TU-HL-boekje-Cover-def
21-02-2005
17:12
Pagina 1
Arthur O. Eger
Van het eerste uur Grondleggers van de Faculteit Industrieel Ontwerpen
Allemaal vragen die in ‘Van het eerste uur’ worden beantwoord. Arthur Eger, zelf voormalig student aan deze opleiding, interviewde 10 grondleggers van de Faculteit Industrieel Ontwerpen van TU Delft voor het vaktijdschrift voor productontwikkeling ‘Product’. Deze e interviews zijn ter gelegenheid van het 7 lustrum van de faculteit gebundeld. Het resultaat is een inspirerend beeld van de eerste jaren en de ideeën van de grondleggers. Een boeiende mengeling van grote ideeën en kleine details. Hoe een jonge ‘Tussenafdeling Technische en Industriële Vormgeving’ veranderde in een volwassen Faculteit Industrieel Ontwerpen.
Van het eerste uur - grondleggers van de Faculteit Industrieel Ontwerpen
Van het eerste uur Wie en wat hebben er geleid tot het ontstaan van de opleiding Industrieel Ontwerpen in Delft? Wat waren de ideeën van de grondleggers? Waarom zijn ontwerpopdrachten altijd zo vaag? Waarom heet het plan waarin de basis werd gelegd voor het huidige ontwerponderwijs het Boerakkerplan? Of, zoals je in de collegebanken kunt horen: “Die Roozenburg schijnt hier rond te lopen, maar wie is Eekels?”
7756-11 TU-boekje-IO-HL-def
22-02-2005
09:13
Pagina 1
Arthur O. Eger
Van het eerste uur Grondleggers van de Faculteit Industrieel Ontwerpen
Het lege vat tegenover het prille vlammetje. Gaat het om vullen of aanwakkeren? Gérard van Eyk
7756-11 TU-boekje-IO-HL-def
22-02-2005
09:13
Pagina 2
Inleiding Voor u ligt een bundel van interviews die Arthur Eger heeft gehouden met de hoogleraren die in de beginjaren de faculteit Industrieel Ontwerpen hebben opgebouwd. Deze interviews zijn eerder in Product verschenen en worden nu in het kader van het 35-jarig bestaan van Industrieel Ontwerpen gebundeld heruitgegeven.
De interviews met deze pioniers zijn een goede weergave van de gedachten die aan de ontwikkeling van de faculteit ten grondslag hebben gelegen. Wat deze pioniers gezaaid hebben, is een succes gebleken. De mix van kunst en techniek en de pragmatische benadering van de productontwikkeling waren succesvol. Ze zijn en worden wereldwijd gekopieerd.
Dit jaar is de faculteit opnieuw een zelfstandige faculteit geworden binnen de TU Delft. Juist op dit moment bieden de interviews uit de begintijd ons de mogelijkheid om bij deze nieuwe start een aantal lessen uit het verleden te trekken. Dit natuurlijk met in het achterhoofd de verschillen tussen de faculteit in de beginjaren en de faculteit zoals die er nu uitziet en opereert.
2 Van het eerste uur - grondleggers van de Faculteit Industrieel Ontwerpen
7756-11 TU-boekje-IO-HL-def
22-02-2005
09:13
Pagina 3
Industrieel Ontwerpen was in de beginjaren een kleine gemeenschap met een klein aantal studenten. Er werd, soms heftig, met elkaar gediscussieerd over de inhoud van het vakgebied industrieel ontwerpen, de disciplines die daarin pasten en het profiel van de ingenieur die afgeleverd moest worden. Nu beginnen elk jaar vele studenten aan de Bachelor-opleiding. En elk half jaar begint een steeds groter aantal, ook internationale, studenten aan ons Engelstalige Masterprogramma. Daarnaast wordt er op vele onderwerpen onderzoek gedaan. Dit alles gebeurt in een gebouw dat ons de mogelijkheid biedt om het vakgebied van het industrieel ontwerpen in haar breedte te profileren. En gelukkig gaat dit alles ook nu niet zonder discussie!
Vanuit de hernieuwde zelfstandige positie van de faculteit Industrieel Ontwerpen binnen de TU Delft mogen en moeten wij weer eigen keuzes maken over de invulling van het onderwijs en onderzoek. We zullen deze bundel van interviews gebruiken als een bron van inspiratie bij het maken van deze keuzes.
Faculteit Industrieel Ontwerpen Delft, november 2004
3 Inleiding
7756-11 TU-boekje-IO-HL-def
22-02-2005
09:13
Pagina 4
Over de auteur Prof.ir. Arthur O. Eger studeerde Industrieel Ontwerpen aan de Technische Universiteit in Delft. Na enkele jaren in verschillende organisaties te hebben gewerkt, richtte hij in 1979 met ir. Mathijs van Dijk het ontwerpbureau Van Dijk/Eger/Associates op. Dit bureau hield zich bezig met productontwikkeling (industrieel ontwerpen), grafische vormgeving en architectonisch ontwerpen. In 1996 verliet hij het bureau (dat sinds 1997 Well Design heet), en werd hij, na een kort interim-project, directeur van Space Expo te Noordwijk. Space Expo is een ruimtevaartmuseum en tevens het officiële bezoekerscentrum van de ESA (European Space Agency). In 2003 werd hij benoemd als hoogleraar Productontwerp aan de opleiding Industrieel Ontwerpen van de Universiteit Twente. Van zijn hand verschenen de volgende boeken: Tekst in Beeld (met Michael Beaumont, 1988), Digitaal Vormgeven (1991), Decoratieve Kunst (1995), Succesvolle Productontwikkeling (1996) en Productontwerpen (met Maarten Bonnema, Eric Lutters en Mascha van der Voort, 2004). Daarnaast is hij sinds 2000 hoofdredacteur van Product, vaktijdschrift voor productontwikkeling en publiceert hij geregeld over (industrieel) ontwerpen.
4 Van het eerste uur - grondleggers van de Faculteit Industrieel Ontwerpen
7756-11 TU-boekje-IO-HL-def
22-02-2005
09:13
Pagina 5
Inhoudsopgave Joost van der Grinten
..........................................................................................................................................
6
Emile Truijen
..............................................................................................................................................................
14
Wim Crouwel
..............................................................................................................................................................
22
..................................................................................................................................................................
30
Hans Dirken
Bernd Schierbeek Aat Marinissen
....................................................................................................................................................
36
............................................................................................................................................................
42
Wim Groeneboom Gérard van Eyk
....................................................................................................................................................
48
..........................................................................................................................................................
54
Johannes Eekels Jan Jacobs
......................................................................................................................................................
62
....................................................................................................................................................................
68
5 Inhoudsopgave
7756-11 TU-boekje-IO-HL-def
6
22-02-2005
09:13
Pagina 6
7756-11 TU-boekje-IO-HL-def
22-02-2005
09:13
Pagina 7
Joost
van der Grinten In 1962 werd ir. G.J. van der Grinten benoemd tot buitengewoon hoogleraar Industriële Vormgeving aan de afdeling Bouwkunde van de TH Delft. Daarmee was hij de eerste hoogleraar van wat later de faculteit Industrieel Ontwerpen zou worden. Joost van der Grinten: “Ik ben eigenlijk nooit ergens echt ‘groot’ in geworden, geen groot architect, geen groot ontwerper en geen groot vioolbouwer.”
J
O O S T V A N D E R G R I N T E N (1927) was maar kort hoogleraar, van 1962 tot 1971. Al meteen aan het begin van ons gesprek geeft hij hiervoor een verklaring: “Ik heb altijd aan de rand van het vakgebied gestaan, nooit er middenin.” Later voegt hij daaraan toe: “Ik ben met lesgeven bij Industrieel Ontwerpen gestopt omdat ik me realiseerde dat ik zelf geen ontwerper was, terwijl ik daar wel les in gaf. Ik vond dat ongepast. Ik vond mijzelf niet gekwalificeerd om dat onderwijs te geven. Ik had het op gang gebracht. Daarmee was mijn taak beëindigd.”
Bouwkunde Na zijn opleiding aan de HBS wilde Van der Grinten eigenlijk werktuigbouwkunde gaan studeren. “Ik maakte altijd al allerlei dingen. Zo bouwde ik een sterrenkijker en heb ik zelfs mijn eigen draaibank gemaakt. Dat had ook te maken met het werk van mijn vader, waardoor ik een complete werkplaats tot mijn beschikking had.”
Zijn vader, Louis van der Grinten, en zijn ooms Piet en Karel, hadden een bedrijf op het gebied van reproductietechniek. In dit bedrijf, het latere Océ-Van der Grinten, tegenwoordig kortweg Océ, was zijn vader de ‘uitvinder’, een activiteit die we nu zouden aanduiden met innovatie of productontwikkeling. Het met zijn handen bezig zijn werd Joost van der Grinten dan ook met de paplepel ingegoten. Uiteindelijk ging hij technische natuurkunde studeren. Zijn vader en ooms verzekerden hem dat natuurkunde en scheikunde de toekomst hadden. Maar de studie natuurkunde beviel hem in het geheel niet. Ter compensatie schreef hij tijdens zijn studie gedichten, maakte hij linoleumsneden en beeldhouwde hij. Na ruim een jaar hield hij het voor gezien. Hij wilde letteren gaan studeren. Ook dit werd hem uit zijn hoofd gepraat. Daarvan kon je niet leven. In het gunstigste geval stond je je hele leven voor de klas of kon je eens
7 Joost van der Grinten
7756-11 TU-boekje-IO-HL-def
22-02-2005
09:14
Pagina 8
in de zoveel jaar een dichtbundel publiceren. Naar aanleiding van zijn teleurstelling hierover zei een Indonesische oom: “Het leven is stront met lepels. Af en toe moet je teleurstellingen incasseren.” Van der Grinten besloot geen advies meer te vragen, zelf te bepalen wat hij ging doen en het zijn familie achteraf mede te delen. Zo begon hij in 1946 aan zijn studie
Als hij dat nodig vond, liet Eschauzier een deurknop uit ivoor maken. Maar hij realiseerde zich ook dat wat hij deed een aflopende zaak was.
Woonhuis te Hilversum. De woning is vrijwel onderhoudsvrij doordat hij is opgetrokken uit blanke Engelse steen en Redwood.
8 Van het eerste uur - grondleggers van de Faculteit Industrieel Ontwerpen
7756-11 TU-boekje-IO-HL-def
22-02-2005
09:14
Pagina 9
bouwkunde, in 1953 studeerde hij af. “Bouwkunde studeren was toen een feest. De studie stelde weinig voor, zo’n 60% van je tijd was vrije tijd. Die gebruikte ik om aan toneel te doen, muziek te maken, te reizen en, samen met een stel vrienden, een krantje uit te geven.”
Tijdens de officiële opening van het nieuwe gebouw van de faculteit Industrieel Ontwerpen op 11 april 2002 werd één van de collegezalen naar Van der Grinten vernoemd. Het door Koos Eissen vervaardigde profiel siert de muur naast de ingang van de collegezaal.
Duivelskunstenaar Tijdens zijn studie vroeg professor F.A. Eschauzier, hoogleraar voor de vormgeving van het interieur, hem studentenassistent te worden. “Eschauzier was een zeer verfijnde man, een ware duivelskunstenaar. Ik heb veel van hem geleerd. Hij maakte zeer gedetailleerde ontwerpen. Als hij dat nodig vond, liet hij een deurknop uit ivoor maken. Maar hij realiseerde zich ook dat wat hij deed een aflopende zaak was.” Eschauzier vertelde Van der Grinten dat er allerlei nieuwe, in serie te vervaardigen producten zouden moeten worden vormgegeven en dat dat niet meer op de handmatige, beeldhouwachtige manier van toen zou kunnen. Hij wilde dat zijn studentenassistent ging rondkijken naar wat er op het gebied van opleidingen industriële vormgeving op dat moment bestond.
gebouw waar dit plaatsvond, wilde Philips een demonstratielab inrichten. Kalff schreef: “Die studenten van jou, die wisten het toch zo goed? Stuur er maar drie om ons demonstratielab in te richten. Dan kunnen ze laten zien wat ze kunnen.” Joost van der Grinten was één van die drie. Ze werden ondergebracht in het ontwerpbureau van Philips en zagen hoe daar onder andere notenhouten radiokasten werden ontworpen. Op dat moment liep daar ook een zekere Emile Truijen stage.
Architectenbureau Aan de keuze voor Van der Grinten was iets voorafgegaan. In 1949, in het derde jaar, had Loe Kalff, ontwerper bij Philips, op uitnodiging van Eschauzier, een lezing in Delft gehouden. Kalff kreeg van de studenten de wind van voren. De rommel die Philips maakte, was volgens hen schaamteloos. Kalff was zeer ontzet teruggekeerd naar Eindhoven. Een half jaar later (in 1950) stuurde Kalff een brief naar Eschauzier. In 1951 zou het 100 jaar geleden zijn dat Philips zijn eerste gloeilamp produceerde. In het
De afdeling Bouwkunde had absoluut geen zin in een opleiding industriële vormgeving.
Na de ontwerpopdracht voor Philips, reisde Van der Grinten door heel Europa. Hij bezocht het Royal College of Art in Londen, de Hochschule für Gestaltung in Ulm en vergelijkbare opleidingen in Milaan en Stockholm. Het resultaat van het onderzoek was een rapportage aan de afdeling Bouwkunde over hoe een opleiding industriële vormgeving eruit zou kunnen zien, met daarin een ontwerponderwijsprogramma en een aantal aanbevelingen. Van der Grinten: “De afdeling Bouwkunde had absoluut geen zin in een opleiding industriële vormgeving. Intussen kwam het einde van mijn studie in zicht. Ik ben daarom gestopt met mijn assistentschap om te kunnen afstuderen. Vervolgens moest ik in militaire dienst.”
9 Joost van der Grinten
7756-11 TU-boekje-IO-HL-def
22-02-2005
09:14
Pagina 10
Reeds tijdens zijn studie begon Van der Grinten een architectenbureau. Toen hij afstudeerde had hij al twee tekenaars in dienst. Hij tekende voor vijf jaar bij de NS, waarvan twee jaar meetelden als militaire dienstplicht. Omdat hij al een architectenbureau had, kon hij bovendien aanspraak maken op twee dagen zakenverlof per week. Zo werkte hij drie dagen per week als architect voor de NS en twee dagen voor zijn eigen bureau. Hij nam deel aan de Prix de Rome, een belangrijke architectuurprijsvraag, die hij won. Met als gevolg dat de opdrachten toestroomden en het bureau op volle toeren draaide. “Er was na de oorlog een hoop te bouwen, ook voor de NS. Veel stations lagen in puin. Werken bij de NS was overigens geen vetpot. Ik begon
De eerste afstudeerder van Industrieel Ontwerpen, Norbert Rozenburg (rechts), met zijn afstudeerproject en medestudent Jacob Maartensen.
10 Van het eerste uur - grondleggers van de Faculteit Industrieel Ontwerpen
De realisatie van de afdeling Industriële Vormgeving beschouw ik als een van mijn meest geslaagde projecten. met ƒ 275,- per maand. Eén keer per jaar, in december, kreeg je daarbij ƒ 50,- kolenopslag.” In 1958 verliet hij de NS. “Ik heb me toen laten strikken door de afdeling Bouwkunde om een materialenstudie op te zetten.” Inmiddels had Rein (ir. R.W.J.) Veersema een onderwijsopdracht Industriële Vormgeving gekregen. Hij bleek een nogal losse plichtsopvatting te hebben. “Geregeld kwam hij niet opdagen als hij college moest geven.” Met als gevolg dat Van der Grinten deze onderwijsopdracht erbij kreeg. Hij aanvaardde hem, echter onder één belangrijke voorwaarde: dat hij een rapport mocht schrijven over hoe de opleiding tot industrieel ontwerper eruit zou moeten zien en dat er ook daadwerkelijk een begin met de opleiding zou worden gemaakt. Hij voelde niets voor een aanvullend cursusje in de sfeer van ‘How to be a designer in six easy lessons.’ De conclusie van zijn rapport was dat Nederland inmiddels zeven jaar achterliep op de omringende landen en dat de TH een opleiding Industriële Vormgeving moest beginnen. In 1959 was er nog steeds niks gebeurd en Van der Grinten kondigde zijn vertrek aan. In de zomermaanden zetten prof. ir. J.H. van den Broek en prof. ir. P. Donk met succes een lobby-offensief in in de richting van de inmiddels in het leven geroepen Senaatscommissie I.V. van de TH Delft. In september deelden ze hem mee dat het was gelukt: “Je kan weer verder.” Volgens Van der Grinten was het mede te danken aan de nieuwe president-curator van de TH, de heer Van der Leeuw, directeur van Van Nelle, dat de TH besloot de opleiding te starten. In 1962 werd hij benoemd tot
7756-11 TU-boekje-IO-HL-def
22-02-2005
09:14
Pagina 11
Tandheelkundig Instituut, Rijksuniversiteit Utrecht. Het gebouw kreeg al snel de bijnaam ‘De Ponskaart’. Gemaal Parksluizen, Rotterdam.
buitengewoon hoogleraar; in 1963 werden de eerste twee studenten ingeschreven: Norbert Roozenburg, die in 1971 afstudeerde en daarmee de eerste ingenieur Industriële Vormgeving (officieel: Technische en Industriële Vormgeving) werd en Jaap Braak, die de studie na enkele maanden voor gezien hield. Op dat moment was Van der Grinten twee dagen per week hoogleraar in Delft en dreef hij drie dagen samen met twee partners, Leo Heijdenrijk en Louis Manche het architectenbureau Environmental Design. In 1971 nam hij ontslag als hoogleraar en datzelfde jaar deelde hij zijn partners mee dat hij zich langzaam wilde terugtrekken uit het bureau om vioolbouwer te worden. “Ik was toen 45 jaar, dus je zou het de mid
11 Joost van der Grinten
7756-11 TU-boekje-IO-HL-def
22-02-2005
09:14
Pagina 12
life crisis kunnen noemen. Overigens, als dat de definitie van een mid life crisis is, kan ik het iedereen aanraden!” Er waren twee redenen voor deze stap. In de eerste plaats was het karakter van het werk van architecten in de jaren 1965 tot 1970 drastisch veranderd. Architecten werden steeds vaker ingehuurd om een soort cosmetica te doen. Het gebouw stond al grotendeels vast en de vraag aan de architect was: “Wilt u nog even een aardig schrapje maken?” Ten tweede, voor wat betreft Industriële Vormgeving, stopte hij omdat hij zelf geen ontwerper was en er toch les in gaf. (Zie Inleiding)
Vioolbouwer Hij hield zich al vanaf zijn veertiende bezig - als amateur - met het bouwen van violen en wilde daar nu zijn professie van maken. Een opleiding tot vioolbouwer bestond in die tijd niet in Nederland: ‘Er waren circa 15 vioolbouwers in Nederland, nu zijn dat er 300.’ Daarom benaderde hij een bekende vioolbouwer, Paul Gerhard Schmidt, met de vraag of hij zijn leerling mocht worden. In 1971 ging hij in de leer, drie jaar later, in 1974, kreeg hij zijn ‘Gezellenbrief’. Vervolgens begon hij in zijn woonhuis in Amersfoort, samen met zijn vrouw, een winkel in strijkinstrumenten. Op een gegeven moment had hij drie vioolbouwers in dienst, maar “mijn collega’s bleven mij een amateur vinden.” In 1993, na twintig jaar, beëindigde hij deze activiteiten en droeg hij de inmiddels goed draaiende winkel aan een opvolger over.
“Een voor mijn carrière symbolisch plaatje,” aldus Joost van der Grinten.
Faculteit Industrieel Ontwerpen Wat vindt Joost van der Grinten van de opleiding zoals hij toen was en zoals die er nu uitziet? Van der Grinten: “Destijds was het een avontuur. Alles was nieuw, alles moest nog worden bedacht. Het was onze bedoeling echte ontwerpers op te leiden, geen mana-
12 Van het eerste uur - grondleggers van de Faculteit Industrieel Ontwerpen
gers. Later is het managementaspect veel belangrijker geworden. Ik heb het gevoel dat het onderwijs nu veel meer naar de theoretische, wetenschappelijke kant verschuift. Als ik kijk naar hoe er nu ontworpen wordt, vind ik dat bijvoorbeeld een bedrijf als Océ,
7756-11 TU-boekje-IO-HL-def
22-02-2005
09:14
Pagina 13
dat ik vanuit mijn vroegere relatie tot het bedrijf nog steeds volg, het goed doet. In het algemeen vind ik dat de Nederlandse productie op dit moment bepaald niet slecht uit de bus komt.” Ten slotte vraag ik hem naar de projecten waarop hij met grote tevredenheid terugkijkt. Na enig nadenken noemt hij een woonhuis in Hilversum dat hij heeft ontworpen en het gemaal Parksluizen in Rotterdam. “Beide projecten waren vrij kleinschalig, waardoor je de mogelijkheid had je uitgebreid met de detaillering bezig te houden.” “Maar ik heb ook met heel veel plezier aan een heel groot project als Hoog Catharijne in Utrecht gewerkt,” voegt hij eraan toe. “De realisatie van de afdeling Industriële Vormgeving beschouw ik als een van mijn meest geslaagde projecten.” Op de vraag van welke projecten hij het meeste spijt heeft, antwoordt Van der Grinten: “Als architect heb ik een hoop bokken geschoten, maar daardoor heb ik ook heel veel geleerd. En ja, ik ben eigenlijk nooit ergens echt ‘groot’ in geworden, geen groot architect, geen groot ontwerper en geen groot vioolbouwer.” Op zoek naar een voorbeeld van een architectuurproject waar hij met grote tevredenheid op terugkijkt, komen we het gebouw voor de Faculteit Tandheelkunde van de Universiteit Utrecht tegen, een gebouw dat de bijnaam de ‘Ponskaart’ kreeg. “Hier heb ik 13 jaar aan gewerkt. Het gebouw was helemaal toegesneden op tandheelkunde. Er zijn 1,5 meter hoge tussenverdiepingen gemaakt voor service en onderhoud. Dan konden de werkzaamheden gewoon doorgaan tijdens de veelvuldige reparaties. Nu zitten er andere faculteiten in het gebouw omdat de Universiteit Utrecht moest stoppen met tandheelkunde; een schandalige kapitaalsvernietiging. Die tussenverdiepingen dienen nu alleen nog voor de riolering.”
13 Joost van der Grinten
7756-11 TU-boekje-IO-HL-def
14
22-02-2005
Fotografie: Monique Velseboer
09:14
Pagina 14
7756-11 TU-boekje-IO-HL-def
22-02-2005
09:14
Pagina 15
Emile
Truijen In 1964 kreeg Emile Truijen een onderwijsopdracht industriële vormgeving, eerst op lector- en later op hoogleraarniveau aan de Hoofdsectie Industriële Vormgeving van de afdeling Bouwkunde van de TH Delft. Omdat het ook toen al moeilijk was iemand zonder academische titel als hoogleraar te benoemen, zou het nog tot 1971 duren voor hij tot hoogleraar werd benoemd. Daarmee was hij de derde hoogleraar aan de afdeling en de tweede ‘gewoon hoogleraar’.
E
M I L E T R U I J E N (1928-2003) werd geboren in Soerabaja, Indonesië, als één van een eeneiige tweeling. In 1933 keerde het gezin, vader, moeder en vier kinderen, terug naar Nederland. Op vijfjarige leeftijd werd Emile Truijen getroffen door kinderverlamming. Hij hield er een verlamd rechterbeen en een verlamde rechterheup aan over. Na de middelbare school ging hij studeren aan de Koninklijke Academie in Den Haag. (Zijn tweelingbroer Hans werd beeldend kunstenaar.) In 1952 studeerde hij af op interieurarchitectuur en meubelontwerpen bij Cor Alons. Tijdens een stage bij Philips ontmoette hij Joost van der Grinten en werkten zij voor het eerst samen aan het Lichtlab. Truijen: “Joost hield zich bezig met de inrichting, ik hield me meer bezig met de details van zijn ontwerp.”
Verenigde Staten Na zijn studie kreeg hij een beurs om twee jaar naar de Verenigde Staten te gaan. In de periode tussen zijn afstuderen en zijn vertrek naar de VS ‘hospiteerde’ hij aan de afdeling werktuigbouwkunde van de HTS in Den Haag. In 1953 vertrok hij naar de VS, waar hij ging werken als assistent van prof. R. Felver aan de faculteit Industrial Design op het Carnegie Institute of Technology te Pittsburg. Een jaar later werkte hij, eveneens als assistent, nu van prof. A. Kostellow, op het Design Research Laboratory van het Pratt Institute in New York. In zijn boek ‘Brieven van een designer’ schrijft hij hierover: “Eén van de eerste dingen die ik tijdens mijn verblijf in de USA deed, was het bezoeken van de werken van Ludwig Mies van der Rohe. Ik was een groot bewonderaar van deze Duitse top-exponent van het Bauhaus, die meer dan twintig jaren daarvoor
15 Emile Truijen
7756-11 TU-boekje-IO-HL-def
22-02-2005
09:14
Pagina 16
Voor het eerst heb ik toen heel even gedacht: ‘Er is hier iets mis... wat ik hier om me heen zie, is niet voor alledaagse mensen zoals ik gemaakt, maar voor gesublimeerde goden of hele mooie mannequins.’ De wanden en vloeren, bekleed met wit en zwart marmer, waren deftig en monumentaal. Alle meubelen zagen er zeer comfortabel en niet patserig, maar ingehouden luxueus uit. Er was nergens één vorm te veel. De verlichting zat op zijn plaats, zelfs de asbakken en de planten hadden hun vaste plek gekregen. Hier en daar was er op de marmeren vloer een zithoek gepland, afgebakend door een prachtig smetteloos, vierkant, hoogpolig wit tapijt.
Ontwerpen van Emile Truijen (stadium: laatste fase van het schetsontwerp): in de zestiger jaren ging alles nog met de hand! Couveuse voor Smit Röntgen te Leiden (1961). Oliekachel voor Siegler in Amsterdam, uitgevoerd in geëmailleerd plaatstaal. De voor- en achterzijde zijn identiek (1961). Weegschaal voor Van Berkel Patent te Leidschendam (1962, niet uitgevoerd).
naar Amerika was geëmigreerd en in zijn nieuwe vaderland veel gebouwd had. Vooral zijn interieurs en meubelen hadden mijn bijzondere aandacht, meer dan de buitenkant van zijn gebouwen. Die binnenruimten, zo heb ik mogen aanschouwen tijdens mijn eerste rondgang in de pas door hem gebouwde wolkenkrabber Lake Shore Apartments, Chicago (1951), waren het toonbeeld van een efficiënt georganiseerde overzichtelijkheid, die zijn weerga niet kende.
16 Van het eerste uur - grondleggers van de Faculteit Industrieel Ontwerpen
Eens zette ik mij hier neer op één van Van der Rohe’s zwaarverchroomde en van kalfsleer voorziene ‘Barcelona Chairs’ en bekeek en bewonderde mijn omgeving, die er eerlijk en zonder opsmuk uitzag. Het geheel maakte mij confuus en ik mompelde in mijzelf: “Puntgaaf, clean, beautiful, het is hier fotografisch feilloos” en meer van dat soort superlatieven. Totdat ik, per ongeluk, de as van mijn sigaret morste. Tot overmaat van ramp viel ook, door de daardoor veroorzaakte schrikbeweging, mijn Mies van de Rohe-catalogus uit de zak van mijn rafelige pak op een plaats waar het niet thuishoorde, namelijk op de grond... Hierdoor besefte ik ineens dat ik, sloddervos, enorm detoneerde in deze omgeving. Voor het eerst heb ik toen heel even gedacht: ‘Er is hier iets mis... wat ik hier om me heen zie, is niet voor alledaagse mensen zoals ik gemaakt, maar voor gesublimeerde goden of hele mooie mannequins.’”
7756-11 TU-boekje-IO-HL-def
22-02-2005
09:14
Pagina 17
De Stijl
Terug naar de VS
Het is fascinerend nu, terugkijkend, te constateren hoe principieel en vanuit onwrikbare standpunten er in die tijd werd ontworpen en geargumenteerd. In hetzelfde boek beschrijft Truijen een discussie die in aanwezigheid van zijn moeder ten huize van haar broer plaatsvond. Hieraan nam onder andere Piet Mondriaan van de Stijlbeweging deel: “(...) De discussie kwam neer op de vraag waarom het maken van een perspectivische voorstelling op een muur onjuist is. Men redeneerde als volgt: een muur is een afscheiding tussen twee ruimtes, hetgeen in zijn wezen (ondoordringbaar en massief te zijn) wordt aangetast wanneer men er een afbeelding op aanbrengt, die diepte en openheid suggereert. Met andere woorden een perspectivische voorstelling maakt een gat in de muur.
Het Design Research Laboratory in New York hield zich bezig met de ontwikkeling van ‘Producten voor de toekomst’. Er werden opvouwbare kano’s, verplaatsbare woonhuizen en zelfs een doorzichtige telefoon ontworpen. Eén van de taken van Truijen was het begeleiden van een tweetal afstudeerders dat bezig was met de ontwikkeling van een kunststof auto (in 1954!). Hier deed hij de kennis op over glasvezelversterkte kunststoffen, die hem in zijn latere carrière zo van pas zou komen.
Verder - zo sprak men - was het ook onverantwoord om je op die muur te uiten door er kleurvlakken, bijvoorbeeld in rood of blauw, op aan te brengen. Immers rood heeft de eigenschap om op je af te komen en blauw om te wijken en op die manier zou wederom een dieptewerking ontstaan, tegenstrijdig met de werkelijke aard van die muur. Tot slot kwam men via een hele strakke redenering tot de slotsom dat witte vlakken op een witte muur geoorloofd zijn. Vanaf dat moment raakte de discussie muurvast omdat wit op wit niet gezien wordt en dus theoretisch wel, maar praktisch van geen betekenis is. Totdat een van de aanwezige kunstenaars zei dat witte reliëfvormen op een witte ondergrond voor hem wel aanvaardbaar zou zijn. Met die conclusie kon ook Mondriaan zich verenigen.” Zeer principiële discussies met tegenstellingen (zoals die ook ter sprake komen in het interview met Wim Crouwel) en die tot ver in de zeventiger jaren zouden voortduren.
Rob Parry/Tel Design Na zijn terugkeer in Nederland in 1954 ging hij samenwerken met Rob Parry, een meubelontwerper die hij kende van de academie in Den Haag. De samenwerking zou tot 1958 duren. Tevens werd hij in dat jaar parttime docent aan de Academie voor Industriële Vormgeving Eindhoven (AIVE), waar hij tot 1964 zou blijven. Van 1958 tot 1962 had hij zijn eigen bureau. In 1960 werkte hij nogmaals samen met Rob Parry aan de bekende PTT-brievenbus. Van 1962 tot 1965 had hij het bureau Truijen-Lucassen, dat hij oprichtte samen met Jan Lucassen, die kort daarvoor cum laude bij hem aan de AIVE was afgestudeerd. Dit bureau werd in 1965 omgezet in het nog steeds bestaande bureau Tel Design associatie (Tel: Truijen en Lucassen). Korte tijd later zou Gert Dumbar toetreden tot het bureau, dat in de loop der jaren steeds meer een grafisch ontwerpbureau zou worden.
Je mag het tegenwoordig bijna niet hardop zeggen, maar ik heb niets tegen het oude systeem met een leermeester/leerling-verhouding.
17 Emile Truijen
7756-11 TU-boekje-IO-HL-def
22-02-2005
09:14
Pagina 18
Van der Grinten In 1962 vertelt Joost van der Grinten aan Truijen dat hij bezig is met het opzetten van een afdeling Industriële Vormgeving en vraagt hem of hij bereid is mee te doen met een onderwijsopdracht, toen nog op lectorniveau. In 1964 werd de onderwijsopdracht verleend. Over Van der Grinten is Truijen zeer positief. Hij vindt hem een groot architect en is van mening dat Van der Grinten later een vioolbouwer ‘van wereldformaat’ is geworden. Wat Van der Grinten daar zelf over zegt (zie pagina 13) doet hij - bijna verontwaardigd - af als ‘onterechte bescheidenheid’.
Boerakkerplan In 1971 wordt Truijen benoemd tot gewoon hoogleraar en tevens voorzitter van de ‘experimentele studierichting’ Industriële Vormgeving. In deze periode wordt voor het ontwerponderwijs het Boerakkerplan, genoemd naar het weekendverblijf van Truijen in Boerakker in Groningen, ontwikkeld. Tot die tijd zag het ontwerponderwijs er ongeveer als volgt uit. Elk jaar werd een compleet ontwerpproces doorlopen, van ideefase tot en met definitief ontwerp. Naarmate de studie vorderde, werden de opdrachten complexer. In het eerste jaar waren de opdrachten dus vrij eenvoudig. Het accent lag op de basiselementen van het ontwerpproces. Het eerste jaar werd gegeven door Van der Grinten. Een geliefde ontwerpopgave was de snoeischaar. In het tweede jaar, gegeven door Truijen, lag het accent meer op de vormgeving. In het derde jaar lag het accent op de belevings- en betekenisaspecten van producten. In het vierde jaar lag het accent op de technische uitvoering. Een groot nadeel hiervan was, volgens Truijen, dat elk jaar de gehele ontwerpcyclus opnieuw werd doorlopen. De opstellers van het Boerakkerplan, Norbert Roozenburg, Wim Groeneboom, Aat Marinissen, Reyer
18 Van het eerste uur - grondleggers van de Faculteit Industrieel Ontwerpen
‘Vestzak’ kobalt-bestraler, in 1960 ontworpen voor Smit Röntgen in Leiden; in 1965 op de markt gebracht door Philips.
Kras en Emile Truijen, waren van mening dat het ontwerponderwijs te veel herhaling bevatte en te weinig verdieping. In het nieuwe plan werd in het eerste jaar het accent gelegd op de basiscyclus van het ontwerpproces: het zoeken en selecteren van conceptoplossingen. Dit gebeurde aan de hand van nietproductgerichte oplossingen, zodat de studenten niet konden terugvallen op eigen, reeds eerder opgedane ervaringen. Voorbeelden zijn een oplossing voor het neerlaten op water van een vers ei dat op een hoogte van 200 meter werd losgelaten, of een vervoermiddel, aangedreven door een muizenval, waarbij het erom ging een zo groot mogelijke afstand af te leggen. In het tweede jaar kwam het accent te liggen op de fase van de prille bedenkselen, ideevorming en schetsontwerpen. Er werd geen tijd besteed aan uitgebreid vooronderzoek. Het programma van eisen werd kant-en-klaar aan de studenten aangeboden. In het derde jaar lag het accent juist op het vooronderzoek: het formuleren van de doelstellingen en
7756-11 TU-boekje-IO-HL-def
22-02-2005
09:14
Pagina 19
het opstellen van het programma van eisen. Hierbij dienden vooral de gedrags- en organisatiewetenschappen aan de orde te komen. In het vierde jaar ten slotte lag het accent op het definitieve ontwerp: design engineering, prototype en evaluatie. Zo lag in elk jaar het accent op een andere fase in de productontwikkeling en werd de gewenste verdieping bereikt.
Decaan Van 1973 tot 1977 was Emile Truijen de eerste decaan van de afdeling Industriële Vormgeving. In 1980 moest hij, noodgedwongen door een postpoliosyndroom, met invalidenpensioen. Dat betekende echter nog niet dat hij geen bemoeienis meer met het vakgebied zou houden. In 1975 had hij, samen met Bernd Schierbeek, het initiatief genomen te komen tot een afdeling Industrieel Ontwerpen aan het Koninklijk Instituut voor Ingenieurs (KIvI). In 1980 werd hij mede daarom uitgenodigd plaats te nemen in het hoofdbestuur van het KIvI. Tevens heeft hij in de periode 1980-1986 veel tijd besteed aan de advisering bij auteursrechtelijke en plagiaatkwesties. In 1986 verhuisde hij naar Frankrijk waar “ik veel heb gekookt, veel heb gezwommen en veel oud IO-studenten op bezoek heb gehad. Ook heb ik van daaruit mijn brieven van een designer geschreven.” Een serie brieven, oorspronkelijk geschreven aan zijn schoondochter en zijn zoon, die in 1990 zijn gebundeld (en bewerkt) en uitgegeven door de Faculteit Industrieel Ontwerpen (Truijen 1992).
meester/leerling-verhouding. Daarin krijgt een student een veel betere persoonlijke begeleiding. De afdeling heeft meer personeel nodig, daarom zou je ouderejaarsstudenten moeten betrekken bij de begeleiding van jongere studenten. Misschien moet je de opleiding splitsen in kleine eenheden die hetzelfde doen. Verder zou Delft zich beter moeten onderscheiden op het gebied van de vormgeving. En ik ben nog steeds voor een hoogleraar ‘theoretische esthetica’. Destijds, in de zeventiger jaren, heb ik daar ook voor gepleit, maar toen is gekozen voor een psychologische invalshoek. Dat heeft veel opgeleverd, maar ik zou er toch nog steeds voor willen pleiten ook de filosofische invalshoek te kiezen.” Ten slotte vraag ik hem naar het project waarop hij met de grootste tevredenheid terugkijkt. Zonder aarzelen noemt hij de tweelingbrievenbus die hij samen met Rob Parry ontwierp. Dat is een schoolvoorbeeld van hoe een ontwerpproces moet verlopen. Eerst is uitgebreid en goed vooronderzoek gedaan om tot een
Faculteit Industrieel Ontwerpen Op de vraag wat hij vindt van de afdeling zoals die er nu uitziet in vergelijking tot de beginperiode, antwoordt Truijen: “Het ontwerponderwijs nu is te massaal. De studenten krijgen veel te weinig individuele aandacht. Je mag het tegenwoordig bijna niet hardop zeggen, maar ik heb niets tegen het oude systeem met een leer-
19 Emile Truijen
7756-11 TU-boekje-IO-HL-def
22-02-2005
09:15
Pagina 20
Door de tweelingbrievenbus heb ik geleerd dat systematische productontwikkeling noodzakelijk is en tot goede resultaten leidt.
programma van eisen te komen. De bestaande situatie met gietijzeren brievenbussen die met de hand werden leeggehaald, waarbij de lichter op zijn knieën naast de bus moest gaan zitten en de brieven (bij slecht weer) in de plassen konden vallen, werd bestudeerd door met de lichters mee te gaan. Er werden statistische gegevens verzameld over aantallen en afmetingen van poststukken. Er werd geëxperimenteerd met een brievenbus met twee sleuven, waarbij het publiek zelf moest kiezen voor plaatselijke en landelijke post (overige bestemmingen). Er werd een transparant prototype uit acrylplaat gemaakt om de werking te testen. Zo werd ontdekt dat grote poststukken luchtgaten veroorzaakten en kon hiervoor een oplossing worden gezocht. Er werden puntjes gemaakt op de bodemplaat, zodat de onderste brieven droog bleven als er vocht in de brievenbus was gekomen. Zijn in de Verenigde Staten opgedane ervaring met glasvezelversterkte kunststoffen kwam hem bij dit project goed van pas. De brievenbus werd in 1960 in productie genomen. In 2007 moeten ze vervangen zijn door het nieuwe ontwerp. Truijen: “Door dit ontwerp heb ik geleerd dat systematische productontwikkeling noodzakelijk is en tot goede resultaten leidt. Dezelfde methode hebben we later onder andere toegepast bij de ontwikkeling van de huisstijl voor de NS.” Een project waarvan hij echt spijt heeft, kan hij niet zo snel bedenken. Wel een enorme flop, ‘maar wel heel leuk en leerzaam’: het polydome huis. Na de oorlog was er een groot te kort aan woningen. Daaruit ontstond de gedachte woningen van kunststof
20 Van het eerste uur - grondleggers van de Faculteit Industrieel Ontwerpen
(glasvezelversterkt!) in serie te bouwen, zoals auto’s. Het bureau - Tel Design - werkte bijna twee jaar intensief aan het project. Een aantal onderdelen werd geproduceerd, maar van een heel prototype is het nooit gekomen. Het project bracht Tel op de rand van het faillissement. Inmiddels was uit marktonderzoek gebleken dat er veel weerstand bestond tegen wonen in een ‘plastic’ huis. Uit proeven bleek dat er aan de stijfheid van de constructie nog het een en ander mankeerde. En de financiers vonden het welletjes. “We zijn toen van de ene dag op de andere met het project gestopt. Anders waren we failliet gegaan.”
Tweelingbus PTT (Truijen-Parry, 1960)
Referenties Truijen, Emile. Brieven van een designer. Faculteit van het Industrieel Ontwerpen, TU Delft, 1992
7756-11 TU-boekje-IO-HL-def
H E T
22-02-2005
09:15
Pagina 21
B O R D E S n zijn boek ‘Brieven van een designer’ beschrijft Truijen de eerste ontwerpzaal die hij met Siep Wijsenbeek (de docent met wie Truijen samen het ontwerponderwijs gaf) ontwierp. Er zijn een aantal frappante overeenkomsten met het dit jaar officieel geopende nieuwe gebouw van de faculteit. Truijen: “Aan de zijde waar zich de toegang tot de zaal bevond, ontwierpen wij boven de deur een groot hangend bordes. (...) Onze werkruimtes waren voorzien van een glaswand, zodat we van bovenaf volledig zicht hadden op de tekenzaal. (...) Siep en ik konden vaak aan het gedrag van de studenten zien wanneer zij assistentie nodig hadden.” Ook in het nieuwe gebouw kan vanaf de eerste verdieping worden gekeken op een grote zaal, alleen staan daar nu werkbanken in plaats van tekentafels. Het lijkt echter onwaarschijnlijk dat dit kan leiden tot het signaleren van problemen bij studenten. Daar is het gebouw te grootschalig voor.
I
21 Emile Truijen
7756-11 TU-boekje-IO-HL-def
22
22-02-2005
09:15
Pagina 22
Fotografie: Paul Huf
Van het eerste uur - grondleggers van de Faculteit Industrieel Ontwerpen
7756-11 TU-boekje-IO-HL-def
22-02-2005
09:15
Pagina 23
Wim
Crouwel In 1965 begon Wim Crouwel als docent typografie aan wat toen nog Hoofdsectie Industriële Vormgeving heette. Tegelijkertijd was hij met zijn bureau Total Design een bepalende factor in de Nederlandse vormgevingssector. Streng, zo werden zijn ontwerpen soms genoemd. In 1980 werd hij fulltime hoogleraar aan de Technische Universiteit Delft, om zijn indrukwekkende carrière af te sluiten als directeur van het Museum Boijmans van Beuningen in Rotterdam. Een portret van een van de bekendste gezichten van de Nederlandse vormgeving.
W
I M C R O U W E L (1928) doorliep de HBS te Groningen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Kort na de oorlog ging hij Kunstnijverheid studeren aan de Academie Minerva, eveneens te Groningen. “Het was een algemene, zeer brede opleiding, nog gebaseerd e op de Arts & Crafts-opvattingen uit de 19 eeuw. We hadden vakken als decoratief tekenen, aquarelleren, beeldhouwen, maar ook batikken en werken met glas in lood. Vakken als typografie en grafische vormgeving werden niet gegeven. Pas later ging Minerva over op een opleiding gebaseerd op de Bauhaus-methode. Achteraf ben ik blij dat ik zo’n brede opleiding heb genoten. Destijds protesteerden we tegen een dergelijke, naar onze mening verouderde opvatting.”
Crouwel kreeg vanwege zijn opleiding uitstel van militaire dienstplicht. In 1949 studeerde hij af. Doordat hij uitstel had gekregen, hoefde hij niet naar Indonesië. Toen hij in 1951 uit dienst kwam, ging hij naar Amsterdam, waar hij aan het Instituut voor Kunstnijverheidsonderwijs (de huidige Rietveld Academie) lessen grafische vormgeving en typografie ging volgen. Zo leerde hij ontwerpers als Otto Treumann en Dick Elffers kennen. Als assistent van de laatste werkte hij tweeënhalf jaar bij een tentoonstellingsbouwer. Onder andere richtten zij een tentoonstelling over de Marshall-hulp in op een tweetal rijnaken. Hier maakte hij kennis met Italiaanse en Zwitserse ontwerpers. “Werken bij Dick Elffers was voor mij een super leerschool”, aldus Crouwel.
23 Wim Crouwel
7756-11 TU-boekje-IO-HL-def
22-02-2005
09:15
Pagina 24
Via Elffers maakte hij kennis met de zogenaamde Zwitserse school (een sobere, strakke, heldere vormgeving, gebaseerd op een grid - zie ook het kader Pragmatici en Doktrinairen) die hem in zijn verdere carrière in hoge mate zou beïnvloeden.
Total Design In 1954 begon hij voor zichzelf. Vanaf dat moment zou hij zich wat betreft ontwerpen voor ongeveer de helft van zijn tijd met tentoonstellingen en voor de andere helft met grafische vormgeving en typografieprojecten bezighouden. Hij ontmoette de interieurarchitect Kho Liang Ie met wie hij van 1956 tot 1960 een ontwerpbureau had. Daarna ging hij weer free lance werken, tot hij in 1963 met twee ondernemers, Paul en Dick Schwarz, en twee ontwerpers, Friso Kramer en Benno Wissing, het bureau Total Design oprichtte. Wim Crouwel had inmiddels twee medewerkers, die hij meenam. Het bureau startte met 12 medewerkers. De enige serieuze concurrent was het in 1962 opgerichte bureau Tel Design van Jan Lucassen en Emile Truijen. In 1967 - Total Design was inmiddels gegroeid tot 25 medewerkers - verliet Friso Kramer het bureau. Het begon te rommelen bij Total Design. Benno Wissing wilde het bureau vergaand democratiseren. Eerst verliet Paul Schwarz het bureau, kort daarna ook Dick. In 1972 vertrok ook Benno Wissing.
Ik zag wel in dat we te veel werden gezien als een bureau met een bepaalde stijl. Ik probeerde daar verandering in te brengen door ontwerpers met een totaal andere ontwerpopvatting naar Total Design te halen.
24 Van het eerste uur - grondleggers van de Faculteit Industrieel Ontwerpen
Er werden pogingen ondernomen de medewerkers aandeelhouder te maken. Crouwel: “Het werkte niet; de animo onder de medewerkers was gering en de vakbonden waren tegen. Ze waren bang de grip op hun leden te verliezen.” Inmiddels was Ben Bos mededirecteur geworden. De concurrentie nam toe en het imago van Total Design, de Zwitserse school, en het functionalisme begonnen tegen het bureau te werken. (In de wandelgangen op de TU had men het destijds wel over het bureau ‘Totalitair Design’.) Crouwel: “Ik zag wel in dat we te veel werden gezien als een bureau met een bepaalde stijl. Ik probeerde daar verandering in te brengen door ontwerpers als Jurriaan Schrofer en Anthon Beeke, met een totaal andere ontwerpopvatting, naar Total Design te halen.” In 1980 verliet Wim Crouwel Total Design en werd fulltime hoogleraar aan de Technische Universiteit Delft. Wel bleef hij nog tot 1985 adviseur van het bureau. In die periode werkte hij voornamelijk voor het Stedelijk Museum te Amsterdam. In 1985 werd hij directeur van het Museum Boijmans van Beuningen in Rotterdam, een functie die hij tot zijn pensionering in 1993 zou blijven vervullen.
7756-11 TU-boekje-IO-HL-def
22-02-2005
09:16
Pagina 25
Onderwijs Al vroeg in zijn loopbaan raakte Crouwel betrokken bij het onderwijs. Hij startte in 1954 als docent aan de Koninklijke Academie voor Kunst en Vormgeving in ’s-Hertogenbosch en in 1955 aan het Instituut voor Kunstnijverheidsonderwijs (Rietveld Academie) te Amsterdam. Zijn betrokkenheid met het onderwijs aan de faculteit Industrieel Ontwerpen begon in 1965, toen hij typografie ging doceren aan wat toen de ‘Hoofdsectie Industriële Vormgeving’ heette, onderdeel van de afdeling Bouwkunde van de (toen nog) Technische Hogeschool Delft. Later, kort voor de oprichting van de zelfstandige ‘Tussenafdeling Industriële Vormgeving’ (in 1973), nam hij ook het onderwijs in vormstudie (Elementaire Vormleer) en
Afbeelding links: Crouwel’s New Alphabet (1967) Afbeelding onder: Poster bij de tentoonstelling over Industriële Vormgeving in 1968 in het Stedelijk Museum Amsterdam
25 Wim Crouwel
7756-11 TU-boekje-IO-HL-def
22-02-2005
09:16
Pagina 26
Nederlands paviljoen voor de Wereldtentoonstelling in Osaka, Japan (1970). De blauwe kleur onder aan het gebouw geeft aan hoever het onder water zou komen te staan als het bij Schiphol zou staan (en er geen dijken waren).
26 Van het eerste uur - grondleggers van de Faculteit Industrieel Ontwerpen
7756-11 TU-boekje-IO-HL-def
22-02-2005
09:16
Pagina 27
kunstgeschiedenis voor zijn rekening; eerst met een onderwijsopdracht (1970) en vervolgens als buitengewoon hoogleraar. In 1978 verliet hij de Tussenafdeling om er in 1980 weer terug te keren als (gewoon) hoogleraar Industrieel Ontwerpen. Van 1980 tot 1982 was hij voorzitter van de vakgroep Vormgeving, in 1984/85 decaan van de faculteit ‘Industrieel Ontwerpen’, zoals de Tussenafdeling inmiddels was gaan heten. In 1985 verliet hij de faculteit definitief.
Faculteit Industrieel Ontwerpen De vraag ligt voor de hand. Wat vindt hij van de opleiding zoals die toen was en zoals die er nu uitziet. Crouwel: “Ik ben er trots op te hebben meegewerkt aan het basismodel dat we toen hadden. Een generalistische opleiding met ‘kleuringsmogelijkheden’ bij het
‘Informatiemachine’ in het Nederlands paviljoen in Osaka (1970)
afstuderen, dat meestal in de praktijk plaatsvond. Dat was een fantastisch model. Er was dan ook internationaal veel belangstelling voor.” “Het model kende drie peilers, ondergebracht in vakgroepen ‘Vormgeving’, ‘Techniek’ en ‘Ergonomie & Marketing’. Wat ik weet over de inrichting van de huidige afdeling heb ik uit de tweede hand vernomen. De faculteit is steeds meer een wetenschappelijk instituut geworden. Dat gaat ten koste van de praktische aanpak. In de huidige opvatting moet het praktische, het hands onwerk naar de HBO-opleidingen. De TU is theoretischer. De ‘eigenheid’ van de opleiding gaat daarmee verloren. Dat wordt trouwens ook veroorzaakt door de massaliteit. De afdeling werd zo groot en er kwamen ieder jaar zoveel nieuwe studenten bij, dat de persoonlijke aandacht die ons concept vergde niet meer mogelijk was.” “Nu moet je gepromoveerd zijn. Ik zou nu nooit hoogleraar kunnen worden. Destijds was dat geen vereiste. Toen er over mijn benoeming moest worden beslist, werden er referenties gevraagd. Professor Jaap Bakema schijnt toen over mij te hebben gezegd: “Ja, hij is professorabel.”” Uit eigen ervaring, als student aan de Tussenafdeling Industriële Vormgeving, waar ik de colleges van Wim Crouwel volgde, kan ik beamen dat het jammer is dat het accent nu zo sterk ligt op onderzoek doen en
Ik ben er trots op te hebben meegewerkt aan het basismodel: een generalistische opleiding met ‘kleuringsmogelijkheden’ bij het afstuderen, dat meestal in de praktijk plaatsvond.
27 Wim Crouwel
7756-11 TU-boekje-IO-HL-def
22-02-2005
09:16
Pagina 28
gepromoveerd zijn. Ik kan me nog goed herinneren hoe inspirerend de colleges - bijvoorbeeld over kunstgeschiedenis - van Wim Crouwel waren. De zaal was altijd stampvol. Ook met allerlei studenten die er eigenlijk niets te zoeken hadden, zoals studenten bouwkunde of werktuigbouw. Dit in schril contrast met het college metaalkunde (later: materiaalkunde); een verplicht vak voor studenten werktuigbouw, civiele techniek, bouwkunde, industriële vormgeving en, niet te vergeten, metaalkunde. Bij het eerste college was de zaal stampvol, laatkomers moesten achter in de zaal en langs de kanten staan. Na het derde college zaten er nog twee rijen en na twee maanden nam de - gepromoveerde, dat wel - docent de overgebleven vier studenten mee naar zijn kamer. Deze hoogleraar stond voor de collegezaal zijn dictaat voor te lezen. Niet een methode om je studenten enthousiasme voor je vak bij te brengen. Wim Crouwel blijkt tijdens het interview nog niets van zijn gedrevenheid en betrokkenheid met het vak te hebben verloren. Tot besluit van het gesprek vraag ik hem naar zijn leukste project en het project ‘met het meeste spijt’. Over het leukste project hoeft hij niet
lang na te denken: het Nederlands paviljoen voor de Wereldtentoonstelling in Osaka, Japan (1970). “Ik werkte samen met Jaap Bakema (de architect van het paviljoen), Carel Weeber (uitvoerend architect) en Jan Vrijman (die de films maakte). Ik deed de tentoonstelling en de belettering.” Het meeste spijt? Dat is lastiger. “Ik was soms te aardig. Ik ging dan te ver mee met de opdrachtgever om hem niet teleur te stellen en toch vooral met een resultaat te komen. Maar met dat resultaat was ik dan zelf, achteraf, niet gelukkig. Ik had een lijn moeten trekken. Zover ga ik. En daarna had ik moeten stoppen.” Referenties Truijen, Emile. Brieven van een Designer. Faculteit van het Industrieel Ontwerpen, TU Delft, 1992
Ik was soms te aardig. Ik ging dan te ver mee met de opdrachtgever om hem niet teleur te stellen en toch vooral met een resultaat te komen.
Cijferzegels (1976)
28 Van het eerste uur - grondleggers van de Faculteit Industrieel Ontwerpen
7756-11 TU-boekje-IO-HL-def
22-02-2005
09:16
Pagina 29
PRAGMATICI n zijn boek Brieven van een designer (pp. 84/85) beschrijft Emile Truijen twee opvattingen over design die rond 1960 nogal fel tegenover elkaar stonden: “Vanaf zo’n tien, vijftien jaar na de Tweede Wereldoorlog was er in Nederland een duidelijke scheiding ontstaan in de opvatting over Industriële Vormgeving. Deze was verdeeld in twee kampen. Gemakshalve noem ik de ene helft de ‘pragmatici’, vanwege hun zin voor de praktische toepasselijkheid en het bruikbare handelen. De andere helft geef ik de naam van de ‘doktrinairen’. Dit vanwege hun soberheid, gestrengheid en leerstelligheid.
I
Eerst de ‘pragmatici’. De aanhangers hiervan hadden onder andere belangstelling voor de marketing, vonden de designmethodologie van importantie, legden de nadruk op de uitvoering van het ontwerp in technische zin, hadden aandacht voor een zekere commerciële presentatie en dachten genuanceerder over de vormgeving. In de praktijk
EN
DOCTRINAIREN
hielden zij zich ook graag bezig met alledaagse goederen, zoals stofzuigers en mixers, etc. De ‘doktrinairen’ daarentegen vonden dat niet de techniek bepalend was voor de uitvoering van het product, maar de idee. Wat bedacht was, daar moest de productietechniek zich in aanpassen. Ook wezen zij showpresentaties, waaronder de rendering viel, af. Voorts werd er niet getornd aan de wetmatigheid als karakteristiek van de vorm en werd ‘styling’ veroordeeld. Door alle overtolligheid te elimineren werd de grootste vormzuiverheid bereikt! Voor de toepassing van de mathematisch ontwikkelde esthetica van Max Bense bestond veel belangstelling. Velen onder deze ‘doktrinairen’ waren ‘grid designers’ en velen van hen hielden zich met kantoormeubilair en meer institutioneel goed bezig.
de bureaus en beroepsverenigingen gold deze opsplitsing. Zo vielen het bureau Total Design te Amsterdam, de eenmanszaak van Wim Rietveld, de Haagse weekendcursus IV en de Nederlandse Industrial Designers Federatie onder de ‘doktrinairen’. Daarentegen behoorden het bureau Tel Design Associatie te Den Haag, het Design Concern Bureau Philips, de eenmanszaak Hans Verholt, de Academie te Eindhoven en de Kring Industriële Ontwerpers tot de ‘pragmatici’.”
Het interessante van deze tweedeling in opvatting was, en is dat ten dele nog zo, dat dit niet alleen terug te vinden is in de opzet van de scholen. Ook voor
29 Wim Crouwel
7756-11 TU-boekje-IO-HL-def
22-02-2005
09:16
Pagina 30
Hans Dirken bij de uitreiking van de Europese prijzen voor Flexible Packaging in Berlijn, waar hij voorzitter van de jury was.
30
7756-11 TU-boekje-IO-HL-def
22-02-2005
09:16
Pagina 31
Hans
Dirken Psycholoog en statisticus. Papoea-schedels meten en arbeidsomstandigheden beoordelen. Doceren in ergonomie en marktonderzoek. Vier jaar rector magnificus van de TU Delft, acht jaar decaan van de faculteit Industrieel Ontwerpen en dertig jaar hoogleraar. Een veelzijdige en indrukwekkende carrière. De man erachter: Hans Dirken.
J
O H A N M A U R I T S ( H A N S ) D I R K E N (1935) studeerde, na de voltooiing van het Gymnasium ß, psychologie en statistiek aan de Universiteit van Amsterdam. Daartoe moest hij wel eerst zijn ß-vakken erbij halen. “Psychologie was toen een ‘vreemd’ vak. Ik heb meer de statistiek- en fysiologiekant gedaan.” Na het behalen van zijn diploma aan het gymnasium moest Dirken eerst in militaire dienst. Vervolgens werd hij ladingofficier bij de koopvaardijvaart. Dirken: “Dat klinkt indrukwekkend, maar het was een opleiding van drie weken.” Tijdens zijn studie werkte hij onder meer als assistent bij het Koninklijk Instituut voor de Tropen. Hij hield zich daar bezig met fysische antropologie: “Ze hadden er een kelder vol met Papoea-schedels. Die moest ik opmeten en vervolgens de meetresultaten statistisch bewerken.” “Dat was toen heel gewoon ...”, voegt hij er met een verontschuldigende glimlach aan toe, “... maar ik geloof
niet dat het veel opleverde.” Een ander project waar hij in die tijd aan werkte, was het analyseren van de lengte van kinderen die waren geboren op Marken, toen dat nog een eiland was. Die gegevens werden gekoppeld aan de welvaart op het eiland. Dat leverde wel wat op: kinderen die waren geboren in een periode van welvaart, bleken (statistisch significant) langer.
Ik was vanaf het begin geneigd om gelijk oplossingen en verbeteringen te bedenken. Ik had er geen vrede mee alleen de diagnose te stellen.
31 Hans Dirken
7756-11 TU-boekje-IO-HL-def
22-02-2005
09:16
Pagina 32
TNO In 1962 studeerde Dirken af in de psychologie (cum laude) en statistiek. Vervolgens ging hij werken bij TNO in Leiden, waar onder andere onderzoek werd gedaan naar arbeidsomstandigheden, vooral in de industrie. Dirken: “Je houdt het nu niet meer voor mogelijk hoe er toen werd gewerkt. Pezige mannen stonden met ontbloot bovenlijf voor grote vuren met hamers op gloeiend ijzer te slaan. Mensen in de textielindustrie werden doof door de herrie van de weefmachines. Loodvergiftiging trad op bij werknemers in de blikindustrie. Wat we in eerste instantie vooral deden, was de kommer en kwel vaststellen. Maar ik was vanaf het begin geneigd om gelijk oplossingen en verbeteringen te bedenken. Ik had er geen vrede mee alleen de diagnose te stellen.” Voor dergelijk onderzoek was toen nog geen opdrachtgever. “TNO had zelf fondsen en stelde zichzelf de opdracht.” In 1967 promoveerde hij tot dr. in de Wiskunde en Natuurwetenschappen op de zogenaamde VOEG: Vragenlijst voor Onderzoek naar de Ervaren Gezondheid, een gestandaardiseerde vragenlijst om de door de werknemer op de werkplek ervaren stress te meten. Die VOEG wordt nog steeds veel gebruikt. Later kreeg Dirken er een Engels eredoctoraat bij en verwierf hij de Europese ingenieurstitel.
TU Delft Zijn overstap naar de TU Delft ging op een enigszins vreemde manier. Joost van der Grinten kwam op bezoek bij TNO in Leiden, op zoek naar iemand voor ergonomie. Ze stelden hem voor eens met Dirken te gaan praten. Van der Grinten was ook op zoek naar iemand voor marktonderzoek. Nu wilde het geval dat Dirken als student een baan had gehad als marktonderzoeker (“Ik heb naast mijn studie altijd moeten
32 Van het eerste uur - grondleggers van de Faculteit Industrieel Ontwerpen
werken om de kost te verdienen. Zo ben ik tijdens mijn studie ook havenarbeider geweest.”), waarbij hij groepsgesprekken had geleid om productontwerpen te testen, onder andere voor duurzame gebruiksapparatuur (bijvoorbeeld scheerapparaten voor Philips). In Leiden deed hij inmiddels ook dergelijk marktonderzoek als nevenactiviteit. Het gevolg was dat Van der Grinten ook voor deze onderwijstaak de naam van Dirken genoemd kreeg. Zo kreeg hij twee onderwijsopdrachten: “De combinatie leek me wel leuk”. “Eigenlijk kreeg ik een soort restgroep. De afdeling had toen drie peilers: vormgeving/ontwerpen, daar was Truijen voor gevraagd; constructie/techniek, dat deed Schierbeek. En dan waren er nog een paar vakken over: marketing, ergonomie en onderzoek. In elk van beide andere vakgroepen, zowel vormgeving als constructie, vond men eigenlijk dat zij het hoofdvak gaven en dat alle overige disciplines ondersteunend waren. Bij een aantal vormgevers leeft die gedachte nog steeds. Naar mijn mening echter is de essentie van industrieel ontwerpen zoals dat op de TU Delft wordt gegeven, juist de integratie van al die disciplines. Alle disciplines leveren hun kennis en vaardigheden toe aan één activiteit: productontwerpen.”
Onderzoek Vanaf 1968, met een korte onderbreking in 1970-71, doceerde Dirken aan de faculteit (hoofdsectie, tussenafdeling, afdeling) industrieel ontwerpen. Tijdens de onderbreking was hij associate professor aan de University of California in Los Angeles, Verenigde Staten, waar hij onderzoeksmethodologie gaf. Achteraf is hij wel blij met die onderbreking: “Er was toen nogal wat commotie over de benoeming van Truijen. Het waren de dagen van de democratisering. De studenten wilden dat Truijen hoogleraar zou worden. Overal in het gebouw hingen spandoeken met ‘Truijen
7756-11 TU-boekje-IO-HL-def
22-02-2005
09:16
Pagina 33
Prof ’. Maar in de TU gemeenschap was er veel weerstand tegen de benoeming. Truijen had geen academische titel. Uiteindelijk werd er een compromis gesloten en werd Truijen benoemd voor een periode van zes jaar. Dat werd later omgezet in een vaste aanstelling.”
In het begin hield ik me met van alles bezig. Maar we groeiden als de pest. Ik moest steeds dingen afstaan.
Toen Dirken terugkeerde uit de Verenigde Staten was dat allemaal voorbij. In 1972 werd hij benoemd tot hoogleraar industrieel ontwerpen. Eén van zijn belangrijkste taken was het opzetten van het onderzoek binnen de afdeling. ‘Iedereen was voornamelijk bezig met het onderwijs, maar binnen de TU word je nu eenmaal geacht je ook met onderzoek bezig te houden. Het eerste onderzoek dat Dirken initieerde, heette ‘Typologie van de vorm’. De doelstelling was te onderzoeken welke dimensies mensen hanteren bij het beschrijven en beoordelen van gebruiksvoorwerpen. De resultaten daarvan zijn enigszins in de vergetelheid geraakt. Recent wilde iemand op een dergelijk onderzoek promoveren, toen bleek tot zijn verrassing dat er al een onderzoek bestond. Later werd deze lijn van onderzoek overgenomen door Gerda Smets. Dirken: “In het begin hield ik me met van alles bezig. Maar we groeiden als de pest. Ik moest steeds dingen afstaan. Er kwam een hoogleraar marketing, Van Eyk (19801994), er kwam een hoogleraar ontwerpmethodiek, Eekels (1980-1987). Het leidde tot een toenemende vernauwing en steeds verdergaande specialisatie. Steeds moest ik mezelf de vraag stellen: wat kies ik nu?”
33 Hans Dirken
7756-11 TU-boekje-IO-HL-def
22-02-2005
09:17
Pagina 34
Productergonomie had uiteindelijk toch zijn voorkeur. Daarbij vond hij vooral de fysische kant interessant. Dat kwam overigens wel goed uit, want inmiddels ontwikkelde zich de informationele ergonomie. Daarmee had Den Buurman veel meer affiniteit, zodat dat zijn specialisme werd.
Bestuurlijke taken Van de bijna dertig jaar dat hij voltijds hoogleraar was, had hij er tien jaar tevens forse bestuurlijke taken bij. De eerste keer, toen hij van 1976 tot 1979 decaan van de afdeling werd, moest er nog een zekere druk op hem worden uitgeoefend. Eind 1984 werd Dirken rector magnificus. Hij geeft eerlijk toe dat hij dat wel ambieerde. Maar niet alleen omdat het een prestigieuze functie is: “IO was binnen de TU gemeenschap een beetje het ‘debiele broertje’ en dreigde daardoor in de gevarenzone te komen. IO was te weinig aanvaard binnen de TU Delft en dreigde te worden afgeschaft.” Dirken voegt daaraan toe dat naar zijn mening “de staf van IO zich nog steeds te weinig identificeert met de TU Delft. Het is een voordeel en een eer dat we ons vak in deze omgeving mogen doceren en ontwikkelen.” Tijdens de periode dat hij rector magnificus was, bleef hij wat college geven en afstudeerders begeleiden. “Ik wilde het vak niet verliezen, niet dé-professionaliseren.” Tot 1988 bleef hij rector magnificus. Van 1994 tot en met 1998 was hij voor de tweede keer decaan, dit keer van de gefuseerde afdeling Ontwerpen, Constructie en Productie (OCP). De fusie, met werktuigbouwkunde en scheepsbouwkunde, was een afgedwongen fusie. Dirken was voorzitter van de TU-commissie die de fusies moest voorbereiden. Het aantal van 12 faculteiten binnen de TU moest worden teruggebracht tot ongeveer de helft. Zijn voorkeur was een samenwerking met lucht- en ruimtevaart.
34 Van het eerste uur - grondleggers van de Faculteit Industrieel Ontwerpen
Omslag van ‘A century of doctorates at Delft’ (2002), waaraan Hans Dirken meewerkte.
7756-11 TU-boekje-IO-HL-def
22-02-2005
09:17
Pagina 35
De uiteindelijke fusie met werktuigbouw en scheepsbouw werd door De Voogd, “een eigenmachtig voorzitter van het College van Bestuur van de TU Delft in 1996”, doorgedrukt. Desondanks werd Dirken weer decaan, opnieuw omdat hij zich zorgen maakte over de toekomst van IO binnen de TU. De recent in gebruik genomen nieuwbouw stond overigens vóór de fusie al op de rit.
We hebben nog veel in te halen in wetenschappelijke onderbouwing. We moeten de waarom-vragen beantwoorden en daarmee het bestaansrecht van het vak bewerkstelligen. Dirken kijkt ‘met enorm veel tevredenheid en plezier’ terug op zijn carrière binnen IO. Vooral het afstuderen in de praktijk (‘daar hebben we het vak geleerd’), het openbare colloquium en de individuele diplomauitreiking vindt hij positief. Veel beter dan de grootschalige diploma-uitreikingen waarbij iedereen even naar voren komt en het lijkt alsof degene die de diploma’s uitreikt de studenten nauwelijks kent.
Nevenfuncties Gedurende zijn hele carrière had Dirken verschillende nevenactiviteiten. Hij zat in diverse SER-commissies, de Algemene Energieraad, het Bestuur van TNO, was zeven jaar voorzitter van de Consumentenbond, commissaris bij DHV, enz. Ook nu is hij nog niet echt met pensioen. Hij leverde in september 2002 zijn laatste promovendus af, werkte mee aan een zojuist gepubliceerd boek over honderd jaar promoveren in Delft (‘A century of doctorates at Delft’), adviseert de
Universiteit Twente over hun studierichting IO, is voorzitter van het landelijk Talentenprogramma bij Onderwijs (dat beurzen beschikbaar stelt voor de beste afstudeerders) en is betrokken bij de opzet van een opleiding tot bachelor en master in packaging design. Dat laatste moet een samenwerking worden tussen de Haagsche Hogeschool, de Universiteit van Wageningen en de Universiteit Twente. Enkele uren na ons gesprek zal hij naar Palma de Mallorca vliegen om daar als ‘key note speaker’ een packaging awarduitreiking bij te wonen.
IO toen en nu Dirken: “In het begin was er geen IO. Er was nog helemaal niets. Het was een vage, onsamenhangende groep. Crouwel en ik werkten al twee jaar voor de afdeling toen we elkaar voor het eerst ontmoetten. Een probleem was ook dat we als studie uniek waren. We werden helaas nergens tegengesproken. Vergelijkbare opleidingen in het buitenland hadden – en hebben – meestal een ander accent: of meer management, of meer vormgeving. Er zijn nog steeds maar een paar opleidingen die enigszins op IO lijken, zoals in Compiègne, in Frankrijk, en in Haifa in Israël. Het is dan ook heel goed dat er nu concurrenten komen in Eindhoven en Twente.” “Nu zijn we redelijk aanvaard. Maar we hebben nog steeds een imagoprobleem. De leek denkt nog te veel aan ‘pure vormgevers’, mooimakers van dure producten en parfumflesjes. We hebben nog veel in te halen in wetenschappelijke onderbouwing. We moeten de waarom-vragen beantwoorden en daarmee het bestaansrecht van het vak bewerkstelligen. Zelfs als dat niet tot betere producten leidt. Juristen houden zich ook al eeuwen met die vraagstelling bezig en het blijft een zootje in de wereld.”
35 Hans Dirken
7756-11 TU-boekje-IO-HL-def
22-02-2005
09:17
Pagina 36
Bernd Schierbeek werd in 1967 naar ‘Industriële Vormgeving’ gehaald door Joost van der Grinten, die op zoek was naar een hoogleraar met kennis van en ervaring met industriële productie. Hij speelde een belangrijke rol bij het opzetten van het studieprogramma, begeleidde meer dan de helft van de eerste vijftig afstudeerders en was een van de eersten om het belang van CAD voor de industrieel ontwerper te onderkennen. Een vraaggesprek met de eerste gewoon (dus full time) hoogleraar Bernd Schierbeek.
36
7756-11 TU-boekje-IO-HL-def
22-02-2005
09:17
Pagina 37
Bernd
Schierbeek B
EREND BERNARD (BERND) SCHIERBEEK (1926) studeerde, na de voltooiing van het Gymnasium ß, werktuigbouwkunde aan de TH Delft. In 1952 studeerde hij af op een project op het gebied van de gieterijtechniek bij Metaalbedrijf Rademakers te Rotterdam. Na zijn afstuderen trad hij in dienst bij dat bedrijf, waarvan een van zijn afstudeerhoogleraren, professor Koolen, directeur was. Schierbeek: “Rademakers was gespecialiseerd in tandwieloverbrengingen. Op het moment dat ik in dienst kwam, hadden ze een project onderhanden voor de Sterrenwacht te Leiden, voor het ontwerp en de bouw van een Cassegrain telescoop met een primaire spiegel met een diameter van 900 mm. De secundaire spiegel moest op een afstand van circa twee meter worden geplaatst met een zeer nauwkeurige positionering. Omdat de telescoop in alle richtingen moest kunnen bewegen, traden vervormingen van de constructie op. Een zwaardere constructie bood geen oplossing omdat het extra gewicht de te realiseren extra stijfheid van de constructie tenietdeed. Dat leek ze bij Rademakers een mooi probleem voor hun eerste werktuigbouwkundig ingenieur”. Schierbeek ontwikkelde een constructie waarmee de vervorming werd gecompenseerd in plaats van het ontwerpen van een extra stijve constructie die de vervorming onmogelijk zou moeten maken. Tot 1957 bleef hij in dienst van Rademakers. In deze periode verzorgde hij onder andere ook de
overname en introductie van de know how van Stoeckicht planetaire tandwielkasten, waarvan het bedrijf licentienemer werd.
Van Berkels Patent In 1957 trad hij in dienst van Van Berkels Patent te Rotterdam en werd hij belast met de leiding van de productontwikkelingsafdeling aldaar. Eén van zijn eerste opdrachten was het realiseren van nieuwbouw voor deze afdeling, buiten het productiebedrijf. Dit werd het Centraal Laboratorium in Leidschendam, dat werd geopend in 1960. Hij gaf leiding aan de mechanische, de elektronische en de foto/chemische afdeling in dit laboratorium. De voornaamste ontwikkelingen waren een optische prijsprojector en een elektronische toonbankweegschaal met prijsindicatie en etiketten. Schierbeek: “In die tijd was Van Berkel al een klein wereldconcern met activiteiten in heel Europa, de Verenigde Staten, Zuid-Amerika en ZuidAfrika. Vanaf 1965 was ik belast met de coördinatie van de ontwikkelings- en researchwerkzaamheden in het concern die plaatsvonden in Zürich, Lyon, Wenen, Brussel, Duisburg, Milaan en La Porte (VS)”. In Leidschendam was de ontwikkelingsafdeling inmiddels uitgegroeid tot 100 à 150 medewerkers.
Industriële Vormgeving In 1967 werd hij benaderd door Joost van der
37 Bernd Schierbeek
7756-11 TU-boekje-IO-HL-def
22-02-2005
09:17
Pagina 38
Grinten, die op zoek was naar een hoogleraar met kennis van en ervaring met industriële productie voor de toen nog experimentele studierichting Industriële Vormgeving binnen de Afdeling Bouwkunde van de TU Delft. Hoe Van der Grinten hem op het spoor was gekomen, weet Schierbeek niet. Misschien kwam het omdat bij Van Berkel ook al de nodige aandacht aan Industriële Vormgeving werd besteed. In het verleden was onder andere met Piet Zwart gewerkt; voor de weegschaal met prijsindicatie waren voorstellen door Emile Truijen gedaan. (Die overigens niet zijn gebruikt. Het toegepaste ontwerp werd binnen de projectgroep gemaakt door Tom Zomerschoe, die korte tijd later ook docent zou worden op de afdeling Industriële Vormgeving.) Hoewel Bernd Schierbeek’s vakgebied werktuigbouwkunde is, was dat niet het onderwijs dat hij ging geven. “Mijn hoofdtaken waren het studieprogramma beter op poten zetten en afstudeerprojecten begeleiden. De colleges op het gebied van werktuigbouwkunde - mechanica, sterkteleer, materiaalkunde en constructieleer - werden toegeleverd door de afdeling Werktuigbouw.” Dat hij veel afstudeerders begeleidde, blijkt wel uit de overzichten uit die tijd. Van de eerste tien afstudeerders studeerden er negen af bij Schierbeek; de eerste, Norbert Roozenburg, in 1971. Het duurde tot 1973 voordat Jan Kaper, de zevende afstudeerder, als eerste bij Hans Dirken afstudeerde. (Van de eerste 50 studeerden er 28 af bij Schierbeek.)
CAD Computer Aided Design en andere computertoepassingen vormden de tweede activiteit waarin Schierbeek in zijn loopbaan als hoogleraar veel tijd en energie stak. Reeds in zijn inaugurale rede in 1968 wees hij op het belang en de mogelijkheden van computertoepassingen voor industrieel ontwerpers (Schierbeek, 1968):
38 Van het eerste uur - grondleggers van de Faculteit Industrieel Ontwerpen
‘De gedachte ligt voor de hand dat de computer (de industrieel ontwerper) te hulp kan komen; deze kan immers een immense hoeveelheid gegevens opbergen, ze naar wens te voorschijn halen, correlaties bepalen en de consequenties bliksemsnel berekenen. (...) De gedachte ligt voor de hand om de computer, waarmee de ontwerper de gewenste vorm heeft gecreëerd, tevens de instructies voor de numeriek bestuurde gereedschapmachine te laten maken. Aldus kan een matrijs vervaardigd worden zonder dat daarvoor één potlood op papier is gezet.’ De computergestuurde freesbank van het Cadamp project, ontworpen door Kees Houtzager.
7756-11 TU-boekje-IO-HL-def
22-02-2005
09:17
Pagina 39
In 1973, bij het ontstaan van de Tussenafdeling Industriële Vormgeving, waren er drie vakgroepen. De vakgroep Vormgeving en Ontwerpen (V&O), met als hoogleraren Truijen en Crouwel, de vakgroep Techniek en Ontwerpen (T&O) met Schierbeek, en de vakgroep Marktkunde, Ergonomie en Ontwerpen (MEO) onder leiding van prof. dr. J.M. Dirken. Onder het voorzitterschap van Schierbeek werd in de vakgroep Techniek en Ontwerpen veel onderzoek gedaan naar de mogelijkheden van computers in het ontwerpproces, zowel in de (schets)ontwerpfase (Computer Aided Design) als tijdens de uitwerking van het ontwerp. Zo werd in het Cadamp-project een computergestuurde freesbank ontworpen en gebouwd voor het vervaardigen van modellen uit kunststofschuim - een techniek die langzamerhand is overgenomen door rapid prototyping met behulp van lasertechnieken.
Gedeelte van de optische prijsprojector. De schaalverdeling bevatte circa 80.000 getallen en 300.000 verdelingen (zie inzet). De productie van een moederplaat hiervoor geschiedde op een speciaal aangepaste elektronisch-numeriek bestuurde machine en duurde in continubedrijf 14 dagen.
Enthousiasme Wat Schierbeek vooral aansprak tijdens de start van de afdeling was het enthousiasme van zowel de staf als de studenten. “En het feit dat naast het ontwerponderwijs er onderwijs in het handtekenen en schetsen werd gegeven!”, voegt hij daaraan toe. “Een belangrijke vaardigheid van industrieel ontwerpers is dat zij hun ideeën kunnen neerzetten en uitleggen door middel van schetsen. Ook in het klantgericht werken, het zoeken naar wat de opdrachtgever - en/of de consument - nu eigenlijk wil, was de industrieel ontwerper destijds uniek. Ik kan me nog goed herinneren dat er een studieopdracht binnenkwam voor de
De gedachte ligt voor de hand dat de computer (de industrieel ontwerper) te hulp kan komen.
39 Bernd Schierbeek
7756-11 TU-boekje-IO-HL-def
22-02-2005
09:17
Pagina 40
Optische prijsberekenende weegschaal van Van Berkel, onder leiding van Schierbeek ontwikkeld in het Centraal Laboratorium in Leidschendam (in 1965 in productie genomen).
Een belangrijke vaardigheid van industrieel ontwerpers is dat zij hun ideeën kunnen neerzetten en uitleggen door middel van schetsen. ontwikkeling van een machine om fietswielen te spaken. In overleg met de docent mechanisatie van de afdeling Werktuigbouw werd besloten een student industrieel ontwerpen en een student werktuigbouw aan het project te zetten. Het eerste dat de ontwerper voorstelde, was om een bezoek te brengen aan één of meer fabrieken waar fietswielen van spaken werden voorzien om te kijken hoe dat in zijn werk ging. Voor de werktuigbouwers bleek dat een absolute ‘eye-opener’.
40 Van het eerste uur - grondleggers van de Faculteit Industrieel Ontwerpen
Toen de afdeling Industriële Vormgeving begon, werd er bij werktuigbouw nog nauwelijks nagedacht over hoe het ontwerpproces in zijn werk ging. Studenten leerden vakken. Pas in het laatste jaar kregen de studenten een opdracht om een complexer product, bijvoorbeeld een draaibank, te ontwikkelen. En zo’n opdracht kreeg je van de hoogleraar. Daar kwam geen bedrijf aan te pas.” Van de faculteit zoals die nu is, vindt hij voornamelijk dat die “geweldig goed gehuisvest is, heel mooi”. Dat was vele jaren heel slecht: allerlei activiteiten verspreid over de hele TU-wijk.
Groei Toen Schierbeek in 1968 in Delft aantrad, telde de afdeling circa 40 studenten en beschikte men over een vaste staf van 16 medewerkers. Bij zijn vertrek in
7756-11 TU-boekje-IO-HL-def
22-02-2005
09:17
Pagina 41
1991 telde de afdeling meer dan 1100 studenten en ruim 170 fulltime (fte) personeelsplaatsen. In zijn afscheidsrede (Schierbeek, 1991) noemt hij dit “een unieke en wonderbaarlijke groei”. Tijdens ons gesprek voegt hij daaraan toe: “De vier vakgroepen (in het studiejaar 1978/1979 werd de vakgroep MEO gesplitst en ontstonden twee nieuwe vakgroepen: Productergonomie onder leiding van Dirken en Bedrijfskunde der productontwikkeling met prof. dr. J. Eekels en prof.ir. G.H.A. van Eyk) hebben onze afdeling de mogelijkheid geboden zo te groeien. Doordat het studieprogramma zo breed was en zoveel afstudeerrichtingen kende - en daarmee veel outletmogelijkheden bood -, konden industrieel ontwerpers erg veel kanten uit. Het waren, en zijn, ‘commerciële ingenieurs’ die zeer breed inzetbaar zijn.”
Schierbeek met een model van de Cassegrain spiegeltelescoop. Cassegrain spiegeltelescoop met een primaire spiegel van 900 mm, gerealiseerd in 1955.
Industrieel ontwerpers waren en zijn, ‘commerciële ingenieurs’ die zeer breed inzetbaar zijn Schierbeek besluit met zijn bezorgdheid uit te spreken: “Ik heb in mijn tijd altijd veel tijd en aandacht besteed aan het zoeken en werven van goede hoogleraren. Die komen niet vanzelf. Daar moet je actief achteraangaan. Het grote aantal vacatures dat de faculteit nu telt, baart mij zorgen. Ik vraag me af of daar wel voldoende tijd aan wordt besteed.” Referenties Schierbeek BB. ‘Constructeur – Industrieel Ontwerper’. Inaugurale rede, juni 1968, Uitgeverij Waltman, Delft. Schierbeek BB. ‘Ontwerpen: kunst of kunde?’ Afscheidsrede, oktober 1991, Delftse Universitaire Pers, Delft.
41 Bernd Schierbeek
7756-11 TU-boekje-IO-HL-def
42
22-02-2005
09:17
Pagina 42
7756-11 TU-boekje-IO-HL-def
22-02-2005
09:17
Pagina 43
Aat
Marinissen In 1970 kreeg Marinissen een onderwijsopdracht Industrieel Ontwerpen aan de TU Delft. In 1982 werd hij, nadat hij eerst buitengewoon lector en vervolgens buitengewoon hoogleraar was geweest, benoemd tot voltijds hoogleraar Industrieel Ontwerpen.
I
n 1956 behaalde A R I E H E N D R I K ( A A T ) M A R I N I S S E N (1933) zijn diploma werktuigbouwkunde aan de HTS in Dordrecht. Marinissen: “Toen ging iedereen er nog vanuit dat ik mijn vader in de fabriek zou opvolgen.” Toen hij in 1958 uit dienst kwam, werd al snel duidelijk dat dat niet zou doorgaan. Een goede vriend van zijn vader - iemand tegen wie hij ‘oom’ zei - liet in die tijd een bungalow ontwerpen en bouwen door Gerrit Rietveld. Deze oom had een aantal tijdschriften uit de Verenigde Staten meegebracht met de titel ‘Industrial Design’. Wat hij daarin zag, sprak hem aan. Iets dergelijks wilde hij ook wel gaan doen. Er waren toen twee mogelijkheden: de weekendcursus in Den Haag of de avondacademie in Eindhoven (AIVE). De cursus in Den Haag, waar Kho Liang Ie toen lesgaf, startte één keer in de twee jaar. Hij zou meer dan een jaar moeten wachten. Daarom werd het de academie in Eindhoven. De vraag was alleen: “Wat moet ik overdag gaan doen?” Marinissen: “In Eindhoven had je toen eigenlijk maar twee mogelijkheden: Philips of DAF.”
Het werd Philips en wel de divisie RGT (radio, grammofoon en televisie). RGT had een eigen ontwerpafdeling die onder leiding stond van ir. Rein Veersema (dezelfde die de onderwijsopdracht Industriële Vormgeving korte tijd had, voordat Joost van der Grinten hem kreeg, zie pagina 10). Marinissen verbaasde zich erover dat hij zo makkelijk aan de slag kwam als ontwerper, zelfs vrijwel zonder opleiding in de vormgeving. Later hoorde hij van Veersema dat hij was aangenomen omdat hij in het bezit was van een HTS-diploma. Ze zochten HTS’ers, dus de sollicitatie kwam goed uit. De ontwerpafdeling telde zo’n twaalf medewerkers. De helft daarvan zat op de avondacademie, zodat ze niet alleen overdag samenwerkten, maar ook ‘s avonds.
Vorm en kleur Aat Marinissen kreeg op de avondopleiding veel vrijstellingen omdat hij al een HTS-diploma had. Daardoor kon hij de opleiding, die vijf jaar duurde, in
43 Aat Marinissen
7756-11 TU-boekje-IO-HL-def
22-02-2005
09:17
Pagina 44
drie jaar doen. Ze maakten zelfs een speciaal rooster voor hem. Hij zegt daarover: “Achteraf vind ik dat ik het onderdeel ‘vorm en kleur’ te snel heb gedaan. Dat is jammer. Daar heb je veel tijd voor nodig. Wil je daar iets aan hebben, dan moet er in de eerste twee tot drie jaar veel tijd en aandacht aan worden gegeven. Het moet integraal, in projecten, worden beleefd. Anders leer je het nooit helemaal goed. Dat geldt ook voor vormgeven of ontwerpen. In Delft merkten we dat ook steeds. Sommige studenten die met een HTS-opleiding Industrieel Ontwerpen gingen studeren, slaagden vaak slechts met moeite voor het eerstejaars-ontwerpen. Ze gingen meteen construeren. Ze begonnen met het uit de kast trekken van een standaard profiel en van bouten en moeren. Op school leren kinderen problemen oplossen met maar één goed antwoord. In een ontwerpopleiding mag je als docent nooit een oplossing aanreiken. De ontwerper moet de oplossing zelf vinden. Als docent moet je dat begeleiden. Steevast kwamen studenten in het begin aan mij vragen: ‘Als ik het zo doe, is het dan goed?’ Daarop mag je nooit “ja” zeggen, maar liever: “Jij bent de ontwerper. Er is nooit alleen maar één oplossing. Elke oplossing kan goed of minder goed zijn.”” Marinissen zou tien jaar bij Philips blijven: “Het was een fantastisch bedrijf. Ik heb er een heel goede tijd gehad.” Na circa vijf jaar wilde hij alsnog zijn
Sommige studenten die met een HTS-opleiding Industrieel Ontwerpen gingen studeren, slaagden vaak slechts met moeite voor het eerstejaars-ontwerpen. Ze gingen meteen construeren. 44 Van het eerste uur - grondleggers van de Faculteit Industrieel Ontwerpen
Terminals voor de nieuwe Esso-tankstations.
ingenieurstitel gaan halen aan de TH Eindhoven. Maar Philips vroeg hem naar Drachten te gaan. “Ze beloofden dat ze me ervoor zouden compenseren. En dat is ook wel gebeurd.” In Drachten zat één ontwerper. Die ging weg. Marinissen kreeg als opdracht een nieuwe ontwerpafdeling op te zetten voor scheerapparaten en kleine huishoudelijke apparaten. Er werden ook grotere apparaten ontworpen, maar die werden meestal door Philips ingekocht. “Het was onze taak daar de Philips-lijn op aan te brengen.” Al snel groeide de afdeling uit tot ruim tien medewerkers. Aan het eind van zijn loopbaan bij Philips was hij coördinator van de vormgeving voor Noord-, Midden- en Zuid-Amerika, het Verre Oosten en Zuid-Afrika.
Onderwijs In 1969 begon zijn carrière in het onderwijs. In dat jaar werd hij docent aan de academie in Eindhoven. Kort daarop kreeg hij een onderwijsopdracht aan de TH Delft, toen IO nog ‘Technische en Industriële Vormgeving’ heette en een hoofdsectie was van de afdeling Bouwkunde. Daarnaast vestigde hij zich als zelfstandig ontwerper. Hij begon een samenwerking met Hans Kraayenhof. Door verschil van inzicht over het financiële beleid was deze samenwerking van
7756-11 TU-boekje-IO-HL-def
22-02-2005
09:18
Pagina 45
Ontwerpen voor de nieuwe Esso-pompstations
Het Boerakkerplan: Het idee was een concentrische opbouw van het onderwijs. Al het onderwijs werd georganiseerd rondom het hoofdvak Ontwerpen. korte duur. In 1970 begon hij met André Rotte (AIVE) en Fons Neger (IO Delft) het Buro IV. Het bureau bestaat nog steeds, zij het dat Marinissen en Neger nu alleen opereren. In 1970 werd hij lector aan de TH Delft. In 1971 docent aan het Nationaal Hoger Instituut voor Bouwkunst en Stedenbouw in Antwerpen, dat toen met een opleiding Productontwikkeling was gestart. In Delft begon hij met 1,5 dag als lector. Dat werd twee dagen, drie dagen, tot hij in 1982 voltijds gewoon hoogleraar werd. Dit zou hij tot 1994 blijven. Hij was toen 61 jaar en kon gebruik maken van de VUT-regeling. “Het voordeel van pensionering als je hoogleraar bent, is dat je je werkzaamheden langzaam kunt afbouwen. Bij een bedrijf krijg je een receptie en een cadeau, en daarna kom je de poort niet meer in. Bij de TU had ik nog een promovendus en een paar afstudeerders. Eerst kwam ik nog twee keer per week op de afdeling, vervolgens één keer in
de twee weken, enzovoort. Dat is een heel prettige manier om je loopbaan af te ronden.” Toen hij in 1969 voor het eerst op de afdeling kwam, heerste er enige paniek. Tot dat moment waren er totaal circa 20 studenten, verdeeld over alle jaargangen. En nu waren er bijna 40 nieuwe aanmeldingen. Het onderwijs moest op korte termijn worden aangepast en uitgebreid. In samenwerking met Emile Truijen, Norbert Roozenburg, Wim Groeneboom en Reyer Kras stelde hij het zogenaamde Boerakkerplan op (zie pagina 18). Het idee was een concentrische opbouw van het onderwijs. Al het onderwijs werd georganiseerd rondom het hoofdvak Ontwerpen. Daarbij werd per jaar een accent gelegd op een fase van het ontwerpproces. In het eerste jaar lag de nadruk op het zoeken en selecteren van ontwerpoplossingen. In het tweede jaar op het schetsontwerpen, in het derde jaar op het vooronderzoek en in het vierde jaar op de uitwerking tot en met model of prototype. Een dergelijke opzet van het onderwijs was volkomen strijdig met de Delftse cultuur. Marinissen wilde ook liever geen cijfers geven: “Het gaat niet om een cijfer, maar om inzicht te krijgen in het ontwerpproces.” “Iedereen die aan de studie begint en een
45 Aat Marinissen
7756-11 TU-boekje-IO-HL-def
22-02-2005
09:18
Pagina 46
beetje feeling heeft, kan het volbrengen. Niet iedereen wordt een (getalenteerd) ster-ontwerper. Maar wél iedereen kan het diploma halen. En deze ontwerpers hebben evenzeer grote waarde voor de samenleving, ook als ze niet daadwerkelijk ontwerpen. IO’ers zeggen over zichzelf dat ze hebben geleerd “analytisch en gestructureerd te werken en denken.””
Ik heb geleerd dat je moet proberen je te omringen met mensen die beter zijn dan je zelf bent. Daar kun je van leren.
Het onderwijs in Delft heeft hem beïnvloed: “Ik heb geleerd dat je moet proberen je te omringen met mensen die beter zijn dan je zelf bent. Daar kun je van leren en in Delft heb ik daar ook naar gestreefd. In de eerste jaren hebben we het onderzoek schromelijk laten liggen. We holden achter de explosief toenemende aantallen onderwijsvragende studenten aan. Later ontdekten we dat dat een behoorlijk manco was. Veel van het eerste onderzoek kwam uit de gedragswetenschappen: ontwerpmethodologie, vormherkenning, kleurassociatie, e.d. Ik had wel graag een ontwerpbureau binnen de faculteit gezien waarin docenten en studenten samen aan projecten werken. Bij Bouwkunde kun je promoveren op een ontwerp, dus waarom bij Industrieel Ontwerpen niet? Je moet jezelf dan een opdracht stellen die niet concurrerend is voor bedrijven of bureaus. En je dient gestructureerd en consistent te werk te gaan en alle ontwerpstappen goed te documenteren. Het tanken van auto’s is een voorbeeld van zo’n probleem. Tankstations en auto’s worden steeds geavan-
46 Van het eerste uur - grondleggers van de Faculteit Industrieel Ontwerpen
ceerder, maar het vullen van de tank is nog steeds te primitief voor woorden. Het was destijds echter voor automobielproducenten, noch voor oliemaatschappijen een probleem waar ze in wilden investeren.” “In 1972, bij het oprichten van de vakgroepen, heb ik gekozen voor MEO (marktkunde, ergonomie en ontwerpen). Mijn collega’s vonden dat vreemd. Ze zeiden: “Je bent toch ontwerper, je hoort bij V&O” (vormgeving en ontwerpen). Maar ik zag dat in alle vakgroepen ontwerpers zaten, behalve in MEO. Ik vond dat daar ook een ontwerper in moest zitten. Ik koos voor toegepaste ergonomie. Ik ben er nog altijd van overtuigd dat dat een verstandige keuze was.”
IO toen en nu “Wat ik ervan hoor, hebben ze het nu moeilijk. De sfeer is niet meer wat het geweest is. De afdeling is groot geworden. Mensen kennen elkaar haast niet meer. Het studieprogramma is echter goed. In 1990 is het studieprogramma herzien. Het blokonderwijs is toen bedacht. Tot die tijd moest je het hele jaar soms een half jaar - allerlei vakken volgen en dan in een korte periode tentamens doen. Dat leverde veel discussie op over te hoge studiebelasting. Nu wordt het onderwijs in blokken gegeven. Per blok worden twee of drie vakken gegeven, die daarna worden getentamineerd. Het ontwerpen loopt daar als een stroom naast. De gegeven vakken moeten dan iets opleveren wat in de projecten in het ontwerponderwijs toepasbaar is. Het concept was gebaseerd op het Maastrichtse model (Open Universiteit) voor Medicijnen. De studenten kregen daar een probleem, waarbij ze zelf de informatie moesten vergaren. Het heette ‘projectgestuurd onderwijs’. Studenten vormden een projectgroep en kregen een begeleider. Bij ontwerpen was het echter veel moeilijker te organiseren.
7756-11 TU-boekje-IO-HL-def
22-02-2005
09:18
Pagina 47
Ontwerpen voor de nieuwe Essopompstations
werp! Leuk en uiterst leerzaam.” Dat er concurrentie komt, vindt Marinissen goed. “De TU Delft heeft er niet goed aan gedaan om te concentreren. Wat zegt nou OCP? (Ontwerp, Constructie en Productie). Dat hadden ze niet moeten doen. IO heeft dat ook niet verdiend na een enorme groei en het afleveren van vele uitstekend functionerende ir.’s IO aan het bedrijfsleven. De profilering van het vak was weg. IO had een imago van ‘een beetje knutselen’. Dat is nog steeds zo. Daar kom je ook niet meer van af. Nu hebben twee anderen hun kans gezien. Die zijn erin gesprongen. Overigens nog steeds rijkelijk laat.”
Scheerapparaten Voor de medische studie is het nog wel te doen ‘alle’ informatie over de longen of bijvoorbeeld de bloedsomloop te verzamelen. Bij ontwerpen is dat een stuk lastiger. Als een student kiest voor een oplossing in kunststoffen, moet er informatie over zijn. Maar hij kan ook kiezen voor een oplossing in metaal, met als gevolg dat daar ook informatie over beschikbaar moet zijn. Bovendien is het niet mogelijk om voor een ontwerpprobleem ‘even’ wat relevante informatie over bijvoorbeeld sterkte en stijfheid binnen te halen.” Aan een van de eerstejaarsopdrachten heeft hij goede herinneringen: “De opdracht was: ontwerp een apparaat voor vleesbereiding. Dat werd meestal een soort barbecue. De studenten hadden er zes tot acht weken voor. Aan het eind van het blok werd een grote barbecue georganiseerd, met vlees, worst, brood en wijn. Dat ontaardde altijd in een groot feest. De helft van de gebouwde apparaten zakte meteen in elkaar. Bijvoorbeeld omdat de studenten aluminium popnagels hadden gebruikt, die smolten. Daarna volgde de analyse van de ontwerpen. Wat is ervan terechtgekomen? Waarom ging het mis? Het was een fantastisch onder-
Op de vraag op welk ontwerp hij met het meeste plezier terugkijkt, noemt Marinissen een tweetal scheerapparaten dat hij in de zestiger jaren heeft vormgegeven. “Het waren tweekoppige apparaten. In de Verenigde Staten werden ze met luid applaus ontvangen. Per jaar werden er miljoenen van gemaakt en over de hele wereld zag je ze in de winkels liggen.” Ook aan de samenwerking met Esso bij het ontwerpen van een nieuwe benzinepomp denkt hij met veel plezier terug. “Het waren leuke mensen met wie het prettig samenwerken was en met wie ik veel plezier heb beleefd.” Minder goede herinneringen heeft hij aan een eigen ontwikkeling, een combinatie van een visstoel en een tentje. Het idee was ontstaan door de wijze waarop vissers soms in weer en wind op een krukje achter een paraplu zitten weggedoken. De reacties waren positief. Maar niemand wilde investeren. Het ging meer van “een leuk ding, doe er maar twee.” Marinissen: “Het is nooit wat geworden. Verkopen is moeilijk. Dat is een vak apart. Ontwerpers kunnen dat eigenlijk niet. Je moet afstand van je creatie bewaren en kunnen accepteren dat anderen er kritisch over zijn.”
47 Aat Marinissen
7756-11 TU-boekje-IO-HL-def
48
22-02-2005
09:18
Pagina 48
7756-11 TU-boekje-IO-HL-def
22-02-2005
09:18
Pagina 49
Wim
Groeneboom Het viel niet mee Wim Groeneboom op te sporen. Zijn telefoonnummer was snel genoeg gevonden, maar voordat er een keer werd opgenomen... Weliswaar was Wim Groeneboom geen hoogleraar, maar hij was wel (bijna) van het eerste uur. En hij werkte een aantal jaren samen met een andere Wim: prof. Wim Rietveld.
W
I M G R O E N E B O O M (1940) werkte van 1970 tot 1999 aan de afdeling Industrieel Ontwerpen, en hij kende Wim Rietveld goed. Gedurende een aantal jaren hadden ze samen een ontwerpbureau. Twee belangrijke redenen voor dit interview. Het kostte me veel moeite een afspraak met Wim Groeneboom te maken. De telefoongids leverde in Delft een Groeneboom op met de juiste voorletters, maar het nummer leverde steeds een antwoordapparaat. Omdat ik er niet zeker van was of ik de juiste Groeneboom had, sprak ik maar niet in. De boodschap leek me iets te gecompliceerd voor een antwoordapparaat. Een brief met een exemplaar van Product leverde echter al evenmin een resultaat op. Net toen ik me begon af te vragen of ik wel de juiste persoon had gevonden, kreeg ik hem aan de lijn. Toch de juiste persoon. Hij reageerde echter nogal afhoudend. “Ik woon met uitzicht op het nieuwe gebouw van Industrieel Ontwerpen, maar ik wil er eigenlijk niets
meer mee te maken hebben.” Nadat ik hem vertelde dat ik over de beginperiode van IO wilde praten, en over Wim Rietveld, liet hij zich overhalen tot een interview. Wim Groeneboom woont in een flat in Delft-Zuid, aan de Vliet, met in de verte uitzicht op een klein stukje van het dak van het ‘nieuwe’ gebouw van de faculteit Industrieel Ontwerpen. Uit zijn enigszins afhoudende reactie had ik opgemaakt dat hij op minder plezierige wijze was vertrokken bij de afdeling. Dat blijkt niet het geval. “Als ik ergens mee stop, dan zet ik ook echt een streep. Sinds mijn pensionering heb ik me daarom ook niet meer beziggehouden met de faculteit.” Als ik zijn uitzicht over de Vliet bewonder, vertelt Groeneboom: “Ik zeg tegen mensen, als je bij een straat komt waarvan je denkt: hier kan hij niet wonen, dan zit je goed! En zo’n uitzicht op het water kan een raar effect op een mens hebben. Soms denk ik als er een boot voorbij komt: hé, hij is vijf minuten te laat. Dan heb je dus te veel en te lang naar buiten zitten kijken.”
49 Wim Groeneboom
7756-11 TU-boekje-IO-HL-def
22-02-2005
09:18
Pagina 50
Cowboys Wim Groeneboom kwam in 1970 bij de afdeling. “We gingen er als cowboys tegenaan. Dat gold voor ons enthousiasme, maar dat gold ook voor onze vakbekwaamheid als docent. We waren nauwelijks professioneel. We hebben vreselijk veel moeten improviseren. Maar het is wel een ontzettend leuke tijd geweest.
We gingen er als cowboys tegenaan. We hebben vreselijk veel moeten improviseren. Maar het is wel een ontzettend leuke tijd geweest. Om het onderwijs wat meer structuur te geven, gingen we naar het weekendhuisje van Emile Truijen. Daar hebben we vooral veel gedronken, veel gegeten en veel gelachen. Natuurlijk werd er ook heftig gediscussieerd. Een discussie die in mijn herinnering eindigde in een
groot aantal ideeën en meningen. Toen hebben we tegen Norbert Roozenburg gezegd: “Wij gaan nu even weg, een wandeling maken. Dan kun jij in de anderhalf uur die ons nog rest, het geheel (het ontwerponderwijs) op papier zetten.” Norbert heeft dus eigenlijk het hele Boerakkerplan geschreven, waarmee we op een voortreffelijke manier jaren vooruit konden.” Wim Groeneboom is zeer positief over Norbert Roozenburg. “Norbert was destijds onze methodoloog. Een collega met een heel helder verstand die naar mijn mening op de afdeling altijd wat is ondergewaardeerd.” Het Boerakkerplan heeft het lang uitgehouden. “Truijen was verantwoordelijk voor de eerste twee jaren. Reyer Kras was coördinator van het eerste jaar, ik coördineerde het tweede jaar. Aat Marinissen deed het derde jaar en Bernd Schierbeek het vierde. In het tweede jaar lag het accent op informatieinwinning. Pas een aantal jaren geleden, in 1996/97, is Aat Marinissen, naar aanleiding van een bezoek van de visitatiecommissie, begonnen aan een plan om de
‘Before’ en ‘After’ van een afsluitkraan voor Flamco. Groeneboom: “Ik liet dit vaak aan de studenten zien als een voorbeeld van vorm-ordening.”
50 Van het eerste uur - grondleggers van de Faculteit Industrieel Ontwerpen
7756-11 TU-boekje-IO-HL-def
22-02-2005
09:18
Pagina 51
opleiding te reorganiseren. Er kwam een duidelijke verandering in de structuur van het ontwerponderwijs. Het was de bedoeling dat er meer verdieping zou komen, met meer specifieke accenten. Er kwam bijvoorbeeld een oefening van een halfjaar over bedrijfsmanagement. Dergelijke verdiepingsonderwerpen werden vastgeknoopt aan een vakgroep, in dit voorbeeld was dat de groep van Jan Buijs.” Wim Groeneboom is van mening dat de verdieping tot een verschraling en versnippering van het ontwerponderwijs leidde. De kern van het ontwerpen, de ideeontwikkeling, blijft ongrijpbaar. “Dat vond Norbert Roozenburg destijds ook al. We kunnen wel methodiek aandragen, maar op het echte creatieve proces krijgen we geen grip.”
Instituut voor Kunstnijverheid Groeneboom studeerde aan de Rietveld Academie toen die nog het Instituut voor Kunstnijverheid heette. Na zijn studie werkte hij twee jaar (1963-1965) bij de afdeling Ergonomie van TNO-RVO (Rijks Verdedigings Organisatie). “We ontwierpen bijvoorbeeld de brugopbouw voor fregatten. Dat waren complexe ergonomische problemen. Weliswaar konden de officieren beneden, in het schip, in uitstekend verlichte ruimtes het bevel over het schip voeren, maar dat wilden ze niet. Een officier hoorde op de brug te staan. Daar moesten ze in het donker op de kaarten kunnen kijken, de positie van meters kunnen aflezen en op de radartafels kunnen kijken. We ontwierpen ook bunkerinterieurs. Mensen moesten daar lange tijd achtereen kunnen verblijven. Soms moesten
We kunnen wel methodiek aandragen, maar op het echte creatieve proces krijgen we geen grip.
Productie van een tram voor de Gemeente Rotterdam.
we zelfs bemiddelen bij conflicten tussen officieren.” (Over problemen die hun oorsprong vonden op het gebied van de ergonomie - AE) Na de periode bij TNO ging hij bij Philips werken. Hij begon bij consumentenproducten en grote huishoudelijke apparaten. Later werkte hij - naar eigen zeggen veel prettiger vanwege het directe contact met de opdrachtgevers - bij kapitaalgoederen en professionele producten. In de periode bij Philips leerde hij Aat Marinissen kennen. Na vijf jaar bij Philips haalde Marinissen hem in 1970 naar de afdeling Industrieel Ontwerpen. De meeste tijd werkte hij daar als coördinator van het tweede jaar, maar hij gaf ook les in bijvoorbeeld het vierde jaar. Over die periode: “Door de enorme groei moesten we steeds meer organiseren. We moesten dingen lang van tevoren tot in detail vastleggen. Dat was wel jammer. We hadden staven met 18 tot 20 man. Die moesten wel allemaal hetzelfde verhaal vertellen. Daarom hadden we behoefte aan mensen die lang bleven en die wisten wat er van ze werd verwacht.
51 Wim Groeneboom
7756-11 TU-boekje-IO-HL-def
22-02-2005
09:18
Pagina 52
Metro
Treinstellen voor de Amsterdamse Metro, ontworpen in samenwerking met Wim Rietveld.
Ook de beoordeling van het werk van de studenten werd een steeds groter probleem. Er werd een systeem opgezet met beoordelingsbesprekingen. Beoordelingen werden in koppels uitgevoerd. Het werk werd door twee medewerkers, onafhankelijk van elkaar, bekeken. Als er grote verschillen waren, werd daarover overlegd. Later kwamen er onderwijsdeskundigen die de docenten bijspijkerden. In de beginperiode hadden we nauwelijks tijd om daarover na te denken. Later kwamen er ook collegeresponsiegroepen en er kwam, op initiatief van de studenten, zelfs een onderscheiding ‘docent van het jaar’. Die heb ik ook nog een keer gekregen. Ik weet overigens niet of dat nou wel zo’n goed idee was. Het leidde tot promotioneel gedrag bij sommige docenten. Uit eigen ervaring weet ik dat je pas jaren na je opleiding kunt vaststellen wie nu eigenlijk jouw ‘docent van het jaar’, was.”
Uit eigen ervaring weet ik dat je pas jaren na je opleiding kunt vaststellen wie nu eigenlijk jouw ‘docent van het jaar’ was. 52 Van het eerste uur - grondleggers van de Faculteit Industrieel Ontwerpen
Het leukste project uit zijn carrière vindt Groeneboom het ontwerpen van de Amsterdamse metro; een project dat hij uitvoerde samen met Wim Rietveld. Het GVB (Gemeente Vervoer Bedrijf van Amsterdam) was de opdrachtgever, een Duits bedrijf maakte de treinstellen. Als gevolg van deze opdracht kregen ze later ook opdrachten om de Rotterdamse en Amsterdamse trams en de Rotterdamse metro vorm te geven. Maar dat vond hij minder leuke projecten omdat er tegen het einde van beide projecten erg veel - naar zijn mening te veel - compromissen moesten worden gesloten.
Wim Rietveld Daarmee is ons gesprek als vanzelf op het andere geplande onderwerp gekomen: Wim Rietveld. “Inderdaad, de zoon van Gerrit,” beaamt Wim Groeneboom. Wim Rietveld kwam kort na hem aan de afdeling werken. “Toen hij kwam kende ik hem niet. Hij werd als buitengewoon hoogleraar aan de staf van Schierbeek in het vierde jaar toegevoegd. Ik heb hem altijd zeer gewaardeerd. Hij was een man van de praktijk - in zijn jonge jaren bestond er nog geen opleiding industrieel ontwerpen. Hij was - net als zijn vader - autodidact. Hij was een nogal verlegen man, zeker naar grote groepen toe. Hij gaf geen college. Hij deed vooral veel individuele begeleiding van studenten en werd door hen zeer gewaardeerd door zijn kennis van zaken en inzicht in het vakgebied. Daarnaast was hij werkzaam voor Vicon en hebben we samen een aantal jaren een bureautje gehad. Ook met Truijen heb ik trouwens een aantal projecten gedaan. Met Wim Rietveld samen heb ik ook nog les gegeven aan de weekendcursus Industriële Vormgeving in Den Haag. Wim had een heel zwakke rug.
7756-11 TU-boekje-IO-HL-def
22-02-2005
09:18
Pagina 53
Als hij daar niet te veel aan had laten doen, was hij misschien veel ouder geworden. Maar hij geloofde in de maakbaarheid van dingen, ook van de mens. Dus hij vond dat zijn rug te ‘repareren’ moest zijn. Aan de complicaties die optraden na één van de operaties is hij uiteindelijk overleden. Ik geloof dat hij zo’n 60 jaar is geworden.” (Wim Rietveld (1924) was buitengewoon hoogleraar van 1973 tot 1979; hij overleed in 1985 en is 61 jaar geworden. (AE))
De afdeling nu Zoals aan alle geïnterviewden, vraag ik ook aan Wim Groeneboom wat hij vindt van de afdeling zoals die nu is. “Ik vind het jammer dat er op de sleutelposities bijna geen mensen uit de praktijk meer zitten, mensen die weten wat ontwerpen is. Ze schrijven (publiceren) alleen nog maar, ze ontwerpen niet meer. De nadruk die de afgelopen jaren heeft gelegen op onderzoek is eigenlijk moeilijk te combineren met industrieel ontwerpen. De industrieel ontwerper is niet uit op verdieping, maar zoekt juist naar brede verbanden en samenhang, omdat van daaruit nieuwe ideeën en producten kunnen ontstaan. Door de grote nadruk op onderzoek, zijn er veel mensen uit deeldisciplines binnengekomen. Maar die hebben weinig affiniteit met het ontwerpen. Er leek soms sprake van een centrifugaaleffect, waarbij de vakgroepen en verschillende disciplines uit elkaar dreigden te groeien. Om dit effect tegen te gaan, is er ooit een organisatiemodel bedacht waarbij de vakgroep Ontwerpen, als kern van de afdeling, de verschillende specialismen - Ergonomie, Bedrijfskunde en Constructie - toegeleverd zou krijgen. De vakgroep Ontwerpen zou zich in dit model richten op het ontwerponderwijs en derde-geldstroomprojecten: geavanceerde ontwikkelingsprojecten in samenwerking met het bedrijfsleven.
Knik-rollenmaaier, ontworpen in opdracht van Vicon. Grootpakpers LB-12200 (Vicon)
Wim Rietveld geloofde in de maakbaarheid van dingen, ook van de mens. De overige vakgroepen zouden zich naast het onderwijs via promotieonderzoek verdiepen in hun eigen specialisme. Dit model is jammer genoeg nooit gerealiseerd. Het was misschien allemaal wel een onontkoombaar onderdeel van het groeiproces. Een proces waaraan ik overigens een groot aantal jaren met plezier en enthousiasme heb mogen meewerken.”
53 Wim Groeneboom
7756-11 TU-boekje-IO-HL-def
54
22-02-2005
09:18
Pagina 54
7756-11 TU-boekje-IO-HL-def
22-02-2005
09:18
Pagina 55
Gérard
van Eyk Weegschalenfabrikant Van Berkel en electronicaconcern Philips. Het blijken twee belangrijke plaatsen waar de grondleggers van de Faculteit Industrieel Ontwerpen elkaar tegenkwamen. Gérard van Eyk heeft bij beide bedrijven gewerkt voor hij naar de TU Delft kwam voor een onderwijsopdracht op het gebied van marketing. Later richtte hij zich op de didactiek van het ontwerponderwijs: “De metafoor van het lege vat tegenover het prille vlammetje. Gaat het om vullen of aanwakkeren?”
I
n 1957 studeerde G É R A R D H U B E R T A N D R É V A N E Y K (1929) als werktuigbouwkundig ingenieur af aan de TU Delft. In 1942 begon hij aan de HBS, maar zijn vader vond dat veel te riskant in verband met de werkeloosheid. Bovendien vond hij het te abstract. Hij had met zelfstudie een ingenieursfunctie verworven op basis van een (voortreffelijke) ambachtsschool en geloofde dat wijsheid niet alleen uit boeken kon komen. Voor Gérard werd het een compromis: hij ging tevens in de leer bij een zadelmaker. Dat duurde maar even, want in 1944 werd dat bedrijfje ‘uitgebombardeerd’, zoals dat toen in Venlo heette. In 1947, met HBS-B op zak, ging hij naar de MTS in Eindhoven. ‘Delft’ was letterlijk en figuurlijk te ver weg.
Tussen 1950 en 1952 vervulde hij zijn militaire dienstplicht. Daarna ging hij alsnog naar Delft, op eigen kosten. Om in zijn onderhoud te voorzien zette hij onder andere als tekenaar potloodtekeningen in inkt. Ook kon hij tot drie keer toe in het kader van een uitwisselingsprogramma (IEASTE) vier maanden in het buitenland werken: in Parijs, Hannover en Brussel. Hij studeerde af bij professor Koolen op het slijtageprobleem van het meslager in weegtoestellen. Eerder had hij bij professor Landberg in een project gewerkt dat de slijtage van de boorpunt onderzocht bij verspaning. Koolen was technisch directeur bij Van Berkel. Mede omdat ze daar een vergelijkbaar probleem met de meslagers van weegtoestellen hadden, kwam hij in 1957 bij Van Berkel in dienst. (Dat was een half jaar voordat Bernd Schierbeek er in dienst kwam zie pagina 38)
55 Gérard van Eyk
7756-11 TU-boekje-IO-HL-def
22-02-2005
09:18
Pagina 56
Van Berkel / Philips In die tijd had Van Berkel een groot aantal verschillende producten. Vanwege invoerrechten werden alle producten in alle landen in kleine series gemaakt. Van Eyk kreeg een rol in het hergroeperen van de productieen verkoopactiviteiten. Het doel was dat er grotere series in één land konden worden vervaardigd. Dat was een direct gevolg van de Europese eenwording. Het betekende ook assortimentsvernieuwing. In 1964 stapte hij over naar Philips omdat hij - om persoonlijke redenen - niet naar het buitenland wilde worden uitgezonden. Philips was bezig met elektronische weegschalen. Van Eyk kon ten behoeve daarvan de benodigde kennis op het gebied van weegtechniek inbrengen. Langzamerhand was hij erachter gekomen dat hij geen personeel wilde aansturen. “Ik ben geen manager. Ik kan slecht tegen hiërarchie.” Daarom begon hij in 1970 voor zichzelf, hoewel hij wel voor Philips bleef werken.
Innovatie-adviseur De activiteiten die hij vanuit zijn eigen bureau voor Philips en andere opdrachtgevers uitvoerde, kunnen het best worden omschreven met ‘productbeleid’ of ‘innovatieadvisering’. Van Eyk: “Ik schreef toen een artikel (‘Drie drijfveren van het productbeleid’) waarin ik de menselijke drijfveren probeerde te benoemen: de ontwerper die gefascineerd is door een beter idee, de productieman die modernere fabricagetechnieken wil toepassen en de marketingman die bedreigende
Ik was regelrecht jaloers op onze studenten. Ik zou zelf wel zo’n opleiding gehad willen hebben.
56 Van het eerste uur - grondleggers van de Faculteit Industrieel Ontwerpen
maatschappelijke veranderingen ziet. Daarmee zette ik mij af tegen de opkomende abstrahering van productbeleid, de topdown-benadering: heel nuttig, maar soms geest- en initiatiefdodend.” Hij schreef case studies over historische besluitvormingsprocessen en regisseerde die als rollenspel op managementtrainingen. Van Eyk: “Philips had kortstondig succes gehad met een camera met ingebouwde flitser. Ook hadden ze zich met veel werk- en stuurgroepen gebogen over vezelversterkte materialen met de door henzelf ontwikkelde glasvezel. Ze hadden er “nee” tegen gezegd. Ik liet ze die besluitvorming naspelen: Hoe zou je dat nu doen? Het was een vorm van spelend leren.” Ook aanvaardde hij opdrachten als ‘extern voorzitter van de productbeleidcommissie’. In 1974 kwam hij voor het eerst in contact met de afdeling Industrieel Ontwerpen. Hij sprak met Schierbeek en Dirken over een onderwijsopdracht aan de afdeling. In eerste instantie leidde dat niet tot resultaat. (Wim Rietveld werd uiteindelijk benoemd.) In het gesprek zette Van Eyk wel zijn ideeën over marketing uiteen. Vervolgens werd er een onderwijsopdracht op lectorniveau op het gebied van marketing geformuleerd.
TU Delft Toen hij op de faculteit Industrieel Ontwerpen kwam, werd het ontwerponderwijs daar gegeven volgens het Boerakker-plan. In zijn afscheidsrede schrijft hij hierover: “- De student wordt onmiddellijk geconfronteerd met de hele ontwerpcyclus. - De opdrachten worden zodanig gekozen dat noch het gebrek aan technologische kennis, noch het terugvallen op bekende oplossingen een storende rol kan spelen.
7756-11 TU-boekje-IO-HL-def
22-02-2005
09:18
Pagina 57
- Hoewel er jaaraccenten zijn, zorgen begeleiding en dosering van ‘toegeleverde vakken’ ervoor dat de student steeds gestimuleerd wordt tot én maximale verdieping én maximale verbreding binnen een gegeven tijdsbestek. - De student leert zijn eigen actie onderkennen binnen de totale ontwerpcyclus.” “Wij dachten, in 1976, dat wij wel zouden groeien naar vijftig eerstejaars .... of zelfs naar honderd! Wij realiseerden ons terdege dat daardoor de sfeer van persoonlijke contacten, de meester-gezelrelaties, voorgoed voorbij zouden zijn en dat de uit de ambachtelijke sfeer voortvloeiende kwaliteit met andere middelen moest worden verzekerd. Als dat niet lukte, zouden wij niet overleven als zelfstandige faculteit.
De staf van de vakgroep vormgeving. Met onder andere: Gert-Jan Leuvelink (2e van links), de auteur van dit boek (4e van links), Norbert Roozenburg (6e van links) Reyer Kras (uit dakraam auto), Emile Truijen (achteraan, rechts van de auto), Wim Crouwel (schuin rechts voor Emile Truijen), Peter Krouwel (rechts vooraan de auto, met bril en snor) en Onno van Nierop (2e rij, twee van rechts)
Bovendien zou er een unieke opleiding in de kiem worden gesmoord, en dat ging mij nog meer aan het hart: Ik was regelrecht jaloers op onze studenten. Ik zou zelf wel zo’n opleiding gehad willen hebben.” (...) “Het waren felle discussies in die beginjaren. Het was de botsing van de academiecultuur die wortelde in het kunstonderwijs, waar de groei van het individu centraal stond, en de universitaire cultuur, waar abstracte kennis hoog in het vaandel was geschreven. Ik zat daar opeens middenin. Het is verleidelijk hier te komen met herinneringen aan de tijd toen er nog vijftig eerstejaars waren in de ontwerpzaal op de eerste etage aan de Oude Delft. De ontwerpstaf van het eerste jaar bestond uit Aad Bremer, Gert-Jan Leuvelink, Reyer Kras en Onno van Nierop. Ik kwam erbij om de wereld van de vakgroepen en die van het ontwerpen beter op elkaar af te stemmen. Mijn collega’s vreesden dat die te ver uiteen zouden groeien. Naast de zaal was er een ruimte met extra handgereedschap en een rijke collectie materialen; want materiaal moet je voelen met je vingers! Het trapje af was de ‘echte’ werkplaats. In de zaal stonden projectoren opgesteld die eindeloos diaseries en films draaiden over de thema’s van de lopende ontwerpopdracht. Er lagen stapels dossiers met min of meer relevante informatie. Er was met zorg een doeltreffende sfeer gecreëerd als betrof het een goed georganiseerd feestje. Straatvuil, huisvuil, industrievuil, vuilopslag en -vervoer waren de thema’s van de eerste opdracht. Voor die allereerste opdracht op de eerste dag van hun eerste jaar kwamen daar jongens en meisjes binnen. Zij zagen een zwijgzame staf die slechts zei dat ze in groepjes van vijf de werkplekken moesten bezetten en aan hun ontwerpopdracht moesten beginnen. ‘Ontwerp een tijdelijke opslag voor...’ luidde de
57 Gérard van Eyk
7756-11 TU-boekje-IO-HL-def
22-02-2005
09:19
Pagina 58
Wij realiseerden ons terdege dat de sfeer van persoonlijke contacten, de meestergezelrelaties, voorgoed voorbij zouden zijn.
Het pand aan de Oude Delft gezien vanaf de Westvest (stationszijde)
opdracht. Voor iedere groep was de opdracht ietsje anders geformuleerd. Vragen om uitleg en aanwijzingen werden afgewimpeld met: “Begin maar, alle gegevens liggen in de zaal, je kunt het best, samen kom je er wel uit.” Tot slot was er steeds het toetsen en vergelijken van de resultaten. Scherp competitief, zoals bij het vliegeren in Scheveningen. Ontspannen bij een hapje en een drankje, zoals bij het beproeven van de pasgemaakte barbecues. Deze ervaring en het oordeel van medestudenten wogen vaak zwaarder dan de becijfering door de staf.” (...) “Deze zorgvuldige creatie van een goed werkklimaat was echter niet onbedreigd. Allereerst was er bijvoorbeeld de student die ‘duidelijke opdrachten’ eiste. Dat komt nog van de VWO-cultuur. Gesteund door een pas aangestelde onderwijskundige werd de aanval geopend op de onverantwoordelijke vaagheid van de ontwerpstaf. De onderwijskundige - groter onbegrip is zeldzaam - vond dat de staf vooraf zelf ‘het goede ontwerp’ moest maken om het later ‘als beoordelingsnorm’ uit de kast te halen. Zo niet, dan zouden zij de hand lichten met hun verantwoordelijkheid als docent, namelijk het vooraf vastleggen van de kwaliteitsnormen! En er waren bedreigingen vanuit de vakgroepen die de kennis leverden die in het ontwerp moest worden geïntegreerd. Die vonden dat de eerste ontwerp-
58 Van het eerste uur - grondleggers van de Faculteit Industrieel Ontwerpen
opdracht tot na de kerst moest worden uitgesteld: ‘dan weten ze tenminste wat op behoorlijk niveau’. Zij vonden ook dat de ontwerpstaf extra instructie moest geven om de ‘juiste’ toepassing van hun inbreng te verzekeren. De staf, daarentegen, bewaakte de heelheid van het ontwerpproces en het contact van de student daarmee. Een verworvenheid uit het kunstonderwijs die ALLE kwaliteiten van een student mobiliseert, niet alleen diens tentamenkennis. Dan was er het type student dat verlekkerd raakte op die ene oplossing en geen oog meer had voor alternatieven. De staf probeerde dat in goede banen te leiden met onder andere de procedure dat voor ieder probleem steeds drie verschillende oplossingen moesten worden gevonden. Dat ontaardde natuurlijk vaak in een formalisme. Maar hier ligt tevens een van de belangrijkste uitdagingen voor de begeleider die een student tot de ontwerpende instelling wil brengen. Van de bedreigingen uit eigen kring zat er één bij de begeleiders zelf. Het gaat om zeer menselijke zwakheden van de begeleider, waardoor ze de student niet steeds de volle verantwoording voor zijn eigen beslissingen laten. De doorgewinterde VWO’er heeft een scala van geraffineerde technieken om aan de docent diens verwachtingspatroon over het ‘gewenste antwoord’ te ontlokken. Het zijn soms zeer krachtige verleidingen. Vragen om ‘toelichting’, het oproepen van schuldgevoelens over onjuistheid, onduidelijkheid of onrechtvaardigheid. Of begeleiders tegen elkaar uitspelen:... “Ja, maar Onno zei gisteren...” Wij gingen bij de voorbereiding van de
7756-11 TU-boekje-IO-HL-def
22-02-2005
09:19
Pagina 59
oefening pijnlijk zorgvuldig te werk, om samen sterk te staan bij deze verleidingen. En bij die voorbereiding hoorde uitdrukkelijk om níet zélf te ontwerpen. Juist om te voorkomen dat we ons zouden hechten aan voorkeursoplossingen. Dat zou de ontwerpruimte voor de student onnodig inperken door een ‘onbewust curriculum’. Heel zorgvuldig niet zelf ontwerpen is moeilijk, zeker als je een aardige student ziet worstelen. Het is een heel menselijk probleem, maar essentieel voor de kwaliteit van het ontwerp en de opleiding.” (...) “Lange tijd was de opvatting dat alleen ontwerpers uit een school wortelend in het kunstonderwijs of de academie, ontwerpbegeleider konden zijn. Die uitspraak bevat nog steeds een kern van waarheid. Pas als je de waarde van de ontwerpende instelling aan den lijve hebt ervaren in een opleiding waar de heelheid van je ontwerp en je persoonlijke ontwikkeling centraal staan, kun je die alertheid voortdurend opbrengen. Nu worden ingenieurs allereerst opgevoed met abstracte kennis. ‘Ontwerpen’ wordt gezien als de synthese van enkele hoofdproblemen die je snel hebt leren isoleren. Vanuit deze grondhouding is het moeilijk, zo niet onmogelijk, jonge mensen te begeleiden in een vorm van ontwerpen waarbij de heelheid van de persoon en het ontwerp centraal staan. Het is nu, gelukkig, ook mogelijk begeleiders te trainen in de gespreksvoering die bij deze specifieke begeleidingssituatie past. De bovengenoemde verleidingen zijn namelijk niet zo uniek voor ontwerpen. Voor andere vakgebieden zijn gesprekstechnieken ontwikkeld die ook voor het leergesprek van de ontwerpbegeleider een goed uitgangspunt vormen. Met rollenspellen, video feedback, leerervaringen en supervisie worden ouderejaarsstudenten en ervaren stafleden gesteund bij hun ontwikkeling als ontwerpbegeleider. Het is tevens een perfecte training in het leiden van een
ontwerpteam in diverse fasen. Om die reden past dit vak en die training uitstekend in de vakgroep Bedrijfskunde.” Van Eyk omschrijft zijn bijdrage aan het ontwerponderwijs op bescheiden wijze: “Ik heb eraan meegewerkt Boerakker explicieter te maken.”
Klavertje vier De aspecten die van belang zijn bij het ontwerponderwijs - de ‘toegeleverde vakken’ - beschrijft Van Eyk aan de hand van een klavertjevier. De blaadjes zijn: - vormgeving, de mens als vormgever of beoordelaar van vormgeving; wat vind je mooi? - productie, de mens als maker - ergonomie, de mens als gebruiker - marketing, de mens als koper In dit model is de ontwerpmethodologie de voedingsbodem voor het klavertjevier.
Gesteund door een pas aangestelde onderwijskundige werd de aanval geopend op de ‘onverantwoordelijke vaagheid’ van de ontwerpstaf. Marketing Als aspecten van het onderwijs op het gebied van marketing noemt Van Eyk er drie. Allereerst is er het marktonderzoek ten behoeve van het ontwerp: concurrentieanalyse, hoe zit koopgedrag in elkaar, wat zijn trends in de markt, e.d. Daarnaast zullen ontwerpers in aanraking komen met marketing managers, dus daarmee moeten ze kunnen communiceren. Daar is een zekere basiskennis voor nodig. En ten slotte zijn er de ontwerpers ‘die zelf een toko willen beginnen’.
59 Gérard van Eyk
7756-11 TU-boekje-IO-HL-def
22-02-2005
09:19
Pagina 60
Het was met name deze groep waarin Van Eyk geïnteresseerd was. Het vak ‘kleinschalige marketing’ dat hij gaf, had naar zijn zeggen net zo goed ‘kleinschalig ondernemen’ kunnen heten. “We probeerden de studenten op te leiden tot ondernemers. Om dat te bereiken, lieten we ze bijvoorbeeld hun vader interviewen: waarom ben je nooit ondernemer geworden? We lieten ze ondernemers interviewen: waarom ben je ondernemer geworden? We lieten ze zelf ondernemer spelen. Ze moesten een visie ontwikkelen en een ondernemersplan schrijven. Ook probeerden we ze zelf te laten ontdekken wat het is om ondernemer te zijn. Daarbij gebruikten we ook beelddenken.”
-
-
-
Didactiek van het ontwerponderwijs Van Eyk heeft een allergie voor granen. In 1989 had hij daar zo ernstig last van dat hij een half jaar ziek was. Hij werd voor 50% afgekeurd. De laatste vijf jaren van zijn TU carrière kon hij daardoor als buitengewoon hoogleraar de toen nieuwe leerstoel ‘didactiek van het ontwerponderwijs’ bekleden. Hij haalde Marijke van Oppen binnen als professionele gesprekstrainster voor vierdejaars die als medebegeleider in het eerste jaar optraden om, naar zijn eigen zeggen “het in het diepe gooien te behouden.” In zijn afscheidsrede: “Uit mijn beschrijving van zo’n allereerste ontwerpdag blijkt dat de toenmalige eerstejaarsstaf er ingrediënten in had gestopt die nu tot het repertoire van de Self-Learning Organisation behoren: - Het serieus nemen van de student als volwassene en niet beginnen met het vernederende “je weet niks en je kan niks.” - Het zeer bewust omgaan met twee oermodellen uit de didactiek. Het eerste model onderkent het ongeschreven naast het geschreven curriculum: wat proberen wij bewust over te dragen en wat dragen wij
60 Van het eerste uur - grondleggers van de Faculteit Industrieel Ontwerpen
-
onbewust, of zelfs tegen onze wil, wérkelijk over? Het andere model stelt de metafoor van het lege vat tegenover het prille vlammetje. Gaat het om vullen of aanwakkeren? Het samen leren en het teamleren. Leren is geen individueel gebeuren. Het is sociaal & affectief. Kennis is pas kennis als die ‘sociaal’ is. Het samen celebreren van resultaat: emotioneel ontladen van de ondergane leerspanningen. Grotere en kleinere ‘feestjes’ na een ontwerpoefening; geïntegreerd in het onderwijs. Het feest met de barbecue, één van de eerste in het eerste jaar, is een belangrijk gebeuren: Sociaal én didactisch. De sturing van het zelfleerproces komt meer van collegiale beoordeling dan van becijfering door de opleidingsautoriteit. De aanmoediging om gewoon te beginnen; dromen dat je al ontwerper bent.
De rol van de metafoor, ‘het verhaal’ en visualisatietechnieken werden herontdekt als integratietechniek die aan topmanagers wordt geleerd. Het Sufi-verhaal van de droomkaravaan van Maroef de schoenlapper blijkt de onderliggende metafoor te zijn. In de vreemde stad, waar hij door een schikgodin is geplaatst, droomt Maroef dat hij een rijke koopman is wiens rijk beladen karavaan onderweg is. Hij gedraagt zich al zo, en kooplieden willen zaken met hem doen. Een goede Devi laat die karavaan ten slotte toch komen; Maroef is dan al rijk op eigen kracht. Dat alles is nu het repertoire van de Self-Learning Organisation.”
Effectief eenzaamheidsmanagement Tot slot de vraag: “Wat doe je nu?” Gérard van Eyk, met een glimlach: “Ik doe aan effectief eenzaamheidsmanagement. Ik heb een verstoord immuunsysteem. Ik kan niet tegen granen en melk en ik heb veel zonlicht
7756-11 TU-boekje-IO-HL-def
22-02-2005
09:19
Pagina 61
nodig. Toen ik in 1994 in Delft afscheid nam, zat ik bijna in een rolstoel, want het tastte mijn spieren aan. Ik heb Nederland verlaten en ben in Alicante gaan wonen. Daar knapte ik op. Zodra ik weer terugkeerde in Nederland, ging het weer achteruit. Nu woon ik officieel op La Gomera (een van de kleinere Kanarische eilanden), maar meestal ben ik op reis. Ik reis altijd alleen. Naar gebieden met schone lucht en veel zon. In de zomer ben ik in Zuid-Frankrijk. Dan zie ik mijn vrouw en (klein)kinderen. In de winter bereis ik het zuidelijk halfrond. Tijdens mijn reizen schrijf ik (bijna) iedere dag een column op mijn website. Ik word voornamelijk gelezen door vrienden en kennissen. Maar ik schat dat ik zo’n vijftig vaste lezers heb, waarvan een aantal af en toe reageert, een paar zelfs heel regelmatig.”
Referenties - Mijn Dagboek www.van-eyk.net/gerard/dagboek - De afscheidsrede www.van-eyk.net/gerard/biblio/farewell.htm - De inaugurele rede www.van-eyk.net/gerard/biblio/inaugura.htm - Some Difficulties in Integrating Large Group Engineering Courses. SEFIJournal 1984/4, ook als .txt op www.vaneyk.net/gerard/almacen/somediff.txt en somediff.gif - Zeven thema’s van Kleinschalige Marketing. Tijdschrift voor Marketing, 1984 - Identieke sites op perso.wanadoo.es/ghavaneyk en perso.wanadoo.es/gerard.van-eyk
BEELDDENKEN n 1984 nam ik deel aan de, naar ik inmiddels heb begrepen, eenmalige cursus Gericht Beelddenken. Met Gérard van Eyk en een groep TU-studenten reisde ik naar België, waar we onder leiding van George Wollants enkele dagen gingen beelddenken. Heel in het kort (ik doe de wetenschappelijke onderbouwing nu waarschijnlijk zwaar te kort) komt het erop neer dat je jezelf met behulp van yogaachtige ademhalingstechnieken in
I
een ontspannen toestand brengt. Het is daarbij de bedoeling de ‘redenerende linker hersenhelft’ uit te schakelen teneinde een probleem op te lossen met behulp van de ‘in beelden denkende rechter hersenhelft’. Een verteller vertelt een open gestructureerd verhaal, hij suggereert situaties. De – ontspannen soezende - deelnemers vullen dat in met eigen beelden. Een voorbeeld van een dergelijk verhaal is dat van een ingenieur die zich voorstelt dat zijn belangrijkste concurrent een
oplossing voor zijn probleem heeft. In zijn ‘geleide droom’ breekt hij bij deze concurrent in en bekijkt de tekeningen. De verteller suggereert dat je daar het idee vindt voor de oplossing van het probleem. Het verhaal wil dat dit werkelijk ooit zo is gebeurd. Zelf heb ik beelddenken ervaren als een leuke, spannende, maar ook enigszins omslachtige methode om tot ontwerpoplossingen te komen. Misschien is het geschikter voor andere doelen.
61 Gérard van Eyk
7756-11 TU-boekje-IO-HL-def
62
22-02-2005
09:19
Pagina 62
7756-11 TU-boekje-IO-HL-def
22-02-2005
09:19
Pagina 63
Johannes
Eekels In 1975 verzocht Emile Truijen hem te solliciteren op een onderwijsopdracht in de ontwerpmethodologie. Hij vroeg: “Is het de bedoeling dat ik naast iemand ga staan die een stofzuiger aan het ontwerpen is en hem vertel hoe hij dat moet doen?” “Ja,” antwoordde Truijen. “Dan moet je mij niet hebben. Ik ben chemicus, ik heb geen verstand van stofzuigers.” Ze bleken elkaar verkeerd te hebben begrepen. In 1976 werd Johannes Eekels buitengewoon hoogleraar, in 1980 voltijds gewoon hoogleraar.
J
O H A N N E S E E K E L S (1917) slaagde op 17-jarige leeftijd voor zijn HBS-B examen. Het was crisis, hij kon geen studiefinanciering krijgen, maar ging aan de slag als volontair bij Shell, waar hij een interne opleiding ‘chemie en aardolie’ kon volgen. Tot het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog bleef hij daar werken en studeren. In september 1939 werd hij gemobiliseerd. Tijdens de vijfdaagse oorlog in mei vocht hij, als korporaal, bij de Grebbenlinie. Na mei keerde hij terug naar Shell. Daar werd hem medegedeeld dat er geen werk meer voor hem was. Hij ging studeren: wiskunde voor zijn middelbare acte aan de School van Wijdenes (een in die tijd bekende private opleiding) en chemische technologie aan een Engelse schriftelijke universitaire opleiding (een soort ‘Open Universiteit’). Eind ‘40 kreeg hij ook geen geld meer, zodat hij een baan
moest gaan zoeken. Die vond hij bij de in 1900 opgerichte ‘Utrechtse Asfaltfabriek’. Eekels: “Het toeval beïnvloedde toen in hoge mate mijn verdere leven. Rond Kerstmis 1940 las ik een artikel over de Utrechtse Asfaltfabriek in Krimpen aan de IJssel. Ik schreef een open sollicitatie en werd uitgenodigd voor een gesprek. Ik kreeg een contract voor een jaar en ben er uiteindelijk veertig jaar gebleven.” De grondstof voor het bedrijf was steenkoolteer, een bijproduct van de (stads)gasfabricage. Daarmee had het bedrijf een belangrijk voordeel: de grondstof bleef - in tegenstelling tot die van Shell - in de oorlog leverbaar en het bedrijf kon doorgaan met produceren. Zijn eerste opdracht bestond uit het ontwikkelen van een methode om complexe mengsels van fenolen te analyseren. Er volgden nog enkele van dergelijke
63 Johannes Eekels
7756-11 TU-boekje-IO-HL-def
22-02-2005
09:19
Pagina 64
Tijdens mijn studie filosofie werd veel aandacht besteed aan logica en methodologie. Dat leverde mij houvast bij het zoeken naar een meer systematische aanpak voor mijn werk. researchopdrachten. In 1942 werd Eekels bedrijfsleider, in 1947 fabrieksdirecteur. Eekels: “De fabriek moest helemaal worden opgeknapt. Hij kwam als oud roest uit de oorlog.” Hij zou tot 1957 directeur blijven. In 1952, in de tijd van de Korea-crisis, fuseerde de Utrechtse Asfaltfabriek met het Teerbedrijf Uithoorn tot de ‘Teerunie’. Eekels: “Net als in 1940 stond ik bijna weer op straat.” Het liep echter goed af. In 1957 werd de fabriek in Krimpen stilgelegd. Eekels werd adjunct-directeur van de nieuw opgerichte Teerunie. Zijn voornaamste taak was ontwikkeling. Enkele jaren later werd hij directeur Development. Hij kwam er al snel achter dat ontwikkeling een vak was ‘waar geen opleiding voor bestond en waar geen literatuur over was.’ Hij leerde het vak met vallen en opstaan. Met zijn eerste project had hij - naar eigen zeggen - ‘veel geluk’. Hij bestudeerde de productie van koolwaterstofharsen in de Verenigde Staten en ontwierp, samen met collega’s uit Pittsburg, een fabriek voor de productie. Eekels: “Met mijn eerste project had ik geluk. De koolwaterstofharsen worden nog steeds gemaakt en onder andere toegepast in verven, vloerbedekking en autobanden.”
Systematische aanpak Intussen was Eekels op zoek gegaan naar een meer systematische aanpak van de (product)ontwikkeling.
64 Van het eerste uur - grondleggers van de Faculteit Industrieel Ontwerpen
Hij besloot filosofie te gaan studeren omdat hij het gevoel had dat dat hem zou kunnen helpen. Hij meldde zich aan, maar werd afgewezen. Voor de studie was een gymnasiumopleiding vereist en die had hij niet. Hij liet zich daardoor niet tegenhouden en meldde zich aan bij het Antonianum, een gymnasium voor late roepingen van de Paters Franciscanen in Amsterdam, om Grieks en Latijn te leren. “Alle overige studenten waren intern. Ik schoof tijdens de lessen aan.” (Tijdens het volgen van deze opleiding zou hij adjunctdirecteur worden.) In 1963 behaalde hij via colloquia docta zijn gymnasium bèta-certificaat, waarna hij alsnog filosofie ging studeren. In 1968 studeerde hij cum laude af in Utrecht op de ‘filosofie van de natuurwetenschappen en techniek’. “Tijdens mijn studie filosofie werd veel aandacht besteed aan logica en methodologie. Dat leverde mij houvast bij het zoeken naar een meer systematische aanpak voor mijn werk. Mijn promotie-onderzoek was mijn eerste werk in die richting.” In 1973 promoveerde Johannes Eekels tot doctor in de technische wetenschappen aan de Universiteit (toen nog TH) Twente op een proefschrift met als titel ‘Het ontwikkelen van nieuwe industriële activiteiten’. Hiervan verscheen nog in hetzelfde jaar een handelseditie bij Van Gorcum (Assen) met als titel ‘Industriële Doelontwikkeling. Een filosofisch-methodologische Analyse’. Deze editie is één keer herdrukt en in 1982 door de Delftse Universitaire Pers opnieuw uitgegeven. Eekels legt in ons gesprek de nadruk op het begrip doelontwikkeling: “Doelontwikkeling, daar gaat het om bij productontwikkeling en innovatie!”
Doelontwikkeling, daar gaat het om bij productontwikkeling en innovatie!
7756-11 TU-boekje-IO-HL-def
22-02-2005
09:19
Pagina 65
Hoogleraar
De onderverdeling van de logica volgens Eekels
Norbert Roozenburg (de eerste afgestudeerde IO’er, destijds wetenschappelijk medewerker van de afdeling) ontdekte het proefschrift van Eekels. Hij overlegde met Emile Truijen, met als gevolg dat Johannes Eekels in 1975 het verzoek kreeg te solliciteren op een onderwijsopdracht in de ontwerpmethodologie. Eekels: “We hebben toen beiden een fout gemaakt. Ik dacht dat men op de afdeling iemand zocht die methodiek zou gaan doceren. Truijen hield, evenmin als ik trouwens, de begrippen methodologie (wetenschap der methoden) en methodiek (de gereedschapskist vol concrete methoden) duidelijk uit elkaar. Ik vroeg: Is het de bedoeling dat ik naast iemand ga staan die een stofzuiger aan het ontwerpen is en hem vertel hoe dat moet? Truijen antwoordde kortweg met: Ja. Daarop zei ik: Ik heb geen verstand van stofzuigers, ik ben chemicus.” En Eekels solliciteerde niet. Een paar maanden later werd hij opnieuw benaderd. Truijen had een nieuwe, andere omschrijving van de onderwijsopdracht gemaakt. De kern van deze omschrijving vormde het begrip ‘productplanning’ en de uitwerking daarvan leek op industriële doelontwikkeling. Dit keer was Eekels wel geïnteresseerd. In september 1976 begon hij met een onderwijsopdracht op hoogleraarniveau; eerst één dag per week, later twee, vervolgens drie, tot hij in 1980 voltijds hoogleraar werd. Hij startte een nieuwe vakgroep: Bedrijfskunde van de productontwikkeling, met daarin drie taken: ontwerpmethodologie, innovatiemanagement en marketing. De eerste twee vakken gaf hij zelf, voor marketing werd Gérard van Eyk aangetrokken. Hij bleef tot 1987, toen hij 70 jaar werd, hoogleraar: “Bij mijn aanstelling was ik al bijna 60, ik heb toen e beloofd niet op mijn 65 weg te gaan.”
65 Johannes Eekels
7756-11 TU-boekje-IO-HL-def
22-02-2005
09:19
Pagina 66
Boogschieten, één van de hobby’s van Johannes Eekels en zijn vrouw.
Voor mijn eerste college was ik behoorlijk nerveus. Ik dacht: daar sta ik straks als een oude knar voor al die jongelui. “Voor mijn eerste college was ik behoorlijk nerveus. Ik dacht: daar sta ik straks als een oude knar voor al die jongelui. Maar het ging helemaal niet mis. Het was juist
66 Van het eerste uur - grondleggers van de Faculteit Industrieel Ontwerpen
ontzettend leuk. De studenten waren buitengewoon enthousiast en geïnteresseerd.” Toch merkte hij ook af en toe wel iets van het generatieverschil. Zo vroeg een meisje hem eens of hij het goed vond als ze zat te breien tijdens zijn college. Hij pareerde dat door te vragen wat te doen ‘als straks één van de jongens vraagt of hij tijdens het college mag figuurzagen’. In 1985 begon hij een adviesbureau, waarmee hij tot 1995 actief zou blijven. ‘Dat ging vrijwel vanzelf.
7756-11 TU-boekje-IO-HL-def
22-02-2005
09:19
Pagina 67
Opdrachtgevers kwamen spontaan naar me toe. Het waren voornamelijk innovatieopdrachten voor ondernemingen.’
Boogschieten en muziek Bij binnenkomst in het huis van Eekels was mij al een indrukwekkende rij bekers opgevallen. Bovendien stonden er her en der instrumenten. Als ik naar de bekers vraag, haalt hij zijn vrouw erbij. “Boogschieten is haar hobby, ik ben mee gaan doen.” Beiden hebben inmiddels een indrukwekkende verzameling prijzen, maar ze zijn het erover eens dat het Nederlands veteranenkampioenschap van zijn vrouw in 1995 het hoogtepunt was. Ook muziek maken ze samen. Johannes Eekels speelt viool, altviool, gitaar en tenor saxofoon. Het saxofoonspelen onder invloed van zijn vrouw: “Zij speelde al saxofoon en het leek ons leuk samen te kunnen spelen.” Zijn vrouw voegt hieraan toe: “Hij kocht eerst een saxofoon en leerde er vervolgens in een jaar op te spelen!” Inmiddels spelen ze vele jaren samen in harmonie-orkesten, op dit moment in een seniorenorkest. Op zijn zevende verjaardag kreeg Eekels een mandoline en muziekles van zijn vader. Een paar maanden later speelde hij mee in diens mandoline-orkest. Toen hij negen jaar oud was, kreeg het orkest een tekort aan gitaristen, waardoor hij – op kosten van het orkest – gitaarles kon nemen.
IO toen en nu Vanaf het begin had Eekels een goede verstandhouding met zijn collega’s, “hoewel men niet altijd begreep wat ik bedoelde en nastreefde.” Wel was er altijd een voelbare spanning tussen vormgeving/ontwerpen en de andere vakgroepen. Wat dit laatste betreft, maakt hij zich ook zorgen over de faculteit. “Ik heb het gevoel dat het weer enigszins is teruggezakt naar het vormgevingsniveau en dat men op den duur het academisch
niveau niet zal kunnen waarmaken; maar ik kan mij vergissen, want ik heb momenteel weinig contact meer met de faculteit.” Het verschijnen van concurrenten Eindhoven en Twente - ziet hij als een positieve ontwikkeling: “Dat werkt stimulerend.”
Hoogtepunten De vraag naar de hoogtepunten uit zijn carrière overvalt hem een beetje. Na enig nadenken: “De ontwikkeling van koolwaterstofharsen staat in ieder geval hoog op de lijst.” Verder heeft hij goede herinneringen aan het boek dat hij in 1985 in opdracht van de Rijksnijverheidsdienst mocht maken ter gelegenheid van het 75-jarig bestaan. Er werden studenten uitgenodigd om in opdracht van de Rijksnijverheidsdienst innovatieprojecten uit te voeren bij bedrijven. Van de 60 projecten werden er uiteindelijk 30 geselecteerd voor publicatie. De studenten schreven zelf de hoofdstukken, “die natuurlijk nog wel moesten worden geredigeerd”, over hun projecten. Over het aldus ontstane boek is hij zeer tevreden.
67 Johannes Eekels
7756-11 TU-boekje-IO-HL-def
68
22-02-2005
09:19
Pagina 68
7756-11 TU-boekje-IO-HL-def
22-02-2005
09:19
Pagina 69
Jan
Jacobs Naast groot enthousiasme voor de opleiding was er in de gesprekken met de voormalig hoogleraren van de faculteit ook de nodige kritiek. Daarom is het laatste woord aan Jan Jacobs, opleidingsdirecteur van de faculteit. Dit is de eerste keer in deze serie dat ik iemand op zijn werkadres bezoek. Alle hoogleraren die ik tot nu toe interviewde, zijn met pensioen (emiritaat) en bezocht ik thuis. Een secretaresse brengt me naar een soort spreekkamertje. Niet het strakke soort dat je bij grote bedrijven aantreft, meer het rommelige soort van kleine bedrijfjes die ergens achteraf op een fabrieksterrein zijn gelegen. De meubels, vooral de kasten, zijn een samenraapsel uit verschillende systemen.
J
A N J A C O B S (1947) begon zijn studie in 1965 aan de afdeling Bouwkunde. Al snel kwam hij erachter dat hij Industriële Vormgeving, zoals dat toen nog heette, veel leuker vond. In 1966 stapte hij daarom over naar de Hoofdsectie Industriële Vormgeving. Officieel studeerde hij af bij Bernd Schierbeek. “Maar eigenlijk bij Wim Rietveld. Van hem heb ik ook het meest geleerd.” In 1973 studeerde hij af en begon hij zijn carrière bij meubelproducent Gispen. Ze kenden hem omdat hij daar stage had gelopen. Jan Jacobs was de zesde student die afstudeerde aan de afdeling Industrieel Ontwerpen. Dat gebeurde toen
nog intern, binnen de opleiding. Hij studeerde af op een meubel voor kantoortuinen. Destijds was het de gewoonte de examencommissie uit te breiden met een externe deskundige. In zijn geval was dat Kho Liang Ie. Jacobs: “Hij kraakte mijn ontwerp volledig af, maar twee jaar later ging Gispen het gewoon maken.” Jan Jacobs begon zijn carrière bij Gispen ‘als klusjesman’, zoals hij het zelf omschrijft. Zijn eerste project was het productierijp maken van een kantoorsysteem dat Coen de Vries had ontworpen voor het computercentrum van de Amro-bank. Na twee jaar kreeg hij de ruimte een eigen ontwerpafdeling op poten te zetten.
69 Jan Jacobs
7756-11 TU-boekje-IO-HL-def
22-02-2005
09:19
Pagina 70
OSIP, een naam met een buitengewoon hoog gehalte aan Hollandse nuchterheid: Optimaal Sober Inrichting Programma. De voornaamste eisen die aan het systeem werden gesteld, waren: zo min mogelijk investeringen (voor Gispen) en zo veel mogelijk flexibiliteit (voor de gebruiker). De tafelbladen werden gemaakt van Fins berkenmultiplex. Jacobs: “Op een gegeven moment bleek dat we de grootste afnemer in Nederland waren van Fins berkenmultiplex, met als gevolg dat er - vanuit Finland - enigszins achterdochtig werd geïnformeerd wat we met al dat multiplex deden.”
Industrieel Ontwerpen
Het afstudeerproject van de zesde IO-afstudeerder, Jan Jacobs.
Bij zijn vertrek in 1986 had hij een creatieve groep van twaalf man die verantwoordelijk was voor wat we nu ‘design management’ zouden noemen: productontwerp, binnenhuisarchitectuur, inrichting van de toonzalen, communicatie en promotie. Daarnaast was hij verantwoordelijk voor het constructiebureau en de gereedschapsmakerij. In zijn periode bij Gispen ontwikkelde Jacobs vijf volwaardige meubelprogramma’s, kasten en stoelenseries, “die het soms niet haalden.” Het meest tevreden is hij nog steeds over het ST-systeem. ST staat daarbij voor Schakel Tafels, en dat is ook precies wat het systeem inhoudt. “Het waren slimme, simpele dingen, en daar houd ik van.” Ten tijde van de oliecrisis (1973) werd het ST-systeem ontwikkeld en op de markt gebracht. Oorspronkelijk heette het programma
70 Van het eerste uur - grondleggers van de Faculteit Industrieel Ontwerpen
In 1986 ging Jan Jacobs als hoogleraar Vormgeving werken aan de faculteit Industrieel Ontwerpen. Hij was daarmee de opvolger van Wim Crouwel. Jacobs: “De overstap naar de faculteit was voor mij een enorme cultuurschok. Ik dacht: nu kan ik me weer gaan bezighouden met mijn vakgebied. Niets bleek minder waar. Ik zat gelijk tot mijn nek in de universitaire problematiek. Ik hield me voornamelijk bezig met management, regelen, overleg en vergaderen.” De volgende vraag ligt voor de hand: waarom is hij dan zo lang gebleven? “Omdat het onderwijs zo ontzettend leuk is. Vooral het begeleiden van afstudeerders, dat vind ik veruit het leukst.” Inmiddels zijn er sinds de start van de opleiding circa 2.800 industrieel ontwerpers afgestudeerd, waarvan Jacobs er zo’n 320 heeft begeleid. De afdeling telt
De externe deskundige in mijn examencommissie kraakte mijn ontwerp volledig af, maar twee jaar later ging Gispen het gewoon maken.
7756-11 TU-boekje-IO-HL-def
22-02-2005
09:20
Pagina 71
circa 1.600 studenten, waarvan 260 eerstejaars. Er zijn 35 promovendi, en voor dit alles beschikt de faculteit over 280 personeelsleden.
Fusie Naar aanleiding van Jan Jacobs’ uitspraak over de cultuurschok komen we te spreken over de fusie tussen Industrieel Ontwerpen en Werktuigbouwkunde, die zou leiden tot OCP (Ontwerpen, Constructie en Productie). Jacobs: “Industrieel Ontwerpen groeide sterk, terwijl het aantal studenten bij Werktuigbouwkunde terugliep. Om de kosten in de hand te houden, werd er een centraal TUD-project gestart onder de naam MOD, dat stond voor Modernisering Ondersteunende Diensten. In dit kader kwam de fusie tot
stand. Vervolgens kwam de MUB: Modernisering Universitaire Bestuursstructuur. Door de MOD en de MUB werden een aantal bewegingen in gang gezet die een belangrijke invloed hadden op de uitslag van het fusieproces. Industrieel Ontwerpen kende tot dat moment een systeem met een roulerend decaanschap. Hans Dirken was decaan, Jan Buijs zou hem opvolgen. Maar als gevolg van de MUB werd de Faculteitsraad afgeschaft. De decaan werd een integraal manager en het systeem van rouleren werd beëindigd. Een gevolg van de MOD was dat het aantal faculteiten moest worden beperkt. Dirken werd voorzitter van de commissie die de fusies voorbereidde. Jacobs: “Wij wilden wel met Lucht- en Ruimtevaart,
Afbeelding links: Gispen TP-meubilair (ontworpen voor meer administratieve afdelingen) in de Raad van Arbeid te Arnhem. Afbeelding onder: Gispen ST - een kantoormeubelsysteem voor meer technische afdelingen.
71 Jan Jacobs
7756-11 TU-boekje-IO-HL-def
22-02-2005
09:20
Pagina 72
maar die kapten dat gelijk af. De fusie met Werktuigbouwkunde werd min of meer afgedwongen.” Dirken hield tot op het laatste moment vol dat de faculteit Industrieel Ontwerpen zelfstandig zou blijven. Toen dat niet het geval bleek, heeft dat veel kwaad bloed gezet. Mensen konden of wilden niet geloven dat hij deze uitkomst niet eerder had zien aankomen.
Ik dacht: nu kan ik me weer gaan bezighouden met mijn vakgebied. Niets bleek minder waar. Ik zat gelijk tot mijn nek in de universitaire problematiek.
Afgedwongen De fusie van Industrieel Ontwerpen met Werktuigbouwkunde en Scheepsbouwkunde was - ook volgens Dirken - een afgedwongen fusie. De verschillende culturen pasten niet bij elkaar. Bovendien werd er binnen de TU nog steeds neergekeken op Industrieel Ontwerpen. Er werd beweerd dat het een rommeltje was binnen de faculteit en dat er grote interne conflicten waren. Het bestuur van de afdeling stapte op en er werd een externe decaan aangetrokken: Wijnand Dalmijn. Jan Jacobs werd plaatsvervangend decaan. Wijnand Dalmijn bleef tot eind januari 2004. Een aantal maanden na zijn aantreden erkende hij tegenover Jan Jacobs dat het beeld dat hem van Industrieel Ontwerpen was geschetst, niet juist was geweest. Organisatorisch en financieel was alles goed op orde en hij had een grote saamhorigheid aangetroffen. Bij Werktuigbouwkunde, was hem gebleken, waren de problemen veel groter. Inmiddels is Industrieel Ontwerpen weer een zelfstandige faculteit.
72 Van het eerste uur - grondleggers van de Faculteit Industrieel Ontwerpen
Drie periodes Aan het begin van ons gesprek vertelt Jan Jacobs dat zijn carrière drie periodes kent. Ik kom maar tot twee: Gispen en de TU Delft. Jacobs: “Ik ben vele jaren zeer actief geweest in het ontwerpveld. Ik ben bijvoorbeeld voorzitter geweest van de Kio (Kring Industrieel Ontwerpers, tegenwoordig gefuseerd met de BNO), heb in de Raad voor de Kunst gezeten als representant van de Vormgeving, ben vele jaren de voorzitter geweest van de Ion- en later de Gio-Erkenningen. Ik ben voorzitter geweest van de sectie Vormgeving van de Rotterdamse Kunststichting en heb aan de basis gestaan van de Rotterdamse Design Prijs. Ieder jaar neem ik toch zeker aan drie tot vier jureringen deel. Meest recent is de jury van de Fiets van het Jaar, waar voor het eerst het ‘design’ specifieke aandacht kreeg. Al deze activiteiten beschouw ik als de derde periode in mijn carrière.”
7756-11 TU-boekje-IO-HL-def
22-02-2005
09:20
Pagina 73
Het laatste woord De uitspraken uit de voorgaande interviews vormen één van de aanleidingen tot dit interview. Op de vraag wat hij van al het gegeven commentaar vindt, reageert Jan Jacobs bijzonder mild. “Er is de laatste jaren zoveel gebeurd. Als je een jaar weg bent, weet je eigenlijk al niet meer wat er aan de hand is.” Het is
Geen van de geïnterviewde hoogleraren rept van de soms scherpe onderlinge conflicten die er waren. Wat dat betreft is er nu in feite een voor IO ongekende eensgezindheid.
hem wel opgevallen dat geen van de geïnterviewde hoogleraren rept van de soms scherpe onderlinge conflicten die er waren. Wat dat betreft stelt hij dat er nu “in feite een voor IO ongekende eensgezindheid is.” Over een opmerking van Eekels wil hij nog wel wat kwijt. Eekels stelde: “Ik heb het gevoel dat het (onderwijs) weer enigszins is teruggezakt naar het vormgevingsniveau en dat men op den duur het academisch niveau niet zal kunnen waarmaken.” Eekels nuanceert deze opmerking zelf al enigszins, maar Jacobs is resoluut: ‘Wat Eekels zegt over te veel vormgeving, dat is natuurlijk onzin, per definitie moet alles wat hier ontworpen wordt allereerst mooi zijn.”
Entree (afbeelding links) en hal in het nieuwe gebouw van de faculteit Industrieel Ontwerpen van de TU Delft.
73 Jan Jacobs
7756-11 TU-boekje-IO-HL-def
22-02-2005
09:20
Pagina 74
74 Van het eerste uur - grondleggers van de Faculteit Industrieel Ontwerpen
7756-11 TU-boekje-IO-HL-def
22-02-2005
09:20
Pagina 75
Colofon Copyright © 2004, Faculteit Industrieel Ontwerpen (TU Delft) en Arthur O. Eger
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt worden in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch of door fotokopieën, opname, of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever en de auteur. e
Uitgegeven ter gelegenheid van het 7 lustrum van de zelfstandige Faculteit Industrieel Ontwerpen van de Technische Universiteit Delft.
Auteur:
Prof.ir. Arthur O. Eger
Oorspronkelijke redactie:
Redactie ‘Product, vaktijdschrift voor productontwikkeling’
Kaftconcept:
Jasper van Kuijk
Uitgegeven door:
Faculteit Industrieel Ontwerpen, TU Delft
Grafische vormgeving:
Jean Cloos Art Direction, Den Haag
Fotografie:
‘Product’, archief Faculteit Industrieel Ontwerpen, Norbert Roozenburg, Onno van Nierop.
Druk:
Sieca Repro, Delft
Met dank aan:
De geïnterviewden: Joost van der Grinten, Emile Truijen, Wim Crouwel, Bernd Schierbeek, Hans Dirken, Aat Marinissen, Wim Groeneboom, Gérard van Eyk, Johannes Eekels, Jan Jacobs
Arthur Eger Redactie Product Uitgeverij Media Business Press Joyce ten Berge Jan Schoormans Bruno Ninaber van Eyben Norbert Roozenburg Onno van Nierop Carien Stephan
Eindredactie en productie: ir. Jasper van Kuijk
75 Colofon
7756-11 TU-boekje-IO-HL-def
22-02-2005
09:20
Pagina 76
76 Van het eerste uur - grondleggers van de Faculteit Industrieel Ontwerpen
TU-HL-boekje-Cover-def
21-02-2005
17:12
Pagina 1
Arthur O. Eger
Van het eerste uur Grondleggers van de Faculteit Industrieel Ontwerpen
Allemaal vragen die in ‘Van het eerste uur’ worden beantwoord. Arthur Eger, zelf voormalig student aan deze opleiding, interviewde 10 grondleggers van de Faculteit Industrieel Ontwerpen van TU Delft voor het vaktijdschrift voor productontwikkeling ‘Product’. Deze e interviews zijn ter gelegenheid van het 7 lustrum van de faculteit gebundeld. Het resultaat is een inspirerend beeld van de eerste jaren en de ideeën van de grondleggers. Een boeiende mengeling van grote ideeën en kleine details. Hoe een jonge ‘Tussenafdeling Technische en Industriële Vormgeving’ veranderde in een volwassen Faculteit Industrieel Ontwerpen.
Van het eerste uur - grondleggers van de Faculteit Industrieel Ontwerpen
Van het eerste uur Wie en wat hebben er geleid tot het ontstaan van de opleiding Industrieel Ontwerpen in Delft? Wat waren de ideeën van de grondleggers? Waarom zijn ontwerpopdrachten altijd zo vaag? Waarom heet het plan waarin de basis werd gelegd voor het huidige ontwerponderwijs het Boerakkerplan? Of, zoals je in de collegebanken kunt horen: “Die Roozenburg schijnt hier rond te lopen, maar wie is Eekels?”