Hand-out trainersvaardigheden voor jeugdtrainers
vv Volta Lelystad Datum Versie Status Auteur(s)
: : : :
26-3-2015 1 Definitief concept Sioerd Kersten
Pagina 1 van 12
Inhoudsopgave
INLEIDING ................................................................................................................. 3 HOOFDSTUK 1 STRUCTUUR ..................................................................................... 5 HOOFDSTUK 2 ATTITUDE......................................................................................... 6 HOOFDSTUK 3 PRESENTATIE .................................................................................. 7 HOOFDSTUK 4 GROEPSDYNAMICA ........................................................................ 8 1.1 1.2 1.3 1.4
FASERINGEN ...................................................................................................... 8 ROLLEN ............................................................................................................ 9 PARAGRAAF IN HOOFDSTUK .................................................................................. 9 PERSOONLIJKE ROLLEN ...................................................................................... 10
WOORDENLIJST ...................................................................................................... 11
Pagina 2 van 12 Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.
Inleiding Als je als buitenstaander naar een training kijkt waarbij de spelers goed luisteren, over een passend niveau beschikken en hard werken, dan lijkt training geven een eitje! Zou je zeggen.. Wat vaak niet wordt gerealiseerd is dat het ontzettend moeilijk is om ‘’goed’’ training te geven. Er zijn zoveel dingen waar de trainer rekening mee moet houden en waar de trainer kennis van moet hebben om tot zo een mooi plaatje te komen. Denk bijvoorbeeld aan het staan voor een groep, leiderschap tonen, aansturen van de groep, aanspreken van de groep, de gevolgen van positieve en negatieve aanduidingen. Dit komt niet bij iedereen vanzelf en veel trainers hebben er moeite mee om bepaalde eigenschappen eigen te maken en succesvol een groep te leiden. In de hand-out zal ik drie vaardigheden beschrijven die de beginnende trainer kan helpen om meer succesvol voor de groep te staan. Dit maakt je natuurlijk geen professional, maar biedt handvatten om te werken aan structuur (hoofdstuk 1), attitude (hoofdstuk 2) en presentatie (hoofdstuk 3). Als ik aan structuur denk dan denk ik aan het leger; gedrild worden, hard werken, precies op tijd, weten wat je wel/niet mag en wijze van straffen of belonen. Wat maakt nou het verschil dat het voor de instructeur in het leger strijden is om de soldaten te pushen buiten de structuur en het regelvolgend gedrag te treden, maar dat het op de training soms strijden is om je spelers te laten luisteren? Het antwoord op die vraag is enorm ingewikkeld omdat er heel verschillende factoren van invloed zijn. En daarom zal ik in deze hand-out de meest relevante factoren en vaardigheden bespreken die de trainer helpt succesvoller training te geven. Om helder te krijgen wat ik bedoel, zal ik voorbeelden geven. Dit kan aparte situaties schetsen. Tot slot zal ik interessante theorieën bespreken om de groep beter te kunnen sturen en om sporters beter te begeleiden. Dit betreft groepsdynamica en mentale vaardigheden. Groepsdynamica (hoofdstuk 4) is een belangrijk onderdeel binnen alle te bespreken vaardigheden en zal als vierde besproken worden. Belangrijk te weten voordat je verder gaat is de betekenis van een norm en de groepsnorm binnen groepsdynamica. Norm: Een norm is een manier van doen die geldt als normaal. Groepsnorm: Een groepsnorm is een manier van doen die geldt als normaal binnen een groep. Het is een wet die door de hele groep wordt gedragen en gehandhaafd. Bijvoorbeeld als de afspraak in het leger is dat als je ergens te laat komt, dan moet je een week de wc schoonmaken. De soldaat zal dit doen, omdat dit binnen de groep geldt als normaal. Bijvoorbeeld als je te laat komt bij de volleybal training moet je 50 keer opdrukken of twee euro in de pot doen.
Pagina 3 van 12 Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.
Mentale vaardigheden (hoofdstuk 5 & 6) die besproken worden kunnen uiterst effectief zijn. Echter is het geen wondermiddeltje! En het is geen garantie voor succes. Om de vaardigheden eigen te maken dient de sporter hier minstens 3-6 maanden wekelijks mee te oefenen. Dit kan op trainingen en/of in het dagelijks leven. Het gaat dan voornamelijk om bewustwording en leren toepassen van kleine veranderingen. Als de sporter de vaardigheden beheerst kan het uiterst waardevol zijn! Daarvoor moet er geloof en vertrouwen zijn dat het werkt. In de bijlage kunt u terecht voor een woordenlijst. IN DIT DOCUMENT VOOR JEUGDTRAINERS ZIJN HOOFDSTUK 5 EN 6 NIET MEEGENOMEN.
Pagina 4 van 12 Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.
Hoofdstuk 1 Structuur Structuur biedt zekerheid, voorspelbaarheid en veiligheid voor sporter en trainer. Het structureren van de trainingen en seizoen vindt veelal plaats in de voorbereiding. Verder is structuur terug te vinden in alle facetten van het training geven zoals bijvoorbeeld het presenteren van een oefening, gedrag en het op of afbouwen van het net. Daarnaast speelt groepsdynamica een grote rol in het structureren en vice versa; hierover meer in het stuk over groepsdynamica. Hoe te structureren: 1) Regels en afspraken: de groepsnorm identificeren en (opnieuw) vaststellen.
Regels en afspraken dienen door iedereen te worden gedragen, alleen dan kan een regel of afspraak een norm worden. Denk bijvoorbeeld aan de afspraak over het drinken. Als iedereen het er mee eens is dat er alleen gezamenlijk wordt gedronken kan er gesteld worden dat de afspraak een norm wordt. Bijvoorbeeld:
10 minuten voor de training omgekleed aanwezig. Geen ballen in de bak gooien, maar juist leggen. Stil zijn als er wordt uitgelegd. Wie op welke positie speelt. Welk spelsysteem er wordt gespeeld. 2) Verwachtingen uitspreken: door verwachtingen/doelen uit te spreken met komt
de groep op één gezamenlijke lijn en kan er een nieuwe groepsnorm ontstaan.
Bijvoorbeeld dat je verwacht dat iedereen zich aan de regels houdt. Of dat ze tips onthouden, hier zelf of met elkaar mee bezig gaan. Respect voor de ander en zichzelf. 3) Corrigeren en confronteren Bijvoorbeeld als iemand te laat is dit te benoemen en eventueel een consequentie aan verbinden(consequentie moet dan wel vooraf zijn afgesproken, denk aan voorspelbaar zijn en de groepsnorm).
Pagina 5 van 12 Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.
Hoofdstuk 2 Attitude Je attitude is veelal bepalend voor de manier van interactie met de sporters. Motiverend, sturend, structurerend, negatief, positief, etc. Ik wil graag inzoomen op: positief motiveren, corrigeren, consequent zijn, voorspelbaar zijn, de houding van de trainer en positioneren. 1) Positief motiveren: Altijd motiveren en complimenteren op dat waar de sporter controle over heeft. Dit is nooit het resultaat! Maar wel de uitvoering, de actie, de handeling en het gedrag. De sporter doet er alles aan om de bal goed te passen, maar de bal ketst weg. Dit betekent niet dat de uitvoering, actie, handeling en het gedrag fout is, dit is in tegendeel vaak wel goed. Leg dus de nadruk op wat de speler doet en niet op wat eruit komt. In het geval van de pass kun je zeggen: ik zag dat je snel naar de bal verplaatste en als je de volgende keer je rechtervoet voor zet is de kans groot dat je meer controle over de bal krijgt). 2) Corrigeren: Corrigeer op gedrag door te benoemen wat je ziet, wat je wilt zien en wat het positieve resultaat hiervan is. 3) Consequent: Bijvoorbeeld door onvoorwaardelijk regels te hanteren, dus geen uitzonderingen. 4) Voorspelbaar: Bijvoorbeeld door consequent te zijn in het nakomen van afspraken en regels. Het handelen naar wat is afgesproken. Vertellen waar je op gaat letten tijdens een oefening. 5) Houding: We kennen allemaal wel de ‘’paalhangers’’, een houding die afwachtend en ongeïnteresseerd oogt. Sporters pikken dit op, vaak onbewust, en gaan dit overnemen of hiernaar handelen. Het is belangrijk om een actieve houding aan te nemen door je bewust te zijn van je lichaamstaal en dit in te zetten om je sporters te prikkelen. 6) Positioneren: Overzicht bewaren over de groep, altijd iedereen in de gaten kunnen houden. Corrigeren van de ene kant van het veld naar de andere kant is een krachtige tool!
Pagina 6 van 12 Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.
Hoofdstuk 3 Presentatie Het aanbieden van een activiteit gaat in drie stappen en deze zal ik stap voor stap uitwerken. Allereerst de uitleg, dan het oefenen en daarna evalueren. Uitleggen: Iedereen bij elkaar roepen en bij elkaar houden. Wat wil je oefenen (welk technisch onderdeel staat centraal). Hoe wil je dit oefenen (Praatje [leg de oefening uit, waar moet iedereen staan, wat wordt van iedereen verwacht, etc.], plaatje [laat een voorbeeld zien van de oefening én techniek], daadje [spelers gaan aan de slag]). De groep gaat uiteen om te oefenen. Oefenen: Loopt ‘t ? (eerst kijken of de oefening loopt zoals gepland, anders stil leggen en aanpassen. Denk hierbij aan het tempo van de oefening). Aanpassen door eerst groep te vragen hoe het loopt en wat anders kan. Als de groep er niet uit komt kan de trainer het oplossen (stimuleren autonomie, denkvermogen en zelfreflectie). Lukt ‘t? (lukt het om het accent toe te passen en te oefenen, tips en complimenteren). Leeft ‘t (leeft de oefening, is er plezier, is er veel balcontact). Evalueren: Vragen wat de spelers hebben getraind, wat was moeilijk en wat ging goed. Aangeven wat jou als trainer is opgevallen. Complimenteren of aanspreken op werkhouding spelers. Het is belangrijk om tempo in de oefening te houden, hoe meer balcontact hoe beter. Zo ook van oefening naar oefening, geen getreuzel, doorpakken. Je zal zien dat dit interessanter is voor de sporters.
Pagina 7 van 12 Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.
Hoofdstuk 4 groepsdynamica Bij het vormen van een groep zal er altijd een machtsstrijd plaatsvinden, iedere sporter moet namelijk zijn rol (her-)vinden. Er moet een gezamenlijk doel komen en er moeten nieuwe normen worden afgesproken. Verwante woorden: Inhoudsniveau is de inhoud van bijvoorbeeld het probleem of onderlinge relaties. Betrekkingsniveau is wat er mee gezegd wordt over de relatie. Symmetrische betrekking is gelijkwaardige posities (vriendschap). Groepsdynamica is een continue fluctuerend proces dat gedurende het seizoen steeds meer stabiliseert. Vooral aan het begin van het seizoen is het belangrijk om de groepsnormen te ontwikkelen. Dit voor structuur en voorspelbaarheid. En daarnaast, hoe mooi is het als de sporters elkaar aanspreken op gedrag dat buiten de groepsnorm valt? Dat scheelt namelijk voor jou als trainer een hoop en toont aan dat er door de groep verantwoordelijkheid wordt genomen.
1.1
Faseringen
1) Parallelfase: Sporter is gericht op de trainer/coach. Heeft een hoge mate van vertrouwen in de trainer/coach. Door autoriteitscrisis naar opnemingsfase. Als groepsleden zich op hun gemak beginnen te voelen en elkaar wat beter leren kennen gaan zij vraagtekens zetten bij het gedrag en de werkwijze van de trainer. Als de groepsleden bijvoorbeeld vinden dat er teveel techniek wordt getraind en te weinig kracht, dan spreken we van een autoriteitscrisis. Hoe de trainer hier mee omgaat bepaald of de groep een ontwikkeling door kan maken. Door toe te geven aan de vraag krijgt de groep het gevoel invloed te kunnen uitoefenen op de gang van zaken binnen de groep. Dit maakt dat de trainer minder en de groep zich meer verantwoordelijk gaat voelen. In dit laatste geval zal er een ontwikkeling plaatsvinden. Het spelen met de grens tot in hoeverre je toegeeft als trainer aan de vraag van de groep bepaald de ontwikkeling. 2) Opnemingsfase: Groep formeert zich en er ontstaan subgroepen om uiteindelijk weer in te stromen in het geheel. Na verloop van tijd vind acceptatie plaats van zichzelf en anderen (zie persoonlijke rollen). Dit is een vervelende fase voor de sporters door de stribbelingen en conflicten, maar zorgt voor het ontwikkelen van groepscohesie. Er ontstaat ruimte voor individualiteit en autonomie. Ook de centrale positie van en vertrouwen op de trainer/coach neemt af. Er vind verdeling voor macht plaats tussen groepsleden. Dit word uitgevochten in onderlinge conflicten. Denk aan discussies en zinloze discussies, echter het winnen of verliezen geeft een gevoel van acceptatie en afwijzing.
Pagina 8 van 12 Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.
1. Er ontstaan subgroepen. 2. Irritaties worden geuit. 3. Openlijke conflicten.
Intimiteitcrisis naar wederkerigheidsfase.
3) Wederkerigheidsfase (meest productief): Sporters komen tot intiemere relaties. Ook zal er een sterkere emotionele verbinding ontstaan. En sporters zijn minder aftastend, meer ‘’ingeburgerd’’. Een seperatiecrisis om te komen tot beëindigingsfase: deze crisis bestaat uit het zelfstandig verder willen gaan en de angst om alleen gelaten te worden en niet zonder steun te kunnen. Wordt opgelost door als de groepsleden hun gevoel over het verlaten kunnen uitten en verrtrouwen hebben in het aangaan van nieuwe bevredigende relaties. 4) Beëindigingsfase: Afscheid nemen, regressie. Gebeurt al als 1 iemand de groep verlaat of nieuw bijkomt. Door een crisis of gezamenlijk probleem kan de groep ontwikkelen naar een nieuwe fase, kan de groepsnorm veranderen en kan de productiviteit toenemen. Soms moet iets escaleren om tot een nieuwe fase te komen. (bijvoorbeeld een gezamenlijke vijand)
1.2
Rollen
Er zijn verschillende rollen te vervullen in een groepsproces: 1) Taakrol: Initiatief, mening, leiden, samenvatten. 2) Procesrol: Volgen, aanmoedigen, formuleren groepsnormen. 3) Disfunctioneel gedrag (deviant): Agressief gedrag, blokkeren van proces, clown, terugtrekken, er alleen voor jezelf zitten.
1.3
paragraaf in hoofdstuk
Er zijn vijf gedragsvormen die belangrijk zijn: 1) Vechtgedrag (fight) Aanvallen – agressie – rivaliteit – ironie – negatieve gevoelens tonen – domineren. 2) Vluchtgedrag (flight) Onttrekken – ontkennen – ontwijken – terugtrekken – afdwalen van thema – geintjes maken. 3) Bevriezen (freeze) Vasthouden aan het bestaande – verworven zekerheden niet loslaten – veiligheid zoeken in regels – informatie verzamelen en beslissingen uitstellen. 4) Paarvorming (pairing) Vriendelijk zijn – intimiteit – ondersteuning – beschermen – steun zoeken bij één of enkele groepsgenoten. 5) Afhankelijkheid (dependance) Leunen op gezagsfiguur (trainer/coach/leider) – iets buiten zichzelf zoeken ter bescherming – wachten op ondersteuning of maatregelen leider – zoeken naar structuur.
Pagina 9 van 12 Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.
6) Tegen afhankelijkheid (against depandancy) Rebellie – vanuit gefrustreerde afhankelijkheid ontstane agressie – verzet tegen structuur – weerstand tegen gezag – opstandigheid – nauw verwant met vechten en vluchten.
1.4
Persoonlijke rollen
In een groep heb je altijd verschillende persoonlijke rollen die worden aangenomen. Als de sporters hun plek binnen de groep willen vinden zullen ze hun eigen rol en die van de ander moeten accepteren. De volger laat de verantwoordelijkheid bij de ander, stemt in met voorstellen. De aanvaller stelt grenzen, confronteert als dat nodig is. De bepaler stelt de regels, neemt duidelijk stelling. De helper is vriendelijk, moedigt aan. De leider geeft oplossingen, neemt initiatief. De ondersteuner werkt van harte mee en zorgt voor een goede sfeer. De opstandige trekt aan de bel als dat nodig is, stelt kritische vragen. De stille houdt zich op de achtergrond, zegt weinig.
Pagina 10 van 12 Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.
Woordenlijst Aandacht: Is het richten van je gedachten op iets. Zo kan je bijvoorbeeld waarnemen dat een antenne scheef hangt en tegen jezelf zeggen ‘ik ga de antenne recht hangen’. Dit noemen we de waarneemstand (cirkel 1 bij de aandachtscirkels). Je neemt iets waar en maakt daar meteen een taak van. Je bent op je taak gericht. Als je nu zou denken ‘wat zou de tegenstander denken van de antenne die niet recht hangt’ dan noemen we dat de analysestand (het reflecteren op een waarneming, cirkel 2 t/m 6). Autoriteitscrisis: Als groepsleden zich op hun gemak beginnen te voelenen elkaar wat beter leren kennen gaan zij vraagtekens zetten bij het gedrag en de werkwijze van de trainer. Als de groepsleden bijvoorbeeld vinden dat er teveel techniek wordt getraind en te weinig kracht, dan spreken we van een autoriteitscrisis. (Hoe de trainer hier mee omgaat bepaald of de groep een ontwikkeling door kan maken. Door toe te geven aan de vraag krijgt de groep het gevoel invloed te kunnen uitoefenen op de gang van zaken binnen de groep. Dit maakt dat de trainer minder en de groep zich meer verantwoordelijk gaat voelen. In dit laatste geval zal er een ontwikkeling plaatsvinden. Het spelen met de grens tot in hoeverre je toegeeft als trainer aan de vraag van de groep bepaald de ontwikkeling.) Betekenisvol: Het betekenisvol maken van een activiteit, tip, opmerking, compliment, et cetera is enorm belangrijk omdat de sporter zo meer bewust wordt van wat er getraind wordt, waarom het getraind wordt en soms wat de achterliggende gedachten zijn. Je kan een activiteit betekenisvol maken door te verwijzen naar de wedstrijd of andere contexten in het leven van de sporter zoals thuis, school, sociaal. Betrekkingsniveau: Is wat er mee gezegd wordt over de relatie. Concentratie: Is een staat van zijn. Het is in de sport het alleen bezig zijn met een taak. Door je aandacht te richten op een taak en de vervolgtaak en de daar op volgende taak kan ervoor zorgen dat je in een staat van concentratie komt. Als het je lukt om dit vast te houden spreken we van een flow. Focus: Is het richten van iets op iets anders. Focus binnen de sport is het continue focussen van je aandacht op een taak met als doel om in een staat van concentratie te komen en deze vast te houden. Groepsnorm: Een groepsnorm is een manier van doen die geldt als normaal binnen een groep. Het is een wet die door de hele groep wordt gedragen en gehandhaafd. Bijvoorbeeld als de afspraak in het leger is dat als je ergens te laat komt, dan moet je een week de wc schoonmaken. De soldaat zal dit doen omdat dit binnen de groep geldt als normaal. Als je te laat komt bij de volleybal training moet je 50 keer opdrukken of twee euro in de pot doen. (Beter zou zijn om de gene te benoemen die wel op tijd zijn) Inhoudsniveau: Is de inhoud van bijvoorbeeld het probleem of onderlinge relaties.
Pagina 11 van 12 Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.
Intimiteitscrisis: Het zoeken naar een manier om met de groeiende intimiteit om te gaan zonder gespannen of bang te worden. En wordt opgelost door de angst te overwinnen en in een intieme uitwisseling merken dat de angst geen werkelijkheid wordt. Zo neemt verdere contactgroei toe. Angst voor het verlies van zelfstandigheid, individualiteit, identiteit, controle. Angst voor afwijzing van therapeut en groepsleden. Norm: Een norm is een manier van doen die geldt als normaal. Stress en arousal: Zijn twee begrippen die de zelfde betekenis delen. Het is een lichamelijk staat van spanning die bij het juiste niveau zorgt voor een optimale staat om prestaties te leveren door je te concentreren en je aandacht te richten (focussen). Bij een te laag of hoog niveau zorgt dit voor mindere prestaties, niet kunnen concentreren en continue met de aandacht afdwalen. Het is belangrijk om de wedstrijd aan te gaan met het juiste stressniveau en om dit zo lang mogelijk vast te houden en zo snel mogelijk weer terug te krijgen. Seperatiecrisis: De crisis bestaat uit het zelfstandig verder willen gaan en de angst om alleen gelaten te worden en niet zonder steun te kunnen. Wordt opgelost door als de groepsleden hun gevoel over het verlaten kunnen uitten en verrtrouwen hebben in het aangaan van nieuwe bevredigende relaties. Symmetrische betrekking: Is een gelijkwaardige positie (vriendschap). Transfer: Met een transfer bedoel ik het inzichtelijk maken van het nut van de activiteit, het accent, corrigeren, een tip, etc. door een link te leggen tussen de huidige situatie en een andere situatie. Een transfer is eigenlijk het verbinden van het een aan het andere. Bijvoorbeeld als Kees te laat komt dan zou je kunnen een transfer kunnen maken naar school of werk. ‘Kom je daar ook zo vaak te laat? En waarom lukt het dan wel om op tijd te koemn en nu niet?’ In de techniek kan je een transfer maken naar een wedstrijd door aan te geven dat de sporter nu moet oefenen om een looplijn sneller af te leggen zodat hij in de wedstrijd op tijd op de juiste positie zit. En de kans heeft om beter zijn taak uit te voeren en daarmee het team helpt.
Pagina 12 van 12 Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.