Haagsch Maandblad J U L I 1926 Deel VI. No. 1
BELGIË EN WIJi) DOOR
Mr. Dr. J. H. W . Q. T E R S P I L L
„Erkend moet intusschen worden dat juist in den allerlaatsten tijd er van Belgische zijde neiging schijnt te bestaan om de besprekingen te hervatten in dien geest, dat het Wielingengeval voorloopig wordt gelaten voor wat het is." Reeds hadden, toen deze woorden geschreven werden, persoonlijke ontmoetingen plaats gehad tusschen den Belgischen en den Nederlandschen Minister van Buitenlandsche Zaken, in den zomer van 1921 te Luzern, in April 1922 te Genua. Reeds had, ten slotte, in het voorjaar van 1924 de Belgische regeering te kennen gegeven dat zij bereid was het geschil over de Wielingen te laten rusten en tot onderteekening der verdragen over te gaan. Dit geschil over de souvereiniteit op de WieHngen is ouder dan de Belgische, en zelfs dan de Nederlandsche natie. Het is een kostbaar erfstuk afkomstig van de Vlaamscbe en Hollandsche graven. Het geeft, een paar malen per eeuw, aanleiding tot ontplooiing van veel diplomatiek vernuft en historische geleerdheid, en het is praktisch van geringe beteekenis. Het blijft een vraagstuk, tot genoegen van de geslachten die na ons komen. Maar dat besluit der Belgische Regeering om het geschil te laten zooals het was, had even ver strekkende beteekenis als de plotselinge wending waarmede zij het, 21 Mei 1920, op den voorgrond stelde. Immers de werkelijke reden van het afbreken der onderhandelingen was dat België ten slotte niet tevreden wilde zijn met de haar opgelegde beperking, volgens welke ten aanzien van territoriaal bezit of souvereiniteitsrechten de regeling van 1839 tusschen beide landen ongewijzigd moest blijven. Zelfs een zoo vurig begeerde toezegging van onzen kant omtrent een militair verbond of althans militaire samenwerking voor de verdediging van Limburg had België niet kunnen verkrijgen. O Zie het artikel onder hetzelfde opschrift in dit Maaodlblad, Juni 1924.
4
HAAGSCH MAANDBLAD
Het Wielingen-incident was dus een voorwendsel, een poging om tegenover datgene wat naar Nederlandsche opvatting onherroepelijk vast stond, te reageeren. Het berusten, twee jaar later, in het openblijven dezer controverse beteekende een berusting die veel verder ging: het was inderdaad een definitief aanvaarden van de grondslagen der scheiding van 1839 en de aanloop tot een nieuwe orienteering van de Belgische politiek. De gevolgen der fout om zich door een militair verdrag al te eenzijdig aan Frankrijk te binden, de mislukte poging om in Londen een tegenwicht te hebben waardoor België tusschen de groote mogendheden zou kunnen bemiddelen, misschien wel arbitreeren, de lasten der Roerbezetting, het doelloos voortgesleept worden van de eene Europeesche conferentie naar de andere, hadden België het noodige geleerd. Om van den slag dien Frankrijk aan eigen macht, welvaart en prestige toebracht door de overwinning der radicale elementen bij de verkiezingen op 11 Mei 1924, niet te spreken. Nood leerde bidden. België zag in, dat voor zijn toekomst als zelfstandigen staat een goede verstandhouding met Nederland, zoo mogelijk op den duur een hartelijke samenwerking, een eerste vereischte was. Het aanvaardde dus ten slotte het sinds vier jaar gereed liggende ontwerp-tractaat, dat uitsluitend economische voordeden bood. Van een agressieve politiek, gericht tegen Nederland's gebied en zijn politieke en militaire zelfstandigheid, deed het daarmede afstand. Te onzent heeft men, in die vier jaren, gedaan wat gedaan moest worden. België, zoolang het leed aan politieke congestie, laten wat het was. Vertrouwen, dat de achtereenvolgende politieke douches het zouden brengen de noodige ervaring en inzicht in het noodzakelijke. Open houden der gelegenheid tot toetreding tot het reeds in al zijn onderdeelen vastgesteld tractaat, en daarmede de mogelijkheid van toenadering, samenwerking en de voor beide landen zoowel als voor Europa wenschelijke politieke oriënteering. De inhoud van het tractaat was hier te lande bekend. Aan volksvertegenwoordiging en pers was daarvan — althans in hoofdzaken — bij verschillende gelegenheden mededeeling gedaan. Vijf jaar lang, tot geruimen tijd na de ratificatie van 3 April 1925, is in Nederland geen stem van beteekenis tegen de algemeene strekking of tegen de voornaamste bepalingen van economischen aard opgegaan. Eerst na de indiening van het wetsontwerp tot goedkeuring door de Staten-Generaal is de agitatie begonnen. Over de werkelijke motieven voor die campagne in enkele, betrekkelijke kleine kringen, zal aanstonds nog iets te zeggen zijn. Voorloopig kan volstaan worden met de opmerking dat de tamelijk groote aanhang, door voortdurende agitatie verkregen, opnieuw getuigt van den uiterst geringen politieken zin in het Nederlandsche volk. Zeker, nergens ter wereld is inzicht in vraagstukken van buitenlandsch beleid gemeengoed der zoogenaamd beschaafde kringen, laat staan van de massa. E n in geen enkel
BELGIË EN WIJ
5
opzicht werkt democratie zoo vernietigend, als wanneer zij, in haar aanmatigende onkunde en vereering voor leuzen zich met internationale politiek bemoeiend, zoowel de veiligheid van eigen land als den algemeenen vrede in gevaar brengt. Natuurlijk met de beste bedoelingen: onbekwaamheid die rampen sticht is altijd edelaardig van inborst. Maar nergens wellicht is de zucht voor werkelijkheid zoo gering, de afleiding uit zelfgemaakte ethische of religieuse of logische principes zoo groot, de zin voor louter juridische constructie zoo sterk, de wetenschappelijk-economische pedanterie zoo machtig, als in de hoog en algemeen ontwikkelde Nederlandsche burgerij. Van dezen helaas al te nationalen geest was het Voorloopig Verslag der Tweede Kamer een treffend getuigenis. Natuurlijk, een gezonde critiek op bijzonderheden is in zoo'n geval recht en pHcht, te meer als deze economisch van niet geringe beteekenis kunnen zijn. Zelfs kan eenige tegenspraak, een poging om tegenover het buitenland het eigen diplomatiek succes niet te zeer te doen uitschijnen, een zaak zijn van wijs beleid. Maar hier werd, naast spitsvondige juristerij, alle kracht besteed aan de politiek van den kruidenier: hoeveel in geldswaarde geven zij, wat moeten wij geven? Met moeite ontdekt men in het geheele stuk enkele uitingen, die getuigen van inzicht zoowel in het algemeene politieke perspectief als in de noodzakelijkheid om de historische lijn door te trekken welke met het tractaat van 1839 gegeven was, en waaraan ons te m o g e n houden voor ons de beteekenis had eener diplomatieke overwinning van de eerste grootte. Het is misschien gelukkig dat, mede ten gevolge van de langdurige ministercrisis en nader overleg met België, het regeeringsantwoord zoo lang uitbleef. Zoo kon het stroovuur der verontwaardiging grootendeels uitbranden. Zoo kreeg ook de Nederlandsche nuchterheid den tijd om door de dikke deklaag van schoolgeleerdheid, principieele betweterij en aanbidding van deskundigheden, heen te breken. Hoe nu? Waren mannen als Van Karnebeek, Struycken, Colijn, dan idioten? Het altijd durend geschrijf in kranten en brochures, het onafgebroken stemming maken in vergaderingen, begon te vervelen; te meer naarmate de toenemende felheid der agitatie haar onkunde en het bestaan van nevenbedoelingen begon te verraden. De Memorie van Antwoord vond een publiek rijp voor bekeering. Zij verdient het ten volle. Niet alleen om het belang der zaak. Zelfs indien — hetgeen mij thans in hooge mate onwaarschijnlijk lijkt — het wetsvoorstel tot goedkeuring van dit tractaat verworpen zou worden, zal dit staatsstuk een der beste documenten blijven uit Nederlands politieke geschiedenis: uitmuntend door klaar betoog, soberen stijl, logische indeeling en overzichtelijkheid van de stof, maar bovenal door historischen zin en een inzicht in internationale verhoudingen dat, vereenigd met een groot verstand en in staatszaken geërfde traditie, alleen warme vaderlands-
6
HAAGSCH MAANDBLAD
liefde geven kan. Voor velen die, juist krachtens een oprechten nationalen zin, aan den afkeer in het nationale onderbewustzijn om aan de Belgen iets van beteekenis toe te staan uiting gaven, was deze memorie een openbaring. Anderen, die in de eerste plaats op het belang van vreemde naties, óf op eigen beurs, of op beide bedacht zijn, brengt het stuk en zijn succes tot een razernij, welke domheden doet begaan. Ook geen geringe verdienste! *
*
Hetgeen bij de bestrijding van het tractaat het meest trof, was de miskenning van historische noodzakelijkheid. De bestrijders redeneerden, alsof er onzerzijds tegenover België geen enkele verplichting bestond, zoodat iedere tegemoetkoming onzerzijds aan Belgische wenschen beschouwd moest worden als een gift, waar een volkomen gelijkwaardige concessie tegenover moest staan. Maar zoo was de zaak niet. Krachtens de tractaten van 1839 die de scheiding tusschen België en ons en de gevolgen daarvan regelden, had België rechten. Het had recht op vrije doorvaart over de Schelde, op directe verbinding van Antwerpen met de zee ongestoord door Nederlandsch douane-onderzoek, op eigen beloodsing en matige loodsgelden, op betonning en onderhoud van het vaarwater krachtens gemeenschappelijk toezicht, op een blijvende goede verbinding te water tusschen Schelde en Rijn, op Nederlands medewerking voor een kanaalverbinding over Nederlandsch grondgebied van Antwerpen naar de Roer (later bij onderling goedvinden vervangen door een spoorweg). Men kan deze voorwaarden, ons door de groote mogendheden opgelegd, hard of men kan ze redelijk vinden. Maar geen Nederlander mag vergeten dat alleen op die voorwaarden Zeeuwsch-Vlaanderen en het toenmalige hertogdom Limburg voor ons behouden bleven. En evenmin mogen degenen die in 1919 en 1920 over België's pogingen om in het statuut van Zeeuwsch-Vlaanderen en Limburg verandering te brengen zich bijzonder zenuwachtig maakten, uit het oog verliezen dat juist tot afwending van dit gevaar een ruime uitleg en zelfs een tegemoetkoming in zake de economische regeling van 1839 geboden was. De tijd dat wij feitelijk en rechtens (krachtens de artikelen XIV en XV van het vredesverdrag van Munster van 1648) Antwerpen's toegang naar zee konden sluiten en het verkeer op de andere Vlaamsche kusthavens belemmeren, komt niet meer terug. Het kortzichtig handelsegoïsme van onze Amsterdamsche kooplieden heeft aan de RepubUek kwaad genoeg gedaan. Laten wij oppassen dat een even kortzichtig eigenbelang van Rotterdam, hoezeer ook verklaarbaar en tot op zekere hoogte verschoonbaar, Nederland's politieke toekomst niet opnieuw bederft. „Het probleem, waarom het bij de herziening ging, was in den grond der zaak een probleem van territonalen aard in verband met de onderlinge ligging der
BELGIË EN WIJ beide landen. Dit probleem is niet weg te nemen, want de historische gebiedsindeeling waarmede het samenhangt, ligt voorgoed vast. De moeilijkheden evenwel die daaruit voortspruiten, kunnen met inachtneming van de rechten en belangen van beide partijen, door onderlinge regeling en overleg worden ondervangen. Geschiedt dit niet, dan kunnen dergelijke problemen voor de verstandhouding tusschen Staten een struikelblok worden en gevaar opleveren. De geschiedenis van Europa is op dit stuk leerzaam" (M. V. A., blz. 4). Het nieuwe tractaat is voor België zeer voordeelig, de Memorie van Antwoord komt er rond voor uit. Maar geeft het veel meer dan, op den grondslag van bestaande verdragen en territoriale indeeling en in verband met de ontwikkeKng der techniek van scheepvaart en handelsverkeer, België redelijkerwijs kan verkrachten? De vraag zóó stellen beteekent mijns inziens haar ontkennend beantwoorden. W a t de Schelde betreft staat voorop, dat Nederland zijn volledige medewerking toezegt om die rivier te doen beantwoorden aan de toenemende behoeften der scheepvaart. Niet in dien zin, dat daarmede als het ware een blanco wissel wordt geteekend' maar wel zóó dat loyale medewerking dezerzijds verzekerd blijft.' Het reeds bestaande gemeenschappelijk toezicht wordt uitgebouwd tot een vaste gemengde beheerscommissie, welker bevoegdheid evenwel tot de doorgaande vaart beperkt blijft en v/elker besluiten de goedkeuring van beide regeeringen behoeven. Nieuw IS de arbitrage ingeval beide regeeringen het niet eens kunnen T-/orden. Daartegen hebben zich heel wat stemmen verheven, natuurlijk het meest stemmen van degenen die tegen uitgaven voor een behoorlijke defensie blijken te zijn, en geregeld met Volkenbond, ontwapening en algem.eene, Uefst verplichte, arbitrage uit dwepen gaan. Arbitrage, het bij voorbaat zich onderwerpen door een souvereinen staat aan den wil of het inzicht van eenige bmtenlandsche professors, is zelden aanbevelenswaardig, op zijn best soms een gelegenheid om van een geschil dat de verdere poUtiek dreigt te bederven met behoud van eenig prestige af te komen. Dat, bij een dergelijke eindbeslissing over het Schelderegiem, m de eerste plaats op het belang van het rivierverkeer zal worden gelet, is overeenkomstig den tekst van het verdrag en ligt m den aard der dingen. Doen wij zelf voor Waterweg of Noordzeekanaal anders? Maar volkomen ongegrond was de bev>rering dat ïeder Nederlandsch oeverbelang aan het Belgische rivierbelang onvoorwaardelijk zou moeten worden opgeofferd — hetgeen trouwens bij het Protocol (waarover nader) nog is verduidelijkt De regeling van het loodswezen maakt een einde aan de concurrentie tusschen Belgische en Nederlandsche loodsen, die verbittering wekt en aan beide staten noodeloos geld kost. De verdeeling m dier voege dat Nederiand de Deurlo en het Oostgat, België de Wiehngen zal bedienen, is rationeel. Dat dientengevolge.
8
HAAGSCH MAANDBLAD
zoolang de tegenwoordige bruikbaarheid der vaarwaters dezelfde blijft, België het grootste deel der belootsing zal krijgen, Ugt voor de hand. Het had dit reeds, rechtens uit kracht van de reeds bestaande verdragen, in feite omdat nu eenmaal het overgroote deel van de Scheldevaart doorvaart van of naar Antwerpen is, zoodat de reederij aan een Belgischen loods ook op het Nederlandsche traject de voorkeur placht te geven. Visitatie en aanhouding op de Nederlandsche Schelde van schepen in doorgaande vaart (alleen van deze) worden door het nieuwe tractaat geheel uitgesloten. Ten aanzien van aanhouding en onderzoek voor fiscale en sanitaire doeleinden (douane en quarantaine) is dit overeenkomstig de reeds geldende regeling. De uitbreiding betreft dus het verbod van privaatrechtelijk beslag, alsmede de mogelijkheid tot handhaving der poUtievoorschriften op ons waterterritoir, als daartoe in laatste instantie dwang tegen een schip noodig is. Deze verruiming is inderdaad niet onbedenkelijk. De mogelijkheid dat Nederlandsche burgers wiei schepen op onze Schelde zijn aangevaren, dat zelfs de Nederlandsche Staat wiens werken door doorvarende schepen wederrechtelijk beschadigd zijn, niet de noodige conservatoire maatregelen kunnen nemen ten einde zeker te zijn van hun verhaal, is een ernstig nadeel. Want, met de mogelijkheid tot beslag en dus tot zekerheidsstelling, wordt praktisch tevens van de competentie van den Nederlandschen rechter tot berechting der op ons gebied plaats gehad hebbende aanvaringen afstand gedaan. Evenzeer bedenkelijk is dat een buitenlandsch schip in doorvaart, bij klaarblijkelijken onwil om zich naar onze reglementen en voorschriften van rivierpolitie te gedragen, daartoe niet zal kunnen worden gedwongen op de eenige manier die effectief is, dat is door aanhouding. De Memorie van Antwoord is, bij al haar voortreffelijkheid, op dit punt zwak. Zeker, men kan toegeven dat een privaatrechtelijk beslag niet zoo heel dikwijls voorkomt (en dan reeds onder de bestaande regeling tot diplomatieke wrijving aanleiding placht te geven), dat ook zonder veel aanhouding of machtsvertoon het met de handhaving der rivierpoUtie op Nederlandsch gebied wel los liep. Maar heel wat meer dan praktische, heeft het door niets te belemmeren doorvaartrecht principieele beteekenis, namelijk van het prijsgeven van souvereine rechten onzerzijds. Het is van te meer beteekenis omdat in andere opzichten — in het aanvaarden door Nederland zelf als een op Nederland alléén rustende verplichting tot onderhoud van het nationale vaarwater — terecht zoo angstvallig een prijsgeven van eigen hoogheidsrechten vermeden is. Over het kanaal Schelde-Maas-Rijn, met kruising van en aansluiting op de Maas ter hoogte van Venlo, behoeft weinig gezegd te worden. Dit is inderdaad aan Belgié een geheel onverplichte concessie die zelfs met de ruimste uitlegging der regeling van 1839 niet meer kon worden gevorderd: immers in ruil voor
BEIJGIE E N
WIJ
9
het tot stand komen der spoorwegverbinding naar Antwerpen over Weert had België in 1873 van deze verbinding te water afstand gedaan. Principieel ondervindt deze zaak weimg tegenstand W a n t vooreerst is het zeer de vraag of, gelet op de zeer hooge kosten tegenover de betrekkelijke waarde van een kanaal met zoo groote niveauverschillen, België ooit op het tot stand komen van deze waterverbinding zal aandringen, als het eenmaal een iets langer, maar zooveel doelmatiger verbinding met den Rijn door het Moerdijkkanaal heeft. Vervolgens zou, voor het Oosten van ons eigen land, die aanleg en de daarmede samenhangende aansluiting op het Belgische kanalennet zoowel als de verbinding naar den Beneden-Rijn veel voordeelen opleveren. Treffend is in de Memorie van Toelichting de herinnering hoe reeds op 20 December 1912 de toenmaUge minister van Waterstaat Regout zich op het standpunt stelde dat het niet aangaat de geografische ligging van ons Limburg te gebruiken om België den weg af te snijden. E n nog zwaarder weegt het staatkundig inzicht. „Bij de onderhandeUngen is gebleken, in welke mate in het feit dat Limburg Nederlandsch territoir is, een bedreiging werd gezien van de Belgische veiUgheid. Het is duidelijk, dat het geen verstandige politiek kan zijn van Limburg een economische barrière en ook in dit opzicht een struikelblok te maken. Hoe belangrijk commercieele overwegingen ook mogen zijn, bij een staatkundig probleem als het onderwerpelijke doen zich nog andere overwegingen gelden, waarmede valt rekening te houden." (M. V. A., blz. 24.). Zuiver zakelijk vindt het verzet tegen het tractaat hier te lande natuurlijk zijn voornaamste grond in het groote geprojecteerde kanaal van Antwerpen naar den Moerdijk. Dat dit verzet zich overwegend in Rotterdam (voor een deel ook in Amsterdam) concentreert, getuigt wellicht niet van een breeden kijk op Nederland's belang, zijn buitenlandsche politiek en zelfs op ruimere mogelijkheden voor zijn economische toekomst, maar het is menschelijk en begrijpelijk. Het is een erfelijke belasting van onze historie dat Nederlandsche kooplieden geneigd waren bij een — veelal vermeend — oogenblikkelijk gewin de nationale, zelfs de duurzamer economische belangen achter te stellen. De geschiedenis der RepubUek is een waarschuwend voorbeeld. Niet minder leerzaam zijn de beschouwingen waartoe de regeling van 1839, met de uitvoeringsverdragen van 1839, 1842 en 1843 aanleiding hebben gegeven. Moest men Nederlandsche handelskringen gelooven, dan waren destijds door de verdragen met België onze havens tot verzanding gedoemd, de Nederlandsche handel ten doode opgeschreven. Men kan zich formeel op het standpunt stellen, dat volgens 1839 België recht heeft op behoud van de bestaande verbindingen te water met den Rijn, of, bij het wegvallen daarvan, op vervanging van deze door precies even deugdelijke. Een dergelijke uitlegging
10
HAAQSCH MAANDBLAD
wordt echter, bij de ontwikkeUng der scheepvaart en de hoogere technische vereischten die deze stellen moet, letterknechterij Naar den geest brengt de tusschen België en ons bestaande rechtsverhouding mede, dat Antwerpen over ons land naar den Rijn kan komen op een wijze, die aan redelijke eischen overeenkomstig den omvang en de moderne eischen van binnenscheepvaart beantwoordt. Waarbij niet vergeten moet worden, vooreerst dat de thans voorgestelde regeling er een is, waardoor bij onderling goedvinden met België de omvang onzer verplichtingen is vastgelegd en begrensd, vervolgens dat België zelf den aanleg van het kanaal voor het overgroote deel zal moeten betalen. Ongetwijfeld zal de aanleg van dit kanaal een groot voordeel voor Antwerpen zijn. Zoo ooit echter de bekende commercieele aard der Nederlanders om veel te vragen en weinig te willen geven bedenkelijk is, dan in dit geval. Want het is niet waar dat voordeel voor Antwerpen moet beteekenen een gelijke mate van nadeel voor Rotterdam. Veel grooter is de waarschijnlijkheid dat bij een steeds intensiever verkeer met het achterland van Europa Antwerpen wmt, maar Rotterdam óók: beide waarschijnlijk ten'koste ^^^^'^i-^^''^^ ^" Fransche havens. Een der gelukkigste plaatsen m de Memorie van Antwoord is die waar zij ons Amsterdam, Rotterdam en Antwerpen, trits van groote havens aan RiinMaas- en Soheldedelta, als een geografische eenheid doet zien Niet in een onderimge concurrentie die leidt tot afgunst en het elkander vhegen afvangen ligt de toekomst. Goede verstandhouding zoo mogelijk samenwerking en zelfs gemeenschappelijk overleg tegenover een achterland dat door die delta bediend worden m o e t , openen een heel wat beter vooruitzicht dan dat onderimge naijver tot machteloosheid doemt en elk der belanghebbenden als deemoedig klantje van dat achterland afhankelijk maakt. Antwerpen zoowel als Rotterdam zullen hebben te waken dat ZIJ baas blijven in eigen huis, dat niet de eigen handel degradeert tot agentuur of matig betaald kruierschap van buitenlandsche concerns. De waan, dat het voor het verkeer naar midden-Europa en m het bijzonder naar den Rijn een geografisch monopolie heeft tot exploitatie waarvan het zich kan beperken, beteekent voor Rotterdam te eeniger tijd het einde. Doorvoer kan het meer en voordeeliger voor zich zelf — dat is voor Nederlanders — krijgen, naarmate het onafhankelijker is. Die onafhankelijkheid IS te bereiken — de besten in Rotterdam weten het zeer goed — door meer eigen handel met de haven als stapelplaats, door meer stukgoedverkeer, door vermeerdering van industrieele productie voor de zeer onvoldoende uitvrachten. Daartoe zijn noodig meer inspanning, minder plaatskosten, grooter kapitaal en gematigde eischen wat betreft winst en loonen. Daaraan kan ook bevorderlijk zijn een verhoogde productie der Nederlandsche industrie, indien onvermijdelijk — schrikt niet, o Rotterdammers! — met eenige bescherming. Maar, door middel van Nederland's Hgging willen
BELGIË EN WIJ
11
zorgen dat Antwerpen iets n i e t krijgt is een kortzichtigheid waarvan wij eeuwen lang de ellende hebben leeren kennen, en in internationale politiek beteekent het a s k i n g f o r t r o u b l e . Of het kanaal, een voordeel voor Antwerpen, zelfs in geringe mate een nadeel voor Rotterdam zal zijn, is inderdaad zeer twijfelachtig. Tegen de voordeelen die Rotterdam door zijn natuurlijke ligging heeft zal Antwerpen, vooral wat betreft massavervoer van bulkgoederen, nooit op kunnen. Maar wel is het zeer denkbaar dat deze nieuwe waterweg voor Nederland groote voordeelen zou bieden: grootere vrijheid ten aanzien van regeling of af damming van Zeeuwsche stroomen die thans voor België open moeten blijven, aftakking van een zijkanaal naar de Schelde dat Zeeuwsch-Vlaanderen dichter bij Nederland brengt en aan onze binnenvaart over Terneuzen toegang tot West-Vlaanderen en Noord-Frankrijk geeft, de vestiging van een industrie in West-Brabant langs het kanaal, de verbeterde afwatering. Veel daarvan zal ook aan Rotterdam direct ten goede komen. E n dan, zooals de Memorie van Antwoord fijntjes opmerkt, de belangen onzer havens, hoe gewichtig ook, zijn niet uitsluitend die van het geheele vaderland. Het is niet mogelijk en ook niet de bedoeling in dit bestek alle détails uit het verdrag te behandelen. Zelfs een poging om de Memorie van Antwoord, zij het verkort, weer te geven is onuitvoerbaar. Voldoende zij het voor dit stuk de hoog noodige belangstelling te wekken, en geëischt mag worden dat ieder die deze Memorie en alle op het tractaat betrekking hebbende stukken niet nauwgezet heeft gelezen, zich van oordeelen, veroordeelen, agitatie en luisteren naar agitators onthoude. Er zijn, bij de bestrijding, heel wat spijkers op laag water gezocht. Er was critiek die berustte op volslagen onkunde (vooral omtrent den bestaanden wettelijken toestand krachtens de regeling van 1839) of zelfs op verkeerd lezen (bijvoorbeeld de verwarring tusschen onze plichten tot onderhoud van de Schelde in den tegenwoordigen toestand en onze bereidverklaring om eventueel krachtens nader overleg mede te werken aan verbetering). Er waren spitsvondige opmerkingen, uit een oogpunt van tekstcritiek verklaarbaar, maar ongegrond voor dengene die diplomatieke stukken anders leest dan advocaten-contracten. Doch ook dan bleven enkele bezwaren over die, al waren ze minder gewichtig dan zij in het oog van de bestrijders moesten zijn, toch bij strenge opvatting voor ons noodeloos bezwarend leken. Mede ten gevolge van de langdurige regeeringscrisis was er tot nadere bespreking van onze Regeering met de Belgische ruimschoots gelegenheid. De vrucht daarvan was een additioneel protocol, waarbij veel twijfelachtigs verduidelijkt, oneffenheden gladgestreken, enkele onbillijkheden tegenover ons weggenomen worden. De voornaamste verbeteringen zijn: dat bij arbitrage over Scheldeverbetering, al is de scheepvaart een belang van de eerste grootte, ook op de veiligheid van het oevergebied en op behoorlijke waterloozing zal moeten worden
12
HAAGSCH MAANDBLAD
gelet; dat Nederlands verplichting tot onderhoud van de Schelde beperkt wordt tot een jaarlijksch gemiddelde aan baggerwerk van 15.000.000 M''., dat de kostbare sleepdienst, die België thans tusschen Antwerpen en den Rijn verschaft, niet op andere vaarwaters zal worden uitgebreid en na het tot stand komen van het Schelde-Moerdijkkanaal zal vervallen, dat over aanleg of verbreeding van kanalen in Oost-België nader overleg zal worden gepleegd indien daardoor de aan Nederland toegekende hoeveelheden water onvoldoend-e zouden worden. Van niet minder belang is de toezegging van steun in de Rijnvaart-commissie door België aan ons gedaan, om van de bekende surtaxes d'entrepôt in de haven van Straatsburg ook voor Rotterdam vrijstelling of afschaffing te verkrijgen. Veelzeggend is ook het voornemen van België (al behoorde deze materie niet tot den inhoud van het tractaat) om, zooals vóór den oorlog, Terneuzen wat betreft de spoorwegtarieven op gelijken voet met Antwerpen te behandelen. De daarvoor noodige voorschriften liggen reeds geruimen tijd te Brussel gereed en de afkondiging daarvan is alleen vertraagd door het verzet, hetwelk het verdrag in de Nederlandsche pers heeft ontmoet. „Het is te betreuren, doch de Belgische Regeering nauwelijks euvel te duiden, dat deze onder deze omstandigheden niet door een financieel offer harerzijds op de bekrachtiging van het verdrag wenscht vooruit te loopen." (M. v. A., blz. 29.). Het lesje is verdiend. Met dat al, den bestrijders te goeder trouw kunnen de winsten in het protocol en daarbuiten bevrediging geven. Inderdaad hebben zij dit reeds ook gedaan. E n die bevrediging is in zoover gerechtvaardigd dat, al bekeken zij het geheele vraagstuk van onze economische verhouding tot België van den kleinen kant, en dal van de politieke verhouding in 't geheel niet, ook die kleinere bezwaren gewichtig genoeg waren om de aanvullingen en verbeteringen als een succes van hun bestrijding te kunnen beschouwen. * * België en wij. Het tractaat dat de beginselen der scheiding van 1839 aan de gewijzigde politieke, economische en technische verhoudingen moet aanpassen, heeft ook een grooten kant. Nederlandsche bijziendheid dreigde dien te miskennen. Europa, na den oorlog, is doodop. Beangstigend is de toeneming der bevolking, de middelen van bestaan verminderen, de financiën zijn in wanorde, een corrupte democratie belet nagenoeg overal nationale spankracht en verhindert economische reconstructie. In het Oosten en in de tropen wordt het gezag van den Europeaan stelselmatig ondermijnd. De beschikking over levensmiddelen en grondstoffen zonder welke Europa tot uitsterven gedoemd is, loopt gevaar; den Europeeschen import van afgewerkte producten tracht de Aziaat door eigen fabricage te vervangen.
BELGIi; EN WIJ
13
Nog grooter is de bedreiging aan den anderen kant der wereld. Noord-Amerika, opgefokt uit elementen die niet precies gerecruteerd werden uit oud-Europa's vlekkeloos patriciaat, is na den oorlog oppermachtig. Onverschillig voor en onbekwaam tot een werkelijke beschaving, ziet het geen andere belangen dat de materieele. Het verbruikt, neen het verspilt ongeveer twee derden der beschikbare grondstoffen. Het eischt beschikking over die grondstoffen, in het Oosten en de tropen, ten koste van Europa's levensbelangen, onder bedreiging ze anders te zullen nemen. Na den oorlog oppermachtig geworden, slaat het tegen Engeland een hoogen toon aan over rubber, tegen alle landen over petroleum, fabriceert in opiumconferenties grieven tegen Nederland (speculatie op de puriteinsche braafheid die als politieke hefboom moet dienen) om daaraan op den gewenschten tijd eischen te ontïeenen. Het sluit door vrijwel prohibitieve tarieven of door chicanes de Europeesche industrie uit van zijn markten, het eischt daarentegen onbeperkten afzet van zijn fabrikaten in Europa, waar het door brute kapitaalkracht ondernemer en arbeider onderbiedt. Het maakt aanspraak, terwille van zijn drankwetgeving, op heerschappij over vreemde koopvaardijschepen ver buiten zijn kustlijn. Het eischt van het arme Europa betaling, zooveel en zoo volledig als het kan voor wat dit aan offers in goed en bloed aan Amerika bespaarde, maar sluit tegelijk zijn deuren voor Europeesche producten en Europeesche arbeidskracht, waarmede betaling alleen mogelijk zou zijn. Het staat vooraan in de huichelachtige propaganda voor wereldvrede en ontwapening, maar wil zelfs een schijn van solidariteit met Europa als lid van den Volkenbond niet dulden, eischte en verkreeg op de conferentie van Washington recht op een slagvloot, gelijk aan die van Engeland. Zijn aanmatiging en laatdunkendheid tegenover Europa's tradities, politiek en waarachtige cultuur worden onverdragelij k. Nood zal leeren bidden, ook het oude Europa dat eeuwen lang in tegenstellingen leefde. Meer eenheid en samenhang, een gemeenschappelijk front tegen de industrieele en commercieele barbaarschheid, is onvermijdelijk. Maar ter bereiking van dat doel wil Europa de hegemonie van één staat niet verdragen: daartegen heeft het gevochten, in den angst daarvoor is het na den oorlog van de ecne conferentie in de andere gesukkeld. Alleen een goede verstandhouding tusschen de Europeesche staten, afbakening van ieders rechten en sferen van invloed krachtens onderlinge regeling, kan de mogelijkheid scheppen van Europa's zelfbehoud. De geest van Locarno is een zeer goede, maar, alle pacifistisch idealisme ten spijt, een zeer strijdbare geest. Sedert in 843 te Verdun het onmetelijke Frankenrijk tusschen drie afstammelingen van Karel den Groote verdeeld werd, is om het bezit van de middelmoot, van Antwerpen en Rotterdam tot Milaan en Toscane, bloed vergoten. Voor het eerst is thans, uitsluitend bij gemeen-
14
HAAGSCH MAANDBLAD
schappelijk overleg, van een zeer belangrijk deel uit die moot door een der kampioenen vrijwillig afstand gedaan. Een miilpaal m de geschiedenis. W a t redelijk is, wordt werkelijk. De toenadering tusschen Frankrijk en Duitschland is een feit. Van Fransche zijde wordt zy bevorderd door een radicale regeering die, getrouw aan tradities van Jacobinisme en romantiek, in Engeland weinig vertrouwen stelt, in midden-Europa zoowel veUigheid als cultureele expansie zoekt. In Duitschland is men geneigd te berusten in het verlies van een gebied dat door zijn tradities, vooral door de groote mannen die het voortbracht, een stuk van Frankrijk's ziel IS geworden; daarbij is de berekening dat een bemiddeling waardoor het Aziatische Rusland aan de gemeenschappelijke Europeesche poliüek gebonden wordt aan Duitschlands positie in de eerste plaats ten goede zal komen, het in de organisatie der gemeenschappeUjke beheersching door Europa van het Oosten een plaats op den eersten rang zal verzekeren. Nood leert bidden. Meer nog dan de regeeringen zelf, zijn het de volken of althans volksgroepen die streven naar toenadering en overleg. Zelfs de diplomatieke evoluties der sociaal-democratische partijen ,zijn van beteekenis. Van veel grooter belang zijn de produceerende krachten in de naties. Reeds in 1920 was hersteld een kaHsyndicaat, waardoor de belangen der mijnen in f-? ""-^/^'^S'^he" Elzas en die van de Duitsche synthetische stikstoffabncage tot een macht verbonden zijn. Een bespreking over verdeehng van afzetgebied en samenwerking bij productie tusschen Fransche en Duitsche ijzerindustrieelen is op Luxemburg s onzijdig gebied aan den gang. Prijsafspraken en regeling van scheepvaartbelangen, voor zoover zij er niet reeds zijn, zullen niet te lang op zich laten wachten. De geest van Locarno. Hij is onvermijdelijk, immers noodzakelijk, wil het oude Europa zich handhaven tegen de bedreiging van West en van Oost. Geen hegemonie van één, doch verstand houding en samenwerking tusschen de machtigen. Een gekartelleerde hegemonie dus. Zijn w i j daarmede beter af? Een groot belang is Europa. Voor ons is er een dat hooger staat: Nederland. E r is alles vóór te zeggen dat de Yankee-farmer zijn stikstoffen duur betaalt, dat doelmatiger en goedkooper Europeesche producten ten koste van Amerika markten behouden of zelfs veroveren, dat samenwerking in vervoer en verbetering van verkeersmiddelen de concurrentiemogelijkheden tegenover andere werelddeelen verhoogen. Maar een gekartelleerde hegemonie heeft in de eerste plaats dit gevolg, dat zoolang men de grooten met geheel aan kan of aan durft, men met uitbuiting van de kleintjes begint. Is het gewenscht dat onze boeren de onmisbare stikstoffen ie duur betalen? Moet onze prijs voor kolen en bewerkt ijzer opgezet of gedumpt worden, al naar gelang inter-
BELGIË EN WIJ
15
nationale syndicaten het noodig oordeelen van ons een extra heffing te vorderen dan wel onze eigen industrie het leven onmogelijk te maken? Zullen wij, na versperring der Amerikaansche en ontreddering der Oostersche markten, nog eens de kosten van een Europeeschen vrede betalen doordat overal onze export op de tariefmuren der groote landen stuit? Zullen, ook in Europa, onze voortbrengselen van landbouw, tuinbouw en kweekerij blijvend worden geweerd, nu eens om fiscale redenen, dan weer met sanitaire chicanes? Mag straks een handig in elkaar gezet spoorwegtarief, van Marseille en Le Havre tot Hamburg en Bremen, het èn aan Rotterdam èn aan Antwerpen behoorende verkeer afleiden naar de Duitsche en Fransche havens? Een kijkje des avonds in de krant kan iedereen overtuigen dat deze nadeelen ons niet bedreigen, maar deels reeds verwerkelijkt, deels in voorbereiding zijn. En natuurlijk, een klein maar economisch eveneens zeer ontwikkeld land als België verkeert in hetzelfde geval. P e u p l e s , f o r m e z la S a i n t e A l l i a n c e , et d o n n e z v o u s l a m a i n.... op kosten van de 'kleintjes. Geen kwaal woekert zoo snel als de idee van wereldvrede en verzoening onder de machtigen dezer aarde. Veel bedenkelijker nog dan voor Nederlands economische toekomst, is de heilige eendracht voor Nederlands politieke zelfstandigheid. Wie, na meer dan duizendjarigen strijd, het over den Elzas eens kunnen worden, worden het eens over méér. Over Polen, Bohemen, Oostenrijk is een vergelijk niet zoo gemakkelijk: die machten in Duitschlands rug zal Frankrijk niet willen, niet kunnen missen. Maar valt er over de rest van Charlemagne's middelmoot niet te praten? Daar is het eenigszins zwevende bezit van het Saargebied, het nog niet geheel thuis gebrachte Luxemburg, daar is ten slotte het Belgisch-Nederlandsch complex, met de daaraan verbonden onmetelijke en rijke koloniale bezittingen. Van het oude Belgenland om Reims is Frankrijk in den loop der tijden opgedrongen, naar Zuid-Vlaanderen, Picardie, Artois. Op heel België heeft het, in den tijd zijner grootste veroveringen, den stempel gedrukt. Het zou Luxemburg, het geheele Walenland en Brussel, misschien zelfs Antwerpen als oorlogshaven kunnen krijgen... en aan Duitschland de delta aan de Noordzeekust laten. Zeg niet dat zulke plannen onbestaanbaar zijn. Zij hébben bestaan: onder Lodewijk X I V ; onder Karel X, (plan van de Polignac: de Oranjes zouden als compensatie voor hun dynastie Constantinopel krijgen!); onder Napoleon I I I . Wel waren, tot nog toe, door het belang en de geweldige macht van één, dergelijke plannen niet uitvoerbaar. Maar, in Brussel heeft men het reeds ondervonden, d i e macht is aan het tanen. Engelands politiek v/as altijd een van s p l e n d i d i s o l a t i o n , zoolang de onderlinge verdeeldheid onder de mogendheden van het vasteland daar een machtsevenwicht schiep dat het in staat stelde zoo noodig den doorslag te geven. Met stoken in de conti-
16
HAAGSCH MAANDBLAD
nentale politiek, zoo noodig met het doen uitvechten door anderen op het vasteland van zijn belangen, hield het zelf voor zijn matelooze begeerte naar rijkdom en zijn avontuurlijken zin in de rest van de Vv'ereld de handen vrij. Het heeft, dadelijk na den vrede van Versailles, deze praktijk hervat. Maar zoodra dreigde niet, op datzelfde continent, de hegemonie van een enkele of zelfs van verbondenen door aantasting van de middelmoot, of het kwam in het geweer. Het heeft gevochten met de Bourgondiërs tegen de Fransche kroon, om zich onmiddellijk nadat het bezit dier rijke erflanden aan Duitsche en Spaansche Habsburgers verviel, tegen dezen te keeren. Onder onzen grooten Oranje belette het Frankrijk's opdringen naar het Noorden. Het heeft in den Spaanschen successieoorlog tot het uiterste gestreden om te verhinderen dat België onder Spaansche Bourbons, dat wil zeggen onder Frankrijk's invloed zou komen. Het is de revolutie en Napoleon blijven bestrijden, van het oogenblik af dat de sans-culottes Antv^erpen naderden tot den dag van Waterloo. Het eischte, nog vóór het Weener Congres, de samenvoeging van Nederland met België tot een groot koninkrijk onder de Oranje's. Het wilde in 1830 de afscheiding van België mits voor de blijvende zelfstandigheid van dat land de bekende waarborgen gegeven werden. Het waakte in 1870 nauwgezet voor het behoud van die waarborgen, het trok daarvoor in 1914 ten oorlog. Tegenover een vereenigd Frankrijk en Duitschland zal het waarschijnlijk verdere verdeeling van de middelmoot niet kunnen beletten. Engeland gaat materieel achteruit, zijn moreel verslapt. In Indié, bron van zijn onmetelijken rijkdom, kan het slechts met moeite, en ten koste van concessies die op den duur fataal zijn, zich handhaven. Egypte heeft het moeten loslaten, de positie aan het Suez-kanaal is bedreigd, een voortdurende bestrijding van zijn macht in Soedan is het eerste punt op het Egyptische regeeringprogram. De afval van Zuid-Afrika, sterk onder Duitschen invloed, is een quaestie van jaren. Australië begeert een zelfstandigheid die met onverschilligheid voor alle specifiek Engelsche belangen gelijk staat. Canada is tegenover de Amerikaansche macht onverdedigbaar en dit dominion zelf zal medewerking aan eenige Engelsche politiek weigeren, welke tegen Amerika gericht is. Ierland, vanouds het booze gezwel in het gezonde Angelsaksische lichaam, heeft thans genoeg zelfstandigheid om bij de eerste gelegenheid den doodsvijand in den rug aan te vallen. Hoofdzaak, tevens diepere oorzaak van dit verlies aan prestige, van haat en minachting in alle hoeken der wereld, is eigen zwakheid, de ontbindende krachten die in het volk werkzaam zijn, zoowel com,munistisch gestook als de macht der financiersklerken in de City, de aanbidding van c a n t en machtspreuken, de middelmatigheid en oogendienarij van Jan Publiek bij de politiciens. Ontstaan er op één plaats in de wereld voor Engeland ernstige moeilijkheden, dan kan het zeker zijn dat ook elders de brand
BELGIË EN WIJ
17
uitslaat. Duikbooten en vliegtuigen hebben het kwetsbaar, zelfs overwinbaar gemaakt. Wel verre dan ook van aan het vasteland van Europa zijn wil op te kunnen leggen, zal het dankbaar moeten zijn als dit het ongestoord laat. E n een continentaal Europa waarin Frankrijk en Duitschland het volkomen ééns zijn geworden, zal regelen wat zijn gemeenschappelijke belangen zijn of wat het als zoodanig beschouwt. België en wij zullen geregeld worden. Plotseling met geweld als de omstandigheden dat toelaten, geleidelijk door economischen druk zoolang Engeland eenige vrijheid van beweging houdt. De Volkenbond, dot waarop alle politieke idealisme pleegt te sabbelen, is op zijn best goed genoeg om zoo iets te sanctioneeren. Is niet reeds het gekibbel om permanente en breuken-van-permanente raadszetels een treffend getuigenis van het streven om die instelling tot een macht over Europa, en dan alleen door de grooten van Europa, te vervormen? Reeds van lang voor den oorlog dateeren de pogingen van Frankrijk om in België invloed te oefenen. Een krachtige propaganda beschikt over invloeden van pers, theater, modes, literatuur, bankwezen. Op menschelijke zwakheden van hebzucht, vrees en vooral van ijdelheid wordt gewerkt. In ons vaderland, nu van den Oostkant, is het gevaar nog grooter. Wie maar even geleerd heeft, om zich heen te zien, weet hoe ontzaglijk sterk en georganiseerd de Duitsche macht in pers, bankwezen, groote zaken en wetenschappelijke kringen is. Groote financieele en economische belangen zijn reeds in Duitsche handen. Naturalisaties van Duitschers die door zeden en zelfs door taal aan ons volkseigen geheel vreemd zijn, nemen toe. Naamlooze vennootschappen, Nederlandsch alleen naar statutair proza en de nationahteit van directie en commissarissen die hun namen geven, zijn legio. Reeds wordt in Duitsche kringen ons Indië als een compensatie voor het verlies van Duitsch koloniaal bezit beschouwd. In onze prachtige taal dringen de germanismen als wormen in hout. Aanraking van ons volk met, waardeering van, Latijnsche beschaving wordt belet door afschaffing van het Fransch op de lagere school, bestrijding of verwaarloozing der klassieke opleiding. E n evenals in België voor Fransche overheersching, werkt hier te lande een kleine, fanatieke maar zeer werkzame groep voor Duitschland's penetratie en Nederland's politieke en economische A n g l i e d e r u n g . In overleg met Duitschers, in overleg ook met Vlaamsche agitators die in hun eigen land wegens landverraad zijn veroordeeld. België, in de laatste jaren, tracht zich uit de doodelijke omhelzing los te maken. Het verwierp een Fransch-Belgisch handelsverdrag dat zijn belangen al te zeer verwaarloosde. Het constateert met leedwezen hoezeer, ofschoon het economisch en vooral financieel heel wat gezonder is dan Frankrijk, de waardeering van zijn betaalmiddel met die van het Fransche gelijken tred houdt. De overtuiging is er groeiende dat pohtieke en economische vrijmaking HM
,
18
HAAGSCH MAANDBLAD
noodig, dat goede verstandhouding met Nederland daartoe een eerste vereischte is. De bereidverklaring om in de Rijnvaartcommissie mèt Nederland tegen de Fransche handelspolitiek van de surtaxes d'entrepôt te opponeeren, beteekent heel wat meer dan materieel gewin, in Straatsburg's haven aan onze Rotterdammers verschaffen kan. Hier is een nieuwe oriënteering in de politiek, een strootje dat wijst hoe de wind waait. Een zelfde politiek zal Nederland moeten volgen, op straffe van niet te zijn. Beide landen, willen zij hun economische en politieke zelfstandigheid bewaren, willen zij ontkomen aan het gebaasd, geïntimideerd, ten slotte aan het feitelijk en zelfs formeel geannexeerd worden door groote mogendheden, zullen onderlinge verschillen dienen te vereffenen om zoo noodig tegen gemeenschappelijke bedreiging front te kunnen maken. Een formeel bondgenootschap, laat staan een militair bondgenootschap, is niet noodig, zelfs niet gewenscht. Voor België kon die wenschelijkheid slechts bestaan zoolang het zelf aan de Fransche politiek vastgeklonken zat. Maar een zelfde inzicht in groote vraagstukken, een zelfde of gelijksoortige gedragslijn ingeval van internationale wrijving, soms ook een gemeenschappelijk handelen op grond van gemeenschappelijke belangen, zullen een diplomatiek front geven dat de grooten eerbiedigen moeten. Met verdeelde kleine naties kunnen zij doen wat hun lust; twee volken met te samen zestien milHoen zielen, met in twee werelddeelen een wonderlijken rijkdom aan koloniaal bezit, met groote werkkracht en oude cultuur, kan men, als zij gezamenlijk toonen te willen leven, niet uitruilen als pionnen in een partij schaak. Kortzichtig maar eerlijk is het verzet tegen 'het tractaat van kooplieden die daarvan — waarschijnlijk geheel ten onrechte — voor zich geldelijk nadeel vreezen. Begrijpelijk is de aarzeling bij sommigen die in staat en bereid zijn om de zaak als een deel van groote politiek te beschouwen, doch zich afvragen of België door zijn inwendigen strijd, de gevaren der democratie en de soms weinig gelukkige keus van zijn leiders, een eenheid zal blijven, het juiste inzicht omtrent de te volgen gedragslijn zal bewaren. Hierop past alleen het antwoord dat onze taak is onthouding van iedere bemoeiing, laat staan van stokerij, in Belgische binnenlandsche geschillen; vertrouwen dat de historische, economische en zelfs cultureele samenhang in dat land sterk genoeg zullen zijn om inwendige tegenstellingen te overwinnen, en ten slotte dat van een regeering, ook van iedere Belgische regeering, de buitenlandsche poHtiek minder door sentiment of welwillendheid, dan door druk van noodzakelijkheid bepaald wordt. Die druk zal sterk genoeg zijn. Alleen het bewustzijn in België dat Nederland territoriaal het in den weg ligt en te zijnen koste die Hgging uitbuit, vermag het volgen van hetgeen overigens als wenschelijk of noodzakelijk moet worden erkend, onmogelijk te maken. Maar verstandelijk klaar, volkomen bewust van de verhouding
BELGIË EN WIJ
19
tusschen doel en middelen, is de oppositie van het kleine, actieve en door geweten niet bezwaarde groepje van Duitschers, „Dietschen en Vlaamsche aktivisten, die in de agitatie tegen het tractaat zich een deel van de leiding hebben verzekerd, het verzet orgamseeren, het steunen waar zij kunnen. H u n doel is België n n L ? ^"Jg^"- Vlaanderen, zoo mogelijk met Brussel, m?et Duitsch worden (Wel naïef is degene die meent, gesteld het zou voor ons wenschehjk zijn, dat deze brok ooit aan ons ..ou gelaten worden.) Ook Nederland heeft voor deze pan-germanisteS geen andere en betere toekomst, dan oplossing in of desnoods l a n slmtmg (met zoo iets als Beiersche autonomie) aan het Duitsche Kijk. ZIJ zijn zich volkomen bewust dat de machtsverschuiving der groote mogendheden in Europa en haar groepeering tegen de gevaren m andere werelddeelen naar een dergeliik resultaat
Sur-a""""/ ï ^ '^ ^^^ Nederlandsch-Belgisch
tZS^^i'^^^f,
S H i " f f * " ^ / T " " " ^""^^'^ P°^^ti^ke oriënteering, hun is duidelijk of wordt duidelijk gemaakt dat die nieuwe verstand' houding versterking der beide landen, derhalve een belelsel voor f a n d e i " v o T " " ' ' " ' ' ' 'T'"' " ^ ° " ^'J"" ^^'^ ^^^ - " Nederlanders, voor zoover ze formeel die nationaliteit bezitten verdienen ze met. Maar politiek begrip - mede hierin verschillen ze van den gemiddelden landgenoot - hebben ze o n g e t w j eld En m het gebruik der middelen ter bereiking van hun doel ziin ze met kieskeurig: ook in dit opzicht mogeï ze zich verheffen op Rasseeigentümlichkeit. Vandaar het gefntrigeer tegen en de VailT i ? T ^ ' " ^ " ' " ' ^ " Minister van BuitfnlandsSe Zaken Vandaar zelfs bet openlijk kabaal - zuinig bewaard tot eenige dagen na de Memorie van Antwoord - waarbij uit het conflfct c S v T n d T n doch Hf^^'T wel eenigszins " " ^ P^^^^"^^" ^ ° - - ^ ' « *angehauchten en e ^ n v schrijvenden Oostelbisch jonker, een beschuldiging gedistilleerd wordt als fou die I n Nederland's defensie bij uitstek belangstellende bewindsman, achter a a L e ï f . " ' " ' Ï : K K ' ' ™ " . S ' ' ' ^ ""'' ^^^^^^ '^Son Indië's verd diging aangeblazen hebben. Wie kan in deze omstandigheden zeggen welke geheime campagne, welke openlijke lasfer den heer
baar; merkbaar vooral een twijfe o z T o „ d ? " ^ ^ ^ ^ " ^ '^''}'als zij prevelen: „ n o n t a l ? a ^ x H i o ^ ^ ° ' ^ ' " " ' ^ "^^ *
*
20
HAAGSCH MAANDBLAD
Samenwerking, althans verhoogde soHdariteit tusschen alle mogendheden van Europa is noodig, wil het oude werelddeel kans hebben zich tegen de geweldige bedreiging van West en Oost te handhaven. Zich daartegen verzetten, zelfs nalaten van al wat daaraan bevorderlijk kan zijn, ware voor België en voor Nederland snijden in eigen vleesch. Doch die hoogere Europeesche eendracht kome met, niet over, België en Nederland tot stand. Heerschappij door Duitschers of Franschen is voor ons even weinig begeerlijk als afhankelijkheid van Yankee of Aziaat. Onze beide landen hebben recht op zelfstandigheid, op volledige ontplooiing van economische en cultureele krachten. Beide hebben evenzeer, tot behoud van een onmisbaar machtsevenwicht, een gemeenschappelijke historische taak. Zij willen niet aan het overige Europa ondergeschikt zijn: Europa heeft voor zijn bestaan hun ongerepte zelfstandigheid en vrije medewerking noodig.