Letsel & Schade 2011 nr. 4
Rechtspraak I 230 I Rechtbank Zwolle-Lelystad 31 augustus 2011 (mr. T.R. Hidma; zaaknr: 184084/ HA ZA 11-444)
Art. 843a Rv, inzage in correspondentie met andere aansprakelijk gestelde partij. De ouders spreken de aa.nsprakelijkheidsverzek.emar van een campinghouder aan voor gehoorschade bij him kind, waarvan het vermoeden bestaat dat deze het gevolg is van een bacteriele infectie, opgelopen in het zwembad. Zij hebben eerder de artsen aansprakelijk gesteld die de infectie behandeld hebben. De campinghouder en zijn verzekeraar vorderen in incident ex art. 843a Rv inzage in de bescheiden met betrekking tot de zaak tegen de behandelend artsen. De rechter concludeert dat aan de drie vereisten van art. 843a Rv is voldaan, te weten: 1. rechtmatig belong, 2. voldoende specificatie van de in tezien bescheiden en 3. dat de vorderende parti] ook parti) is in de rechtsbetrekking, in casu onrechtmatige daad. De rechter kent de incidentele vordering toe. (Zie noot onder het vonnis, red.) El en E2, in de hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordigers van E3, wonende te Zoetermeer, eisers in de hoofdzaak, verweerders in het incident. advocaat mr. J.F. Roth te Amersfoort. tegen 1. Delta Lloyd Schadeverzekering NV, gevestigd te Amsterdam. 2. VOF Sprookjescamping De Vechtstreek, gevestigd te Rheeze. 3. G3, wonende te Coevorden. 4. G4, wonende te Coevorden, gedaagden in de hoofdzaak, eisers in het incident, advocaat mr. F.A.M. Kniippe te Arnhem. Partijen zullen hierna E c.s. en Delta Lloyd c.s. genoemd worden, 1. Deprocedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uil: - de dagvaarding - de conclusie van antwoord tevens houdende de incidentele vordering tot het verkrijgen van afschriften van bescheiden ex artikel 843 a Rv - de incidentele conclusie van antwoord. 1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident. 2. Het geschil 2.1. In de hoofdzaak vordert E c.s. - kort gezegd - een verklaring voor recht dat Delta Lloyd c.s. aansprakelijk is
16
voor de gehoorschade die bij E3 is ontstaan in juni 2003 en de veroordeling van Delta Lloyd c.s. tot vergoeding van de door hem geleden en nog te lijden schade, kosten en interesten, nader op te maken bij staat, en in de proceskosten (waaronder de taxe betaald in het kader van het voorlopig getuigenverhoor). 2.2. Delta Lloyd c.s. vordert in het incident E c.s. te veroordelen tot verstrekking van afschriften van bescheiden ex artikel 843a Rv, te weten: medische informatie, aansprakelijkstellingen, naar aanleiding daarvan gevoerde correspondentie met de betrokken medici, diens belangenbehartiger(s) en/of verzekeraar (s) en de gegevens uit de klachtenprocedure(s]. 2.3. E c.s. voert gemotiveerd verweer. 2.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. 3. De beoordeling in het incident 3.1. De incidentele vordering is gebaseerd op de bijzondere exhibitieplicht van artikel 843a Rv. Dit artikel stelt drie cumulatieve voorwaarden voor toewijzing van een dergelijke vordering tot inzage, afschrift of uittreksel van bescheiden, te weten: 1. eiser dient een rechtmatig belang bij inzage, afschrift of uittreksel te hebben; 2. het moet gaan om bepaalde bescheiden; 3. die bescheiden moet en zien op een rechtsbetrekking waarin eiser partij is. 3.2. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt. Rechtmatig belang 3.3. Delta Lloyd c.s. heeft in haar incidentele conclusie gesteld dat de gevraagde bescheiden relevant zijn voor haar verweer in de hoofdzaak daar deze betrekking hebben op de vraag of de (gehoor)schade zelf in causaal verband staat tot enige gedraging van v.o.f. Sprookjescamping De Vechtstreek. Uit de gevraagde bescheiden zal aldus Delta Lloyd c.s. - blijken dat de gehoorschade is te wijten aan het inadequaat handelen van de betrokken medici, althans dat de betrokken medici de gehoorschade (gedeeltelijk) hadden kunnen voorkomen. 3.4. De rechtbank begrijpt deze stelling van Delta Lloyd c.s. aldus dat de bescheiden relevant zijn voor de betwisting van het causale verband ter vestiging van de aansprakelijkheid alsook de toerekening van de schade als gevolg van het schadeveroorzakende feit aan de aansprakelijke persoon. Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank het rechtmatig belang van Delta Lloyd c.s. bij haar vordering gegeven.
Letsel & Schade 2011 nr. 4
Bepaalde bescheiden 3.5. Met E c.s. is de rechtbank echter van oordeel dat het verzoek tot verstrekking van medische informatie onvoldoende bepaald is en in zoverre dient de vordering van Delta Lloyd c.s. dan ook te worden afgewezen. De overige bescheiden zoals de aansprakelijkstellingen die E c.s. heeft gericht tot de medici die E3 behandeld hebben en de tussen E c.s. en de betrokken medici althans hun verzekeraars naar aanleiding daarvan gevoerde correspondentie alsook de gegevens uit de klachtenprocedure(s) zijn voldoende bepaald. Partij bij rechtsbetrekking 3.6. E c.s. heeft betoogd dat aan het derde vereiste van artikel 843 a Rv niet is voldaan omdat de gevraagde stukken toezien op een rechtsbetrekking tussen E c.s. en de betrokken medici, een rechtsbetrekking waarin Delta Lloyd c.s. geen partij is. 3.7. Ten aanzien van de vraag of de gevraagde stukken kunnen worden aangemerkt als bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin Delta Lloyd c.s. partij is, overweegt de rechtbank als volgt. De jurisprudentie op dit punt geeft blijk van verschillende interpretaties, restrictief dan wel ruim. De bewoordingen van artikel 843a Rv geven onvoldoende houvast voor de ene of de andere interpretatie. De rechtbank staat een ruime interpretatie voor, in aanmerking nemend dat uit de memorie van toelichting ter zake van de wijziging van artikel 843a Rv per 1 januari 2002 moet worden afgeleid dat is beoogd aan te sluiten bij de verruiming van de processuele mededelingsplichten. Voorts is in dezelfde memorie van toelichting verwezen naar een arrest van de Hoge Raad van 30 januari 1998, NJ 1998/459, waarin de Hoge Raad een partij niet gehouden achtte een met een derde gesloten schriftelijke koopovereenkomst in het geding te brengen, met de opmerking (in de memorie van toelichting) dat op grond van het gewijzigde artikel 843a Rv kan worden gevorderd dat de koopovereenkomst in het geding wordt gebracht. 3.8. Dienovereenkomstig is de rechtbank van oordeel dat de zinsnede 'aangaande een rechtsbetrekking waarin hij partij is' zo moeten worden opgevat, dat deze zien op alle stukken die voor het bepalen van de inhoud van een rechtsbetrekking van betekenis zijn. Nu de vordering van E c.s. is gebaseerd op een onrechtmatige daad en een onrechtmatige daad een rechtsbetrekking is in de zin van artikel 843a Rv, is sprake van een rechtsbetrekking waarin Delta Lloyd c.s. partij is. Dwangsom 3.9. Er bestaat geen aanleiding voor het opleggen van een dwangsom, nu de rechter die de hoofdzaak zal beoordelen de vrijheid heeft de door hem passend
1
geachte gevolgen te verbinden aan het eventueel niet voldoen door E c.s. 3.10. Ten aanzien van de onder 3.5. gemelde bescheiden zal op de voet van artikel 843a Rv worden toegewezen dat deze in het geding worden gebracht. 3.11. De rechtbank zal de beslissing omtrent de kosten van het incident aanhouden, totdat in de hoofdzaak zal worden beslist. 4. De beslissing De rechtbank in het incident 4.1. veroordeelt E c.s. tot verstrekking van navolgende afschriften van bescheiden ex artikel 843a Rv, te weten: de aansprakelijkstellingen gericht tot de medici die E3 behandeld hebben, de naar aanleiding daarvan gevoerde correspondentie met de betrokken medici, diens belangenbehartiger (s) en/of verzekeraar (s) alsook de klachtenprocedure(s), 4.2. houdt de beslissing omtrent de kosten van het incident aan, in de hoofdzaak 4.3. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 14 september 2011 voor beraad rolrechter omtrent het bepalen van een comparitie.
I 231 I Noot Het inzagerecht inzichtelijk: art. 843a Rv (exhibitieplicht) en inzage in medische informatie Inleiding 1. Waarover gaat het in deze zaak? Over de vraag of het slachtoffer dat schadevergoeding vordert wegens - in dit geval - gehoorschade bescheiden met medische informatie moet verstrekken aan de aansprakelijk gestelde partij. De vraag welke medische informatie een slachtoffer moet verstrekken, is op zich niet bijzonder. Integendeel: het is een thema, waarmee onder meer tijdschriften die zich in het bijzonder richten op de personenschadepraktijk bestendig hun kolommen vullen. 2. Als er al zo veel over geschreven is, loont het dan wel om hierna verder te lezen? Of te wel: waarom verdient juist deze uitspraak dan toch een annotatie? De uitspraak is interessant, omdat de vraag wordt beoordeeld aan de hand van art. 843a Rv, het wetsartikel over de exhibitieplicht of - meer modern - het inzagerecht. Dat artikel is een nieuwe blikvanger, waarover sinds vooral 2005/2006 een omvangrijk aantal uitspraken is gewezen, vorig jaar twee dissertaties zijn gepubliceerd1 en dit jaar, vlak voordat deze an-
J. Ekelmans, De Exhibitieplicht, diss. Groningen, Deventer, Kluwer, 2010 (hierna: Ekelmans 2010); J.R. Sijmonsma, Het inzagerecht: artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, diss, Maastricht, Deventer, Kluwer, 2010 (hierna: Sijmonsma: 2010).
17
Letsel & Schade 2011 nr. 4
notatie op de mat valt, een wetsontwerp is ingediend.2 3. De uitspraak brengt tot uitdrukking dat het slachtoffer dat de hand op de knip houdt bij mogelijk relevante verzoeken om medische informatie de wind tegen heeft. Ik denk dat de wijze van beoordeling door de rechter Hidma - ook auteur van het deel bewijsrecht in de Pitlo-serie - aan de hand van art. 843a Rv ook in andere uitspraken gevolgd kan worden. Toen art. 843a Rv tot wasdom begon te komen, heb ik bepleit dat verzoeken om medische bescheiden aan de hand van art. 834a Rv beoordeeld zouden moeten worden.3Ook daarom voldoe ik graag aan de uitnodiging van de redactie om deze uitspraak te annoteren. Het wettelijk kader 4. In deze zaak vorderde de aansprakelijke partij verstrekking van bescheiden op grond van art. 843a Rv. Voor een succesvol verzoek tot verstrekking van bescheiden vergt dit artikel kort gezegd het volgende: a. eiser heeft een rechtmatig belang bij verstrekking van de bescheiden b. de bescheiden zijn voldoende concreet ("bepaald" ) omschreven c. de bescheiden hebben betrekking op een rechtsbetrekking waarbij de eiser partij is. De beoordeling van het geschil 5. De aansprakelijk gestelde partij met de mooie naam Sprookjescamping de Vechtstreek maakte aanspraak op een dik pak papier: medische informatie, aansprakelijkstellingen door het slachtoffer van zijn behandelend artsen, de daarover gevoerde correspondentie met die artsen of hun belangenbehartigers en/of verzekeraars en de gegevens uit tegen de betrokken artsen gevoerde klachtprocedures. Volgens de Sprookjescamping was de gehoorschade van het slachtoffer immers niet veroorzaakt door een bacterie in haar zwembad, althans niet aan haar toe te rekenen, maar was de schade te wijten aan onbekwame geneeskundige behandeling van zijn gehoorklachten. Kortom, een klassieke discussie over causaal verband en toerekening. 6. Het slachtoffer spartelde tegen, maar grotendeels vergeefs, aldus de rechtbank. De rechtbank meende:
a. dat de gevraagde bescheiden relevant zijn voor het juridische debat, zodat er sprake is van rechtmatig belang; b. dat de aansprakelijkstellingen, correspondentie daarover en stukken uit klachtprocedures voldoende concreet omschreven waren en derhalve verstrekt moesten worden; dat dit niet gold voor de (overige) medische bescheiden die onvoldoende bepaald waren omschreven; c. dat de bescheiden relevant waren voor de beoordeling van het geschil en derhalve bescheiden waren aangaande de rechtsbetrekking waarbij de eiser partij was. 7. Die oordelen zijn geen van drieën opmerkelijk: zij sluiten immers aan op de ruime uitleg die in de rechtspraak en de literatuur wordt gegeven aan de in art. 843a Rv gehanteerde begrippen. Zo wordt rechtmatig belang doorgaans aangenomen, wanneer bescheiden worden gevraagd ter onderbouwing van een niet op voorhand kansloze stelling of verweer.4 Evenzeer wordt in beginsel aangenomen dat een vordering voldoende bepaald is omschreven, wanneer voldoende duidelijk is om welke bescheiden het de aanvrager te doen is.5 Tenslotte pleegt de aanspraak op bescheiden niet beperkt te worden tot bescheiden die tussen houder en verzoeker zijn gewisseld6 en kan - bijvoorbeeld - ook aanspraak gemaakt worden op een rapport dat op verzoek van een partij door een derde is opgemaakt zoals - bijvoorbeeld - een opleveringsrapport van een graafmachine7 of een due diligencerapport bij een overname.8 8. Die - ruimhartige - keuzes zijn begrijpelijk, nu zij aansluiten op de verruiming van processuele mededelingsplichten en passen bij de beperkte mogelijkheden om met succes verweer te voeren tegen een verzoek tot gelasten van een voorlopig getuigenverhoor of voorlopig deskundigenbericht. Over die ruime uitleg valt meer te lezen in de beide vorig jaar verschenen proefschriften over de exhibitieplicht, waarnaar de voetnoten verwijzen en - puntiger - in recente artikelen over het in oktober 2010 gepubliceerde voorontwerp tot wijziging van art 843a Rv.9 9. De rechtbank beveelt derhalve dat de bescheiden verstrekt moeten worden. De rechtbank verbindt geen dwangsom aan die veroordeling: indien de bescheiden niet verstrekt worden, kan de rechter daaraan
Kamerstukken II 2011/12nr. 33 079. J. Ekelmans, Dient de verplichting om medische bescheiden te verstrekken gebaseerd te worden op art. 843a Rv? TVP 2007, p. 29-37. Zie voor rechtspraak: Ekelmans 2010, § 6.2.4, vgl. ook Sijmonsma 2010, p. 163, waarin Sijmonsma aangeeft dat hij van oordeel is dat rechtmatig belang slechts ontbreekt als dat voor ieder weldenkend mens duidelijk is. Zie voor rechtspraak: Ekelmans 2010, § 6.3.3; vgl. ook Sijmonsma 2010, p. 166, waarin Sijmonsma aangeeft dat hij van oordeel is dat inzage in karrenvrachten bescheiden mogelijk is, als maar duidelijk is waar het om gaat. Zie voor rechtspraak: Ekelmans 2010, § 5.4; vlg. ook Sijmonsma 2010, p. 169. Zie - bijvoorbeeld - Rechtbank Den Bosch 16 april 2008 LJN BC9695 (Allianz c.s. / De Langstraat Verhuur). Zie - bijvoorbeeld - Rechtbank Utrecht 12 september 2007 LJN BB3722 (OPG / Quigley c.s.) J.R. Sijmonsma: Het inzagerecht vernieuwd, TVPP 2010, p. 179-185; J. Ekelmans: Het wetsvoorstel over het recht op inzage, afschrift of uittreksel van bescheiden Ars Aequi 2011, p.346-354.
18
Letsel & Schade 2011 nr. 4
immers de gevolgtrekking verbinden die zij geraden acht.10 De rechtbank geeft niet aan, wat die gevolgtrekking dan zou moeten zijn. Logisch is, dat het niet verstrekken van de bescheiden in beginsel leidt tot afwijzing van de vordering.11 10. Succesvol was het slachtoffer slechts in zijn verweer, dat het verzoek om medische bescheiden te verstrekken te onbepaald was. Dat de rechtbank dat verweer honoreerde valt wel te begrijpen, nu het gevraagde zo ruim was geformuleerd, dat het niet merkbaar toegesneden was op het voorwerp van debat te weten, of de gehoorschade aan ondeskundige medische behandeling viel toe te rekenen. Van een verzoeker mag immers verlangd worden dat hij zijn verzoek voldoende concreet toespitst: daarmee wordt immers voorkomen dat een procespartij wordt belast met nodeloze informatie uitwisseling. Het afwijzen van het te ruime verzoek was voor de rechtbank wellicht ook eenvoudig, omdat de bescheiden die wel verstrekt moeten worden de Sprookjescamping vermoedelijk voldoende aanknopingspunten bieden om te bepalen of het voor haar zinvol en kansrijk is bij haar verweer te volharden of dat uit te bouwen. Stellen en verweren 11. Is deze uitspraak dan de maat der dingen voor soortgelijke geschillen? Neen, dat is niet het geval. Een rechterlijk oordeel komt tot stand op basis van beoordeling van de vordering en het daartegen gerichte verweer. Bij een vordering op grond van art. 843a Rv is dat niet anders. De rechter mag niet ambtshalve een vordering op grond van art. 843a Rv afwijzen op grond van een niet gevoerd verweer. u Interessant is dus om onder ogen te zien, of bij een anders gevoerd verweer een andere uitkomst verwacht had mogen worden. Bood deze zaak de mogelijkheid om nog andere dan de gevoerde verweren te berde te brengen? Behoorlijke rechtspleging anderszins gewaarborgd 12. Kennelijk is niet het verweer gevoerd, dat het verzoek om bescheiden beter op zijn plaats zou zijn bij een eventueel deskundigenbericht naar causaal verband en dan maar gedaan zou moeten worden door de deskundige, niet door de partijen bij het geschil. Zo'n verweer kan aansprekend zijn voor het slachtoffer dat op goede of slechte gronden de vragen van de aansprakelijk gestelde partij te opdringerig, te vrij-
postig of te onbekwaam vindt. Zo'n verweer zou aansluiten bij de arresten van de Hoge Raad uit februari 2008 in de twee Fortis-zaken, waarin de Hoge Raad uitsprak dat ter gelegenheid van een voorlopig deskundigenbericht niet verzocht kon worden om verstrekking van medische bescheiden.13 Immers, aldus de Hoge Raad, de wettelijke regeling bood daarvoor geen wettelijke grondslag en de deskundige zou nodeloos door partijen voor de voeten gelopen worden. Op dit uitgangspunt sluit aan lagere rechtspraak waarbij verzoeken tot verstrekking werden afgewezen omdat voorrang gegeven moet worden aan een reeds aanhangig verzoek tot houden van een voorlopig deskundigenbericht.14 13. In deze zaak werd het verzoek echter niet gedaan in het kader van een deskundigenbericht en was evenmin al een verzoek tot het houden van een voorlopig deskundigenbericht aanhangig. Het verzoek was een zelfstandig verzoek in het kader van een bodemprocedure. Naar de letter van de wet bestaat ook voor die situatie de mogelijkheid om de vordering tot verstrekking van bescheiden af te wijzen. Art. 843a, lid 4 bepaalt immers dat verstrekking achterwege kan blijven, wanneer behoorlijke rechtsbedeling anderszins is gewaarborgd. Die bepaling is in de wet geïntroduceerd met het argument dat een getuigenverhoor de voorkeur kan verdienen boven het opvragen van bescheiden. Met gebruikmaking van dit uitgangspunt zou een rechter een verzoek tot verstrekking kunnen afwijzen omdat eerst maar een comparitie moet plaatsvinden, waarbij zo nodig bepaald kan worden dat een deskundigenbericht moet plaatsvinden.15 14. Is zo'n uitkomst logisch? Ik denk het niet. De gedachte dat verstrekking van bescheiden geweigerd kan worden, omdat informatie ook anderszins verkregen kan worden, is niet veel verder gekomen dan de toelichting in de parlementaire geschiedenis. De opmerking was immers onlogisch, omdat uitwisseling van bescheiden minder belastend zal zijn dan bijvoorbeeld een voorlopig getuigenverhoor of een voorlopig deskundigenbericht. De houder van bescheiden die betoogt dat bijvoorbeeld een getuigenverhoor een beter alternatief is, ziet zijn verweer dan ook in de regel stranden. De wettelijke bepaling stuit dan ook op kritiek16 en is in het wetsontwerp derhalve vervallen17: er is immers geen reden om de exhibitieplicht zonder
Ekelmans 2010, § 11.4. Vgl. Rechtbank Arnhem 16 februari 2011, LJN BP6625 (X / RVS) bij een beroep op blokkeringsrecht bij deskundigenbericht. HR 6 oktober 2006, NJ 2006, 547 (Meijer / Cornelis). HR 22 februari 2008 LJN BB3676 (Fortis ASR Schadeverzekering / X) Rechtbank Utrecht Arnhem (vzr) 26 juni 2009, LJN BJ4425 r.o. 4.5. (Allianz / X); Rechtbank Utrecht 21 oktober 2009, LJN BK 2302 r.o. 4.4. (X/Allianz) Vgl. Rechtbank Utrecht 27 augustus 2008 LJN BE9204 r.o. 2.4. 4.v. (X / Fortis ASR) Zie - o.a. - Ekelmans 2010, § 8.2.1 en Sijmonsma 2010 p. 27-28. Kamerstukken II 33 079, nr 3, p. 2.
19
Letsel & Schade 2011 nr. 4
meer achter te stellen bij andere mogelijkheden tot bewijslevering. Voor personenschadezaken is in overeenstemming daarmee al eerder en ook recent door Christiaans en Hengeveld18, Van Dijk19, Wilken20 en Wilken, Akkermans en Legemaate21bepleit dat medische informatie ook los van een voorlopig deskundigenbericht verstrekt zou moeten worden. Kortom, om partijen niet nodeloos te noodzaken om de tocht naar een deskundige te maken. 15. Wat mij betreft is het toelaten van deze zelfstandige vordering inmiddels eens te meer logisch, omdat dat aansluit én bij hetgeen thans elders is geregeld én bij hetgeen ons te wachten staat. Het sluit aan bij hetgeen reeds is voorzien, nu volgens de memorie van toelichting bij de deelgeschillenregeling - bijvoorbeeld - medische gegevens van de huisarts of andere behandelaars opgevraagd kunnen worden.22 Het sluit aan bij hetgeen ons te wachten staat, nu het wetsontwerp inzagerecht dat de minister in november dit jaar bij de Tweede Kamer heeft ingediend, voorziet in de mogelijkheid om in een zelfstandige verzoekschriftprocedure om verstrekking van bescheiden te vragen, zoals thans in een zelfstandige verzoekschriftprocedure een voorlopig getuigenverhoor gevraagd kan worden.23 Vertrouwelijkheid 16. Kennelijk is evenmin het verweer gevoerd, dat verstrekking van de bescheiden achterwege zou moeten blijven, omdat een gewichtige reden aan verstrekking in de weg zou staan. Aan zo'n verweer valt te denken al was het maar, omdat de memorie van toelichting bij de wijziging in art. 843a Rv in 2002 de medische status als typisch voorbeeld noemt van bescheiden waarbij een beroep gedaan kan worden op een gewichtige reden.24 17. De lat voor een succesvol beroep op een gewichtige reden ligt echter hoog. Honorering van dat verweer vergt volgens de Hoge Raad dat het individuele belang van geheimhouding zwaarder moet wegen dan het maatschappelijke belang bij waarheidsvinding.25 Die situatie zal niet gauw aan de orde zijn, zodat het verweer niet snel met succes te voeren valt.
18. Het verweer dat een gewichtige reden aan verstrekking in de weg staat, is - kennelijk - niet gevoerd. Evenmin is - kennelijk - betoogd, dat het beroepsgeheim voor medische gegevens niet omzeild zou mogen worden door gegevens rechtstreeks van de patiënt te vragen.26Aan de uitspraak valt niet te zien, of dat verweer wellicht ook achterwege is gebleven vanuit de gedachte dat de correspondentie uitgewisseld in het kader van een aansprakelijkstelling en klachtprocedure zich niet vanzelfsprekend op één lijn laat stellen met de informatie uitgewisseld in de besloten setting van de spreekkamer. 19. Dat al deze verweren niet gevoerd zijn, is hoe dan ook begrijpelijk. De bewijslast voor causaal verband rust immers op het slachtoffer, zodat die, wanneer hij tegenover een gemotiveerde betwisting onvoldoende stelt, kan kiezen: óf hij komt met de informatie over de brug óf hij laat verstrekking van informatie achterwege en zijn vordering wordt óf wegens niet voldoen aan de stelplicht óf wegens ontbreken van bewijs afgewezen.27 De door de rechtbank gemaakte keuze om een bevel te geven zonder dwangsom maar met de opmerking dat aan niet verstrekking de gevolgen verbonden kunnen worden die de rechter geraden acht, sluit goed op dat dilemma aan. Voor de keuze om wel of niet te verstrekken geldt dan: "make your choice and pay the price". Wie relevante informatie niet verstrekt, ziet met die weigering zijn vordering of verweer verdampen. Proportionaliteit blijft natuurlijk van belang 20. De uitspraak is dan ook een mooie bevestiging dat de vraag of bescheiden verstrekt moeten worden ook in de personenschadepraktijk beoordeeld kan worden aan de hand van het bepaald in art. 843a Rv, kortom dat de personenschadepraktijk geen vreemde eend in de bijt is en beoefend en begrepen kan worden met het gebruikmaking van het bewijsrechtelijk kader dat ook voor andere zaken dan personenschadezaken geldt.28 21. Het volgen van het gebruikelijke bewijsrechtelijke kader betekent ondertussen niet dat slachtoffers bij vorderingen tot verstrekking van medische beschei-
S.M. Christiaan en W.J. Hengeveld: Februari-arresten. De patiëntenkaart: partijen, de deskundige beschikt; TvP 2008, p. 51-56. Ch. Van Dijk: De beschikkingen van de Hoge Raad over de patiëntenkaart en de gevolgen daarvan, PlV-bulletin 2008-3, p. 4-9 en Ch. Van Dijk in annotatie onder Rechtbank Arnhem (vzr] 26 juni 2009, JA 2009, 146 [Allianz/ X) A. Wilken in annotatie onder Rechtbank Utrecht 27 augustus 2008, JA 2008, 169 [X / Fortis ASR) A. Wilken, A.J. Akkerman en J. Legemaate: Medisch beoordelingstraject bij letselschade: inventarisatie bestaande normering, knelpunten en mogelijke oplossingsrichtingen, de letselschaderaad, 2010, p. 28-29. Kamerstukken II 2007/08, 31 518, nr 3, p 16. Kamerstukken II 33079, nr. 2, art. 162b Rv. Pari. Gesch. Burg. Procesrecht, Van Mierlo/Bart, p. 155. HR 11 juli 2008, NJ 2009, 451 r.o. 3.4.6. ( De Telegraaf c.s. / Staat) Waarover nader: Ekelmans 2010, § 7.4.5. E.M. Deen: Letselschade en de patiëntenkaart, een bewijsrechtelijke beschouwing, TCR 2010, p. 98-103; vgl. Ekelmans 2010, § 7.9. Vgl. aldus ook R. de Bock: Tussen waarheid en onzekerheid: over het vaststellen van feiten in de civiele procedure, diss. Tilburg, 2010, Deventer, p. 162.
20
Letsel & Schade 2011 nr. 4
den steeds spontaan de kast wijd open moeten zetten op straffe van afwijzing van hun aanspraken.29 Ook in dat opzicht is de personenschadepraktijk niet anders dan de praktijk bij andere geschillen: een verzoek om informatie moet betrekking hebben op gegevens die relevant kunnen zijn voor het geschil of nog wat meer toegespitst - op feiten die van doorslaggevende betekenis kunnen zijn en voldoende concreet zijn onderbouwd en betwist.30 Voor fishing expeditions, het te zeer in het wilde weg vragen, is geen ruimte, ook niet personenschadezaken. 22. Wat wel en niet gevraagd kan worden, is afhankelijk van de kwaliteit van het gevoerde debat. De vraag wat moet worden verstrekt kan dan ook mede beïnvloed worden door - bijvoorbeeld - de looptijd en omvang van de schade, de bekendheid met eerdere ongevallen of uitval, een atypisch verloop van de klachten, tekenen van aggravatie, simulatie of onjuiste mededelingen.31 Voor personenschadezaken geldt evenzeer als voor andere zaken dat de discussie, wat wel en niet verstrekt moet worden, in de regel dan ook meer te maken heeft met de vraag, wat relevant is of kan zijn dan met de vraag, of gegevens vertrouwelijk zijn.
dat het gehele bedrag aan uitgekeerd smartengeld bij de vaststelling van de vermogenspositie van appellant buiten beschouwing dient te blijven. De Raad vindt geen grond om het standpunt van het College van B&W, dat een bedrag ter hoogte van 40% van de ontvangen schadevergoeding als vermogen in aanmerking diende te worden genomen, voor onjuist te houden. 2. Het slachtoffer meent dat zijn smartengeld bedoeld is voor een periode van minstens 30 jaar, en dus ook aan die periode dient te worden toegerekend. De Raad is het daar niet mee eens. Uit de vaststellingsovereenkomst blijkt dat het smartengeld als een lumpsum is gekenschetst, in algemene termen bedoeld voor geleden en nog te lijden schade, waarbij een toerekening over een bepaalde periode niet goed mogelijk is. Het College heeft dan ook terecht de datum van aanvang van de te beoordelen periode gesteld op de datum ongeval en vervolgens berekend over welke periode, gelet op de naderhand verkregen en alsnog in aanmerking te nemen middelen, aan appellant vanaf die datum onverschuldigd bijstand is betaald, hetgeen heeft geleid tot de vaststelling van een terugvorderingsperiode van 23 juli 1999 tot en met 31 oktober 2001. (met als resultaat invordering van 40% van het smartengeld, red.)
MrJ. Ekelmans Advocaat bij Ekelmans & Meijer Advocaten in Den Haag
appellant tegen het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (hierna: College]
I 232 1 Centrale Raad van Beroep 17 mei 2011 (C. van Viegen, J.F. Bandringa en C.G. Kasdorp; LJN BQ5236, 09/3410 WWB)
Smartengeld wordt voor 40% beschouwd als vermogen, op grond waarvan de bijstandsgerechtigde wordt gekort. 1. In artikel 52, eerste lid, onder e van de Abw is bepaald dat een vergoeding voor immateriële schade niet als vermogen in aanmerking wordt genomen voor zover dit, gelet op de aard en de hoogte van de uitkering, uit een oogpunt van bijstandsverlening verantwoord is. Het College van B&W heeft derhalve terecht bezien of, en zo ja in hoeverre, het uit een oogpunt van bijstandverlening verantwoord is de onderhavige vergoeding niet als vermogen in aanmerking te nemen. De ernst van de gevolgen van het ongeval kan volgens vaste rechtspraak in vergelijkbare gevallen (zie bijvoorbeeld CRvB 11 mei 2004, LJN AO9283) er niet toe leiden - gelet op het karakter van de Abw als laatste bestaansvoorziening bezien in samenhang met de hoogte van de verkregen schadevergoeding -
I. Procesverloop Namens appellant heeft mr. CA. Pors, advocaat te OudBeijerland, hoger beroep ingesteld. Het College heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 april 2011. Voor appellant is verschenen mr. Pors. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E. van Lunteren, werkzaam bij de gemeente Rotterdam. E. Overwegingen 1. De Raad ontleent aan de aangevallen uitspraak de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden (waarbij voor eiser moet worden gelezen appellant en voor verweerder het College): "Eiser ontving een bijstandsuitkering. Eiser is op 23 juli 1999 betrokken geraakt bij een auto-ongeval. Hij is ten gevolge hiervan blijvend invalide geworden. Bij eiser is een blijvende invaliditeit vastgesteld van 72 %. Eiser heeft in verband met het door hem opgelopen letsel als gevolg van het ongeval van Amev Schadeverzekering N.V. (Fortis), de verzekeraar van de veroorzaker van het ongeval,
Vgl. Sijmonsma 2010, p. 133. Zie aldus bijvoorbeeld Rechtbank Den Haag 14 september 2011, LJN BU3S35 r.o. 4.5 (Milieudefensie / Shell) A. Wilken, A.J. Akkerman en J. Legemaate: Medisch beoordelingstraject bij letselschade: inventarisatie bestaande normering, knelpunten en mogelijke oplossingsrichtingen, de letselschaderaad, 2010, p. 53-54.
21