Rozen ‘Nee!’ Het meisje houdt beschermend haar handen boven haar hoofd. Maar de man is ziedend. Hij schreeuwt het uit. ‘Een hoofddoek zeg ik je, een hoofddoek! Waar is die gebleven?!’ Het meisje kijkt de man met een angstige blik in haar ogen aan. ‘Het ging per ongeluk, echt.’ De man zucht moedeloos. ‘Wat moet ik met je aan? Als je niet wil luisteren naar mij, luister je later ook niet naar je man! En waar kan ik een goede moslim vinden die een ongehoorzame vrouw wil trouwen? Mijn broers zullen het schandalig vinden dat ik zelfs mijn eigen dochter niet in de tang kan houden.’ Dit alles zegt de man op een nogal kwade toon. Zijn hoofd is een beetje rood geworden en zijn ogen staan hard. Dan komt een vrouw de kamer binnen, in zich opnemend kijkt ze naar het spektakel wat opgevoerd wordt. Ze pakt de arm van haar man vast. ‘Kalm aan Mohammed, ik zal wel even met haar praten,’ sust ze. De man knikt en loopt met driftige passen de kamer uit. Bijna stoot hij een antieke vaas om. De vrouw kijkt haar man hoofdschuddend na en gaat dan zitten in een pompeuze fauteuil. Alles aan haar is een beetje mollig, maar ze heeft een vriendelijk en kalm gezicht. Bij haar zul je niet snel een woede uitbarsting verwachten. In tegenstelling tot haar dochter heeft zij wèl een hoofddoek om. ‘Gül, je weet dat je vader hier niet goed tegen kan. Doe hem een plezier en draag een hoofddoek, al is het alleen maar voor hier binnen,’ zegt de vrouw op een rustige maar 1
beslissende toon. Haar dochter knikt en staart door een raam naar buiten. ‘Ik wil gewoon mijn eigen vrijheid hebben, dat is het. Ik wil zelf beslissen. Wat ik doe, wat ik draag, waar ik in geloof,’ fluistert ze alsof de man elk moment binnen kan komen stuiven. De blik in haar ogen is triest. Toch oogt ze een heel vrolijk meisje. Haar moeder knikt. ‘Ik snap wat je bedoeld, Gül.’ De vrouw staat op en loopt naar haar toe. ‘Kom eens schat, we gaan samen iets leuks doen, dan kan je dit even vergeten. Later praten we hier verder over.’ En samen lopen moeder en dochter de kamer uit. De antieke vaas blijft gelukkig dit keer staan. En op dat moment hoor je voor eventjes alleen maar het tikken van de klok. Bah, regen! De druppels glijden over Gwens gezicht. Snel fietst ze verder. De wolken worden nog zwarter dan ze al zijn. Een lichtflits doet haar opschrikken. Een tijdje later hoort ze de donder. Haar huis is al bijna in zicht. Er verschijnen rimpels op het hoofd van Gwen. Het huis ziet er verlaten uit. Haar ouders zouden toch thuis zijn? Ze stapt af. Haar hand voelt aan het handvat van de achterdeur. Dicht. Waar zijn ze toch heen? Gwen zucht geërgerd. Net op dit moment weet ze natuurlijk weer niet waar de sleutel ligt. Intussen is ze drijfnat geworden. Ze neemt een gokje: onder de bloempot misschien? Hebbes! Snel maakt ze de garagedeur open. Pfff… eindelijk binnen. Gwen komt de keuken binnen, ze heeft ondertussen haar kleren verwisseld. Zó nat waren ze. Dan ziet ze een 2
briefje op de keukentafel liggen. Ze loopt er nieuwsgierig naartoe. Het briefje is in haastig handschrift geschreven zo te zien. Gwen, Neem de eerste, de beste bus naar het ziekenhuis. Er is iets met Breg. Liefs pa+ma Gwens ogen worden groot. ‘Wat!’ roept ze uit. Breg, het liefste zusje dat je maar kunt wensen, ligt in het ziekenhuis?! Piep, piep, piep. De apparaten piepen in een rustig tempo voort. Uit het infuus druppelt in een zelfde tempo vocht het lichaam in. Gwen en haar ouders zitten met bleke gezichten naast hun dochter en zusje Breg. Buiten miezert het. Geen beter weer voor deze situatie. Gwen rilt even, een half uur geleden had ze niet geweten wat er met haar zusje was gebeurd. Ze streelt met haar hand over die van Breg. Breg voelt koud aan. Ook al is ze medisch nog in leven, sociaal valt er niks met haar te beginnen. Breg, overreden door een auto? Ze snapt het niet. Breg reed nooit zo gevaarlijk op de weg. Gwen denkt aan hoe het ongeluk zou zijn gebeurd. Waar was Breg op dat moment ook al weer? Ze weet het even niet meer. Gwens ogen gaan door de kamer heen. Aan de wand hangt een schilderij. Op de vloer ligt een kleed, handgemaakt. Op het nachtkastje staat een vaas. Een vaas met rozen. Gwen moet even aan tante Lien denken. Tante Lien is een artistieke tante, maar wel eentje waar je graag naar toe gaat. Gwen ging er vroeger daarom 3
ook vaak heen, nu ze op de middelbare school zit wat minder. Buiten al verraadt het huisje van tante Lien dat ze van rozen houdt. Overal waar ruimte is voor planten, staan rozen. Ook binnen is het een gezellige boel. Aan de wand hangen tegeltjes met rozenspreuken zoals ‘Het leven gaat niet over rozen’ of ‘Geen rozen zonder doornen’. Breg en Gwen gingen vaak samen naar tante Lien. Meestal tussen de middag, als ze naar huis gingen om een broodje te eten. Als Gwen en Breg dan bij tante Lien waren, pakte ze snel een pannetje en bakte pannenkoeken. Gwen krijgt er tranen in haar ogen van als ze daar aan denkt. Deze momenten ervaart ze als de gelukkigste momenten samen met Breg. Die momenten hadden geen tijd. Zou Gwen dit ooit nog samen met Breg kunnen beleven? Gwen schrikt op uit haar gedachten als ze de deur met een ruk open hoort gaan. Een stevige arts komt de kamer in. ‘Familie Sonnenberg? Voor u heb ik de uitslag van het onderzoek wat bij Breg Sonnenberg is gedaan.’ Marjolein en Jacco, de ouders van Gwen, knikken. Gwen voelt dat haar hart wat sneller begint te kloppen. Zou Breg weer uit de coma kunnen raken? Of zal ze nooit meer kunnen lopen of praten? Gwen ziet aan de arts dat hij de uitslag bijna niet durft te vertellen. ‘Gwen, je mag ook best even op de gang wachten, hoor,’ fluistert haar moeder. Maar Gwen schudt van nee. Ze zal het toch te horen krijgen. Dus waarom niet nu? De arts heeft een ernstige blik op zijn gezicht gekregen. ‘Bereid u voor. Het is schokkend nieuws.’ De gezichten van Jacco, Marjolein en Gwen worden nog witter en hun hartslag gaat nog een tikkeltje 4
omhoog. ‘Breg.. zelf kan ze totaal niks meer, alles zal met apparaten moeten worden uitgevoerd. Ze kan nog een poosje medisch in leven worden gehouden, maar dan is het echt voorbij.’ Een stille traan biggelt over het gezicht van Marjolein. Een tijd lang is het ijzig stil. Beknellend stil. De klok tikt de seconden verder. De arts knikt de familie bemoedigend toe. ‘Ik laat jullie even alleen,’ fluistert hij. Zacht sluit hij de deur. Dan kan Gwen haar tranen niet meer binnenhouden. Ze stromen non-stop over haar vermoeide gezicht. ‘Wat moeten we doen?’ Gwens stem trilt een beetje. ‘Ik weet het echt niet, lief, echt niet.’ Marjolein streelt met haar hand over haar haar. ‘Wat kùnnen we doen?’ Gwen kijkt Jacco aan. Met moeite zegt hij: ‘De apparaten uitschakelen, of..’ ‘Als we dat doen wat gebeurt er dan?’ Gwen vreest het ergste. ‘Dan…is ze dood.’ Ook Jacco kan het niet meer houden en slaat zijn armen om zijn dochter en vrouw heen. Als een vloedgolf stromen de tranen over zijn gezicht. Marjolein neemt het woord: ‘Breg zal overlijden. Er is niks meer aan te doen. Dan vind ik dat kinderen geholpen mogen worden door Breg.’ Gwen kijkt haar moeder aan: ‘Wat bedoel je?’ Jacco snapt het en pakt haar hand vast: ‘Gwen, Breg heeft nu nog gezonde organen. Als we die doneren aan een kind dat al heel lang wacht op een orgaan wat hij of zij hard nodig heeft, zal zo’n kind heel gelukkig zijn. Breg kan niet meer leven, maar door haar organen weg te geven, kan iemand wel weer normaal leven.’ Gwen knikt, ze snapt het. Toch vindt ze het een moeilijk idee. Zij zijn heel verdrietig om Breg, terwijl anderen dan juist heel blij zijn 5
met Breg. Marjolein merkt Gwens innerlijke strijd en zegt: ‘We besluiten dit alleen als iedereen er mee eens is, maar we moeten wel snel beslissen.’ ‘Ja, ’t is goed zo,’ fluistert Gwen, ‘ ’t Is goed zo.’ ‘Gwen! Heb je de theepot wel in het papier gedaan? Ik wil niet dat m’n servies breekt!’ ‘Jaha!’ roept Gwen chagrijnig, verhuizen is niet altijd een pretje. Vooral als je van de stad naar het platteland gaat. Gwen houdt niet van het platteland, het is er altijd zo stil. Ze heeft liever de stad, dan voelt ze zich niet zo alleen tussen al die mensen. Uit haar kledingkast pakt ze de volgende broek om in te pakken, een zwarte met glimmende knoopjes. Haar lievelingsbroek. Gwen glimlacht even, maar die gaat snel weer weg. Dat Breg nu voor altijd weg is, doet pijn. Hoewel Gwen geen zin heeft in hun nieuwe woning, vindt ze het wel fijn om uit dit huis weg te zijn. Bijna alles herinnert haar aan de tijd samen met Breg. De vlek op het tapijt toen Breg per ongeluk het potje lijm liet vallen; de boomhut in de tuin waar Gwen en Breg zo vaak samen in zaten; of de deuk in de garagedeur, toen Breg met de skelter iets te hard naar achteren reed. En nog zoveel meer dingen, die je herinneren aan je zusje waarvan je zoveel hebt gehouden. Gwen begrijpt wel waarom haar vader en moeder willen verhuizen. Zelf zou ze het ook gedaan hebben. Maar waarom per se naar het platteland? Waar in de wijde omtrek geen mensen wonen of te zien zijn. Gwen had wel gezegd wat ze er van vond, maar ze had geen kracht gehad om vol ertegenin te gaan. Ineens herinnert ze iets. Iets heel 6
belangrijks. Tante Lien! Daar had ze nog niet aan gedacht! Die woont daar ook in de buurt. Pfff, gelukkig. Een lichtpuntje in de grote duisternis. Ze zitten te eten. De messen schrapen over de borden en allen laten ze het zich goed smaken. Behalve zij. Zij zit met een chagrijnig gezicht voor zich uit te staren. De vader is kwaad op haar, toch laat hij aan tafel niks merken. Maar de moeder is het zat. ‘Gül, zit niet zo sikkeneurig te kijken, ik word gek van jouw gemok!’ Iedereen houdt zijn adem in. Het meisje denkt even na. ‘Ik wil geen hoofddoek om. Punt uit. Maakt me niet uit wat jullie er van vinden!’ Verontwaardigd staat ze op en pakt haar bord. ‘Ik ga wel boven eten,’ zegt ze en haar stem klinkt boos. Ze loopt naar de deur, opent deze met een ruk en slaat hem met een klap dicht. Moeder en vader eten door alsof er niks gebeurd is. Zusje en broertje kijken nog wat verdwaasd. Maar hun moeder lost het snel genoeg op: ‘Bord leegeten, Mehmet en Fatma!’ En dan eten ook zij door alsof er niks gebeurd is. Gwen opent de deur van haar toekomstige slaapkamer. Ze kijkt eens rond. De muren zijn wit en op de vloer ligt rood tapijt. Als je de kamer binnen komt, kijk je schuin tegen een raam aan. De slaapkamer is een hoekkamer, want aan de rechterkant van de kamer zit een tweede raam. Vanuit de ramen heb je een prachtig uitzicht over de grote tuin met oude, grote bomen en zie je de eindeloze velden voor je. Als je goed kijkt kun je zelfs in de verte de stad zien liggen. Gwen zucht eens tevreden. 7
Dit is een droomkamer! Een ruime kamer, maar ook weer niet te groot. Ze hoort de deur kraken. Vanuit de gang sluipt een hondje naar binnen. Gwen glimlacht. Gisteren is ze met tante Lien naar het dierenasiel geweest. Tante Lien vond dat Gwen wel wat afleiding kon gebruiken door voor de hond te zorgen. Ze hadden allemaal namen zitten bedenken, maar ze hadden nog niet de goede naam gevonden. Gwen pakt het hondje op. Ze gaat eens zitten op het tapijt en aait het beest. Haar staart zwiept vrolijk op en neer. ‘Ja, jij bent nieuw hier, hè? Met je rode vacht en groene oogjes.’ Gwen pakt het dier en kijkt de hond eens in de ogen aan. ‘Jouw ogen lijken wel smaragden!’ Het dier zwiept nog een extra met haar staart. ‘Wat bedoel je lief hondje? Hé ja, dat is het! Een Smaragd! Ik noem je Smaraggie, van smaragd!’ Gwen springt op en haar ogen glinsteren. ‘Wat vind je er van, Smaraggie? Kom, dan we gaan even naar buiten.’ Ze opent de deur en zij en haar hond lopen naar beneden. ‘Mam, ik ga even naar buiten toe met Smaraggie!’ Haar moeder loopt met een rood, bezweet hoofd naar haar toe. Ze heeft al veel dozen naar binnen getild. ‘Met wie zei je?’ ‘Met Smaraggie, zo heb ik m’n hond genoemd.’ ‘O, dat bedoel je.’ Marjolein lacht haar bemoedigend toe. ‘Ga maar, hoor. Ik zie je wel weer verschijnen.’ Gwen opent de voordeur zegt haar moeder gedag en loopt samen met Smaraggie naar buiten toe, de natuur tegemoet. Een straalblauwe lucht omringt het landschap waar Gwen haar voetsporen in zet. De zon schijnt warme 8
stralen en het gras ruikt heerlijk fris. Gwen is opgewekt. Gisteren heeft ze samen met Smaraggie een vervallen boerderij ontdekt. Ze wilde er graag even kijken, maar had gezien dat het al laat was en dat ze anders niet op tijd zou zijn voor het eten. Vandaag had ze het hondje thuis gelaten. Ze had niet zoveel zin om Smaraggie weer achterna te rennen, want ze mocht niet ontsnappen. Gwen snuift de heerlijke geur van de bloemen en bomen eens op. Op zo’n moment voelt ze zich echt vrij. Het boerderijtje komt in zicht. Gwen voelt een lichte maar wel leuke spanning opkomen. Ze hoort het grind onder haar voeten kraken. Gwen staat op de oprijlaan van de vervallen boerderij. Langzaam loopt ze naar de boerderij toe. Haar hand gaat naar de deurknop. Als ze de deur open doet, springt ze verschrikt opzij. ‘Smaraggie, wat doe jij hier nou! Heb je me gevolgd?!’ Ze pakt de hond op en kijkt het boos aan. ‘Ik heb nog zo de deur dicht gedaan. Hoe kan dat nou...,’ mompelt Gwen. Ineens weet ze het. ‘Je bent natuurlijk door het gat van de heg in de achtertuin gekropen! Nou ja, ik heb je gelukkig gevonden.’ Ze zet het hondje neer en gaat met haar ogen eens langs de wanden van de benedenverdieping. Aan de rechterwand hangt een schilderijtje met een landschap, naast de deur staat een antiek ladekastje met een vaas erop. Alleen in de ladekast zitten jammer genoeg houtwormen. Dan ziet ze rechts achterin de hoek een vlizotrap die naar de zolder leidt. Gwen loopt er naar toe. Uit haar ooghoek ziet ze dat Smaraggie haar gevolgd is. ‘Kom maar Smaraggie, dan gaan we samen op zolder kijken,’ fluistert ze. Gwen vindt het toch wel 9
een beetje eng. Ze heeft het idee dat uit elke hoek iets afschrikwekkends kan komen. Gwen legt haar handen op een van de treden en klimt naar boven. Ze merkt dat ze hier snel een splinter in haar hand kan oplopen, dus bedenkt ze dat de volgende keer wat voorzichtiger moet doen. Op de zolder is het erg donker. Gwen gaat tastend op zoek naar het raam, iets houdt het licht daar tegen. Haar vingers glijden over de wand. ‘Au!’ Ze is tegen iets opgebotst. Gwen wil weten wat het is, maar bedenkt dat ze beter eerst het raampje kan vinden. Als ze het raam heeft gevonden, voelt ze dat er tape op zit. Gwen peutert een klein stukje los en als ze alles heeft losgetrokken valt er heel wat licht naar binnen. Ze loopt naar de plek toe waar ze zich stootte. ‘Dit lijkt wel een koffer,’ mompelt ze hardop. Op de koffer zit een slot. Gwen knipt het open. Als ze ziet wat er in de koffer zit valt ze van de ene in de andere verbazing. ‘Een cello....’ Met twee handen pakt ze het instrument beet. ’t Is een best zwaar ding. In de koffer vindt ze nog iets. Een strijkstok. Gwens hart begint te bonzen, zo’n instrument heeft ze nog nooit in handen gehad. Uit de verdere puinhoop haalt Gwen een krukje. Ze gaat op het krukje zitten en probeert in de goede houding te zitten. Voordat Gwen gaat spelen blaast ze het stof eraf. Met trillende handen probeert ze een toon uit de cello te krijgen. Gwen voelt dat dit een bijzonder moment is. Met haar linkerhand glijdt ze over de snaren en drukt af en toe er één in. Met haar rechterhand beweegt ze de strijkstok voort. Als vanzelf sluit ze haar ogen en geniet. Het geluid uit de cello raakt haar diep in haar ziel. Ze 10
huilt. Haar verdriet stroomt eruit. Het is de muziek van de cello die haar doet huilen...’t is Breg. Ze is kwaad, vreselijk kwaad. Op haar moeder, maar het allermeest op haar vader. Gisteren kon ze haar fiets niet gebruiken want die stond bij de fietsenmaker. Daarom had haar moeder gezegd: ‘Gül, vandaag brengt je vader je naar school. Je kan er niet naar toe lopen en ik kan je niet brengen. Het kan niet anders vandaag. Morgen is het zaterdag en dan kan je je fiets weer ophalen.’ Ze had er de pest in, want nu moest ze een hoofddoek om. Per se. Ze had met een chagrijnig gezicht in de auto gezeten. Toen ze op school kwam, hadden al de meisjes uit haar klas haar uitgelachen. Niemand had het voor haar opgenomen. Tja, ze had nou eenmaal geen echte vriendinnen op school. En nu was ze kwaad, vreselijk kwaad. Ze had zich de hele dag bekeken gevoeld. Nu was ze op weg naar mevrouw Lien. Ze was mevrouw Lien ooit een keer tegengekomen en nu ging ze wel eens naar haar toe. Om gezellig te babbelen of haar hart te luchten. Meestal was het dat laatste. Als ze de stad uit is, is ze blij. Ze zou wel op het platteland willen wonen. Heerlijk, ze voelt zich er altijd vrij. Dan hoort ze iets. Heel geconcentreerd blijft ze luisteren. Hoe verder ze fietst, hoe duidelijker het wordt. Ze stapt af. Ze wil weten waar dat geluid vandaan komt. Als ze een stukje met haar fiets in de hand door een weiland heeft gelopen, ziet ze verderop een vervallen boerderij staan. Nu ze telkens dichterbij komt, merkt ze dat het een strijkinstrument moet zijn. Een grindpad leidt haar naar de boerderij. Haar fiets zet ze tegen de stenen muur. Ze wil naar 11
binnen lopen, maar het geluid stopt. Zou iemand haar gehoord hebben? Wil diegene niet ontdekt worden? Gwen laat haar strijkstok zakken. Hoort ze iemand nou over het grindpad fietsen? Straks is het de eigenaar van de boerderij! Paniekerig kijkt ze om zich heen. Haar hart gaat sneller kloppen en haar handen beginnen te trillen. Ze gooit de strijkstok op de grond en zoekt snel een verstopplek op de rommelige zolder. Ondertussen loopt Gül de boerderij binnen, ze heeft geen idee wie daar binnen muziek zat te maken. Misschien is het wel een oude man of een eenzame vrouw! Ze laat haar ogen eens door de ruimte gaan. Dan ontdekt ze de trap die naar de zolder leidt. Langzaam klimt Gül omhoog. Als ze boven is ziet ze niemand. Helemaal niemand. Gül ziet dat het instrument wat ze hoorde een cello was. Op de grond ligt een strijkstok die blijkbaar op de grond is gegooid. Zeker van mij geschrokken, denkt Gül. Terwijl dit gebeurt zit Gwen met kloppend hart in de kast. Als ze ziet dat een meisje van haar leeftijd naar boven klimt en niet een of andere engerd, zucht ze opgelucht. ‘Is daar iemand?’ roept Gül terwijl ze rond kijkt. Nu roept ze het wat harder, ‘Volluk!’ ‘Mmh…. niemand te zien,’ mompelt ze. Gwen merkt dat als ze nu niet tevoorschijn komt, Gül weg zal gaan. En dat wil ze niet. Want wat heeft ze hier te zoeken? Daar wil ze graag achter komen. Gwen probeert tussen de rommel uit te komen. Maar ze heeft het krukje niet gezien en knalt voorover. ‘Oe, gaat ie?’ vraagt Gül bezorgt. ‘Eh.. ja hoor,’ mompelt Gwen. Gül helpt haar even overeind. Ze heeft het idee dat ze het 12
meisje kent. Misschien lijkt ze op iemand. ‘Was jij het die zo mooi muziek maakte?’ vraagt Gül en Gwen knikt verlegen van ja. Nu stelt Gwen een vraag terug, ‘Waarom ging je hier eigenlijk heen?’ ‘Ik..’ Gül moet even nadenken maar gaat dan verder, ‘Ik hoorde iemand muziek spelen en ik wilde graag weten wie dat was. Het klonk echt prachtig!’ Gwen wordt een beetje rood en mompelt verlegen: ‘Zo heel goed was het ook weer niet.’ Terwijl Gül wil vragen of Gwen nog een stukje op de cello wil spelen, stelt Gwen een vraag die uit een onverwachte hoek komt: ‘Hoe heet je eigenlijk?’ ‘Ehh…’ Gül denkt razendsnel na, Gwen moet niet ontdekken dat ze een Marokkaan is. Dan wil ze vast niet meer met haar om gaan. ‘Roos’ zegt Gül vastbesloten, ‘Ik ben Roos.’ ‘Leuke naam! Ik ben Gwen.’ Ze geven elkaar een hand en kijken elkaar eens in de ogen aan. Dan kan Gül haar vraag eindelijk stellen. ‘Wil je nog een stukje spelen?’ ‘Ja, hoor!’ En Gwen lacht er vriendelijk bij. Als Gwen weer een stuk wil gaan spelen, merkt ze iets op. ‘Hé, wat staat hier nou op geschreven?’ Ze haalt een briefje uit de cello tevoorschijn. Het leven is als een witte roos, ’t is een mooi festijn. Maar wit staat ook voor tranen, en doornen voor pijn. Gül voelt haar hart sneller kloppen. Dit briefje is van mevrouw Lien! Bij Gwen biggelt een traan over haar wang. ‘Wat is er?’ vraagt Gül. ‘Mijn zusje is pas 13
overleden,’ fluistert ze. Dan schiet haar iets te binnen, ‘Van mijn tante moest ik witte rozen op het graf leggen. Toen ik vroeg waarom ik dat moest doen, had ze gezegd dat ik daar later wel achter zou komen.’ Gül schrikt. Dit is het nichtje van tante Lien! Straks komt ze erachter dat ze gelogen heeft! ‘Ik h-heet g-g-geen Roos,’ stottert ze. ‘Ik heet Gül!’ Deze woorden komen krachtig uit haar mond. ‘Maar waarom noemde je je zo?’ Gül kijkt beschaamd naar de grond. ‘Ik dacht dat je niets met mij te maken zou willen hebben, als ik je vertelde dat ik een Marokkaan ben. En aan mijn naam hoor je dat ook. Daarom vertelde ik dat ik Roos heette, wat ook de betekenis van de naam Gül is.’ ‘O,’ zegt Gwen alleen maar. Ze moet even nadenken over wat er net allemaal is gebeurd. Ze ontdekt de cello, ze ontmoet een meisje die zich Roos noemt, ze vindt een briefje in de cello en Roos blijkt Gül te heten. ‘Weet je,’ Gül heeft moeite om het te zeggen, ‘De rozen die jij op het graf van je zusje Breg legde, waren van mij. Ik had ze gegeven aan mevrouw Lien.’ Gwen kijkt met volle verbazing naar Gül, ‘Hoe weet je dat allemaal?! En hoe ken jij mijn tante?’ ‘Mevrouw Lien ben ik ooit een keer tegen gekomen vlakbij haar huisje. Ik liep met zorgen rond en Lien begon toen een praatje met me te maken. Ik kon mijn zorgen bij haar kwijt en sindsdien kom ik best vaak bij haar. Gewoon om te kletsen of gezellig te babbelen. En natuurlijk als ik weer ergens mee zit. Zij is de enige die ècht aandacht voor mij heeft. Maar op een dag had ik het idee dat zij juist in de put zat en niet ik. Toen ik hoorde dat haar nichtje was overleden, waren de rollen 14
omgedraaid. Ze kon haar zorgen bij mij kwijt en zo hoorde ik ook van jou. Ik begreep dat jou naam de betekenis ‘wit’ had en gaf witte rozen aan je tante met de boodschap om die aan jou te geven. Ik had met jullie te doen. Ik begreep wel dat jij de boodschap van de witte rozen niet te weten zou komen, maar zo had ik wel het idee dat ik iets deed.’ ‘Tjee, dat is een heel verhaal. Ik ben er stil van geworden.’ Een tijd lang staren ze voor zich uit zonder dat iemand iets zegt. Gwen merkt dat deze stilte anders is dan de stilte bij Bregs dood in het ziekenhuis. Deze stilte is fijn. Daardoor kan ze alle dingen even op zich in laten werken. Vanuit het niets zegt ze: ‘We moeten naar tante Lien toe. Nu.’ Het klinkt vastbesloten. Gül knikt. Samen lopen ze naar buiten toe. En ze fietsen naar het huisje van tante Lien. Gül klopt op de deur en Lien doet open. ‘Welkom Gül!’ Lien laat Gül hartelijk binnen. Tot haar grote verbazing stapt ook haar nichtje Gwen er achteraan. Haar ogen worden zo groot als theeschoteltjes. ‘Hoe hebben jullie elkaar nou gevonden?!’ Gwen en Gül lachen om Liens verbazing. ‘We leggen het zo wel uit,’ zegt Gwen. ‘Dan bak ik snel een pannenkoekje.’ Lien vlucht naar de keuken en gaat als een razende in de weer. ‘Gaan jullie maar alvast zitten, hoor!’ lacht Lien. Even later staat er een dampend bord vol met heerlijke pannenkoeken op tafel. ‘Mmm, dat ziet er lekker uit!’ zeggen Gwen en Gül tegelijk. Allemaal laten ze het zich goed smaken. ‘Dus jullie hebben elkaar gevonden,’ begint Lien. ‘Ja, en ik kwam er achter dat die rozen helemaal niet van u maar 15
van Gül waren.’ ‘Dat klopt.’ Tante Lien kijkt naar Gwen en Gül en zegt: ‘Jullie hebben een vraag, hè? Ik zie het aan jullie gezicht!’ ‘Nou..’ Begint Gül aarzelend. ‘Om eerlijk te zijn willen we weten waarom u dit briefje in de cello gestopt hebt.’ En Gül haalt het briefje uit haar broekzak tevoorschijn. Lien verslikt zich bijna en glimlacht geheimzinnig. ‘Tja, dat is een geheim! Om eerlijk te zijn: dat mogen jullie zelf ontdekken.’ Samen eten ze de pannenkoeken op en praten nog wat gezellig na. Die dag is voor Gwen en Gül een dag dat hun leven doet veranderen. Voor hen is de toekomst niet meer zo onzeker zoals hij eerst was, want ze hebben elkaar. Gwen beseft dat haar zusje niet vervangen kan worden, maar dat ze nu wel een hele leuke vriendschap met Gül kan opbouwen. Gül beseft dat ze zèlf haar vader duidelijk kan maken dat ze haar eigen keuzes wil, samen met Gwen komt ze vast een heel eind. En samen beseffen ze dat zij die rozen zijn. De rozen uit het gedicht. Witte rozen. Het leven is als een witte roos, ’t is een mooi festijn. Maar wit staat ook voor tranen, en doornen voor pijn.
16