd konden krijgen. En ook dat er zaken in het Coalitieakkoord stonden die wij zelf niet bedacht zouden hebben. Dat lot treft echter alle partijen die samen een coalitie vormen. Natuurlijk voel ik mij in het bijzonder verantwoordelijk voor datgene wat we als ChristenUnie hebben ingebracht, maar op het moment dat je in een coalitie stapt wordt het een gezamenlijke verantwoordelijkheid om datgene wat is afgesproken ook te realiseren. Wat we ons toen óók realiseerden was dat het evenzeer een enorme verantwoordelijkheid is om ‘nee’ te zeggen tegen de kans om op voor christenen zeer aangelegen punten ontwikkelingen in positieve zin te beïnvloeden. In het Coalitieakkoord staan beleidsvoornemens die er zonder de ChristenUnie niet zouden zijn gekomen; zaken waar we in de Kamer al jaren vruchteloos voor pleiten en die nu gewoon gaan gebeuren. Het is nogal wat om die kansen te laten lopen! Het adagium dat het kabinet met
één mond spreekt betekent overigens niet dat iedere uitspraak van een collega ook namens mij wordt gedaan. Er is ruimte voor persoonlijke woordkeuze, voorzover ze niet het afgesproken beleid raken. Ik hoef bijvoorbeeld niet de uitspraak van minister Vogelaar tot de mijne te maken, dat we mogelijk over enkele eeuwen zouden kunnen spreken van een joods-christelijke-islamitische cultuur. Dat is immers geen beleidsuitspraak, maar een persoonlijke taxatie. En zo heb ik ook zelf de vrijheid om mij uit te spreken, bijvoorbeeld over de bijzondere betekenis van de zondag, of over wat ik kenmerkend vind voor de Nederlandse geschiedenis of identiteit.”
1 0
z i c h t
2 0 0 7 - 3
Programma-ministerie De minister voor Jeugd en Gezin is geen departementale, maar een zogenoemde ‘programma-minister’. Staat hij daardoor niet een beetje op achterstand ten opzichte van een ‘gewone’ minister? We zijn benieuwd of er afspraken bij het regeerakkoord gemaakt zijn zodat Rouvoet met ‘zijn’ programma-ministerie ook beleid kan maken en serieus resultaten kan bereiken. De minister is daar duidelijk over: “Een programmaminister staat zeker niet op achterstand ten opzichte van een ‘gewone’ minister. Evenals een gewone minister heb ik eigen beleidsdirecties en een eigen begrotingshoofdstuk. En de zes miljard euro die ik jaarlijks tot mijn beschikking heb, is meer dan menig collega heeft, waaronder die van Justitie, Binnenlandse Zaken en Economische Zaken. Het enige verschil is dat ik geen eigen gebouw of departement heb. Ik
maak gebruik van alle ondersteunende faciliteiten op het ministerie van VWS. Dat verloopt uitstekend. Het bijzondere is dat ik verantwoordelijk ben voor de samenhang van de kabinetsinspanningen op het terrein van jeugd en gezin. Ik ben, met andere woorden, in algemene zin aanspreekbaar op de vraag in hoeverre de inspanningen van het kabinet resulteren in een goede positie van onze jeugd en gezinnen.” Uit de parlementaire geschiedenis weten we dat CDA-fractievoorzitter Heerma al in 1994 aandacht voor het gezin vroeg. Hij werd toen min of meer weggehoond in de Tweede Kamer. Maar dertien jaar later is er een gezinsminister in Nederland. En dat bent u. Wat is er in de afgelopen dertien jaar veranderd, zodat dit mogelijk is geworden? En wat maakt het dat het ook nodig wordt gevonden door meer partijen dan CDA, ChristenUnie en SGP? Rouvoet: “Er heeft lange tijd een taboe gelegen op het voeren van gezinsbeleid.Het beleid was gericht op het individu. Het besef dat hiermee tekort werd gedaan aan de praktijk waarin de meeste mensen in gezinsverband leven, is de afgelopen jaren gelukkig toegenomen. De laatste jaren is er meer aandacht voor de belangrijke bijdrage van gezinnen aan de vorming en opvoeding van kinderen en daarmee aan de maatschappij. Als kinderen in het gezin de goede bagage meekrijgen voor de toekomst, heeft dat een positief effect op de samenleving als ge-
heel. Dat de overheid de juiste randvoorwaarden voor het gezinsleven moet creëren wordt door alle partijen gedeeld. Een goede ontwikkeling en bescherming van kinderen, armoede in gezinnen en het combineren van arbeid en zorg zijn belangrijke maatschappelijke vraagstukken waar alle partijen aandacht voor vragen.”
Fiscale aspecten De overheveling van de belastingvrije voet van de ene partner (zonder inkomen) op de andere partner (met inkomen) is door dit CDA/ PvdA/CU-kabinet op de helling gezet. Dit roept in SGP-kring nogal
werk te doen. Om de financiële lasten van de vergrijzing straks te kunnen opvangen, moeten er meer mensen aan het werk, is de redenering. Door het verzet van de ChristenUnie is de afschaffing uiteindelijk uitgesmeerd over een langere periode, en wat ik belangrijker vind: voor gezinnen met kinderen tot en met 5 jaar blijft deze belastingkorting in stand. Begrijp me goed: de ChristenUnie is er niet op tegen dat vrouwen ook buitenshuis werken, en ik denk dat dat ook voor veel SGP’ers geldt. Waar het ons om gaat is dat in het overheidsbeleid de keuzevrijheid overeind blijft in het zoe-
‘Als kinderen in het gezin de goede bagage meekrijgen voor de toekomst, heeft dat een positief effect op de samenleving als geheel.’
wat verbazing op. Waarom heeft het kabinet hiervoor gekozen? Vindt u deze maatregel echt nodig? En komt dit de kwaliteit van de opvoeding van jonge kinderen ten goede? “Het is bekend dat we als ChristenUnie in onze campagne zwaar hebben ingezet op behoud van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting. Andere partijen, waaronder ook het CDA, wilden hiervan af omdat het volgens hen een rem vormt op de arbeidsparticipatie: vrouwen die thuis voor de kinderen zorgen zouden door deze belastingkorting niet geprikkeld worden om betaald
z i c h t
2 0 0 7 - 3
ken van een goede combinatie van arbeid en zorg. Ik denk dat we voor evenwicht in het kabinetsbeleid hebben gezorgd, met onder andere de invoering van het kindgebonden budget. Dat vormt met name voor grotere gezinnen en voor de lagere inkomens een welkome aanvulling in de kosten van kinderen!”
Gezin in de grondwet Diverse Europese landen vermelden het gezin expliciet in hun Grondwet. Zo bijvoorbeeld Duitsland en Ierland. Wat vindt u van de gedachte om het gezin als kern van de samen-
1 1
leving in de Nederlandse grondwet te vermelden, waarbij de rechten en plichten van ouders en kinderen worden aangegeven? “Ik weet dat het gezin in een aantal landen in de grondwet is opgenomen. In Nederland zijn de rechten en plichten van ouders en kinderen vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek. Daarmee zijn in materiële zin de positie van het gezin, de verantwoordelijkheid voor de opvoeding en de financiële ondersteuning goed geregeld. Op dit moment speelt deze discussie niet in Nederland.” In de nota van het studiecentrum ‘Goedgezinde politiek’ hebben we de overheidsuitgaven voor gezinsondersteuning van 24 Europese lidstaten met elkaar vergeleken. Daarin komt Nederland pas op de 21-ste plaats.1 Alle Oost-Europese lidstaten geven relatief meer steun aan gezinnen. Uiteraard valt gezinson-
1 2
G ezinsondersteun ing in % - B N P D e n
4% L u x
F in
3%
D u i
Z w e
O o s F ra
H o n B e l S lv
Ir l E s t
2%
V K
G ri P o l T s j
S lw Le t P o r
L it NL
M a l It a
1% S p a
0% 1 1
dersteuning niet alleen in geld uit te drukken, maar bijgaand plaatje geeft wél te denken… Het kabinet stelde bij de begroting onlangs nog een maatregel voor die ertoe zou leiden dat Nederland nog meer naar achteren schuift en wellicht de hekkensluiter van Europa wordt. Gaat het kabinet deze tendens omkeren en wat gaat u daaraan bijdragen? Rouvoet: “Ik denk niet dat Nederland onder dit kabinet de hekkensluiter van Europa dreigt te worden. Dit kabinet investeert veel in gezinsbeleid. Zo komt er dus bovenop de kinderbijslag een aanzienlijk kindgebonden budget, worden schoolboeken gratis en gaat er meer geld naar gezinnen via de fiscale regelingen als de combinatiekorting. Ik vraag mij af of in de vergelijking met de Europese lidstaten allerlei belastingaftrekposten, zoals de kinderkorting of de combinatiekorting, en het feit dat kinderen gratis zijn verzekerd voor ziektekosten ook zijn meegenomen. Als Eurostat het onderzoek verbreedt en het aan het einde van deze kabinets-
z i c h t
2 0 0 7 - 3
periode nog eens herhaalt, verwacht ik dat we een aantal plaatsen zullen stijgen!”
Jeugdbeleid Als het gaat over Jeugd- en Jongerenbeleid concentreren de discussies zich vaak op de problemen, terwijl zo’n 85 tot 90 procent van de jeugd normaal functioneert, een bijdrage levert aan de samenleving en aan de levensvreugde van ouders, grootouders enzovoorts. Wat zijn uw gedachten bij deze constatering en op welke manier vertaalt u deze in uw beleid? De minister: “Discussies worden veelal naar aanleiding van misstanden incidenten en gevoerd. Dit kan het beeld oproepen dat jeugdbeleid alleen over problemen gaat. Daar wordt ik ook op aangesproken, en terecht. Bij alle problemen wil ik zeker niet de grote groep gezinnen en kinderen uit het oog verliezen waarmee het gelukkig gewoon goed gaat, en die zo ontzettend belangrijk is voor de toekomst van ons land. We moeten inderdaad oppassen
‘We moeten oppassen om de jeugd onnodig te problema tiseren. Uit rappor ten blijkt dat de Nederlandse jeugd tot de gelukkigste ter wereld hoort. Dat moet zo blijven.’
om de jeugd of het gezin onnodig te problematiseren. Ook uit internationale rapportages blijkt dat de Nederlandse jeugd tot de gelukkigste ter wereld hoort. Dat moet zo blijven. En daar is mijn programma voor de komende jaren ook op gericht. Niet voor niets heeft dit de titel ‘Alle kansen voor alle kinderen’ gekregen!
Echtscheiding tegengaan Als jongeren in problemen komen, komt dit nogal eens door (het gedrag van) hun ouders. Het fenomeen echtscheiding speelt hierin een belangrijke rol. De ‘privatisering’ van het huwelijk en de verlaging van dit levensverbond tot een ‘contract voor bepaalde tijd’ maakt veel mensen niet echt gelukkiger. Het basisvertrouwen en gevoel van geborgenheid gaat teloor. Deelt Rouvoet deze visie en heeft de overheid hierin een taak? Rouvoet antwoordt heel duidelijk: “Ja. Echtscheiding is een grote bron van ellende voor heel veel kinderen. Zo’n 60.000 kinderen hebben jaarlijks te maken met een echtscheiding. De gevolgen voor kinderen zijn vaak desastreus: de koepel van jeugdzorg-aanbieders, de MO-groep, noemt echtscheiding niet voor niets als één van de oorzaken van de stijging van het
beroep op de jeugdzorg. Recent onderzoek toont aan dat er vroeger te gemakkelijk gezegd is dat het ontbinden van een slecht huwelijk beter was voor de kinderen dan wanneer ouders ruziënd bij elkaar bleven. Cijfers tonen aan dat de helft van kinderen met gescheiden ouders zelf later ook moeite heeft met relaties en tot
worden verwezen naar mediation, of cursussen op het gebied van huwelijk en relaties. Voorkomen is beter dan genezen.” In het huidige kabinet zitten twee van de drie christelijke partijen. Ervaart u de houding van de SGPfractie in de Tweede en Eerste Kamer als constructief? Is de SGP volgens u te kritisch of te bescheiden? Rouvoet: “Ik zie het als de taak van elke politieke partij om het regeringsbeleid te toetsen aan haar politieke beginselen. Daarbij heeft een partij buiten de coalitie het gemakkelijker dan erbinnen. De SGP is verplicht het kabinet kritisch te
‘De SGP is verplicht het kabinet kritisch te volgen, maar zal ook begrip hebben voor het politieke krachtenveld waarin de ChristenUnie zich beweegt.’ echtscheiding komt. Om al die redenen komt er een verplicht ouderschapsplan: er mag niet worden gescheiden zonder dat de partners goede afspraken hebben gemaakt over hoe zij gezamenlijk voor de kinderen blijven zorgen. Maar het wordt tijd dat de samenleving ook gaat investeren in sterke en duurzame relaties, en dat we die weer gaan zien als iets waarvoor het de moeite waard is om te vechten. Dat is iets wat de overheid echter moeilijk kan afdwingen. Via de Centra voor Jeugd en Gezin, die in alle gemeenten in Nederland gaan komen, kan wel
z i c h t
2 0 0 7 - 3
volgen, maar zal ook begrip hebben voor het politieke krachtenveld waarin de ChristenUnie zich beweegt. Wat me bij de start van dit kabinet wel opviel was dat de SGP zich aanmerkelijk kritischer opstelde dan tegenover de vorige kabinetten-Balkenende. Dat verraste me omdat er ook voor de SGP veel goeds in het Coalitieakkoord zat: volgens waarnemers heeft de ChristenUnie een groot stempel op het kabinetsbeleid gedrukt.” 1 Bron: Eurostat, september 2005. Zie H.J. Hooglander e.a., Goedgezinde politiek. Nederlands gezinsbeleid in Europees perspectief, pag. 50.
1 3
Nederlands jeugdbeleid door de jaren heen In de jaren zestig heeft de Nederlandse overheid geprobeerd een alomvattend jeugdbeleid van de grond te krijgen. Die poging faalde. Drs. J.A. Schippers beschrijft en becommentarieert deze ontwikkeling.
Bezinning
Ongerustheid over jongeren is van alle tijden. Maar het zijn meestal ouderen of volwassenen die zich zorgen maken over de jeugd! Daarom wil ik eerst ter inleiding drie misverstanden uit de weg ruimen. Bij jeugd- en jongerenbeleid denken we al gauw aan de problemen die door een klein deel van de jeugd worden veroorzaakt. Het thema komt daardoor snel in een negatief daglicht te staan. We spreken zo makkelijk over “dé jeugd”. Dit generaliseren is onterecht, want dé jeugd bestaat niet. Het grootste deel van de jeugd, ongeveer 85 procent, veroorzaakt geen problemen voor de samenleving. Voor het overige deel van de jeugd is bijsturen wél nodig, soms zelfs heel hard nodig. Een ander misverstand is de gedachte dat overheidsbeleid alleen nodig is voor dat deel van de jongeren dat problemen veroorzaakt. Hoewel het natuurlijk de eerste verantwoordelijkheid van de ouders is om de jeugd op te voeden en hen te begeleiden in hun ontwikkeling, geldt dat de overheid ook voor algemene voorzieningen voor de jeugd moet zorgen. De peuterspeelzaal, een speeltuin, een trapveldje, een ontmoetingsruimte of een skatebaan kunnen de jeugd een plaats bieden voor verantwoorde ontspanning en ontmoeting.
1 4
z i c h t
Drs. J.A. Schippers, Directeur Guido de Brès-Stichting
2 0 0 7 - 3
Een derde misverstand is de heersende gedachte dat de jeugd in deze tijd voor méér problemen zorgt dan de jeugd van honderd of duizend jaar geleden. Dat is hoogstwaarschijnlijk niet zo. De problemen zijn wel ánders geworden en vergen ook een andere aanpak en andere oplossingen.
Wat is jeugdbeleid? Onder jeugdbeleid kan alle overheidshandelen worden verstaan dat invloed heeft op de maatschappelijke positie van jeugdigen. Dat is een heel brede definitie. Vaak wordt daarom een onderscheid gemaakt tussen algemeen jeugdbeleid (= ondersteuning van de ontwikkeling van jongeren) en jeugdzorg (= specifiek beleid of hulpverlening om problemen met en van jongeren op te lossen). In deze bijdrage aan dit themanummer over Jeugd en Gezin volgt eerst een historische schets van het ontstaan en de ontwikkeling van het jeugdbeleid in Nederland. Daarna geef ik de huidige stand van zaken weer. Het artikel sluit af met kritiek en commentaar op het jeugdbeleid vanuit een staatkundig gereformeerde visie.
Ontstaan jeugdbeleid in Nederland In het begin van de 20e eeuw komt er in Nederland aandacht voor jeugdbeleid. De overheid
gaat dan het jeugdwerk steunen van jongerenorganisaties die zich in de tweede helft van de 19e eeuw hadden ontwikkeld. Daarmee volgt Nederland de trend van die tijd. Want in meer Europese landen is er dan sprake van jeugdbeleid, zoals in Duitsland: ‘Jugendpolitik’ en in Engeland: ‘Youth Policy’. Dit oorspronkelijke jeugdbeleid was vooral gericht op de jeugd tussen 13 en 18 jaar, ofwel tussen het eind van de leerplichtige periode en de leeftijd waarop jongeren volgens het strafrecht meerderjarig zijn. In 1915 werd door de Nederlandse regering een staatscommissie ingesteld op verzoek van het socialistische kamerlid Gerhard. Hij maakte zich zorgen over de baldadigheid van jongeren. Deze staatscommissie kwam met een rapport dat benadrukte dat er buiten de scholen om ook werk gemaakt moet worden van vorming van de jeugd. Opmerkelijk is de omweg: via de zorg voor de criminele en verwaarloosde jeugd kwam de overheid terecht bij de ‘gewone jeugd’, dat wil zeggen: de nietbaldadige jongeren die geen overlast veroorzaken voor volwassenen. In feite is deze omweg nog steeds actueel. Het belangrijkste gevolg van de staatscommissie voor jeugdbeleid was dat de Nederlandse overheid subsidies ging verstrekken aan het jeugdwerk van socialistische en katholieke instellingen, alsook aan de overwegend protestantse padvinderij. Ook werd in 1920 de Centrale Jeugdraad geïnstalleerd.
‘In 1915 werd door de Nederlandse regering een staatscommissie ingesteld op verzoek van het socialistische kamerlid Gerhard. Hij maakte zich zorgen over de baldadigheid van jongeren.’
Deze raad moest de regering adviseren en bijstaan in haar beleid ten aanzien van de buitenschoolse opvoeding van de jeugd. Het accent van het jeugdbeleid voor 1945 lag in Nederland heel sterk op karakter- en persoonsvorming. Voor zaken als beroepsonderwijs en omscholing had men geen oog. In de jaren dertig van de vorige eeuw brak een wereldwijde economische crisis uit. Eén van de gevolgen daarvan was de hoge werkloosheid, ook onder jongeren. Opvallend is dat er in die tijd géén maatregelen kwamen om de jeugdwerkloosheid te bestrijden. Er werden wel initiatieven genomen om ze ‘van de straat te houden’ door kampwerk en andere activiteiten die wij tegenwoordig als bezigheidstherapie zouden aanmerken. Typerend voor Nederland is dat de levensbeschouwelijke aspecten doorwerken in de organisatie van het jeugdwerk. Er waren katholieke, socialistische en protestantse organisaties in de maatschappij actief die ieder de vorming van de jeugd uit hun eigen achterban behartigden. Niet de bestrijding van de jeugdwerkloosheid zèlf, maar het tegengaan van negatieve psychische en morele gevolgen bij jongeren stond
z i c h t
2 0 0 7 - 3
centraal. De Nederlandse overheid weigerde om in de arbeidsmarkt zelf in te grijpen. Dat beschouwde zij destijds niet als een overheidstaak.
Jeugdbeleid tussen 1945 en 1965 Na de ellende van de Duitse bezetting in de jaren 1940-‘45 maakte de Nederlandse regering veel werk van de economische wederopbouw van het land. De hiervoor geschetste beleidslijn van afzijdigheid werd steeds meer verlaten. De overheid ging zich actief bezighouden met sociale en economische politiek. Het net van collectieve voorzieningen werd steeds verder uitgebreid. Via subsidie- en loonpolitiek stimuleerde de overheid de economische ontwikkeling. Ook voor het jeugdbeleid had deze veranderde opvatting over de overheidstaak gevolgen. We zien dat de Nederlandse overheid belangrijke maatregelen neemt om de volksopvoeding en -ontwikkeling te stimuleren. Het belang van buitenschoolse vorming van de jeugd probeerde de overheid actief te behartigen, voornamelijk door subsidies te verstrekken aan jeugdorganisaties. Op lokaal vlak
1 5
‘De maatschappij wordt gedemo crati seerd, om het met een mooi woord te zeggen. In de praktijk komt dit er op neer dat het gezag van de overheid, de onderwijzers, docenten en de kerk wordt uitgehold.’
kreeg zo het club- en buurthuiswerk veel aandacht en geld van de overheid. In de loop van de jaren vijftig breidden de subsidieregelingen zich sterk uit. Tegen de achtergrond van de traumatische ervaringen met het nationaal-socialisme speelde het begrip ‘massajeugd’ in deze jaren een belangrijke rol. De meeste particuliere organisaties (katholiek, protestants of socialistisch) bereikten de ‘normale jongeren’. De overheid nam het initiatief voor Bijzonder Jeugdwerk om de jongeren te bereiken die buiten de boot vielen van het georganiseerde jeugdwerk. Dat was meestal de jeugd uit de volkswijken en de arbeidersbuurten. De algemene doelstelling van het jeugdbeleid was om de ‘bedreigde massajeugd’ van de straat te houden. We zien ook een begin van de van professionalisering van de jeugdzorg. Er komen bijvoorbeeld opleidingen voor jeugdwerkers.
In de jaren zestig van de vorige eeuw ging het Nederland in economisch opzicht voor de wind. Bijgevolg werd de doelgroep voor het jeugdwerk verbreed. Niet al-
leen jongeren uit de arbeidersklasse en volkswijken in de steden, maar ook de jeugd in nieuwbouwwijken en plattelandsdorpen werden tot de doelgroep gerekend. Zij hadden immers allemaal te lijden onder de gevolgen van modernisering en industrialisatie. Op cultureel vlak zien we dat de moraal van de mensen verschuift. De ontkerkelijking neemt toe. Autoriteit wordt in deze jaren een vies woord. De maatschappij wordt gedemocratiseerd, om het met een mooi woord te zeggen. In de praktijk komt dit erop neer dat het gezag van de overheid, de onderwijzers, docenten en de kerk wordt uitgehold. Mensen willen autonoom zijn, zelf uitmaken wat goed en kwaad is. Een gevolg hiervan is dat ouders en leraren gaandeweg minder morele verontwaardiging aan de dag leggen over het alternatieve gedrag van de jeugd. We zien dat de jeugd zich emancipeert en een plek voor zichzelf opeist in de samenleving. Tegelijkertijd nemen we waar dat de Nederlandse overheid zich anders gaat opstellen tegenover de jeugd en kiest voor een positieve benadering. Niet de probleemjeugd en de achtergestelde jonge-
1 6
z i c h t
Jeugdbeleid van 1965 tot 1985
2 0 0 7 - 3
ren staan centraal, nee, de overheid richt zich op de gehele jeugd. Volgens de regering is de jeugd in staat tot medewerking aan de ontwikkeling van de toekomstige maatschappij en moet de jeugd dat vooral op haar eigen manier doen. Experimenteren, alternatieve leefwijzen uitproberen, zoiets paste helemaal bij de tijdgeest van de jaren ’60 en ’70. Geheel in deze lijn krijgt de jeugd ook haar eigen recht op inspraak in het beleid. Ook past het bij de zogenoemde welzijnseuforie van die dagen dat het om de kwaliteit van het bestaan van iedereen gaat. Sleuteltermen van het jeugdbeleid van 1965 tot globaal 1985 zijn: decentralisatie (het delegeren van bevoegdheden naar lokale en provinciale overheden); participatie van jongeren en andere betrokkenen in het beleid; coördinatie (dus geen leiding en sturing van de overheid, maar overleg en het op elkaar afstemmen van verschillende meningen). Twee andere tendenzen die in deze jaren optreden zijn bureaucratisering en professionalisering. Ambtenaren, welzijns- en jongerenwerkers krijgen een hele grote vinger in de pap. In latere decennia wordt dit verschijnsel onderkend als een van de belangrijkste negatieve aspecten van de verzorgingsstaat.
Jeugdbeleid van 1985 tot 2005 Na de oliecrises in de jaren zeventig (1973 en 1979) en de economische depressie begin jaren tachtig gaat het roer (weer) om. Pijnlijke,
maar noodzakelijke bezuinigingen waren nodig. Tegelijk zien we dat de overheid zich terugtrekt. De algemene opvatting luidt dat de verzorgingsstaat op haar grenzen is gestuit: de overheid kan niet alles regelen. In de plaats van de verzorgingsstaat komt het concept van de zorgzame samenleving. Daarin zorgt de overheid voor een goed draaiende economie en functionerende staatsinstellingen, terwijl de burgers gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor het sociale en individuele welzijn van iedereen. “Zorg is ieders verantwoordelijkheid”, zo luidt het motto. Een belangrijke culturele tendens in de samenleving is de individualisering. Wanneer ieder goed voor zichzelf zorgt, kost dat de overheid minder geld. Want zij hoeft alleen nog aandacht te besteden aan de probleemgevallen en maatschappelijk achtergestelde groepen. We zien dat men terugkomt op het ruim en breed opgevatte algemeen jeugdbeleid uit de jaren zestig. Dat wordt eigenlijk helemaal afgeslankt en ingeperkt tot jeugdhulpverleningsbeleid. Een specifiek jeugdbeleid wordt vanaf de jaren tachtig alleen gevoerd voor jongeren die te maken hebben met een opeenstapeling van problemen, zoals bijvoorbeeld: geen schoolopleiding, geen woonruimte, langdurig werkloos, behorend tot een etnische minderheid, gezondheidsproblemen, verslaving en/of jongeren die op het criminele pad zijn geraakt. In het begin van de jaren negentig wordt de decentralisatie van het
‘Terwijl de verantwoordelijkheid voor het succes (of het falen) van dit beleid op het bordje van de gemeenten wordt geschoven, geeft de rijksoverheid tegelijkertijd de sturing niet (helemaal) uit handen.’
jeugdbeleid naar de gemeenten doorgezet. Het nieuwe plaatselijke welzijnsbeleid wordt gelanceerd onder de benaming “sociale vernieuwing”. Het achterliggende doel van deze operatie was het realiseren van een omvangrijke bezuiniging op de overheidsbegroting. Alle gemeenten kregen een budget voor welzijnswerk dat ze moesten aanwenden om sociale achterstanden weg te werken. Daarbij moet de gemeente haar aandacht verdelen over drie velden: a) scholing en werkgelegenheid; b) verbetering van de dagelijkse leefomgeving en c) voorzieningen, zoals consultatiebureau, hulpverlening, buurthuizen, kinderopvang, opvoedingsondersteuning, et cetera. Terwijl de verantwoordelijkheid voor het succes (of het falen) van dit beleid op het bordje van de gemeenten wordt geschoven, geeft de rijksoverheid tegelijkertijd de sturing niet (helemaal) uit handen. Want gemeenten krijgen alleen budget voor sociale vernieuwing als zij een plan hebben opgesteld en passende overeenkomsten hebben gesloten met hulpverleners, onderwijsinstellingen, bedrijfsleven en zorginstellingen. Van een algemeen jeugd-
z i c h t
2 0 0 7 - 3
beleid is geen sprake meer. De overheid richt zich op doelgroepen die te maken hebben met sociale en maatschappelijke achterstanden. Binnen het kader van de sociale vernieuwing blijft alleen nog jeugdhulpverlening over.
Conclusie Wanneer we in dit themanummer van Zicht de blik vestigen op het actuele jeugdbeleid in Nederland, is het goed om de hiervoor weergegeven ontwikkeling in het achterhoofd te houden. Van belang is dat de Nederlandse overheid in de jaren zestig heeft geprobeerd een alomvattend en breed jeugdbeleid van de grond te krijgen. Die poging faalde. Uiteraard zijn er verschillen tussen het hedendaagse jeugdbeleid en dat van vier decennia terug. Maar niet ontkend kan worden dat het huidige overheidsbeleid ten aanzien van jeugdigen sterk interventionistische trekken gaat vertonen. Op dit punt moeten wij op onze hoede zijn en lering trekken uit het verleden, om niet in dezelfde valkuil te trappen.
1 7
Accenten in hedendaags jeugdbeleid In deze bijdrage beschrijft drs. J.A. Schippers het jeugdbeleid in Nederland vanaf 2005. Duidelijk wordt dat de overheid een tweesporenbeleid volgt. Het ene spoor is preventie, het andere spoor is de jeugdzorg. Het beleid is echter niet altijd even consistent.
De laatste jaren voert de Nederlandse overheid voor de jeugd een tweesporenbeleid. Het ene spoor is preventie van jeugdproblematiek. Dit deel van het beleid wordt vooral behartigd door de lokale overheden, de gemeenten. Het andere spoor is de jeugdzorg, wat vooral door de provincies wordt uitgevoerd. De achterliggende gedachte van dit tweesporenbeleid is meer efficiëntie: wanneer de gemeenten hun preventieve beleid goed uitvoeren, is er minder geld nodig voor de (veel duurdere) jeugdzorg. In deze bijdrage worden vormen en accenten van het jeugdbeleid beschreven en van kritische kanttekeningen voorzien.
Preventief jeugdbeleid
Bezinning
Het preventieve jeugdbeleid dat door de gemeenten wordt uitgevoerd heeft drie doelstellingen: a) het versterken van de maatschappelijke positie van jongeren; b) het vergroten van de binding aan en de betrokkenheid bij de samenleving van de jeugd; en c) het toerusten van voorzieningen om uitval of ontsporing van jeugdigen te voorkomen. Veel beleidsterreinen van de gemeentelijke overheid zijn bij dit preventieve jeugdbeleid betrokken, zoals: welzijn, sport, jeugdgezondheidszorg, onderwijs en arbeidsbemiddeling. De verster-
1 8
z i c h t
Drs. J.A. Schippers, Directeur Guido de Brès-Stichting
2 0 0 7 - 3
king van het lokale jeugdbeleid is een goede zaak, omdat problemen van en met jongeren beginnen op de plaats waar zij wonen: in het gezin, op school, in de werkomgeving. Vaak komen problemen ook het eerst ter sprake bij voorzieningen die dicht bij huis zijn gesitueerd, zoals de huisarts, de leraar, de wijkagent of de (wijk)predikant. Het is van groot belang dat personen die deze beroepen of ambten uitoefenen goed worden toegerust zodat zij leren om signalen op te pakken en vroegtijdig herkennen dat een jongere met een probleem worstelt. Dat signaal of probleem kan heel uiteenlopend van aard zijn. De lokale overheid moet ervoor zorgdragen dat er een goede samenwerking en informatie-uitwisseling is tussen personen en instanties die verantwoordelijk zijn op de vier verschillende leefdomeinen van jeugdigen: gezin, school, buurt en werk. Ik loop deze vier domeinen langs. a) het gezin Ouders zijn de eerstverantwoordelijken voor opvoeding en vorming van hun kinderen. Ouders zullen dus ook als eerste ingeschakeld moeten worden op het moment dat er problemen zijn met bepaalde (groepen) jongeren. Het is een goede zaak wanneer een jongere een overtreding heeft be-
gaan, bijvoorbeeld verstoring van de openbare orde of vernieling van een bushokje, dat de ouders worden geïnformeerd en betrokken bij de straf of indien nodig bij begeleiding en zorg. In ernstige gevallen van ontsporing van de jongere kan het nodig zijn zorg aan de ouders aan te bieden in de vorm van specifieke opvoedingsondersteuning. Een ander, steeds vaker voorkomend verschijnsel is dat gemeente en/of politie moeten constateren dat jongeren aan zichzelf worden overgelaten door de ouders of dat de jongeren door wat voor oorzaken dan ook geen goede opvoeding gehad hebben. Schrijnend is het verhaal van een jongere die in dronken toestand ’s nachts ergens langs de weg gevonden werd en wiens ouders hem na een telefoontje van een voorbijganger niet gelijk wilden komen halen omdat ze zelf nog op een feestje waren. In dergelijke gevallen is opvoedingsondersteuning en het maken van afspraken met ouders noodzakelijk. Tegelijk is het de vraag in hoeverre zulke ouders hiervoor openstaan. Naast probleemjongeren zijn er namelijk ook probleem-ouders. b) onderwijs Vervolgens ligt er een grote verantwoordelijkheid bij het onderwijs om problemen bij jongeren vroegtijdig te signaleren. Zo kan voorkomen worden dat problemen onnodig verergeren en kan het beroep op de jeugdzorg zoveel mogelijk worden vermeden. Leraren en schooldirecteuren kunnen
een belangrijke rol spelen in het preventieve beleid, bijvoorbeeld als het gaat over voorlichting. Sommige Nederlandse gemeenten kennen een school-adoptieplan. Daarin wordt een school ‘geadopteerd’ door een politieagent die regelmatig de school komt bezoeken en voorlichtingslessen geeft. Daarnaast kan de gemeente scholen stimuleren om voorlichting te
tijdig, dat wil zeggen zonder diploma, de school verlaten. Daardoor wordt hun kans op het verkrijgen van een betaalde baan namelijk aanzienlijk kleiner. c) buurt of wijk Hoe brengen jongeren hun vrije tijd door in de buurt of wijk waar ze wonen? Zijn er goede voorzieningen voor (breedte)sport en
‘Schrijnend is het verhaal van een jongere die in dronken toestand ’s nachts ergens langs de weg gevonden werd en wiens ouders hem na een telefoontje van een voorbijganger niet gelijk wilden komen halen omdat ze zelf nog op een feestje waren.’
laten geven over de gevaren van alcohol, drugs, gokken, sexverslaving en harde muziek. Bij frequent schoolverzuim of vroegtijdig schoolverlaten door jongeren zullen scholen en de gemeente nauw samenwerken. Elke gemeente kent een leerplichtambtenaar die optreedt wanneer ouders hun kinderen niet naar school sturen, danwel wanneer leerplichtige jongeren spijbelen. Het is belangrijk dat de leerplichtambtenaar de oorzaak van het schoolverzuim achterhaalt. Achter het veelvuldig spijbelen kan een verborgen hulpvraag van de jongere schuilgaan! Het doel moet zijn dat jongeren niet voor-
z i c h t
2 0 0 7 - 3
ontspanning? In Nederland sporten jongeren steeds minder. Het project “Jeugd in beweging” wil daar verandering in brengen. Het komt ook vaak voor dat jongeren doelloos rondhangen in de buurt en als gevolg hiervan verkeerde dingen gaan doen. Dat kan uiteenlopen van het schoppen van lawaai, overmatig drankgebruik, het aanrichten van vernielingen of zelfs het plegen van inbraken of op andere wijze lastigvallen van medebewoners. Vaak ligt een ontoereikende opvoeding of een gebroken gezinssituatie ten grondslag aan dit problematische gedrag. Een gemeente moet daarom, in samenwerking met buurt-
1 9
werk en wijkagent, een goed veiligheids- en jeugdbeleid op touw zetten om jeugdcriminaliteit een slag voor te zijn en terug te dringen. d) werk Wanneer jongeren hun opleiding hebben voltooid, is het belangrijk dat zij zo snel mogelijk een betaalde baan vinden. Deelname aan het arbeidsproces bevordert immers een zelfstandig bestaan in de samenleving. Sinds 1998 is de Wet inschakeling werkzoekende (Wiw) van kracht. Het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) en de gemeentelijke overheid werken op grond van deze wet samen om de jeugdwerkloosheid aan te pakken. Voor een jongere die al een half jaar werkloos is, wordt een individueel traject opgesteld, gericht op toeleiding naar werk. Het volgen van een vakopleiding kan een onderdeel van het persoonlijke traject vormen. Ook is het mogelijk dat een jongere een baan krijgt aangeboden om werkervaring op te doen. Deze jongeren komen dan in dienst van de gemeente en worden voor maximaal een jaar gedetacheerd bij een werkgever tegen minimum jeugdloon. Intussen zoekt de jongere samen met het CWI naar een betaalde baan.
door de provincies en regionale overheden vorm gegeven. Eén van de nadelen van het Nederlandse systeem is de enorme versnippering van de jeugdzorg over allerlei verschillende instanties. Per 1 januari 2005 is daarom een nieuwe Wet op de jeugdzorg aangenomen die probeert een samenhangend en integraal wettelijk kader voor de jeugdzorg te bieden. Voor jongeren of ouders die hulp zoeken is er één regionaal of provinciaal loket gevormd voor alle vormen van Jeugdhulpverlening. Via dit bureau wordt de jeugdzorg in de provincie gecoördineerd. Een belangrijke vernieuwing is bijvoorbeeld dat de kinderbescherming nu geïntegreerd is in de provinciale en regionale bureaus voor Jeugdzorg. De provincies zijn ervoor verantwoordelijk dat er een voldoende aanbod is van jeugdzorg en jeugdhulpverlening. Daarnaast hebben zij tot taak dat de Jeugdzorg ook gemakkelijk toegankelijk is voor hulpvragers. Het huidige kabinet zet deze trend voort en wil komen tot de vorming van Centra voor Jeugd en Gezin in elke gemeente. Zie daarvoor de bijdrage van mr. drs. W.M.J. de Wildt en G. Leertouwer elders in dit nummer.
En nu de Jeugdzorg
Opmerkingen vanuit de Bijbel
Hiermee is het eerste spoor, het preventieve jeugdbeleid door de gemeenten, weergegeven. Over het tweede spoor, de jeugdzorg, kan ik aanmerkelijk korter zijn. Dat beleid wordt hoofdzakelijk
Wanneer het gaat over het thema jeugd- en jongerenbeleid is het allereerst van belang om na te gaan wat de Bijbel, Gods Woord, hierover zegt. De boeken Spreuken en Prediker geven veel wijze raadge-
2 0
z i c h t
2 0 0 7 - 3
vingen voor de jeugd. Salomo zegt bijvoorbeeld in Prediker 11 vers 9: “Verblijd u, o jongeling, in uw jeugd, en laat uw hart zich vermaken in de dagen van uw jongelingschap, en wandel in de wegen van uw hart en in de aanschouwing van uw ogen; maar weet dat God om al deze dingen u zal doen komen voor het gericht”. Op dezelfde wijze moeten alle bestuurlijke beslissingen getoetst worden aan Gods geboden, waarbij het hoofddoel is dat jongeren in hun leven antwoord kunnen geven op de roepstem van God en op de roeping om God en hun naaste lief te hebben. Veelzeggend zijn de woorden: “En gedenk aan uw Schepper in de dagen van uw jongelingschap voordat de kwade dagen komen en de jaren naderen, waarvan gij zeggen zult: ik heb geen lust in dezelve” (Prediker 12 vers 1). Zowel voor de jeugd als voor een politieke bestuurder geldt dat we erop moeten letten om voorzichtig te wandelen, niet dwaas, eigenwillig of onverstandig, maar luisterend naar de wil van God de Heere, zoals Paulus dat in het vijfde hoofdstuk van zijn Efeze-brief schrijft. De neiging van volwassenen om jongeren negatief te benaderen is al ter sprake gebracht. Opmerkelijk is dat gereformeerde predikanten uit de 18e eeuw juist met grote bewogenheid over de jeugd spreken. Ik denk dat dit een goede, vruchtbare houding is voor burgerlijke en kerkelijke bestuurders. Vanuit voorgaande summier weergegeven bijbelse uitgangspunten
hebben wij kritiek op het hedendaagse Nederlandse jeugd- en jongerenbeleid. Ik heb dit in de vier volgende punten samengevat. Ten einde niet in het negatieve te blijven steken, volgen ter afsluiting twee positieve suggesties.
Autonomie-denken Het belangrijkste punt waarop wij kritiek oefenen is het autonomie-denken. Mensen, ook jonge mensen, kunnen niet zelf bepalen wat goed of kwaad is. Dat wordt ons van buitenaf aangereikt via de Bijbel en de Tien Geboden, waarvan de samenvatting luidt dat we God zullen liefhebben boven alles en de naaste als onszelf. Uiteindelijk gaat het om de vraag of wij denken vanuit onszelf (egoïsme), vanuit de groep (collectivisme) of vanuit Christus. Een goed christenmens is een vrij mens over allen, maar tegelijk een dienaar van allen, zo schreef de hervormer Maarten Luther in 1520. Een waar woord, dat we ons wel elke dag mogen te binnen brengen. Voor het jongerenbeleid betekent dit dat wij erop gericht zijn om ze bij te brengen dat ze (1) tegenover Christus verantwoordelijk zijn voor alles wat ze doen; (2) dat ze niet alleen maar hun eigen wil of gedachte volgen, maar ook rekening houden met anderen om zich heen en (3) dat ze in het licht van de Bijbelse boodschap ook zelfstandig een mening kunnen en mogen vormen over hoe zij in het leven willen staan.
De sleutel ligt in het gezin Ons tweede punt van kritiek be-
treft de positie van het gezin in het Nederlandse beleid. Het is positief dat via opvoedingsondersteuning en gezinscoaches hulp wordt geboden aan probleemjongeren en probleemgezinnen. Intussen stimuleert diezelfde overheid gezinsontwrichtende maatregelen. Hierbij denken wij aan de druk om beide ouders zoveel mogelijk aan het arbeidspro-
menleving, kan zij zelfs met het beste jeugdbeleid niet veel bereiken.
Individualisering In de derde plaats bevordert de overheid teveel de individualisering. In toenemende mate ziet zij ouders als ‘partners’ uit zowel economisch als sociaal oogpunt. Het gezin is geen hechte economi-
‘Zolang de overheid niet écht investeert in het gezin als hoeksteen van de samenleving, kan zij zelfs met het beste jeugdbeleid niet veel bereiken.’
ces te laten deelnemen. De sollicitatieplicht geldt ook voor alleenstaande ouders met kinderen ouder dan vier jaar. De overheid wil blijkbaar dat moeders die jonge kinderen thuis hebben en verzorgen de arbeidsmarkt opgejaagd worden. Jeugd- en jongerenbeleid gaat daardoor lijken op dweilen met de kraan open. Maar het is moeilijk om in het huidige tijdsgewricht niet-christenen te overtuigen van het verband tussen enerzijds dit beleid dat er toe leidt dat het gezin geen veilige thuishaven meer is en anderzijds de problemen van sommige kinderen en jongeren. Onze stelling is helder: Jeugdbeleid staat of valt met het gezinsbeleid. Zolang de overheid niet écht investeert in het gezin als hoeksteen van de sa-
z i c h t
2 0 0 7 - 3
sche en sociale eenheid meer. Vervolgens redeneren veel mensen vanuit de vraag: “Wat heb ik eraan?”. De SGP pleit voor een mentaliteitsverandering waarbij allereerst de plichten van de ouders tegenover het kind centraal staan. Kinderen krijgen is ook: investeren in kinderen. Zij geven immers gestalte aan de toekomstige samenleving. Rondhangende jeugd wordt al snel als een probleem ervaren, ook als ze geen overlast veroorzaken. Goedbeschouwd berust deze ergernis op onzin, want het is van alle eeuwen dat de jeugd elkaar opzoekt.
Inconsistentie In de vierde plaats is er onvoldoende consistentie van beleid, en dan denken we bijvoorbeeld
2 1
aan de weekhartige aanpak van de drugs- en alcoholverslaving en de bestrijding van geweld in de media. Daardoor geraken veel jongeren geestelijk en fysiek aan lager wal. Hiermee hangt samen dat het jeugdbeleid teveel gericht is op het bestrijden van symptomen. Aan ontwikkeling van preventief jeugdbeleid wordt de laatste jaren hard gewerkt, maar het is naar mijn smaak nog te weinig verweven met de opvoedende taak van ouders. Binnen het gezin moet het jeugdbeleid allereerst gestalte krijgen door voldoende aandacht, liefde, geborgenheid en de overdracht van waarden en normen.
De taak van de kerken In positieve zin lijkt het mij voor de lokale situatie van belang te wijzen op de taak van de kerken bij het jongerenbeleid. In verschillende gemeenten is er sprake van periodiek overleg tussen de gemeentelijke overheid en de kerken. Daarbij dient ook het lokale jeugdbeleid expliciet ter sprake te komen. Het kerkelijke clubwerk voor jeugdigen kan een belangrijke preventieve werking hebben en ook bijdragen aan een vroegtijdige signalering van problemen in de thuissituatie. Traditioneel zijn de (bevindelijk)-gereformeerde kerken nogal gesloten van aard, in die zin dat zij jeugdwerk vooral organiseren voor de eigen jongeren. Juist in onze tijd zullen kerken meer moeten zoeken naar aanvullende, passende vormen van open jeugdwerk, bijvoorbeeld laagdrempelige bijeenkom-
2 2
sten waarvoor alle jongeren in het dorp (kerkelijk of niet-kerkelijk) worden uitgenodigd. Het is goed wanneer verschillende vormen van kerkelijk jeugdwerk een uitstraling hebben naar de gehele burgerlijke samenleving. Verder doet de kerk er ook goed aan om de jeugd positief tegemoet te treden. Spreek jongeren aan op hun talenten, mogelijkheden en verantwoordelijkheid. Schakel hen bijvoorbeeld in bij het opzetten van een website voor de kerkelijke gemeente. En laat bij het pastorale huisbezoek de jongeren en kinderen ook aan de beurt laten komen. Ambtsdragers mogen heel duidelijk zijn over de belangrijke vormende waarde van een hecht gezinsleven voor jongeren. Daarbij kan de schadelijke invloed van moderne media, zoals televisie en internet, openlijk ter sprake worden gebracht en een poging worden gedaan om een gesprek hierover op gang te brengen tussen jongere en oudere mensen. Het preventieve jongerenbeleid is met name voor de kerk en voor de lokale overheid van betekenis. Het gaat erom de situatie te vermijden dat men van incident naar incident hobbelt. Dan is het risico niet denkbeeldig dat men zich laat leiden door de gebeurtenissen. Wanneer groepen jongeren problemen veroorzaken in de burgerlijke of kerkelijke gemeente, is het goed met de jongeren zélf in gesprek te gaan om tot een oplossing te komen.
Jeugdgemeenteraad Voor het bevorderen van de binding aan de samenleving is het
z i c h t
2 0 0 7 - 3
aan te bevelen om jongeren te betrekken bij het gemeentelijke beleid. Naar mijn idee kun je daar al op vrij jonge leeftijd mee beginnen, bijvoorbeeld door het instellen van een jongerenraad of een jeugdgemeenteraad. Wanneer zaken of projecten in het dorp of de regio door jongeren zelf worden geïnitieerd of gerealiseerd, voelen ze zich er meer mee verbonden. Het vergroot ook hun verantwoordelijkheidsbesef. Uiteraard moet vooraf duidelijk aangegeven zijn wat het doel is van hun inbreng en wat de kaders zijn. Want als je aan jongeren vraagt ‘wat wil je’ dan is de kans aanwezig dat ze alleen maar dingen willen die niet te realiseren zijn. Maar zij kunnen zelf wèl het beste aangeven waar bijvoorbeeld een speeltuin of een jeugdhonk moet komen. In verschillende Nederlandse gemeenten functioneert al enige jaren een jeugdgemeenteraad. Er moeten wel duidelijke voorwaarden aan zo’n jongerenorgaan worden gesteld. De bevoegdheden, het budget en de (on)mogelijkheden van zo’n jeugdraad moeten duidelijk afgebakend zijn en met de jongeren gecommuniceerd worden. Wanneer de jeugdraad een goede binding heeft met de jeugd uit de hele gemeente, kan zij een belangrijke functie vervullen. Het is een manier om jongeren te leren medeverantwoordelijkheid te dragen voor een klein onderdeel van het beleid in het openbaar bestuur. De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de besluitvorming blijft uiteraard bij de gemeenteraad liggen.
De jeugd van tegenwoordig… daar valt mee te praten! Net als bij volwassen gevangenen is recidive bij jongere delinquenten een groot probleem. Mr. H. Barendrecht geeft een impressie van een project van Gevangenenzorg Nederland dat er op gericht is om jongeren verantwoordelijkheid te laten nemen voor hun eigen leven, hun daden in het verleden en hun toekomst.
Foto: De Gezinsgids
Mr. H. Barendrecht, directeur Gevangenenzorg Nederland
Bezinning
In de Justitiële Jeugdinrichting Teylingereind hebben acht jongens in de leeftijd van 16-18 jaar in de zomer van 2007 de S.O.S. cursus van Gevangenenzorg Nederland gevolgd. S.O.S. staat voor Spreken over Schuld. Het doel van de cursus is het nemen van verantwoordelijkheid, zowel naar het verleden als naar de toekomst. In overleg met de redactie van Zicht geven we een ‘ooggetuige’ verslag. Eerst volgt een korte introductie van de organisaties. Daarna volgt een impressie van de S.O.S.-cursus. Het artikel besluit met een conclusie.
Teylingereind Forensisch Centrum Teylingereind te Sassenheim1 is één van de 13 particuliere jeugdinrichtingen in ons land. Het valt onder de Frentrop Stichting. In Teylingereind verblijven 96 jongens en 24 meisjes tussen de 12 en circa 18 jaar. Ze zitten daar hun straf uit of wachten op een behandeling. Het is de rechter die dit gelast heeft. Teylingereind wil haar gasten structuur bieden en vaardigheden leren die van belang zijn om mee te doen in de Nederlandse samenleving. Het is een gesloten justitiële inrichting voor jongeren. Het voorkomen van ontsnappen is dus essentieel. Maar de kerntaak die Teylingereind voor zichzelf ziet is de opvoeding. Daartoe organiseert
z i c h t
2 0 0 7 - 3
ze onder meer trainingsbijeenkomsten waarin ze via de cognitieve Equip-methodiek een gedragsverandering bij de jongeren wil bewerkstelligen.
Gevangenenzorg Nederland Het bezoeken van gevangenen en hun familie is dagelijkse kost voor de ongeveer 300 vrijwilligers van Gevangenenzorg Nederland2. Jaarlijks gaat het om zo’n 2.000 bezoeken. De organisatie is erkend door het Ministerie van Justitie en heeft entree tot elke gevangenis in Nederland. Er wordt gewerkt vanuit een Bijbelse visie. De aansturing van de bezoek- en (arbeids)integratieprojecten vindt plaats door een staf van 10 personen te Zoetermeer. In 2005 is een start gemaakt met zogenaamde Herstelrechtprogramma’s. Naast het formele stafrecht wordt er gezocht naar een relationele manier om ‘af te rekenen’ met het verleden en te werken aan een nieuwe toekomst.
Samen een pilot In de zomer van 2007 vonden Teylingereind en Gevangenenzorg elkaar en werd de S.O.S. cursus vertaald naar een jeugdvariant. Hierbij was de Equip-trainer intensief betrokken. ’Jullie richten je op het hart. Jullie bereiken de jongeren veel dieper,’ aldus Roy van Berkum van Teylingereind.
2 3
De verwachting was dat de S.O.S. cursus een prima aanvulling zou zijn op de cognitieve training. Deze verwachting is royaal uitgekomen. We zijn in gesprek om de samenwerking te verdiepen en mogelijk zelfs te verbreden met bezoek en nazorg. Net als in het land van de volwassen gevangene is recidive een groot probleem. Ongeveer 60% gaat weer in de fout3. Er zitten ongeveer 3.000 jongeren in een jeugdinrichting.
Een verslag
moeilijk voor jou?” “Wat zou het voordeel kunnen zijn voor het slachtoffer als de dader om vergeving zou vragen?””Wat heeft de samenleving er mee te maken?”. Zoals gezegd ging het om vijf bijeenkomsten. Graag laat ik Esther Klaassen, consulent van Gevangenenzorg Nederland, aan het woord die als ooggetuige het volgende schrijft: ‘De allerlaatste sessie zijn vier deelnemers er vroeg bij. Ze hebben zich gedouched en nette kleren aangetrokken. Ze zitten al om tien over negen wat onwennig op hun stoel in de kring die groter is dan in de voorgaande bijeenkomsten. Wie zullen er allemaal komen? En wat zou men van hun werkstuk vinden? Spannend!
Samen met vrijwilligers van Gevangenenzorg hebben een achttal jongeren tussen de 16 en18 jaar in vijf bijeenkomsten nagedacht en gesproken over schuld, slachtoffers en samenleving. Centraal thema is het nemen van verantwoordelijkheid. Eventueel kan dat gevolgd worden door een daad van herstel. Het project is geïnspireerd op de ontmoeting tussen Zachéüs en Jezus. Als Zachéüs zijn verantwoordelijkheid verstaat, geeft hij de helft van zijn goederen aan de armen en, zo zegt hij tegen Jezus ‘indien ik iemand iets door bedrog ontvreemd heb, dat geef ik vierdubbel weder’ (Lucas 19:8). Waarlijk niet gering! De jongeren gingen onder andere aan de slag met vragen als “Wíe zijn er getroffen door het delict van Zacheüs en hóe zijn ze getroffen?” “Wat is een slachtoffer?” “Hoe voelt een dader zich en hoe een slachtoffer?” “Wat zie jij als de oorzaak van jouw delict?” “Wil jij verantwoordelijkheid nemen voor wat je hebt gedaan? Wat is hierin
Als iedereen binnen is, kijken we de kring rond: 8 jonge deelnemers, groepsleiding, familie, de voltallige directie, de herstelconsulente, de dominee, de trainer, de cursusleiding. Een hele club! Iedereen luistert geïnteresseerd naar de cursusleider die de afgelopen sessies nog eens samenvat met behulp van een PowerPoint presentatie. Een jongere kijkt achter zich om te zien of zijn werkstuk nog steeds goed op de verwarming ligt. Soedi en Maik4 stompen elkaar even in de zij. Dan krijgen de deelnemers de gelegenheid hun symbolische daad van herstel te presenteren aan de groep. Na een paar keer de opmerking “Ik niet als eerste hoor!” staat Rick op. Hij zegt dat hij een schilderij heeft gemaakt om aan Brenda te geven. Zij heeft tijdens de cursus verteld wat haar
2 4
z i c h t
2 0 0 7 - 3
als slachtoffer van criminaliteit is overkomen en wat dat met haar heeft gedaan. Rick zegt dat hij het heel erg vindt voor Brenda en dat hij een schilderij voor haar heeft gemaakt om haar te bemoedigen. Het schilderij heet ‘Na regen komt zonneschijn’. Hij wil haar ook laten weten dat hij nu veel beter snapt wat een slachtoffer voelt. Ook alle andere jongens komen aan de beurt. Mohammed presenteert niet alleen zijn werkstuk, maar bedankt ook de cursusleiding hartelijk voor alles wat ze hebben geleerd. “Ik weet nu dat ik echt anders moet gaan doen. Deze weg leidt nergens toe. Ik ben blij met jullie hulp.” Hij krijgt een compliment voor zijn mooie toespraak, waarop hij verzucht: “Ik was zénuwachtig man!” Het is voor de jongens een heel proces geweest om zich niet alleen in daders en slachtoffers te verdiepen, maar ook na de denken over wat het voor henzelf betekent en wat het hen doet. Wat vinden ze moeilijk als het gaat om hun delict en de uitwerking daarvan op anderen? Durven ze te werken aan herstel? Dezelfde Mohammed van de mooie toespraak komt na afloop van de sessie met een bekentenis: ”Ik heb de ramen van een kerk ingegooid, en dat heb ik nooit toegegeven. Nu zie ik dat ik daar ook slachtoffers heb gemaakt. Ik wil het graag goed gaan maken.” “Voor de hele gemeente?” Ja,, ik wil het aan iedereen laten weten.” “Op zondagmorgen in een dienst?” “Ja, ik vind het
heel eng, maar ik voel dat ik dit moet doen. Willen jullie me helpen?” Bij het invullen van de evaluatie krijgen Rick en Lenn een meningsverschil. ‘Door SOS is mijn houding tegenover mijn familie en vrienden veranderd’ is één van de vragen. ‘Ja’, ‘een beetje’, ‘nee’ of ‘weet niet’ kunnen ze aankruisen. Rick kruist ‘ja’ aan. Hij zegt: “Nu zie ik dat mijn familie ook slachtoffer is van mijn daden. Ze hebben het niet gemakkelijk gehad met mij. Ik wil dat echt veranderen. Ik wil mijn verantwoordelijkheid gaan nemen”. Hij vindt dat Lenn ook ‘ja’ moet aankruisen. Maar Lenn ziet het anders. Hij zegt: “Ik had vóór deze cursus daar al over nagedacht en ben al gaan veranderen. Dus, er is wel veel veranderd bij mij door de cursus, maar niet dit.” Ze roepen mijn hulp in: is het nu ‘ja’ of ‘nee’? Ik leg uit dat iedereen voor zichzelf weet wat hij van de cursus heeft ge-
leerd en wat er veranderd is. Dat kan per persoon verschillend zijn. Oké, ze knikken, Lenn kruist ‘nee’ aan, en Rick legt zich daarbij neer”.
Conclusie Teylingereind, Gevangenenzorg Nederland en last but not least de deelnemers zijn zeer enthousiast. Lenn schrijft onder aan zijn evaluatieformulier: “Ik vond dat de groepsleiding en de cursusleider het heel goed hebben gedaan. En mijn best veel hebben geleerd.” Bouhim schrijft: “Ik heb een heel ander beeld gekregen van de slachtoffers”. Jerry schrijft: “Ik vond het een goeie les en ik het een hele boel dingen geleerd en ga zo door met jullie werk groetjes Jerry”. Volgens Teylingereind is niet zozeer de opvoedingsproblematiek veranderd, maar zijn de jongeren mondiger en assertiever geworden. Meer keuzevrijheid vraagt om meer bagage. Vooral kwetsbare jongeren gaan onderuit. Deze jongeren
z i c h t
2 0 0 7 - 3
hebben behoefte aan vaardigheden en aandacht, aan mensen die met verstand en oprechte liefde hen willen omringen. De natuurlijke inbreng van vrijwilligers overbrugt de kloof tussen het verstand en het hart. Gevangenenzorg Nederland werkt met het begrip ‘barmhartige gerechtigheid’. Het Bijbelse begrip gerechtigheid heeft enerzijds een straffend aspect, en anderzijds een barmhartigheids aspect. Dat is het unieke van het christelijke geloof. Het één mag overgelaten worden aan de overheid, het ander betracht worden, in dankbaarheid en bescheidenheid. Welk mens heeft geen strafblad?! Met de jeugd valt te praten, zeker als we onszelf en onze tijd geven. Gevangenenzorg, doen we samen! 1 Zie verder www.teylingereind.nl 2 Zie verder www.gevangenenzorg.nl 3 Zie het WODC-onderzoek ‘Strafrechtelijk recidive van jongeren uit justitiële jeugdinrichtingen’ van Wartna c.s. september 2006 4 De namen van de deelnemers zijn gefingeerd.
2 5
Het gezinsgelaat van Balkenende IV
Boegbeeld of januskop? Meer aandacht voor gezinsbeleid is broodnodig. Maar leidt deze ook tot een juiste waardering en een goed gezinsbeleid? Willem de Wildt en Gijsbert Leertouwer zijn kritisch over het gezinsbeleid van het kabinet Balkenende-IV. Het laat twee gezichten zien, en heeft zo meer trekken van een Januskop dan van een boegbeeld.
Actualiteit
De vraag naar een goed gezinsbeleid is van alle tijden. Ook de filosoof Plato hield zich in zijn Politeia reeds bezig met de vraag welke ‘gezinsvorm’ het beste was voor de staat om uiteindelijk de gemeenschap gelukkig te maken. Hij schrijft: ‘We zijn het er dus over eens dat een gemeenschap pas ideaal is als […] de opvoeding niet meer de zaak is van een ouderpaar, maar van de gehele gemeenschap (…)’1 Discussie over de inmenging van de gemeenschap in de opvoeding van kinderen vond blijkbaar al eerder dan de dagen van minister Rouvoet plaats. Het is een verdienste van het kabinet Balkenende-IV dat er plaats is ingeruimd voor een Minister voor Jeugd en Gezin. In het vorige decennium werd fractievoorzitter Heerma van het CDA nog weggehoond toen hij een pleidooi hield voor gezinsbeleid. Sindsdien is er als gevolg van gezinsdrama’s, toenemende jeugdcriminaliteit en een toegenomen vraag naar jeugdzorg veel veranderd. Er is begrip gekomen voor de vraag naar een goed gezinsbeleid. Hoewel het begrip ‘spruitjeslucht’ nog niet volledig is verdwenen uit de politieke arena, moeten anno 2007 juist die Kamerleden zich verdedigen die geen gezinsbeleid willen. Andere tijden lijken om andere zeden te vragen.
2 6
z i c h t
Mr. Drs. W.M.J. de Wildt en G. Leertouwer Beleidsmedewerkers bij de SGP-fractie in de Tweede Kamer
2 0 0 7 - 3
Alle kansen voor alle kinderen Wat speelt er eigenlijk allemaal op dit beleidsterrein? Welke maatregelen wil Minister Rouvoet nemen? De SGP-fractie in de Tweede Kamer heeft met de nodige spanning uitgezien naar het beleidsprogramma van deze minister. Vlak voor de zomer presenteerde hij dit programma onder de titel ‘Alle kansen voor alle kinderen’.2 Het programma bestaat uit drie pijlers. De eerste pijler is dat opgroeien zoveel mogelijk in het gezin plaatsvindt om kinderen een stabiele basis te bieden. Het kabinet stelt dat om die reden een gezinsvriendelijk beleid nodig is. Kenmerkend hierbij is dat het de overheid niet uitmaakt of dit een gezin met één of twee ouders is, van gelijk of verschillend geslacht. Deze pijler wordt geconcretiseerd in de vorming van Centra voor Jeugd en Gezin en het beschikbaar stellen van een kindgebonden budget. In de tweede pijler staat de omslag van zorg achteraf naar preventie vooraf centraal. Het kabinet vindt dat we ‘de (soms nog lichte) problemen van kinderen en gezinnen zo vroeg mogelijk moeten opsporen om ze vroegtijdig te verhelpen.’3 Door preventie wil het kabinet voorkomen dat kinderen zwaardere problemen ontwikkelen. Belangrijke maatre-
gelen in deze pijler zijn een risicoinventarisatie van opgroei- en opvoedproblemen en de vorming van een Elektronisch Kinddossier. Ten slotte geeft het kabinet in de derde pijler aan dat de vrijblijvendheid voorbij is. Ouders moeten volgens het kabinet gedwongen kunnen worden om hulp te aanvaarden voor een betere opvoeding. Ook de jongeren zelf kunnen gedwongen naar heropvoedingskampen worden gestuurd wanneer zij af dreigen te glijden naar de criminaliteit. Een andere maatregel is dat er één hulpplan moet komen per gezin als er meer hulpverleners bij een gezin betrokken zijn. Zo wordt voorkomen dat hulpverleners langs elkaar heen werken.
Strijdige perspectieven De SGP-fractie vindt het erg positief dat er door de beleidsbrief van de minister meer aandacht is gekomen voor gezinsbeleid. Die aandacht is broodnodig. Meer aandacht betekent echter niet automatisch een juiste waardering en een goed gezinsbeleid. Het merkwaardige aan het gezinsbeleid van dit kabinet is dat het twee gezichten laat zien: met de ene hand wordt gegeven wat met de andere hand wordt genomen. Wat het boegbeeld moest zijn, is een Januskop gebleken. In het beleidsprogramma Jeugd en Gezin vinden we de lichtzijde van de kabinetsvisie: ‘ten eerste geven we het gezin opnieuw de belangrijke positie die het in de opvoeding heeft’.4 Of, zoals het coalitieakkoord het zegt: ‘Het ge-
‘Juist dit kabinet, dat zegt het gezin centraal te stellen, zet forse stappen om de laatste resten van het kostwinnersprincipe uit de belastingwetgeving te breken.’ zin is van grote waarde. In het gezin worden kinderen opgevoed, wordt geborgenheid geboden en worden essentiële waarden en normen voorgeleefd en overgedragen aan volgende generaties. Ouders moeten daar voldoende tijd, middelen en vaardigheden voor hebben. Er zal een gezinsvriendelijk beleid worden gevoerd dat erop gericht is dat te bevorderen.’5 Dit is het veelal positieve gezicht van het kabinetsbeleid dat vooral in het beleidsprogramma Jeugd en Gezin zichtbaar wordt. De schaduwzijde van het kabinetsbeleid vinden we vooral in andere beleidsstukken. Dit kabinet is namelijk ook het kabinet dat stevig investeert in (verplicht aangeboden) buitenschoolse opvang. Elke school moet als er vraag is bij de ouders een regeling treffen zodat kinderen buiten de schooltijden ook op school of in een instelling voor kinderopvang kunnen blijven. Het is de ambitie van dit kabinet nog meer moeders de markt op te drijven uit economische motieven. Naast stimulerende maatregelen voor kinderopvang schaft het kabinet daarom ook in betrekkelijk korte tijd de overdraagbare heffingskorting voor niet-werkende partners af. Alleenverdieners- of kostwinnersgezinnen gaan er hierdoor na verloop
z i c h t
2 0 0 7 - 3
van tijd zo’n 2000 euro per jaar op achteruit! Dit is het negatieve gelaat van het kabinetsbeleid op het terrein van het gezin. Dat is vooral te vinden in het Belastingplan6 en de Begroting van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, waar kinderopvang onder valt. Dat de in het regeerakkoord gezette stap om de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting af te schaffen de eerste stap was van een nieuwe bezuinigingsronde wordt meteen duidelijk wanneer we het regeerakkoord vergelijken met het Belastingplan 2008. Eerst zou de afbouw beginnen in 2011, nu in 2009. Eerst zou de afbouw zich uitstrekken over 20 jaar, nu over 15 jaar. Eerst zouden ouders van kinderen tot en met zes jaar worden ontzien, nu de ouders van kinderen tot en met vijf jaar. Op drie fronten is er dus extra beknibbeld.7 De twee gezichten van het kabinetsbeleid vormen samen één Januskop. Het is opvallend dat juist dit kabinet, dat zegt het gezin centraal te stellen, forse stappen zet om de laatste resten van het kostwinnersprincipe uit de belastingwetgeving te breken. Ondanks de mooie woorden over combinatie van arbeid en zorg wordt er financieel veel gedaan om ouders bij hun kinderen weg
2 7
te houden. Ook stimuleert het kabinet nog eens stevig dat kinderen lange dagen naar de kinderopvang kunnen gaan. Rechtsfilosoof Kinneging stelde een half jaar geleden in een artikel in NRC Handelsblad: ‘Werk is wel belangrijk, maar er zijn belangrijker dingen in het leven: de kinderen horen daar zeker toe.’8 Het kabinetsbeleid wekt de tegenovergestelde suggestie: ‘Kinderen zijn wel belangrijk, maar zelfontplooiing is nog belangrijker.’ De SGP voelt zich beter thuis bij de woorden van Kinneging.
Kindgebonden budget Met het wetsvoorstel9 om een kindgebonden budget in te voeren lijkt het nieuwe kabinet een
koord beloofde ‘gefaseerd additioneel budget’ voor het kindgebonden budget.10 Dat zag er positief uit. Er werd alleen niet bij verteld dat dit extra geld bij de kinderbijslag vandaan komt en ook nog eens vergezeld gaat van een extra bezuiniging op de kinderbijslag van 100 miljoen euro.11 De gedachte dat het huidige kabinet gezinnen financieel meer zou gaan steunen, blijkt helaas niet juist te zijn. Dit is een gemiste kans, zeker wanneer we de betrekkelijk magere ondersteuning van gezinnen in Nederland vergelijken met die in andere Europese landen.12 Belangrijker nog dan extra budget voor ondersteuning van gezinnen is de vraag of het kindgebonden budget ook is wat het bedoelde te
‘De gedachte dat het huidige kabinet gezinnen financieel meer zou gaan steunen, blijkt helaas niet juist te zijn.’ belangrijke stap te zetten om het verkiezingsprogramma van de SGP te realiseren. Iedere ouder krijgt in 2008 per gezin een bepaald bedrag in handen dat afhankelijk is van het inkomen. Dat bedrag is een omzetting van de fiscale kinderkorting zoals die tot en met dit jaar geldt. Het enige verschil is dat het kindgebonden budget per 2009 zal gelden voor ieder kind. De hoogte daarvan is nog niet bekend, evenmin is duidelijk of het bedrag voor ieder kind gelijk zal zijn. Het regeerak-
zijn. Zowel de SGP als regeringspartij ChristenUnie wil al jaren een kindgebonden budget om ouders meer keuzevrijheid te bieden bij de zorg voor en de opvoeding van hun kinderen. In het overheidsbeleid is echter de drang voor beide ouders om te gaan werken steeds groter geworden. Op veel manieren wordt het tweeverdienerschap fiscaal bevoordeeld. De SGP-fractie wil juist dat het geld dat nu gaat zitten in de stimulering van kinderopvang en de fiscale combinatiekorting ten
2 8
z i c h t
2 0 0 7 - 3
goede komt aan alle ouders.13 Alleen op die manier kunnen ouders echt een eigen keuze maken of zij hun kinderen thuis opvoeden of dat zij hun kinderen naar de betaalde kinderopvang brengen. Het huidige regeringsbeleid en het door de Tweede Kamer aangenomen wetsvoorstel over het kindgebonden budget gaan echter aan deze keuzevrijheid voorbij. Het wetsvoorstel is geen principiële koerswijziging, maar vooral een technische correctie.
Overheid als opvoeder?! De financiële inmenging in de keuzes die ouders maken rond gezin en opvoeding gaan intussen vergezeld van een verdergaande overheidsinvloed op de opvoeding als zodanig. Gelukkig blijven we nog ver van Plato’s gemeenschappelijke opvoeding, maar de door het kabinet gemaakte keuzes zijn wel een breuk met het verleden. De opvoeding was in de eerste plaats een zaak van de ouders en in het verlengde daarvan de school en de kerk. De breuk met het verleden werd tijdens een recente toespraak in de Verenigde Staten aangegeven door minister-president Balkenende. Hij stelt: ‘In Nederland zijn we ervan overtuigd dat ook de overheid één van de partners is bij het opvoeden van kinderen. Deze houding betekent een breuk met het verleden. Waar in het verleden de autonomie van het gezin bijna onaantastbaar leek, kiest de huidige regering voor een andere benadering. We zijn de vrijblijvendheid voorbij.’14
De omslag in het denken over het gezins- en jeugdbeleid is voor een deel te verklaren en te begrijpen uit de diverse droevige gevallen van kindermishandeling en kinderdoding die Nederland in de achterliggende jaren hebben opgeschrikt. Minstens zo belangrijk is echter dat het huidige kabinet meer dan veel voorgaande kabinetten uitgaat van maakbaarheid van de samenleving. De staat krijgt in een dergelijke visie automatisch meer zeggenschap over het privé-leven. De SGP is dan ook erg benieuwd naar de toegezegde uitleg van minister Rouvoet over de relatie tussen zijn gezinsbeleid en zijn visie op de soevereiniteit in eigen kring.
vier jaar na de geboorte een risico-inventarisatie van opgroei- en opvoedproblemen gemaakt door de jeugdgezondheidszorg en wordt waar nodig hulpverlening ingezet.’15 De SGP heeft hier in een debat met minister Rouvoet vraagtekens bij gezet. Het lijkt er sterk op dat het van de keuzes van de melder afhangt of iets als een risicosignaal wordt geregistreerd. Niet uit te sluiten valt dat een van de gemiddelde Nederlandse opvoeding afwijkende stijl van opvoeden of door ouders gemaakte keuzes door een hulpverlener als een risicosignaal wordt gemeld. De SGP vindt dat er alleen meldingen moeten worden gedaan bij problemen die echt in de richting
ving, te gemakkelijk genegeerd worden. Ook zou het goed zijn om na te denken over de vraag of de geheimhoudingsplicht van artsen geen te grote belemmering vormt voor het voorkómen van kindermishandeling. De gedachte van de risico-analyse gaat er teveel vanuit dat elke vorm van kindermishandeling een gevolg zou zijn van nalatigheid van de overheid. Het wezen van het kwaad in de mens wordt daarbij miskend. Hoe moeilijk de constatering ook is: niet iedere kinderdoding kan worden voorkomen, ook al is er een risico-analyse. Bovendien is een bepaalde risicofactor die zich voorgedaan heeft in één geval van kinderdoding niet automatisch een bewijs
Risico-analyse is risico Het kabinetsbeleid moet in de eerste plaats uitgaan van de belangrijke taak van ouders om hun kinderen zelf op te voeden. Dat vraagt om een (cultureel) klimaat waarin kinderen tijd, liefde, aandacht en geborgenheid ervaren. Dat is geen garantie voor succes, maar wel een noodzakelijke basis voor een gezond gezinsklimaat. De overheid moet zich alleen met gezinnen bemoeien als er daadwerkelijk sprake is van laakbare of zelfs strafrechtelijk verboden zaken. Overheidsingrijpen in het gezinsleven moet daarom niet te gemakkelijk plaatsvinden. Vanuit dit basisprincipe is de SGP krtisch over het kabinetsvoorstel om een risico-analyse te maken van alle kinderen in Nederland. In het beleidsprogramma staat: ‘Voor elk kind wordt in de eerste
‘Het huidige kabinet gaat uit van maakbaarheid van de samenleving. De staat krijgt dan automatisch meer zeggenschap over privé-leven.’ van kindermishandeling dreigen te gaan. Zo’n alarmeringssysteem is zinvoller dan een grote vergaarbak van allerlei gegevens die voortkomt uit een algemene risico-analyse. Signalering van problemen door mensen in de omgeving zou wel eens veel effectiever kunnen zijn. Het zou goed zijn als de overheid serieus nadacht over mogelijkheden om het meldpunt kindermishandeling te verbeteren. Het lijkt er wel eens op dat mensen die serieuze zorgen hebben over een kind uit hun omge-
z i c h t
2 0 0 7 - 3
dat iedereen met diezelfde risicofactor ook zijn kind zal doden. Docent pedagogiek Levering stelt zich terecht teweer tegen de bewering van de Rotterdamse wethouder Geluk dat er 6000 ‘Maasmeisjes’ zijn: ‘Omdat er 6000 kinderen zijn die hetzelfde risicoprofiel hebben als voor dat Maasmeisje gemaakt zou zijn. Maar het is gelukkig volkomen onjuist om te suggereren dat die 6000 eenzelfde lot zou wachten.’ 16 Uiteraard is het van belang dat er goed zicht is op de hulpverleners
2 9
‘Het kabinet miskent de oorzaken van problemen met jongeren. Het beleid blijft steken in symptoombestrijding.’ die in een bepaald gezin actief zijn. Hulpverleners moeten van elkaar weten dat zij in een gezin komen en moeten ook in staat gesteld worden met elkaar te overleggen als er eenmaal problemen zijn. Voorkomen dient te worden dat door slechte registratie volledig langs elkaar heen wordt gewerkt. Naast goede begeleiding van kinderen met problemen op scholen moet er ook een betere overdracht zijn van de ‘probleemdossiers’ van het basis- naar het voortgezet onderwijs. Als er op de basisschool bepaalde zorgen zijn over een kind of zijn sociale omgeving, dan zou het goed zijn als in het vervolgonderwijs het wiel niet opnieuw uitgevonden moet worden. Ook die afstemming blijkt in de praktijk niet standaard plaats te vinden.
Bundeling van krachten Opvoedingsondersteuning aan ouders kan een zinvolle mogelijkheid zijn om ouders die problemen ervaren bij de opvoeding een steun in de rug te geven. Het is daarom positief dat het kabinet voorstelt om Centra voor Jeugd en Gezin te vormen. Een dergelijk centrum biedt ouders een mogelijkheid om zélf – met hulp van anderen – hun opvoeding te verbeteren. Dit centrum moet een daadwerkelijke poging zijn om de diverse bij de jongeren betrokken organisaties – onder meer GGD,
3 0
jeugdzorg, maatschappelijk werk, scholen – bij elkaar te brengen. Het moet niet de zoveelste instelling zijn die zich met jeugd en gezin bezighoudt. Gebrek aan afstemming en onbekendheid met de diverse organisaties die er zijn om hulp te bieden aan ouders moet worden voorkomen. De voorkeur van de SGP gaat er naar uit de Centra voort te laten komen uit de bestaande organisaties, zodat er geen onnodige systeemwijziging nodig is. Een duidelijke locatie – één loket - waar ouders terecht kunnen met hun vragen en verzoeken om hulp verbetert de zichtbaarheid. Wanneer ouders steeds doorverwezen worden, kan dat immers tot gevolg hebben dat zij hun verhaal of probleem voortdurend opnieuw moeten vertellen. Juist in kwetsbare situaties schrikt dat af.
Conclusie Winstpunt van het huidige kabinetsbeleid is dat het belang van het kind, de opvoeding en het gezinsbeleid weer hoog op de agenda staan. Ten opzichte van eerdere kabinetten is dit een mooie verbetering. Het is ook bittere noodzaak. Ouders en kinderen in nood verdienen hulp van de overheid. De SGP pleit hierbij voor een nuchtere benadering, zonder bureaucratische rompslomp. Het is ronduit jammer dat het kabinet de oorza-
z i c h t
2 0 0 7 - 3
ken van de problemen met jongeren miskent. De wortels blijven ongemoeid en het beleid blijft steken in symptoombestrijding. De verantwoordelijke missie van de ouders moet weer werkelijk serieus worden genomen. Wanneer het kabinet haar dubbele agenda laat schieten, kan minister Rouvoet met eer het gezicht van het Nederlandse gezin genoemd worden.
Noten 1. Plato, Politeia, 543A, www.arsfloreat.nl. 2. Alle kansen voor alle kinderen, Programma voor Jeugd en Gezin, Kamerstukken II, 20062007, 31001, nr. 5 (bijlage). 3. Kamerstukken II, 2006-2007, 31001, nr. 5 (bijlage), blz. 6. 4. Kamerstukken II, 2006-2007, 31001, nr. 5 (bijlage), blz. 4. 5. Kamerstukken II, 2006-2007, 30891, nr. 4, blz. 23. 6. Kamerstukken II, 2007-2008, 31205, nr. 3, blz. 24. Het kabinet spreekt in dit Belastingplan eufemistisch over ‘versobering uitbetaling algemene heffingskorting’! 7. Vergelijk Kamerstukken II, 2006-2007, 30891, nr. 4, blz. 19 met Kamerstukken II, 2007-2008, 31205, nr. 3, blz. 24. 8. Andreas Kinneging, ‘Denk eerst aan je kinderen voordat je jezelf wilt ontplooien’, NRC Handelsblad, 21/22 april 2007, blz. 15. 9. Kamerstukken II, 2006-2007, 30912. De Eerste Kamer zal dit wetsvoorstel naar verwachting plenair behandelen op dinsdag 30 oktober 2007. 10. Kamerstukken II, 2006-2007, 30891, nr. 4, blz. 23. 11. Rijksbegroting 2008, Kamerstukken II, 31200 XVII, nr. 2, blz. 34. Die bezuiniging is overigens bij de Algemene Politieke Beschouwingen na Prinsjesdag weer ingetrokken. 12. Vergelijk Goedgezinde politiek, Nederlands gezinsbeleid in Europees perspectief van H.J. Hooglander ea., Gouda, 2006, hoofdstuk 4. 13. Naar eer en geweten, verkiezingsprogramma SGP 2006-2011, blz. 68; Goedgezinde politiek, blz. 94 en 111. 14. Toespraak J.P. Balkenende, Respect for the child: bringing up children in a changing World, lezing bij de Global Creative Leadership Summit van de Louise T. Blouin Foundation, New York, 25 september 2007, www.minaz.nl. 15. Kamerstukken II, 2006-2007, 31001, nr. 5 (bijlage), blz. 6. 16. ZieHarriët Salm, ‘De heilloze weg van Rouvoet’, Trouw, 19 juli 2007, blz. 5.
Zorg voor jeugd voortvarend oppakken Terwijl minister Rouvoet druk bezig is om in alle gemeenten een Centrum voor Jeugd en Gezin van de grond te tillen, bestaat er in Gorinchem al een jeugdzorgcentrum. Wethouder Akkerman schrijft over het hoe en waarom van het Gorinchemse Centrum voor Jeugd en Gezin avant la lettre.
Het is een beeld dat we allemaal wel kennen. De verjaardagstaart, klaar om mooi opgemaakt te worden, gesneden en de punten zijn alvast iets uit elkaar gehaald. De slagroom gaat op de taart maar van de hagelslag valt een deel tussen de punten door. Dit beeld is jammer genoeg te vaak van toepassing op de jeugdzorg in Nederland. Er zijn heel veel organisaties werkzaam op het terrein van de jeugdzorg. Allemaal met hun eigen vakkennis en vaardigheden. Maar er zijn te veel voorbeelden waarbij een jongere die problemen heeft ‘als een hagelslagkorrel’ tussen de ‘taartpunten’ van de zorg doorvalt. De trieste voorbeelden daarvan zijn maar al te bekend.
Problemen niet afschuiven
H. Akkerman, Wethouder Jeugd van de Gemeente Gorinchem
Bezinning
In Gorinchem is het gelukt om alle organisaties en instellingen die (ook) bezig zijn met jeugd, scholen, leerplicht, sociale dienst, club- en buurthuiswerk, enzovoorts, rondom dit vraagstuk om de tafel te krijgen en vervolgens afspraken te maken. Al deze organisaties hebben met jongeren te maken. Gelukkig gaat het met het overgrote deel van de jongeren in Nederland heel goed. Maar daar zijn uitzonderingen op. En juist daarom moeten instellingen, begeleiders en hulpverleners alert zijn. De eerste afspraak met de Gorinchemse organisaties en in-
z i c h t
2 0 0 7 - 3
stellingen is dat ze zich als doel stellen tijdig te signaleren wanneer het met een jongere niet goed gaat. En vervolgens geldt de regel dat de organisatie ‘probleemeigenaar’ blijft tot er daadwerkelijk overdracht kan plaatsvinden naar een instelling die is ingericht voor de juiste hulp aan deze jongere. Dit zijn eenvoudige afspraken en niet bekrachtigd door een samenwerkingsovereenkomst. Maar wel met de afspraak er bij dat organisaties hierop aan te spreken zijn. Daar komt dan de regierol van de wethouder Jeugd bij kijken. Tot nu toe lijkt dit vruchten af te werpen in Gorinchem.
Alle jeugdzorg in één centrum Dat laatste komt mede doordat er in Gorinchem een jeugdzorgcentrum is. Een Centrum voor Jeugd en Gezin avant la lettre. De initiatiefnemers van dit centrum waren de Rivas Zorggroep, De Grote Rivieren (riagg) en Bureau Jeugdzorg. Wat dragen deze drie initiatiefnemers bij aan het jeugdzorgcentrum? Allereerst biedt Rivas Zorggroep in of vanuit het centrum jeugd- en schoolmaatschappelijk werk aan. Verder zorgt Rivas ook voor directe en vrij toegankelijke hulpverlening voor ouders en hun kinderen met opgroei- en opvoedingsvragen. Ten tweede: De Grote Rivieren, een organisatie voor geestelijke ge-
3 1
zondheidszorg in onze regio. Binnen het jeugdzorgcentrum is de afdeling Ambulant voor jongeren actief. Met name dus voor jongeren met psychische of gedragsproblemen. In de derde plaats is Bureau Jeugdzorg er voor vragen rond opvoeding en opgroeien van kinderen en jongeren tot 18 jaar. Ouders en mensen die beroepsmatig met jongeren omgaan, maar ook kinderen en jongeren zelf, kunnen bij Bureau Jeugdzorg terecht. Gezamenlijk wordt dan besproken welke hulp geboden kan worden.
De initiatiefnemers kwamen bij de gemeente aankloppen omdat ze in één gebouw gehuisvest wilden worden. Aan die vraag hebben we kunnen voldoen. Bovendien vond ik als wethouder onderwijs dat leerplicht ook bij dit initiatief thuishoort. Daarom is ook het Regionaal Bureau Leerplicht in het centrum gehuisvest. En enige tijd later is het (met zachte, doch stevige aandrang) ook gelukt om het Zorgloket voor Risicoleerlingen in het Gorinchemse jeugdzorgcentrum onder te brengen. Het Zorgloket voor Risicoleerlingen in het
Voortgezet Onderwijs heeft als doel het voorkomen van voortijdig schoolverlaten. Het Zorgloket is werkzaam voor het voortgezet onderwijs in de regio Gorinchem en Leerdam. Wanneer een school de juiste zorg niet in eigen huis kan aanbieden, neemt de school contact op met het Zorgloket voor Risicoleerlingen. Vanuit het Zorgloket kan er (indien nodig) aanvullend onderzoek worden uitgevoerd, en wordt een leerling besproken in het Multi-Disciplinair team. Het Zorgloket geeft advies en stelt eventueel een behan-
Goede hulp op het juiste moment... Mariska is een meisje van 7 jaar. Zij is misbruikt toen zij drie was. Mariska laat op school seksueel grensoverschrijdend gedrag naar andere kinderen toe zien. Moeder weet niet wat zij daar mee moet doen. Ook de school zit met de handen in het haar. Daarom is schoolmaatschappelijk werk van de Rivas Zorggroep ingeschakeld. Diverse ouders hebben over Mariska geklaagd. Ouders vinden dat Mariska van school af moet. Er lijkt een hetze tegen Mariska te ontstaan en moeder houdt Mariska steeds meer thuis. Op advies van school en schoolmaatschappelijk werk meldt moeder Mariska aan bij het Jeugdzorgcentrum. Als eerste vindt een screening plaats met moeder en Mariska bij Bureau Jeugdzorg, met een medewerker die gedetacheerd is vanuit de GGZ. Ook wordt informatie van het schoolmaatschappelijk werk aangeleverd. In het gemeenschappelijk teamoverleg wordt besloten dat er op korte termijn een dagbehandeling moet komen voor Mariska. Zo kan het gedrag van Mariska worden geobserveerd. Daarnaast wordt een psychologisch onderzoek aangevraagd. De aanvraag voor dagbe-
3 2
z i c h t
handeling moet door een medewerker van Bureau Jeugdzorg worden ingediend. Doordat de medewerkers bij elkaar zitten in het teamoverleg is die medewerker al op de hoogte van de situatie. De school, schoolmaatschappelijk werk en Bureau Jeugdzorg nemen contact op met de leerplichtambtenaar. Er vindt een gezamenlijk overleg plaats. De leerplichtambtenaar regelt met het samenwerkingsverband van het speciaal onderwijs dat er op korte termijn een plekje is voor Mariska. Zij kan hier tijdelijk blijven tot er een vaste plek is binnen het speciaal onderwijs. Bureau Jeugdzorg levert de rapportage aan voor de commissie die gaat bespreken op welke school Mariska op haar plaats is. Daarnaast gaat de naschoolse dagopvang starten, hier wordt zij geobserveerd. Ook moeder krijgt ondersteuning. Zij leert om te gaan met het gedrag van Mariska. Bureau Jeugdzorg neemt de zaak met spoed op zich en coördineert de hulpverlening. In de tussenliggende periode handelt de screener (gedetacheerd vanuit de GGZ) de aanvraag voor het psychologisch onderzoek af.
2 0 0 7 - 3
delplan voor. Met de juiste begeleiding kan de leerling weer (snel) naar school. Het Zorgloket treedt soms ook op als bemiddelaar voor een andere school, die beter aansluit bij de mogelijkheden van de leerling. Als laatste onderdeel is ook het ‘Meldpunt Gezinscoach’ in het centrum ondergebracht. Gezinscoaching is gericht op ‘multi-problem’ gezinnen, dat zijn gezinnen waar veel problemen tegelijkertijd samenklonteren. Deze gezinnen zijn niet meer in staat om zelf hun situatie te verbeteren. Het gaat om zeer diverse problemen. De gezinscoach heeft als taak het gezin te ondersteunen en de zorgverlening te coördineren.
Werkwijze jeugdzorgcentrum In het jeugdzorgcentrum is een bureaudienst ingericht. Die dienst verzorgt de aanmelding en eerste begeleiding van de jongere. De bureaudienst kent de organisaties in het jeugdzorgcentrum en weet wat die aan de cliënt te bieden hebben. Daardoor komt de verwijzing sneller en effectiever tot stand. Organisaties kunnen beter met elkaar samenwerken en kennis met elkaar delen. Vooral wanneer het om een meervoudig probleem gaat, zoals een jongere met een onderwijsprobleem en een psychisch probleem, levert deze werkwijze veel voordelen op. Met de verschillende organisaties onder één dak wordt er vanuit diverse oogpunten naar het meervoudige probleem gekeken, zodat men gezamenlijk de meest effectieve oplossing en behandeling kan bieden. Binnen het jeugd-
‘Het Elektronisch Kind Dossier, maar zeker de verwijsindex is een zeer gewenst instrument. Het niet(s) van elkaar weten – als hulpverleners of instanties – blijft een groot struikelblok.’
zorgcentrum zorgen de korte lijnen ervoor dat er snel overgedragen wordt. Hierbij wordt intensief samengewerkt. Zonder het jeugdzorgcentrum zouden gezamenlijke gesprekken en trajecten veel lastiger te organiseren zijn. Cliënten komen dan al snel van de ene op de andere wachtlijst terecht en bij elke andere instelling moeten ze vaak weer hetzelfde verhaal vertellen. Onderlinge afstemming voorkomt dat. Het dicht bij elkaar zitten en het directe contact van medewerkers is een doeltreffend middel om dit alles te bewerkstelligen.
Effectiviteit Het Jeugdzorgcentrum heeft de afgelopen jaren bewezen effectief te zijn. De cliënttevredenheid is erg hoog. De doorstroming naar de juiste hulp is verbeterd. De naamsbekendheid van het jeugdzorgcentrum is ook erg hoog. Vaker dan verwacht wordt er voor hulp doorverwezen naar het centrum. Dat geldt niet alleen voor huisartsen, maar bijvoorbeeld ook voor het club- en buurthuiswerk. De laatste organisatie adviseert een jongere, waarvan zij weten of vermoeden dat er sprake is van een hulpvraag, om eens binnen te
z i c h t
2 0 0 7 - 3
lopen bij het centrum. Bijna altijd blijkt er dan ook dringend behoefte te zijn aan hulp. Deze vorm van vrijwillige hulpvragen maakt al een groot deel uit van het totale aantal aanmeldingen. Er zijn uiteraard nog zaken die beter kunnen (en dus verbeterd moeten worden). Zo is er nog geen gezamenlijk registratiesysteem. Dit zou de continuïteit en de zorgvuldigheid van de zorgverlening verbeteren. Het Elektronisch Kind Dossier, maar zeker de verwijsindex is een zeer gewenst instrument. Het niet(s) van elkaar weten – als hulpverleners of instanties blijft een groot struikelblok. De privacy moet uiteraard gewaarborgd blijven, maar dat mag en hoeft geen belemmering te zijn om professionele hulpverleners alle relevante informatie te verstrekken. Het belang van de jongere moet immers voorop staan.
Minder bureaucratie Hierboven schreef ik reeds dat het Jeugdzorgcentrum een voorloper is van het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG). Om dat laatste te bereiken moet er in de eerste plaats ook ruimte komen voor de jeugdgezondheidszorg. Daar zijn in Gorinchem al diverse gesprekken
3 3
mee gaande. Daarnaast moet ook het primair onderwijs een plek krijgen. Niet in fysieke zin, maar de verbindingslijnen moeten wel op de juiste wijze gelegd worden. Bovendien proberen we het huidige Jeugdzorgcentrum om te vormen tot een regionaal CJG. In onze ogen ontstaat er dan één regionaal centrum met diverse satellieten in de regio. Want binnen een CJG zijn drie zaken erg belangrijk: laagdrempelig, dicht bij
er op af. Als ouders niet willen of de problemen ontkennen moet er sprake zijn van drang van onze kant, omwille van de jongere voor wie blijvende schade dreigt. De autonomie binnen het eigen gezin (noem het: soevereiniteit in eigen kring) acht ik hoog, maar wanneer het gezin niet naar behoren functioneert, kan het belang van het kind of de jongere voor mij zwaarder wegen. Er kan pas sprake zijn van dwang
‘Regel één blijft dat de belangrijkste taak voor de opvoeding bij de ouders ligt.’
huis en de krachten gebundeld. Dat betekent dat er vooral geen nieuwe organisatie moet worden opgetuigd maar dat de bestaande organisaties anders (beter) moeten samenwerken. Dus vooral geen nieuw instituut. Maar wel: bundeling van krachten en het coördineren van zorg binnen één centrum. Want die zorgen voor minder bureaucratie.
Verhouding ouders en overheid Een goed functionerend centrum stelt het belang van de jongere centraal. Dat betekent ook dat men verder gaat dan het afhandelen van de binnenkomende (zorg)vragen. Ook als ze weten, of denken te weten dat er in een gezin problemen zijn, dan moeten ze
3 4
als de rechter daar een uitspraak toe heeft gedaan. Het grote probleem daarbij is wel dat de Raad voor Kinderbescherming lange wachttijden kent. Als wethouder heb ik dit jaar meerdere keren de Raad voor Kinderbescherming gemaand in een situatie, die ik op basis van advies uit het jeugdzorgcentrum ontoelaatbaar achtte en die toch drie maanden voortduurde. Wij zijn nu met de Raad voor Kinderbescherming in gesprek om herhaling van zulke lange wachttijden in urgente gevallen te voorkomen. Ten slotte. Het Jeugdzorgcentrum in Gorinchem bewijst dat de plannen van het vorige kabinet om te komen tot Centra voor Jeugd en Gezin effectief kunnen zijn. Mi-
z i c h t
2 0 0 7 - 3
nister Rouvoet voert die plannen nu enthousiast uit. Ze zijn effectief, omdat met relatief weinig extra middelen we een betere hulpverlening realiseren. Dat is ook wel nodig. Want de cijfers rond problemen bij kinderen en jongeren liegen er niet om. Regel één blijft dat de belangrijkste taak voor de opvoeding bij de ouders ligt. Maar als gemeentelijke overheid moeten we niet aarzelen en dralen om de ouders daarbij te ondersteunen wanneer daar gerede aanleiding toe bestaat. En als we zien dat het niet goed gaat met een kind, is het onze eerste taak de ouders daar op aan te spreken. En wanneer die hun verantwoordelijkheid niet of onvoldoende oppakken, is de gemeentelijke overheid aan zet, want zij heeft op het terrein van jeugdzorg de regietaak. De verantwoordelijkheid van de wethouder Jeugd is daarmee groot. Hij regisseert de zaken die dienen tot het psychisch en sociaal welbevinden van de jongere in dit tijdelijke leven. In de hoop dat de jongere daarmee open staat voor de boodschap voor het tijdelijke en die voor het eeuwige leven.
Een geketende ontketening? Wat kunnen gemeenten doen aan de verslavingsproblematiek, met name die bij jongeren? Wethouder drs. W.J. van Duijn pleit voor een integrale aanpak waarin de drieslag preventie, zorg en maatschappelijk herstel een centrale rol speelt.
Drs. W.J. van Duijn, wethouder in Katwijk en verpleeghuisarts
Bezinning
Het beeld van een slaaf is al gauw stereotiep getekend: een vermoeide man, die zich met een rammelende ketting geketend voortsleept. Onvrij in zijn gaan en staan, beheerst en beheerd door zijn heer. Stil hunkerend om zich te kunnen ontketenen en vrij te zijn. Gelukkig is een dergelijke verschijningsvorm van slavernij in de Westerse wereld uit (het straat)beeld verdwenen. Maar toch wordt er anno 2007 uitgebreid en intensief over (lokaal) verslavingsbeleid gesproken. Er is een modernere versie van slavernij: mensen, die middelen gebruiken die hen slaaf kunnen maken; verslaafd aan alcohol, drugs, roken, seks, gokken, medicijnen etc.. Zo zijn er jongeren, die na een week hard werken, in het weekend helemaal ‘los’ gaan, zich ontketenend in losbandig gedrag op straat, in de kroeg of ‘keten’. Alcohol is het smeermiddel dat dit gedrag ‘losmaakt’. Maar het helemaal ‘los’ gaan met behulp van alcohol houdt het gevaar in dat de jongeren niet meer vrij kunnen komen van deze drank. Dat ze beheerst en beheerd gaan worden door dit geestrijke vocht en verslaafd, geketend raken aan de fles. Een geketende ontketening?
Life-style met gezondheidsrisico’s en openbare overlast Uitgaan (‘stappen’) en overmatig
z i c h t
2 0 0 7 - 3
alcohol- en drugsgebruik gaan in de praktijk regelmatig hand in hand. Bij grote groepen jongeren is deze combinatie niet vreemd. Ze gaan gewoon naar de kroeg, gieten heel wat pilsjes achterover, staan te dampen in de blauwe sigarettenrook en delen hun jointje. Of ze gaan graag uit hun dak op het oerritme van de house-beat, volgegoten met alcohol en opgefokt door XTC. Sommigen worden regelmatig agressief tijdens het uitgaan en soms zijn er excessen van zinloos geweld. Een verschijnsel dat al langere tijd bestaat, maar waarvan de mate van ernst toeneemt. Jongeren drinken meer, vaker en op steeds jongere leeftijd. Een life-style die wetenschappelijk aantoonbaar slecht is voor de gezondheid. Op jonge leeftijd zijn de hersenen veel kwetsbaarder voor alcohol. Tieners die een aantal jaren overmatig alcohol gebruiken kunnen leer- en geheugenproblemen krijgen, met als gevolg slechtere prestaties op school. Omdat deze hersenen nog in ontwikkeling zijn, is de kans op blijvende schade groot. Beginnen met het drinken van alcohol op de leeftijd van lager dan 16 jaar geeft ook meer kans op verslaving en gebruik van tabak en andere drugs. Uit onderzoek bleek bijvoorbeeld dat jongeren die op 13-jarige leeftijd
3 5
beginnen, daarvan 40 procent op latere leeftijd (een periode) alcoholverslaafd zijn. De effecten op lange termijn van het vroeg beginnen met alcoholgebruik zijn: schade aan lever, maag, darmen en hersenen, aantasting van het zenuwstelsel en het ontstaan van bepaalde vormen van kanker. De leeftijd waarop de ziekte van Korsakoff (geheugendefecten, desoriëntatie en de gaten in het geheugen opvullen met fantasieën, ontstaan door alcoholmisbruik) ontstaat, wordt ook steeds jonger. In toenemende mate worden we
sprake van onveilige seks en ook de kans op verkrachting neemt toe (zie ook de website van de Stichting Alcoholpreventie, www.stap.nl).
Lokaal verslavingsbeleid in ontwikkeling Begin jaren negentig werd Katwijk geconfronteerd met een groep jonge heroïnegebruikers. Tot die tijd was drugsgebruik en –verslaving niet echt in beeld. Wellicht werd het ontkend en door schaamte van de naasten ook naar buiten toe afgedekt. Onder-
‘Alcohol en roken waren immers breed geaccepteerd, zeker in een visserscultuur die Katwijk van oudsher kende. Mijn opmerking dat alcohol eigenlijk een harddrug was, hoorden ze hoofdschuddend aan…’
geconfronteerd met de korte termijn effecten van alcohol. Blackouts (je kunt je niets meer herinneren van wat er gebeurd is tijdens te veel drinken in één keer), alcoholvergiftiging (bewusteloos raken bij overmatig gebruik in één keer, dat zelfs fataal kan aflopen), toename van verkeersongevallen onder invloed van alcohol en meer seksuele losbandigheid. Drinkende jongeren zijn vaker seksueel actief dan niet drinkende jongeren, vanwege ontremming en een verlaagde inschatting van risico’s. Er is meer
kenning van het middelengebruik onder jongeren kwam op gang nadat informatie naar buiten kwam over een groep jongeren, die al experimenterend met verdovende middelen verslaafd was geraakt aan heroïne. Er ontstonden gezondheidsproblemen voor de gebruikers en overlast voor de omgeving met drugsgerelateerde criminaliteit. Waarschijnlijk mede door de striktere moraal van de overwegend kerkelijk meelevende gemeenschap in Katwijk werd dit middelengebruik ten opzichte
3 6
z i c h t
2 0 0 7 - 3
van vele andere gemeenten redelijk vroeg onderkend als afwijkend van de norm en ongewenst geacht. Maar het was ook vanuit diezelfde christelijke opvatting dat dit voortvarend werd opgepakt, waarbij zorg voor de drugsgebruiker bewust ging vóór overlastbestrijding. De gemeente riep burgers op initiatieven te nemen om samen met instanties een lokaal verslavingsbeleid te ontwikkelen. Dat leidde in 1992 tot de oprichting van het Platform Verslavingszorg Katwijk, waaraan diverse partijen meededen, zoals gemeente, politie, GGD, ouders van drugsgebruikers en welzijnswerkers. Dit onder voorzitterschap van een bevlogen huisarts. Drie jaar later werden ook de kerken actief betrokken bij het platform (o.a. door deelname van de lokale christelijke verslavingsorganisatie De Brug), zodat alle kleuren van de Katwijkse samenleving vertegenwoordigd waren, die raadsbrede steun genoot. Ook de verslavingsorganisatie Parnassia sloot zich later hierbij aan. Opmerkelijk daarbij was wel dat de aandacht zich aanvankelijk alleen richtte op drugsgebruik. Roken en alcoholgebruik werden medio jaren negentig niet als probleem gezien. De woordvoerster van GroenLinks en ondergetekende waren destijds binnen de Katwijkse raad de enigen, die aangaven dat alcohol een groter probleem was dan drugs. Verbaasde, niet begrijpende blikken waren ons deel. Alcohol en roken waren immers breed geaccep-
Praktische adviezen voor lokale bestuurders • Een goed verslavingsbeleid begint met de erkenning van het bestaan van het probleem. Verslaving zit nog vaak in de sfeer van het taboe en de hoek van de zwijgende schaamte. Het drinken van alcohol met mate op 16+ leeftijd is op zich niet verkeerd, maar bagatelliseer de kwalijke kanten ervan niet. • Breng diverse partijen op lokaal niveau bij elkaar, zoals bijv. verslavingszorg, GGD, politiek, maatschappelijke verbanden (zoals kerken), horeca, winkeliers, onderwijs, jeugdzorg, waarbij een gemeentelijk beleidskader de ruimte biedt, waarbinnen een dergelijk platform de diverse activiteiten kan coördineren en afstemmen. • Beleidsmatige verankering is mogelijk via nota’s verslavingbeleid, beleidsplan WMO, lokaal gezondheidsbeleid en jeugdbeleid. Het is goed te zoeken naar goede meetinstrumenten om de effecten te monitoren, zodat bij periodieke evaluaties zonodig bijgestuurd kan worden. • De verantwoordelijkheid van ouders verdient
teerd, zeker in een visserscultuur die Katwijk van oudsher kende. Mijn opmerking dat alcohol eigenlijk een harddrug was, hoorden ze dan ook hoofdschuddend aan… Inmiddels is dit grondig gewijzigd.
Een integrale aanpak Gemeente en Platform werken sinds 1993 samen aan een lokaal verslavingsbeleid. De gemeente stelt het beleidskader vast en subsidieert, terwijl het Platform de diverse activiteiten vanuit de partners coördineert en fungeert als denktank voor nieuwe initiatieven. Nadrukkelijk geeft de gemeente het Platform experimen-
grote aandacht. Alcohol en opvoeding heeft alles met normen en waarden te maken. Er moet duidelijk gecommuniceerd worden wat de regels zijn en wat normaal is. Dit kan bijv. via campagnes, ouderavonden en preventieprogramma’s gericht op zowel ouderen als jongeren. • Jongeren drinken niet alleen thuis, maar in hun vrije tijd vaak ook bij sportclubs en jongerencentra. Zoek naar mogelijkheden om als gemeente afspraken te maken met deze instellingen over het schenken van alcohol (in ieder geval niet onder de 16 jaar en niet doorschenken als iemand in kennelijke staat verkeert). Gemeenten kunnen bij verstrekken van vergunningen voorschriften in het reglement laten opnemen. • Ook het onderwijs kan een belangrijke rol spelen in kennisoverdracht ten aanzien van alcoholgebruik en de gevolgen. Goede schoolregels (bijv. bij schoolfeesten, zowel binnen als buiten de school) en signaleren en begeleiden van risicoleerlingen zijn hier een belangrijk onderdeel van.
teerruimte voor nieuwe ideeën, daarmee bewust accepterend, dat niet alles succesvol zal zijn. In 1995 werd de nota Drugsproblematiek Katwijk: op weg naar een integrale aanpak vastgesteld. Doelstellingen waren: het voorkomen van drugsgebruik en ontmoedigen van drugsgebruik bij beginnende/potentiële gebruikers; het terugdringen van overlast en criminaliteit als gevolg van handel in en gebruik van drugs; het scheppen van een menswaardig bestaan voor verslaafden en doorbreken van verslavingsgedrag. Dit werd vertaald in een drieslag van preventie, zorg en maatschappelijk herstel. Nog steeds vormt
z i c h t
2 0 0 7 - 3
dit de grondslag van het beleid. Wel is het zo, dat de afgelopen jaren de aspecten van handhaving nadrukkelijker de aandacht kregen. Zorg en handhaving dienen hand in hand met elkaar te gaan. Juist de acties rondom handhaving krijgen tegenwoordig terecht grote aandacht.
(Voor)drinken op hangplekken en in keten Eén van fenomenen van de laatste jaren is het ‘voordrinken’ van jongeren, vóórdat zij gaan stappen. De drank in de horeca is duur voor de gemiddelde jongere en om toch aan hun ‘alcoholtaks’ te komen, kopen ze bij de supermark-
3 7
ten flessen drank in. Dat is goedkoper en ze kunnen het meenemen naar huis, hangplek of keet. Een pasklare oplossing voor dit verschijnsel is niet voor handen. Gedacht zou kunnen worden aan de mogelijkheden van artikel 252 Wetboek van Strafrecht, dat een verbod kent op het doorschenken aan personen die reeds in kennelijke staat van dronkenschap zijn en iemand strafbaar stelt die een kind beneden de leeftijd van zestien jaren dronken maakt. Dit artikel lijkt echter de laatste jaren niet meer toegepast te worden. De strafbaarstelling van dit artikel richt zich daarbij op de horecaondernemer. Maar het is wenselijk dat ook jongeren zelf én hun ouders hier meer op aangesproken gaan worden. Ouders zijn via de opvoeding verantwoordelijk om hun kinderen op de gevaren en de regelgeving rondom alcohol te wijzen. Vaak blijkt echter dat ouders dit zelf ook niet weten en/of niet goed in staat zijn om hun kinderen dit bij te brengen. Bovendien geven ze zelf ook niet altijd het goede voorbeeld. Ondersteuning aan ouders bij opvoeding in relatie tot alcohol is daarom zeer gewenst. De Gemeente Katwijk is er voorstander van om de leeftijd, waarop alcohol verkocht mag worden in slijterijen en supermarkten, te verhogen van 16+ naar 18+. Dit om het ongecontroleerd drinken van alcohol op straat of in keten zoveel mogelijk te verminderen. Vriendjes van 17 jaar kopen al gauw voor hun makkers van jonger dan 16 een krat bier. Van 18-
plussers mag je toch meer verwachten dat zij voor kinderen geen alcohol kopen en bovendien is de kans groter dat in een vriendengroep met 18-plussers minder vriendjes onder de zestien jaar voorkomen. Dit heeft in de landelijke politiek vooralsnog geen draagvlak, maar zou als proef toch een kans moeten krijgen.
3 8
z i c h t
Onder de 16? Geen alcoholbezit! We moeten ons in toenemende mate zorgen maken over het alcoholgebruik door jongeren. In de eerste plaats omdat de kennis over de schadelijke gevolgen van alcoholgebruik op jonge leeftijd voor de geestelijke ontwikkeling van kinderen is toegenomen en we deze grotere kennis niet kunnen en mogen negeren. Daarnaast is door de gegroeide welvaart de alcoholconsumptie binnen deze groep sterk toegenomen en niet meer vergelijkbaar met de tijd waarin de leeftijdsgrens van 16 jaar oorspronkelijk is bepaald. Het bezit van alcohol onder de 16 jaar zou omwille van het gezondheidsrisico moeten worden voorkomen. Het bezit en het gebruik van alcohol liggen in de praktijk immers dicht bij elkaar. De signalen over de toename van het aantal 16-minners dat met een alcoholvergiftiging in een ziekenhuis moet worden opgenomen zijn immers sprekend genoeg. Het gaat hier maar om een topje van de ijsberg en gezondheidsschade blijkt niet direct, maar zal zich pas in de loop der jaren manifesteren. Op dit moment is op grond van de
2 0 0 7 - 3
Drank- en horecawet alleen de verstrekker strafbaar bij verstrekking aan een 16-minner. Als we van mening zijn dat we burgers op hun eigen verantwoordelijkheid aan mogen spreken dan geldt dat zeker ook voor jongeren onder de 16 jaar. Een verbod op het bezit van alcohol en de strafbaarstelling van die norm passen daar in. De Gemeente Katwijk pleit al jaren voor een strengere handhaving. Met name in het weekend wordt er door de politie actief opgetreden bij supermarkten en slijterijen, maar ook op hangplekken. Jongeren onder de 16 jaar, die alcohol in het bezit hebben, moeten hun flessen met drank inleveren. Dit vraagt echter wel een forse politie-inzet, wat ten koste kan gaan van politiecapaciteit doordeweeks. Toch gaat Katwijk zich aanmelden voor een project van het ministerie van VWS om de handhaving van de Drank- en horecawet zelf voor haar rekening te nemen.
Uitleiding Hoeveel jongeren raken niet in de ban van een geketende ontketening? Je zou ze toch heel wat anders toewensen: dat ze zich gebonden mogen weten aan de vrijheid in Christus. Dat is oneindig veel beter. Als SGP-ers mogen we hier dan ook vrijmoedig voor pleiten: van een geketende ontketening naar die heerlijke vrijheid in gebondenheid!
De arm van de overheid Mag de overheid optreden op het erf van een boerderij waar een keet staat of achter de voordeur van een gezin waar kinderen in het gedrang komen? Ir. B.J. van der Vlies betoogt dat de arm van de overheid in sommige situaties echt uit de mouwen moet.
Veel jongeren maken het naar burgerlijke maatstaven gemeten goed. Zij doorlopen de school, voltooien hun opleiding en maken zich verdienstelijk voor onze samenleving. Maar voor een veel te hoog percentage ligt dat totaal anders. Ze verlaten de school zonder diploma, komen er niet aan toe een beroep te leren, geven overlast op straat, zoeken hun toevlucht tot allerlei middelen van genot en vertier, het gaat voordat ze er zelf erg in hebben van kwaad tot erger, komen uiteindelijk in aanraking met politie en justitie. Het gaat om vijf tot zeven procent van de jongeren. Jongeren die op de één of andere manier met instanties van jeugdhulp (in de brede zin van het woord) te maken krijgen. We hebben dus een fors jongerenprobleem. Dat probleem kan niemand ontgaan, het gaat ook de gereformeerde gezindte niet voorbij.
Opvoeden of onderhandelen?
Ir. B.J. van der Vlies Voorzitter van de SGP-fractie in de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Focus
Hoe heeft het zover kunnen komen? En in welke mate is het écht uitzonderlijk? De jaren door zijn er toch steeds jongeren geweest die uit de band sprongen, waar geen huis mee te houden was? Dat is wel zo, maar het algemene gevoelen is dat het tegenwoordig toch behoorlijk de spuigaten uitloopt. Ongetwijfeld is het klimaat van de jaren zeventig en tachtig
z i c h t
2 0 0 7 - 3
van de vorige eeuw daaraan debet. Alles moest kunnen. Vrijheid, blijheid. Geen betutteling, vrije opvoeding. En de SGP maar waarschuwen dat men zichzelf een keer pijnlijk zou tegenkomen. Wind zaaien doet storm oogsten! Vrijheid gepaard aan een meer en meer loslaten van heldere kaders, duidelijke waarden en normen, leidt gemakkelijk tot losbandigheid. Daar zitten we nu mee. Ouders hebben verleerd nee te zeggen tegen hun kinderen. Opvoeden door ouders van hun kinderen is onderhandelen geworden tussen ouders en kinderen. Er werd gaandeweg meer gedoogd, we zijn veel te lankmoedig geworden. Uit de huidige discussie over de “keten” in bepaalde gemeenten, komt dit duidelijk naar voren. Natuurlijk is er niets mis met het zoeken van contacten, het gezellig bij elkaar zijn van jongeren. Maar als dat gepaard gaat met een bepaald slag muziek, video’s, televisie en films en vooral ook het schenken van alcoholhoudende dranken, ligt het gevaar van afglijden naar een ongeoorloofd en riskant vertier om de hoek te kijken. Zeker, je kunt je er wat bij voorstellen als ouders redeneren dat ze hun kinderen nog liever in een keet bij een bekende achter op het erf weten, dan dat ze de
3 9
grote stad bezoeken, de disco ingaan en wat dies meer zij. Maar intussen zijn er grote problemen ontstaan voor de jongeren zelf, die zich daar niet gemakkelijk uit los kunnen maken; voor de ouders die niet goed meer weten hoe hier een keer ten goede te bewerkstelligen; en voor kerkenraden die hun waarschuwende woorden in de wind geslagen zien en - in de laatste maar niet de minste plaats - voor de betreffende gemeenteraden. De laatste
wat gezinnen het geval. Gebroken gezinnen, ontwrichte gezinnen, diepe problemen in de onderlinge relaties door verslavingen, armoede, langdurige werkloosheid, desoriëntatie, incest, kindermishandeling. Soms ook gewoon machteloosheid om op te voeden, de sfeer in het gezin correct en leefbaar te houden. Het probleem is zo groot dat de overheid zich de laatste jaren beijvert om programma’s voor opvoedingsondersteuning aan te bieden. De vraag is nu
‘De vraag is nu met welk recht de overheid die programma’s eventueel verplicht kan stellen. Mag de arm van de overheid reiken tot binnen de gezinnen? Een vraag met een principieel karakter.’
wringen zich in allerlei bestuurlijke bochten om paal en perk te stellen aan “keten”. De veiligheid, de openbare orde, verstoring van de concurrentie voor de plaatselijke horeca, en dergelijke. Heeft de overheid hier wel een ordenende taak? Het is toch eigenlijk een verschijnsel dat zich in de privésfeer voltrekt? Als ouders daar nu toestemming voor geven? Wat doet de overheid daar dan? Steekt ze haar arm niet ten onrechte uit?
Nog sterker doet deze vraag zich voor als het niet bij de keten op het erf, maar binnen de gezinnen spaak loopt. Helaas is dat in nogal
met welk recht de overheid die programma’s eventueel verplicht kan stellen. Mag de arm van de overheid reiken tot binnen de gezinnen? Een vraag met een principieel karakter. Dezelfde vraag doet zich ook voor bij de in te richten Centra voor Jeugd en Gezin. Gesteld dat bijvoorbeeld op de consultatiebureaus, via (school-) artsen of het jongerenwerk een vermoeden rijst over de omstandigheden waaronder het kind of de jongere opgroeit; wat dan te doen? Uiteraard is er eerst de lichte vorm van een gesprek. Maar als dat niet helpt? Mag er dan ingegrepen worden? Of moet dat zelfs? Dan hoeft nog helemaal niet
4 0
z i c h t
Opvoedingsondersteuning
2 0 0 7 - 3
meteen te worden gedacht aan de zware vormen van het uit de ouderlijke macht worden gezet of een uit-huis-plaatsing van een kind door de daartoe bevoegde instanties. En op welke kinderen en jongeren richt men zich? Zitten straks alle kinderen in het systeem (elektronisch kind dossier) waarmee de ontwikkelingen van het kind of de jongere worden gevolgd en zo ja, wie kan daar dan bijkomen en over beschikken? Dat alle instanties die betrokken zijn bij de opvoeding en ontwikkeling van het kind, gezamenlijk moeten optrekken en waarnemingen, bevindingen en ervaringen moeten kunnen delen, is duidelijk. Om de zaken ieder voor zich te houden en het alleen te verwerken, zijn er de laatste tijd te veel incidenten naar buiten gekomen die pijnlijk duidelijk hebben gemaakt welke risico’s dan worden genomen. Kortom, vragen te over. Vragen die allemaal voortvloeien uit die ene principiële vraag: Hoe ver reikt de arm van de overheid met recht en reden? Daar moeten snel vertrouwenwekkende antwoorden op komen.
Ouders éérst! Ouders zijn allereerst en onvervreemdbaar zelf verantwoordelijk voor de opvoeding van hun kinderen. Daar moet de overheid hen de ruimte voor geven. Dus geen opjagen van beide ouders naar de arbeidsmarkt. Geef de ouders de ruimte en de middelen om zelf hun kinderen op te voeden. Als daarvoor wordt gekozen en ou-
ders er zich voor inzetten en geven, moet de overheid dat geweldig vinden. Een goede investering in de toekomst van de jeugd, maar ook van de samenleving. Maar te veel ouders laten het helaas afweten. Schieten om welke reden dan ook te kort. De overheid kan dan niet lijdzaam blijven toezien, maar moet de ouders er op aanspreken en in het uiterste geval dringen respectievelijk dwingen tot bepaalde correcties. De overheid mag en kan dat alleen doen als er gegronde reden voor is. Daar zal in elk geval verantwoording over moeten kunnen worden afgelegd. In onverhoopte gevallen reikt de arm van de overheid dus tot in de gezinnen, tot in het privé-domein. Het moet dan gerechtvaardigd zijn om erger te voorkomen.
‘Te veel ouders laten het helaas afweten. Schieten om welke reden dan ook te kort. De overheid kan dan niet lijdzaam blijven toezien, maar moet de ouders er op aanspreken en in het uiterste geval dringen respectievelijk dwingen tot bepaalde correcties.’
riënteerde opvattingen van ouders die ten grondslag liggen aan hun opvoeding en het gezinsklimaat. Het hoeft geen betoog dat de overheid zich daar inderdaad verre van houden moet. Dat zou werkelijk een grensoverschrijding van formaat zijn.
De vrijblijvendheid voorbij… Ongetwijfeld zullen bepaalde ouders er dankbaar voor zijn als er deskundige hulp wordt geboden. Ook zal steun vanuit bijvoorbeeld kerken, familie en vrienden verwelkomd worden. Maar helaas zal dat niet voor alle gevallen gelden. Ook is er beduchtheid voor de arm van de overheid die mogelijk inbreekt in de godsdienstig geo-
Kort en goed, er zijn helaas situaties in gezinnen en rondom kinderen en jongeren waar de overheid niet met een grote boog omheen kan blijven lopen. De teugels moeten worden aangetrokken. We zijn de tijd van vrijblijvendheid echt voorbij. Wie ergert zich niet eens aan bepaald onfatsoenlijk gedrag, aan overlast,
z i c h t
2 0 0 7 - 3
aan brutaliteiten, aan vandalisme, aan kleine en grote criminaliteit? We roepen dan om een stevig optreden van de overheid. De arm van de overheid moet uit de mouwen. Daadkrachtig, gezaghebbend. Uiteraard in wijsheid en verantwoord. Er zijn ook ouders die er al het hun mogelijke aan doen om hun kroost in het gareel te houden of opnieuw te krijgen. Niet zelden is dat ook een zaak van gebed. Zij zien niet uit naar de arm van de overheid, maar naar de arm des Heeren. Mogen zij zich getroost weten door het Bijbelwoord dat déze arm, ook in het jaar onzes Heeren 2007, nog altijd niet is verkort.
4 1
Problematiek van jongeren en gezinnen in de praktijk De zorg- en hulpverlening aan jongeren en gezinnen zal alleen maar toenemen, zo betoogt mevrouw A. Brouwer-Otterspeer. Ontwikkelingen in de samenleving, zoals echtscheiding, en de toename van diagnosticering dragen daaraan bij. Een verhaal vanuit de praktijk.
Tegenwoordig hebben veel jonge mensen de diagnose PDD-NOS, ADHD, de Stoornis van Asperger of hechtingproblematiek. Er zijn een aantal redenen waarom er tegenwoordig meer diagnoses gesteld dan bijvoorbeeld twintig jaar geleden. Wat vroeger nog geaccepteerd werd en min of meer bij het normale gedrag hoorde, moet nu onderzocht worden en een diagnose krijgen. De hele maatschappij verandert en de eisen die aan mensen, dus ook aan jongeren, worden gesteld, veranderen. Aan de ene kant schudden we regels als ballast van ons af en aan de andere kant komt er steeds meer regelgeving bij. Daardoor kunnen steeds meer jonge mensen niet meer voldoen aan de eisen die de samenleving aan hen stelt. Ze vallen buiten de boot, in het gezin, op school, op sociaal gebied of op cognitief gebied.
Bezinning
Een diagnose is nodig om effectief te kunnen behandelen. Steeds meer behandelmethodieken zijn afgestemd op een bepaalde diagnose. Een kind met ADHD wordt anders behandeld dan een kind met hechtingsproblemen. Er is dus een groei van de problematiek, een toename van de diagnostiek en een vermeerdering van de behandelmogelijkheden. En al deze uitbreidingen beïnvloeden elkaar.
4 2
z i c h t
Mw. A. Brouwer-Otterspeer, directeur Psychologenpraktijk Brouwer te Ridderkerk
2 0 0 7 - 3
Vanuit de overheid wordt het stellen van diagnoses gestimuleerd. Als een jongere een zorgindicatie heeft voor langdurige hulp, kan deze hulp gefinancierd worden met overheidsgeld (door middel van Zorg in Natura of met een Persoonsgebonden Budget). En voor een zorgindicatie is een diagnose nodig. Dus om langdurige begeleiding van een kind mogelijk te maken moet er een diagnose worden gesteld. Jongeren die een Persoonsgebonden Budget hebben, kunnen zelf hun zorg of hulp inkopen. Zij kunnen kiezen door wie zij begeleid willen worden. Dit heeft echter als gevolg dat allerlei mensen, ook non-professionals, cliënten kunnen gaan begeleiden. Vaak met goede bedoelingen, maar in een aanzienlijk aantal gevallen niet of onvoldoende deskundig. Er zijn bijvoorbeeld mensen die cliënten met ADHD begeleiden, maar die geen of nauwelijks kennis en ervaring hebben op dit gebied. En er zijn ook familieleden of kennissen zonder de juiste opleiding die bijvoorbeeld jongeren met de Stoornis van Asperger (een vorm van autisme) begeleiden. Ondanks het feit dat er soms wel resultaten worden geboekt, krijgen deze jongeren toch niet de begeleiding die ze nodig hebben. Er is specifieke deskundigheid voor
nodig om deze jongeren met een echte stoornis, en hun ouders goed te begeleiden. Als het beschikbare budget effectiever wordt besteed aan deskundige begeleiding, kan de begeleiding veelal korter duren. Er kunnen dan meer jongeren geholpen worden.
de baten de kosten wel dekken.Ik denk dat veel vergaderingen en overleggen effectiever kunnen. Ieder beroep heeft bijvoorbeeld zijn eigen professionaliteit. Belangrijk is dat de hulpverlener weet wat bij het werkterrein van de ander hoort. De hulpverlener hoeft niet de werkwijze van de ander te doorgronden. Wat inte-
leveren. Ze zeiden dat ze nog nooit hierover hadden nagedacht. Ik denk niet dat in de eerste plaats veel vergaderingen moeten worden geschrapt, maar wel denk ik dat over de kosten van alles wat gebeurt, moet worden nagedacht. Er moet bij de hulpverleners meer bewustwording komen over kosten. Attent zijn op het
Wachtlijsten in de hulpverlening Er zijn bijna overal lange wachtlijsten in de jeugdhulpverlening. Logisch lijkt het om dit probleem op te lossen door meer geld in de jeugdhulpverlening te steken en voor dat geld meer personeel aan te trekken. Ik denk echter, dat in de eerste plaats nog beter gekeken moet worden naar de wijze waarop het beschikbare geld wordt besteed. Mijn indruk is dat hulpverleners, als het gaat om effectief besteden van tijd en geld, maatschappelijk gezien nog een beetje op een eilandje leven. Ik vraag me af hoeveel van de beschikbare tijd orthopedagogen en psychologen in instellingen voor jeugdhulpverlening direct aan cliënten besteden. En hoeveel tijd er opgaat aan activiteiten die slechts indirect met de cliënt te maken kan hebben, zoals vergaderen en administreren. Er worden mijns inziens nog te veel vergaderingen belegd, multidisciplinair en mono-disciplinair, die wel een doel hebben en ook wel een bepaald nut hebben, maar waar op geen enkele wijze rekening wordt gehouden met de kosten. Zelden is er de overweging of
Er worden mijns inziens nog te veel vergaderingen belegd (...), die wel een doel hebben en ook wel een bepaald nut hebben, maar waar op geen enkele wijze rekening wordt gehouden met de kosten. ressant is, is nog niet altijd nuttig en nodig. Er moet meer gekeken worden of er op een meer voordelige, meer efficiënte manier dan via vergaderen, kennis kan worden verkregen. Ik geef leiding in een particuliere psychologenpraktijk. Wij zijn genoodzaakt om bij vrijwel alles wat we doen te kijken naar het effect van onze handelingen en baten en kosten met elkaar te vergelijken. Dat is soms lastig, maar ook nog wel eens nuttig en het houdt de hulpverlener attent. Zo heb ik een aantal keren meegemaakt dat hulpverleners in de jeugdhulpverlening heel verbaasd reageerden toen ik hen vroeg of ze wisten wat een grote vergadering kost en of dit ook in verhouding staat met wat het zou kunnen op-
z i c h t
2 0 0 7 - 3
ene gebied werkt door naar andere terreinen. Daarom is deze bewustwording niet alleen maar goed voor het geld maar ook voor de algemene oplettendheid bij het verlenen van hulp. Ik denk dat het nodig is dat in de jeugdhulpverlening nog eens goed naar de effectiviteit van allerlei handelingen wordt gekeken.
Hulpverlening in gezinnen Er zal voorlopig steeds meer hulpverlening nodig zijn voor jongeren en gezinnen. De hechte band in gezinnen wordt steeds minder. Echtscheidingen, moeders die te veel werken, vaders die te veel buitenshuis zijn. Geld, positie in de maatschappij, media, verminderde communicatie in het gezin. Al deze dingen werken mee aan een verslapping van de gezins-
4 3
banden. En een hechte gezinsband heeft een jongere nu juist nodig om zich goed te kunnen ontwikkelen en een evenwichtige volwassene te worden. Een jongere die veiligheid in het ouderlijk huis heeft ervaren blijft daar het hele leven iets van voelen. Een jongere die géén veiligheid in het
ces van ontworteling in gezinnen, met of zonder echtscheiding, blijft doorgaan.
Echtscheiding Echtscheiding is een ramp, met name voor kinderen. Voorafgaande aan een echtscheiding heeft het kind al veel meegemaakt.
‘Hulpverleners kunnen hun best doen, maar het is vechten tegen de bierkaai als het proces van ontworteling in gezinnen, met of zonder echtscheiding, blijft doorgaan.’ ouderlijk huis heeft ervaren blijft daar óók het hele leven iets van voelen. Er zijn gelukkig nog veel goede gezinnen waar jongeren structuur en duidelijkheid krijgen, waar rekening wordt gehouden met de gevoelens van de jongere. Maar de maatschappelijke ontwikkelingen zorgen ervoor dat, wanneer het in een gezin fout gaat, de jongere op zichzelf is aangewezen. Er is geen opvang vanuit de samenleving en een jongere kan niet goed ontwikkelen als hij aangewezen is op zichzelf. Daarom zien we veel problemen bij jongeren waarvan de ouders gescheiden zijn. Maar dat niet alleen: ook ouders die in ruzie en in onenigheid met elkaar leven, doen hun kinderen heel wat aan. Hulpverleners kunnen hun best doen, maar het is vechten tegen de bierkaai als het pro-
Onenigheid, ruzie, onrust, spanning en somberheid zorgen voor onveiligheid bij een kind. Dan de beslissing van de scheiding. Veel jongeren raken door een schei-
4 4
z i c h t
zoekregeling kan bij een kind gemengde gevoelens geven, bijvoorbeeld naar de andere ouder toe willen, maar daar feitelijk niet veel te doen hebben omdat het kind er niet woont. Heel erg is het als de ouders na een scheiding steeds ruzie hebben over de bezoektijden en dergelijke. In van oorsprong christelijke gezinnen zien we nog wel eens dat één ouder na de scheiding niet meer naar de kerk gaat en een heel ander leven gaat leiden. Hierdoor raakt een kind kerkelijk en godsdienstig ook nog in de war. Kortom, scheiden van ouders zorgt voor veel verdriet en onveiligheidsgevoelens bij kinderen. Kinderen van gescheiden ouders komen dan ook vaak in de hulpverlening terecht. In de toekomst zullen de gevolgen van de vele echtscheidingen, die ook in de reformatorische gezindte steeds
In de toekomst zullen de (...) vele echtscheidingen (...) leiden tot een grotere kostenpost voor de samenleving. ding van de ouders iets van hun wortels kwijt. Soms gaat een scheiding ook gepaard met ruzie om de kinderen. Het is heel erg als een kind merkt dat ouders om hem of haar ruzie hebben. Na een scheiding komt een kind meestal niet gelijk tot rust. Er moet een nieuw leven worden opgebouwd. Nieuwe regelingen, zoals bezoekregelingen en dergelijke. Een be-
2 0 0 7 - 3
meer vóórkomen, leiden tot een grotere kostenpost voor de samenleving. Hulpverlening blijft nodig. Gezien de ontwikkelingen in de maatschappij zal de hulpverlening aan jongeren en gezinnen zich in de toekomst alleen maar uitbreiden.
Jeugdzorg in zeven provincies 1. Nieuwe bezems door Overijssel De provincie is een belangrijke speler in het veld van de jeugdzorg. Een rondgang langs verschillende statenfracties leert dat bij de invoering van de Wet op de Jeugdzorg in 2005 niet alles van een ‘leien dakje’ ging. Zeven provinciale politici doen verslag van hun ervaringen en zetten in het kort hun visie uiteen.
D. van Dijk, lid van de Provinciale Staten Overijssel
‘Nieuwe bezems’ is de titel van het nieuwe programma voor jeugdbeleid in Overijssel. Het nieuwe beleid moet er voor zorgen dat minder jongeren in de hulpverlening terechtkomen en dat degenen die wel hulp nodig hebben een snellere behandeling krijgen. Op 24 oktober 2007 staat het geagendeerd voor bespreking en besluitvorming in Provinciale Staten. Als SGP-fractie zijn we positief over het ontwerp, omdat de knelpunten duidelijk onder ogen worden gezien en het ontwerp voorziet in praktische en uitvoerbare maatregelen ter beperking van de instroom, ter bevordering van de doorstroom en ter verbetering van de uitstroom.
Instroom beperken
Achtergrond
Om de instroom te beperken moet er allereerst een goed preventief beleid gevoerd worden. Een primaire taak van de gemeenten, maar Overijssel probeert als provincie haar steentje bij te dragen door regionale samenhang tussen de gemeentelijke Centra voor Jeugd en Gezin te stimuleren en te zorgen voor een goede aansluiting tussen de CJG’s en de jeugdzorg.
z i c h t
2 0 0 7 - 3
Ten tweede wordt een extra miljoen per jaar uitgetrokken om de Eigen Kracht Conferenties, bedoeld voor potentiële nieuwe cliëntjes en hun omgeving, een impuls te geven. Jongeren moeten namelijk niet in een zorgtraject terechtkomen als problemen nog op een andere manier aangepakt kunnen worden.
Doorstroom bevorderen Er is sprake van verstopping in de jeugdzorg; cliënten zitten te lang in te zware zorgtrajecten. Een van de oorzaken van de langzame doorstroom is de sturingssystematiek; die is namelijk gebaseerd op het aanbod van zorgplaatsen, terwijl de keuze van een zorgtraject altijd zou moeten afhangen van de situatie van de cliënt. Om het probleem van te zware indicering aan te pakken, moet Bureau Jeugdzorg vanaf nu slechts een globale indicatie afgeven; zo krijgen de zorginstellingen meer flexibiliteit in de keuze van zorgtrajecten. Ook de financieringssystematiek werkte jarenlang een langzame doorstroom in de hand. De provincie Overijssel kocht namelijk ‘bedden’ in. Dit gaf zorginstellingen geen enkele prikkel om behandelingen zo spoedig mogelijk af te ronden. Het nieuwe beleid schrijft resultaatfinanciering voor; op die manier wordt niet langer
4 5
‘Wij moeten er (...) voor zorgen dat een moeder die kiest voor de kinderen niet in een hoekje wordt gezet of met de nek wordt aangekeken.’ het aanbod gefinancierd, maar het resultaat. Uiteraard blijft de kwaliteit van de zorg centraal staan; trajecten worden daarom getoetst op kwaliteit en moeten succesvol afgesloten worden om een resultaat te zijn. In 2011 moeten 15% meer trajecten succesvol beëindigd zijn.
Uitstroom verbeteren De doelen in deze pijler zijn dat jongeren sneller plaats moeten gaan maken voor anderen en dat terugval voorkomen wordt. Om deze doelen te realiseren is het nodig dat er in samenwerking met de gemeenten meer zelfstandige, maar wel begeleide, woonruimte komt waar jongeren na de behandeling kunnen wonen als ze niet meer terug naar huis kunnen. Tevens moeten er long-stay voorzieningen komen voor jongeren die permanent zwaardere hulp nodig hebben. Ook dan komen er reguliere behandelplaatsen vrij voor andere jongeren.
hoog op de agenda hebben staan. Wat betreft de preventie zou er echter meer gekeken moeten worden naar de wortels van de problemen van jongeren. Nu wordt er op aangestuurd dat problemen snel onderkend worden door de CJG’s, maar wat kunnen we als overheden doen om het ontstaan van de problemen te lijf te gaan? Op een zinsnede uit het beleidsontwerp ‘Nieuwe Bezems’ willen in dit verband de aandacht vestigen. Er werd namelijk een aantal mogelijke oorzaken genoemd voor de 20% toename in de groei van de vraag naar jeugdzorg. We citeren: ‘Een andere factor kan zijn dat de samenleving onvoldoende is ingericht om tweeverdieners voldoende te ontlasten
en te ondersteunen bij de normale opvoeding van hun kinderen’. Zien we hier toch een impliciete erkenning van de druk die twee werkende ouders op hun kinderen leggen? Is deze zware belasting voor ouders en kinderen niet iets wat inherent is aan het tweeverdienerschap en valt de samenleving er wellicht dus per definitie niet op in te richten? De overheid dient dan ook de consequenties daarvan te aanvaarden en het eenverdienerschap voor ouders met jonge kinderen promoten. Prof.dr. Kees de Hoog verwoordde in het RD van 13 oktober als volgt: ‘Wij moeten er met elkaar in Nederland voor zorgen dat een moeder die kiest voor de kinderen niet in een hoekje wordt gezet of met de nek wordt aangekeken.’ In het belang van de jeugd moet er dus hard gewerkt worden aan een omslag in het denken en de overheid heeft daarin een belangrijke rol te vervullen.
2. Geef kinderen een thuis in Flevoland! M. Bogerd, Lid van de Provinciale Staten Flevoland en voorzitter van de Commissie Samenleving
Kanttekening In het nieuwe jeugdbeleid worden maatregelen aangedragen die zullen bijdragen aan de verwezenlijking van de wettelijke taak van de provincie; namelijk het zorg dragen voor goede jeugdzorg. Als SGPfractie zijn we hier blij mee, het is immers in het belang van het welzijn van de jeugd, iets wat wij ook
De provincies zijn sinds 1 januari 2005 verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wet op de Jeugdzorg. Flevoland is daarmee intensief aan de slag gegaan. De provincie voert de regie over de jeugdzorg en voelt zich tevens verantwoordelijk voor een
4 6
z i c h t
2 0 0 7 - 3
kwalitatief en kwantitatief toereikend aanbod aan jeugdzorg. Extra provinciaal geld is dan ook in de jeugdzorg gestoken. Hierbij moet worden beseft, dat de kosten van de jeugdzorg in Flevoland een kwart van de Flevolandse begroting uitmaken. Daarnaast onderscheidt Flevoland zich van de andere provincies door een zeer jonge bevolking met een stevige bevolkingsgroei van jongeren tussen 0 en 17 jaar (gemiddeld neemt het aantal jongeren in Nederland
in deze leeftijdscategorie af). Vandaar dat ook voor de toekomst het thema jongeren speerpunt van provinciaal beleid is. De eerste prioriteit is het streven naar een situatie in Flevoland waarin alle jongeren de hulp krijgen die ze vanuit de jeugdzorg nodig hebben. Of dat lukt, is moeilijk te voorspellen, maar wel kan worden gemeld dat eind 2006 we in Flevoland er in geslaagd zijn om er voor te zorgen dat kinderen niet langer dan negen weken op zorg behoeven te wachten. Een mooi resultaat dat mogelijk was door extra provinciaal geld en extra financiële middelen van het rijk. Helaas heeft deze situatie maar kort geduurd. In 2007 kijken we al weer tegen een achterstand aan.
Gezin Als SGP-fractie hebben we steeds de rijke waarde van het gezin naar voren gebracht. Liefde, geborgenheid, rust, veiligheid, aandacht en saamhorigheid zijn waarden die buiten het gezin moeten worden gemaakt, maar, als het goed is, in het gezin al aanwezig (moeten) zijn. Waar dat niet aanwezig is, moet hulp worden geboden. In 2004 hebben we een motie ingediend waarin wij het college van Gedeputeerde Staten opriepen om meer energie aan en in het gezin te besteden. Daarnaast zagen we niets in die vele hulpverleners die zich (veelal los van elkaar en langs elkaar) met het kind en het gezin bemoeien. We hebben toen gepleit voor een “één loket hulpverlener”. Het kind
heeft slechts te maken met één hulpverlener, die mede de hulp van de andere hulpverleners coördineert. Tenslotte hebben wij aangedrongen op versterking van de hulp- en zorgverleningsketen. Met waardering kan worden gemeld dat John Bos, de Flevolandse Gedeputeerde, met ondermeer
tie/justitie en de zorgverzekeraars de krachten te willen bundelen op het gebied van de jeugdzorg. Het doel is de effectiviteit en efficiëntie van de jeugdzorg te verbeteren. Het invoeren van een provinciebrede verwijsindex en het integraal indexeren zijn tevens beleidsuitgangspunten. Het moet
‘Flevoland onderscheidt zich van de andere provincies door een zeer jonge bevolking met een stevige bevolkingsgroei van jongeren tussen 0 en 17 jaar.’
onze suggesties en aanbevelingen voortvarend aan de slag is gegaan. Enkele resultaten willen we noemen.
GAAF De afgelopen jaren is hard gewerkt aan een betere aansluiting tussen het preventief jeugdbeleid en de jeugdzorg. Versterking van de samenwerking in de keten staat daarbij voorop. Deze inspanningen hebben geleid tot een convenant tussen provincie, gemeenten, schoolbesturen, politie/justitie en zorgverzekeraars in Flevoland: GAAF, het Gemeenschappelijk Actieprogramma Aansluiting Flevoland. Op 5 april 2006 hebben eerdergenoemde vijf partijen het GAAFconvenant ondertekend. In het convenant verklaren provincie, gemeenten, schoolbesturen, poli-
z i c h t
2 0 0 7 - 3
voor de ouders niet uitmaken bij welke instantie ze aankloppen. De bedoeling is dat ze maar één formulier hoeven in te vullen en maar één keer hun verhaal hoeven te vertellen. De samenwerkende instanties werken met hun eigen dossiers, maar allemaal met dezelfde basisinformatie. In Flevoland streven we naar één kind, één plan.
Merseyside Eigenlijk is het Flevolandse model gebaseerd op het Engelse model voor jeugdzorg. Om precies te zijn, hebben we dit model in Flevoland “afgekeken” van de jeugdzorg in de regio Merseyside. In Merseyside is sprake van vergelijkbare wetgeving en vergelijkbare bestuurlijke organisatorische vraagstukken in de zorg aan jeugdigen.
4 7
‘Wat men inhoudelijk wil bereiken voor de jeugd moet leidend zijn in plaats van de instrumenten, zoals een financieringssysteem.’ Merseyside werkt vanuit de overtuiging “Every child matters”, een landelijke strategie voor het jeugdbeleid. Het Engelse uitgangspunt is dat de vraag wat men inhoudelijk wil bereiken voor de jeugd leidend moet zijn in plaats van de instrumenten, zoals bijvoorbeeld een financieringssysteem. Bovendien zijn de inhoudelijke doelen niet bedacht vanachter een bureau, maar opgetekend uit de monden van ouders, leerkrachten en kinderen. Het Engelse model gaat uit van een integraal jeugdbeleid.
teams – gebeurt. Ook kerkelijke ambtsdragers, straathoekwerkers en jeugdagenten kunnen hierin een belangrijke rol vervullen. Van het Bureau Jeugdzorg mag worden verwacht dat ze aanwezig is in het CJG om advies en consultatie te geven aan de eerste lijn. Daardoor kan het indicatieproces flink worden versneld. Door het hanteren van een eenduidige werkwijze in de voorbereiding hoeft alleen nog maar een handtekening onder besluit te worden geplaatst als blijkt dat er indicatie nodig is.
Jeugd en Gezin
IPT
De charme van het Engelse model is dat de vijf ontwikkelingsvoorwaarden voor kinderen leidend zijn voor gemeenten, provincies en rijk: • gezond en veilig opgroeien • een steentje bijdragen aan de maatschappij • talenten ontwikkelen • plezier hebben • goed voorbereid zijn op de toekomst. De vorming van een Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) is een logisch gevolg of een volgende stap. Centraal staat daarbij de vraag: hoe krijg je de jongeren naar het Centrum voor Jeugd en Gezin? Voor de hand ligt dat dit via de school – de zorgadvies-
Wie coördineert de hulp aan het kind en het gezin? In Flevoland beproeven we de inzet van de Intensieve Pedagogische Thuishulp (ITP), verbonden aan het CJG. Als blijkt dat hulp nodig is, gaat een IPT’er meteen aan de slag in en met het gezin. IPT (Intensieve Pedagogische Thuishulp) is een gezamenlijk initiatief van de provincie en de gehele sector jeugdzorg om jeugdzorg effectiever te laten verlopen. Flevoland neemt hiermee een unieke positie in omdat Neêrlands kleinste provincie de eerste provincie is waar het IPT-model gebiedsbreed wordt ingevoerd. Kenmerken van IPT zijn: • een vaste hulpverlener, de
4 8
z i c h t
2 0 0 7 - 3
IPT’er, biedt gedurende het gehele traject hulp aan het gezin en de jeugdige(n) aan • het gaat om hulp die snel na indicatie beschikbaar gesteld kan worden • de IPT’er kan ook aanvullende jeugdzorg (bijvoorbeeld kort verblijf of crisisopvang) regelen • de IPT’er coördineert alle aanvullende hulpverlening of aandacht van school. De IPT is dus een sectorbrede aangelegenheid, waarbij korte lijnen en snelle afspraken ontstaan tussen zorgvragers en zorgaanbieders. Halverwege 2006 zijn in Flevoland de IPT-hulpverleners vooral ingezet om de wachtlijsten weg te werken. In 2007 wordt extra geïnvesteerd in de verbetering van de interne processen en de kwaliteit. Op deze wijze wordt het zorgaanbod en een snelle aanpak van de problemen bevordert.
Evidence based Een belangrijke eis waaraan jeugdzorg nu en in de toekomst moet voldoen is dat de zorg “evidence based” is ofwel aantoonbaar resultaat oplevert. Als SGPfractie hebben we daarop de achterliggende jaren voortdurend gehamerd. “Maak prestatieafspraken met de zorgaanbieders en beschouw steeds opnieuw of de mensen en middelen efficiënt, doelmatig en doeltreffend zijn c.q. worden ingezet.” Gelukkig dringt deze oproep door en komen ook de beleidsmakers tot de conclusie dat resultaat belangrijk is. Vaststelling van het predikaat “evidence based” geschiedt in
Flevoland door middel van onafhankelijk onderzoek. Een provinciale klankbordgroep is ingesteld om het IPT-onderzoek te begeleiden.
Scholing Om aan voldoende deskundige IPT’ers te komen hebben de zorgaanbieders een extra provinciale subsidie (€ 190.000,00) ontvangen voor scholing en opleiding. Hiermee zijn de zorgaanbieders aan de slag gegaan en krijgen hulpverleners met HBO-niveau een aanvullende training IPT. Tot nu toe verloopt de invoering van IPT goed. Tientallen hulpverleners zijn geschoold. Er is uniform taalgebruik rond IPT ontstaan en inmiddels is IPT-hulp een niet meer weg te denken hulpvorm geworden. Zowel IPT-hulpverleners als bestuurders zijn enthousiast. Cliënten ontvangen hulp in de eigen thuissituatie zodat er goed zicht blijft op wat het gezin en de jongere(n) echt nodig hebben. Als eerste conclusie is wel naar voren gekomen dat theoretische bijscholing en opleiding van IPT’ers goed is, maar dat ook praktische ondersteuning noodzakelijk is, vooral voor die IPT’ers die te maken krijgen met multiproblem gezinnen.
Voortdurende hulp Bij het CJG en IPT wordt steeds meer duidelijk dat het probleem meestal niet bij het kind ligt. Een constatering die ons niet verbaast. In veel gevallen gaat het om ouders die problemen hebben van psychische aard of kampen met
verslavingsproblematiek, schulden of een combinatie hiervan. Op meerdere gebieden gaat het dan mis. Naar de mening van de Flevolandse SGP-fractie is een groep ouders er bij gebaat wanneer “continue stut- en steunhulp” wordt geboden, die doorgaat totdat de kinderen volwassen zijn. Deze ouders zouden voortdurende hulp moeten hebben. Vroeger waren de sociale verban-
sneller beschikbaar en daardoor is de hulp effectiever. Dat niet alleen, maar ook is de verwachting dat per gezin de lasten ook lager zullen worden. Hierdoor kunnen aanzienlijk meer cliënten met hetzelfde provinciale budget geholpen worden.
Handen uit de mouwen Handen uit de mouwen en gewoon doen. Dat is zo’n beetje het
‘Bij het CJG en IPT wordt steeds meer duidelijk dat het probleem meestal niet bij het kind ligt. Een constatering die ons niet verbaast.’ den sterk en boden hulp. Helaas zijn die verbanden afgebrokkeld. Vandaar dat de hulp nu anders georganiseerd moet worden. De hulpverlening wordt zoveel mogelijk verplaatst van hulp in internaten en dagcentra naar hulp en ondersteuning in de eigen leefomgeving van het kind. Omdat de problemen van het gezin zich vaak op meerdere terreinen voordoen, wordt er in Flevoland intensief samengewerkt met lokale voorzieningen zoals bijvoorbeeld de gezondheidszorg, het onderwijs, maatschappelijk werk, verslavingszorg en justitie. Voor crisisopvang, kortdurend verblijf en voor de opvang van kinderen die niet in een ander gezin kunnen opgroeien, is voldoende 24-uurs opvang beschikbaar. Door de Flevolandse aanpak komt de hulp aan jongere(n) en gezin
z i c h t
2 0 0 7 - 3
uitgangspunt van en bij de jeugdzorg in Flevoland. Geen energie stoppen in ellenlange structuurdiscussies, maar in de ondersteuning van de Flevolandse jongeren en gezinnen. Alle energie wordt gericht op hulp aan de jeugd, hun ouders en verzorgers. Al beginnen als ze nog jong zijn. Opvoeden mag weer. De opvoeding legt de basis voor het verdere leven. Vandaar dat het Programma voor Jeugd en Gezin 2007-2011 van de minister voor Jeugd en Gezin A. Rouvoet de woorden uit het Engelse Merseyside herhaalt als te bereiken doel: “Een land waar kinderen gezond en veilig kunnen opgroeien, hun talenten kunnen ontwikkelen en plezier hebben, waar ze hun steentje bijdragen aan de maatschappij en goed voorbereid zijn op de toekomst, kortom waar alle
4 9
kinderen kansen krijgen.” Zonder een goede opvoeding lukt dit niet. Vandaar dat de wijze Spreukendichter zo’n waardevol advies aanreikt: “Leer den jongen de eer-
ste beginselen naar de eis zijns wegs; als hij ook oud zal geworden zijn, zal hij daarvan niet afwijken” (Spreuken 22 vers 6). Jong geleerd, oud gedaan!
3. Gelderse Staten nemen verantwoordelijkheid voor Jeugdzorg Ing. N. Zondag, lid SGP-fractie Provinciale Staten Gelderland
In het voorjaar van 2003 bereiken de leden van Provinciale Staten veel signalen over een onvoldoende functioneren van de jeugdzorg. Dit uit zich onder meer in een onvoldoende aanbod, lange wachtlijsten en wachttijden, gebrekkige samenwerking, bureaucratisering en onvoldoende financiële middelen. Naar aanleiding van deze signalen besluit de Commissie Welzijn in mei 2003 tot het houden van hoorzittingen. In beslotenheid worden gesprekken gevoerd met alle belangrijke spelers op het terrein van de jeugdzorg: bestuurders van jeugdzorginstellingen, hulpverleners, pleegouders, politie, gemeenten, maar ook jeugdigen zelf. Doel van deze gesprekken is het opsporen van knelpunten in de hele keten van jeugdzorg in de provincie Gelderland. De gesprekken worden gevoerd door een op 8 juli 2003 ingestelde ‘Werkgroep hoorzitting jeugdzorg’, bestaande uit vertegenwoordigers van 8 fracties in Provinciale Staten. De gesprekken
5 0
vinden plaats in de maanden september en oktober 2003. In totaal praat de werkgroep met 44 personen van 35 instellingen. Op 12 november 2003 biedt de werkgroep haar rapportage ‘Groeistuipen’ aan Provinciale Staten aan, die op 17 december 2003 in haar vergadering de aanbevelingen onderschrijft. Krap een jaar later, op 17 en 24 november 2004, evalueert de werkgroep de aandachtspunten uit ‘Groeistuipen’ door wederom met een groep betrokkenen te spreken. De resultaten daarvan zijn gebruikt voor bijstelling van het aanvullend beleidskader 2005 - 2008 en het uitvoeringsprogramma Jeugdzorg 2005.
Commissie Monitoring Jeugdzorg in Gelderland Om de ontwikkelingen in het veld te blijven volgen, stellen PS op 9 november 2005 de Commissie Monitoring Jeugdzorg in. Deze
commissie voert op 30 november en 7 december 2005 een volgende serie gesprekken met 15 personen om de voortgang in de uitvoering van het beleid te monitoren. Op basis van de uitkomsten van deze gesprekken stellen Provinciale Staten op 1 maart 2006 de volgende aanbevelingen vast. 1. Het aantal uren feitelijke zorg moet worden vergroot, bij voorkeur door vermindering van de administratieve lastendruk voor hulpverleners; 2. De informatie-uitwisseling tussen Bureau Jeugdzorg (met name het AMK) en de Raad voor de Kinderbescherming moet worden verbeterd; 3. De projecten met vroegsignalering dienen te worden uitgebreid tot een provinciaal-dekkend netwerk; 4. Op zo kort mogelijke termijn moet een Zorgadviesteam worden gerealiseeerd op alle scholen in het basis- en voortgezet onderwijs in Gelderland; 5. Fysieke capaciteitsproblemen die leiden tot wachtlijsten moeten worden opgelost; 6. De spoedeisende zorg voor jongeren moet structureel worden ingebed in de overige zorg en hulpverlening aan jongeren. Deze zes aanbevelingen worden overgebracht aan het college van
‘De commissie concludeerde (...) dat het goed was dat Statenleden contacten met het veld onder houden, mede ter uitvoering van hun controlerende rol. ’ z i c h t
2 0 0 7 - 3
gezet. Ook is er geld beschikbaar gekomen voor de Jeugdzorg en de contacten tussen de provincie en het veld zijn zichtbaar verbeterd. Wat de SGP-fractie in Gelderland betreft, gaan we door op de ingeslagen weg.
GS, maar ook aan de woordvoerders Jeugdzorg in de Tweede Kamer. Als ik mij niet vergis, kunnen een aantal van deze aanbevelingen nog steeds nuttig zijn voor de Jeugdzorg in de andere provincies van ons land.
heeft de betrokkenheid en ondersteuning van de griffie daarbij als zeer plezierig ervaren. De belangrijkste conclusie is echter dat er vanaf 2004 veel bereikt is in het veld. Er zijn veel en goede veranderingsprocessen in gang
Evaluatie werkwijze en resultaten
4. Utrecht: Jeugdzorg in de zorgen
Ter afronding van haar activiteiten heeft de commissie op 31 januari 2007 een bijeenkomst gehouden met onder meer een afvaardiging van Bureau Jeugdzorg en het brancheoverleg van zorgaanbieders. Tijdens deze bijeenkomst is met een positief oordeel op het bestaan en functioneren van de commissie Monitoring Jeugdzorg teruggeblikt. Vanuit het veld wordt het engagement van de commissie, maar ook van de betrokken gedeputeerde, geprezen. Het is goed om van elkaar te weten wat er leeft, wat kan en wat niet kan. Positief is men ook over de vorm van het overleg: informeel, zonder zware structuur. Dat Provinciale Staten dit initiatief hebben genomen vanuit hun rol als volksvertegenwoordiger, is in het begin met argusogen gevolgd. Achteraf is het echter goed geweest dat Provinciale Staten bewust enige afstand hebben genomen van het college van Gedeputeerde Staten en het provinciale ambtelijk apparaat. Ook de commissie zelf concludeerde over haar eigen functioneren dat het goed was dat Statenleden contacten met het veld onderhouden, mede ter uitvoering van hun controlerende rol. De commissie
Dr. R. Bisschop (foto) en J.M. van Eckeveld, SGP-fractievoorzitter in Provinciale Staten Utrecht resp. fractiemedewerker
Sinds 2005 is de provincie verantwoordelijk voor de kwaliteit van de jeugdzorg. Dat is geen gemakkelijke taak, zoals bijvoorbeeld blijkt uit de regelmatige krantenberichten waarin de tekortkomingen van de jeugdhulpverlening breed worden uitgemeten. Als het niet om eindeloze wachtlijsten gaat, dan is er wel een falende opvang van mishandelde kinderen.
Bureau Jeugdzorg Ook bij Bureau Jeugdzorg (BJZ) in Utrecht waren al langere tijd forse problemen. Geen algemene beschouwing ging voorbij, of ook de SGP besteedde aandacht aan de zorgen over de gang van zaken. Met extra geld is al eens geprobeerd de wachtlijsten terug te dringen, maar de resultaten waren onvoldoende. Jeugdhulpverlening is voor onze fractie een aangelegen punt. Bij de kadernota vorig jaar heeft onze fractie daarom al uitgebreid aandacht gege-
z i c h t
2 0 0 7 - 3
ven aan de problemen rond de jeugdzorg. En daarbij tegelijk de noodzaak onderstreept om niet alleen reactief te werken, maar – waar mogelijk – ook preventief en pro-actief. Wij zijn er van overtuigd dat goed jeugdbeleid in wezen gezinsbeleid is.
Gezinsbeleid Gelukkig blijkt uit onderzoek dat het overgrote deel van de jongeren opgroeit in een vertrouwde en evenwichtige sfeer. De natuurlijke setting daarvan is het gezin. Tegelijkertijd moeten we ook constateren dat in deze verbroken wereld sommige toch kinderen in nood raken. Het is dan aan de overheid om als ‘schild van deze zwakken’ te fungeren. Op het terrein van de jeugdzorg staat ons als provincie daarvoor het Bureau Jeugdzorg ten dienste. De uitvoering van de jeugdzorg heeft echter tekort geschoten. Dit was voor de Staten van Utrecht aanleiding om een ‘beleidsauditcommissie jeugdzorg’ in te stellen.
Onderzoek September vorig jaar verscheen het rapport ‘Sturen in vertrouwen’ over de doelmatigheid van
5 1
‘De conclusies logen er niet om: er bleek een heleboel mis te zijn binnen het Bureau Jeugdzorg in Utrecht, in de bedrijfsvoering, en in de uitvoering van de taken.’
€ 2,5 miljoen beschikbaar te stellen voor verdere verbetering van de organisatie van BJZ en het voorkomen van nieuwe wachtlijsten.
Focus de jeugdzorg in Utrecht. Dat onderzoek werd uitgevoerd door Lysia Advies B.V. in opdracht van de provincie. De conclusies logen er niet om: er bleek een heleboel mis te zijn binnen het Bureau Jeugdzorg in Utrecht. Niet alleen in de bedrijfsvoering, maar ook in de uitvoering van de taken. Verder werd er nogal wat verloop onder het personeel geconstateerd en kwam aan het licht dat veel procedures stroperig zijn en de automatisering gebrekkig was. Voeg hier nog eens de toenemende vraag naar jeugdhulp bij, en de problemen worden in volle omvang zichtbaar. De uitkomst was voor de Provinciale Staten aanleiding om te eisen dat BJZ op korte termijn met een plan van aanpak zou komen om het werk beter uit te voeren. In april van dat jaar had de BJZ zelf echter al onderzoek laten doen naar de oorzaken van haar problemen. Deze resultaten van dit rapport waren echter bewust onder de pet gehouden.
orde op zaken te stellen. Dat viel niet in goede aarde en er werd zelfs een rechtszaak aangespannen tegen de provincie. De rechter stelde de provincie echter in het gelijk. De interim-manager deed zijn werk en volgens de berichten zijn er al verschillende verbeteringen waar te nemen. Ook heeft het college van GS afgesproken de samenwerking en samenhang in de Utrechtse jeugdzorg te verbeteren. Naar aanleiding daarvan worden alle betrokken partijen op het gebied van het preventief jeugdbeleid en de jeugdzorg binnenkort uitgenodigd om tijdens een conferentie nadere invulling te geven aan een gezamenlijk gedragen beleid. Daarnaast hebben de Provinciale Staten ermee ingestemd om bijna
Al deze verbeteringen in organisatie en beleid stemmen ons hoopvol. De neuzen staan voor ons gevoel dezelfde kant op. Echter, organisatieverandering en het wegwerken van de wachtlijsten mag niet alle aandacht opeisen. Volgens de SGP-fractie moet er ook blijvende aandacht zijn voor de inhoud en kwaliteit van de jeugdzorg. Krijgen de jongeren ook werkelijk de juiste zorg aangeboden en is de begeleiding van de jeugdige cliënten professioneel en integer? Ons advies aan betrokken politici is dan ook om blijvende aandacht te hebben voor kwaliteit en inhoud van de daadwerkelijke hulpverlening en niet alleen gefocust te zijn op de kwaliteit van de organisatie en de lengte van de wachtlijsten.
5. Aandacht voor Jeugd en Gezin in Noord-Holland Mr. ir. Jan Bezemer, fractievoorzitter CU-SGP in Provinciale Staten Noord-Holland
Vervolg Deze gang van zaken was voor het college van Gedeputeerde Staten (GS) aanleiding om krachtig in te grijpen. Het college van GS schorste de algemeen directeur en benoemde een interim-manager om
De wettelijke taak van de jeugdzorg is door de provincie Noord-Holland serieus en met veel inzet opgepakt. Het is terecht
5 2
z i c h t
2 0 0 7 - 3
dat deze taak niet bij de gemeente is ondergebracht maar bij de provincie. Het gaat om voorzieningen die vanwege de schaal vooral op regionaal- of bovenlokaal niveau georganiseerd moeten worden. We moeten ons goed realiseren dat deze taak voorheen niet een provinciale taak was, maar dat het rijk deze op een gegeven moment
heeft doorgeschoven, wat altijd gepaard gaat met te weinig geld. Tegelijkertijd werden drie verschillende zaken in elkaar geschoven, namelijk de jeugdzorg, het meldpunt kindermishandeling en de jeugdreclassering. In NoordHolland heeft de agglomeratie Amsterdam een eigen bureau Jeugdzorg dat los staat van de regionale vestigingen van het Noord-Hollandse bureau.
Magneetwerking Vanaf het begin van haar taakuitoefening heeft de provincie veel extra eigen geld in deze taak gestoken. En dat was nodig ook. Het leek wel of bij de overdracht naar de provincie het bureau Jeugdzorg als een magneet ging fungeren. De zorgvraag bleef maar groeien. Een probleem dat niet met alleen méér geld is op te lossen. Iemand te woord staan en indiceren voor zorg betekent nog niet dat er dan ook een zorgplek is. Het opbouwen van een voldoende jeugdzorginfrastructuur achter het indicatieloket is nog hele opgave. Juist toen de provincie met de opbouw van de jeugdzorg druk bezig was kwam daar nog de kwestie met het meisje Savannah met de al of niet falende gezinsvoogd. We zijn als ChristenUnie-SGP natuurlijk heel erg voor inzet op het gezin, op het instandhouden van het gezin als hoeksteen voor de samenleving, dus voor het werk van de gezinsvoogd. Ook de huidige inzet van minister Rouvoet voor Jeugd en Gezin is daarvan een exponent. Het is daarom betreurenswaardig
‘De bureaucratie slaat toe in de jeugdzorg en de beschikbare uren voor feitelijke zorg staan onder druk.’ dat juist de gezinsvoogd door een dergelijk incident en de enorme overbelasting (te veel gezinnen per voogd) zo onder druk is komen te staan. Door de gerechtelijke vervolging is er daarna een sfeer ontstaan van indekken tegen risico’s. Alom hoor je nu dat de bureaucratie toeslaat in de jeugdzorg en de beschikbare uren voor feitelijke zorg bij de werkers onder druk staat. De druk op resultaat bij het wegwerken van de wachtlijsten was in Noord-Holland kennelijk zo groot geworden dat de beloofde wachtlijst die per 15 december 2006 zou zijn opgelost, toen ook was opgelost. Een paar maanden later bleek dat hele-
drempels gesteld die maar moeilijk zijn te overwinnen. Snelle oplossingen voor een grote vraag vraagt meestal om voldoende schaalgrootte bij instellingen om fluctuaties te kunnen opvangen. Instellingen die van subsidiegeld afhankelijk zijn worden vaak gedwongen op het randje van het mogelijke te balanceren, terwijl het ook nog om liefdevolle zorg voor onze jeugd dient te gaan. Het is voor ‘onze’ instellingen dan ook moeilijk om een plek te verwerven. Een schrijnend probleem dat maar voortduurt, is het onderbrengen van moeilijke jeugdzorggevallen in jeugdgevangenissen. Als je de ten hemelschreiende
‘Een schrijnend probleem dat maar voortduurt, is het onderbrengen van moeilijke jeugdzorggevallen in jeugdgevangenissen.’ maal niet het geval te zijn en waren de wachtlijsten nog als vanouds aanwezig. Kan zoiets ingewikkelds als jeugdzorg wel onder politieke druk worden opgelost?
Identiteitsgebonden zorg Bij alle discussies in de staten vragen we ook steeds weer ruimte voor een aanbod van identiteitsgebonden zorg. Vaak worden specifiek christelijke instellingen voor
z i c h t
2 0 0 7 - 3
verhalen van ouders hoort die hun kinderen willen bezoeken en dan met bijna ‘Amerikaanse’ gevangenistoestanden worden geconfronteerd, schaam je je dat dit ook een deel van Nederland is, een onbekend gebied voor velen. Nieuwbouw voor deze jeugdzorggevallen is dringend nodig. De provincie dringt er bij het rijk bij voortduring op aan. Tot nu toe tevergeefs.
5 3
6. Jeugdzorg in Noord-Brabant J.J. Luteijn, burgerlid Statenfractie ChristenUnie-SGP NoordBrabant
In de provincie NoordBrabant was de vorming van één Bureau Jeugdzorg niet gemakkelijk en in zekere zin ongewenst. De provincie voerde een beleid met een breed perspectief, maar vanaf de nieuwe Wet op de Jeugdzorg is dat helaas versmald tot de wettelijke taken. Al in 2005 was er sprake van oplopende wachtlijsten van jongeren en kwam het tot een botsing met de jeugdzorgaanbieders. Provinciale Staten heeft toen een beleidsevaluatie laten uitvoeren, wat resulteerde in een actieplan met stevige verbeteropdrachten. Zo moest er voortvarend gewerkt worden aan eenheid van taal, aan een heldere beschrijving van zorgproducten, aan het stroomlijnen van ICT voorzieningen, aan actuele monitoring van wachtlijstgegevens en aan betere samenwerking tussen Bureau Jeugdzorg en de aanbieders.Sinds Early Warnings, de titel van de beleidsevaluatie is er het nodige verbeterd.
Verbeterplan
redelijk af, ditmaal moesten wij helaas constateren dat er snel ingegrepen moest worden door de raad van bestuur. Het management kreeg een fikse schrobbering, de organisatie had zich onvoldoende ontwikkeld en er was te weinig oog voor samenwerking met de ketenpartners. Ook ziekteverzuim en verloop waren te groot. Het rapport concludeerde dat er voortvarend zou moeten worden gehandeld om erger te voorkomen. Ook hier is een verbeterplan afgesproken, het management is vernieuwd en de staten hebben extra (tijdelijke) gelden beschikbaar gesteld voor acute knelpunten. De ChristenUnie-SGP statenfractie heeft het belang van de Brabantse jongeren die zorg nodig hebben altijd onderkend. In de verkiezingscampagne hebben wij gepleit voor een steviger inzet op de
meer provinciale financiële middelen voor de gemeenten om preventie te organiseren. Kwalitatieve preventie leidt immers tot minder vraag naar intensieve zorg. Hoewel preventie een gemeentelijke taak is, hebben wij steeds aangedrongen op provinciale ondersteuning, ook in financiële zin. Als laatste heeft onze fractie een voorstel gedaan om aan Bureau Jeugdzorg een Advies en Meldpunt Scheiding te koppelen. In de provincie Limburg bestaat dit al en is men tevreden over de resultaten. Een dergelijk Adviespunt zou in ieder geval zorg kunnen dragen voor betere afspraken tussen gescheiden ouders in het belang van hun kinderen. Maar het zou ook een preventieve rol richting ouders kunnen vervullen om het scheidingsvraagstuk bespreekbaar te maken en te heroverwegen.
Brabantbreed akkoord De meest recente informatie levert
‘Wij zien tot onze spijt dat Bureau Jeugdzorg te weinig uren besteedt aan aansluitingstaken met gemeenten en regio’s. Volgens onze fractie ligt daar een sleutel tot meer succes. ’
Eind vorig jaar ontstond de behoefte bij het college van GS om Bureau Jeugdzorg te onderwerpen aan een doorlichting door Boer & Croon. Deze rapportage leverde opnieuw een onthutsend beeld op. Kwam bij de beleidsevaluatie Bureau Jeugdzorg er nog
ketenaanpak. Wij zien tot onze spijt dat Bureau Jeugdzorg te weinig uren besteedt aan aansluitingstaken met gemeenten en regio’s. Volgens onze fractie ligt daar een sleutel tot meer succes. Daarnaast hebben we gepleit voor
5 4
z i c h t
2 0 0 7 - 3
een wachtlijst op van bijna 400 jeugdigen die langer dan negen weken wachten op geïndiceerde jeugdzorg. Hoewel lager dan in afgelopen jaren, is het aantal nog te hoog. Het provinciebestuur onderkent dit ook en stelt de staten voor
om de geprognotiseerde tekorten voor 2008 van 9 miljoen euro voor extra zorgaanbod en ruim 8 miljoen euro voor Bureau Jeugdzorg voor te financieren. Een en ander kan op onze steun rekenen, al vertrouwen we er op dat het grootste deel hiervan door het Ministerie zal worden vergoed. Extra handicap voor onze provincie is het al jarenlange achterblijvende gemiddelde budget ten opzichte van andere provincies. Dit vanuit het verleden ontstane verschil is naar onze opvatting niet langer meer te rechtvaardigen.
De provincie heeft inmiddels ook een Brabantbreed akkoord met alle gemeenten om te komen tot een uniform signaleringssysteem. Dit past prima in de aanloop naar de Centra voor Jeugd en Gezin waarbij de provincie een stimulerende houding kiest. Samenvattend zijn er in Brabant nog de nodige zorgen en kan de provincie nog meer betekenen in de samenwerking met gemeenten, maar stelt de provincie wel vele miljoenen aan eigen middelen beschikbaar om de toenemende zorgvraag op te vangen!
7. ‘Voorafbeleid’ in jeugdzorg Zeeland F.J. Tollenaar, medewerker SGPfractie in Provinciale Staten Zeeland
Jeugdpreventie is een gemeentelijke taak. Specialistische kinderzorg in het kader van de wet op de jeugdzorg, getypeerd als ‘herstelbeleid’, een Provinciale taak. De Provincie Zeeland met gedeputeerde Van Heukelom voorop, wil de vele miljoenen anders inzetten. Geldmiddelen die nu besteed worden aan het wegwerken van wachtlijsten en de toenemende vraag naar jeugdzorg wil hij vooral inzetten om een beroep op de jeugdzorg zoveel mogelijk te voorkomen. Een scheiding van budgetten voor preventie en daadwerkelijke hulpverlening zorgen voor de oplopende wachtlijsten en het niet kunnen plaat-
sen van kinderen. Zeeland wil niet wachten tot landelijke adviezen op dit punt tot verandering zullen leiden. De Zeeuwse jeugdzorg heeft naar de mening van het Provinciebestuur last van een te groot verantwoordelijkheidsgevoel. Er moet meer overgelaten worden aan algemene hulpinstanties en de Zeeuwse jeugdzorg moet af van automatische zorgduur van een jaar. Dit stelde een onderzoeksbureau dat eind 2006 aan de Provincie Zeeland adviezen gaf rondom nieuw jeugdzorgbeleid. “Waarom duren alle indicaties een jaar terwijl behandelingen soms drie maanden duren? Er moeten meer kinderen buiten de jeugdzorg geholpen worden. Den Haag stopt miljoenen in de Centra voor Jeugd en Gezin, maar eerst in de steden van Minister Vogelaar. Wat
z i c h t
2 0 0 7 - 3
moet ik dan? De Tweede Kamer kondigt het recht op jeugdzorg af, maar het kan allemaal niet van de Provincie komen. De druk op de ruimte in kindertehuizen kan drastisch dalen als in het gezin aan de voorkant van de problemen door een gezinscoördinator hulp wordt geboden” aldus gedeputeerde Van Heukelom.
Duurzaamheidsdriehoek De provincie Zeeland heeft in het kader van dit ‘voorafbeleid’ een visie ontwikkeld op de sociale pijler van de zogenaamde duurzaamheidsdriehoek. De duurzaamheidsdriehoek staat symbool voor een evenwichtige ontwikkeling in ecologisch, economisch en sociaal opzicht. De kern van de provinciale visie op de sociale pijler is: herstellen is goed, maar voorkomen is beter. Dat staat te lezen in “De driehoek rond” (provincie Zeeland, 2005). Het gedachtegoed van de Driehoek Rond is geïntegreerd in het collegeprogramma “Nieuwe Verbindingen”. Voor 2006 zijn van Rijkswege extra middelen beschikbaar gesteld voor het bestrijden van de toen hoog opgelopen wachtlijsten. Daarmee is bewerkstelligd, dat eind 2006 niemand meer langer dan 9 weken hoefde te wachten op jeugdzorg. In de loop van dit jaar liepen de wachtlijsten echter weer hoog op. Voor 2007 is er weer extra geld (1,1 miljoen) gekomen om de bestaande wachtlijsten aan te pakken en ook voor 2008 komt er incidenteel extra geld van het Rijk voor aanpak van
5 5
Voorkomen is niet alleen beter, maar het is ook nog eens goedkoper. Zo valt in de rapportage van het landelijke IBO financiering jeugdbeleid (2006) te lezen dat interventies op jonge leeftijd (kosten)effectiever zijn dan interventies op latere leeftijd. Vanuit deze visie moet het accent wel verschuiven van àchterafbeleid (herstelbeleid) naar voorkòmbeleid. Of anders gezegd, naar vooràfbeleid.
ontwikkelen van een gemeenschappelijk preventief jeugdbeleid, onder impuls van de bestuurlijke Task Force Jeugd Zeeland. Het onderwijs is zich met het oog op de zorg rondom het onderwijs aan het organiseren in het Regionaal Overleg Platform weer samen naar school. Op dit moment is nog geen sprake van een stevig, samenhangend preventief jeugdbeleid. Als het lukt om een goed preventief jeugdbeleid neer te zetten, mag verwacht worden dat de toestroom naar de jeugdzorg afneemt. Er zal structureel meer geld naar het preventief jeugdbeleid toe moeten (Centra voor Jeugd en Gezin, Zorg Advies Teams in het onderwijs), maar de Zeeuwse gemeenten hebben dat op dit moment niet en zullen pas op een langere termijn extra middelen van het Rijk tegemoet kunnen zien.
Preventief jeugdbeleid is het voorkombeleid. Een verantwoordelijkheid van gemeenten, waar-
Daarom is het nodig dat, als er een verschuiving is van herstelbeleid naar voorkombeleid, ook de bij-
‘De druk op de ruimte in kinder tehuizen kan drastisch dalen als in het gezin aan de voorkant van de problemen door een gezins coördinator hulp wordt geboden.’
de wachtlijsten. Maar het is incidenteel geld. Het probleem komt waarschijnlijk toch weer terug als er geen structureel vervolg komt. Voor een goed werkend stelsel van jeugdvoorzieningen moeten wachtlijsten zoveel mogelijk worden voorkomen. Het college van GS heeft nu aan adviesbureau Van Montfoort opdracht gegeven om de oorzaak van de in Zeeland opvallend sterk gestegen vraag te onderzoeken. Als we de oorzaken kennen, kunnen we actie ondernemen, om de steeds oplopende instroom in te dammen.
af te bouwen, in bedrijf moeten houden totdat ook de laatste cliënt is uitgestroomd.
Vooràfbeleid
Een ander spoor is om de capaciteit van de jeugdzorg te vergroten. Eind 2006 hebben Provinciale Staten besloten, om in Zeeland het stelsel van Intensieve Pedagogische Thuishulp (IPT) te implementeren voor de Zeeuwse jeugdzorg. Door het ombouwen van internaatshulp en daghulp naar IPT en pleegzorg kunnen meer jeugdigen thuis worden geholpen en kunnen meer jeugdigen geholpen worden voor hetzelfde geld. Voor die ombouw is tijd nodig. Ook is gedurende die tijd extra geld nodig, want gedurende de ombouw moet de hulpverlening gewoon doorgaan. Je zult daarom een internaat, dat je besloten hebt
bij ook de inzet van het onderwijs onmisbaar is. De gemeenten in Zeeland zijn op basis van het Manifest van Goes in samenwerking met provincie en zorginstellingen hard bezig met het
5 6
z i c h t
‘Voorkomen dat meer jeugdigen een beroep doen op de jeugdzorg is beter dan genezen.’
2 0 0 7 - 3
behorende geldstromen verschuiven. Dus van de jeugdzorg naar het preventieve jeugdbeleid. Dat houdt concreet in dat gelden die nu via de doeluitkering jeugdzorg naar de provincie komen om het
achterliggende aanbod jeugdzorg te subsidiëren, ten gunste van het preventieve jeugdbeleid van gemeenten moeten komen. Daarmee zou het financiële probleem van gemeenten opgelost zijn. Bij investeren in het preventief jeugdbeleid worden de opbrengsten aan de kant van de jeugdzorg echter pas met vertraging zichtbaar. De financiering van de jeugdzorginstellingen kan ook anders zo stelde een onderzoekscommissie in de Provincie Limburg. Financiering van zorg per cliënt in plaats van een vast bedrag per jaar kan groei van wachtlijsten voorkomen. Vereenvoudiging van wet en regelgeving (moet de Rijksoverheid als muziek in de oren klinken) kan er tevens voor zorgen dat meer tijd beschikbaar komt voor daadwerkelijke hulpverlening.
Integraal jeugdbeleid De provincie Zeeland wil het jeugdbeleid op een integrale manier vormgeven. Dit is uitgewerkt in de Nota integraal jeugdbeleid. Hierbij laat de provincie zich niet langer alleen leiden door problemen, maar richt zich op het creëren van kansen voor de jeugd. Dit sluit aan bij het gedachtegoed van ‘De driehoek rond’. Voor het integraal jeugdbeleid betekent dit dat meer dan tot nu toe het geval was, wordt ingezet op het verbeteren van basisvoorzieningen voor alle jeugd waardoor enerzijds een kansrijke omgeving ontstaat voor jongeren om zich te ontwikkelen, anderzijds de druk op het preventief jeugdbeleid en de jeugdzorg uiteindelijk kan verminderen. De SGP Statenfractie heeft in haar verkiezingsprogramma benadrukt dat preventief jeugdbeleid in sa-
z i c h t
2 0 0 7 - 3
menwerking met de gemeenten versterkt moet worden. Voorkomen dat meer jeugdigen een beroep doen op de jeugdzorg is beter dan genezen. Alle instrumenten die mogelijk zijn moeten hiervoor benut worden. Investeren in het gezin kan veel problemen voorkomen. De lijn die in Zeeland, met name door gedeputeerde Van Heukelom is ingezet, versterkt de rol en positie van het gezin. Naar de mening van de SGP Statenfractie is met de ombouw naar ‘voorafbeleid’ de richting naar ‘een goed gezin is het halve werk’ stevig ingeslagen. Er is nog een flinke weg te gaan. De ingeslagen richting geeft de SGP Statenfractie vertrouwen dat, beseffend te leven in een gebroken maatschappij, versterking van het gezin als hoeksteen van de samenleving uiterst belangrijk is.
5 7
Een hele kluif… die kloof Het gezin en de kerkelijke gemeente spelen een cruciale rol bij het overbruggen van de generatiekloof tussen ouderen en jongeren, zo stelt drs. H.J. van Wijnen. Hij analyseert de problematiek en doet gerichte aanbevelingen.
De jeugd komt de laatste tijd vaak negatief in het nieuws. Deels heeft dat te maken met het fenomeen nieuws als zodanig: als het goed gaat dan is het geen nieuws, als het fout gaat wel. Maar het heeft ook te maken met een soort collectieve machteloosheid: hoe moeten we toch met “de jeugd” omgaan. Een oerwoud aan instellingen, instanties en verantwoordelijkheden zijn de afgelopen decennia ontstaan, zoveel zelfs dat er een aparte minister voor Jeugd en Gezin nodig is om de boel weer bij elkaar te krijgen. Een herbezinning over de rol van gezin en kerkelijke gemeente is nodig.
De kloof geproblematiseerd
Bezinning
Dat het complex is voor de verschillende instanties om de jeugd goed te bereiken, blijkt regelmatig uit het nieuws als er weer wat is misgegaan in de afstemming met de verschillende instellingen onderling, denk aan het “maasmeisje”. Of dichter bij huis wanneer ‘onze jongeren’ weer negatief in de krant komen vanwege hun keten, hun alcoholgebruik, hun gebruik van internet en DVD’s, hun mening over moslims of hun gedrag met de jaarwisseling. Allemaal aanwijzingen dat we het behoorlijk moeilijk vinden om met de jeugd om te gaan en een juiste houding te vinden ten opzichte van hen. Hier schuilt echter een
5 8
z i c h t
drs. H.J. van Wijnen directeur van de Hervormd Gereformeerde Jeugdbond
2 0 0 7 - 3
risico: voor we het weten vinden we het vanzelfsprekend om negatief over hen te denken en te spreken. De generatiekloof en de jeugd wordt daarmee geproblematiseerd, terwijl wij als ouders en opvoeders denken veilig te staan aan de ene kant van de kloof.
Bruggen bouwen In dit artikel wordt een pleidooi gehouden om op te houden met negatief te denken over de jeugd, maar om te erkennen dat er inderdaad een generatiekloof is en dat dit ook niet erg hoeft te zijn. Sterker nog, hoewel de kloof met de jongeren dieper is dan ooit vanwege de snelle maatschappelijke en media-ontwikkelingen van de afgelopen decennia, hoeft dit op zich niet zo problematisch te zijn. Als we namelijk erkennen dàt er een kloof is en wanneer we bij onszelf het roer weten om te gooien door op zoek te gaan naar bruggen om de beide oevers van de kloof met elkaar te verbinden, kan de jeugd op hun waarde worden geschat. Daardoor kan de jeugd zelfs een belangrijke bijdrage leveren in de breedte van de maatschappij en dus ook in kerk, op school en in het gezin.
De kloof geïntensiveerd We hoeven er niet moeilijk over te doen: er is gewoon sprake van een generatiekloof, deze kloof is er al-
tijd al geweest en zal er ook altijd zijn zolang er verschillende generaties naast elkaar opgroeien. Er sprake is van verschil in leeftijd, mate van ontwikkeling en (levens)ervaring, tussen de generaties. De diepte en breedte van deze ‘standaard’ generatie kloof is mede afhankelijk van persoonlijke kenmerken zoals karakter, opvoeding en ook het eigen levensverhaal van de jeugd èn van hun ouders. De kloof wordt versterkt omdat de ontwikkeling van de levensloop van zowel de volwassenen als ook van de jeugd mede afhankelijk is van de maatschappelijke context waarin deze ontwikkeling plaatsvindt. Het effect op de generatiekloof van deze maatschappelijke ontwikkeling, die de afgelopen decennia in een enorm hoog tempo een aantal maatschappelijke veranderingen met zich heeft meegebracht, mogen we niet onderschatten. Het maakt nogal een verschil wanneer je in de jaren vijftig van de vorige eeuw bent opgegroeid of wanneer je nu opgroeit. De hele maatschappelijke situatie is totaal veranderd. Deze verandering raakt de gezinnen en de kerkelijke gemeenten in die zin dat er tussen de generaties soms sprake is van vrijwel geheel verschillende maatschappelijke verbanden en structuren waar de verschillende generaties zich in begeven. Een vader van 55 jaar opgegroeid in een eenvoudig milieu - kan bijvoorbeeld maar moeilijk bevatten welke uitdagingen zijn zoon van begin twintig
heeft in het bedrijf waar de zoon zijn opleiding tot advocaat voltooit. De manier van werken, het jargon, de communicatie: het is totaal anders dan in de wereld van zijn vader. In de huidige maatschappelijk structuur groeit onze jeugd op in een gefragmenteerde wereld. De verschillende levenssferen (gezin, familie, kerk, school, vrienden, hobby’s, virtuele wereld, sport, ontspanning) waarin ze opgroeien zijn niet meer in onderlinge harmonie, zoals dat
haast onoverbrugbaar met alle gevolgen van dien. Mijn veronderstelling is, dat de generatiekloof – juist in de gereformeerde gezindte – vanwege deze factoren extra diep en breed is.
Een gegeven Dit artikel komt voort uit de zorg dat de jeugd vaak te negatief worden geduid in beschouwingen over de generatiekloof. Te makkelijk gaan wij als volwassenen en opvoeders er van uit dat de jeugd
‘Het maakt nogal een verschil wanneer je in de jaren vijftig van de vorige eeuw bent opgegroeid of wanneer je nu opgroeit.’
bij hun ouders doorgaans nog wel het geval is. De overlap van levenssferen is minimaal en het begrip over en weer van de levenssfeer is er nauwelijks. Hetzelfde geldt voor de ontwikkelingen op het gebied van de media: internet, muziek, communicatietechnologie etc. Jongeren groeien op met alle moderne mediatechnieken en kunnen hier doorgaans veel beter mee omgaan dan hun ouders. Dat schept een extra afstand: ouders weten zich meestal geen raad met het gedrag van hun kinderen rond de moderne media. Voordat er tot een eerlijk gesprek kan worden gekomen, is er meestal al een vooroordeel en een veroordeling van het gedrag van hun kinderen. Dit maakt de kloof
z i c h t
2 0 0 7 - 3
zich wel aanpast in ons sociale systeem van gezin, kerk en school. En als dat dan niet gebeurt of maar moeizaam gebeurt, maken we ons zorgen over de jeugd. Is het niet eerder andersom: spanningen die voortkomen uit de generatiekloof zijn vaak het gevolg van het niet weten van de ouderen waar de jongeren zich nu precies mee bezighouden in hun dagelijkse leef- en belevingswereld. Het is een gegeven dat jongeren nu in een andere tijd en een andere samenleving opgroeien. Daar kunnen we lang en kort over debatteren, maar veel kunnen we er niet aan wijzigen. Eventueel kunnen we nog een waardeoordeel uitspreken hoe positief wij de situatie van onze eigen jeugd
5 9
hebben ervaren en hoe negatief de huidige situatie op ons overkomt. Maar om eerlijk te zijn, daar dienen we onze jongeren absoluut niet mee.
Erkennen en bruggen bouwen De generatiekloof hoeft geen bedreiging of spook te zijn dat ons machteloos maakt. De erkenning dat de generatiekloof een gegeven is, kan juist al heel relativerend en ontspannend werken. Dat is een eerste belangrijke conclusie van dit artikel.
De generatiekloof kunnen we dus niet oplossen en dat hoeft ook niet. De enige begaanbare weg is om te erkennen dat de jeugd hun eigen ontwikkeling heeft en ook hun eigenheid heeft die anders is dan de eigenheid van de volwassenen en opvoeders. Vanuit die positieve erkenning van de eigenheid van de jeugd kunnen we vervolgens gaan bouwen aan bruggen die de beide oevers van de generatiekloof bij elkaar kunnen brengen. Dat zijn soms tijdelijke kleine bruggetjes, maar soms
‘Hoe geven we richting en hoe wijzen we hen deze weg van Gods geboden? De enige begaanbare weg is door werkelijk dichtbij te zijn en steeds weer geïnteresseerd te zijn in de dingen die onze jongeren bezig houden.’ Een tweede belangrijke conclusie is dat de verantwoordelijkheid voor het bouwen van bruggen en bruggetjes over de generatiekloof, niet een verantwoordelijkheid is van jeugdinstellingen of van de politiek. De verantwoordelijkheid ligt in de gezinnen en in de sociale structuren waarin volwassenen met jongeren in contact staan (o.a. kerk en school). De jeugdinstellingen en de politiek zijn ervoor om de randvoorwaarden te optimaliseren en in die gevallen in te grijpen waar de gezinnen en de andere sociale structuren tekort schieten om wat voor een reden van ook.
ook bruggen die voor langere tijd kunnen dienen als plaatsen voor ontmoeting, voor het delen van levenservaring, voor kennisoverdracht etc.
6 0
z i c h t
Dichtbij en authentiek Een zeer belangrijk uitgangspunt bij het bouwen van bruggen over de generatiekloof is de houding die wij als volwassenen en opvoeders hebben. Zijn wij werkelijk geïnteresseerd in de leefwerelden van onze jeugd? Of keuren we alles bij voorbaat af wat anders is dan wij zelf gewend zijn. Natuurlijk kan zeker niet alles goedgekeurd worden waar onze jongeren
2 0 0 7 - 3
zich mee bezighouden en zal ook het leven van de jongeren in het licht van Gods geboden moeten staan. De vraag is echter: hoe helpen en begeleiden wij onze jongeren op hun weg? Hoe geven we richting en hoe wijzen we hen deze weg van Gods geboden? De enige begaanbare weg is door werkelijk dichtbij te zijn en steeds weer geïnteresseerd te zijn in de dingen die onze jongeren bezig houden. Op een authentieke wijze met onze jongeren omgaan werkt echt. Dichtbij zijn betekent concreet om de gezamenlijke levenssferen van de ouders en de jongeren te optimaliseren. Op de plaatsen waar levenssferen van ouders en jongeren samenkomen kan een stevige basis gelegd worden voor een structurele brug die de generatiekoof kan overbruggen. Die plaatsen zijn dan met name het gezin en de kerkelijke gemeente. Daar komen de levens van de volwassenen en de jeugd samen. Maar dan moeten we ons ook eerlijk de vraag stellen hoe we onszelf opstellen in deze plaatsen. Zijn we er dan werkelijk voor elkaar op die momenten dat we samen zijn? Wordt er naar elkaar geluisterd? Is er sprake van een ontmoeting of passeren we elkaar dan als schepen in de nacht op die momenten dat we thuis elkaar ontmoeten of in de kerk gezamenlijk onder de verkondiging zijn?
Coram Deo De belangrijkste brug om de generatiekloof te overbruggen is nog niet genoemd. Uiteindelijk zal elke generatiekloof overbrugd
kunnen worden door steeds weer terug te gaan naar Gods Woord. Niet als een methodisch opstapje door te veronderstellen dat daar waar de Bijbel wordt gelezen er vanzelfsprekend wel sprake zal zijn van ontmoeting en herkenning bij de jeugd, maar wel vanuit het geloof dat zowel de ouders als de jeugd in relatie staan tot God. Aan de beide oevers van de kloof staan we voor Gods aangezicht. Dat is aan de ene kant een ernstig gegeven waar we niet makkelijk overheen kunnen stappen, maar aan de andere kant mag dat ook een ontspanning zijn omdat we ook de spanningen van de generatiekloof voor Gods aangezicht mogen neerleggen. Wist u dat we onze jeugd dan als een zegen mogen zien? Of zoals in psalm 144 wordt gebeden: “Opdat onze zonen zijn als planten, die groot geworden zijn in hun jeugd; onze dochters als hoekstenen, uitgehouwen naar de gelijkenis van een paleis.”
Aanbevelingen Hoe kan dit nu concreet worden gemaakt? Daar ligt natuurlijk de grote vraag naar de praktijk. Een aantal aanbevelingen zou ik willen doen: • Erken dat binnen de gezinnen de eerste verantwoordelijkheid ligt van de basiscontacten met de jeugd. Vanuit de politiek maar ook vanuit de kerkelijke gemeente mag dit steeds weer benadrukt worden. • Geef concrete begeleiding en toerusting aan (jonge) ouders om hen te helpen bij hun taak
om de jeugd op te voeden en steeds weer nieuwe creatieve wegen te vinden om bruggen te bouwen. Deze begeleiding en toerusting kan gegeven worden door kerkelijke gemeenten - al dan niet ondersteund door or-
er wel jeugdwerk, zijn er jeugdraden en jeugdambtsdragers. Maar hoe is dit werk geïntegreerd in het geheel van de gemeente. Zou een ouderling voor Jeugd en Gezin ook niet een goede optie zijn? En hoe wor-
‘Hoe moeilijk het soms ook is (...), laten we er in afhankelijkheid van God (...) toch mee door blijven gaan om bruggen te bouwen.’ ganisaties die hier ervaring in hebben. Overigens kan hier ook een maatschappelijke taak voor kerken en kerkelijke organisaties liggen om deze toerusting aan te bieden aan gezinnen die niet in en directe relatie (meer) staan tot een kerkelijke gemeente. Een aanbod van een dergelijke toerusting zou kunnen plaatsvinden via de Centra voor Jeugd en Gezin. • Gebruik de kracht van de jongeren. Er zit zoveel kennis, creativiteit en potentie in jongeren. Dit kan allemaal ingezet worden binnen de kerk, de school en het gezin. Juist ook wat ze inbrengen vanuit de maatschappelijke contacten die zijn hebben, dat wat zij geleerd hebben achter hun computer en met hun contacten in de cultuur, hun werkomgeving of op school. • Binnen de kerkelijke gemeente zou het goed zijn om de verantwoordelijkheid voor jeugd en gezin ook een herkenbare plaats te geven. In veel gemeenten is
z i c h t
2 0 0 7 - 3
den de relaties gelegd vanuit de zondagse prediking en de concrete praktijk van het gemeente- en gezinsleven door de week? Maar misschien is wel de allerbelangrijkste aanbeveling om goed te rade te gaan bij onszelf als volwassenen, opvoeders en verantwoordelijken binnen politiek en samenleving en onszelf de vraag te stellen: hebben wij werkelijk oog voor onze jeugd? Weten wij werkelijk waar ze zich mee bezighouden? Of uit onze machteloosheid zich soms maar al te gemakkelijk in een negatief duiden van misstanden om er vervolgens weer van af te zijn. Hoe moeilijk het soms ook is om de generatiekloof te overbruggen, laten we er in afhankelijkheid van God en geleid door Zijn Geest, toch mee door blijven gaan om bruggen te bouwen. Inderdaad een hele kluif, die kloof. Maar het is zo de moeite waard. Onze zonen en dochters zijn ons tot een zegen gesteld.
6 1
Kanttekeningen vanuit een christelijk perspectief
Nieuw Leren of Klassiek Leren? Is de jeugd de maat van alle dingen? Volgens dr. H. Dijkgraaf gaat het ‘Nieuwe Leren’ van een naïef-optimistisch mensbeeld uit. Dat heeft funeste gevolgen voor de kwaliteit van het onderwijs. Een kritische beschouwing over de essentie en het doel van onderwijs.
Bezinning
8 juli 2004 was een grote dag voor Fransje Nelck-da Silva Rosa en Walter Schlundt Bodien. Zij promoveerden op die bewuste zomerdag gezamenlijk op een proefschrift aan de Rijksuniversiteit Groningen. De titel van hun belangwekkende dissertatie luidde: Non scholae sed vitae legimus. De promovendi hadden onderzoek gedaan naar het leesgedrag van jongens en meisjes tijdens hun middelbare schoolcarrière. De conclusie van hun onderzoek was dat meisjes in hun ontwikkeling én leesattitude – hun term voor belangstelling voor lezen – voorlopen op jongens. Luttele maanden later kreeg een verslaggeefster van het Algemeen Dagblad lucht van dit roemruchte proefschrift.1 Ze belde daarom met Fransje en vroeg haar naar een concreet voorbeeld bij de conclusie van het onderzoek. Fransje: “Jongens hebben veel meer de behoefte om avonturenboeken te lezen, waarvoor ze volgens hun leraren te oud zijn.” De AD-journaliste rook blijkbaar onraad want ze vroeg vervolgens of we die jongens dan maar hun eigen boeken moeten laten uitzoeken. Fransje: “Ja, dan houden ze langer plezier in lezen. En als ze lezen en worden aangemoedigd te praten over het boek, leren ze zichzelf te uiten. Dat kan zelfs later in hun relatie met hun vrouw
6 2
z i c h t
Dr. H. Dijkgraaf, docent Engels aan een algemeen christelijke school te Ede
2 0 0 7 - 3
van pas komen.” De verslaggeefster trok ten slotte de stoute schoenen aan en stelde de vraag of leerlingen dan ook Suske en Wiske op de VWO-literatuurlijst mogen zetten. Fransje: “Dat zou ik prima vinden. Waarom niet? Wat is literatuur? ‘Alles’, zegt mijn collega en mede-onderzoeker Schlundt Bodien altijd. Ik denk dat jongens er uiteindelijk gelukkiger van worden.” Tot zover Fransje. Deze waanzin verdient geen weerwoord. Wel is ze min of meer symptomatisch voor de gekte die het Nieuwe Leren is gaan heten. Over het Nieuwe Leren is veel te zeggen. Maar in deze bijdrage richt ik mij op het plaatsen van kanttekeningen bij de ideologie achter het Nieuwe Leren. Verder zal ik proberen een alternatief te bieden en aangeven waarin onderwijs op een christelijke school verschilt van onderwijs op een openbare school.
De ideologie achter het Nieuwe Leren Het Nieuwe Leren is op de meeste middelbare scholen geen gemeengoed geworden. In de praktijk blijkt telkens weer de wal het schip te keren. Wel heeft het Nieuwe Leren inmiddels veel schade aangericht. Het heeft een generatie leerlingen opgeleverd die niets weet en niets kan. Het
heeft leerlingen de idee gegeven dat ze zelf hun normen en hun waarden moeten construeren. Het heeft hun tevens de idee aan de hand gedaan dat kennis spelenderwijs verkrijgbaar is, als ware ze gratis en voor niets. En het heeft docenten gedegradeerd tot coaches en begeleiders van ondoorgrondelijke onderwijsleerprocessen. Want, zei onderwijsgoeroe Luc Stevens ooit: “Ziektes zijn overdraagbaar, kennis is dat niet.” Deze en dergelijke oprispingen van het Nieuwe Leren staan niet op zichzelf. Het Nieuwe Leren is niet ontstaan in een vacuüm. Laten we even terugkeren naar Nelck-da Silva Rosa en Schlundt Bodien. Wanneer we hun ideeën tegen het licht houden, zien we dat er gedachten achter schuil gaan die typerend zijn voor het Nieuwe Leren: - Je biedt leerlingen niet iets aan als ze er qua persoonlijkheidsontwikkeling nog niet aan toe zijn. - De inhoud van het leerplan laat je bepalen door de behoeften en de interesses van de leerlingen. - Waar het om gaat, is dat leerlingen ergens plezier in hebben en dat ze er gelukkiger van worden. - Het ontbreekt ons aan voorgegeven normen die onderscheid maken tussen waar en niet-waar, tussen goede en slechte smaak, etc., met als gevolg dat een literatuurwetenschapper op de vraag ‘Wat is literatuur?’ als antwoord kan geven: ‘Alles’. Welke vormen de ideologie van het Nieuwe Leren ook aanneemt,
het draagt altijd deze twee kenmerken: de vom-Kinde-aus ideologie die het kind in het onderwijsleerproces centraal stelt en tot maat der dingen maakt én cultuurrelativisme.
Relatie, competentie, autonomie Ik heb al de naam van Luc Stevens genoemd. Hij is de vader van het adaptiefonderwijs, één van de vele vormen die het Nieuwe Leren
Met andere woorden, als u en ik de juiste omstandigheden weten te creëren, bijvoorbeeld door een veilige en liefdevolle omgeving te scheppen – en wie zou daar iets op tegen hebben? – dan zijn leerlingen leergierig, dan nemen ze initiatieven en zijn ze erop uit de wereld om hen heen te leren kennen. Opvallend is de stelligheid waarmee de goedwillendheid en de leergierigheid van leerlingen wordt geponeerd. De gedachte dat
Onderwijsgoeroe Luc Stevens: ‘Ziektes zijn overdraagbaar, kennis is dat niet.’
rijk is. Stevens heeft het pedagogisch klimaat van het adaptiefonderwijs samengevat in drie zogenaamde basisbehoeften: relatie, competentie en autonomie. Wat bedoelt Stevens nu precies met deze basisbehoeften? Blijkens een publicatie van het Procesmanagement Primair Onderwijs (PMPO), Omgaan met verschillen, het volgende: Relatie - Kinderen die opgroeien in een veilige, liefdevolle omgeving en zich door anderen (volwassenen en leeftijdgenoten) aanvaard en gerespecteerd voelen, hebben al hun aandacht en energie vrij om op het leren te richten. Ze zijn leergierig, nemen veel initiatieven en zijn erop uit de wereld om hen heen te leren kennen en onder controle te krijgen.
z i c h t
2 0 0 7 - 3
het kind de grootste onbekende (x) is, die elk moment kan zeggen: ‘Ik doe het gewoon niet of in ieder geval anders’, komt in de hoofden van deze onderwijskundigen blijkbaar niet op. Competentie - Kinderen (…) die ervaren dat ze steeds meer weten en kunnen, krijgen zelfvertrouwen. Ze laten dat soms duidelijk merken. Ze realiseren zich dat ze zelf voor die successen hebben gezorgd. Door ervoor te werken of doordat ze er ‘goed’ in zijn. Dat zijn voor kinderen belangrijke en fijne ervaringen. Hoe meer ze van die ervaringen opdoen, hoe meer ze leren op zichzelf te vertrouwen. Ze verwachten dat het de volgende keer weer zal lukken. Ze voelen zich competent. Alweer die stelligheid. Terwijl ie-
6 3
dere docent met een minimum aan praktijkervaring weet dat kinderen in sommige dingen niet goed zijn en ook nooit zullen worden en dat het eventueel opgebouwde zelfvertrouwen zomaar ineens door ‘duizend en één bommen en granaten’ verstoord kan worden. Autonomie - Kinderen willen dingen zelf doen, zonder de hulp of ondersteuning van volwassenen. Ze hebben een drang naar zelf-
graag naar een spannend verhaal, terwijl de eigen inbreng op zulke momenten echt minimaal is. Nu beweer ik niet dat de drie basisbehoeften van Stevens en de daaraan gerelateerde citaten louter onzin bevatten.2 Integendeel, ze bevatten veel waars. Alleen, je kunt ze niet voetstoots voor waar aannemen. Wanneer je dat doet, ga je uit van de ideale leerling en die bestaat niet. En dat is meteen mijn hoofdbezwaar tegen het
‘Nog steeds worden we geplaagd door engineers die vanachter de tekentafel wilde experimenten bedenken die ze vervolgens zonder scrupules aan bepaalde beroeps groepen opdringen als waren ze door God zelf bedacht.’
standigheid in zich. Ervaren dat je mag kiezen, beslissingen mag nemen, motiveert ze. Bezigheden zonder ruimte voor eigen inbreng en waarbij kinderen onnodig aan de hand worden gehouden, demotiveren en worden door hen vaak als saai of zinloos ervaren.
Nieuwe Leren: het is een ideologie gebaseerd op een naïef-optimistisch mensbeeld dat teruggaat op denkers als Jean Jacques Rousseau en John Dewey. Maar voordat ik op dat naïeve mensbeeld verder inga, eerst even een uitstapje.
De suggestie dat kinderen per definitie niet op de hulp van volwassenen zitten te wachten, is op z’n minst dubieus. De suggestie dat bezigheden zonder eigen inbreng vaak als saai en zinloos worden ervaren, is pertinent onjuist. Veel kinderen kijken juist graag naar een voetbalwedstrijd of luisteren
De aard van ideologieën
6 4
z i c h t
Als u goed onderwijs hebt gehad, weet u dat Gulliver’s Travels van de achttiende-eeuwse Engelse schrijver Jonathan Swift vier boeken bevat: Gulliver’s reizen naar Lilliput, Brobdingnag, het eiland van Laputa en het land van de Houyhnms. Het derde boek, over
2 0 0 7 - 3
de reis naar het eiland van Laputa, is vanuit literair oogpunt zwak – het is nogal onsamenhangend – maar inhoudelijk erg interessant. Gulliver verhaalt over zijn ontmoetingen met allerhande engineers, mensen die vanachter de tekentafel allerlei plannen en projecten bedenken die de mensheid gelukkiger moeten maken. Zo zijn er engineers die proberen zonnestralen te produceren uit komkommers, schapen te fokken met een gladde huid en huizen te bouwen, te beginnen met het dak in plaats van met het fundament. De moraal van al dit fraais laat zich niet moeilijk raden. Jonathan Swift wilde protest aantekenen tegen de al te optimistische verwachtingen die vele Verlichtingsdenkers koesterden ten aanzien van de rede. Het gevaar was volgens Swift niet denkbeeldig dat deze Verlichtingsdenkers de grenzen van de rede uit het oog zouden verliezen om zo in trivialiteiten te eindigen. Jonathan Swift leefde, zoals gezegd, in de achttiende eeuw. Wij in de eenentwintigste eeuw. Maar nog steeds worden we geplaagd door engineers die vanachter de tekentafel wilde experimenten bedenken die ze vervolgens zonder scrupules aan bepaalde beroepsgroepen opdringen als waren ze door God zelf bedacht. U wilt een aantal voorbeelden? Hier zijn ze: basisschool, basisvorming, studiehuis, Tweede Fase. Ik zei al, als u goed onderwijs hebt gehad, kende u Gulliver’s Travels van Jonathan Swift en kende u dus ook zijn satire op de engineers. Dan wist u
dus ook dat de experimenten met basisschool, basisvorming, studiehuis en Tweede Fase tot mislukken gedoemd waren. Onze vorige minister van onderwijs, Maria van der Hoeven, heeft dat met zoveel woorden zelf toegegeven. En niet voor niets buigt zich op dit moment een parlementaire commissie over het debacle van de onderwijsvernieuwingen.
Rousseau en Dewey Terug naar de rode draad van mijn verhaal: het naïeve mensbeeld van mensen als Rousseau en Dewey. Zoals u weet, dacht Rousseau dat wij mensen van huis uit geneigd zijn tot het goede en dat het kwade in deze wereld te wijten is aan cultuur en maatschappij. Dewey dacht dat ook maar ging nog een stap verder. Vond Rousseau nog dat wij mensen weldegelijk een ziel hadden, volgens Dewey zijn wij slechts materie. Niet alleen hebben wij geen ziel, we hebben ook geen mind, geen geest. We zijn louter lichaam. The mind is in the muscles, aldus Dewey in zijn Democracy and education (1916). Leren doen we dus niet door boeken te bestuderen, rijtjes te stampen of woorden uit ons hoofd te leren. Dat veronderstelt immers dat we wel een mind, een geest hebben. Nee, zegt Dewey, het devies is: learning by doing! The mind is in the muscles. En nu begrijpt u waar al die prietpraat over bijvoorbeeld ervaringsgericht leren vandaan komt. Laat duidelijk zijn dat learning by doing heel zinvol kán zijn. Timmeren leer je het best door zélf de
‘Het (...) kindbeeld van Rousseau, Dewey en de voorstanders van het Nieuwe Leren is niet alleen naïef, het is ook aantoonbaar onjuist.’
hamer te hanteren. Schilderen leer je het best door zélf de kwast te hanteren. Maar leren bestrijkt meer dan deze en dergelijke bezigheden. Wij mensen hebben niet alleen een lichaam maar ook een ziel, zo u wilt, een geest. Volgens de traditionele psychologie omvat de ziel drie vermogens: verstand, wil en gevoel. En volgens het klassieke denken stijgt de ziel uit boven het lichaam, de geest boven de materie. Onderwijs op z’n best beoogt daarom de vorming van de gehele mens, lichaam én ziel. Het mensbeeld – of in dit verband: het kindbeeld – van Rousseau, Dewey en de vele voorstanders van het Nieuwe Leren is niet alleen naïef, het is ook aantoonbaar onjuist. Recent neurocognitief onderzoek heeft aangetoond dat onze pubers niet in staat zijn zelf beslissingen te nemen die de langere termijn betreffen en al helemaal niet in staat zijn de consequenties van hun beslissingen te overzien. De neurowetenschapper Jelle Jolles, hoogleraar aan de Universiteit van Maastricht, stelde onlangs dat uit patiëntgebonden onderzoek al duidelijk was geworden dat vaardigheden die we aanduiden met ‘planning- en controlefuncties’ berusten op het functioneren van de voorste hersen-
z i c h t
2 0 0 7 - 3
delen. Volgens Jolles blijkt nu dat de betreffende hersendelen zich pas goed gaan ontwikkelen in de late adolescentie (vermoedelijk pas na het 16e jaar).3 Natuurlijk blijft het overeind staan dat we onze leerlingen opvoeden tot zelfstandigheid, maar dit onderzoek toont wel aan dat we niet de vermeende zelfstandigheid van leerlingen tot uitgangspunt kunnen nemen.
De klassieke pedagogische kwestie Terug naar de vorming van de gehele mens. Hoe doen we dat? Met deze vraag zijn we aangeland bij de klassieke pedagogische kwestie: aan wie moet wat onderwezen worden, wanneer moet dat, hoe én waarom?4 Dit zijn eigenlijk vijf verschillende vragen die ik nu onmogelijk afzonderlijk kan beantwoorden. Maar voordat je antwoord kunt geven op de vraag: aan wie moet wat onderwezen worden, wanneer en hoe?’, zul je de waarom-vraag moeten beantwoorden. Waarom geven we onze kinderen eigenlijk onderwijs? Laat ik vooropstellen dat de meeste mensen – legio onderwijskundigen en ook docenten incluis – geen enkel antwoord paraat hebben, simpelweg omdat ze over de waarom-vraag
6 5
nimmer nadenken. Het is tekenend dat het Nieuwe Leren deze vraag ook niet stelt en zich slechts bezig houdt met de hoe-vraag. Dat verklaart waarom als je mensen van het APS of CPS binnen de schoolmuren haalt, het alleen nog maar gaat over didactiek – áls het al ergens over gaat. Daarmee wil ik niet beweren dat didactiek er niet toe doet, integendeel, maar didactiek is wel het sluitstuk van de pedagogische kwestie.
tisch burgerschap. Als democratie het een en het al is, zou dat hout snijden maar democratie ís niet het een en het al.
Opvoeden tot wijsheid
Waarom geven we onze kinderen onderwijs? Ik stel me zo voor dat verschillende mensen op deze vraag verschillende antwoorden geven. Sommigen zullen zeggen: omdat ze er gelukkiger van worden. Daar zit wat in. Aristoteles stelt in zijn Ethiek dat ‘gelukkig zijn’ het doel van ons leven is – met dien verstande dat eudaimonia (het gelukkige leven) voor Aristoteles het deugdzame leven betekent.5 Maar eerlijk gezegd weet ik niet of het onderwijs daarvoor het meest geëigende middel is, hoewel het weldegelijk een belangrijk ingrediënt is. Anderen zullen zeggen dat het doel van het onderwijs is dat onze kinderen later hun plek in de maatschappij kunnen innemen en een beroep kunnen uitoefenen. Ook daar zit wat in, zeker als je het hebt over beroepsonderwijs. Maar als je het hebt over algemeen-vormend onderwijs, schiet deze doelstelling hopeloos tekort. Weer anderen – zoals John Dewey – stellen dat we onze kinderen moeten opvoeden tot democra-
Tijdens de middeleeuwen onderscheidde men tussen de kardinale deugden van verstandigheid, rechtvaardigheid, moed en matigheid en de theologische deugden van geloof, hoop en liefde. De christelijke traditie heeft in haar wijsheid de kardinale deugden – ooit door Plato geformuleerd en door latere denkers min of meer ongewijzigd overgenomen – niet als heidense ballast van zich afgeschud maar een plek gegeven binnen haar theologie en in het kader geplaatst van de theologische deugden.6 De theologische deugden van geloof, hoop en liefde zijn ontleend aan 1 Korinthe 13 en behoren tot de zogenaamde charismata, de geestesgaven. In de lijn hiervan zetten de kardinale deugden, en dan met name die van de phronesis (het Griekse woord voor verstandigheid) ons op het goede spoor bij het beantwoorden van de vraag waarom wij onze kinderen onderwijs geven. Kinderen opvoeden tot verstandigheid, of liever nog: wijsheid, lijkt mij hét doel van algemeenvormend onderwijs. Wijsheid is, zoals u weet, een Bijbels begrip en speelt met name in het boek Spreuken een belangrijke rol. Het Hebreeuwse woord voor wijsheid (chokmâ) betekent niet intelligentie of kennis zonder meer. Eenvoudig gezegd betekent het the
6 6
z i c h t
Waarom onderwijs?
2 0 0 7 - 3
skill of living.7 Het behelst praktische kennis die ons in staat stelt hoe te handelen en wat te zeggen in verschillende omstandigheden. Wijsheid stelt ons in staat problemen te voorkomen of, wanneer ze zich toch voordoen, ze op te lossen. Het best laat zich dit illustreren aan de hand van een citaat uit het boek Spreuken, dat ik voor de begrijpelijkheid weergeef in de Nieuwe Bijbelvertaling: Vier dieren zijn de kleinste op aarde, Maar ze zijn buitengewoon wijs: De mieren – sterk zijn ze niet, Maar al in de zomer leggen ze een voorraad aan; De klipdassen – machtig zijn ze niet, Maar ze maken holen in de rotsen; De sprinkhanen – een koning hebben ze niet, Maar ze rukken in slagorde op; De hagedissen – je kunt ze met je handen vangen, Maar ze dringen door tot in het paleis van de koning.8 Volgens hetzelfde Spreukenboek is het begin van alle wijsheid ‘de vreze des HEEREN’, anders vertaald: eerbied en ontzag voor God. Wat betekent dat voor het onderwijs? Als in The Lion, the Witch and the Wardrobe van C.S. Lewis, Peter, Susan, Lucy en Edmund via de klerenkast het land van Narnia betreden vertelt een bever hen over Aslan, de grote leeuw. Wan-
neer de kinderen vragen: “Is he safe?” antwoordt de bever: “Of course not, but he ’s good.” Dát is het. Ik kan het ook prozaïscher verwoorden: ‘de vreze des Heeren’ is kennis van en eerbied voor Gods scheppingsordeningen, anders gezegd: kennis van en eerbied voor de gedachten die God in zijn schepping heeft gelegd. En wat doen wij op school anders dan onze leerlingen inleiden in de rijkgeschakeerde scheppingswerkelijkheid? Welk vak we ook geven, we proberen allemaal wetmatigheden op het spoor te komen, of dat nu de wet op de zwaartekracht betreft of de morele wetmatigheid dat wie met zijn buurvrouw het bed in duikt zijn huwelijk ziet stranden. Ik schreef al dat chokmâ niet intelligentie of kennis zonder meer is. Maar wijsheid is wel onlosmakelijk verbonden met kennis. De gebroeders Wright gingen als eersten met een vliegtuig de lucht in omdat ze de wetten van de aerodynamica op het spoor waren gekomen. Een automonteur repareert een auto omdat hij weet heeft van de constructie van het motorblok. En een advocaat wint pas een rechtszaak als hij de regels van de retorica beheerst en kennis draagt van ons rechtssysteem. Wij dragen op school dus kennis en vaardigheden over opdat onze leerlingen straks, als ze op eigen benen moeten staan, voldoende navigatiekunst bezitten om een betekenisvol leven te kunnen leiden. Maar betekent overdracht van kennis en vaardighe-
den op een christelijke school iets anders dan op een openbare school?
christelijke school dan anders? Laat ik drie concrete voorbeelden geven om dit duidelijk te maken.
De essentie van christelijk onderwijs
1. Ik begrijp niet veel van wiskunde maar ik weet nog net dat twee plus twee vier is. En 2+2=4 betekent volgens de Amerikaanse apologeet Cornelius van Til voor
Toen ik zo’n zes jaar geleden op sollicitatiegesprek kwam op de school waar ik nu lesgeef, vroeg
‘Wij dragen op school dus kennis en vaardigheden over opdat onze leerlingen straks, als ze op eigen benen moeten staan, voldoende navigatiekunst bezitten om een betekenisvol leven te kunnen leiden.’ ik aan de toenmalige locatiedirecteur wat de christelijke identiteit van de school precies inhield. Zijn antwoord was dat we op een christelijke school als docenten en leerlingen respectvol met elkaar omgaan. Ik ben op die opmerking niet verder ingegaan maar vond haar op z’n zachtst gezegd nogal beledigend richting openbare scholen. Alsof men daar niet respectvol met elkaar omgaat. Wat de locatiedirecteur had moeten zeggen is dit: kennisoverdracht op onze school verschilt radicaal van kennisoverdracht op een openbare school, omdat de wereld waarin wij onze leerlingen proberen in te leiden een door God geschapen en dus door God gewilde wereld is. En dat maakt alles anders, of het nu om wiskunde, om biologie of om Engels gaat. Nu vraagt u natuurlijk: wat maakt wiskunde, biologie of taal op een
z i c h t
2 0 0 7 - 3
een christen iets heel anders dan voor een niet-christen. ‘Twee plus twee is vier’ is een numerieke wetmatigheid. Deze numerieke wetmatigheid is een van de vele wetmatigheden die de schepping rijk is. De vraag die zich nu voordoet, aldus Van Til, is of deze wetmatigheden op zichzelf staan of dat ze uitdrukking zijn van de wil en de natuur van God. Voor de gelovige is dat het geval, voor de ongelovige niet. Kennis heeft voor de christen dus een geheel andere lading dan voor de niet-christen, zelfs als het een eenvoudig rekensommetje betreft. De wereld is door de goddelijke Wijsheid geschapen en ook ‘twee keer twee is vier’ is uitdrukking van deze Wijsheid. Niets wat deel uitmaakt van de schepping is derhalve profaan.9 2. Je kunt biologie doceren vanuit de gedachte dat de wereld – en
6 7
wij met haar – een schitterend ongeluk is. Je kunt ook biologie doceren vanuit de gedachte dat alle leven zijn oorsprong vindt in God, de Bron van het leven. Dat maakt nogal verschil. Wanneer je tijdens de biologieles de leerlingen uitlegt hoe vogels hun nesten bouwen, zou je dat kunnen doen tegen de achtergrond van Psalm 104: De bomen des HEEREN worden verzadigd, de cederbomen van Libanon, die Hij geplant heeft; alwaar de vogeltjes nestelen; des ooievaars huis zijn de dennebomen. De hoge bergen zijn voor de steenbokken; de steenrotsen zijn een vertrek voor de konijnen. Hij heeft de maan gemaakt tot de gezette tijden, de zon weet haar ondergang. Gij beschikt de duisternis, en het wordt nacht, in dewelke al het gedierte van het woud uittreedt: De jonge leeuwen, briesende om een roof, en om hun spijs van God te zoeken. De zon opgaande, maken zij zich weg, en liggen neer in hun holen. De mens gaat dan uit tot zijn werk, en naar zijn arbeid tot de avond toe.10 En zo kan een biologieles ineens uitlopen op een lofzang op de Schepper: Hoe groot zijn Uw werken, o HEERE! Gij hebt ze alle met wijsheid gemaakt; het aardrijk is vol van Uw goederen.11
cus Johannes van het Kruis zegt in zijn commentaar op de brief aan de Hebreeën: “Door ons zijn Zoon te geven, zijn enige Woord (want Hij heeft geen ander), sprak Hij tot ons alles tegelijk in dit ene Woord – en meer heeft Hij niet te zeggen (…).” Wij mensen zijn beperkter van aard en hebben meer dan één woord nodig. Maar onze woorden zijn wel uitvloeisel van dat ene Woord dat, zoals de proloog op het Johannesevangelie ons meedeelt, ‘in den beginne’ bij God was, zélf God was en door wie alle dingen – en dus ook de taal – geschapen zijn. Dat laatste, dat én onze wereld én onze talen door het Woord geschapen zijn, garandeert dat de structuur van onze talen en de structuur van de schepping op elkaar aansluiten waardoor wij dankzij onze woorden de wereld op betekenis kunnen brengen. En het is goed als onze leerlingen dát weten zodat ze zich niet laten verleiden door postmoderne taalfilosofen die beweren dat taal nergens naar verwijst behalve naar zichzelf, zodat we voor eeuwig zitten opgesloten in het huis van de taal en er dus van werkelijke communicatie geen sprake kan zijn.12
Conclusie
3. Taal is voor een christen iets heel anders dan voor een nietchristen. Daar zou veel over te zeggen zijn, maar laat ik volstaan met wat de middeleeuwse mysti-
Wat is de moraal van mijn verhaal? Dit: laten we ons vooral niet op hol laten brengen door allerhande ideologieën of door de waan van de dag. Laten we de werkelijkheid van het leven – en met haar onze leerlingen – realistisch inschatten in de wetenschap dat werkelijke communicatie en dús kennisover-
6 8
z i c h t
2 0 0 7 - 3
dracht weldegelijk mogelijk is. En laten we uitgaan van een door God gewilde wereld waarin we onze leerlingen proberen in te leiden. Dan hoeven we niet in ‘woestheid’ en ‘ledigheid’ te eindigen.
Noten 1 Algemeen Dagblad, 21 september 2004 2 De gedachten die schuilgaan achter de aanbevelingen van Fransje Nelck-da Silva Rosa en Walter Schlundt Bodien vertonen opvallende overeenkomsten met de basisbehoeften van Luc Stevens: “Waar het om gaat, is dat leerlingen in een veilige en liefdevolle omgeving opgroeien en dat ze ergens plezier in hebben (relatie); Je biedt leerlingen niet iets aan als ze er qua persoonlijkheidsontwikkeling nog niet aan toe zijn (competentie); De inhoud van het leerplan laat je bepalen door de behoeften en de interesses van de leerlingen en de leerling moet uiteindelijk zelf bepalen wat hij wil (autonomie). 3 Jolles, J., “Over brein & leren: kwaliteit leeromgeving bepalend voor leerproces”, Bij de les, februari 2007, 44. Het gaat hier om een aantal samenhangende deelfuncties waaronder werkgeheugen en aandachtsfuncties. Jolles somt de volgende op: belangrijke plannings- en controlefuncties; planning en programmering van het eigen gedrag, cognitieve controle; probleemoplossend gedrag; zelf-geïnitieerd zoeken; inhibitieprocessen, remming; cognitieve flexibiliteit en het wisselen van concept; zelf-evaluatie in relatie tot gestelde doelen; evaluatie van eigen gedrag in relatie tot sociale normen; social monitoring, evaluatie van intenties en beleving van anderen; keuzen maken op grond van sociale, emotionele en rationele criteria. 4 Imelman, J.D., Theoretische pedagogiek: over opvoeden en leren, weten en geweten, Baarn, 2002, 54. 5 Ethica Nicomachea, I, 7-8. 6 Pieper, J., The four cardinal virtues, Notre Dame, Indiana, 1966, 3-40. 7 Tremper Longman III, How to read the book of Proverbs, Downers Grove, Illinois, 2002, 14-16. Zie ook Waltke, Bruce K., The book of Proverbs chapters 1-15 (The New International Commentary on the Old Testament), Grand Rapids, Michigan, 2004, 76-78. 8 Spreuken 30: 24-28. 9 “Antitheses in Education” in Louis Berkhof en Cornelius van Til, Foundations of Christian Education, 1990, 7. 10 Psalm 104: 16-23 11 Psalm 104: 24 12 Postman, Neil, Denken voor de spiegel: inspiratie van 18de-eeuwse filosofen, Amsterdam, 2000, 82-97.
Jongeren en media Het beroep op de vrijheid van meningsuiting weegt dermate zwaar, dat de Nederlandse overheid onvoldoende het geweld in de media tegengaat. Geert Schipaanboord meent dat er juist op dit dossier behoefte is aan stevig overheidsingrijpen.
G. Schipaanboord1 Student geschiedenis en politicologie aan de Universiteit Leiden
Actualiteit
De ambitieuze agenda van minister Rouvoet, met als hoogtepunt het instellen van Centra voor Jeugd en Gezin, heeft de laatste maanden veel media-aandacht gekregen. Er vond onder meer discussie plaats over de vraag of de plannen van Rouvoet niet teveel inbreuk deden op de ‘soevereiniteit’ van het gezin, waar ouders immers primair verantwoordelijk zijn voor de opvoeding.2 Steeds dient de lastige afweging gemaakt te worden wat er van ouders verwacht kan worden en hoever een overheid kan gaan wanneer ouders hun verantwoordelijkheid niet nemen. De laatste jaren is de trend zichtbaar dat de overheid steviger is gaan optreden, bijvoorbeeld door het bieden van opvoedingsondersteuning, het aanstellen van gezinscoaches of gedwongen uithuisplaatsing. Misschien is daar de grens wel bereikt van wat redelijkerwijs van een overheid verwacht kan worden. Op één terrein is dat zeker niet het geval, en dat is het op het terrein van jongeren en media. Als het daar over gaat, is de overheid juist uiterst terughoudend. De toonzetting van een vorige maand aan minister Plasterk gepresenteerde fractienotitie3 van de SGP is dat op dát punt meer overheidsingrijpen gewenst is.
z i c h t
2 0 0 7 - 3
Probleem Dat veel beelden die dagelijks op de buis te zien zijn of veel dingen die via internet te vinden zijn, voor de gemiddelde SGP-er niet door de beugel kunnen, behoeft weinig discussie. Dat ook vanuit veel bredere kring grote weerstand bestaat, is verrassender. Vooral wanneer het gaat om geweld zijn er inmiddels honderden onderzoeken die de negatieve gevolgen van het veelvuldig zien van geweld aantonen. Het gaat niet om een incident hier of een gevalletje daar. Veel Nederlandse kinderen worden dagelijks geconfronteerd met heftig geweld via de buis. De laatste jaren is veel aandacht voor de zogenaamde videoclips. Daarin worden met gouden sieraden omhangen artiesten omringd door schaars geklede dames. De clips op deze zenders maken onderdeel uit van een straatcultuur waarin vrouwen en meisjes vooral gezien worden als gebruiksvoorwerpen. Verschijnselen als groepsverkrachting hangen hier nauw mee samen.
Grenzen In hoeverre is ingrijpen mogelijk? Het is praktisch gezien onhaalbaar en grondwettelijk gezien onjuist om alle media-uitingen van te voren te keuren. Het andere uiterste, alleen aanzwengelen van
6 9
het maatschappelijke debat, is absoluut ontoereikend. Dat veronderstelt namelijk dat alle partijen hun verantwoordelijkheid zien en daadwerkelijk actie willen ondernemen. Dat betwijfelen wij.4 Tussen die twee uitersten zijn allerlei maatregelen denkbaar, die veel te weinig voor het voetlicht komen. Het was een klein succesje dat minister Plasterk bij de overhandiging van de fractienotitie aangaf
Zelfregulering In het denken over media-uitingen en de verantwoordelijkheden van zenders en de overheid, is ‘zelfregulering’ een steeds terugkerend begrip. In de politiek bestaat brede steun voor dit systeem van zelfregulering. Dat is niet geheel uit de lucht gegrepen. Vanaf 1997 is er de Kijkwijzer, een coderingssysteem dat door programmamakers wordt ingevuld voor
‘Veel Nederlandse kinderen worden dagelijks geconfronteerd met heftig geweld via de buis.’
verder te willen gaan dan het oproepen tot maatschappelijk debat en het nemen van eigen verantwoordelijkheid. Aan de hand van zijn daden de komende kabinetsperiode is te beoordelen wat deze toezegging waard is. In de plannen voor 2008 geeft het kabinet aan het tot haar taak te rekenen ‘kinderen en jongeren te beschermen voor te veel seks en geweld op televisie’. Deze verantwoordelijkheid is trouwens ook vastgelegd in VN-verdragen en de Europese richtlijn ‘Televisie zonder grenzen’. Het VN-kinderverdrag verplicht de staat tot ‘de ontwikkeling aan te moedigen van passende richtlijnen voor de bescherming van het kind tegen informatie en materiaal die schadelijk zijn voor zijn of haar welzijn.’5 Tot welk beleid zet deze ‘zorgplicht’ de overheid aan?
op televisie getoonde programma’s. Ook video’s, dvd’s en computerspelletjes kennen een dergelijk systeem. Het NICAM, de organisatie die de Kijkwijzer beheert, heeft een goede vragenlijst opgezet die actueel gehouden wordt aan de hand van klachten vanuit de samenleving en ontwikkelingen vanuit de wetenschap. Internationaal gezien bestaat veel
7 0
z i c h t
waardering voor de Kijkwijzer. Gezien over het geheel van schadelijke media-uitingen is dit instrument niet bepaald indrukwekkend te noemen. Het enige wat de Kijkwijzer doet, is het labelen van schadelijke informatie. Daadwerkelijke vermindering van geweld via de buis wordt er niet mee bereikt. Opvallend is ook dat bij de introductie van zelfregulering in 1997 één van de redenen de ‘toename van voor jeugdigen schadelijk beeldmateriaal’ is. Dat betekent dat de toen geïntroduceerde wetgeving daar een antwoord op had moeten geven. De wetgeving op dit punt is al met al erg magertjes gebleken, gezien de nog steeds toenemende stroom van ongewenste media-uitingen.
Nieuwe kabinet Het kabinet-Balkenende IV neemt in dit dossier een aantal stappen die verder gaan. Allereerst zet de regering sterk in op het vergroten van ‘mediawijsheid’, het verstandig omgaan met de media. Aandacht voor het op een juiste manier omgaan met een omvangrijk media-aanbod waar de nodige
‘Gezien over het geheel van schadelijke media-uitingen is de Kijkwijzer niet bepaald indruk wekkend te noemen. Het enige wat deze doet, is het labelen van schadelijke informatie. Daadwerke lijke vermindering van geweld via de buis wordt er niet mee bereikt. 2 0 0 7 - 3
vuiligheid in mee komt, is erg belangrijk. Zeker een onbegrensd medium als internet, dat voor nationale overheden die binnen de democratische rechtsregels wensen te opereren erg lastig te beheersen is, vraagt een gebruiker die kritisch en selectief met informatie om kan gaan. Ook komt er een media-educatiecentrum, dat de vele initiatieven op het gebied van media-opvoeding wil bundelen en uitbouwen. Ten slotte geeft het kabinet aan in de plannen voor 2008 de ontwikkeling van gedragscodes, ‘uiteraard’ binnen het kader van zelfregulering, te stimuleren.
Verantwoordelijkheden In hoeverre bieden deze plannen een adequate oplossing van het probleem? Een veelgehoorde tegenwerping richting partijen die verder willen gaan dan het kabinet voorstelt, is: ‘Er zit toch een knop aan die TV?’ Ofwel, je bent er toch zelf bij wat je kijkt? Zeker, en daarom ligt de eerste verantwoordelijkheid bij ouders. De ouders zijn verantwoordelijk voor de opvoeding, dus ook voor de mediaopvoeding. Een overheid kan hoogstens wat doen aan het media-aanbod, de manier waarop jongeren met media omgaan leren ze vooral thuis en op school. Alle initiatieven die een overheid ontplooit om die mediaopvoeding te faciliteren en te ondersteunen, zijn een stap in de goede richting. Binnen de Kamer is op dit punt dan ook weinig verschil van mening. De grote vraag is echter of een overheid met de huidige Kijk-
‘De ouders zijn verantwoordelijk voor de opvoeding, dus ook voor de mediaopvoeding. Een overheid kan hoogstens wat doen aan het mediaaanbod, de manier waarop jongeren met media omgaan leren ze vooral thuis en op school.’
wijzersystematiek en de investeringen voor het vergroten van mediawijsheid achterover kan leunen. Dat achterover leunen is wel de praktische consequentie van het onverkort vasthouden aan het principe van zelfregulering. De overheid zou dan ook veel steviger gestalte moeten geven aan haar verantwoordelijkheid voor de publieke ruimte en daarom ook voor de verscheidenheid aan media-uitingen. De al eerder genoemde internationaal verankerde zorgplicht zou de overheid aan moeten zetten tot een helder juridisch kader.6 Artikel 240a van het Wetboek van Strafrecht, gebiedt dat ‘wordt gestraft hij die een afbeelding, een voorwerp of een gegevensdrager, bevattende een afbeelding waarvan de vertoning schadelijk is te achten voor personen beneden de leeftijd van zestien jaar, verstrekt, aanbiedt of vertoont aan een minderjarige van wie hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, dat deze jonger is dan zestien jaar.’ Dit artikel leidt een slapend bestaan en is bovendien niet toepasbaar op televisie. In de juridische sfeer zou meer gedaan kunnen worden om
z i c h t
2 0 0 7 - 3
schadelijke media-uitingen aan te pakken. Uit een concreet voorbeeld, het verbieden van het computerspel ‘Manhunt’ in Engeland en Duitsland, blijkt dat wel degelijk mogelijk is schadelijke mediauitingen te verbieden.7
Taboes Pleidooien van de SGP of andere christelijke fracties in de Kamer voor stevig ingrijpen worden vaak bestempeld als ‘censuur’. Ten onrechte wordt gesuggereerd dat de SGP voor censuur pleit. Censuur is het vooraf toetsen van media-uitingen. Dat is technisch gezien onhaalbaar en onmogelijk binnen de grenzen van de rechtsstaat. Wat wel gewenst is, is het vooraf aanleggen van heldere normen die achteraf getoetst worden. Een concreet Amerikaans voorbeeld is de Parents Television Council, een instituut dat zich continu bezig houdt met ongewenste media-uitingen. Medewerkers van die organisatie zijn dag in dag uit bezig met het bekijken van al de vertoonde uitzendingen. Bij overtreding van de door het Congres vastgestelde normen wordt een klacht ingediend bij
7 1
het Amerikaanse equivalent van het Commissariaat voor de Media. Het ontzag bij omroepen en programmamakers voor dit invloedrijke instituut is groot. Dit is een aansprekend voorbeeld van het effectief bundelen van ongenoegen van ouders over ongewenste media-uitingen. Een ander knelpunt is de grote nadruk die veel fracties leggen op de vrijheid van meningsuiting, mede naar aanleiding van het debat over de Deense cartoons. Enerzijds wordt stevige kritiek geuit op programmamakers, anderzijds worden ze uit de luwte gehouden door een eenzijdige nadruk op de vrijheid van meningsuiting. Op die manier blijft een mogelijke oplossing buiten beeld. Vanzelfsprekend zijn onafhanke-
lijke journalistiek en vrije meningsvorming belangrijk. Maar dienen uitzendingen als ‘De Gouden Kooi’, enig doel, enige meningsvorming? Nee, het gaat hier om totaal geperverteerde praktijken die geen bescherming, maar walging verdienen.
7 2
z i c h t
In de reeds genoemde notitie van de SGP-fractie worden de in dit artikel kort genoemde oplossingen verder uitgewerkt. De uitdaging op dit beleidsterrein is om in de komende kabinetsperiode de publieke verontwaardiging om te zetten in daadkrachtig beleid. Het onderwerp ‘jongeren en media’ is bij uitstek een terrein waar een linkse koers, in dit geval meer overheidsinmenging, zo slecht nog niet is.
2 0 0 7 - 3
Noten 1 De auteur was van september tot december 2006 stagiair bij de SGP-fractie in de Tweede Kamer en heeft in dat kader een fractienotitie over dit onderwerp geschreven. 2 Zie onder meer de discussie tussen dr. B.J. Spruyt en SGP-wethouder drs. W.J. van Duijn in het Reformatorisch Dagblad, juli 2007. 3 Notitie ‘Waarden, normen en media’, een op 12 september 2007 overhandigde fractienotie aan minister Plasterk van OCW. 4 Denk bijvoorbeeld aan een woordvoerder van Talpa die de ophef over het treiterprogramma ‘de Gouden Kooi’ verwelkomde als promotie voor zijn programma en een stimulans voor de kijkcijfers. 5 VN-verdrag inzake de rechten van het kind, art. 3 lid. 2 sub. e 6 Noties als eerbaarheid en fatsoen in de publieke ruimte gaan natuurlijk ook volwassenen aan. Het huidige juridische instrumentarium richt zich vooral op jongeren, vanwege de wetenschappelijk aangetoonde relatie tussen bepaalde media-uitingen en ongewenst gedrag. 7 Zie vragen van SGP-kamerlid van der Staaij aan de minister van Justitie, Kamerstukken II, 2518, blz. 1-2, vergaderjaar 2006-2007.