vonnis RECHTBANK DEN HAAG Team handel Zittingsplaats Den Haag
zaaknummer / rolnummer: C/09/426576 / HA ZA 12-1062 Vonnis van 12 juni 2013 in de zaak van de rechtspersoon naar vreemd recht THE GOODYEAR TIRE & RUBBER COMPANY, OHIO CORPORATION, gevestigd te Akron, Ohio, Verenigde Staten van Amerika, eiseres in conventie, verweerster in reconventie, advocaat mr. E.M. Kostense te Den Haag, tegen 1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid PREGON B.V., gevestigd te Hellevoetsluis, gedaagde in conventie, niet verschenen, 2. de rechtspersoon naar vreemd recht D.I.F. LTD, gevestigd te Ruvigliana, Zwitserland, gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, advocaat mr. W.E. Boonk te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Goodyear en Pregon en D.I.F. genoemd worden. Goodyear wordt bijgestaan door mr T.F.W. Overdijk, advocaat te Amsterdam. Pregon is niet verschenen. D.I.F. wordt bijgestaan door de advocaat voornoemd. 1.
De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - de inleidende dagvaarding van 19 juli 2012; - de akte houdende overlegging producties van D.I.F., met producties 1 tot en met 18; - de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie van D.I.F., met producties 1 tot en met 8; - het tussenvonnis van 21 november 2012 waarbij een comparitie van partijen is bevolen; - de conclusie van antwoord in reconventie tevens houdende akte wijziging van eis in conventie, met producties 19 tot en met 22;
C/09/426576 / HA ZA 12-1062 12 juni 2013
2
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen (met pleitgelegenheid) gehouden op 20 maart, met de daarin genoemde stukken (waaronder kostenoverzichten en pleitnotities van Goodyear en D.I.F.). 1.2.
Ten slotte is de datum voor het vonnis bepaald op heden.
2.
De feiten
2.1. Goodyear ontwikkelt en verkoopt rubberen banden voor uiteenlopende typen voortuigen. Zij is houdster van – onder meer – de volgende merken: - het Benelux-woordmerk GOODYEAR, ingeschreven op 21 mei 1071 onder nummer 0033078, onder meer voor waren in klasse 12: “banden”; - het Gemeenschapswoordmerk GOODYEAR, geregistreerd op 10 maart 2000 onder nummer 001003730, onder meer voor waren in klasse 12: “banden”. 2.2. D.I.F. drijft een onderneming in de internationale autobandenhandel. Begin 2012 heeft D.I.F. een partij banden van Senegal naar de haven in Rotterdam laten verschepen. Het zeevervoer vond plaats van Dakar naar Amsterdam. 2.3. Op 14 maart 2012 ontving Goodyear Dunlop Tires Belgium NV van de Belastingdienst/Douane, afdeling Groningen Team IER, Unit Landelijke Taken bericht van een door de Belastingdienst/Amsterdam aangetroffen zending die mogelijk inbreuk maakte op intellectuele eigendomsrechten van Goodyear. Het bericht maakte melding van een zending van 750 autobanden vanuit Senegal die bestemd is voor Nederland. 2.4. Op verzoek van Goodyear heeft de douane haar op 26 maart 2012 bericht dat afzender/exporteur van de zending Africa Transit P/C te Senegal (hierna: Africa Transit) is, aangever Mol Europe BV te Portugaal (hierna: Mol) is en geadresseerde Pregon. 2.5. Goodyear heeft op 28 maart 2012 sommatiebrieven gezonden aan Africa Transit, Mol en Pregon. 2.6. Bij brief van 3 april 2012 heeft Pregon aan Goodyear bericht dat de banden niet door haar zijn gekocht, dat zij slechts het transportbedrijf is en dat de eigenaar van de banden zo spoedig mogelijk contact op zal nemen met Goodyear. 2.7. Goodyear heeft na verkregen verlof van de voorzieningenrechter te Amsterdam, op 12 april 2012 en opnieuw op 7 juni 2012, conservatoir beslag tot afgifte laten leggen op de desbetreffende partij banden die zich bevond in de USA Terminal te Amsterdam in een container bekend onder nummer MOTU 032073-4. 2.8. Bij brief van 1 mei 2012 heeft Goodyear aan Pregon bericht dat zij telefonisch van D.I.F. heeft vernomen dat D.I.F. de eigenaar van de desbetreffende partij banden is, dat zij vervolgens niet meer van D.I.F. heeft vernomen en dat zij daarom de precieze naam en adresgegevens van D.I.F. wenst te ontvangen van Pregon. Nadat (de advocaat van) D.I.F. contact op heeft genomen met Goodyear, heeft Goodyear op 22 mei 2012 D.I.F. een sommatiebrief betreffende de partij banden toegezonden.
C/09/426576 / HA ZA 12-1062 12 juni 2013
3
2.9. Op 3 augustus 2012 heeft de voorzieningenrechter te Amsterdam uitspraak gedaan in het door D.I.F. tegen Goodyear aangespannen kort geding tot opheffing van het gelegde beslag. Daarin heeft Goodyear in reconventie gevorderd dat het D.I.F. wordt verboden inbreuk te maken op haar merken. De voorzieningenrechter heeft beide voorzieningen geweigerd. D.I.F. heeft appel en Goodyear heeft incidenteel appel ingesteld tegen dit vonnis. Het gerechtshof te Amsterdam heeft bij arrest van 18 december 2012 het vonnis bekrachtigd. 2.10. De desbetreffende partij banden is tot en met 22 augustus 2012 opgeslagen geweest in de hiervoor genoemde container. Op 22 augustus is de partij overgepakt in twee andere containers. Op 27 augustus 2012 heeft D.I.F. bericht ontvangen dat de lege container door de douane is vrijgegeven. 3.
Het geschil
in conventie 3.1. Goodyear vordert (na wijziging van eis ten aanzien van Pregon), samengevat: ten aanzien van D.I.F.: D.I.F. te bevelen elk inbreukmakend gebruik van de merken GOODYEAR te staken; D.I.F. te bevelen door een registeraccountant gewaarmerkte opgave te verstrekken van: de aantallen verkochte en/of geleverde, ingekochte en/of geleverd gekregen, nog in voorraad gehouden inbreukmakende producten, de namen en adressen van leveranciers en wederverkopers van de inbreukmakende producten, de periode waarin zij de inbreukmakende producten heeft verkocht, de in- en verkoopprijs van de inbreukmakende producten en de met verkoop daarvan behaalde winst; het voorgaande versterkt met dwangsommen; D.I.F. te veroordelen tot winstafdracht en schadevergoeding, vermeerderd met rente; D.I.F. te veroordelen in de proceskosten ex artikel 1019h van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv); ten aanzien van Pregon: Pregon te veroordelen te gehengen en te gedogen dat de in beslag genomen inbreukmakende producten aan Goodyear worden afgegeven. 3.2. Daartoe voert Goodyear aan dat de in beslag genomen banden ofwel namaakgoederen zijn ofwel zonder haar toestemming vanuit Senegal in de Europese Economische Ruimte (hierna: EER) zijn geïmporteerd en voor de beoogde import door de douane zijn onderschept. In het laatst genoemde geval is sprake van ongeautoriseerde parallelle import. In beide gevallen is sprake van inbreuk op de in 2.1 genoemde merken van Goodyear in de zin van artikel 2.20 van het Benelux Verdrag inzake de Intellectuele Eigendom (merken en tekeningen of modellen) (hierna: BVIE) of artikel 9 van de Verordening (EG) 207/2009 inzake het Gemeenschapsmerk (hierna: GMVo) en kan Goodyear zich tegen deze inbreuk verzetten. De inbreuk gaat ten koste van de verkoop van de door Goodyear verhandelde producten. Goodyear lijdt schade (in de vorm van kosten ter voorkoming en vervolging van inbreuk en omzet- en winstderving door de neerwaartse prijsdruk) door de inbreuk op haar merkrechten. D.I.F. moet zich bewust zijn van het onrechtmatige en schadeveroorzakende karakter van haar handelen. 3.3.
D.I.F. voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
C/09/426576 / HA ZA 12-1062 12 juni 2013
4
in reconventie 3.5. D.I.F. vordert, samengevat: opheffing van het beslag en een verbod voor Goodyear om opnieuw beslag te leggen; verklaring voor recht dat door de beslaglegging onrechtmatig jegens D.I.F. is gehandeld en dat Goodyear gehouden is de schade die daarvan het gevolg is te vergoeden; veroordeling van Goodyear tot betaling van € 15.075 en € 658,75, vermeerderd met wettelijke rente; veroordeling van Goodyear tot vergoeding van de overige schade en de proceskosten ex artikel 1019h Rv. 3.6. Daartoe voert D.I.F. aan dat geen sprake is van (dreigende) inbreuk op Goodyears rechten. Het beslag is daarom ten onrechte gelegd. D.I.F. heeft schade geleden als gevolg van het onrechtmatige beslag, voor welke schade Goodyear aansprakelijk is. 3.7.
Goodyear voert verweer.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.
De beoordeling
in conventie en in reconventie Bevoegdheid 4.1. Voor zover de vorderingen van Goodyear zijn gebaseerd op haar Gemeenschapsmerk, is deze rechtbank ten aanzien van Pregon exclusief bevoegd op grond van de artikelen 95 lid 1, 96 en 97 lid 1 GMVo en artikel 3 van de Uitvoeringswet EGverordening inzake het Gemeenschapsmerk, omdat gesteld noch gebleken is dat Goodyear een woon- of vestigingsplaats heeft in een van de lidstaten van de Europese Unie en Pregon in Nederland woonplaats heeft. Deze rechtbank is tevens bevoegd om kennis te nemen van de Gemeenschapsmerkenrechtelijke vorderingen van Goodyear jegens D.I.F. op grond van artikel 97 lid 4 GMVo jo artikel 24 van de Verordening (EG) 44/2001 van de Raad betreffende de rechterlijke bevoegdheden, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: EEX-Vo), nu D.I.F. is verschenen zonder de bevoegdheid van deze rechtbank te bestrijden. Aangezien de op het Benelux-merk gegronde conventionele vorderingen verknocht zijn te achten aan die gegrond zijn op het Gemeenschapsmerk, is deze rechtbank ook bevoegd daarover te oordelen. De bevoegdheid ten aanzien van de reconventionele vorderingen volgt uit artikel 4.6 lid 4 BVIE. De bevoegdheid is overigens niet bestreden. Invoer 4.2. Tussen partijen is niet langer in geschil dat de partij banden waar het hier om gaat, originele Goodyear-banden betreft, zodat de rechtbank daarvan uitgaat en de kwestie of sprake is van namaak buiten de beoordeling kan blijven. Evenmin is tussen partijen in geschil, dat als sprake is van invoer ter verhandeling van de desbetreffende partij banden in de EER, dat inbreuk op de merkrechten van Goodyear inhoudt, nu deze partij niet met haar toestemming in de EER is gebracht. Beide partijen gaan ervan uit dat de door de douane onderschepte partij op het moment dat Goodyear daar beslag op heeft laten leggen zich
C/09/426576 / HA ZA 12-1062 12 juni 2013
5
onder douanetoezicht bevond en dus (nog) niet was ingevoerd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of onder omstandigheden daarmee inbreuk is gepleegd op Goodyears merkrechten. 4.3. Goodyear stelt zich op het standpunt dat beoogd is de partij banden in Nederland in te voeren omdat de partij Nederland is binnengebracht met opgave van een Nederlandse bestemming, de geadresseerde Pregon. Dit volgt ook uit de door de douane verstrekte informatie. Daarbij is geen sprake van zogenaamde transitohandel of doorvoer, dan wel van niet-communautaire goederen die vallen over de regeling douane-entrepot. Er zijn geen concrete aanwijzingen dat er vervolgaangiftes zouden worden gedaan om de partij in een douane-entrepot te plaatsen of onder de regeling extern douanevervoer. De geadresseerde Pregon wist nergens van. Als in dergelijke situaties het verweer wordt gehonoreerd dat er nog geen sprake is van beoogde invoer, omdat men eigenlijk de bedoeling had om door te voeren of in een douane-entrepot te plaatsen, dan zouden potentiële inbreukmakers zich wel heel gemakkelijk aan de werking van de Verordening (EG) 1383/2003 van de Raad van 22 juli 2003 inzake het optreden van de douaneautoriteiten ten aanzien van goederen waarvan wordt vermoed dat zij inbreuk maken op bepaalde intellectuele eigendomsrechten en inzake de maatregelen ten aanzien van goederen waarvan is vastgesteld dat zij inbreuk maken op dergelijke rechten (hierna: APV) kunnen onttrekken. 4.4. Volgens D.I.F. leidt het enkele fysieke binnenbrengen van goederen nog niet tot juridische relevante invoer. Goodyear heeft beslag op de partij banden gelegd op het moment dat deze zich onder douanetoezicht bevond en dus nog niet was ingevoerd, uitgevoerd of doorgevoerd. Die status is – zo heeft de douane partijen bericht – niet gewijzigd. Indien het beslag niet zou hebben plaatsgevonden, zou Mitsui O.S.K. Lines (hierna: Mitsui), van wie Mol de lokale agent is, een aangifte extern douanevervoer hebben gedaan. Vervolgens zouden de banden naar de haven van Rotterdam zijn vervoerd en na aflevering (in vervoerrechtelijke zin) in Rotterdam zou de vervolgaangifte volgen waarbij de ontvanger kan kiezen tussen de verschillende douanebestemmingen. D.I.F. stelt steeds de intentie te hebben gehad te kiezen voor de opslag in een douane-entrepot. Zij had een op Cyprus gevestigde koper voor de partij banden. De bedoeling was dat in Rotterdam de banden op velgen zouden worden gemonteerd waarna zij naar Noord Afrika zouden worden verscheept om daar te worden verkocht. Echter, op het moment van beslaglegging had zij nog geen instructie gegeven aan Pregon of een andere partij met betrekking tot de banden. Het is niet ongebruikelijk om een partij als Pregon in dat stadium nog niet te informeren omdat soms alsnog een andere expediteur wordt aangewezen. 4.5. Beide partijen noemen het Class-arrest waarin het Hof van Justitie (C-405/03, 18 oktober 2005, IER 2006, 8) zich heeft uitgesproken over parallel geïmporteerde goederen die onder de regeling douane-entrepot waren geplaatst. Het verschil tussen de in die uitspraak voorliggende casus en het onderhavige geschil is dat de goederen zich hier niet onder de regeling extern douanevervoer of douane-entrepot bevinden maar als nietcommunautaire goederen zich nog onder douanetoezicht bevinden. 4.6. Het Class-arrest maakt duidelijk (ro. 34-43) dat ‘invoeren’ waartegen de merkhouder zich kan verzetten, voor zover dit een ‘gebruik (van het merk) in het economisch verkeer’ impliceert, veronderstelt een binnenbrengen van de goederen in de EU met als doel ze aldaar in de handel te brengen. Uit derde landen afkomstige goederen kunnen in de EU niet in de handel worden gebracht indien zij zich niet in het vrije verkeer bevinden in de zin van artikel 29 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese
C/09/426576 / HA ZA 12-1062 12 juni 2013
6
Unie (hierna: VwEU). Het plaatsen van niet-communautaire goederen onder douaneregelingen als de regeling extern douanevervoer of de regeling douane-entrepot, verschilt van het plaatsen onder de douaneregeling voor het in het vrije verkeer brengen, aangezien deze laatste krachtens artikel 79 eerste alinea van het Communautair Douanewetboek (hierna: CDW) aan een niet-communautair goed de douanestatus van communautair goed verleent. Niet-communautaire goederen worden communautaire goederen wanneer zij zich in het vrije verkeer bevinden. Daarvoor moeten onder meer invoerformaliteiten worden verricht en douanerechten worden voldaan. Ingevolge artikel 37 lid 2 CDW blijven niet-communautaire goederen onder douanetoezicht staan tot het ogenblik waarop zij een andere douanestatus krijgen doordat zij bijvoorbeeld communautaire goederen worden of onder de regeling extern douanevervoer of de regeling douane-entrepot worden geplaatst. Niet-communautaire goederen die onder de regeling douane-entrepot zijn geplaatst, worden over het algemeen opgeslagen op het communautair douanegebied in afwachting van een eindbestemming, die op het moment van opslag niet noodzakelijkerwijs bekend is. Ingevolge artikel 48 CDW moeten bij de douane aangebrachte niet-communautaire goederen een voor die goederen toegestane douanebestemming krijgen. Gelet op de artikelen 4, punten 15 en 16, 37, lid 2, en 182 CDW omvatten deze douanebestemmingen: - de plaatsing van goederen onder een douaneregeling, bijvoorbeeld die voor het in het vrije verkeer brengen, die voor het douanevervoer of die voor het douane-entrepot; - het binnenbrengen van goederen in een vrije zone of in een vrij entrepot; - de wederuitvoer van goederen uit het douanegebied van de EU; de vernietiging van goederen; - het afstaan van goederen aan de Schatkist. Niet-communautaire goederen die onder de regeling extern douanevervoer of de regeling douane-entrepot zijn geplaatst, kunnen op elk moment een andere douanebestemming krijgen in voorkomend geval die voor het in het vrije verkeer brengen, of weer worden uitgevoerd uit het douanegebied van de EU. Het in het vrije verkeer brengen, een voorwaarde voor het in de EU in de handel brengen, is dus slechts één van de mogelijkheden waarover de marktdeelnemer die de goederen in het douanegebied van de EU heeft binnengebracht beschikt. “44 Zolang niet voor deze mogelijkheid [Rb: het in het vrije verkeer brengen] wordt gekozen en wordt voldaan aan de voorwaarden voor de douanebestemming – behalve het in het vrije verkeer brengen – waaronder de goederen zijn geplaatst, kan het enkele fysieke binnenbrengen van de goederen op het grondgebied van de Gemeenschap niet worden aangemerkt als ‘invoeren’ in de zin van artikel 5 lid 3 sub c van de richtlijn en artikel 9 lid 2 sub c van de verordening en impliceert het geen ‘gebruik (van het merk) in het economisch verkeer’ in de zin van lid 1 van elk van deze twee bepalingen. (…) 50 (…) dat artikel 5 lid 1 en 3 sub c van de richtlijn en artikel 9 lid 1 en 2 sub c van de verordening aldus moeten worden uitgelegd dat de merkhouder zich niet kan verzetten tegen de enkele binnenkomst in de Gemeenschap — onder de regeling extern douanevervoer of de regeling douane-entrepot — van oorspronkelijke merkgoederen die nog niet door deze houder of met zijn toestemming in de Gemeenschap in de handel zijn gebracht. De merkhouder mag voor de plaatsing van de betrokken goederen onder de regeling extern douanevervoer of de regeling douane-entrepot niet verlangen dat op het moment waarop de goederen de
C/09/426576 / HA ZA 12-1062 12 juni 2013
7
Gemeenschap binnenkomen reeds een eindbestemming in een derde land is vastgelegd, in voorkomend geval krachtens een koopovereenkomst. (…) 61 (…) dat de begrippen ‘aanbieden’ en ‘in de handel brengen’ van goederen in artikel 5 lid 3 sub b van de richtlijn en artikel 9 lid 2 sub b van de verordening mede kunnen omvatten het te koop aanbieden respectievelijk verkopen van oorspronkelijke merkgoederen die de douanestatus van niet-communautaire goederen hebben, wanneer de goederen te koop worden aangeboden en/of verkocht terwijl de goederen zijn geplaatst onder de regeling extern douanevervoer of de regeling douane-entrepot. De merkhouder kan zich ertegen verzetten dat dergelijke goederen te koop worden aangeboden of worden verkocht, wanneer dit noodzakelijkerwijs impliceert dat zij in de Gemeenschap in de handel worden gebracht. (…) 75 (…) dat, in een situatie zoals die in het hoofdgeding aan de orde is, de bewijslast ter zake van de omstandigheden waaronder het verbodsrecht van artikel 5 lid 3 sub b en c van de richtlijn en artikel 9 lid 2 sub b en c van de verordening kan worden uitgeoefend, rust op de merkhouder, die dient te bewijzen ofwel dat van zijn merk voorziene niet-communautaire goederen in het vrije verkeer zijn gebracht ofwel dat deze goederen te koop worden aangeboden of worden verkocht en daardoor noodzakelijkerwijs in de Gemeenschap in de handel worden gebracht.” 4.7. Dat de partij banden van D.I.F. zich (nog) niet onder de regeling extern douanevervoer of de regeling douane-entrepot bevond, maar nog onder douanetoezicht, is voor de beoordeling of hier sprake is van dreigende merkinbreuk, gelet op het voorgaande, van ondergeschikt belang. Het gaat, zoals blijkt uit de stellingen van partijen, nog slechts om het enkele fysieke binnenbrengen van de partij op het grondgebied van de EU en dat kan op grond van de Class-uitspraak niet worden aangemerkt als ‘invoeren’ in merkenrechtelijke zin. De partij is weliswaar (nog) niet onder de regeling extern douanevervoer of de regeling douane-entrepot geplaatst, maar bevindt zich onder douanetoezicht en de banden kunnen als niet-communautaire goederen (nog) niet in de EU verhandeld worden. Daarvoor is noodzakelijk dat zij eerst onder de douaneregeling voor het in het vrije verkeer brengen worden geplaatst. Nu (nog) niet voor die regeling is gekozen zijn de banden niet ingevoerd in merkenrechtelijke zin. 4.8. De rechtbank is van oordeel dat Goodyear zich als merkhoudster tegen het handelen van D.I.F. ten aanzien van de partij banden kan verzetten (naar analogie van de in de Class-uitspraak voor goederen onder de regeling extern douanevervoer en douaneentrepot besproken situatie) als de partij banden te koop wordt aangeboden en/of wordt verkocht, terwijl de partij is geplaatst onder douanetoezicht, wanneer dit noodzakelijkerwijs impliceert dat de partij in de EU in de handel wordt gebracht. In een dergelijk geval kan sprake zijn van ‘aanbieden’ en ‘in de handel brengen’ van goederen als bedoeld in het BVIE en de GMVo. 4.9. Uit de Class-uitspraak volgt dat het aan merkhoudster Goodyear is om – indien zoals hier, dat wordt bestreden – te bewijzen dat het handelen van D.I.F. ertoe leidt dat nietcommunautaire goederen in het vrije verkeer zijn gebracht ofwel dat deze goederen te koop worden aangeboden of worden verkocht en daardoor noodzakelijkerwijs in de EU in de
C/09/426576 / HA ZA 12-1062 12 juni 2013
8
handel worden gebracht. Dat sprake is van het ter verkoop aanbieden of verkopen van de partij banden is niet met zo veel woorden door Goodyear gesteld. Wel stelt zij dat de volgende omstandigheden dienen te worden betrokken bij de beantwoording van de vraag of hier sprake is van invoer ter of met de intentie van verhandeling in de EER, i.c. Nederland: - de bestemming van de banden was – ook volgens opgave door de douane – Nederland; - de zending was geadresseerd aan Pregon, in Nederland; - uit niets blijkt dat D.I.F., haar aangever, expediteur of een andere betrokkene instructie heeft gegeven om bij binnenkomst van de banden aangifte te doen voor de plaatsing van de banden onder de regeling extern douanevervoer of douane-entrepot; - D.I.F. is gevestigd is de Marshalleilanden, en heeft een postadres in Zwitserland vanwaar aan haar gerichte brieven ongeopend retour komen; - D.I.F tracht de identiteit van haar bestuurders en vertegenwoordigers geheim te houden; - D.I.F. wil de identiteit en de vestigingsplaats van de koper van de banden niet onthullen; - de koper heeft er kennelijk belang bij dat zijn identiteit en vestigingsadres worden verhuld; - ondanks inspanningen, lukt het niet om een minnelijke regeling te treffen, D.I.F. laat lang niets van zich horen en komt met een ongeloofwaardig en niet onderbouwd verhaal dat zij de intentie had de banden door te voeren; - Pregon weigert duidelijkheid te verschaffen over haar rol; - D.I.F. is eerder betrokken geweest bij ongeautoriseerde parallelle import van Goodyearbanden in de EU. 4.10. In deze omstandigheden kan echter geen, dan wel onvoldoende onderbouwing worden gevonden om aan te nemen dat sprake is van ‘invoeren’, ‘aanbieden’, ‘in de handel brengen’ in merkenrechtelijk relevante zin of een dreiging daartoe. Dat de bestemming (Pregon in) Nederland was, wil niet zonder meer zeggen dat er dus sprake was van (een intentie tot) plaatsing onder de douaneregeling voor het in het vrije verkeer brengen. Hetzelfde geldt voor de gestelde onduidelijkheid met betrekking tot de betrokken partijen. Dat D.I.F. eerder bij parallelle import betrokken is geweest – hetgeen zij bestrijdt – is evenmin voldoende, zo volgt uit de Class-uitspraak (zie ro. 59). Niet valt in te zien dat daarover anders moet worden geoordeeld omdat de APV daarmee gemakkelijk kan worden omzeild (wat daarvan ook zij), nu artikel 3 lid 1 APV bepaalt dat de APV niet van toepassing is op goederen die met toestemming van de merkhouder van zijn merk zijn voorzien. Ook in onderlinge samenhang bezien, is de conclusie dat Goodyear onvoldoende onderbouwd heeft gesteld met betrekking tot (de dreiging van) verhandeling in de EU om (dreigende) merkinbreuk te kunnen aannemen. De door haar in conventie ingestelde vorderingen zullen daarom worden afgewezen. De beslagen 4.11. De afwijzing van Goodyears conventionele vorderingen brengt de onrechtmatigheid van de gelegde beslagen met zich mee nu deze dezelfde merkenrechtelijke grondslagen kennen. De in reconventie gevorderde opheffing van de beslagen zal daarom worden toegewezen als in het dictum verwoord. Omdat gesteld noch gebleken is dat er door Goodyear opnieuw beslag zal worden gelegd op dezelfde partij banden, onder gelijke omstandigheden en omdat Goodyear in zijn algemeenheid het recht om beslag te leggen niet zonder meer op voorhand kan worden ontzegd, zal het verbod om opnieuw beslag te leggen worden afgewezen.
C/09/426576 / HA ZA 12-1062 12 juni 2013
9
4.12. D.I.F. vordert voorts in reconventie dat voor recht wordt verklaard dat Goodyear gehouden is haar schade te vergoeden en vordert betaling van bedragen van € 15.075 en € 658,75 en vergoeding van overige schade. 4.13. Goodyear bestrijdt dat zij gehouden tot schadevergoeding omdat het aan de vaagheid van D.I.F. is te wijten dat Goodyear beslag heeft moeten laten leggen en dat Goodyear vervolgens het beslag heeft moeten handhaven. Ook bestrijdt Goodyear dat er ‘overige’ schade, zoals reputatieschade en schade die het gevolg is van het gemis van een geïnteresseerde koper, zou zijn die voor vergoeding in aanmerking dient te komen. 4.14. Nu door Goodyear de kosten van demurrage en detention van € 15.075 van de container waarin de partij banden zat, niet zijn betwist en ook niet is bestreden dat ondanks dat deze container niet onder het beslag viel, Goodyear haar medewerking heeft onthouden aan het vrijgegeven van de container zodat deze pas na 197 dagen is vrijgegeven, acht de rechtbank deze schadeposten toewijsbaar, met de – overigens onbestreden – wettelijke rente. Hetgeen door Goodyear is aangevoerd over vaagheid en traagheid in de reactie van D.I.F. is niet relevant met betrekking tot de kosten van de container, nu niet is aangevoerd noch is gebleken dat de container bij meer duidelijkheid en een snellere reactie van D.I.F. eerder zou zijn vrijgegeven door Goodyear. Ook de kosten van het onderzoek dat D.I.F. heeft laten uitvoeren door SGS Automotive Services om de originaliteit van de Goodyear-banden vast te stellen, ten bedrage van € 658,75 – met de onbestreden gevorderde wettelijk rente – komen voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank acht het aannemelijk dat daarnaast nog overige schade is aan de zijde van D.I.F. zoals reputatieschade en de schade die het gevolg is van het terugtrekken van de koper. Ter begroting van die schade zullen partijen, zoals gevorderd, naar de schadestaatprocedure worden verwezen. Pregon 4.15. Door Pregon is geen verweer gevoerd. Nu de conventionele vorderingen tegen D.I.F. zullen worden afgewezen en de in reconventie door D.I.F. gevorderde opheffing van de beslagen zal worden toegewezen, valt niet in te zien dat Goodyear nog enig belang heeft heeft bij toewijzing van haar conventionele vordering tegen Pregon tot het gehengen en gedogen van de afgifte aan Goodyear van de in beslag genomen banden. De vordering in conventie van Goodyear tegen Pregon zal daarom worden afgewezen. Proceskosten 4.16. Goodyear zal in conventie als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. D.I.F. maakt aanspraak op de volledige proceskosten overeenkomstig artikel 1019h Rv en heeft haar totale kosten (exclusief BTW en inclusief € 575,- griffierecht) voor de procedure in conventie en reconventie onder overlegging van een specificatie, begroot op een bedrag van € 9.250,04. Geen verdeling is gemaakt ten aanzien van de kosten in conventie en in reconventie zodat de rechtbank die verdeling zal schatten. De rechtbank schat op basis van de omvang van de aan de conventie gewijde stukken dat 90% van de opgegeven kosten gemoeid zijn geweest met de conventie. De kosten noch de gevraagde uitvoerbaarverklaring bij voorraad zijn bestreden, zodat een bedrag van 90% van € 9.250,04 (zijnde € 8.325,04), als in het dictum verwoord, zal worden toegewezen.
C/09/426576 / HA ZA 12-1062 12 juni 2013
10
4.17. Pregon is niet in deze procedure verschenen en heeft naar het de rechtbank voorkomt geen proceskosten gemaakt, zodat de proceskosten van Pregon in de conventie waarin Goodyear zal worden veroordeeld, zoals in het dictum verwoord, op nihil zullen worden gesteld. 4.18. Goodyear zal ook in reconventie als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van D.I.F. Onder verwijzing naar hetgeen over de proceskosten van D.I.F. reeds in 4.16 hiervoor is opgemerkt, worden deze kosten begroot op € 925 en zullen deze met inbegrip van de gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad als in het dictum verwoord worden toegewezen; 5.
De beslissing
De rechtbank in conventie: 5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2. veroordeelt Goodyear in de proceskosten aan de zijde van D.I.F. tot op heden begroot op € 8.325,04; 5.3. veroordeelt Goodyear in de proceskosten aan de zijde van Pregon, tot op heden begroot op nihil; in reconventie: 5.4. heft op de door Goodyear ten laste van D.I.F. gelegde beslagen op de Goodyearbanden; 5.5. verklaart voor recht dat Goodyear onrechtmatig jegens D.I.F. heeft gehandeld en gehouden is de als gevolg van de onrechtmatige beslaglegging de door D.I.F. geleden schade te vergoeden; 5.6. veroordeelt Goodyear aan D.I.F. te betalen een bedrag van € 15.075, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover met ingang van 7 september 2012 tot aan de dag van gehele voldoening; 5.7. veroordeelt Goodyear aan D.I.F. te betalen een bedrag van € 658,75, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover met ingang van 16 augustus 2012 tot aan de dag van gehele voldoening; 5.8. veroordeelt Goodyear tot betaling van de door D.I.F. als gevolg van de onrechtmatige beslaglegging geleden overige schade nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet; 5.9. veroordeelt Goodyear in de proceskosten, aan de zijde van D.I.F. tot op heden begroot op € 925; 5.10.
wijst af het anders of meer gevorderde;
C/09/426576 / HA ZA 12-1062 12 juni 2013
in conventie en reconventie: 5.11.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A.W. Schippers en in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2013.
11