FACULTEIT GENEESKUNDE EN FARMACIE Vakgroep Menselijke Ecologie
Haalbaarheid van windturbines in Lennik: case-study
Eindwerk voorgelegd voor het behalen van de graad van Master Duurzame Ontwikkeling en Menselijke Ecologie door
Bruno Moens Academiejaar 2005-2006 Promotor: Co-promotor:
Prof. ir. Chris Lacor Prof. dr. Henk Meert Prof. ir. Thierry Van Craenenbroeck
Samenvatting In dit onderzoek gaan we na of er in de gemeente Lennik locaties zijn die in aanmerking komen voor de plaatsing van windturbines. Eerst kijken we op Europees niveau of er windtechnisch en ruimtelijk potentieel is voor de ontwikkeling van windenergie in België. Het eerste potentieel noemen we ook het theoretisch potentieel en kunnen we afleiden uit de Europese WindAtlas. Het tweede potentieel is het technisch potentieel en bekijken we aan de hand van enkele studies. Hieruit blijkt dat België momenteel slechts twee procent van het technische potentieel aan windenergie gebruikt of 0,2 procent van de totale elektriciteitsopwekking. Er is dus nog heel wat potentieel voor windenergie. Vooral de laatste jaren wordt men zich hiervan bewust en worden pogingen ondernomen om de investeringen in deze sector te stimuleren. Zo ging in 2002 het systeem van de groenestroomcertificaten van start zodat producenten van groene stroom, waaronder windenergie, kunnen rekenen op een gegarandeerde afname van de geproduceerde energie. Ook het Windplan voor Vlaanderen vormt een extra hulpmiddel voor dergelijke projecten. Met behulp van een ruimtelijke en meteorologische analyse van Vlaanderen wordt hierin de ruimte in Vlaanderen opgedeeld volgens vier klassen van geschiktheid voor plaatsing van windturbines. Klasse 0 gebieden zijn ongeschikt voor windturbines, klasse 1 gebieden zijn geschikt en klasse 2 en 3 gebieden zijn voorwaardelijk geschikt. Ook wettelijk worden geschikte locaties voor windturbines verder omschreven in de Vlaamse omzendbrief omtrent het afwegingskader en de randvoorwaarden voor de inplanting van windturbines. Met deze twee hulpmiddelen selecteerden we geschikte locaties voor windturbines in Lennik . Deze locaties werden vervolgens verder onderzocht op de impact van een windturbine op het landschap, de natuur, het geluidsniveau en de hinder door slagschaduw. Zo kwamen we tot een rangschikking van de locaties volgens deze criteria. De meest geschikte locaties bevonden zich langsheen de grote lijninfrastructuren in Lennik, de Ninoofsesteenweg en de Assesteenweg. Hier is de impact op het landschap en de omgeving het kleinst. De andere locaties zijn mogelijk indien rekening wordt gehouden met het reliëf en bestaande structuren in het landschap. Teneinde deze introductie van windturbines succesvol te laten verlopen is een degelijke informering van de omgeving en, financiële, betrokkenheid heel belangrijk.
I
Abstract In this study we examine whether locations in Lennik are appropriate for the placement of windturbines. First we examine at a European level the meteorological and spatial potential for the development of windenergy in Belgium. This first potential is also called the theoretical potential en can be investigated by means of the European WindAtlas. The second potential is also referred to as the technical potential and has been the subject of various studies. According to these studies, Belgium is currently using only two percent of the available technical potential of windenergy. This is equivalent to 0,2 percent of the total power generation. Thus, there are still a lot of opportunities for the development of windenergy. Especially in recent years, people are getting aware of this potential and effort are being made to stimulate investments in this sector. In 2002, the system of green power certificates went into force which guarantees investors and producers of green power a stable demand for the power generated. Another stimulating effort is the development of the Windplan for Flanders. By means of a spatial and meteorological study of the Flemish territory, locations are classified according to the appropriateness of these locations for the placement of windturbines. Class 0 locations are inappropriate for windturbines, class 1 locations are appropriate and class 2 and 3 locations are appropriate on terms. Appropriate locations for windturbines are also determined legally in the Flemish legislative paper on the terms to determine the appropriateness of locations for windturbines. With these tools appropriate locations for windturbines in Lennik were selected. These locations were then examined on the impact of a windturbine on the scenery, on the fauna, the level of noise and the disturbances caused by the shadow of the windturbine. Thus, a classification of the locations was developed according to these criteria. The most appropriate locations were situated along the major linear infrastructures of Lennik, the Ninoofsesteenweg and the Assesteenweg. On these locations, the impact on the scenery and the surroundings is lowest. Other locations are also possible if the topography and existing, natural, structures are being taken into account. To successfully introduce windturbines on these locations, local residents have to be well informed and, financially, be involved in this project.
II
Inhoudsopgave Samenvatting
I
Abstract
II
Inhoudsopgave
Inleiding
1
Hoofdstuk 1: Stand van zaken van windenergie in Europa en theoretisch en technisch potentieel aan windenergie voor verdere ontwikkeling
4
1.1
Stand van zaken in de Europese windenergiesector
4
1.2
Theoretisch potentieel aan windenergie in de Europese landen
6
1.3
Technisch potentieel aan windenergie in de Europese landen
12
Hoofdstuk twee: Windenergie in Vlaanderen: evolutie en potentieel 18 2.1
Evolutie van windenergie in Vlaanderen
19
2.1.1
Bepalende factoren bij de ontwikkeling van windenergie doorheen de eeuwen
19
2.1.2
Ontwikkeling van windenergie
23
2.2
Steunmaatregelen voor windenergie in Vlaanderen
26
2.3
Het technisch potentieel aan windenergie in Vlaanderen: Windplan Vlaanderen 28
2.3.1
Ruimtelijke analyse
28
2.3.2
Meteorologische/windanalyse
31
2.3.3
Windplan Vlaanderen
37
2.4
Wettelijk kader voor de ontwikkeling van windenergie in Vlaanderen
40
2.4.1
Omzendbrief EME 2000.01 Afwegingskader en randvoorwaarden voor de inplanting van windturbines
41
2.4.2
Milieuvergunning
44
2.4.3
Stedenbouwkundige vergunning
47
Hoofdstuk drie: Afbakening van mogelijke locaties voor windturbines in de gemeente Lennik 50 3.1
Stap één: Economisch vooronderzoek van de gemeente Lennik en eliminatie van locaties omwille van belangrijke supragemeentelijke factoren
3.1.1
50
Economisch vooronderzoek van de mogelijkheden voor windenergie in de gemeente Lennik
51
3.1.2
Supragemeentelijke exclusiezones
53
3.2
Stap twee: afbakening van geschikte gebieden voor windturbines in Lennik
55
3.3
Stap drie: Bepaling van gunstige locaties voor windturbines in Lennik
60
3.4
Stap vier: Onderzoek van locaties op uitzicht te velde en impact op omgeving
64
Locaties
64
Overzicht locaties
84
Stap vijf: Verdere ontwikkeling tot plaatsing van windturbines
87
3.5
Besluit
89
Bibliografie
91
Inleiding Een duurzame energievoorziening voorziet in de energiebehoefte van de huidige generatie zonder de behoeften van toekomstige generaties tekort te doen. Onze huidige afhankelijkheid van fossiele, onhernieuwbare, brandstoffen, zoals aardolie en aardgas, en andere beperkte onhernieuwbare brandstoffen, zoals uranium voor de opwekking van kernenergie, roept ernstige vragen op. Hoe zullen we in onze energiebehoeften voorzien wanneer de voorraden van deze onhernieuwbare brandstoffen uitgeput zullen zijn? Voor uranium zou dit binnen vijftig jaar al het geval zijn. Fossiele brandstoffen zouden reeds vanaf 2010 problemen kunnen stellen wanneer het aanbod van deze brandstoffen de vraag hiernaar, mede onder invloed van sterk groeiende Aziatische economieën, niet meer zou kunnen volgen, met verdere prijsstijgingen tot gevolg. Een verdere ontwikkeling van de energievoorziening uit hernieuwbare energiebronnen kan hier al enig soelaas kunnen brengen.
Ook onze Vlaamse regering raakt stilaan hiervan overtuigd en streeft ernaar om tegen 2010 6 % van de Vlaamse energievoorziening uit hernieuwbare energiebronnen te halen. Een enorme stap vooruit ten opzichte van de 0.3 % die in 2002 uit hernieuwbare energiebronnen werd gehaald. De energievoorziening uit windenergie kan hiertoe in belangrijke mate toe bijdragen. Windenergie heeft dan ook enkele belangrijke voordelen: het is een zuivere energiebron die geen vervuilende emissies in de omgeving verspreidt, het is een hernieuwbare bron van energie, veroorzaakt door de zon en als dusdanig onuitputbaar, windturbines die deze windenergie moeten “vangen” kunnen relatief snel en eenvoudig opgericht worden en kunnen plaatselijk zorgen voor de energievoorziening, waardoor het energieverlies zoveel mogelijk wordt beperkt.
Windenergie stelt echter ook enkele uitdagingen. Er moet vooreerst gezocht worden naar de beste locaties waar windturbines zoveel mogelijk energie kunnen opwekken en waar er zo weinig mogelijk windstille periodes zijn. Verder brengt de inplanting van windturbines in de menselijke en natuurlijke omgeving belangrijke effecten met zich mee op het vlak van geluid, slagschaduw van de wieken, inpassing in het landschap, invloed op de plaatselijke fauna en
1
flora en veiligheidsaspecten. Deze effecten moeten grondig onderzocht worden en in rekening gebracht worden bij de beoordeling van windturbines.
In mijn verhandeling wil ik deze uitdagingen verder onderzoeken, en dit voor de gemeente Lennik.
In een eerste inleidend hoofdstuk bespreken we kort de evolutie van en het potentieel aan windenergie in Europa. We kijken hoe de Europese landen hebben geïnvesteerd in deze sector en bespreken het theoretische en technische potentieel aan windenergie in deze landen aan de hand van de Europese WindAtlas en enkele bijkomende studies.
Vervolgens bekijken we de mogelijkheden voor windenergie in Vlaanderen. We bespreken hoeveel vermogen aan windenergie reeds geïnstalleerd is in Vlaanderen en door welke factoren dit wordt bepaald en recent ook wordt gestimuleerd. Verder bekijken we het technisch potentieel aan windenergie dat in Vlaanderen bestaat. Hiervoor
bespreken
we
het
Windplan
voor
Vlaanderen
dat
door
de
dienst
Stromingsmechanica van de V.U.B. is opgesteld in samenwerking met de Organisatie voor Duurzame Energie (ODE) en met steun van het Vlaams Gewest. Dit Windplan bestaat uit een ruimtelijke en een meteorologische analyse van het Vlaamse grondgebied met het oog op het bepalen van geschikte en ongeschikte locaties voor de inplanting van windturbines. Naast dit wetenschappelijk hulpmiddel moeten we bij de selectie van geschikte locaties voor windturbines ook rekening houden met de wettelijke voorwaarden zoals bepaald in de omzendbrief van 2000 die het afwegingskader vormt en de randvoorwaarden beschrijft voor de inplanting van windturbines.
In het derde hoofdstuk passen we deze wetenschappelijke en wettelijke instrumenten vervolgens toe op het grondgebied van de gemeente Lennik en gaan we op zoek naar geschikte locaties voor windturbines. Op basis van het Windplan voor Vlaanderen worden eerst de meest geschikte locaties voor windturbines in Lennik geselecteerd. Vervolgens worden de economische rendabiliteit, de impact op het landschap, de impact op de natuur, de slagschaduw en het geproduceerde geluidsniveau van windturbines op de geselecteerde locaties onderzocht.
2
Aan de hand van deze criteria kunnen we dan een rangschikking maken van meer of minder geschikte locaties.
Na deze studie kunnen we besluiten of de installatie van windturbines economisch en ruimtelijk haalbaar is in de gemeente Lennik. Eventuele locaties die in aanmerking komen zullen worden weergegeven en onderzocht op belangrijke ruimtelijke, technische en ecologische criteria. Dit zal resulteren in een overzicht van locaties waaruit dan eventueel de meest geschikte locaties voor windturbines kunnen gekozen worden.
Ik had graag nog m’n dank betuigd aan co-promotor Professor Henk Meert bij wie ik steeds terecht kon met vragen omtrent de ruimtelijke aspecten van dit onderzoek en aan co-promotor ingenieur Thierry Van Craenenbroeck en de adviseurs van Ecopower voor de technische vragen rond deze studie.
3
Hoofdstuk 1: Stand van zaken van windenergie in Europa en theoretisch en technisch potentieel aan windenergie voor verdere ontwikkeling In dit hoofdstuk gaan we na hoe de windenergiesector er in Europa uitziet. We gaan na hoeveel capaciteit aan windenergieproductie in de Europese landen reeds geïnstalleerd is, waaronder ook in België. Vervolgens kijken we naar het theoretisch potentieel aan windenergie aan de hand van de Europese Windatlas. Ook bespreken we het technisch potentieel aan windenergie dat in deze landen aanwezig is voor de verdere ontwikkeling van deze sector. In het volgende hoofdstuk gaan we dan in detail na hoe de situatie voor windenergie eruitziet in Vlaanderen en door welke wettelijke, financiële en technische factoren dit bepaald wordt.
1.1
Stand van zaken in de Europese windenergiesector
Windenergie kent de laatste jaren een snelle ontwikkeling, zowel op technologisch vlak als wat betreft de toepassing hiervan in voornamelijk Europese landen. In de onderstaande tabel kunnen we dit bemerken. De totale globale capaciteit aan energievoorziening uit windenergie bedroeg eind 2004 42 735 MW. Hiervan bevindt de grootste capaciteit zich in de Europese landen, met Duitsland, Spanje en Denemarken als voortrekkers op dit vlak. We zien over de laatste drie jaar ook een hoog gemiddeld jaarlijks groeipercentage van ongeveer 23,0 percent.
Cumulatieve cijfers en groeipercentages voor windenergie in de tien grootste investerende landen, uitgedrukt in MW en %. Uit: Windforce 12 A blueprint to achieve 12 % of the world’s electricity from wind power by 2020, Global Wind Energy Council, 2005, p. 9
4
De totale capaciteit aan windenergie die in Europa is geïnstalleerd bedroeg op het einde van 2004 34 205 MW voor de vijfentwintig landen van de Europese Unie, 28 MW voor de Europese kandidaat-lidstaten (Bulgarije, Kroatië, Roemenië en Turkije) en 169 MW voor de landen die lid zijn van de Europese VrijhandelsAssociatie, EFTA (Ijsland, Liechtenstein, Noorwegen en Zwitserland). Alles samen bedraagt dit 34 402 MW aan geïnstalleerde windcapaciteit. Vooral in de oude vijftien leden van de Europese Unie is deze capaciteit het grootst. Hier voert Duitsland met 16 629 MW aan geïnstalleerde windcapaciteit de leiding, gevolgd door een sterk groeiend Spanje met 8 263 MW aan capaciteit. Ook Denemarken met een capaciteit van 3 117 MW, Italië met 1 125 MW en Nederland met 1 078 MW aan capaciteit zijn belangrijke landen wat de ontwikkeling van windenergie betreft. Ook het Verenigd Koninkrijk, 888 MW, Oostenrijk, 606 MW en Portugal, 522 MW, beschikken reeds over een aanzienlijke geïnstalleerde windcapaciteit en kennen vooral de laatste jaren een sterke groei op dit vlak. Portugal kende zelfs een verdubbeling van de capaciteit in 2004 ten opzichte van de capaciteit in 2003. Helemaal onderaan deze lijst vinden we België met 95 MW aan geïnstalleerde capaciteit, gevolgd door Finland met 82 MW en Luxemburg met 35 MW. De eerste twee landen worden voorlopig nog niet voorbijgestoken door de nieuwe leden van de Europese Unie. Van deze leden heeft Polen de grootste capaciteit met 63 MW en volgen andere landen, zoals Letland met een capaciteit van minder dan 26 MW. Van de kandidaatlidstaten bezit Turkije de grootste capaciteit aan geïnstalleerd windvermogen met 20 MW.
Grote verschillen dus tussen de geïnstalleerde capaciteit aan windenergie. Welke oorzaak zou hiervoor verantwoordelijk kunnen zijn? Zouden deze cijfers te wijten kunnen zijn aan een verschil in potentiële windenergie in de verschillende Europese landen? Kan de lage geïnstalleerde capaciteit aan windenergie in België dus verklaard worden doordat er niet voldoende wind aanwezig is om windturbines economisch te verantwoorden? In het volgende punt onderzoeken we het potentieel dat in de verschillende Europese landen aanwezig is aan windenergie en in hoeverre de Europese landen dit gebruiken bij de energieproductie.
5
Totale geïnstalleerde capaciteit aan windenergie in de Europese landen. Uit: EWEA, 2005, Europe data final wind capacity
1.2
Theoretisch potentieel aan windenergie in de Europese landen
In dit punt onderzoeken we het theoretisch potentieel aan windenergie in de Europese landen. Met het theoretisch potentieel bedoelen we het potentieel dat berekend kan worden aan de hand van voornamelijk meteorologische gegevens. Het gaat dan om de gemiddelde windsnelheden die in een bepaald gebied gedurende een jaar voorkomen. Deze gemiddelde
6
windsnelheden worden vervolgens op een kaart van dit gebied uitgezet waarna men de gunstigste gebieden voor windenergie kan afleiden. Deze kaarten waarop gebieden met verschillende gemiddelde windsnelheden worden afgebeeld worden ook windatlassen genoemd. In vele landen zijn er reeds windatlassen opgesteld voor het grondgebied. Zo is er voor Vlaanderen het Windplan Vlaanderen opgesteld door het departement stromingsmechanica van de V.U.B.. Dit zullen we later verder bespreken. Ook voor Europa is reeds een windatlas opgesteld, de Europese Windatlas van 1989. Deze geeft voor de toenmalige twaalf leden van de Europese Unie de distributie over het grondgebied weer van de gemiddelde windsnelheid op een hoogte van vijftig meter boven het oppervlak. Hoewel nu reeds windturbines bestaan die veel hoger reiken en aldus gebruik kunnen maken van de aanwezige hogere windsnelheden, is deze windatlas een handig hulpmiddel bij het bepalen van de grootte van het potentieel aan windenergie dat in verschillende regio’s aanwezig is. Voor het bepalen van specifieke locaties van windturbines zijn uitgebreidere meteorologische gegevens nodig, eventueel aan de hand van een meer nauwkeurig windplan. Op de windkaart op de volgende pagina is het potentieel aan onshore windenergie weergegeven, de windenergie op het land, voor de toenmalige twaalf leden van de Europese Unie. Hiermee kunnen we de windrijke en windarme gebieden in deze landen bepalen. Op deze kaart kunnen we bemerken waar zich de meest interessante gebieden in Europa bevinden voor de plaatsing van windturbines. Een geschikte plaats wordt voornamelijk bepaald door de gemiddelde windsnelheid die op deze plaats opgemeten wordt. Algemeen wordt aangenomen dat een plaats met een gemiddelde windsnelheid van 5,1 m/s economisch rendabel is voor de plaatsing van windturbines. Verder hangt de geschiktheid ook af van de ruwheid van een terrein. Is dit terrein een open vlakte waarover de wind zich vrij kan bewegen of bevinden er zich heuvels in dit terrein die obstakels voor deze wind vormen? De geschiktheid van een gebied wordt ook bepaald door de hoogte van de windturbines zelf. In deze Europese Windatlas gaat men uit van een hoogte van vijftig meter. De geschiktheid van het gebied is vervolgens voor deze windturbines berekend. Gaat men echter uit van een windturbine van honderd meter dan zullen wellicht meer gebieden economisch rendabel worden voor windturbines. Immers, hoe hoger men gaat, hoe hoger de gemiddelde windsnelheid ligt en hoe meer energie uit deze wind opgewekt kan worden. De gegevens op deze kaart zijn dus in zekere mate reeds verouderd en zouden verder aangevuld moeten worden met windgegevens voor een hoogte van honderd meter boven het oppervlak. 7
Europese WindAtlas, weergave van de distributie van gebieden met bepaalde gemiddelde windsnelheden Uit: EWEA, 2005, Windenergy: the facts, p. 253
Toch kunnen we uit deze kaart enkele conclusies trekken. Zo beschikken het noorden van het Verenigd Koninkrijk, met name Schotland, het noorden van Denemarken en het noorden en westen van Ierland over de beste windgebieden, evenals een beperkte Franse Middellandse Zee kuststrook tussen Marseille en Montpellier. De minst interessante gebieden voor de ontwikkeling van windenergie zijn het oosten van Frankrijk samen met het noorden en westen van het Italiaanse grondgebied.
8
Als we deze kaart vergelijken met de hierboven aangehaalde gegevens over de geïnstalleerde capaciteit aan windenergie in de verschillende Europese landen, kunnen we besluiten dat Denemarken het best gebruikt maakt van de gunstige windligging. Schotland en Ierland beschikken verder op windvlak over de meeste mogelijkheden voor de ontwikkeling van windenergie. Kijken we naar de situatie in België, dan bemerken we dat ook in België mogelijkheden zijn voor de ontwikkeling van windenergie en dit vooral in het westen van het land, de provincies West- en Oost-Vlaanderen. Deze regio’s beschikken over dezelfde windmogelijkheden als regio’s in het westen en noorden van Nederland. De rest van het land heeft een minder grote windvoorraad maar toch nog voldoende groot opdat windturbines in deze gebieden, mits een goede plaatsing, economisch rendabel zouden zijn. Vergelijken we de situatie in België met die in Duitsland dan valt op dat niettegenstaande beide landen over gelijkaardige windmogelijkheden beschikken Duitsland van deze mogelijkheden veel beter gebruik maakt dan België met een geïnstalleerde capaciteit van 16 000 MW ten opzichte van de Belgische capaciteit van 100 MW. Natuurlijk moet men bij een eventuele vergelijking tussen deze twee landen ook rekening houden met de beschikbare ruimte voor deze windturbines. Deze ruimte hangt samen met de oppervlakte, het gebruik hiervan en de bevolkingsdichtheid van het land. Toch zullen we verder bemerken dat zelfs indien hiermee rekening wordt gehouden, we zullen dit het technisch potentieel aan windenergie noemen, Duitsland nog steeds veel meer gebruik weet te maken van het potentieel aan windenergie
Voor we echter dit technisch potentieel aan windenergie verder bespreken, kijken we nog eens naar de Europese windkaart voor de distributie van gemiddelde windsnelheden voor de gebieden die zich op zee bevinden, offshore. Deze windkaart geeft de gemiddelde windsnelheid weer die op zee wordt gemeten en dit op verschillende hoogten. De geschiktheid van deze gebieden voor de opwekking van windenergie hangt af van de heersende winden die in deze gebieden voorkomen en vooral ook van de grootte van de windturbines die gebruikt worden. Hoe groter, hoger, deze windturbines zijn, hoe meer wind ze zullen kunnen opvangen en hoe hoger hun economisch rendement zal liggen.
9
Europese WindAtlas, weergave van de distributie van gebieden met gemiddelde windsnelheden voor offshore windenergie Uit: EWEA, 2005, Windenergy: the facts, p. 262
Opnieuw kunnen we bemerken dat vooral het noorden van de Noordzee, voor de kust van Denemarken, en het noordoosten van de Atlantische Oceaan, voor de kusten van Schotland en Ierland, over de grootste windvoorraden beschikken.
10
Ook het oostelijk deel van de Atlantische Oceaan voor de kust van Frankrijk en de gebieden gelegen in de Noordzee, de Ierse Zee, het zuiden van de Baltische Zee, de Egeïsche Zee en het oosten van de Middellandse Zee samen met de gebieden voor de Franse Middellandse Zee kuststrook beschikken over interessante windvoorraden. De gebieden voor de Italiaanse en Spaanse kusten beschikken over minder grote windvoorraden maar blijven toch economisch rendabel mits, in sommige gevallen, grotere windturbines worden toegepast. Vergelijken we deze kaart weerom met de geïnstalleerde capaciteit aan windenergie in de verschillende landen dan blijkt dat Denemarken opnieuw het best gebruik maakt van de overvloedige windvoorraden. Voorts is er nog veel potentieel voor offshore-windenergieprojecten voor de kusten van Schotland en Ierland. Ook Frankrijk en België beschikken over interessante windvoorraden maar, in vergelijking met gelijkaardige gebieden in Nederland en Duitsland, wordt van deze voorraden nauwelijks gebruik gemaakt bij de opwekking van energie.
Nu we het theoretisch potentieel aan windenergie in enkele Europese landen aan de hand van de Europese WindAtlas hebben bekeken, kunnen we concluderen dat vooral Denemarken gebruik heeft weten te maken van de aanwezige grote windvoorraden. Vooral in Schotland en Ierland en in de kustgebieden van deze regio’s zijn de grootste windvoorraden aanwezig die bij toekomstige windenergieprojecten aangewend kunnen worden. Ook in België zijn er mogelijkheden wat betreft windenergie en dit vooral in het westen van het land en in de gebieden voor de kust. In vergelijking met landen die over gelijkaardige windvoorraden beschikken, denk maar aan Duitsland, maakt België hier echter nog onvoldoende gebruik van. Een verklaring hiervoor zou een gebrek aan plaats voor deze windturbines kunnen zijn in het dichtbevolkte België dat bovendien over geen grote kustzone beschikt zoals Nederland. Om een betere vergelijking te kunnen maken tussen verschillende landen moet ook met deze factoren rekening gehouden worden bij de berekening van het potentieel aan windenergie waarover een land beschikt. Dit berekend potentieel aan windenergie noemen we ook het technisch potentieel en zullen we in het volgende punt bespreken.
11
1.3
Technisch potentieel aan windenergie in de Europese landen
Het technisch potentieel aan windenergie geeft weer hoeveel het potentieel aan windenergie bedraagt in een land rekening houdend met enkele specifieke eigenschappen van dat land zoals de beschikbare ruimte voor windturbines, de bevolkingsdichtheid en de geschiktheid van het gebied voor het plaatsen van windturbines.
Wat betreft het technisch potentieel aan onshore windenergie bekijken we hier de studie aan van Van Wijk en Coelingh van 1993 voor de OESO-landen (EWEA, 2005, p. 41). Deze studie maakt een vergelijking tussen verschillende Europese landen mogelijk doordat niet alleen rekening wordt gehouden met meteorologische eigenschappen, gemiddelde windenergie in een bepaalde regio, maar ook met de beschikbare oppervlakte die bovendien geschikt is voor windturbines. Aldus bepaalt men eerst de gebieden die meteorologisch geschikt zijn. In deze gebieden moet een gemiddelde windsnelheid aanwezig zijn van minimaal 5,1 m/s. Verder moet de locatie ook geschikt zijn voor de plaatsing van windturbines omwille van terreinkenmerken en klimatologische kenmerken. Van het grondgebied dat vervolgens overblijft, wordt vervolgens het technische potentieel aan windenergie berekend. Hierbij gaat men ervan uit dat door praktische en sociale beperkingen, zoals de bevolkingsdichtheid, slechts vier procent van het grondgebied overblijft als geschikt gebied voor de plaatsing van windturbines. Het potentieel aan windenergie in deze gebieden wordt vervolgens bekomen uitgaande van een technisch vastgesteld potentieel van acht MW/km². Aldus bekomt men het technisch potentieel aan onshore windenergie voor een bepaald grondgebied, in dit geval een OESO-land. Dit technisch potentieel, dat voor elk land specifiek bepaald wordt, kan vervolgens vergeleken worden met de capaciteit aan onshore windenergie die reeds geïnstalleerd is in dit land. Zo kan men dan conclusies trekken met betrekking tot de inspanningen die landen verricht hebben op het vlak van windenergie, zie hiervoor de tabel op de volgende pagina. Niettegenstaande de volgende schattingen van het technisch potentieel aangepast moeten worden door de verdere technologische ontwikkelingen van windturbines en door preciezere cijfers met betrekking tot de praktische en sociale beperkingen voor de plaatsing van windturbines, kunnen we toch enkele conclusies trekken uit deze tabel.
12
Technisch potentieel aan onshore windenergie in Europese landen. Het technisch potentieel aan onshore windenergie voor een land, berekend in 1993, wordt hier vergeleken met de energieconsumptie van dat land in 2002 en met de energieproductie uit windenergie in 2002, afgeleid uit de geïnstalleerde onshore windenergiecapaciteit in 2000 (MW aan windturbines). Het laatste cijfer duidt het percentage aan van het technisch potentieel dat reeds in dat land verwezenlijkt is. Uit: EWEA, Windenergy: the facts, p. 43
In deze tabel kunnen we bemerken dat enkel Duitsland in de buurt komt van de verwezenlijking van het technisch potentieel aan windenergie dat aanwezig is. In dit land bedraagt de geschatte energieproductie uit windenergie in 2002 18,49 TWh, of 77 % van het geschatte technische potentieel van 24 TWh/jaar. Alle andere landen zitten nog veraf van het verwezenlijken van hun technisch potentieel aan onshore windenergie. Nederland zit aan 19
13
% met 1,36 TWh, Denemarken aan 18 % met 5,28 TWh en Spanje aan 14 % met 11,95 TWh aan energieproductie uit windenergie in 2002. Niettegenstaande reeds grote investeringen in windenergie in deze landen zijn gebeurd, is het technisch potentieel aan windenergie in deze landen dus nog lang niet uitgeput. Verder blijkt ook dat de landen met het hoogste geschatte potentieel aan windenergie daar ook niet altijd het meest gebruik van maken. Het Verenigd Koninkrijk beschikt in deze tabel aan het hoogste technisch potentieel aan windenergie, 114 TWh/jaar, maar gebruikt slechts 1 % van dit potentieel, namelijk 1,45 TWh aan energie uit windenergie in 2002. Het reeds aangehaalde Spanje doet het op dit vlak beter met een potentieel van 86 TWh/jaar en een energieproductie van 14 %. Frankrijk, 85 TWh/jaar, Noorwegen, 76 TWh/jaar, en Italië, 69 TWh/jaar, doen het daarentegen veel minder goed op dit vlak met een gebruik van dit potentieel voor energieproductie van respectievelijk 0,2; 0,3 en 2 procent. En België? Volgens deze studie beschikt België over een technisch potentieel aan onshore windenergie van 5 TWh/jaar. Hiervan wordt reeds twee procent gebruikt voor de productie van energie wat overeenkomt met een jaarlijkse energieproductie uit windenergie van 0,088 TWh. Met dit percentage bevindt België zich bij de middenmoot van landen in deze tabel, samen met Portugal, Italië, Zweden, Griekenland, Finland, Ierland en het Verenigd Koninkrijk. Vergelijken we dit technisch potentieel aan energieproductie uit onshore windenergie met de totale Belgische energieconsumptie, dan kunnen we vaststellen dat volgens deze studie zes procent van de totale energieproductie geleverd kan worden uit windenergie. Aangezien echter maar twee procent van dit technisch potentieel aan windenergie verwezenlijkt is, bedroeg het aandeel van windenergie in de totale energieproductie slechts 0,12 %. Deze gegevens zullen we in het volgende hoofdstuk meer in detail bekijken.
Laten we uiteindelijk ook nog eens naar het technisch potentieel aan offshore windenergie kijken en kijken hoe België zich hier verhoudt tot andere Europese landen. Het technisch potentieel aan offshore windenergie voor Europese landen is berekend in twee studies.
De eerste studie werd uitgevoerd door Garrad Hassan en Germanischer Loyd in 1995 met steun van de Europese Commissie (Garrad Hassan, Germanischer Loyd, Windtest, 1995). Voor elk van de toenmalige Europese Unielidstaten werden offshore windkaarten ontwikkeld aan de hand waarvan het potentieel aan windenergie kan afgeleid worden. Dit potentieel moet 14
echter beschouwd worden als het theoretisch potentieel aan windenergie daar er geen rekening werd gehouden met beperkingen die ook op zee kunnen voorkomen zoals vaarroutes en militaire gebieden. In de onderstaande tabel wordt dit theoretisch potentieel aangegeven met de cijfers van de GH-GL studie.
Een tweede bron van gegevens in verband met het offshore potentieel aan windenergie vinden we in het CA-OWEE project (Concerted Action on Offshore Wind Energy in Europe) van de universiteit van Delft van 2001, eveneens met steun van de Europese Commissie. Dit project verzamelde de schattingen die de lidstaten van de Europese Unie zelf hebben gemaakt met betrekking tot het potentieel aan offshore windenergie waarover ze beschikken. Niettegenstaande de berekeningen van deze schattingen niet gekend zijn, kunnen we met deze cijfers wel een beeld krijgen van wat in de Europese landen mogelijk is aan energieproductie uit offshore windenergie, het technisch potentieel van offshore windenergie.
Theoretisch potentieel aan offshore windenergie in enkele Europese landen volgens de studie van Garrad Hassan en Germanischer Loyd (GH-GL Study) en technische potentieel zoals berekend door de Europese landen zelf en verzameld in het CA-OWEE project. Uit: EWEA, Windenergy: the facts, 2005, p. 44
15
Uit deze tweede studie blijkt dat het Verenigd Koninkrijk over het grootste potentieel aan offshore windenergie beschikt, namelijk tussen 230 en 344 TWh/jaar aan energieproductie uit windenergie. In theorie zou het mogelijk zijn de volledige energieproductie uit windenergie, onshore en offshore, te halen voor het Verenigd Koninkrijk. Dit in het geval van ideale windomstandigheden, een aangepast elektriciteitsnet en een evenwichtige spreiding van de energieconsumptie. Na het Verenigd Koninkrijk beschikken Duitsland, 45 TWh/jaar, en Frankrijk, 44 TWh/jaar, over een groot potentieel aan offshore windenergie. Ook Nederland, 33 TWh/jaar, Denemarken, 26 TWh/jaar, Zweden, 22,5 TWh/jaar, en Finland, 20 TWh/jaar, beschikken over een aanzienlijk potentieel aan windenergie. België beschikt over het kleinste potentieel aan offshore windenergie van deze Europese landen, 4 TWh/jaar. Dit is te verklaren door de kleine kuststrook waarover we beschikken en door het veelvuldig gebruik van de zee voor deze kust voor andere doeleinden, transport, militair, visserij. Toch vormt het totale potentieel aan windenergie in België, onshore en offshore, volgens deze studies 9 TWh/jaar. Omgerekend betekent dit dat elf procent van de totale energieproductie van 2002 in België geleverd zou kunnen worden door energieproductie uit windenergie. Zoals reeds vermeld bedroeg de bijdrage van windenergie aan de totale energieproductie in 2002 slechts 0,12 procent.
In dit hoofdstuk hebben we een beeld geschetst van de evolutie van windenergie in enkele Europese landen. We hebben gezien dat Duitsland de absolute koploper is op het vlak van de geïnstalleerde capaciteit aan windenergie, gevolgd door een sterk opkomend Spanje en een op het vlak van windenergie nog steeds groot Denemarken. België bevindt zich helemaal onderaan in het lijstje van de Europese lidstaten samen met de oude lidstaten Finland en Luxemburg en nog net voor de nieuwe Europese lidstaten zoals Polen. Vervolgens gingen we na vanwaar deze positie kwam. Is dit te wijten aan een slechte windligging waardoor er in België gewoon niet voldoende wind voorhanden is om windenergie, economisch, te verantwoorden? Hiertoe keken we naar het theoretisch potentieel aan windenergie dat in de Europese landen aanwezig is. We keken hierbij naar de windomstandigheden die in de verschillende landen onshore en offshore heersen. Hieruit bleek dat vooral het noorden van het Verenigd Koninkrijk, Schotland, het noorden en westen van Ierland, het noordwesten van Denemarken en het zuidoosten van Frankrijk windrijke gebieden zijn en aldus uitermate interessant voor energieproductie uit windenergie. 16
Kijken we naar België, dan zien we dat de situatie wat betreft de windomstandigheden niet al te zeer verschilt van nabij gelegen landen, zoals Duitsland of Nederland. Toch is de geïnstalleerde capaciteit in deze twee laatstgenoemde landen tien tot honderdzestig maal zo groot als die van België. Maar we mogen natuurlijk geen onjuiste vergelijkingen maken. Bij het bepalen van het potentieel aan windenergie in een land moet immers ook rekening gehouden worden met de beschikbare ruimte die er is voor deze windenergie en met andere ruimtelijke specifieke eigenschappen van een gebied. Daartoe keken we vervolgens naar het technisch potentieel dat er in een land aan windenergie aanwezig is. Dit technisch potentieel houdt rekening met de meteorologische, geografische, sociale en technische kenmerken van een land. Gecombineerd met de effectief geïnstalleerde capaciteit aan windenergie levert dit een percentage op dat een betere vergelijking mogelijk maakt met betrekking tot de inspanningen rond windenergie. Zo bleek dat Duitsland van alle landen reeds het meest het technisch potentieel aan onshore windenergie heeft verwezenlijkt en het verzadigingspunt volgens de parameters van de studie begint te benaderen. De andere grote windenergielanden, Spanje en Denemarken, hebben dit punt nog lang niet bereikt en hebben nog een groot potentieel aan onshore windenergie. België bevindt zich in deze studie in de middelste helft van de lijst landen met twee procent gerealiseerde energieproductie uit windenergie ten opzichte van het potentieel aan onshore windenergie. Toch stelt dit maar een heel beperkte capaciteit aan windenergie voor, minder dan honderd MW, en levert deze capaciteit maar 0,12 % van de totale energieproductie waar dit voor de totale technische windenergieproductie, onshore en offshore, tot elf procent zou kunnen oplopen. Wanneer we immers kijken naar het technisch potentieel aan offshore windenergie, blijkt dat zelfs voor België met haar kleine kuststrook nog een potentieel aan windenergieproductie beschikbaar is van 4 TWh per jaar, bijna de helft van het totale Belgische technische potentieel.
In het volgende hoofdstuk bekijken we het technisch potentieel aan onshore windenergie in Vlaanderen meer in detail aan de hand van het Windplan Vlaanderen dat door de V.U.B. is ontwikkeld. We gaan na waar zich volgens dit windplan het grootste technisch potentieel aan windenergie in Vlaanderen bevindt en op welke wijze dit potentieel berekend is. De uitkomsten van de berekeningen in dit Windplan zullen we vervolgens hanteren om geschikte locaties voor windturbines in de gemeente Lennik te selecteren. Verder bekijken we ook enkele wettelijke en financiële maatregelen die de ontwikkeling van windenergie in Vlaanderen in goede banen moeten leiden. 17
Hoofdstuk twee: Windenergie in Vlaanderen: evolutie en potentieel In dit hoofdstuk bekijken we de evolutie en het potentieel van windenergie verder in detail. Eerst bekijken we de ontwikkeling van windenergie in Vlaanderen. Waar en wanneer zijn de eerste windturbines opgericht en hoe groot waren deze? Hoe heeft deze ontwikkeling zich verder gezet? Wat bedraagt de huidige geïnstalleerde capaciteit aan windenergie in Vlaanderen? Vervolgens kijken we naar de toekomstmogelijkheden voor windenergie in Vlaanderen. Hierbij kijken we vooral naar de maatregelen die door de Vlaamse overheid genomen zijn om de ontwikkeling van windenergie in Vlaanderen te stimuleren. We kijken naar de doelstellingen die de Vlaamse overheid zichzelf heeft opgelegd voor de energieproductie in 2010. Verder bespreken we ook de groenestroomcertificaten die ingevoerd zijn op de Vlaamse energiemarkt om de energieproductie uit hernieuwbare energiebronnen, zoals windenergie, een financieel zetje in de rug te geven. In het derde deel bespreken we dan het technisch potentieel aan windenergie dat in Vlaanderen en België mogelijk is. Hierbij bespreken we het Windplan voor Vlaanderen dat ontwikkeld is door de Dienst Stromingsmechanica van de V.U.B. in samenwerking met ODEVlaanderen (Organisatie voor Duurzame Energie). Dit windplan heeft het hele Vlaamse grondgebied in kaart gebracht met als doel het opsporen van geschikte locaties voor windturbines. Daartoe wordt Vlaanderen ingedeeld in vier klassen die weergeven hoe geschikt een bepaalde locatie is. Aldus bekomt men een windplan dat bestaat uit duidelijk afgebakende geschikte en ongeschikte locaties. Dit ruimtelijk windplan wordt vervolgens gecombineerd met de gegevens over het windaanbod in Vlaanderen. Aldus bekomt men een windplan waarop men de locaties kan bepalen die ruimtelijk en wat het windrendement betreft het meest geschikt zijn. Voor investeerders en projectontwikkelaars is dit windplan dan ook een belangrijk instrument bij het bepalen van het economisch rendement van een project. Dit windplan zullen we ook verder gebruiken bij het bepalen van eventuele geschikte locaties voor windturbines in de gemeente Lennik. Verder bekijken we ook de omzendbrief die door de Vlaamse regering is verschenen rond de plaatsing van windturbines in Vlaanderen. Het ontwikkelde Windplan is hierop gebaseerd. In deze omzendbrief vinden we nog enkele bijkomende regels die gevolgd moeten worden bij de bepaling van geschikte locaties voor windturbines. We gaan ook na welke bijkomende stedenbouwkundige en milieuvergunningen aangevraagd moeten worden voor deze
18
windturbines. We zullen bemerken dat een milieunota aangevraagd moet worden voor een windturbine. De inhoud van deze milieunota bespreken we kort omdat we met deze factoren rekening moeten houden bij de afbakening van geschikte locaties.
2.1
Evolutie van windenergie in Vlaanderen
In dit deel bekijken we de ontwikkeling van windenergie in Vlaanderen. We gaan kort na door welke factoren deze ontwikkeling bepaald wordt en hoeveel capaciteit aan windenergie reeds in Vlaanderen geïnstalleerd is. We gaan ook na welke toekomstmogelijkheden er zijn op beleidsniveau voor windenergie. In het volgende deel gaan we dan na op welke wijze de Vlaamse regering de verdere ontwikkeling van windenergie tracht te bevorderen.
2.1.1 Bepalende factoren bij de ontwikkeling van windenergie doorheen de eeuwen Wind wordt in onze streken al gedurende vele eeuwen aangewend bij economische activiteiten. Denk maar aan de windmolens die gebruikt werden door molenaars om het graan te malen of de windmolens die in laaggelegen gebieden werden ingezet bij het wegpompen van het teveel aan water naar een hoger gelegen afvoerplaats. De Industriële Revolutie van de achttiende en negentiende eeuw maakte vele van deze windmolens echter overbodig. Ze werden massaal vervangen door molens en pompinstallaties aangedreven door stoom en later door elektriciteit. De molens die nog overgebleven zijn, hebben meestal een woelige overlevingsstrijd doorgemaakt. Met het verdwijnen van deze windmolens, verdween echter ook het milieuvriendelijke karakter van deze molens. De nieuwe molens en andere technische installaties haalden hun energie immers niet langer uit de onuitputtelijke natuurlijke energiebron wind maar wel uit het verbranden van de voorraden van fossiele brandstoffen en later uit kernsplitsing. Deze energiebronnen kennen echter enkele belangrijke nadelen.
De oliecrisis in de jaren zeventig maakte duidelijk dat fossiele brandstoffen eindig zijn en dat hun voorraad afneemt met de stijgende vraag. Deze afname wordt nu nog groter met de opkomst van nieuwe economische grootmachten zoals China en India. De goedkopere fossiele energiereserves worden schaarser waardoor nieuwe duurdere voorraden aangeboord moeten worden. Het gevolg is een verdere stijging van de prijs van fossiele brandstoffen door
19
de sterke afhankelijkheid van deze brandstoffen met alle micro- en macro-economische gevolgen van dien. Windenergie opgewekt met plaatselijke windturbines kent dit probleem van plotse prijsstijgingen niet.
Bovendien komt bij de verbranding van fossiele brandstoffen een veelheid aan vervuilende stoffen in het milieu terecht. Vooral de uitstoot van broeikasgassen, waarvan CO2 het meest voorkomende broeikasgas is, heeft de belangstelling voor hernieuwbare, propere energiebronnen opnieuw doen toenemen. Nieuwe klimaatstudies wezen in de jaren negentig immers uit dat het gehalte aan CO2 in de atmosfeer het globale klimaat in belangrijke mate kan beïnvloeden. Zo kan een verhoging van de globale temperatuur leiden tot de verstoring van andere klimatologisch aangedreven processen, zoals de neerslag en het warmtetransport door de oceanen, waardoor hele ecosystemen worden ontwricht. Als antwoord op deze dreigende veranderingen die door de mens veroorzaakt worden is in 1997 het Kyoto-protocol opgesteld. Dit voorziet in een reductie van de CO2-uitstoot door de geïndustrialiseerde landen ten opzichte van de uitstoot in het jaar 1990 en dit tussen 2008 en 2012. België heeft zich geëngageerd om tot een reductie van 7,5 procent van deze CO2-uitstoot te komen ten opzichte van 1990. Windturbines kennen dit probleem van luchtvervuilende, en klimaatopwarmende uitstoot praktisch niet, op een kleine uitstoot bij de productie na.
Uit een studie van de International Energy Association blijkt dat conventionele energiecentrales, op basis van fossiele brandstoffen, nog in sterke mate bijdragen aan deze luchtverontreiniging. Steenkoolcentrales scoren hierbij het slechts met gemiddeld 955 g CO²uitstoot/kWh gedurende de hele levenscyclus. Voor olie bedraagt dit 818 g CO²/kWh, voor gas 430 g CO²/kwh en voor de elektriciteitsproductie uit diesel is dit 772 g De uitstoot van SO² is bij energiecentrales op basis van olie dan weer het grootst met 14,2 g SO²/ kwh. Voor steenkool varieert dit tussen 1,5 en 11,8 g SO²/kWh, afhankelijk van het proces, en voor diesel is dit 1,6 g So²/kWh.CO²/kWh. Conventionele elektriciteitsproductie op basis van diesel stoot dan weer het meeste NOx uit: 12,3 g/kWh. Voor steenkool bedraagt dit tussen 2,9 en 4,3 g/kWh, voor olie 4 g NOx/kWh en voor gas 0,5 g/kWh. Van deze vier energiebronnen lijkt gas het minst vervuilend te zijn wat de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen betreft bij elektriciteitsopwekking.
20
Emissies van luchtverontreinigende stoffen bij conventionele energiecentrales gedurende de hele levenscyclus, uitgedrukt in g/kWh. Uit: Renewable energy, IEA, 2002, p. 6
Wanneer we deze cijfers vergelijken met de emissies die ontstaan gedurende de hele levenscyclus van windenergie kunnen we bemerken dat windenergie een veel lagere uitstoot heeft van deze luchtverontreinigende stoffen per geproduceerde kWh. Voor de uitstoot van CO² bedraagt dit zeven tot negen g CO²/kWh. De uitstoot van SO² bedraagt slechts 0,02 tot 0,09 g/kWh en de uitstoot van Nox bedraagt tussen 0,02 en 0,06 g/kWh.
Emissies van luchtverontreinigende stoffen bij opwekking van energie uit hernieuwbare energiebronnen gedurende de hele levenscyclus, uitgedrukt in g/kWh. Uit: Renewable energy, IEA, 2002, p. 6
In vergelijking met andere hernieuwbare energiebronnen is windenergie dan ook, na grootschalige waterkrachtcentrales, de minst luchtverontreinigende bron van energie. Energieopwekking uit windenergie kan dan ook helpen bij het afbouwen van de vervuilende uitstoot bij energieopwekking en bij het bereiken van de Kyoto-norm.
21
Op het Vlaamse niveau wil de overheid de vervanging van fossiele brandstoffen door hernieuwbare energiebronnen verder bevorderen (Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 2005, p. 9). De Vlaamse overheid heeft zich hierbij concreet geëngageerd om tegen 2010 minstens zes procent van de elektriciteitsopwekking in Vlaanderen uit hernieuwbare energiebronnen te halen. Vooral biomassa en windenergie, dat voor 40 procent van de stijging moet instaan, zullen hiervoor van belang zijn. Zoals blijkt uit onderstaande grafiek is er al een hele weg afgelegd. In 2002 werd er minder dan 0,4 procent van de totale energieproductie uit hernieuwbare energiebronnen opgewekt. In 2005 was dit al 1,6 procent, een verviervoudiging op drie jaar. Vooral de energieproductie uit biomassa heeft een sterke groei gekend. Het aandeel van windenergie is minder sterk gestegen.
Groene stroom in Vlaanderen 1,8 1,6
Percent
1,4 1,2
Ander Groen
1
Totaal Groen
0,8
Wind
0,6 0,4 0,2 0 2002
2003
2004
2005
Jaar Groenestroomproductie in
Vlaanderen
Uit:
Thierry Van
Craenenbroeck
(VREG),
Windenergie in het Pajottenland, 2005, p. 2
Om de energieproductie uit hernieuwbare energiebronnen te stimuleren heeft de Vlaamse overheid het systeem van de groenestroomcertificaten op de Vlaamse energiemarkt ingevoerd waarover meer in het volgende deel. Dit systeem heeft vooral de laatste jaren de windenergiesector een financieel duwtje in de rug gegeven met toegenomen investeringen als gevolg.
22
Een ander voordeel van productie van elektriciteit uit windenergie is dat deze elektriciteit plaatselijk opgewekt en aangewend kan worden. Dit verhoogt de onafhankelijkheid en zelfredzaamheid van het energiesysteem. Een terecht tegenargument is dat wind niet overal en altijd aanwezig is. Momenteel wordt er dan ook gewerkt aan verfijnde voorspellingsmodellen die ingeschakeld worden bij de energievoorziening uit windenergie. Ook toepassingen van windenergie op een grotere schaal dan de nationale energievoorziening kunnen soelaas brengen mits transportverliezen aangepakt kunnen worden. Het debat hierover zullen we hier niet verder behandelen.
2.1.2
Ontwikkeling van windenergie
Kijken we nu naar de ontwikkeling van windenergie in Vlaanderen, dan zien we dat de bewustwording van de schaarste van fossiele brandstoffen er in de jaren tachtig al toe leidde dat de energieopwekking uit windenergie van naderbij werd bestudeerd. Zo werd er op de campus van de V.U.B. te Jette een proefopstelling van een windturbine geplaatst, evenals de grotere windturbines die in Zeebrugge werden opgericht. Het laatste project is bovendien lange tijd als een voorbeeldproject beschouwd voor andere buitenlandse projecten. Het bleek al vlug dat elektriciteitsopwekking met behulp van windturbines een rendabel alternatief was, zeker gezien de stijgende prijs van de traditionele elektriciteitsopwekking met behulp van fossiele brandstoffen. Zo zien we in de figuur op de volgende pagina dat de prijzen van elektriciteit per kWh opgewekt uit fossiele brandstoffen zoals steenkool of gas of uit windenergie steeds dichter bij mekaar komen te liggen. Afhankelijk van het land en van de gemiddelde windsnelheid van de locaties die beschikbaar zijn voor windturbines kan de prijs van
elektriciteitsopwekking
uit
wind
zelfs
lager
liggen
dan
de
prijs
van
elektriciteitsopwekking uit een fossiele brandstof zoals gas in Denemarken. Bovendien is de technologische ontwikkeling voor windturbines nog niet op het hoogtepunt. Nieuwe evoluties op het vlak van flexibele toerentalregelingen van de windturbines verhogen nog steeds het rendement en dus de competitiviteit van windturbines. Mochten ook de externe kosten van de verschillende energieopwekkingen beter in rekening gebracht kunnen worden, dan zou bovendien blijken dat energieopwekking uit wind veel goedkoper is dan energieopwekking uit fossiele brandstoffen. Zo kunnen bijvoorbeeld bijkomende CO2-taksen beter uitdrukking geven aan de echte kosten van deze energieopwekkingen.
23
Prijzen van energieopwekking uit fossiele brandstoffen steenkool en gas en uit wind, uitgedrukt in eurocent per kWh Uit: Wind energy costs – investment factors, EWEA, 2001, p. 11
In enkele Europese landen werd vervolgens sterk geïnvesteerd in energieopwekking met behulp van windturbines. Het meest bekende voorbeeld is Denemarken dat al meer dan twaalf procent van de energievoorziening uit windenergie haalt. Ook in Duitsland is een enorme capaciteit aan energieopwekking uit windturbines geïnstalleerd. Meer dan 16 000 MW capaciteit aan windturbines is al opgericht waardoor het de absolute wereldmarktleider is. De laatste jaren komt ook Spanje meer opzetten met reeds meer dan 8 000 MW aan geïnstalleerde capaciteit. In België is dit lange tijd heel beperkt gebleven. Zo bedroeg de geïnstalleerde capaciteit in 1995 een schamele 4 MW. In hetzelfde jaar bedroeg het in Nederland al 249 MW. Bovendien werd deze capaciteit slechts heel moeizaam uitgebreid tot 95 MW eind 2004 (EWEA, 2005, p. 117). In Vlaanderen stonden er medio 2005 93 windturbines opgesteld met een gezamenlijk vermogen van 100 MW. In de maand februari is de honderdste windturbine in Vlaanderen geplaatst in de gemeente Puurs. Op jaarbasis leidt dit tot een productie van 170 miljoen kWh, 0,4 procent van de totale elektriciteitsopwekking in Vlaanderen of het elektriciteitsverbruik van 50 000 gezinnen (Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 2005, p. 13).
24
Kijken we naar de locaties van deze windturbines dan kunnen we bemerken dat deze zich vooral in het noorden van Vlaanderen bevinden in de provincies West- en Oost-Vlaanderen en rond de monding van de Schelde in de provincie Antwerpen. Zoals later zal blijken uit het Windplan Vlaanderen beschikken deze gebieden ook over het grootste windaanbod wat het rendement van windturbines ten goede komt.
Ligging van windturbines in Vlaanderen Uit: Windenergie in Vlaanderen, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 2005, p. 13
We hebben in dit deel besproken dat windenergie tegemoet kan komen aan een aantal in belang toenemende maatschappelijke noden. Het is een hernieuwbare energiebron die bijna geen vervuilende (broeikas)gassen uitstoot. Bovendien is het een lokale bron van energie die zorgt voor een grotere onafhankelijkheid wat de energiebevoorrading betreft. We hebben ook bemerkt dat de kost voor de productie van energie uit wind voortdurend daalt dankzij
een
sterke
technologische
vooruitgang.
Tegenwoordig
is
de
kost
van
energieopwekking uit wind in bepaalde landen zoals Denemarken en Spanje zelfs lager dan 25
energieopwekking met behulp van aardgas. In België is dit nog niet het geval. Dit wordt onder andere veroorzaakt door de structurele problemen van de energiemarkt waarmee windenergie in Vlaanderen en België te maken heeft. Elektriciteitsopwekking uit fossiele brandstoffen is nog relatief goedkoop doordat bij de prijsberekening geen rekening wordt gehouden met de externe kosten. Deze externe kosten vertegenwoordigen moeilijk te berekenen kosten, zoals de schade aan de volksgezondheid door uitstoot van vervuilende stoffen zoals fijn stof of de schade aan het milieu door de uitstoot van broeikasgassen zoals CO2. Rekenen we deze externe kosten echter bij de gekende interne kosten dan komen we tot de totale sociale kost van een vorm van elektriciteitsopwekking. Voor windenergie ligt deze totale sociale kost veel lager dan voor de elektriciteitsopwekking uit een sterk vervuilende energiebron zoals steenkool. Uit het ExternE project uitgevoerd in 1999 in opdracht van de Europese Commissie bleek zo dat de totale sociale kost van elektriciteitsopwekking uit steenkool in Denemarken tussen 6,91 en 9,91 eurocent per kWh bedroeg. De totale sociale kost van windenergie in Denemarken bedroeg voor een windturbine van 1 MW slechts tussen 4,19 en 4,26 eurocent per kWh (EWEA, 2005, p. 154). Zie voor meer informatie ook hoofdstuk vier van het EWEA-rapport dat handelt over de externe kosten van windenergie (EWEA, 2005) of een artikel van deze auteur (Vergelijking van de impact van windenergie en conventionele energiebronnen op de samenleving, Moens, 2006). In een perfect geïnformeerde markt zou de keuze voor windenergie dus veel logischer zijn dan thans het geval is. Om aan deze tekortkomingen van de markt echter tegemoet te komen, heeft de Vlaamse overheid een aantal ondersteunende maatregelen uitgevaardigd die de windsector ten goede moeten komen. Deze bespreken we in het volgende deel.
2.2
Steunmaatregelen voor windenergie in Vlaanderen
Om de energieopwekking uit windenergie in Vlaanderen te stimuleren heeft de Vlaamse overheid enkele steunmaatregelen uitgewerkt.
Een
heel
belangrijke
en
stimulerende
maatregel
is
het
systeem
van
de
groenestroomcertificaten. Dit systeem is in werking getreden op 1 januari 2002 en moet de Vlaamse overheid helpen om de beleidsdoelstelling van 6 procent energieopwekking uit hernieuwbare energiebronnen tegen 2010 te behalen. 26
Een groenestroomcertificaat is een “overdraagbaar immaterieel goed dat aantoont dat een elektriciteitsproducent in een daarin aangegeven jaar een daarin aangegeven hoeveelheid groene stroom, uitgedrukt in kWh, heeft opgewekt (artikel 2, 17)”(Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 2005, p. 39). Een groenestroomcertificaat wordt toegekend aan de producent van groene stroom, in dit geval windenergie geproduceerd in Vlaanderen, en dit per schijf van 1000 kWh. Met dit certificaat kan de producent van groene stroom naar een netbeheerder of leverancier van elektriciteit trekken en dit certificaat verkopen. Iedere netbeheerder of leverancier van elektriciteit aan eindafnemers is immers verplicht om jaarlijks voor 31 maart een welbepaald aantal groenestroomcertificaten voor te leggen. In 2004 bedroeg dit aantal 2 procent van de totale hoeveelheid elektriciteit geleverd door de leverancier. In 2010 zal dit aantal oplopen tot 6 procent van de totale hoeveelheid elektriciteit. Kan de leverancier dit bewijs van elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen niet voorleggen, dan volgt een administratieve boete van 125 euro per ontbrekend groenestroomcertificaat. Dit betekent een extra kost per geleverd kWh van 12,5 eurocent. Willen
de
elektriciteitsleveranciers
deze
boete
vermijden,
dan
zullen
ze
dus
groenestroomcertificaten moeten aankopen bij de producenten van groene stroom. Voor deze groenestroomcertificaten zijn bovendien minimumprijzen bepaald naargelang de gebruikte productietechnologie. Voor windenergie bedraagt dit in Vlaanderen 75 euro/ 1000 kWh, voor zonne-energie 450 euro/ 1000 kWh. Deze minimumprijs wordt gegarandeerd voor een periode van minstens tien jaar vanaf de inwerkingstelling van de productie-installatie. In de praktijk betekent dit dat de producent van windenergie de opbrengst per geproduceerd kWh ziet toenemen met mimimaal 7,5 eurocent, wat een aanzienlijk bedrag is. Het is dan ook niet te verwonderen dat deze maatregel de laatste jaren heeft gezorgd voor een toename in de investeringen in hernieuwbare energiebronnen waaronder windenergie.
Naast dit systeem van groenestroomcertificaten zijn er ook nog ecologiepremies voor investeringen door bedrijven in milieuvriendelijke investeringen en de verhoogde investeringsaftrek ten belope van 13,5 procent voor investeringen door bedrijven in een windenergieproject. Daar dit specifieke regelingen zijn voor een beperkt doelpubliek zullen we deze hier niet verder behandelen.
De ontwikkeling van windenergie in Vlaanderen wordt met deze maatregelen gestimuleerd. En terecht, gezien de voordelen van deze technologie. Maar waar kan deze technologie in 27
Vlaanderen het best ontwikkeld worden? Waar in Vlaanderen is er nog voldoende ruimte en wind om windturbines op een economisch rendabele manier te plaatsen? Om hierop een antwoord te geven zullen we in het volgende deel het Windplan voor Vlaanderen bekijken. Later in de studie zal dit Windplan toegepast worden om geschikte locaties voor windenergie in de gemeente Lennik te bepalen.
2.3
Het technisch potentieel aan windenergie in Vlaanderen: Windplan Vlaanderen
Het Windplan voor Vlaanderen duidt de mogelijke locaties voor windturbines in Vlaanderen aan door middel van een ruimtelijke en een meteorologische analyse en is in 2000 ontwikkeld door de dienst Stromingsmechanica van de Vrije Universiteit Brussel in samenwerking met de Organisatie voor Duurzame Ontwikkeling (ODE) en met steun van het Vlaams Gewest (Cabooter, Dewilde, Langie, 2000). Deze twee analyses zullen we hier eerst verder bespreken om inzicht te hebben in de werkwijze die gevolgd is.
2.3.1 Ruimtelijke analyse De ruimtelijke analyse houdt in dat men gaat onderzoeken welke locaties in Vlaanderen geschikt of ongeschikt zijn voor de plaatsing van windturbines afhankelijk van het gebruik van deze locaties. Hiervoor baseert men zich op de gewestplannen die worden gebruikt bij het bepalen van het ruimtelijk beleid in Vlaanderen. Vervolgens worden bijkomende informatielagen op deze gewestplannen aangebracht. Deze informatielagen zijn voornamelijk exclusiezones, zones waar windturbines niet geplaatst kunnen worden omwille van de functie van deze zones, bijvoorbeeld woonzones, natuurgebieden en beschermde monumenten en landschappen en eventuele negatieve of positieve buffers rond deze zones. Wanneer deze exclusiezones worden weggelaten, blijven nog een aantal gebieden over die in aanmerking komen voor de toepassing van windenergie. Deze gebieden zijn aangegeven op ruimtelijke kaarten en worden weergegeven in de oppervlakteberekeningen van het aantal geschikte en ongeschikte gebieden voor windenergie in Vlaanderen.
Voor het bepalen van de geschikte locaties voor windenergie werden de bestemmingen van de gewestplannen onderverdeeld in vier verschillende klassen, elk met een verschillende prioriteit wat betreft de toepassing van windenergie. 28
Klasse 0: gebieden die niet in aanmerking komen voor de toepassing van windenergie en dus uitgesloten worden (exclusiezones): woongebieden, natuurgebieden, vogelrichtlijngebieden, habitatrichtlijngebieden en beschermde monumenten en landschappen. Ook buffers rond bepaalde gebieden worden tot deze klasse gerekend. Zo werden er rond de woongebieden negatieve buffers voorzien van 250 meter om eventuele hinder van windturbines zoveel mogelijk te beperken. Gebieden van klasse 1,2 of 3 die in deze buffers vallen worden uitgesloten en gaan naar klasse 0. Ook de natuurgebieden met een minimum oppervlakte van 25 000 m² worden voorzien van deze negatieve buffer van 250 meter om eventuele verstoring zoveel mogelijk te beperken. Vogelrichtlijngebieden krijgen zelfs een negatieve buffer van 500 meter gezien het grote belang van deze gebieden voor de instandhouding van voornamelijk bedreigde waardevolle vogelsoorten. Ook voor de luchtvaart zijn bepaalde gebieden uitgesloten waar de plaatsing van een windturbine een gevaarlijk obstakel vormt voor vliegtuigen en helikopters.
Klasse 1: gebieden die zeker in aanmerking komen voor de toepassing van windenergie met hoogste prioriteit: industriegebieden, gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en openbaar nut. Rond deze gebieden met een minimum oppervlakte van 25 000 m² werd een positieve buffer voorzien van 250 meter. Agrarische en gelijkwaardige gebieden (klasse 2 en 3) die in deze buffer liggen worden opgenomen in klasse 1 en aldus beschouwd als gebieden die zeker in aanmerking komen voor de plaatsing van windturbines. Landschappelijk gezien maakt het immers geen verschil of een windturbine in industriegebied staat of vlak ernaast. Uit veiligheidsoverwegingen en wat betreft het windaanbod is deze plaatsing vaak zelfs meer verantwoord. Dezelfde positieve buffer van 250 meter werd voorzien voor gebieden van klasse 2 en 3 die gelegen zijn in de onmiddellijke omgeving van een autosnelweg, spoorweg, hoogspanningslijn of bepaalde waterwegen. Deze lijnopstellingen langs bestaande lineaire structuren verdienen vanuit het oogpunt van ruimtelijke ordening zelfs de voorkeur.
Klasse 2: gebieden die in aanmerking komen voor windenergie, maar waar toch eerder een beperking kan optreden: agrarische gebieden, recreatiegebieden.
Klasse 3: gebieden waar de toepassing van windenergie eventueel kan, mits een goede afweging met de andere, belangrijkere functies van het gebied: landschappelijk waardevolle agrarische gebieden. Vooral wanneer gebieden uit deze twee laatste klassen in de positieve
29
buffers van gebieden uit klasse 1 liggen, komen deze gebieden in aanmerking voor de plaatsing van windturbines.
Wanneer deze zonering wordt toegepast op de gewestplannen bekomen we ruimtelijke kaarten waarop de verschillende gebieden voor windenergie worden weergegeven. Ook kunnen we berekenen hoeveel het ruimtelijk potentieel in Vlaanderen voor de verschillende klassen van gebieden bedraagt. Dit ruimtelijk potentieel kan men opgesplitst voor de verschillende Vlaamse provincies uit de onderstaande tabellen afleiden.
Overzicht ruimtelijk potentieel in absolute (km²) en relatieve (%) cijfers ingedeeld volgens de verschillende klassen van geschiktheid van gebieden voor windenergie en opgesplitst volgens Vlaamse provincie. Uit: Cabooter, Dewilde, Langie, Windplan voor Vlaanderen, p. 16
Klasse 0 dat het aantal gebieden bevat die ongeschikt zijn voor windenergie omwille van de bestemming van deze gebieden bevat de meeste gebieden van de vier klassen. 9 018,76 km² van de in totaal 13 320,88 km² oppervlakte behoren hiertoe of 67,7 %. Het valt op dat in de provincie Limburg 81,5 % van de oppervlakte behoort tot klasse 0. In West-Vlaanderen is slechts 47 % van de oppervlakte ongeschikt voor windenergie omwille van de bestemming. In Vlaams-Brabant behoort 75,4 % van de gebieden tot klasse 0.
30
De meest geschikte gebieden van klasse 1 stellen slechts een beperkte oppervlakte van Vlaanderen voor: 487,75 km² of 3,7 % van de totale Vlaamse oppervlakte. Antwerpen beschikt over het grootste ruimtelijk potentieel voor de plaatsing van windturbines, namelijk 5,3 %. In Vlaams-Brabant is dit potentieel het kleinst, 2,2 %. Verder kunnen we vaststellen dat vooral West-Vlaanderen met de vele, landschappelijk waardevolle, agrarische gebieden over een groot voorwaardelijk ruimtelijk potentieel voor de plaatsing van windturbines beschikt, bijna 50 % van de oppervlakte behoort tot klasse 2 en 3. In de andere provincies ligt dit ruimtelijk potentieel lager. Voor de provincie Limburg bedraagt dit slechts 15 % en voor de provincie Vlaams-Brabant 22,4 %.
Uit deze ruimtelijke analyse van het potentieel aan gebieden voor windenergie in Vlaanderen blijkt dat vooral in de provincie West-Vlaanderen het ruimtelijk potentieel voor windenergie het hoogst ligt, met 53 % van de oppervlakte als mogelijk geschikte oppervlakte voor de plaatsing van windturbines. In de provincie Limburg ligt dit potentieel het laagst met slechts 18,5 % van de oppervlakte als mogelijk geschikte oppervlakte. In de provincie VlaamsBrabant bedraagt dit ruimtelijk potentieel 24,6 %.
Deze gegevens moeten echter gerelativeerd worden. Er werd bij de ruimtelijke analyse immers slechts rekening gehouden met de bestemmingen van de gebieden. Er werd geen rekening gehouden met het feit of deze gebieden nog bouwvrij en dus beschikbaar zijn voor de plaatsing van windturbines. Het zijn slechts richtwaarden die het ruimtelijk potentieel aan gebieden voor windenergie weergeven. Specifieke projecten voor bepaalde gebieden zullen de ontwikkelde ruimtelijke kaarten steeds moeten toetsen aan de realiteit op het terrein en aldus de mogelijkheden voor windenergie bepalen. Dit zullen we ook doen wanneer we deze ruimtelijke kaarten zullen toepassen op het grondgebied van de gemeente Lennik. We zullen kijken welke locaties op deze kaarten aangegeven zijn als mogelijk geschikte locaties voor windturbines en vervolgens nagaan in hoeverre deze locaties nog steeds beschikbaar en geschikt zijn.
31
2.3.2 Meteorologische/windanalyse
Samen met de ruimtelijke analyse werd ook het windaanbod in Vlaanderen bestudeerd. Eerst en vooral moeten hiervoor betrouwbare en langdurige meetgegevens aangaande windsnelheid en windrichting op zoveel mogelijk verschillende locaties gebruikt worden. Met deze gegevens kan dan een windkaart aangemaakt worden. Hiervoor werden de windatlassen van de Europese WindAtlas geraadpleegd. De windatlassen van vijf Belgische meetstations werden hiervoor gebruikt: de windatlassen van Middelkerke, Melsbroek, Saint-Hubert, Spa en Florennes, evenals de windatlassen van de nabije meetstations Eindhoven, Düsseldorf en Cambrai. De bedoeling is om in elke berekende locatie meer dan één windatlas aan te wenden door de windatlassen die binnen een straal van honderd kilometer van deze locatie liggen te betrekken bij deze berekening.
Naast deze windgegevens moet ook met enkele andere gegevens rekening worden gehouden bij de berekening van het windaanbod op een bepaalde locatie. Dit zijn de topografische gegevens, de ruwheidsgegevens en de posities van eventuele obstakels in de omgeving van deze locaties.
De topografische gegevens worden afgeleid uit de bestaande topografische kaarten en bijkomende bestanden die de hoogtelijnen over het ganse Vlaamse landsgedeelte weergeven. Aldus wordt een orografische kaart van Vlaanderen bekomen die opgesplitst is in 51 deelbestanden met een gemiddelde oppervlakte van 500 km².
De ruwheidsgegevens worden afgeleid uit ortho-fotokaarten. Deze werden omgevormd tot een ruwheidskaart van Vlaanderen aan de hand van acht ruwheidsklassen. Klasse één is de minst ruwe locatie, namelijk de zee of een open plas. Klasse acht is de ruwste locatie, namelijk de stadskern, het centrum van een grote stad met afwisselend laag- en hoogbouw of bossen met grote oude bomen en veel onregelmatige open plekken. De ruwheidsgegevens van het Vlaamse gebied werd manueel ingevoerd.
Voor de berekening van het windaanbod op een bepaalde locatie is het ook belangrijk om de obstakels op deze locatie in rekening te brengen. Voor het Vlaamse windplan was het onmogelijk om al deze obstakels op het terrein in kaart te brengen. Bij het ontwikkelen van
32
projecten zal hiermee echter wel rekening moeten gehouden worden aangezien obstakels een sterke invloed kunnen uitoefenen op de plaatselijke windsnelheid en windrichting.
Vervolgens werd gebruik gemaakt van het WAsP®-programma (Wind Atlas Analysis and Application Program) dat ontwikkeld is door het Risφ te Denemarken. Met dit rekenmodel kunnen ruwe meetdata van windsnelheid en windrichting omgerekend worden naar een algemeen regionaal windklimaat. Deze gegevens over windsnelheid en windrichting worden met behulp van meteorologische modellen omgerekend naar een hogere hoogte.
Hierbij
wordt
ook
rekening
gehouden
met
de
topografische
en
ruwheidseigenschappen van de meetstations. Dit algemeen regionaal windklimaat, ook wel een windatlas genoemd, kan dan op zijn beurt aangewend worden om het gemiddeld windklimaat, het windaanbod, op een bepaalde hoogte op een bepaalde locatie te berekenen indien van deze locatie de topografische en de ruwheidskenmerken gekend zijn evenals de aanwezigheid van eventuele obstakels in de omgeving.
Wanneer we deze berekening voor heel Vlaanderen uitvoeren bekomen we vervolgens de windkaart van Vlaanderen. Deze is berekend op twee ashoogtes: vijftig en vijfenzeventig meter boven de grond. Deze windkaart geeft niet enkel het windaanbod weer, de gemiddelde windsnelheid op een bepaalde locatie in m/s, maar ook andere belangrijke informatie zoals de specifieke energiedichtheid van een bepaalde locatie in kWh/m²/jaar. Deze specifieke energiedichtheid geeft aan hoeveel energie per vierkante meter rotoroppervlakte kan gehaald worden op een specifieke locatie. Dit is belangrijk om het al dan niet economisch rendement van een windturbine op een bepaalde locatie te voorspellen. Hoe hoger deze specifieke energiedichtheid ligt, hoe meer energie opgewekt kan worden per vierkante meter rotoroppervlakte en dus hoe hoger het rendement van de hele windturbine zal zijn. In de tabel op de volgende pagina is de totale oppervlakte per energieklasse per provincie weergegeven. Hieruit kunnen we afleiden in welke provincies de hoogste en laagste energiedichtheden te vinden zijn.
33
Totale oppervlakte per energieklasse per provincie uitgedrukt in kWh/m²/jaar. Uit: Windplan voor Vlaanderen, 2000, p. 22
De kostprijs van de energie geleverd door een windturbine op een bepaalde locatie hangt in grote mate samen met de specifieke energiedichtheid van deze locatie. Deze specifieke energiedichtheid bepaalt of een windturbine economisch rendabel zal zijn op een bepaalde locatie. Laten we eerst nog wat verder ingaan op de berekening van de kostprijs van deze geleverde energie, hier voor een 1500 kW windturbine. In deze kostprijs zijn de gemiddelde investeringskosten inbegrepen. Dit zijn: de kostprijs van de turbine, de kostprijs van de fundering, de kostprijs van de oprichting en het transport van de windturbine en de kostprijs van de netaansluiting. Omgerekend naar de kostprijs per vierkante meter rotoroppervlak bedraagt de investeringskost voor een 1500 kW windturbine 475 euro/m², toenmalige cijfers. Verder worden ook de werkingskosten hierin opgenomen. Dit zijn de onderhoudskosten van de windturbines, 2 % van de investeringskosten gedurende
34
de eerste tien jaar, daarna elk jaar verhoogd met tien procent, en andere diverse kosten zoals grondrechten en verzekeringen, voor een windturbine van 1500 kW bedragen deze 25 000 euro. Deze kosten worden verder omgerekend volgens enkele randvoorwaarden zoals een gemiddelde levensduur van een windturbine van twintig jaar, een lening met een intrestvoet van zes procent en een gemiddelde duur van de lening van vijftien jaar. Met deze kostprijs kunnen we vervolgens de kostprijs van de geleverde energie door een windturbine op een bepaalde locatie berekenen door rekening te houden met het gemiddeld windaanbod op deze locatie. Hiervoor houden we rekening met de specifieke energiedichtheid op deze locatie. Hoe hoger deze is, hoe meer energie geleverd zal kunnen worden door een windturbine en hoe meer de kosten van deze windturbine over de geleverde energie verspreid kunnen worden. Hoe minder deze geleverde energie dus zal kosten. Dit is van groot belang bij het aanbieden van deze energie op de vrije energiemarkt. Uit de bovenstaande tabel blijkt dat vooral in West-Vlaanderen de grootste oppervlakte met hoge specifieke energiedichtheden te vinden zijn. In alle energieklassen zijn locaties te vinden, maar vooral in de economisch interessantere energieklassen boven 600 kWh/m²/jaar. De kostprijs van een windturbine van 1500 kW en 75 meter hoogte in gebieden met een energiedichtheid van 600 kWh/m²/jaar bedraagt volgens toenmalige berekeningen 0,09 euro/kWh. Gebieden met een energiedichtheid onder 600 kWh/m²/jaar worden als te duur gezien de investeringen te weinig opbrengen en moeten als ongeschikt beschouwd voor de toenmalige windturbines. Met modernere windturbines die meer energie kunnen opwekken kan deze grens echter lichtjes naar onder verschoven worden. Verdere studies moeten deze grens nauwkeuriger bepalen.
Zo vinden we in de hogere energieklasse van 1200 kWh/m²/jaar nog 398 km² oppervlakte in West-Vlaanderen, waar dit in de provincie Limburg slechts 1,4 km² betreft. De kostprijs van een gelijkaardige windturbine in deze energieklasse bedraagt slechts 0,045 euro/kWh wat investeringen in windturbines extra aantrekkelijk maakt op deze locaties. West-Vlaanderen is dus een heel interessante plaats voor windturbines wat het windaanbod betreft, wat natuurlijk ook te verwachten valt van een kustprovincie.
De situatie is het minst gunstig voor windenergie in de provincie Limburg waar het merendeel van de gebieden een specifieke energiedichtheid heeft lager dan 600 kWh/m²/jaar en dus met de toenmalige gekende windturbines economisch niet rendabel zijn. Slechts 500 km² of een
35
vijfde van de totale oppervlakte zou in aanmerking kunnen komen voor de plaatsing van windturbines. Vlaams-Brabant is wat beter uitgerust wat het windaanbod betreft. 1100 km² of de helft van de oppervlakte ligt in of boven de energieklasse van 600 kWh/m²/jaar. Er zijn dus wel mogelijkheden om hier economisch rendabele windturbines te plaatsen.
Deze specifieke energiedichtheden hangen samen met de gemiddelde windsnelheden die in deze provincies heersen en die we uit de onderstaande windkaart kunnen aflezen.
Gemiddelde windsnelheid in m/s op 75 meter ashoogte voor de Vlaamse gemeenten. Uit: website: Windplan voor Vlaanderen
Op deze windkaart is overduidelijk de hogere gemiddelde windsnelheid in de West-Vlaamse provincies te bemerken. Vooral de kuststrook en de Westhoek kennen een gemiddelde windsnelheid boven zeven meter per seconde. Vlaams-Brabant heeft gemiddelde windsnelheden tussen vijf en zes meter per seconde met uitschieters op de heuveltoppen boven zes en zeven meter per seconde. Het oosten van de provincie Limburg daarentegen beschikt over een gemiddelde windsnelheid tussen vier en vijf meter per seconde. Algemeen wordt aangenomen dat een moderne windturbine een gemiddelde windsnelheid nodig heeft
36
van 5,1 meter per seconde om efficiënt energie op te wekken. Volgens deze windkaart is deze gemiddelde windsnelheid in grote delen van Vlaanderen aanwezig, behalve in het oosten van de provincie Limburg. Hoe hoger deze gemiddelde windsnelheid ligt, hoe hoger het rendement van een windturbine zal zijn en dus blijft de provincie West-Vlaanderen de bevoorrechte provincie voor de plaatsing van windturbines.
Na deze analyse van het windaanbod keren we weer terug naar de ruimtelijke analyse die we hiervoor besproken hebben. Niet alle gebieden met een hoge gemiddelde windsnelheid zijn immers vanuit ruimtelijk opzicht ook geschikt voor de plaatsing van windturbines. Om te weten welke locaties vanuit ruimtelijk, klassen, en meteorologisch, gemiddeld windaanbod, opzicht geschikt zijn voor windenergie worden de gegevens van deze twee analyses gecombineerd tot het windplan voor Vlaanderen.
2.3.3
Windplan Vlaanderen
In het Windplan voor Vlaanderen worden de meest geschikte locaties voor windturbines in Vlaanderen aangeduid door de ruimtelijk meest geschikte locaties te combineren met de meteorologisch meest interessante gebieden.
Kijken we naar de beschikbare oppervlakte voor windturbines in de provincie VlaamsBrabant in combinatie met de specifieke energiedichtheid van deze oppervlakten dan bekomen we de tabel op de volgende pagina. De grootste beschikbare oppervlakte volgens de specifieke energiedichtheid bevindt zich in Vlaams-Brabant in de energieklasse van 700 kWh/m²/jaar, met ongeveer 270 km² aan geschikte gebieden. Hiervan behoort 19,3 km² tot klasse 1, meest geschikte gebieden, 171,4 km² en 83,5 km² behoren respectievelijk tot klasse 2 en klasse 3, (buffer)gebieden geschikt voor windenergie onder voorwaarden. Niettegenstaande de kostprijs voor de geleverde energie door windturbines op een locatie van deze energieklasse redelijk hoog ligt, zeker in vergelijking met hogere energieklassen, zijn hier toch mogelijkheden voor economisch rendabele windturbines. Dit geldt ook voor de locaties met een specifieke energiedichtheid van 600 kWh/m²/jaar, met een oppervlakte van 116 km², en een specifieke energiedichtheid van 800 kWh/m²/jaar, met een oppervlakte van 74 km². De locaties in de hogere energieklassen in Vlaams-Brabant zijn heel beperkt. Boven de specifieke energiedichtheid van 1200 kWh/m²/jaar komen er geen locaties meer voor in Vlaams-Brabant. 37
Beschikbare oppervlakte in Vlaams-Brabant in km², ingedeeld volgens specifieke energiedichtheid (kWh/m²/jaar) en ruimtelijke geschiktheidsklasse. Uit: Windplan voor Vlaanderen, Cabooter, Dewilde, Langie, 2000 , p. 32
In totaal beschikt Vlaams-Brabant zo over 518 km² aan geschikte gebieden, waarvan het merendeel tot klasse twee en drie van de ruimtelijke geschiktheid behoren. De meeste van deze gebieden beschikken ook over een voldoende hoge specifieke energiedichtheid om windturbines economisch rendabel te maken. Deze gegevens kunnen we nauwkeuriger vaststellen op de kaarten die zijn opgesteld en de gegevens van de ruimtelijke analyse en de analyse van het windaanbod combineren. Per Vlaamse provincie zijn er aldus drie kaarten volgens de drie klassen 1,2 en 3. De gebieden op deze kaarten zijn vervolgens ingekleurd volgens hun specifieke energiedichtheid berekend op een ashoogte van 75 meter boven de grond. Voor het bepalen van de geschikte locaties in de gemeente Lennik zullen we vooral met deze drie kaarten werken.
38
Voor we echter hiertoe overgaan, bekijken we nog eens het potentieel aan windenergie dat volgens dit windplan in heel Vlaanderen gerealiseerd kan worden.
In een mogelijk, voorzichtig scenario houdt men rekening met de hierboven berekende oppervlakten geschikte gebieden in de Vlaamse provincies. Op basis van bijkomende veronderstellingen maakt men vervolgens een schatting van de energie die per provincie door windturbines opgewekt kan worden. Deze veronderstellingen zijn: -
een gemiddeld geïnstalleerd windvermogen per km² grondoppervlakte van 8 MW
-
5 % van de oppervlakte van klasse 1 gebieden kan effectief worden ingevuld voor de toepassing van windenergie
-
3 % van de oppervlakte van klasse 2 gebieden kan effectief worden ingevuld voor de toepassing van windenergie
-
1 % van de oppervlakte van klasse 3 gebieden kan effectief worden ingevuld voor de toepassing van windenergie
Aldus komt men tot onderstaande tabel.
Verdeling van de geleverde energie in km, MW en MWh/jaar per provincie. Uit: Windplan voor Vlaanderen, Cabooter, Dewilde, Langie, 2000, p. 35
39
De grootste effectief geschikte oppervlakte voor windenergie, het grootste windvermogen en de meeste geleverde energie vinden we in West-Vlaanderen met 35 km² aan effectief geschikte gebieden, 280 MW aan mogelijk windvermogen dat 727 042 MWh/jaar aan energie oplevert. Vervolgens komen de provincies Oost-Vlaanderen en Antwerpen. In de provincie VlaamsBrabant is 12,84 km² aan effectief geschikte gebieden voor windenergie aanwezig, voornamelijk in klasse 2 gebieden. Verder kan in deze gebieden 102,72 MW aan windvermogen geïnstalleerd worden wat jaarlijks 175 676 MWh aan energie kan opleveren. Limburg beschikt over de minst gunstige kaarten.
In totaal kan zo in Vlaanderen jaarlijks 1 720 392 MWh aan energie opgewekt worden of vijf tot zes procent van de jaarlijkse elektriciteitsbehoefte in Vlaanderen. Windenergie kan in z’n eentje dus zorgen voor het bereiken van de Vlaamse doelstelling van energieopwekking voor zes procent uit hernieuwbare energiebronnen tegen 2010. Vooral in de provincies West- en Oost-Vlaanderen kan het grootste deel van deze energieopwekking plaatsvinden.
Nu we gekeken hebben op welke wetenschappelijke wijze geschikte locaties voor windturbines zijn bepaald in het Windplan Vlaanderen, behandelen we in het volgende deel het wettelijk kader waarmee rekening moet gehouden worden bij de selectie van deze locaties. Niettegenstaande het vorige onderzoek reeds rekening hield met heel wat aspecten van deze locaties, hinder van de windturbine voor de buurt, voor de natuur, zijn er immers nog bijkomende wettelijke voorwaarden waaraan een geschikte locatie voor windturbines moet voldoen. Deze zijn opgelegd om aanvragen voor het verschaffen van milieu- en stedenbouwkundige vergunningen door de bevoegde overheid te beoordelen .
2.4
Wettelijk kader voor de ontwikkeling van windenergie in Vlaanderen
De belangrijkste wettelijke informatiebron met betrekking tot het bepalen van geschikte locaties voor windturbines in Vlaanderen is de omzendbrief EME/2000.01 van de Vlaamse regering uitgevaardigd in 2000 die het afwegingskader en de voorwaarden voor de inplanting van windturbines weergeeft.
40
2.4.1
Omzendbrief EME 2000.01 Afwegingskader en randvoorwaarden voor de inplanting van windturbines
Sinds de invoering van de groene stroomcertificaten in 1998 samen met de vereiste om een bepaald aandeel van de energievoorziening uit hernieuwbare energiebronnen te realiseren en door de bijkomende investeringssteun en de verhoogde investeringsaftrek was er immers weer meer interesse gegroeid om te investeren in de windmarkt. Omdat we in ons land slechts over een beperkte ruimte beschikken waarop een veelheid aan activiteiten aanspraak maken drong zich een meer gecoördineerde aanpak op van de selectie van geschikte locaties voor windturbines. In deze omzendbrief wordt vertrokken vanuit de mogelijkheden die er voor de plaatsing van windturbines nog zijn volgens het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen terwijl tegelijk rekening wordt gehouden met andere invalshoeken zoals de natuurwaarde van een gebied, de landbouw, het woon- en leefmilieu, het geluid van de windturbines ten opzichte van de omgeving, de impact van de windturbines op het landschap, de veiligheid van deze windturbines, de relatie tot recreatie, de energierendabiliteit en de best beschikbare technologie bij deze turbines en de radar- en andere golvenverstoring door windturbines. Op deze manier werden de voorwaarden bepaald waaraan locaties moesten voldoen opdat deze geschikt zouden zijn voor de plaatsing van windturbines. Dit is echter een theoretisch kader, er zijn geen locaties of gebieden vastgelegd die aan deze voorwaarden voldoen. Dit moet steeds nagegaan worden door de overheden die met een aanvraag voor de plaatsing van een windturbine worden geconfronteerd. Het merendeel van deze voorwaarden zijn wel opgenomen in het Windplan voor Vlaanderen waarin deze locaties zijn af te lezen op de ruimtelijke kaarten.
Laten we bekijken wat de uitgangspunten zijn voor de omzendbrief zodat we weten waaraan geschikte locaties voor windturbines moeten voldoen.
Een eerste belangrijk uitgangspunt is de duurzame ruimtelijke ontwikkeling. Dit betekent dat windturbines met een duidelijk effect op de omgeving zo moeten ingepast worden in de omgeving dat deze zo weinig mogelijk aan kwaliteit moet inboeten. Er moet rekening gehouden worden met de draagkracht en de kwetsbaarheid van de omgeving. Dit houdt in dat het buitengebied zoveel mogelijk ontzien moet worden. Hiermee hangt het principe samen van de gedeconcentreerde bundeling. Activiteiten, zoals energieopwekking 41
door windturbines, moeten zoveel mogelijk geconcentreerd worden in de kernen van het buitengebied of aan de rand van de stedelijke gebieden. Zo wordt de versnippering van het landschap tegengegaan en wordt het buitengebied gevrijwaard voor haar essentiële functies zoals natuur, landbouw en bos. Grote, open en aaneengesloten gebieden blijven zo ook behouden. Voor windturbines betekent dit concreet dat de voorkeur wordt gegeven aan een clustering van deze windturbines, eerder dan een verspreide inplanting van individuele turbines. In dit clusteringsprincipe voorziet de omzendbrief een volgorde van voorkeur voor geschikte locaties voor windturbines.
Op de eerste plaats komen de windturbines die geconcentreerd kunnen worden in de stedelijke gebieden en in de kernen van het buitengebied. Aangezien windturbines in de eerste plaats nutsvoorzieningen zijn, energiebevoorrading van woningen en bedrijven, zijn de beste plaatsen voor windturbines gelegen dicht bij de afnemers van deze voorzieningen. Omdat in deze kernen ook de woonactiviteit plaatsvindt, wordt verder de voorkeur gegeven aan windturbines die geconcentreerd worden op bedrijventerreinen of
gecombineerd kunnen
worden met bepaalde gemeenschapsvoorzieningen of grootschalige recreatieve infrastructuur. De grootte van deze windturbines moet ook in relatie staan met het belang van de kern. Een grootschalig windturbinepark naast een kleine kern in het buitengebied wordt negatief geëvalueerd.
Omdat het niet overal mogelijk is om verschillende windturbines te concentreren op een bepaalde locatie is het ook mogelijk om individuele windturbines op te richten. Hierbij moet er gestreefd worden naar een zo groot mogelijke ruimtelijke bundeling van deze individuele windturbine met andere infrastructuur, bij voorkeur lijninfrastructuur zoals grote wegen, spoorwegen, waterwegen, watertorens of andere inrichtingen die reeds een belangrijke ruimtelijk-landschappelijke en visuele impact hebben.
Via deze uitgangspunten komt men dan tot de volgende afwegingselementen: 1
Het project moet aansluiten bij de schaal en de opbouw van het landschap.
2
De omvang van het project mag de structuur en de essentiële functies van de randstedelijke gebieden of het buitengebied niet aantasten. Inplanting van windturbines moet vermeden worden in gebieden zonder of met een beperkte verstoring van het ruimtelijk functioneren van landbouw, natuur en bos door andere 42
functies zoals wonen of verkeer. Deze gebieden mogen dus niet extra belast worden. De inplanting moet ook vermeden worden in gebieden met een (potentieel) belang voor het functioneren van de natuurlijke structuur, zoals grote eenheden natuur in ontwikkeling of in gebieden met een (potentieel) belang voor het functioneren van de grondgebonden landbouwproductie. Bij de bepaling van de locaties voor windturbines moet met deze elementen rekening gehouden worden. In de omzendbrief zijn deze afwegingselementen nader omschreven waarbij de elementen waarop windturbines een effect kunnen hebben concreet in voorwaarden worden omschreven. Deze elementen zijn het ruimtegebruik, de landbouw, industrie, recreatie, impact op het landschap, geluidsimpact, impact op de natuur (vogelstand), verstoring van radarsignalen en telecommunicatiesystemen, slagschaduw, lichtreflecties en ijsafzetting. Voornamelijk worden hierbij uitsluitingszones en buffers rondom gebieden weergegeven die ook in het Windplan zijn weergegeven, deze zullen we hier niet herhalen. De effecten op natuur, geluid, signalen, slagschaduw en lichtreflecties zullen we verder behandelen wanneer we de samenstelling van de milieunota voor de aanvraag van een vergunning voor windturbines bekijken.
Wanneer de geschikte locaties voor windturbines zijn bepaald, worden deze door de bevoegde overheid afgebakend in ruimtelijke uitvoeringsplannen of bijzondere plannen van aanleg. Dit kan zowel op gewestelijk, provinciaal of gemeentelijk niveau gebeuren afhankelijk van de grootte van het project. In dit geval zal dit op gemeentelijk vlak moeten gebeuren met een gemeentelijk plan van aanleg of een gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan als het gaat om een locaties voor individuele windturbines of clusters tot drie windturbines. Deze zones voor windturbines zijn dan erfdienstbaarheidszones waarmee de geschikte invulling van de locatie voor windturbines blijft bestaan en er geen obstakels op deze locatie geplaatst kunnen worden die de werking van een eventuele windturbine kunnen verstoren.
Met deze uitgangspunten, afwegingselementen en voorwaarden moet rekening gehouden worden bij het bepalen van geschikte locaties voor windturbines. De voorwaarden zijn al grotendeels opgenomen in het Windplan. Aangezien de ruimtelijke kaart van dit Windplan is gebaseerd op bestemmingskaarten moet steeds ter plekke bekeken worden of de situatie nog niet veranderd is. Rond nieuw opgetrokken woningen of zonevreemde woningen of andere anomalieën moet indien nodig opnieuw een negatieve buffer getrokken worden tijdens veldonderzoek. Hierover meer in het volgende hoofdstuk. 43
Wanneer een geschikte locatie gevonden is, moet de plaatsing van een windturbine nog voldoen aan andere wettelijke vereisten. Er moet voor een windturbine een milieuvergunning en een stedenbouwkundige vergunning aangevraagd worden. Deze zullen hier verder besproken worden.
2.4.2
Milieuvergunning
De exploitatie van een windturbine is vaak onderworpen aan een milieuvergunning. Een windturbine wordt immers beschouwd als een hinderlijke inrichting door Vlarem I en is afhankelijk van het vermogen van de windturbine onderworpen aan een meldingsplicht of aan een milieuvergunning (Vlaamse administratie, 2005, p. 31).
Windturbines met een vermogen tussen 300 en 500 kW worden beschouwd als een hinderlijke inrichting van de derde klasse. De exploitant moet de exploitatie van een dergelijke windturbine melden aan het college van burgemeester en schepenen van de gemeente waar de windturbine zich bevindt.
Windturbines of windturbineparken met een vermogen tussen 500 kW en 5000 kW worden ingedeeld als een hinderlijke inrichting van de tweede klasse. Een privé-exploitant moet voor de exploitatie van deze windturbine een milieuvergunning aanvragen bij het college van burgemeester en schepenen van de gemeente waar de windturbine zich bevindt. De exploitatie door een openbaar bestuur van een windturbine moet vergund worden door een milieuvergunning uitgereikt door de bestendige deputatie van de provincie waarin zich deze windturbine bevindt.
Windturbineparken met een vermogen boven 5000 kW zijn ingedeeld als hinderlijke inrichtingen van de eerste klasse. De exploitatie hiervan moet vergund zijn door een milieuvergunning uitgereikt door de bestendige deputatie van de provincie waar dit windturbinepark zich bevindt. Voor deze windturbineparken moet bovendien advies worden ingewonnen bij de afdeling Natuurlijke Rijkdommen en Energie van de Vlaamse administratie Economie.
44
Bij het onderzoek van de vergunningsaanvraag worden een aantal milieuaspecten geëvalueerd waarop een windturbine impact kan hebben. Een geschikte locatie voor windturbines moet aan de normen voor deze aspecten voldoen.
Deze milieuaspecten zijn: geluid, veiligheid, slagschaduw en lichtreflecties.
Veiligheid De veiligheidsrisicos bestaan uit bladbreuk, mastbreuk, afbreken van de gondel en ijsafwerping. Door de technologische evolutie is ook deze impact te verwaarlozen. Deze risico’s moeten onderzocht worden in een veiligheidsnota of een veiligheidsstudie.
Geluid Het geluid van windturbines wordt voornamelijk veroorzaakt door de draaiende wieken en in steeds mindere mate door de mechanische onderdelen in de gondel. Het geluidsniveau is dankzij de technologische evolutie in deze sector al sterk verminderd en vormt mits er voldoende afstand wordt gehouden tot woningen geen probleem. Belangrijk is ook het reeds aanwezige achtergrondgeluid, de opstelling van de windturbines ten opzichte van elkaar en van woningen en de ondergrond en reeds bestaande obstakels. In Vlarem II vinden we onder titel 5.20.5.1 §2 dat voor windturbines geen geluidsnormen van toepassing zijn. In de omzendbrief wordt wel een minimale afstand ten opzichte van het dichtstbijgelegen huis van een derde partij voorgeschreven van 150 (600 kW-windturbine) tot 250 (1500 kW-windturbine) meter. In landelijke zones moet het streefdoel bovendien zijn dat de windturbines niet meer geluid produceren dan het achtergrondgeluid. Of het geluidsniveau aanvaardbaar is in een bepaalde omgeving zal meestal moeten blijken uit een geluidsstudie die door de projectontwikkelaar uitgevoerd moet worden. Uit de geluidsstudie op de volgende pagina uitgevoerd in opdracht van Ecopower voor de stad Eeklo blijkt dat het geluidsniveau van de windturbines aan de buitenste meetkring ’s nachts evenveel bedraagt als zonder de windturbines. In de binnenste kringen ligt dit geluidsniveau iets hoger, maar daar bevinden zich ook veel minder woningen. De geluidsimpact was aldus aanvaardbaar voor de omgeving.
45
Uit: Ecopower prospectus, geluidsstudie rond geplande windturbines in Eeklo, 2005, p. 16
Slagschaduw Slagschaduw treedt meestal op wanneer de zon heel laag aan de horizon staat en de wieken van de windturbine vervolgens een afwisselende schaduw werpen op de omgeving. Vooral voor woningen kan dit storend zijn. Deze
slagschaduw
kan
precies
worden
voorspeld
met
behulp
van
speciale
simulatieprogramma’s. Als criterium voor de aanvaardbaarheid van deze impact wordt een maximum van 30 uur per jaar en 30 minuten per dag per woning gehanteerd. Mochten er toch nog problemen zijn, kan er op de windturbine een slagschaduwsensor geplaatst worden die de windturbine stillegt wanneer op een bepaald moment de slagschaduw te hinderlijk kan worden voor de omgeving. Uit de simulatie op de volgende pagina eveneens in opdracht van Ecopower voor de stad Eeklo blijkt dat de woningen buiten de blauwe rand maximum tien uur per jaar slagschaduw ervaren van de twee turbines. De eventuele woningen die meer dan vijftig uur slagschaduw ervaren per jaar kunnen geholpen worden met een slagschaduwsensor voor de slechtst denkbare omstandigheden: de zon die schijnt, voldoende wind voor de windturbine en geen obstakels tussen de windturbines en de woningen.
46
Uit: Ecopower prospectus, berekening slagschaduw voor de omgeving te Eeklo, 2005, p. 16
Lichtreflecties Lichtreflecties kunnen veroorzaakt worden wanneer het zonlicht gereflecteerd wordt door de mast of de draaiende wieken van de windturbine. Moderne windturbines zijn echter meestal behandeld met een antireflecterende laag waardoor dit effect wordt uitgesloten.
Naast deze milieuvergunning die aangevraagd moet worden, is er voor de oprichting van de windturbine ook een stedenbouwkundige vergunning nodig.
2.4.3
Stedenbouwkundige vergunning
In deze stedenbouwkundige vergunning wordt onderzocht of de locatie en de plaatsing van de windturbine voldoet aan de voorwaarden opgelegd door de omzendbrief. Deze stedenbouwkundige vergunning moet aangevraagd worden bij het gemeentebestuur of in bepaalde speciale gevallen, bij publiekrechtelijke rechtspersonen, bij de gewestelijk stedenbouwkundig ambtenaar van de administratie Ruimtelijke Ordening, Huisvesting, Monumenten en Landschappen.
47
Naast de reeds vermelde afwegingselementen en voorwaarden in de omzendbrief wordt ook nagegaan wat de impact van de windturbine op de natuur, het landschap en het luchtverkeer kan zijn.
Natuur In bepaalde gevallen kunnen windturbines een probleem vormen voor de vogelstand. Dit is vooral het geval in gebieden met grote vogelconcentraties zoals in (potentiële) vogelrichtlijngebieden of in gebieden die liggen op grote trekroutes voor vogels. Hier is het belangrijk dat windturbines niet in deze gebieden geplaatst worden. In het Windplan zijn deze gebieden dan ook meestal aangegeven als klasse 0 gebieden. Om met deze gebieden rekening te houden is door het Instituut voor Natuurbehoud in 2000 de Vogelatlas voor Vlaanderen ontwikkeld. Deze is raadpleegbaar op de GIS-loketten. De vogelatlas wordt nog steeds verder verfijnd waardoor het soms nodig kan zijn een aanvullend lokaal onderzoek te voeren, zeker wanneer er vermoedens zijn van een kwetsbaar gebied. Er zal afgewogen moeten worden of het gevaar voor eventuele vogels aanvaardbaar is. Uit onderzoek is bovendien gebleken dat deze impact op de vogelstand door windturbines laag ligt
in
vergelijking
met
de
impact
van
andere
menselijke
inrichtingen
zoals
hoogspanningsmasten en –kabels, het verkeer en de jacht. Zie onderstaande tabel.
Uit: Windturbines in het Meetjesland, oorzaken vogelsterfte bron Instituut voor Natuurbehoud, 2003, p. 13
Landschap Zoals in de omzendbrief aangegeven, wordt de voorkeur gegeven aan locaties waar windturbines zo weinig mogelijk extra impact uitoefenen op het landschap. Daarom verdienen locaties de voorkeur waar al een grote dynamiek aanwezig is, zoals industriegebieden, havenlandschappen grootschalige infrastructuren en locaties waar bestaande structuren in het landschap kunnen worden geaccentueerd zoals grote wegen, spoorwegen, waterwegen, watertorens, hoogspanningsmasten, enz.
48
De visuele kwaliteiten van beschermde landschappen en waardevolle landschappelijke elementen kan men bepalen aan de hand van de landschapsatlas en moeten gevrijwaard blijven. Deze zijn ook opgenomen als klasse 0 gebieden in het windplan. Om een oordeel te kunnen vellen over de landschappelijk verantwoorde inplanting van windturbines wordt vaak ook gevraagd om een fotosimulatie op te maken die hierbij kan helpen.
In de meest windrijke provincie West-Vlaanderen is een landschapsstudie uitgewerkt in opdracht van de Afdeling Natuurlijke Rijkdommen en Energie die de interactie tussen windturbines en het omliggende landschap onderzocht. Uit deze studie bleek dat windturbines mits een doordachte inplanting een landschapsopbouwend effect kunnen hebben, vooral voor landschappen met grote infrastructuren. Verder bleek ook dat deze windturbines in het landschap vervagen vanaf zes kilometer. Op korte afstand kan hun dominantie verder verminderd worden door het aanbrengen van de schermwerking van bomen en andere landschapselementen.
Luchtvaart Door de hoogte van de mast en de draaiende wieken kunnen windturbines een gevaar vormen voor de luchtvaart. Afhankelijk van de categorie waarin de mogelijke locatie van de windturbine zich bevindt kunnen bijkomende voorwaarden gesteld worden gaande van een verbod tot oprichting in de onmiddellijke omgeving van een luchtvaartterein (categorie A), een extra bebakening voor plaatsing langsheen autosnelwegen omwille van helikopterverkeer (categorie B), een studie naar de invloed op radar- en navigatiemiddelen (categorie D) tot de gewone bebakening in het algemeen luchtruim (categorie E). Het advies van het directoraat-generaal moet steeds gevraagd worden en dit moet ook in kennis worden gesteld van de precieze datum van oprichting en de coördinaten van de windturbine.
Zoals blijkt uit deze wettelijke voorwaarden moet heel wat onderzocht worden bij het bepalen van de geschikte locatie voor een windturbine. Het Windplan voor Vlaanderen heeft vele van deze voorwaarden reeds opgenomen bij de afbakening van deze locaties op de ruimtelijke kaarten. In het volgende hoofdstuk zullen we dit Windplan toepassen op de situatie in Lennik en gaan we samen met de uitgangspunten en afwegingselementen van de omzendbrief na waar eventuele geschikte locaties voor windturbines te vinden zijn. 49
Hoofdstuk drie: Afbakening van mogelijke locaties voor windturbines in de gemeente Lennik In dit hoofdstuk gaan we na welke locaties in de gemeente Lennik in aanmerking kunnen komen voor de plaatsing van windturbines. Enkele belangrijke juridische en wetenschappelijke hulpbronnen staan hierbij ter beschikking.
Eerst en vooral moet rekening gehouden worden met de uitgangspunten en voorwaarden die opgelegd zijn in de omzendbrief. Vooral met het oog op de aanvraag van een milieu- en stedenbouwkundige vergunning is dit belangrijk. Als de noodzakelijke buffers omheen woningen niet gerespecteerd worden en uitgesloten gebieden voor de plaatsing van windturbines toch worden geselecteerd, kunnen er vlug terechte bezwaren optreden tijdens de vergunningsprocedure. Ook de principes van de gedeconcentreerde bundeling en de voorkeur voor plaatsing langsheen grote infrastructuren moeten zoveel mogelijk nageleefd worden. Een wetenschappelijke hulp bij het bepalen van deze locaties vormt het Windplan voor Vlaanderen. Hierin zijn de meeste buffers al afgebakend en worden de locaties ingedeeld volgens hun graad van geschiktheid voor windturbines. Ook de economische efficiëntie valt af te lezen op de overzichtskaarten van het gemiddeld windaanbod in Vlaanderen op verschillende ashoogten.
In wat volgt bespreken we stap voor stap de methodologie die gevolgd is bij het selecteren van de meest geschikte locaties. Meestal zoekt deze methodologie het evenwicht tussen eliminatie van ongeschikte locaties en het duidelijk afbakenen van geschikte locaties.
3.1
Stap één: Economisch vooronderzoek van de gemeente Lennik en eliminatie van locaties omwille van belangrijke supragemeentelijke factoren
In deze eerste stap is het eerst belangrijk te kijken of windturbines in de gemeente Lennik economisch wel rendabel zijn. Hiervoor kijken we naar de kaarten met het gemiddeld windaanbod op verschillende ashoogten. We kijken ook of er zones zijn in de gemeente die, wat het windaanbod betreft, economisch meer of minder interessant zijn. We kijken in deze eerste stap ook of er belangrijke supragemeentelijke factoren zijn die in bepaalde gebieden de plaatsing van windturbines uitsluiten. Hierbij kijken we of er zones zijn
50
afgebakend voor de luchtvaart waarbinnen er geen obstakels mogen opgericht worden. Ook kijken we of er belangrijke vogeltrekroutes over het grondgebied lopen waarop windturbines een negatieve invloed kunnen uitoefenen. Locaties die in deze zones liggen, worden geëlimineerd door de te grote negatieve impact van eventuele windturbines op deze locaties.
3.1.1
Economisch vooronderzoek van de mogelijkheden voor windenergie in de gemeente Lennik
Om de economische efficiëntie van de gemeente Lennik te bepalen, kijken we naar de kaart van het Windplan waar de gemiddelde windsnelheid op 75 meter ashoogte wordt weergegeven. Deze hogere ashoogte komt overeen met de types windturbines die de laatste jaren vooral worden gebruikt. Windturbines met een lagere ashoogte zijn op deze plaats minder interessant door de lagere gemiddelde windsnelheid op deze hoogte.
Dilbeek
Brussels hoofdstedelijk Gewest
Lennik Gooik
Gemiddelde windsnelheid in m/s op 75 meter ashoogte voor de gemeenten Lennik, Gooik en Dilbeek. Uit: Windplan voor Vlaanderen, 2000, c75
Uit deze kaart blijkt dat het gemiddeld windaanbod van Lennik zich rond de economische drempel van 5,1 meter/s bevindt. In het centrum van Lennik ligt dit iets onder deze drempel. Het noorden van de gemeente beschikt over de beste windkenmerken met een gemiddelde windsnelheid van rond en boven 6 m/s.
51
Kijken we naar de kaart met de waarden voor de specifieke energiedichtheid voor de gemeente Lennik op een ashoogte van 75 meter, dan kunnen we het volgende bemerken.
Dilbeek
Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Lennik
Gooik
Specifieke energiedichtheid in kWh/m²/jr op 75 meter ashoogte voor de gemeenten Lennik, Gooik en Dilbeek. Uit: Windplan voor Vlaanderen, 2000, SpecE75 In het noorden van de gemeente hebben we een gemiddelde specifieke energiedichtheid tussen 600 en 800 kWh/m²/jr. Zoals reeds berekend, zou een kWh hier ongeveer 0,09 euro kosten, de grens voor economische rendabiliteit in 2000. In het centrum van Lennik bedraagt deze gemiddelde specifieke energiedichtheid tussen 500 en 600 kWh/m²/jr. Dit ligt net onder de economisch rendabele grens van 2000 maar kan door de nieuwe evoluties, waaronder de hoogte van mast, toch nog in aanmerking komen als geschikte locatie voor windturbines.
Wat het windaanbod en de economische haalbaarheid betreft zijn er volgens deze algemene windkaart dus mogelijkheden in de gemeente Lennik. Vooral het noorden van de gemeente is interessant door de hogere gemiddelde windsnelheid en dus ook de hogere specifieke energiedichtheid per vierkante meter rotoroppervlakte. Bovendien blijkt uit een korte rekensom dat drie windturbines van 2 MW in Lennik kunnen volstaan voor de hele elektriciteitsconsumptie. De totale jaarlijkse consumptie bedraagt immers 12 000 MWh. Een windturbine produceert per MW per jaar 2 000 MWh, dus is het benodigd vermogen 6 MW.
52
3.1.2
Supragemeentelijke exclusiezones
De volgende twee overzichtskaarten maken ons duidelijk of bepaalde zones in Lennik extra kwetsbaar zijn voor andere gebruikers van het luchtruim, de luchtvaart of vogels.
Luchtvaart De volgende overzichtskaart van de gebieden in België die voor de luchtvaart worden gereserveerd, maakt duidelijk dat vele zones door de luchtvaart worden gebruikt. Hierdoor zijn er ook vele restricties op het plaatsen van obstakels, zoals windturbines, in deze gebieden.
Lennik
Overzichtskaart van de zones in België die door de luchtvaart extra belangrijk zijn. Uit: Windplan voor Vlaanderen, 2000, Luchtvaart
Voor de gemeente Lennik kunnen we bemerken dat het grondgebied niet onder een zone voor de luchtvaart valt. Voor vliegtuigen levert een windturbine op dit grondgebied normaal gezien dus weinig hinder op. Helikopters vormen een ander probleem. Gezien de ligging van twee belangrijke wegen, de frequente controle door helikopters van een belangrijke pijpleiding en de aanwezigheid van een burgerlijke helikopterhaven in buurgemeente Sint-Pieters-Leeuw 53
moeten ook deze gebruikers van het luchtruim gecontacteerd worden bij de plaatsing van windturbines op het grondgebied van Lennik.
Vogels Op de volgende kaart bemerken we de belangrijkste vogeltrekroutes, voortplantingsgebieden en foerageergebieden voor vogels die door Vlaanderen lopen.
Lennik
Belangrijkste vogeltrekroutes (geel), voortplantingsgebieden en foerageergebieden in Vlaanderen. Uit: GIS-Vlaanderen Vogelatlas, http://geo-vlaanderen.gisvlaanderen.be/geovlaanderen/vogelatlas/#, 2006
Uit deze kaart blijkt ook dat over het grondgebied van Lennik geen belangrijke vogeltrekroutes lopen. Er zijn dus geen zones in Lennik waar windturbines extra gevaar zouden kunnen opleveren voor vogels. Dit betekent niet dat er geen impact op de plaatselijke vogelstand kan uitgeoefend worden. Deze lokale, binnengemeentelijke, impact moet geëvalueerd worden, samen met de plaatselijke natuurkenners.
Nu we weten dat economisch gezien windturbines haalbaar zijn in Lennik en dat er geen extra zones
van
het
grondgebied
geëlimineerd
moeten
worden
omwille
van
andere
supragemeentelijke factoren, luchtvaart en vogels, gaan we over tot de tweede stap. In deze 54
tweede stap bekijken we de ruimtelijke kaarten van het Windplan voor de gemeente Lennik en kijken we meer in detail welke gebieden geschikt zijn voor de plaatsing van windturbines. Hierbij kijken we vooral naar de bestemming van deze gebieden en hun plaats in het landschap.
3.2
Stap twee: afbakening van geschikte gebieden voor windturbines in Lennik
In deze stap kijken we op de ruimtelijke kaarten van het grondgebied van Lennik volgens het Windplan voor Vlaanderen welke gebieden volgens hun bestemming geschikt zijn voor windturbines. In de volgende stap kijken we dan naar de specifieke locaties en of er reeds grote infrastructuren of belangrijke energieconsumenten in de buurt te vinden zijn. Met het oog op de voorgestelde gedeconcentreerde bundeling in het landschap van infrastructuren zijn deze van groot belang omdat hier bij voorkeur nieuwe windturbines worden ingeplant.
Eerst bekijken we de twee ruimtelijke kaarten die voor het grondgebied Lennik ontwikkeld zijn in het Windplan. Uit onderstaande legende kan men de geschiktheid van locaties aflezen.
55
Geschiktheid gebieden in Lennik voor windturbines (noorden, centrum). Uit: Windplan, ruimtelijke kaart 50, 2000
Geschiktheid gebieden in Lennik voor windturbines (zuiden). Uit: Windplan, ruimtelijke kaart 30, 2000
56
Vervolgens bekijken we de kaarten meer in detail volgens de opdeling in de vier klassen van het Windplan en bekijken we de mogelijkheden voor windturbines. Kijken we eerst naar de klasse 1 gebieden, de meest geschikte gebieden voor windturbines. Deze zijn groen ingekleurd, de industriebuffers lichtgroen. Afzonderlijk geplaatst op een overzichtskaart van de provincie Vlaams-Brabant, samen met de gemiddelde windsnelheid, geeft dit het volgende beeld.
Overzichtskaart van klasse-1-gebieden voor Lennik in combinatie met gemiddelde windsnelheid. Uit: Windplan voor Vlaanderen Vlaams-Brabant klasse-1-gebieden, 2000
In Lennik zijn er dus maar heel weinig klasse-1-gebieden. Dit komt doordat er ook maar heel weinig industrieterreinen zijn in de gemeente. Enkel in het noordwesten is er een industriebuffer die klasse-1-gebied is. Andere kleine gebieden hebben meestal betrekking op scholen die als gemeenschapsterreinen worden aanzien.
De klasse 2 gebieden zijn veel uitgebreider te vinden in Lennik. Op de ruimtelijke kaart zijn deze in het geel aangegeven. Vooral in het noorden van Lennik zijn er vele agrarische gebieden die, mits aan de wettelijke, financiële en technische voorwaarden voldaan is geschikt kunnen zijn als locaties voor windturbines. Op onderstaand kaartje zijn deze klasse 2 gebieden in Lennik weergegeven.
57
Overzichtskaart van klasse-2-gebieden voor Lennik in combinatie met gemiddelde windsnelheid. Uit: Windplan voor Vlaanderen Vlaams-Brabant klasse-2-gebieden, 2000
Ook de klasse 3 gebieden zijn sterk vertegenwoordigd in Lennik, aangegeven in oranje op de ruimtelijke kaart. Deze zijn voornamelijk te vinden in het zuiden van Lennik. Hier is er een
Overzichtskaart van klasse-2-gebieden voor Lennik in combinatie met gemiddelde windsnelheid. Uit: Windplan voor Vlaanderen Vlaams-Brabant klasse-2-gebieden, 2000
58
uitgebreide agrarische zone die bovendien als landschappelijk waardevol gebied wordt beschouwd. Plaatsing van een windturbine in deze gebieden blijft theoretisch mogelijk maar is in sterke mate afhankelijk van de inpassing in het landschap. Kijken we ook naar de gemiddelde windsnelheid in deze gebieden, dan kunnen we vaststellen dat deze meestal lager ligt in dit deel van Lennik dan in het noorden van Lennik waar zich de meeste klasse 2 gebieden bevinden. Het eventuele rendement ligt in dit zuidelijk gedeelte volgens de berekeningen lager, wellicht omwille van de kleinere hoogteverschillen die op dit plateau aanwezig zijn. In het noorden van Lennik zijn enkele hogergelegen gebieden die uitsteken boven de omgeving en aldus een hoger gemiddelde windregime kennen. Dit kan een bijkomend argument zijn om de aandacht vooral naar het noorden van Lennik te richten.
De overige gebieden in Lennik zijn klasse o gebieden. Deze worden op de ruimtelijke kaart aangegeven in het rood, woongebieden en natuurgebieden met donkerrode gebieden als woonbuffers en lichtrode gebieden als natuurbuffers. De beschermde landschappen en monumenten zijn op de ruimtelijke kaart aangegeven in het donkerbruin. Hiervan zijn er enkele in de deelgemeente Gaasbeek te vinden. Deze klasse o gebieden geven een indicatie van de gebieden die normaal gezien niet in aanmerking komen als locaties voor windturbines. Ze geven de grenzen weer waarbinnen de impact van een windturbine te groot zou zijn voor de omgeving, wat betreft de geluidsoverlast, de slagschaduw, de veiligheid of de impact op de natuur. Deze grenzen zijn echter niet definitief. Indien kan worden aangetoond dat een windturbine een minder grote impact uitoefent op de omgeving en aldus dichter bij woningen kan geplaatst worden, kunnen de eventuele woonbuffers rond deze woningen verkleind worden. In dit kader is het ook de verwachting dat binnenkort een nieuwe omzendbrief zal verschijnen rond de voorwaarden waaraan geschikte locaties voor windturbines moeten voldoen. Door de nieuwe technische ontwikkelingen op het vlak van windturbines, een veel stillere werking door een betere aërodynamica en een betere opvang van de slagschaduweffecten, is het de verwachting dat de opgelegde buffers ook zullen verminderd worden. Dit opent verdere mogelijkheden waarmee in het windplan rekening gehouden zal moeten worden. Verder is het ook mogelijk dat in bepaalde gevallen verder wordt afgeweken van de opgelegde afstands- en zonebeperkingen. Een voorbeeld is het geval waarin een particulier een windturbine op z’n eigen terrein wil plaatsen voor energieopwekking voor eigen gebruik. Dit is mogelijk wanneer deze windturbine niet de omgeving stoort, zelfs wanneer deze windturbine vlakbij z’n huis zou staan. Hier is het probleem niet langer de impact op deze 59
eigenaars maar de impact op het landschap en op de natuur. Als deze aanvaardbaar is, is een windturbine in dit gebied mogelijk.
Nu we de verschillende gebieden besproken hebben, gaan we in de volgende stap op zoek naar locaties die in aanmerking komen voor de plaatsing van windturbines. We kijken hierbij naar de aanwezigheid van grote infrastructuren of grote energieconsumenten en naar locaties die een uitermate gunstig windregime kennen. In de vierde stap gaan we op het terrein kijken naar de geschiktheid en de eventuele impact van deze locaties op hun omgeving.
3.3
Stap drie: Bepaling van gunstige locaties voor windturbines in Lennik
Kijken we naar enkele grote infrastructuren in Lennik, dan merken we ten eerste dat er niet veel zijn en ten tweede dat deze vooral bestaan uit de twee gewestwegen die Lennik vooral in het noorden en het westen doorkruisen. Dit zijn in het noorden de N8 of Ninoofsesteenweg die van noordoost tot noordwest loopt door Lennik. Dit is een omvangrijke weg die bestaat uit vier rijvakken en als een verkeersader door het landschap loopt. Eventueel is langsheen deze weg een geschikte locatie voor een windturbine mogelijk temeer daar deze weg gelegen is op een bepaalde hoogte waar het windregime het rendement van een windturbine kan verhogen. Uit de ruimtelijke kaart blijkt dat hier 2 mogelijke locaties zijn, beide in klasse 2 gebieden (locatie 1 a en locatie 1 b). De tweede grote gewestweg is de N285 of Assesteenweg die van noord naar zuid loopt doorheen Lennik en daarbij ook op een zekere hoogte ligt. Deze weg bestaat maar uit twee rijvakken en oefent dus een minder grote invloed uit op de omgeving. Vooral in de omgeving van het kruispunt met de N8 kan deze weg beschouwd worden als een grote infrastructuur. Extra aandacht moet gaan naar het enige klasse 1 gebied in Lennik dat bestaat uit een industriebuffer gelegen aan deze N285 (locatie 2 a ). De andere locaties bevinden zich iets verderop langsheen deze weg in klasse 2 gebied (locatie 2 b/2 c). Een andere infrastructuur doorheen Lennik met een kleinere impact op het landschap is de N282 of Brusselbaan die doorheen het centrum van Sint-Kwintens-Lennik en Sint-MartensLennik loopt. Vooral het laatste deel van deze weg op Lenniks grondgebied is op een hoogte gelegen in de buurt van het domein Groenenberg en zal onderzocht worden als geschikte locatie, zowel langs de noordelijke kant (locatie 3 a) als ten zuiden van de weg (locatie 3 b).
60
Verder zijn er in Lennik geen grote infrastructuren te vinden, afgezien van de gekende christelijke herkenningspunten in het landschap, de kerken en de grote TV-zendmast langsheen de Schapenstraat tussen Tomberg en Zwijnenberg. In het zuiden van de gemeente is een groot open agrarisch gebied dat beschouwd wordt als landschappelijk waardevol. Dit gebied is dus minder geschikt als locatie voor een windturbine. Kijken we vervolgens op de topografische kaart van Lennik en houden we rekening met locaties waar vroeger in Lennik windmolens te vinden waren, zoals gevonden op de topografische kaart van Vandermaelen (1855) dan kunnen we enkele bijkomende locaties aanduiden die vooral wat windregime betreft extra interessant zijn voor windturbines. Ook deze locaties zijn vooral in het noorden van Lennik te situeren. Zo vinden we in het noordwesten van Lennik de locatie Tuitenberg die echter bijna helemaal bebouwd is en door de woonbuffers geen interessante locaties voor windturbines bevat. Verder in het noorden vinden we op de grens tussen het gehucht Eizeringen en deelgemeente Sint-Martens-Lennik de locatie Tomberg. Deze locatie lijkt veel interessanter en is tot na de eerste wereldoorlog nog de locatie geweest van een windmolen. Op deze locatie komen enkele verspreide woningen waarvan de precieze locatie verder bekeken moet worden om een eventuele geschikte locatie te bepalen (locatie 4 a, b, c en d). In het oosten van Sint-Martens-Lennik vinden we de locatie van Zwijnenberg. In de buurt van deze locatie is reeds een aanzienlijke antennemast geplaatst die door de omgeving aanvaard wordt. Deze locatie bevindt zich ook op één van de hoogste punten van Lennik en is dus zeker te onderzoeken (locatie 5). Op de volgende ruimtelijke kaart worden de mogelijk geschikte locaties voor een windturbine nogmaals weergegeven. De locaties in het zuiden van de gemeente Lennik worden niet weerhouden voor nader onderzoek. Drie factoren zijn hiervoor verantwoordelijk. Ten eerste en voornaamste de landschappelijke waarde van deze locaties. Dit gebied vormt een groot open agrarisch gebied dat ook in de landschapsatlas als typisch agrarisch landschap is opgenomen. Plaatsing van windturbines in dit gebied zal een grote impact uitoefenen op dit landschap. Zoals ook blijkt uit de kaart op de volgende pagina uit de landschapsatlas met de ankerplaatsen, relictzones en punt- en lijnrelicten in Lennik. In het zuiden van Lennik vinden we een grote ankerplaats (aster arcering). Dit landschap wordt gekenmerkt door het open karakter en de vergezichten, onderbroken door typische
61
dorpskernen. Ook in het noordwesten vinden we een ankerplaats. Deze ankerplaats is voornamelijk gesitueerd rond het gehucht ’T Nelleken en de vallei van de Moeille.
Landschapsatlas: ankerplaatsen, relictzones, punt- en lijnvormige relicten in Lennik, GISVlaanderen, 2006
Het groene gebied duidt het beschermde dorpsgezicht van Gaasbeek en het park van Gaasbeek aan. De blauwe lijnen duiden enkele lijnvormige historische wegen aan zoals de oude heirbaan tussen Asse en Bavay van noord naar zuid, thans de Assesteenweg en de Oude Brusselse en Geraardsbergsestraat die de vorige weg kruist en de verbinding vormde tussen Geraardsbergen en Brussel. Ten tweede is in dit gebied geen grote infrastructuur, wegen of bedrijven, aanwezig om een dergelijke inplanting te verantwoorden. Dit zou in tegenspraak zijn met het principe van de gedeconcentreerde bundeling. Ten derde is het windregime hier economisch minder interessant voor windturbines door de lagere gemiddelde windsnelheid en de lage specifieke energiedichtheid, < 600 kWh/m²/jr. 62
Locatie 1 b
Locatie 1 a
Tuitenberg N8 Ninoofsesteenweg Zwijnenberg
Locatie 5
Tomberg
N 285 Assesteenweg Locatie 3 a Locatie 2 a Locatie 4 a Locatie 2 b
Locatie 2 c
Locatie 4 b Locatie 4 c
N 282 Locatie 3 b
Locatie 4 d Geschiktheid locaties in Lennik voor windturbines (noorden, centrum). Uit: Windplan, ruimtelijke kaart 50, 2000
Groot landschappelijk waardevol agrarisch gebied
Geschiktheid locaties in Lennik voor windturbines (zuiden). Uit: Windplan, ruimtelijke kaart 30, 2000
63
In het volgende punt gaan we na hoe deze locaties er op het terrein uitzien. We gaan na of en waar er zich eventuele woningen bevinden op en rond deze locaties en of er andere factoren aanwezig zijn waarmee bij het bepalen van de impact van een windturbine op deze locaties rekening gehouden moet worden.
3.4
Stap vier: Onderzoek van locaties op uitzicht te velde en impact op de omgeving
In deze stap gaan we per locatie na hoe de situatie er ter plekke uitziet. We gaan na of er gebouwen in de buurt gelegen zijn en waar grote infrastructuur, indien aanwezig, zich exact bevindt. Zo bepalen we de meest geschikte plek per locatie waar een windturbine mogelijk zou zijn. Verder gaan we per locatie na wat de impact van een windturbine op deze locatie zou zijn op de omgeving. We kijken hierbij vooral naar de windrichting voor geluidsoverlast, de oriëntatie ten opzichte van de zon voor slagschaduw op de omgeving en de plaats in het landschap. Hierbij hanteren we de satellietfoto’s zoals gevonden op GIS-Vlaanderen en zelf gemaakte foto’s van de omgeving. Op deze satellietfoto’s tekenen we rond nog niet weergegeven gebouwen een extra buffer van 250 m om geschikte locaties voor windturbines verder af te bakenen.
Locatie 1a De eerste locatie die we onderzoeken is gelegen tussen de Ninoofsesteenweg, de Schapenstraat, de Molenweg en de Kattestraat. Op de kaart is dit gebied voornamelijk aangeduid als klasse 2 gebied, ingesloten tussen natuur- en woonbuffers. Dichtbij de steenweg zijn niet veel mogelijkheden voor windturbines door de verspreide bewoning met buffers van 250 m. Gaan we wat verder weg van de steenweg, dan is er ten oosten een locatie die in aanmerking komt. De ster geeft weer waar volgens het windplan en de satellietbeelden een windturbine op voldoende afstand van woningen mogelijk is. Op de overzichtsfoto bemerken we ook dat deze locatie op een hoogte gelegen is wat het rendement ten goede komt. De locatie is gelegen langsheen een grote infrastructuur en bovendien kan de windturbine maximaal georiënteerd worden op de overheersende windrichting (W/ZW). Door deze ligging is er nauwelijks sprake van geluidsoverlast door de voortdurende aanwezigheid van het verkeersgeluid op de steenweg. Verder is de slagschaduw beperkt, maar bestaand vooral in de winter op de steenweg die ten noorden ligt. 64
TV-zendmast
IKONOS-satellietbeeld locatie 1 a Lennik, GIS-Vlaanderen, 2006
TV-zendmast
Foto van locatie 1 a met ster, windturbine, genomen op Ninoofsesteenweg richting zuiden
65
Locatie 1 b Deze locatie bevindt zich tussen de Ninoofsesteenweg, de Openluchtweg, de Tuitenbergstraat, de Puttekensveldweg en de Luitenant Jacopstraat. Het stuk ten noorden van de Ninoofsesteenweg komt niet in aanmerking door de verspreide bewoning. Ten zuiden van de Ninoofsesteenweg is er een locatie die zich in klasse 2 gebied bevindt en op voldoende afstand van woningen ligt. Door de ligging dicht bij de steenweg wordt deze lijninfrastructuur verder beklemtoond. Hierdoor blijft de impact op de omgeving ook minimaal. Verder is er ook geen noemenswaardige impact op de natuur. Gezien de oriëntatie ten opzichte van de zon is ook de slagschaduw beperkt, maar bestaand vooral op de steenweg die ten noorden van deze locatie ligt.
IKONOS-satellietbeeld locatie 1 b, GIS-Vlaanderen, 2006
66
Foto van locatie 1 b genomen op Puttekensveldweg in richting noorden met ster op locatie windturbine
Overzicht locaties 1 a en 1 b Wanneer we deze twee locaties samen plaatsen, komen we tot het volgende beeld.
Locatie 1 a Locatie 1 b
IKONOS-satellietbeeld overzicht locatie 1 a (oosten) en locatie 1 b (westen), GISVlaanderen, 2006
67
De twee windturbines bevinden zich op één lijn en volgen de grote lijninfrastructuur van de Ninoofsesteenweg. Ze vormen als het ware de poorten tot Eizeringen. Door de grote afstand tussen deze twee windturbines, meer dan 2,5 km, hebben deze windturbines geen verstorende effecten op elkaar. Door de oriëntatie op de overheersende wind (W/ZW) en de ligging ten opzichte van de zon is de impact op de omgeving minimaal. Door de aanwezigheid van de steenweg met de voortdurende geluidslast is het bovendien makkelijker om de geluidsnorm van de omgeving te respecteren daar deze gemiddeld hoger ligt dan in een rustiger gebied.
Locatie 2 a De volgende drie locaties bevinden zich langsheen de tweede grote lijninfrastructuur doorheen Lennik: de Assesteenweg die van het noordoosten naar het zuidwesten loopt. Deze grote infrastructuur zou in de toekomst opgewaardeerd worden als primaire regionale verbindingsweg die het verkeer vanuit het achterland richting E40 en openbare vervoersknooppunten op de Ninoofsesteenweg moet leiden.
Locatie 2 a bevindt zich tussen de Molenstraat, de Eizeringenstraat, de Oude Geraardsbergsestraat en de Assesteenweg. Deze locatie is gelegen langsheen een voetbalveld en valt deels in een industriebuffer (klasse 1), deels in landbouwgebied (klasse 2). Met het bepalen van extra woonbuffers komen we tot het volgende beeld.
IKONOS-satellietbeeld locatie 2 b, GIS-Vlaanderen, 2006
68
Deze locatie is uiterst geschikt voor een windturbine. Er is geen onmiddellijke bewoning in de buurt. Ze ligt ten westen van de steenweg, geen slagschaduw mogelijk tijdens winters ochtendverkeer. Ze ligt op een hoogte, extra voordelig voor rendement. Bovendien zijn er plannen om de voetbalterreinen waarlangs deze locatie gelegen is binnenkort tot eigendom van de gemeente Lennik te maken. Hierdoor wordt een gemeentelijk initiatief tot duurzame energiewinning vergemakkelijkt. Naar het voorbeeld van de gemeente Eeklo is ook gebleken dat dit initiatief op meer steun kan rekenen dan privé-initiatief. Op deze manier ondervindt de gemeenschap immers niet enkel lasten in de onmiddellijke omgeving maar kan ze uit deze inrichting ook rechtstreeks inkomsten verwerven, onder andere door het jaarlijkse recht van opstal op de grond.
Foto locatie 2 a
69
Locatie 2 b De volgende locatie langsheen de Assesteenweg bevindt zich meer naar het zuiden. Deze locatie is gelegen tussen de Ter Heidestraat en de Assesteenweg. Ook hier zijn er veel mogelijkheden door de gunstige hoogteligging, de afwezigheid van bewoning en de geringe impact op de natuur. De locatie ligt immers in landbouwgebied (klasse 2).
IKONOS-satellietbeeld locatie 2 b, GIS-Vlaanderen, 2006
Foto locatie 2 b, genomen vanaf Ter Heidestraat in oostelijke richting
70
Locatie 2 c Deze derde locatie ligt op de grens met de gemeente Gooik tussen de Assesteenweg en de Lombeeksesteenweg. Zoals op onderstaand satellietbeeld te zien is, is ook hier weinig bewoning in de omgeving. Het betreft voornamelijk landbouwgebied met landschappelijke waarde (klasse 3) met een stuk grond dat gebruikt wordt als opslagplaats van gebruikte bouwmaterialen (klasse 2). Door de ligging langsheen de Assesteenweg wordt de impact op het landschap in sterke mate verminderd. Zowel ten oosten als ten westen van de steenweg kan één windturbine geplaatst worden. De locatie ten westen verdient de voorkeur door de lijnopstelling ten opzichte van de andere windturbines langsheen de Assesteenweg en door de kleinere slagschaduw op de Assesteenweg.
IKONOS-satellietbeeld locatie 2 c, GIS-Vlaanderen, 2006
71
Foto locatie 2 c, genomen van op Assesteenweg in zuidwestelijke richting
Overzicht locaties 2 a, 2 b en 2 c Wanneer we deze locaties op satellietbeeld bekijken, komen we tot het volgende overzicht.
Locatie 2 a
Locatie 2 b
Locatie 2 c
IKONOS-satellietbeeld overzicht locaties 2 a, 2 b en 2 c, GIS-Vlaanderen, 2006
72
De windturbines op de drie locaties langsheen de Assesteenweg zijn op één lijn geplaatst. Tussen de windturbines is een minimumafstand van 800 m om interferentie te vermijden. Bovendien kunnen ze optimaal georiënteerd worden naar de meest voorkomende windrichting (W/ZW). Ze bevinden zich ook op een hoogte aangezien de Assesteenweg zelf gesitueerd is op een oude Romeinse heirbaan die grotendeels de waterscheiding tussen het Denderbekken in het westen en het Zennebekken in het oosten volgt. Door de ligging ten westen van de Assesteenweg wordt ook slagschaduw op de Assesteenweg zoveel mogelijk vermeden. Deze locaties komen het meest in aanmerking om de volledige elektriciteitsbehoefte van Lennik te voorzien.
Locatie 3 a Deze locatie bevindt zich langsheen de derde lijninfrastructuur in Lennik, de Brusselsestraat of N282. Hier wordt het laatste gedeelte besproken in het oosten van Sint-Martens-Lennik. Een geschikte locatie is hier moeilijker te bepalen door de verspreide bewoning in de omgeving. Bovendien is de lijnstructuur waarlangs deze locatie is gelegen een zwakke infrastructuur die slechts een kleine impact uitoefent op het landschap. Een mogelijke locatie bevindt zich tussen de Scheerweidestraat, de Steenbergstraat en de Brusselsestraat.
IKONOS-satellietbeeld locatie 3 a, GIS-Vlaanderen, 2006
73
Een windturbine is op deze locatie in principe mogelijk. Door de ligging te midden van woningen is deze locatie echter zeer gevoelig voor bezwaarschriften rond geluidsoverlast en slagschaduw. Windtechnisch is deze locatie nog interessant door de hoogte waarop ze gelegen is. De impact op de natuur is minimaal door de ligging in landbouwgebied (klasse 2).
Foto locatie 3 a, genomen van op Scheerweidestraat in oostelijke richting
Locatie 3 b Deze locatie is gelegen aan de zuidelijke kant van de Brusselsestraat tussen de Groenstraat en de Groeneweg. Deze locatie is in dit gebied veel geschikter door de afwezigheid van bewoning in de omgeving. Enkele negatieve kenmerken zijn de aanwezigheid van een natuurgebied in het oosten en het bos en park van het domein Groenenberg in het zuiden. Hoewel de impact hierop ogenschijnlijk beperkt is, moet hiermee rekening gehouden worden en kan dit leiden tot bezwaren. Verder moet er rekening mee gehouden worden dat ’s morgens bij lage zonnestand slagschaduw kan optreden op de Brusselsestraat. Dit kan hinderlijk zijn voor het drukke verkeer dat hier voorbijrijdt en kan eventueel voorkomen worden met een lichtsensor.
74
Een positief kenmerk is de ligging dicht bij de Brusselsestraat waar het geluid van het verkeer zorgt voor een hoger geluidsniveau zodat een windturbine hier niet vlug voor geluidsoverlast zal zorgen.
IKONOS-satellietbeeld locatie 3 b, GIS-Vlaanderen, 2006
Foto locatie 3 b, genomen vanop Brusselsestraat in richting zuiden
75
Overzicht locaties 3 a en 3 b Bij wijze van illustratie volgt hier een overzicht van de twee locaties. Door de te kleine afstand tussen de twee windturbines, minder dan 500 m, moet in de praktijk eventueel gekozen worden voor één windturbine. De interferentie tussen de twee windturbines zou een efficiënte werking immers verstoren.
Locatie 3 a
Locatie 3 b
IKONOS-satellietbeeld overzicht locatie 3 a en 3 b
76
Locatie 4 a Deze locaties bevinden zich in de buurt van de heuvel Tomberg die uitzichten heeft over SintKwintens-Lennik, Sint-Martens-Lennik tot Halle en Brussel. Door deze uitzichten moet goed overwogen worden welke impact een windturbine in dit landschap kan uitoefenen.
De eerste locatie is gelegen op landbouwgronden (klasse 2) tussen de Oude Brusselsestraat, de Kattestraat, de Kattenbos en de Gustaaf Breynaertstraat. Deze locatie is geschikt door de afstand ten opzichte van enkele woningen die voorkomen. Verder ligt ze ook op een hoogte en geeft ze door de oriëntatie ten opzichte van de zon bijna geen slagschaduw op woningen. Een eventuele windturbine op deze locatie heeft slechts een beperkte impact op het landschap door de achtergrond van het bos en de meer gesloten omgeving. Enkel het bos, de Kattenbos, gelegen in het noorden kan extra uitdagingen opleveren.
IKONOS-satellietbeeld locatie 4 a, GIS-Vlaanderen, 2006
77
Foto locatie 4 a, genomen van op Oude Brusselsestraat in noordelijke richting
Locatie 4 b Deze locatie bevindt zich aan de overzijde van de Oude Brusselsestraat tussen de Tombergstraat en de Wolvenstraat. Deze locatie bevindt zich midden in het uitzicht op de
IKONOS-satellietbeeld locatie 4 b, GIS-Vlaanderen, 2006
78
kernen Sint-Kwintens-Lennik en Sint-Martens-Lennik en een eventuele windturbine zal daarom een sterke impact hebben op dit landschap. Ook kan eventuele slagschaduw op voornamelijk de woningen in het oosten door de plaatselijke hoogteverschillen hinderlijk zijn. Deze factoren maken de plaatsing van een windturbine op deze locatie minder wenselijk.
Foto locatie 4 b, genomen van op Brusselsestraat in zuidelijke richting
Locatie 4 c Deze locatie ligt ten westen van de Gustaaf Breynaertstraat tussen de Oude Geraardbergsestraat, de Molenstraat en de Assesteenweg in de buurt van de SintBarbarakapel. De afwezigheid van woningen en de ligging in landbouwgebied (klasse 2) maakt deze locatie geschikt voor een windturbine. Bovendien ligt ten westen de Assesteenweg als belangrijke lijnvormige infrastructuur. Enkel de beperkte ochtendslagschaduw op deze Assesteenweg moet al dan niet tegengegaan worden.
79
IKONOS-satellietbeeld 4 c, GIS-Vlaanderen, 2006
Foto locatie 4 c, genomen van op Oude Geraardbergsestraat in noordelijke richting
80
Locatie 4 d Deze locatie is gelegen ten westen van de Frans De Voghellaan tussen de Oude Geraardbergsestraat, de Sint-Barbarastraat en Ten Ham. Het gebied bestaat uit landbouwgronden (klasse 2) en in het zuiden het valleigebied van de Slagvijverbeek. Ook hier is een mogelijkheid met een minimale impact op de omgeving en een beperkte slagschaduwlast.
IKONOS-satellietbeeld locatie 4 d, 2006
Foto locatie 4 d, genomen van op de Frans De Voghellaan in zuidwestelijke richting
81
Overzicht locaties 4 a, 4 b, 4 c, 4 d Wanneer we deze locaties rond de Tomberg op satellietbeeld voorstellen komen we tot het volgende beeld. Dit is louter ter verduidelijking weergegeven. Door de te kleine onderlinge afstanden zou er immers teveel interferentie ontstaan tussen de windturbines. Een keuze moet eventueel gemaakt worden uit deze mogelijkheden rond Tomberg.
Locatie 4 a Locatie 4 c
Locatie 4 b
Locatie 4 d
IKONOS-satellietbeeld overzicht locaties 4 a, 4 b, 4 c en 4 d, GIS-Vlaanderen, 2006
Locatie 5 Deze locatie is gelegen op de Zwijnenberg in het noorden van de deelgemeente Sint-MartensLennik tussen de Zwijnenbergstraat en de gehuchten de Poel en Bossuit. De afgelegen ligging van deze locatie is zowel een plus- als een minpunt. Hierdoor zijn er immers slechts weinig woningen die hinder kunnen ondervinden van een eventuele windturbine. Het betekent echter ook dat deze windturbine niet kan aansluiten op een reeds bestaande infrastructuur en als het ware alleen staat in de omgeving. Dit gaat dus in tegen het principe van de gedeconcentreerde bundeling. Meer naar het noorden bevindt er zich echter een grote TV-zendmast die al lange tijd aanvaard is door de omgeving. Wellicht kan hierbij aansluiting gevonden worden.
82
TV-zendmast
IKONOS-satellietbeeld locatie 5, GIS-Vlaanderen, 2006
Foto locatie 5, genomen van op Zwijenenbergstraat in oostelijke richting Door de verspreide bewoning waren in dit gebied geen andere geschikte locaties te vinden ondanks de heel interessante hoogteligging. Mocht een overeenkomst bereikt kunnen worden met bewoners langsheen de Oude Brusselsestraat is ook hier een windturbine mogelijk met een kleinere woonbuffer in de buurt van de TV-zendmast.
83
Overzicht locaties
Om een juiste vergelijking te kunnen maken tussen de verschillende voorgestelde locaties, bekijken we de locaties hieronder volgens een aantal criteria. Aan deze verschillende criteria wordt telkens een cijfer toegekend tussen 1 en 3. 1 is de gunstigste uitkomst, 2 middelmatig en 3 is meestal problematisch. Deze cijfers worden hieronder verder verduidelijkt per criterium. De uitkomsten van deze criteria worden per locatie opgeteld en de locaties met de laagste cijfers mogen vervolgens als de meest gunstige locaties beschouwd worden.
Criterium 1: klasse-indeling van de locatie Hier geven we weer in welk soort gebied een locatie van een windturbine zich bevindt. Dit soort gebied is terug te vinden op het Windplan voor Vlaanderen. Het cijfer 1 duidt op industriegebieden of industriebuffers in dit geval. Het cijfer 2 op landbouwgebied zonder specifieke landschappelijke waarde en het cijfer 3 op landschappelijk waardevol agrarisch gebied. Deze cijfers zijn belangrijk met het oog op het aanvragen van een stedenbouwkundige vergunning en de inpassing van de windturbine in het landschap. Klasse 1 gebied wordt meestal geacht beter aangepast te zijn aan de plaatsing van een windturbine dan klasse 3 gebied. Dit criterium hangt samen met het volgende criterium waarin verder concreet wordt nagegaan wat de impact van een windturbine op de geselecteerde locatie op het landschap is.
Criterium 2: impact van de windturbine op het landschap Met dit criterium willen we weergeven hoe sterk een windturbine opvalt in het landschap of eerder opgaat in dit landschap door de aanwezigheid van andere structuren. Het cijfer 1 geeft een minimale impact van een windturbine op die locatie op de omgeving weer. Dit is bijvoorbeeld het geval bij locaties die gelegen zijn langsheen grote lijnstructuren die reeds aanwezig zijn in het landschap. Met het cijfer 2 geven we een beperkte impact van een windturbine op de omgeving weer. Vaak gaat het dan om locaties die niet langsheen grote lijninfrastructuren liggen, maar door het reliëf op die locaties verstopt worden in het landschap. Windturbines op deze locaties domineren niet het landschap doordat ze niet in grote open vlakten staan maar aansluiting vinden bij reeds bestaande al dan niet natuurlijke structuren. Het cijfer 3 duidt op een grote impact van windturbines op die locatie ten opzichte van het omringende landschap. Deze locaties bevinden zich meestal in het open veld met weidse 84
uitzichten op de omgeving. Windturbines op deze locaties oefenen een grote invloed uit door de afwezigheid van andere grote structuren waar ze kunnen bij aansluiten en trekken dus veel aandacht.
Criterium 3: geluidsoverlast Dit criterium geeft de impact weer van een windturbine op deze locatie wat betreft de geluidsoverlast voor de omgeving. Locaties met een zeer beperkte geluidsoverlast door de ligging in de buurt van geluidsrijke gebieden krijgen het nummer 1. Deze geluidsrijke gebieden zijn grote wegen met het bijhorende drukke verkeer. Deze wegen produceren reeds zoveel geluid dat het geluid van een werkende windturbine bijna niet meer opvalt, ook ’s nachts niet. Locaties die wat verderaf gelegen zijn van deze geluidsbronnen maar toch een zeker voortdurend geluidsniveau kennen, krijgen het cijfer 2 toegewezen. Deze locaties liggen meestal ook in de buurt van grote wegen, zij het op een zekere afstand hiervan. Locaties die in stille omgevingen liggen met een laag gemiddeld geluidsniveau krijgen het cijfer 3. Windturbines op deze locaties kunnen het gemiddeld geluidsniveau verhogen en, vooral ’s nachts, hoorbaar zijn in de omgeving. Omdat in deze studie geen geluidsstudies konden worden uitgevoerd, konden aan deze cijfers geen decibelgrenzen opgelegd worden. Het is interessant om een studie te voeren naar het gemiddeld geluidsniveau van de omgeving en dit te vergelijken met het bijkomend geluid dat door een windturbine in deze omgeving geproduceerd kan worden en de verspreiding van dit bijkomend geluid in de omgeving. Bij de uitwerking van projecten wordt dit meestal uitgevoerd en worden geluidsgrenzen vastgelegd voor de omgeving.
Criterium 4: slagschaduw Dit criterium geeft weer hoeveel last de omgeving ondervindt van de slagschaduw die een windturbine op deze locatie kan genereren. Dit criterium wordt in grote mate bepaald door de positionering van de windturbine ten opzichte van de zon en de plaats van gebouwen ten opzichte van deze windturbine. Het cijfer 1 geeft weer dat deze impact zeer beperkt is. Door de positie van de windturbine en gebouwen ten opzichte van deze windturbine kan deze slagschaduw zoveel mogelijk vermeden worden. Het cijfer 2 duidt op een matige impact van slagschaduw op de omgeving. Op bepaalde tijdstippen van het jaar is er een duidelijke slagschaduw van de windturbine op deze locatie op 85
de nabijgelegen gebouwen of wegen. Deze storende invloed kan vermeden worden door de windturbine op deze tijdstippen tijdelijk uit te schakelen. Het cijfer 3 wijst op een grote impact van de slagschaduw op de omgeving. Meestal is deze locatie helemaal omgeven door gebouwen die bovendien tamelijk dichtbij gelegen zijn of die zodanig gelegen zijn dat ze zelfs bij relatief hoge zonnestand beïnvloed worden.
Criterium 5: impact op de natuur Deze impact wordt bepaald door de nabijheid van natuurgebieden waarop een windturbine een invloed kan hebben. Bevindt de locatie zich in uitgestrekt landbouwgebied en zijn in de buurt geen natuurgebieden dan is deze impact op de natuur minimaal en wordt het cijfer 1 toegekend. Ligt er binnen een straal van 500 een groot natuurgebied, dan wordt het cijfer 2 gebruikt. De impact blijft beperkt maar kan bestaan op ver trekkende of rondzwervende vogels, voornamelijk roofvogels. Ligt de locatie tegen een natuurbuffer, dan wordt het cijfer 3 toegekend. Hier worden niet enkel de rondtrekkende vogels beïnvloed, maar ook de foeragerende en plaatselijk rondzwervende vogels.
Wanneer we deze vijf criteria invullen voor de geselecteerde locaties, komen we tot de volgende overzichtstabel.
Locaties
Criterium 1 Criterium 2 Criterium 3 Criterium 4 Criterium 5 Som Klasse
Landschap
Geluid
Schaduw
Natuur
waarden
2
1
1
2
3
9
Locatie 1 b 2
1
1
2
1
7
Locatie 2 a
1
1
2
1
6 of 7
Locatie 2 b 2
1
2
2
1
8
Locatie 2 c
2 en 3
1
1
2
1
7 of 8
Locatie 3 a
2
3
1
2
3
11
Locatie 3 b 2
2
2
3
2
11
Locatie 4 a
2
2
3
1
3
11
Locatie 4 b 2
3
3
3
2
13
Locatie 4 c
2
2
2
2
10
Locatie 1 a
1 en 2
2
86
Locatie 4 d 2
2
3
1
3
11
Locatie 5
3
3
2
2
12
2
Overzichtstabel 1 van geselecteerde locaties volgens vijf criteria
Uit deze tabel blijkt dat de locaties 1 en 2 volgens deze criteria het meest geschikt lijken als locaties voor windturbines. De impact van een windturbine op de omgeving is het kleinst op deze locaties. Locatie 2 a is de meest geschikte locatie met een som van de impact van 7, 6 indien de windturbine binnen de industriebuffer geplaatst kan worden. Vervolgens hebben we locaties 2 b, 2 c en 1 b met een som van de impact van 7 of 8. Locatie 1 a wordt als minder gunstig beoordeeld door de aansluiting met een natuurgebied (9). Locaties 3 a, 3 b, 4 a, 4 c en 4 d hebben reeds een aanzienlijke impact op hun omgeving met een som van de impact van 10 of 11. Dit is voornamelijk te wijten aan de liggen tegen een natuurgebied (3 voor criterium nummer 5, impact op natuur), de solitaire ligging in het landschap (3 voor criterium nummer 2, impact op landschap, en criterium nummer 3, geluidsoverlast) en de ligging ten opzichte van gebouwen (3 voor criterium nummer 4, slagschaduw). De locaties 5 (12) en vooral 4 b (13) hebben een heel grote invloed op hun omgeving. Dit is te wijten aan de solitaire ligging van deze locaties op een duidelijk zichtbaar punt waar een windturbine een zeer grote invloed zou uitoefenen op het landschap. Ook zou deze rustige ligging en de positionering ten opzichte van nabije gebouwen heel wat geluidsoverlast en slagschaduw veroorzaken. Deze locaties zijn dan ook de minst gunstige en maken heel weinig kans op een succesvolle plaatsing van windturbines.
3.5
Stap vijf: Verdere ontwikkeling tot plaatsing
Deze studie beperkt zich tot de selectie van geschikte locaties voor windturbines in de gemeente Lennik. Na deze selectie vangt een volgende fase aan in de realisatie van dit project. De windturbines moeten nog daadwerkelijk geplaatst worden. In dit geval worden de meest geschikte locaties voor windturbines bij voorkeur opgenomen in gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen. In deze plannen worden deze locaties en het omliggende gebied dan afgebakend met het oog op de plaatsing van windturbines voorzien van erfdienstbaarheidszones waarbinnen geen activiteiten mogen gebeuren die de efficiënte werking van deze windturbines zouden kunnen verstoren. 87
Van groot belang bij de afbakening van deze gebieden is de informatieverstrekking naar de omwonenden toe. Zoals blijkt uit andere windprojecten, zoals in Eeklo, is de steun van de omgeving voor dit project cruciaal. Een dergelijk project moet gedragen worden door de omgeving. Dit kan eventueel door de financiële participatie van de buurt in het project door middel van een coöperatief vennootschap. Meer kennis in verband met deze samenwerkingsvormen
kan
gevonden
worden
op
de
websites
van
Ecopower
(www.ecopower.be), BeauVent (www.beauvent.be) en Wase Wind (www.wasewind.be).
88
Besluit Windenergie is mogelijk, in Vlaanderen en in de gemeente Lennik. Vlaanderen beschikt over gunstige windkaarten en kan alleen al met windenergie voldoen aan het streefdoel van zes procent elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen tegen 2010. Tot nu toe is van deze mogelijkheden slechts heel beperkt gebruik gemaakt. 100 MW aan vermogen voor de opwekking van windenergie is in Vlaanderen geïnstalleerd, goed voor 0,2 procent van de hele elektriciteitsopwekking. Ter vergelijking, in Nederland bedraagt dit vermogen 1000 MW, in Denemarken 3000 MW, in Spanje 8200 MW en in Duitsland 16600 MW.
In Vlaanderen, waar in de jaren tachtig één van de eerste windturbineparken is opgericht te Zeebrugge, is de evolutie in de windenergiesector twintig jaar gestopt. Met de huidige internationale economische en politieke ontwikkelingen lijkt de tijd rijp om deze vorm van duurzame elektriciteitsopwekking opnieuw als een ernstig aanvullend alternatief te beschouwen voor onze elektriciteitsopwekking.
Omdat we in een dichtbevolkt land leven en er verschillende aanspraken worden gemaakt op de nog resterende vrije ruimten moet de invoering van windturbines in het landschap doordacht gebeuren. Hiertoe is het Windplan voor Vlaanderen ontwikkeld. Via een ruimtelijke en meteorologische analyse worden de meest geschikte locaties voor windturbines in Vlaanderen bepaald. In de Vlaamse omzendbrief van 2000 omtrent het afwegingskader en de randvoorwaarden van windturbines in het landschap vinden we enkele bijkomende richtlijnen waaraan een geschikte locatie voor windturbines moet voldoen. Zo wordt de voorkeur gegeven aan locaties die zich dicht bij economische kernen bevinden, gedeconcentreerde bundeling, of langsheen grote infrastructuren, zoals kanalen, spoorwegen of autowegen.
Deze twee instrumenten werden vervolgens toegepast op de gemeente Lennik om hiervoor eventueel geschikte locaties voor windturbines te selecteren.
89
Met behulp van de ruimtelijke en meteorologische kaarten van het Windplan voor Vlaanderen werden vijf gebieden aangeduid die in aanmerking kwamen als locaties voor windturbines. Vervolgens werd op deze locaties gekeken naar de impact die een windturbine zou hebben op het landschap, de natuur, het geluidsniveau en de eventuele hinder door slagschaduw.
Uit dit onderzoek bleek dat vooral de locaties langsheen de grote lijninfrastructuren in Lennik, de Ninoofsesteenweg en de Assesteenweg, zowel ruimtelijk, ecologisch als economisch het meest geschikt zijn voor de inplanting van windturbines. De impact van windturbines op het landschap is hier minimaal door de combinatie met de reeds bestaande lijninfrastructuur. De aanwezigheid van deze drukke banen zorgt er bovendien voor dat het geluidsniveau van de omgeving hoog genoeg ligt om geen storende invloed te ondervinden van de windturbines. Verder zijn de locaties zo gekozen dat de impact op de natuur minimaal is, evenals de hinder door slagschaduw door de positionering van de windturbines ten opzichte van de zon en van belangrijke infrastructuren.
Zo is het mogelijk om de hele elektriciteitsbehoefte van de gemeente Lennik te dekken door de lijnopstelling van drie windturbines ten westen van de Assesteenweg.
Naast deze twee gebieden zijn er nog enkele andere gebieden onderzocht op hun geschiktheid. Deze zijn voorwaardelijk geschikt. Vooral de solitaire ligging van vele locaties is een nadeel door de grotere impact op het landschap. Mits de locaties in deze gebieden goed gekozen zijn, rekening houden met reliëf en aansluiting bij bestaande landschapskenmerken, zijn hier echter ook mogelijkheden voor windenergie.
In de toekomst moet verder gewerkt worden aan het draagvlak voor dit project door het informeren en het betrekken van de omgeving hierbij. Enkel op deze manier zal een eventuele plaatsing van windturbines op de geselecteerde locaties ook daadwerkelijk succesvol verlopen.
90
Bibliografie Cabooter, Dewilde, Langie, 2000, Windplan voor Vlaanderen Een onderzoek naar mogelijke locaties
voor
windturbines,
http://www2.vlaanderen.be/ned/sites/economie/energiesparen/doc/windplan.pdf,
Datum
laatste raadpleging: 20-05-2006.
Cabooter, Dewilde, Langie, 2000, Windplan voor Vlaanderen Een onderzoek naar mogelijke locaties voor windturbines 2 CD-roms, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Administratie Economie Afdeling Natuurlijke Rijkdommen.
Ecopower, 2005, Windturbines in Eeklo, http://www.ecopower.be/0408Prospectus.pdf, Datum laatste raadpleging: 20-05-2006.
European WindEnergy Association, Wind power economics Wind energy costs Investment factors,
2003,
http://www.ewea.org/fileadmin/ewea_documents/documents/publications/factsheets/factsheet _economy2.pdf, Datum laatste raadpleging: 20-05-2006.
European
WindEnergy
Association,
Windenergy:
the
facts,
2005,
http://www.ewea.org/fileadmin/ewea_documents/documents/publications/WETF/WETF.pdf, Datum laatste raadpleging: 20-05-2006.
European WindEnergy Association, Wind power installed in Europe by end of 2004 (cumulative),
2005,
http://www.ewea.org/fileadmin/ewea_documents/documents/graphs_maps_tables/europe_dat a_05_final.pdf, Datum laatste raadpleging: 20-05-2006.
Geo-Vlaanderen,
Vogelatlas,
2006,
http://geo-vlaanderen.gisvlaanderen.be/geo-
vlaanderen/vogelatlas/#, Datum laatste raadpleging: 20-05-2006.
Geo-Vlaanderen,
IKONOS-satellietbeelden,
2006,
http://geo-vlaanderen.agiv.be/geo-
vlaanderen/IKONOS/, Datum laatste raadpleging: 20-05-2006.
91
Geo-Vlaanderen,
Landschapsatlas,
2006,
http://geo-vlaanderen.agiv.be/geo-
vlaanderen/landschapsatlas, Datum laatste raadpleging: 20-05-2006.Ecopower, prospectus
Global Wind Energy Council, Windforce 12 A blueprint to achieve 12 % of the world’s electricity
from
wind
power
by
2020,
2005,
http://www.ewea.org/fileadmin/ewea_documents/documents/publications/WF12/wf122005.pdf, Datum laatste raadpleging 20-05-2006.
International
Energy
Association,
Renewable
energy,
2002,
http://www.iea.org/textbase/papers/2002/renewable.pdf, Datum laatste raadpleging: 20-052006.
Ministerie
van
de
Vlaamse
Gemeenschap,
2005,
Windenergie
in
Vlaanderen,
http://www2.vlaanderen.be/ned/sites/economie/energiesparen/doc/brochure_wind.pdf, Datum laatste raadpleging: 20-05-2006.
Van Craenenbroeck, 2005, Groenestroomproductie in Vlaanderen, s.l.
Vandermaelen, Ph., Topografische kaart Lennik, 1885
Vlaamse overheid, 2000, Omzendbrief EME/2000.01 Afwegingskader en randvoorwaarden voor de inplanting van windturbines, www.ecopower.be/Omzendbrief%20wind.doc, Datum laatste raadpleging: 20-05-2006.
Windenergie in het Meetjesland, 2003, www.meetjesland.be/PDF/Regionale%20visievermres.pdf, Datum laatste raadpleging: 20-052006.
92