Grip4
NUMMER 5 JAARGANG 7 OKTOBER 2012
op hulpdiensten
MULTIDISCIPLINAIR vakblad voor managers in hulpverlening, rampenbestrijding en crisisbeheersing
Wolfsen: over vijf jaar functioneren regio’s perfect Incidentbestrijding op het water verbeterd Complexe taak voor regio bij kernongevallen
Vraagtekens na rellen in Haren
Colofon
Inhoud
GRIP4 MULTIDISCIPLINAIR vakblad voor managers in hulpverlening, rampenbestrijding en crisisbeheersing. GRIP4 is een uitgave van Sdu Uitgevers bv. Redactie-adres GRIP4, t.a.v. redactiesecretariaat GRIP4/Brand&Brandweer, Postbus 20025, 2500 EA Den Haag, tel. (058) 216 08 62, e-mail:
[email protected] REDACTIERAAD Ing. Stephan J.M. Wevers, regionaal commandant Hulpverleningsdienst Regio Twente (voorzitter redactie), drs. Albert-Jan van Maren, brandweer Rijn-IJssel, Herman Meuleman, secretaris Veiligheidsregio Twente, drs. Sylvia I. Meulensteen, manager Academie voor Crisisbeheersing en GHOR Academie, Mr. J. Bernard M.Tilman, directeur NVBR, Rob Hermans, politie regio Limburg-Noord Eindredactie PS Produkties: Ingrid Spijkers, Christel Pieper, e-mail:
[email protected] Aan dit nummer werkten mee: ANP, Ben Ale, Menno van Duin, PS Produkties, Rob Hermans, Jos Schuurman, Natalie Risseeuw, Jeffrey Koper, Martin Nuver, Veiligheidsberaad en CRW. Ontwerp en opmaak SD Communicatie, Rotterdam Bladmanagement drs. Karel Frijters, (
[email protected]) Uitgever Sdu Uitgevers: Roel Roos Postbus 20025, 2500 EA Den Haag (
[email protected]) Advertentie-acquisitie Tarieven, reserverings- en sluitingsdata op aanvraag beschikbaar bij: Bureau Van Vliet, Postbus 20, 2040 AA Zandvoort, tel. (023) 571 47 45, fax (023) 571 76 80, e-mail:
[email protected], www.bureauvanvliet.com Abonnementen Opgave van abonnementen en adreswijzigingen: Sdu Klantenservice, Postbus 20014, 2500 EA Den Haag, tel. (070) 378 98 80, fax (070) 378 97 83, e-mail:
[email protected], www.sdu.nl/brandweer Abonnement op GRIP4 (6 nummers kost d 63,50 excl. btw, d 67,31 incl. btw per jaar. Indien reeds geabonneerd op Brand&Brandweer kost het abonnement op GRIP4 d 38,50 excl. btw, d 40,81 incl btw. per jaar. Een abonnement op GRIP4 geeft tevens toegang tot GRIP4-digitaal, nieuwsdossiers, forum en het archief van GRIP4 via www.hulpdienstenonline.nl. Inlogcodes worden schriftelijk aan abonnees verstrekt. Vanwege de aard van de uitgave, gaat Sdu uit van een zakelijke overeenkomst; deze overeenkomst valt onder het algemene verbintenissenrecht. Abonnement geldt voor een jaar en wordt automatisch met een jaar verlengd, tenzij uiterlijk twee maanden voor het verstrijken van het abonnementsjaar schriftelijk wordt opgezegd bij Sdu Klantenservice (zie adres hierboven).
8
INTERVIEW
Grote onderwerpen voor Aleid Wolfsen
12
achtergrond
Incidentbestrijding op water verbeterd
Het terugbrengen van het aantal meldkamers tot tien en de oprichting van het Instituut Fysieke Veiligheid (IFV) zijn twee van de grote onderwerpen voor Aleid Wolfsen, die nu een jaar voorzitter is van het Veiligheidsberaad. Over vijf jaar functioneren de veiligheidsregio’s volgens hem perfect.
Ongeveer 300 keer per jaar vindt er een incident plaats op het wad, ongeveer 500 keer per jaar op het IJsselmeer. De laatste jaren is de incidentbestrijding op het water erg verbeterd. Aandachtspunten voor de komende tijd zijn het meldkamerproces en opleidingen.
En verder
20
Prijs los nummer d 10,60 ex. btw, d 11,24 incl. btw. Wilt u reageren op een artikel, of een onderwerp/artikel aandragen voor publicatie in GRIP4, neem dan contact op met de redactie via
[email protected]. De redactie houdt zich het recht voor artikelen in te korten dan wel journalistiek aan te passen. ISSN: 1872-2946 Alle rechten voorbehouden. Alle auteursrechten en databankrechten ten aanzien van deze uitgave worden uitdrukkelijk voorbehouden. Deze rechten berusten bij Sdu Uitgevers bv. Behoudens de in of krachtens de Auteurswet 1912 gestelde uitzonderingen, mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Op al onze producten zijn onze leveringsvoorwaarden van toepassing. Zie hiervoor onze website www.sdu.nl Persoonsgegevens worden bewerkt voor de uitvoering van de (abonnements)overeenkomst en om u van informatie te voorzien over Sdu Uitgevers bv en andere zorgvuldig geselecteerde bedrijven. Indien u geen prijs stelt op deze informatie, kunt u dit schriftelijk melden bij Sdu Klantenservice.
3
Van de redactie
5
Actueel
15 Column Menno van Duin 24 Invulling geven aan reglement heeft voorrang nodig
Hoewel aan de totstandkoming van deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaarden auteurs, redacteuren en uitgever geen aansprakelijkheid voor eventuele fouten of onvolkomenheden.
Op de voorpagina: Ongeveer vijfhonderd politiemensen werden in Haren ingezet. Foto: ANP
GRIP UITGELICHT
Vraagtekens na Facebookrellen in Haren Een nieuw soort crisis is ontstaan met de Facebookrellen in Haren op 21 september. De traditionele aanpak van crisiscommunicatie werkte niet goed. ‘Crisiscommunicatie is geen toverstokje’, zegt specialist crisis- en nazorgcommunicatie Ina Strating.
De politie, een betrouwbare samenwerkingspartner!?
T 16
THEMA
De rol van de regio bij kernongevallen Het Rijk is systeemverantwoordelijk bij een kernongeval of gerucht daarover, maar de regio’s moeten zich ook voorbereiden. Het Centrum Kernongevallenbestrijding CKV helpt de regio’s hierbij. Nederland telt zeven veiligheidsregio’s met een nucleair object van betekenis.
27
Essay
Ben Ale: handhaver hoeft niet populair te zijn Populair zal de handhaver niet worden, beweert hoogleraar Ben Ale. Zit hij er te veel bovenop dan krijgt hij last met de geïnspecteerde, neemt hij afstand dan krijgt hij last met de burger. Het laatste vooral na een incident.
erwijl de kabinetsformatie in volle gang is en de gemeenten en hulpverleningsdiensten binnen de veiligheidsregio’s hun hoofd breken over de vraag hoe het best omgegaan kan worden met Project-X party’s, gaat de politie gestaag door met de reorganisatie naar Nationale Politie. Vanaf mei 2011 is de Kwartiermaker Nationale Politie Gerard Bouman in opdracht van de minister van Veiligheid en Justitie gestart met de ontwerp- en voorbereidingsfase voor de opbouw van één nationaal korps. In de volle breedte van de politieorganisatie wordt al nagedacht over de vorming en inrichting van de Nationale Politie en zijn medewerkers van alle niveaus betrokken. Het programma Nationale Politie laat zien hoe het organisatieontwerp zich geleidelijk ontwikkelt van grof naar fijn om uiteindelijk uit te groeien tot een toekomstbestendige organisatie. Daarbij vormen het Ontwerpplan, het Inrichtingsplan en het Realisatieplan een drieluik. In het ontwerpplan (2011) staan de contouren van de nieuwe organisatie. In het inrichtingsplan, dat in april 2012 aan de minister werd aangeboden, is vervolgens door de Nationaal Korpschef met de decentrale kwartiermakers beschreven hoe de inrichting en werking van het nieuwe Korps zou moeten zijn. Een nationaal korps met een landelijke eenheid en tien regionale eenheden. Er wordt gewerkt vanuit robuuste basisteams waarin de wijkagenten een sleutelrol vervullen. Het hoofddoel is het leveren van een grotere bijdrage aan de veiligheid van onze samenleving. Op dit moment zijn de regionale Eenheden bezig om het derde luik vorm te geven, namelijk het Realisatieplan Nationale Politie. Hierin wordt voor de komende vijf jaren, na de inwerkingtreding van de Nationale Politiewet, de veranderstrategie beschreven om tot de nieuwe organisatie te komen, de mijlpalen en planning, communicatie, governance, monitoring en rapportage. Bij de deelrealisatieplannen van de diverse eenheden gaat het er om wat, met een doorkijk naar 2017, het veranderproces, de veranderstrategie en de veranderaanpak zal zijn. Hoe komen we van “Ist” naar “Sol” ? Deze vraag is niet zo gemakkelijk te beantwoorden omdat het “Ist” van de huidige politieregio’s die deel uit maken van de nieuwe territoriale eenheden nogal van elkaar kan verschillen. In feite gaat het dus om een soort dubbelslag. Het verander- en ontwikkelproces bestaat uit centrale programma’s, landelijke projecten en veranderactiviteiten, die in de lijn binnen de decentrale eenheden kunnen worden gerealiseerd. Tot deze laatste behoort de veranderopgave en het streven van de politie om “een betrouwbare samenwerkingspartner” te zijn. Dit is van groot belang, temeer omdat de 25 veiligheidsregio’s dadelijk te maken krijgen met nog maar één Nationale Politie, met regionale eenheden die ieder voor zich weer twee of meer veiligheidsregio’s omvatten. Hoe gaat dit vorm en inhoud krijgen? Hoe behouden de veiligheidsregio’s hun eigen identiteit? Partnerschap gaat verder en is meer dan samenwerken alleen. Betrouwbaarheid heeft tijd en persoonlijke contacten nodig en betreft de kernwoorden: verbinding, veiligheid, integriteit, loyaliteit, openheid, transparantie, toegankelijkheid, eerlijkheid. Het gaat om een structuur- / systeemaanpassing maar vooral ook om een cultuuraanpassing die zich richt op een mindset en bijbehorend gedrag dat vertrouwen heeft en geeft richting de ander. Vertrouwen hebben in samenwerkingspartners en het besef dat samenwerking de weg is naar betere resultaten, draagvlak en meer legitimiteit. Het gegeven dat de Nationale Politie er in haar realisatieplan openlijk en herkenbaar naar streeft een ‘betrouwbare samenwerkingspartner’ te zijn is een mooi gebaar dat, naar ik hoop, goed ontvangen zal worden door de collega’s uit de veiligheidsregio’s en op een positieve respons mag rekenen. Rob Hermans
actueel
(Foto: PS Produkties)
(Foto: Stock.xchng)
GRIP4 OKTOBER 2012
GRIP3 voor mogelijke kaping
Onderzoek vuurwerktraditie
Bouman korpschef nationale politie
Een vermeende kaping in het luchtruim zorgde woensdag 29 augustus voor een GRIP3. Toen er geen radiocontact mogelijk was met een toestel van de Spaanse luchtvaartmaatschappij Vueling werd het toestel uit voorzorg bij de landing op Schiphol begeleid door twee F16’s.
De Stichting Maatschappelijke Veiligheid en Politie (SMVP) doet samen met Crisislab een verkennend onderzoek naar het afsteken van vuurwerk tijdens de jaarwisseling. De vier grote gemeenten hebben hiertoe opdracht gegeven.
Gerard Bouman is benoemd tot korpschef van de nationale politie. De benoeming gaat in op 1 januari 2013.
Ambulances, politieauto’s, brandweerwagens en een helikopter waren paraat in de omgeving toen het vliegtuig was geland op de Polderbaan. De marechaussee van de luchthaven kwam in actie. Onderhandelaars van de marechaussee legden contact met de gezagvoerder van het toestel, die liet weten dat er geen sprake was van een gijzeling of kaping. Intussen was eerder naar GRIP2 opgeschaald op de luchthaven, omdat een vliegtuigbom uit de Tweede Wereldoorlog was gevonden tijdens graafwerkzaamheden. De inzet op 29 augustus wordt breed geëvalueerd. Kapingen worden geoefend als onderdeel van het crisisbestrijdingsplan Schiphol, waarin zestien rampscenario’s en de operationele inzet staan beschreven. Dit plan vormde ook een uitgangspunt voor de landelijke Handreiking Crisisbeheersing op Luchthavens uit december 2011. De handreiking is bedoeld om hulp te bieden aan de vijftien luchthavens die beschikken over een luchthaven in hun verzorgingsgebied, door hun eigen beleid op het gebied van crisisbeheersing op luchthavens vorm te geven. In de handreiking is ook aandacht voor een kaping. De oudere versie, de Leidraad Vliegtuigongevallen op luchtvaartterreinen uit 1997 was gemaakt in de sfeer van de traditionele rampenbestrijding. Het verschil met kaping en veel andere incidenten is dat bij kapingen andere hulpverleningdiensten actief zijn en andere bevel- en communicatiestructuren gelden.
Hoewel de jaarwisseling een feestelijke aangelegenheid is, gaat de viering de afgelopen jaren steeds vaker gepaard met meer hinder, overlast en schade. Met name vuurwerk zorgt jaarlijks voor veel problemen. Gemeenten, maar ook bestuurders en hulpdiensten dringen aan op landelijke maatregelen die kunnen zorgen voor minder overlast en meer openbare orde en veiligheid. De vraag is of vuurwerk tot meer hinder, veiligheidsproblemen en maatschappelijke overlast leidt. Het onderzoek richt zich mede op het zoeken naar alternatieven voor de wijze waarop de jaarwisseling in Nederland traditioneel wordt gevierd. Voor het onderzoek wordt onder andere gekeken naar ervaringen in het buitenland.
Vijf nieuwe multi opleidingen De Politieacademie en het NIFV hebben vijf nieuwe multidisciplinaire opleidingen ontwikkeld op het gebied van crisisbeheersing. Naast de leergang Master of Crisis and Public Order Management (MCPM) zijn er nu ook opleidingen voor Calamiteiten Coördinator meldkamer, Informatiemanager COPI, Informatiemanager ROT, Leider COPI en ROT. Meer informatie op www.multioto.nl
De ministerraad heeft hier op voorstel van minister Opstelten van Veiligheid en Justitie mee ingestemd. Bouman (1952) is op kwartiermaker nationale politie. Daarvoor was hij hoofd van de Algemene Inlichtingen en Veiligheidsdienst (AIVD). Bouman begon zijn loopbaan in 1970 bij de toenmalige gemeentepolitie Rotterdam. In 1998 werd hij hoofdofficier van justitie in Middelburg en in 2000 werd hij benoemd als hoofdofficier van justitie in Den Haag. Tussen 2003 en 2007 was hij korpschef van de regiopolitie Haagland.
Cyber security oefening met Duitsland Een gemeenschappelijke oefening op het terrein van cyber security Nederland en Duitsland wordt georganiseerd. Minister Ivo Opstelten van Veiligheid en Justitie en de Duitse minister van Binnenlandse Zaken Hans-Peter Friedrich spraken dat begin september in Den Haag af. Beide ministers gaven in het gesprek aan de publiek-private samenwerking op dit terrein verder te willen versterken. Ook werd gesproken over de samenwerking op het gebied van terrorismebestrijding. Opstelten informeerde Friedrich daarnaast over de vorming van de nationale politie in Nederland. Door de invoering van de nationale politie kunnen ook de internationale taken van de politie worden versterkt.
5
actueel
SDU UITGEVERS
(Foto: Blomberg Instituut)
(Foto: PS Produkties)
6
Organisatorische overstromingsoefening De nationale overstromingsoefening op 13,14 en 15 november staat in het teken van organisatorische en procedurele regels. De oefening gaat uit van een dreiging door zware stormvloed aan de hele Nederlandse westkust. Deelnemers zijn het ministerie van Infrastructuur en Milieu, Rijkswaterstaat, het KNMI, het ministerie van Justitie en Veiligheid, waterschappen, provincies en veiligheidsregio’s. De organisaties toetsen de werkwijze en plannen rond coördinatie en informatie-uitwisseling bij overstromingsdreiging. Daarnaast wordt gekeken of afspraken praktisch uitvoerbaar zijn. In de oefening komen signalering, alarmering en opschaling bij de dreiging van een overstromingsramp van landelijke omvang aan de orde. De oefening wordt georganiseerd door de Stuurgroep Management Overstromingen (SMO) en de Stuurgroep Dijkringen 14, 15 en 44. SMO is een samenwerking tussen Rijkswaterstaat en de Waterschappen. De Stuurgroep Dijkringen 14, 15 en 44 is een samenwerking van waterschappen, veiligheidsregio’s, provincies en regionale diensten van Rijkswaterstaat. De eerste grootschalige overstromingsoefening was Waterproef in november 2008. Directe aanleiding hiervoor was de overstromingsramp in New Orleans. In 2010 heeft het SMO een landelijk draaiboek uitgebracht voor hoogwater en overstromingen, waarin staat hoe Rijkswaterstaat, de waterschappen en ministerie samenwerken bij een grote storm op zee of hoogwater op de rivieren. Het draaiboek gaat uit van twee soorten dreiging: een sterke depressie (orkaan) op de Noordzee en de komst van extreem hoogwater op rivieren vanuit het buitenland. Bij zo’n sterke stormdepressie op de Noordzee dreigt gevaar voor de hele kust en is nationale coördinatie vereist. De Landelijke Coördinatiecommissie Overstromingsdreiging (LCO) houdt op nationaal niveau de waterstaatkundige situatie in de gaten. De commissie informeert landelijke en regionale hulpverleningsorganisaties zodat deze partijen voorbereidingen kunnen treffen.
Interviewbundel over GRIP0-situaties Eind dit jaar verschijnt een interviewbundel van het Nederlands Genootschap voor Burgemeesters (NGB) met als thema GRIP0-incidenten. GRIP0-incidenten zijn in omvang vaak beperkte incidenten, maar wel met een grote lokale en emotionele impact. De rol van de burgemeester is vaak groot. In de bundel staan diverse crisiservaringen en tal van relevante lessen voor de boegbeeldrol en de rol van crisismanager van een burgemeester. Ook wordt in de bundel aandacht besteed aan de bevoegdheden van burgemeesters, omdat de juridische context waarin een burgemeester opereert vaak de communicatieve en beleidsmatige speelruimte voor een burgemeester als crisismanager bepaalt. In de interviewbundel wordt aangehaakt bij eerder verschenen publicaties waaronder Als het op communiceren aankomt. De ervaring leert dat communicatie en de rol van getroffenen van grote invloed zijn op de rol die een burgemeester lokaal zal spelen.
Genomineerden Don Berghuijs award De vier genomineerden die in aanmerking komen voor de veiligheidaward Don Berghuijs zijn bekendgemaakt. Het project GROOTER van de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant, ‘De Witte Kaart’ van Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden, 10000 eyes van Regiopolitie Rotterdam-Rijnmond, en ‘Gezamenlijke aanpak autokraak, binnen het project Veelvoorkomende criminaliteit‘ van het Bureau Regionale Veiligheidsstrategie maken kans op de award. De vier genomineerden zijn door de publieksstemmen en de vakjury van de award gekozen. Doel van de prijs is innovatieve projecten in de schijnwerpers zetten die bijdragen aan een meer effectieve en efficiëntere veiligheidsorganisatie. Het project ‘De witte kaart’ wil het stelsel van basisregistraties informatie over niet-zelfredzamen mensen en zorginstellingen ontsluiten. Door gebruik te maken van open standaarden kan het gebruikt worden in willekeurige applicaties in de OOV-sector. Het project GROOTER ondersteunt gemeenten en veiligheidsregio’s bij de realisatie van een kwalitatief goed functionerende gemeentelijke crisisbeheersingsorganisatie (bevolkingszorg), onder andere door een eenduidige beschrijving van de sleutelfuncties. 10.000 eyes is een project dat de veiligheid en sociale cohesie van het winkelgebied Het Potlood in Rotterdam Delfshaven wil verbeteren. Het vierde genomineerde project gaat om de gezamenlijke aanpak van autokraken, in het kader van het project VVC dat begin 2008 in de regio Utrecht is gestart. Bij het project zijn verschillende innovatieve methoden toegepast, zoals de inzet van lokauto’s. Meer informatie is te vinden op www.blomberginstituut.nl Via de site is een stem uit te brengen. Op 13 december wordt de winnaar bekendgemaakt.
actueel
(Foto: PS Produkties)
(Foto: Shutterstock)
GRIP4 OKTOBER 2012
Onderzoek social media tijdens Project X Haren Tweetonderzoek.nl organiseerde begin oktober een #HarenHackathon om de half miljoen tweets over het Project X feest in Haren te onderzoeken. Dat gebeurde in samenwerking met universiteiten van Amsterdam en Utrecht. Door het analyseren van de tweets, maar ook Facebookposts proberen de onderzoekers te ontdekken welke berichten leidend waren in de nacht van 21 september en hoe de mensenmassa zich heeft verplaatst. Ook proberen ze sleutelfiguren van het allereerste begin op Facebook te identificeren en maken de onderzoekers een top tien van meest verspreide foto’s in de aanloop naar het feest. Ook wordt een uur-tot-uur analyse gemaakt van de tag clouds. Bijna een derde van de tweets zijn zelfgeschreven. De rest zijn retweets en mentions. Iets meer dan 1% van alle tweets werd met locatie verzonden. En de meeste foto’s, zo’n 7300, blijken getwitterd te zijn tussen 23.00 en 00.00 uur. De hackathon is ontstaan als grap naar aanleiding van de kritiek op de evaluatiecommissie en het vermeende gebrek aan kennis van sociale media.
Format voor zelfevaluatie veiligheidsregio’s De Inspectie Veiligheid en Justitie heeft een format ontwikkeld dat veiligheidsregio’s ondersteuning biedt bij het evalueren van systeemoefeningen en GRIP3/4-incidenten. De gegevens uit deze evaluatie worden gebruikt voor een volgende Staat van de Rampenbestrijding. De Inspectie valideert de evaluatierapporten om de wijze waarop een evaluator tot zijn bevindingen is gekomen vast te stellen. Validiteit is van belang, omdat de Inspectie alleen zelfevaluatierapporten voor een volgende ‘staat’ kan gebruiken wanneer zij op een aantoonbare robuuste en betrouwbare wijze tot stand zijn gekomen. Het format is inmiddels door meerdere veiligheidsregio’s toegepast. Uit de feedback die hierover is ontvangen blijkt het instrument aan de verwachtingen te voldoen. Toch blijft de Inspectie werken aan de verdere doorontwikkeling. Het gebruik van de formats is niet verplicht. Zolang het evaluatierapport voldoet aan de eisen die de Inspectie eraan stelt, is de veiligheidsregio vrij om (delen van) haar eigen formats te gebruiken.
Leerpunten voor Groningen na hoog water Het hoge water begin januari in de regio Groningen, waarbij wordt opgeschaald naar GRIP4, levert de regio op multidisciplinair gebied diverse leerpunten op. Zo is er een spagaat is tussen het Regionaal Operationeel Team (ROT), het Regionaal Beleidsteam (RBT) en de gemeenten. Begin oktober publiceerde de Veiligheidsregio Groningen in een leesbaar en handzaam document De dijk staat op springen haar bevindingen van het functioneren van de multidisciplinaire crisisorganisatie tijdens het hoge water van 4 t/m 9 januari. De evaluatie omvat dus niet het monodisciplinair optreden en de oorzaak van het incident. Om te komen tot wat goed ging, maar vooral wat verbeterpunten waren organiseerde de regio onder andere leerarena’s waar met betrokken functionarissen van onder andere het Commando Plaats Incident (CoPI), RBT en ROT werd gesproken. Ook alarmering, opschalen en crisiscommunicatie zijn meegenomen. In (landelijke) planvorming wordt gesteld dat in het geval van evacuatie van een gebied vooral het ROT een coördinerende rol heeft. De praktijk wijst echter uit dat in geval van een evacuatie coördinatie ter plekke noodzakelijk is. Het CoPI kan invulling geven aan die rol. Er is nog een spagaat tussen het ROT, BT en gemeenten. Het ROT had continu een totaalbeeld van de situatie. De informatievoorziening van dit beeld richting gemeenten had beter gekund. Daarnaast is geconcludeerd dat het ROT niet in staat was het BT op passende wijze te informeren. Maar er waren ook verschillende verwachtingen over de rol en betekenis van het RBT. Er was daardoor sprake van een ‘gat’ tussen het bestuurlijke en tactische niveau binnen de crisisorganisatie. Ook werd duidelijk dat de Operationeel Leiders (OL) veel tijd kwijt waren aan de advisering van het BT. Daardoor konden zij onvoldoende aandacht geven aan het leiden van het ROT en het voorbereiden van de vergaderingen van dit team. De regio is daarom van mening dat de OL voldoende tijd en ruimte moet krijgen om zijn rol als voorzitter en leider van het ROT in te vullen. De vooraf gedefinieerde evacuatiezones zijn volgens plan ontruimd. De aanpak is echter onvoldoende gedeeld met de inwoners. Het is daarom noodzakelijk mensen heldere (schriftelijke) instructies aan te bieden. In dit geval is die informatievoorziening onvoldoende gestructureerd en consistent verlopen. Daarnaast is crisiscommunicatie over het algemeen niet transparant genoeg binnen de crisisorganisatie.
7
8
INTERVIEW
SDU UITGEVERS
Aleid Wolfsen is een jaar voorzitter van het Veiligheidsberaad. Samen met de andere 24 voorzitters van de veiligheidsregio’s werkt hij hard aan verbetering van de rampenbestrijding en crisisbeheersing. De komende jaren ligt een aantal grote onderwerpen op hun bordje, zoals het terugbrengen van het aantal meldkamers tot tien en de oprichting van het Instituut Fysieke Veiligheid (IFV).
Aleid Wolfsen
‘Veel grote klussen in de komende jaren’ Door Jildou Visser Fotografie: Veiligheidsberaad
‘H
Hoe kijkt u terug op uw eerste jaar als voorzitter van het Veiligheidsberaad? et is een jaar waarin veel is veranderd en waarin veranderingen elkaar snel opvolgden. We zitten middenin de oprichting van het IFV, de meldkamers worden samengevoegd tot één organisatie met tien locaties, de regionalisering van de brandweer, de Nationale Politie is in wording, de Werkgroep Bovenregionale Samenwerking heeft hard gewerkt aan adviezen over verbetering van de bovenregionale samenwerking bij rampen en crises en binnen de brandweerzorg is met de dekkingsplannen en de opkomsttijden veel gaande. Er liggen dus veel grote en belangrijke onderwerpen op stapel voor nu en de komende jaren.’ Het IFV is nog in oprichting. Wat kunnen de veiligheidsregio’s daar straks van verwachten? ‘Het wetsvoorstel voor de oprichting van het IFV en de regionalisering van de brandweer is onlangs goedgekeurd door de Eerste Kamer. De start van het instituut staat nu op 1 januari 2013 gepland. In deze organisatie gaan de academies van de GHOR, brandweer, de Academie voor
Crisisbeheersing en de Academie voor Talent en Leiderschap op, alsmede het Nederlands bureau voor examens (Nbbe), de NVBR, het Bureau Veiligheidsberaad - de ondersteuning van het Veiligheidsberaad en de Landelijke Faciliteit Rampenbestrijding. Alles komt dan bij elkaar in één instituut en dit instituut wordt van en voor de veiligheidsregio’s. Het is een complex proces en binnen het Veiligheidsberaad, als opdrachtgever, moeten wij zorgen dat alles goed verloopt. De organisatie moet straks goed functioneren en beschikken over een goede leiding. Ook de verbinding tussen de veiligheidsregio’s en het instituut moet goed zijn. Alleen dan kan alles goed functioneren.’ Een andere grote klus is het samenvoegen van de meldkamers. Wat zijn de gevolgen hiervan? ‘Vanuit het Veiligheidsberaad hebben we hierover een heel goed en constructief overleg gehad met de minister. In die gesprekken is naar voren gekomen dat er één landelijke beheerorganisatie komt, maar dat er verspreid over het land, tien meldkamers komen. Minder meldkamers betekent meer kwaliteit tegen lagere kosten, maar dit brengt niet alleen maar bezuinigingen met zich mee. Meldkamers zijn cruciaal in het afhandelen van incidenten. Kleine meldkamers zijn een stuk kwetsbaarder en die kwetsbaarheid verandert met de landelijke meldkamerorganisatie. Natuurlijk moeten de centralisten wel goed weten hoe het gebied waar ze
GRIP4 OKTOBER 2012
Aleid Wolfsen Aleid Wolfsen studeerde tot 1993 Nederlands recht aan de Rijksuniversiteit Groningen. Na zijn studie werkte hij drie jaar als griffier bij de rechtbank in Zwolle. Zijn politieke carrière begon in 1994 toen hij naast zijn functie bij de rechtbank in Zwolle voor vier jaar zitting kreeg in de gemeenteraad van Oldebroek. In 1995 werd hij benoemd tot hoofd afdeling juridische zaken en beleid bij het ministerie van Justitie. Drie jaar later werd hij rechter bij de rechtbank in Amsterdam. Deze functie bekleedde hij tot 2001, waarna hij voor één jaar vicepresident werd van de rechtbank in Haarlem. In 2002 gaf Wolfsen zijn politieke carrière verder vervolg als lid van de PvdA in de Tweede Kamer. Zes jaar later werd hij benoemd tot burgemeester van Utrecht.
interview
9
10
INTERVIEW
‘Over vijf jaar functioneren de veiligheidsregio’s perfect’
SDU UITGEVERS
GRIP4 OKTOBER 2012
in werken, in elkaar steekt. Met een groter gebied wordt dat lastiger, maar met het meldkamersysteem en de functionaliteiten binnen het systeem kan dat tegenwoordig prima. Iedereen moet er alleen wel z’n best voor blijven doen. De vraag blijft wat de optimale schaal is voor de meldkamer om toch het contact met de hulpverleningsdiensten vorm te blijven geven.’ Net als de meldkamer, krijgt ook de Nationale Politie tien regio’s. In hoeverre heeft dit invloed op de samenwerking met de veiligheidsregio’s? ‘De buitengrenzen van de politieregio en de veiligheidsregio’s blijven gelijk, maar binnen een politieregio vallen straks meerdere veiligheidsregio’s. Dit zal in de beginperiode ongetwijfeld invloed hebben op de samenwerking tussen beide. Als korpschef moet je straks met twee, drie, vier en in sommige gevallen zelfs vijf veiligheidsregio’s samenwerken. Je moet elkaar weer even goed leren kennen. Het zal wennen zijn, maar als je goed met elkaar blijft oefenen, komt dat snel genoeg en zal het niet veel effect hebben. Vanuit het Veiligheidsberaad zien wij graag dat de districten binnen de politieregio samen gaan vallen met de grenzen van de veiligheidsregio’s, zodat er congruentie ontstaat.’ Er komen dus tien meldkamers en tien politieregio’s. Worden hierna de veiligheidsregio’s ook opgeschaald naar tien? ‘Ik kan niet in de toekomst kijken maar ben blij met het standpunt van minister Opstelten van Veiligheid en Justitie (V&J) dat voorlopig de regio’s niet verder opgeschaald zullen worden. De veiligheidsregio’s zijn er nog maar net en die moet je een paar jaar de tijd geven om zich te ontwikkelen. Je moet geen reorganisaties over reorganisaties heen gooien. Dat maakt het onnodig kwetsbaar en dat moeten we niet doen. Er komt straks een nieuwe regering, maar ik vind dat we de lijn die nu is ingezet, eerst maar moeten vasthouden. We kunnen ons beter richten op het verbeteren van de knelpunten die er nu binnen de rampenbestrijding en crisisbeheersing zijn, dan ons met stelseldiscussies bezig te houden.’ Tijdens de brand bij Chemie-Pack in januari vorig jaar bleek de bovenregionale samenwerking een knelpunt te zijn. Wat wordt hieraan gedaan? ‘Na deze brand hebben we als Veiligheidsberaad samen met minister Opstelten, een Bestuurlijke Werkgroep Bovenregionale Samenwerking opdracht gegeven om een advies uit te brengen over de noodzakelijke en gewenste samenwerking tussen overheden bij bovenregionale rampen en crises. Dat advies is vastgesteld door het Veiligheidsberaad en zelfs door de ministerraad. Eén van de dingen die de werkgroep aanbeveelt gaat over de vraag welke regio bij een bovenregionaal incident leidend is. Er is nu vastgelegd dat dit het brongebied is. Als die regio opschaalt naar GRIP4 en er zijn effecten in aangrenzende veiligheidsregio’s, dan moeten de effectregio’s ook in een GRIP4 situatie gaan werken. Dan kun je veel makkelijker over de regio’s heen zaken doen. Daarnaast zal het Nationaal Crisiscentrum nog meer dan voorheen de één-loket functie voor de regio’s gaan vervullen. Het NCC fungeert daarmee als coördinator van informatie bij grootschalige incidenten, zodat de veiligheidsregio’s niet bij verschillende instanties en departementen informatie hoeven in te winnen. Alle aanbevelingen die de werkgroep heeft gedaan, worden nu concreet gemaakt in de uitwerkingsfase en gaan we de komende jaren doorvoeren.’ Zijn er meer punten binnen de veiligheidsregio’s die nu en de komende jaren aandacht vragen? ‘Ik denk dat de meeste aandacht de komende jaren ligt bij de brandweerzorg. Daar willen we ons nog meer richten op brandpreventie. Als je fors investeert in risicobeheersing, rendeert dit aan de repressieve kant in het kwadraat. We moeten dus meer gaan doen aan de zelfredzaamheid van zowel burgers als bedrijven. Als ik kijk naar de korte termijn
interview
oplossingen binnen de brandweer dan zijn met name de dekkingsplannen en de opkomsttijden een punt van aandacht. De dekkingsplannen zijn een landelijke verplichting, maar zijn in bijna alle regio’s nog een punt van discussie. Wat is de juiste plek van je brandweerkazerne? Werk je met beroepskrachten of vrijwilligers en als je met vrijwilligers werkt, ga je die dan kazerneren of niet? Dit zijn grote vraagstukken die nu spelen. De opkomsttijden moeten we veel breder trekken. Nu gaat het vaak alleen om de uitruktijd, maar als er ergens brand ontstaat moet dat natuurlijk in eerste instantie zo snel mogelijk gemeld worden. In 2007 was er een grote brand in het Armandomuseum in Amersfoort. De helft van de stad stond erbij te kijken, maar niemand belde de brandweer. Je kunt dus nog zo snel uitrukken, maar het is belangrijk dat een brand snel wordt ontdekt en gemeld.’ Er wordt hard gewerkt aan grote thema’s. Komt de evaluatie van de Wet veiligheidsregio’s die nu bezig is, niet te vroeg? ‘De veiligheidsregio’s bestaan nu bijna twee jaar en zijn zich nog aan het settelen. Dat de evaluatie van de wet dit jaar wordt gedaan is vooraf afgesproken met de Tweede Kamer en in die zin ben ik er wel tevreden over. We moeten ons alleen wel realiseren dat het aan de snelle kant is. Zo lang die context goed helder is, kan zo’n evaluatie alleen maar informatie opleveren over de punten waar de wet en regio’s nog beter kunnen functioneren. De normtijden voor de opkomst van de brandweer zijn gedateerd, dat is één van de thema’s in de wet waar wij aandacht voor vragen. Ik verwacht dat de evaluatie zich vooral richt op twee punten. Ten eerste de vraag of de wet wel goed in elkaar zit en of deze op bepaalde punten niet onnodig knellend is. Zo staat er bijvoorbeeld in dat je bij de brandweer met zes mensen op een tankautospuit moet uitrukken. De proeven die nu in het land zijn gedaan, met variabele voertuigbezetting voor het uitrukken bij verschillende incidenten, bewijzen dat je sneller kunt uitrukken wanneer er minder mensen op een voertuig zitten. Die proeven pakken heel gunstig uit, maar formeel mag het niet. Daar zou de wet dus best wel eens wat te knellend kunnen zijn. Ik vind dat je best meer aan de professionals kan overlaten. Het zijn allemaal zeer kundige mensen, die zelf in kunnen schatten hoe zij op de beste manier hun werk kunnen uitvoeren. Het tweede punt is in hoeverre de veiligheidsregio’s al redelijk of goed functioneren in de nieuwe context.’ Hoe ziet volgens u de veiligheidsregio van de toekomst eruit? ‘Dat is volgens mij dan echt een multi-organisatie, waarin de verschillende kolommen zeer soepel en probleemloos samen optrekken als het gaat om de rampenbestrijding en crisisbeheersing. De veiligheidsregio is dan een netwerkpartner en de spin in het web van alle instanties en organisaties die in het veld van de rampenbestrijding actief zijn. Verder denk ik niet dat de regio’s nog echt fundamenteel gaan veranderen. Het wordt alleen nog professioneler. Ook zullen sommige regio’s zich verder gaan specialiseren, zoals de Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland op het gebied van natuurbranden. Andere regio’s kunnen zich bijvoorbeeld specialiseren op het terrein van chemische branden, tunnelveiligheid of waterproblematiek. Niet iedere regio heeft met dit soort thema´s te maken en dus kun je elkaar daar in geval van nood goed ondersteunen. Over vijf jaar functioneren de veiligheidsregio’s perfect. Dat betekent niet dat de rampenbestrijding en crisisbeheersing perfect gaat verlopen, want er gebeuren altijd zaken die je niet hebt kunnen voorzien. Je leert van iedere ramp of crisis heel veel, maar de volgende blijkt net weer even anders te zijn. Als we met z’n allen goed blijven oefenen en elkaar goed kennen, dan kun je reageren op incidenten die je tot dan toe nog niet had bedacht.’
11
12
ACHTERGROND
SDU UITGEVERS
Hulpdiensten oefenen monodisciplinair en multidiscipinair en dan op COPI en ROT niveau met inbreng van waterpartijen als de KNRM, het KWC en RWS. (fotografie: CRW)
‘Incidentbestrijding op het water fors verbeterd’ Januari dit jaar. Het vissersschip OL33 op de Waddenzee maakt water door een scheur in de romp. Een schip van Rijkswaterstaat is in de buurt, biedt hulp en pompt het ruim leeg. Het is een van de vele voorbeelden van incidentbestrijding op het water. Ongeveer 300 keer per jaar vindt er een incident plaats op het wad, ongeveer 500 keer per jaar op het IJsselmeer.
Door Ellen Schat
I
ncidentbestrijding op grotere wateren is in meerdere opzichten niet eenvoudig. Ten eerste zijn de mogelijkheden om te helpen vanwege het water natuurlijk beperkt. ‘Daarom bestaat van oudsher de zogenaamde zeemansplicht, die houdt in dat varenden elkaar helpen in geval van nood’, vertelt secretaris van de Coördinatie Rampenbestrijding Waddenzee (CRW) Ron Veenstra, eveneens beleidsmedewerker water van de Veiligheidsregio Fryslân. Het CRW brengt partijen op het gebied van rampenbestrijding op het Wad bij elkaar. De bereikbaarheid van de plaats incident is anders dan op het
vaste land. ‘Je hebt te maken met eb en vloed, en sluizen’, aldus Veenstra. Daarnaast worden op het water andere termen gebruikt dan op het land, denk aan stuurboord, bakboord en mijlen. ‘Dat kan voor hulpverleners die normaal niet op het water zijn, zoals de brandweer, verwarring geven.’ Dat veel partijen betrokken zijn bij incidentbestrijding op het water maakt het ook niet eenvoudig. Vaak zijn partijen bij een waterincident betrokken die niet dagelijks met elkaar samenwerken. Organisaties op het water die allemaal hun eigen taak hebben, en operationele partijen op het land die soms een rol krijgen op het water. Maar liefst zeventien gemeenten en meerdere
veiligheidsregio’s aan het wad en 41 gemeenten en tien veiligheidsregio’s aan het IJsselmeer zijn verantwoordelijk voor de incidentbestrijding op deze wateren. Voor incidentbestrijding op deze twee grote wateren is afgelopen jaren veel geregeld.
Waterrand Coördinatie en afstemming bleek jaren geleden al van belang. Het project Waterrand dat in 2006 startte, had tot doel om de bestrijding te verbeteren en landelijk geldende werkwijze, gewoontes en eenduidigheid te creëren. In het Handboek Waterrand dat erop volgde, werd dit vastgelegd. Voor gebieden als het Wad en IJssel-
materiaal ACHTERGROND
GRIP4 OKTOBER 2012
meer zijn inmiddels incidentbestrijdingsplannen gemaakt. Zo is het plan voor het Wad in 2011 vastgesteld door de drie betrokken veiligheidsregio’s en zijn ten behoeve van de implementatie meerjarenplannen opgesteld. De uitvoering per jaar is in Jaarprogramma’s en OTO Jaarplannen weergegeven. In het incidentbestrijdingsplan (IBP) worden alle taken van de bij de incident betrokken diensten en hun taken worden beschreven. Ook wordt een aantal scenario’s uitgewerkt, zoals een aanvaring, mens/dier in nood, brand op een schip en een ecologisch incident. De incidentbestrijding op water is met de plannen en wijze waarop de partners deze uitvoeren de laatste jaren zeker fors verbeterd. ‘Je moet goed weten wat je van elkaar kunt verwachten. Dat hebben we nu goed in plannen vastgelegd. In de praktijk blijkt nu dat veel dingen al lopen en andere iets moeten worden bijgesteld. Papier en praktijk worden nu dus op elkaar afgestemd.’ Inmiddels zijn incidentbestrijdingsplannen voor de Noordzee, de Zeeuwse delta en de Hoofdvaarwegen van Friesland gemaakt, die de ervaringen van het Wad en IJsselmeer meenemen. Bestuurlijke overleggen en operationele overleggen zijn onderdeel van de implementatie, om elkaar te kennen en kennis te delen. Ook het opleiden, trainen oefenen (OTO) is volgens Veenstra van belang. ‘Bij een groot incident op het water kan het zijn dat bijvoorbeeld een havenmeester of medewerkers van rederijen worden betrokken. Het geven van cursussen om te weten welke taken ze kunnen vervullen is van belang.’ Ook is volgens Veenstra behoefte aan opleidingen voor OvD-water, de SAR-liaison en de coördinator incidentschip. En de opleiding tot On Scene Coördinator (OSC) van de Kustwacht wordt herzien. ‘De opleiding is nu teveel gericht op alleen SAR taken, terwijl deze functie ook bij andere incidenten wordt ingezet en van belang is, zoals bij de milieu- , ecologische-, brand, openbare orde scenario’s. Bij een complex incident lopen scenario’s in elkaar over, daar kun je je op prepareren.’
Oefenen Pas ná het opleiden komt trainen en oefenen. Het is volgens Veenstra cruciaal om dit in de juiste volgorde te doen. ‘Oefenen heeft anders niet zoveel meerwaarde.’ Hulpdiensten oefenen monodisciplinair en multidiscipinair en dan op COPI en ROT niveau met inbreng van de waterpartijen als de KNRM, het KWC en RWS. Zo wordt het IBP van het wad op meerdere manieren geoefend. In de rampoefening De Kokkel uit 2010, waarbij twee schepen op het wad een aanvaring kregen en er op een van de schepen brand uitbrak en het andere lek sloeg, was het evacueren van opvarenden een van de belangrijkste doelen. Een andere grote operationele multi-
disciplinaire oefening op het wad was de Tobbedanser. In het scenario van de oefening vloog een veerboot in brand en slaagde de BHV er niet in de brand onder controle te krijgen. Onder meer de KNRM, de rederij, Rijkswaterstaat, het KLPD te water, SAR, brandweer en ambulancedienst deden mee aan de oefening. ‘Aandachtspunten waren de melding en alarmering, de leiding en coördinatie, opschaling, de samenwerking tussen de land- en waterpartijen en hoe de rol van de OSC werd ingevuld.’ Ook bestuurlijk worden dilemma’s geoefend. Begin oktober oefende het Gemeentelijk Beleidsteam (GBT) van Eemsmon. Rode draad hierin was de ontwikkeling van de Eemshaven en de komst van tankopslagbedrijf Vopak. Een week later volgde een operationele oefening onder leiding van RWS.
Meldkamer Een van de punten die nog verbetering kan gebruiken, is het meldkamerproces. Evaluaties van incidenten en oefeningen toonden dit aan. Dit geldt voor zowel het wad als het IJsselmeer. De nieuwe meldkamer Noord Nederland in Drachten, de meldkamer in Alkmaar en de Meldkamer Flevoland en kustwachtcentrum deden begin dit jaar mee aan een implementatieronde. Zo is er een verandering in aanpak bij een incident in de haven vastgelegd. ‘Stel, er valt iemand overboord in de haven. In de haven is de brandweer leidend, buiten de haven is dat de KNRM. Soms blijkt al snel dat de brandweer toch wel een helpende hand kan gebruiken en wordt alsnog de reddingsmaatschappij opgeroepen. Nu is in het protocol vastgelegd, dat er meteen ook een melding gaat naar de KNRM. Dat scheelt tijd, en een mensenleven kan een kwestie van seconden zijn’, aldus Veenstra. Ook plaatsbepaling van een incident op het wad of IJsselmeer is een actiepunt voor de meldkamer. ‘Aan de plaatsbepaling zit de inzetbepaling vast. Het maakt dan immers uit welke partijen in actie komen en het snelste ter plaatse zijn.’ Inmiddels zijn de juiste geo-bestanden beschikbaar voor de meldkamers en zijn correcte plaatsbepaling op de betonde vaarwegen een kwestie van tijd.’ Landelijke uniformiteit was een van de punten waarom Waterrand is opgezet. De landelijke regie is volgens Veenstra nog steeds nodig. Meldkamers kunnen kennis uitwisselen en hoeven dus niet allemaal het wiel zelf uit te vinden. De Samenwerkingsregeling ongevallenbestrijding IJsselmeergebied (SAMIJ) en CRW zijn expertgebieden waar Zeeland nu bijvoorbeeld dankbaar gebruik van maakt. Ook bij grote nautische evenementen kunnen regio’s van elkaars expertise gebruik maken. ‘Denk aan Sail Den Helder volgend jaar en vervolgens Sail Harlingen en Delfzijl
in 2014 en 2016.’ SAMIJ en het CRW hebben het Veiligheidsberaad gemeld dat blijvend landelijke regie nodig is om aandacht te houden voor incidentbestrijding op het water.
Heldere aansturing
De incidentbestrijding op het water is ook volgens voorzitter van de SAMIJ Margreet Horselenberg, eveneens burgemeester van Lelystad, flink verbeterd de afgelopen jaren. ‘Eerst vloog iedereen er bij wijze van spreken op af en nu is er heldere aansturing gekomen. Er wordt bijvoorbeeld gekeken naar de risico’s en de locaties voor de KNRM stations worden daarop afgestemd. Volgend jaar komt er in Lelystad nog een KNRMboot.’ Onder haar gemeente valt 90% van het Markermeer en de kustlijn van Lelystad telt meer dan zeventien kilometer en meer dan drieduizend ligplaatsen voor zeil- en motorjachten. ‘Het IJsselmeer wordt erg druk bevaren. Er zijn veel zeilers en ook een druk bevaren scheepvaartroute.’ De oprichting van SAMIJ heeft volgens haar een belangrijke rol gespeeld in de verbetering van de incidentbestrijding en voorbereiding daarop. Het brengt alle partijen bij elkaar. De SAMIJ heeft net als CRW een waterfunctionaris aangesteld die de coördinatie op zich neemt. ‘Alles gaat veel gemakkelijker dan enkele jaren geleden. Het is nu heel duidelijk wanneer, wie uitrukt. De incidenten die zich voordoen worden goed opgelost.’ Het incidentbestrijdingsplan IJsselmeer is vastgesteld in 2008 en 2009. Ook Horselenberg noemt de meldkamers als aandachtspunt. Ze is tevreden over de bestuurders in de gemeenten, die de noodzaak voor verbetering zien. ‘Ze zijn heel actief om het onderwerp op de kaart te houden.’
Stuurmanskunst Heden, verleden en toekomst van de incidentbestrijding op het water wordt beschreven in het boekje Stuurmanskunst, dat uitgegeven is door SAMIJ, CRW en project Deltawateren Zeeland. Veel bestuurders die een rol hebben komen aan het woord. Het boekje is te downloaden via www.incidentbestrijdingophetwater.nl
13
column
GRIP4 OKTOBER 2012
Tien observaties bij Haren
Menno van Duin is Lector Crisisbeheersing bij het NIFV en de Politieacademie. Reageren?
[email protected]
1. Achteraf weten wij het altijd beter! Na afloop is het altijd gemakkelijk aan te geven wat anders had gemoeten. In het Engels heet dat ‘the benefit of hindsight’. Evaluaties hebben per definitie dit enorme nadeel. Hoevelen zeiden voorafgaand aan Haren dat het zo mis zou gaan? Hoevelen trokken echt vooraf aan de bel? De beste stuurlui staan meestal aan wal en weten na afloop in de media haarscherp aan te geven wat er allemaal fout ging. Overigens is het een feit dat zo’n week na een ramp of crisis meestal al 90% van datgene wat gebeurd is - vaak door naarstig speurwerk van journalisten – al bekend is. 2. Sociale media; we lopen achter! Velen in ons land weten wel wat sociale media zijn, maar slechts een enkeling begrijpt hoe die media werken en wat er allemaal mogelijk is. Aangezien in vele organisaties en instellingen in ons land de gemiddelde leeftijd boven de 45 jaar is en deze generaties (en de ouderen) niet zijn opgegroeid met sociale media bestaat er bij vrijwel al die organisaties een forse achterstand. Slechts door het binnenhalen van jongeren kan deze achterstand worden ingelopen. 3. Sociale media en de klassieke media in symbiose! Denk niet dat de sociale en klassieke media gescheiden werelden zijn. Het loopt allemaal door elkaar heen. Uiteraard begon alles met Merthe en Facebook, maar de belangstelling werd vooral groot omdat radio en tv uitgebreid over Haren gingen communiceren. De aandacht vooraf werd juist door de klassieke media vergroot; toen het mis ging waren tv-beelden een belangrijke trigger voor relplegers om naar Haren te gaan. Overigens is het kenmerk van sociale media de wederzijdse interactie. Juist hier ligt een uitdaging voor gemeenten, politie en anderen. 4. Ouders aanspreekbaar! In hoeverre zijn ouders nog aanspreekbaar? Mijn zoon van zestien jaar zou ik nog wel tegenhouden, maar mijn dochter van bijna twintig zou ik hooguit het kunnen ontraden naar zo’n ‘feestje’ te gaan. Natuurlijk is de rol van ouders jegens hun adolescente kinderen tanende. Dat betekent nog niet dat daarmee thuis de discussie uit de weg gegaan moet worden. 5. Rellen hebben een goede gelegenheidsstructuur nodig! Tot op zekere hoogte bood Haren een prima gelegenheid om te rellen. Opvallend schaarse verlichting, volop aanwezig gooimateriaal en goed breekbare (lantaarn)palen en honderden plekjes om weg te duiken (tuinen, bosschages e.d.) boden degenen die wilden rellen prima faciliteiten. 6. Voor veel politiemensen was het een unieke ervaring! Wat je zelden doet, gaat zelden goed. Nu werden veel politieagenten geconfronteerd met agressieve jongeren zonder dat ze daar in het verleden veel ervaring mee hadden opgedaan. Wij leven in een behoorlijk rel-vrij land. 7. Bijstand organiseren kost kostbare tijd! Velen kennen het uit oefeningen. Als je in de problemen dreigt te komen vraag je bijstand; soms zelfs meerdere pelotons tegelijk. Het komt tegenwoordig niet zo vaak (meer) voor dat er op stel-en-sprong bijstand georganiseerd moet worden. De uitvoering is altijd veel lastiger dan de beleidsvorming. Op papier (in de oefening) levert wachten op bijstand nooit veel problemen op; in de werkelijkheid echter wel. 8. De burgemeester is de baas! Een kind weet het al: de burgemeester is de baas van de gemeente. Burgemeesters weten maar al te goed dat ze dat zelden zijn, maar als het een keer misgaat, kijkt iedereen naar hen. In dat geval is een heldere en eerlijke boodschap - ook als het mis is gegaan - op zijn plaats. Dan kaatsen zinnen als ‘we waren op alles voorbereid; overal hadden we scenario’s voor’ dubbelhard terug en gaan de media des te meer op onderzoek uit. 9. Iedere crisis is uniek! Wij denken vaak dat de volgende crisis die zich zal aandienen lijkt op de vorige. Helaas is de werkelijkheid veel gevarieerder en is een volgende crisis altijd weer (net) anders. 10. Cohen is aan zet! Het zou mooi zijn als de commissie in staat is op onorthodoxe wijze (dus niet volgens de afrekenmethodiek) te werk te gaan. Te vrezen is dat Cohen mede vanwege zijn imago (‘kopje thee drinken’) steviger gaat uitpakken dan nodig is, zodat we weer bij punt 1 van dit lijstje belanden. Menno van Duin
15
16
thema: kernongevallen
SDU UITGEVERS
Kernongevallenbestrijding complexe taak voor Rijk en regio’s
Ongevallen met nucleaire installaties of geruchten daarover vergen een specifieke voorbereiding. Het zijn complexe incidenten waarbij de structuren anders liggen dan bij alle andere incidenttypen. Hoewel de Rijksoverheid systeemverantwoordelijk is, moeten ook de regio’s zich op dit type incidenten voorbereiden. Om alle regio’s te ondersteunen die worstelen met dit complexe incidenttype, richtte Veiligheidsregio Zeeland samen met onder andere Middenen West-Brabant en met steun van het ministerie van Veiligheid en Justitie het Centrum Kernongevallenbestrijding (CKV) op.
thema:thema: kernongevallen evalueren
GRIP4 OKTOBER 2012
Door Jildou Visser
J
arenlang bestond het beeld dat kernongevallenbestrijding en de voorbereiding daarop een taak van de exploitant van de nucleaire installatie en het Rijk was. Het aantal experts bij onder andere het voormalig ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), nu Veiligheid & Justitie, werd door de jaren heen steeds verder afgebouwd. Tot twee jaar geleden de laatste expert bij BZK vertrok. Het werd een taak van de veiligheidsregio’s. ‘Die hadden immers hun eigen adviseurs gevaarlijke stoffen. Nucleaire veiligheid is echter meer dan voorbereiding op een ongeval met gevaarlijke stoffen’, vertelt projectleider Peter van Beek van het CKV. In 2005 wordt besloten dat de kernenergiecentrale in Borssele nog twintig jaar langer open blijft. Daardoor komt in de regio Zeeland meer aandacht voor het onderwerp. ‘Met de nationale stafoefening nucleair in 2005 stelden wij vast dat de manier waarop kernongevallenbestrijding via de rijksstructuur was geregeld, niet voldoende overeen kwam met de reguliere rampenbestrijding in Nederland. Bij kernongevallen liggen verantwoordelijkheden en structuren anders en dit was niet bij iedereen bekend’, aldus Van Beek. Daarom zoekt Veiligheidsregio Zeeland contact met het voormalige ministerie van BZK en de andere betrokken ministeries. Het project Verbetering Voorbereiding Kernongevallen Veiligheidsregio’s wordt in 2010 gestart. In dit project zijn alle zogenaamde A-regio’s betrokken, de regio’s met een nucleair object van betekenis. Gezamenlijk is het rampbestrijdingsplan Nucleaire Installaties ontwikkeld. ‘Dit plan vormt de brug tussen de Rijks- en regionale rollen en is de papieren voorbereiding op dit type incidenten door de veiligheidsregio’s. Door dit project gezamenlijk op te pakken is de bewustwording rondom taken, rollen en verantwoordelijkheden bij nucleaire ongevallen vergroot’, aldus Van Beek. ‘Met het rampbestrijdingsplan zijn die taken en rollen ingevuld. De implementatie en het beheer van het plan vereisen alleen nog wel belangrijke vervolgstappen.’
‘Open communicatie vergroot het vertrouwen’ Tijdens het project komen veel vragen vanuit de veiligheidsregio’s. De kernramp in Fukushima zorgde daarbij voor veel extra druk op het project. Zijn er communicatieplannen voor kernongevallen? Hoe zit het met het trainen van officieren, het ROT en het RBT? En hoe liggen de verbindingen met de rijksstructuur? Wat zijn de risico’s voor de hupverlener? Mede vanwege de grote hoeveelheid aan vragen en de noodzaak tot implementatie en het beheer van de bereikte resultaten, wordt het CKV opgericht. Van Beek: ‘Wij zijn het aanspreekpunt voor de regio’s die vragen hebben over dit onderwerp. Hierdoor hoeft niet iedere regio zelf het wiel uit te vinden. Door ook met de regio’s kennis uit te wisselen kunnen wij de kennis die bij de regio’s aanwezig is, verder verspreiden. Daarnaast kunnen wij ondersteunen bij het implementeren van het rampbestrijdingsplan en adviseren we bij de inkoop van specialistische materialen voor de hulpdiensten op dit gebied.’ Volgens Van Beek is het CKV een lerende organisatie. ‘Samen met internationale partners op dit gebied moeten we lering trekken uit alle relevante nucleaire ontwikkelingen op wereldschaal en die kennis delen. Wat kunnen wij bijvoorbeeld leren van de ramp in Fukushima? Japan is een heel ander land, maar er zijn ook overeenkomsten waar we van kunnen leren. Daar zijn we nu mee bezig. Vorig jaar was voor ons een erg druk jaar. Wij hebben toen het project Verbetering Voorbereiding Kernongevallen Veiligheidsregio’s afgerond, de kerncentrale in Fukushima ontplofte, het nieuwe rampbestrijdingsplan nucleaire installaties is in Zeeland en Midden- en West-Brabant geïmplementeerd en de geplande nationale nucleaire oefening Indian Summer vond plaats.’
Samen met internationale partners op nucleair gebied bekijkt Van Beek van het CKV wat geleerd kan worden van de ramp in Fukushima in 2011. (fotografie: ANP)
Geruchten over kernongevallen
De kans op een daadwerkelijk kernongeval is heel klein. Een gerucht over een incident doet zich makkelijker voor. ‘Een gerucht kan de maatschappij ontwrichten, zeker tegenwoordig met de invloed van social media’, aldus Van Beek. Met name de communicatieafdelingen van de veiligheidsregio’s moeten hier goed op voorbereid zijn. ‘Communicatie over nucleaire objecten is een rijksverantwoordelijkheid, maar de burger klopt aan bij de gemeente of de veiligheidsregio. Goede samenwerking tussen Rijk en regio in de voorbereiding en de respons is dan van essentieel belang.’ Er zijn volgens Van Beek voldoende voorbeelden van geruchten die in de media enorm zijn uitvergroot. Zo is een paar jaar geleden in gecontroleerd gebied in een kerncentrale een TL-buis gaan roken. Dit veroorzaakte een brandmelding. ‘Even later stond op Teletekst dat er brand was in de nucleaire installa-
17
18
thema: kernongevallen
SDU UITGEVERS
Tijdens de nucleaire oefening Indian Summer in 2011 wordt ook de crisiscommunicatie beoefend. (fotografie: Natalie Risseeuw)
tie. Doordat niet onmiddellijk duidelijk was wat er precies aan de hand was en er niet over werd gecommuniceerd, ontstonden speculaties over de dreiging van een kernongeval. Als organisatie moet je je hier goed op voorbereiden en zorgen dat je zo snel mogelijk alle feiten op een rij hebt en vertellen wat je weet, wat je verwacht en eraan doet.’ Met name als het gaat om de beeldvorming, beperken nucleaire incidenten of geruchten daarover zich niet tot de regiogrenzen. Van Beek: ‘Ook de regio’s die geen A-regio zijn, maar wel een nucleaire installatie in de buurt hebben, moeten zich voorbereiden.’ Eén van deze regio’s is de Veiligheidsregio Zuid-Limburg. De kerncentrale Tihange in België staat op ongeveer veertig kilometer van de Nederlandse grens. ‘Tot het voorjaar zijn wij in de regio nauwelijks bezig geweest met de communicatie over dit onderwerp’, vertelt communicatieadviseur Charlotte Smeets van de Veiligheidsregio Zuid-Limburg. ‘We zitten niet in één
Zeven A-regio’s In Nederland zijn zeven veiligheidsregio’s met een nucleair object van betekenis in het verzorgingsgebied of in de directe nabijheid, de zogenoemde A-regio’s. - Noord-Holland Noord - Haaglanden - Rotterdam-Rijnmond - Zeeland - Midden- en West-Brabant - Brabant-Noord - Twente
van de maatregelenzones die in een kring om Tihange zijn vastgesteld. En dus hebben wij geen rampenbestrijdingsplan en communiceren we er niet over’, Wanneer in het voorjaar in België wordt besloten dat de kerncentrale Tihange tien jaar langer open blijft en de media spreken over lekkend koelwater in de centrale, wordt het onderwerp in de regio actueel. ‘In gemeenteraden en de Provinciale Staten werden moties ingediend. De meeste waren gericht op sluiting van de centrale en het oprekken van maatregelzones naar Nederlands grondgebied. Daarop hebben wij als veiligheidsregio dit onderwerp opgepakt en contact gezocht met de Rijksoverheid of oprekking van de maatregelzones mogelijk is. Zij gaat daar nu naar kijken en dit afstemmen met de Belgische collega’s. Het kan natuurlijk niet zo zijn dat wij in Nederland een maatregelzone hebben en dit over de grens in België niet zo is’, aldus Smeets. ‘Als de maatregelzones naar onze regio worden opgerekt, moeten we ons voorbereiden op kernongevallen en geruchten daarover. Iedereen in die zone moet weten dat bij een incident het advies om te schuilen gegeven kan worden en we mogelijk ook jodiumtabletten beschikbaar stellen.’ Tot er een beslissing is genomen over de veiligheidszones, is de Veiligheidsregio Zuid-Limburg volgens Smeets nog terughoudend in de risicocommunicatie. ‘Eerst moeten alle maatregelen duidelijk zijn, voordat we richting burgers gaan communiceren.’ Eind september worden in de regio informatiebijeenkomsten georganiseerd voor alle raadsleden van de achttien gemeenten en de Provinciale Staten. ‘Wat mij erg opviel was dat als je spreekt over kernongevallen, mensen direct denken aan rampen als Fukushima, Tsjernobyl, maar ook Hiroshima. Bij die laatste ging het niet eens om de ontploffing van een kerncentrale, maar om een kernbom. Iets heel anders’, vertelt Smeets. ‘We zijn tijdens die bijeenkomst feitelijke informatie gaan verstrekken over de kans op kernincidenten, maar ook over de veiligheidssystemen van centrales,
GRIP4 OKTOBER 2012
de meetnetten en hoe de contacten landelijk en internationaal lopen.’ Gedurende de bijeenkomst ziet Smeets dat het beeld dat bij veel aanwezigen heerst, verandert. ‘Over het algemeen dachten de aanwezigen dat als een kernincident zich voordoet, we in de regio heel hard alarm moeten slaan en massaal in de auto moeten springen om te vluchten. Niemand had nagedacht over de verkeersopstoppingen, en dat je in de auto veel onveiliger zit dan thuis met gesloten ramen en deuren. Na de bijeenkomst waren meningen echt veranderd. Ik denk dat dit voor ons als veiligheidsregio een goed voorproefje is geweest van hoe we kunnen communiceren richting de burgers. Maar voordat we daarmee beginnen moeten eerst de uitgebreide zones zijn vastgesteld en dan laten we ons ook eerst nog op landelijk niveau adviseren.’
Openheid in risicocommunicatie
Volgens Van Beek maakt goede risicocommunicatie vooraf, de crisiscommunicatie op het moment dat het nodig is effectiever. ‘Wat vooral belangrijk is, is dat je de aanwezigheid van een nucleaire installatie niet kunt negeren. Laat dit dus ook niet aan je aandacht ontsnappen. Het publiek weet dat de installatie er staat en zal als daadwerkelijk iets gebeurt al snel de relatie met Fukushima leggen, tenzij zij goed geïnformeerd is. Neem bijvoorbeeld de onderzoeksreactor in Mol, net over de Belgische grens. Dit is een hele kleine installatie, maar daar maakt het publiek geen onderscheid in. Alle wetenschappelijke onderbouwingen ten spijt, voor de beeldvorming is een kernreactor een kernreactor. Onze wereld bestaat voor het merendeel uit beeldvorming.’ Om een juist beeld te creëren, pleit Van Beek voor zoveel mogelijk openheid. ‘Door open en eerlijk te zijn win je vertrouwen van de burger, maar ook van de hulpverlener. Voor de burger is het een zwaar beladen thema en de exploitanten blijven vanwege de negatieve lading van het onderwerp liever uit de pers. Dat helpt misschien op de korte termijn, maar op de lange termijn is de impact als er iets gebeurt, alleen maar groter. De luchtvaart is hierbij een goed voorbeeld. Vliegen is ontzettend veilig, maar iedere keer krijg je wel datzelfde veiligheidsfilmpje te zien. Door dit consequent op iedere vlucht te doen, creëer je routine, voor zowel passagiers als personeel. Dit maakt het handelen in een echte noodsituatie een stuk makkelijker. Stilte vergroot de geheimzinnigheid. De openheid waar ik voor pleit, geldt ook voor nucleaire transporten.’ Niet alleen richting burgers moet volgens Van Beek goed gecommuniceerd worden, ook richting hulpverleners. ‘Het hebben van een nucleaire installatie in de regio is alleen mogelijk als de hulpverlener bereid is bij incidenten op te treden. Hulpdiensten zijn vaak de laatste strohalm. Als je hen onvoldoende voorbereidt op hun inzet in een nucleaire installatie, kan het best zijn dat ze zeggen ‘misschien is het maar beter als een ander daarheen gaat’. In geval van nood, kun je dat niet riskeren. Voorlichting naar de hulpverleners moet breder worden opgepakt. Ook hun familie en directe omgeving moet daarin betrokken worden. Onbekendheid, onwetendheid en angst van hen, kan je in een noodsituatie ook parten spelen. Het klinkt heel logisch, maar daar moet echt aandacht voor zijn.’
Lange aanlooptijd De kans op een groot kernongeval is klein en als dit zich voordoet is er volgens Van Beek enige aanlooptijd. ‘Ook in Fukushima verstreek tijd voordat een grote uitstoot van radioactiviteit plaatsvond. Om escalatie te voorkomen, werden hulpdiensten vroegtijdig ingezet. Dat maakt nucleaire incidenten bijzonder en in die zin kun je wel een vergelijking maken met de dreiging van overstromingen. Die kennen ook een langere aanlooptijd. Je ziet al dagen van te voren een verslechtering van de situatie en op dat moment moet je er al op anticiperen en tijdig maatregelen nemen.’
thema: kernongevallen
De tijdige signalering van de verslechtering van de situatie en openheid in de risicocommunicatie zijn echter niet voldoende om de rampenbestrijding goed te laten verlopen. ‘De sleutelfunctionarissen moeten goed op de hoogte zijn van het feit dat de responsstructuren bij een kernongeval anders zijn georganiseerd dan bij conventionele incidenttypen. En dan nog, je kunt je er nog zo van bewust zijn, in een noodsituatie zijn routines ook erg belangrijk’, aldus Van Beek. Probeer zoveel mogelijk onderdelen van nucleaire rampenbestrijding zo te organiseren als bij conventionele ramptypen. Iedere afwijking van normale structuren en handelingswijzen maakt de kans op fouten groter.’ Om bestuurders voor te bereiden op nucleaire scenario’s ontwikkelde TNO in samenwerking met het CKV een serious gaming programma. Daarin worden veel specifieke vraagstukken en dilemma’s voorgelegd. Hoe ga je om met jodiumprofylaxe en gaan we schuilen of evacueren? ‘Bestuurders waren hier erg enthousiast over. Voor dit type incidenten dat bijna nooit voorkomt, is het de ideale manier om te oefenen.’
‘Samen met internationale partners leren we wat er op nucleair gebied gebeurt’ Verspreiding jodiumtabletten Wanneer een kernramp zich voordoet, kan in de directe omgeving van de kerncentrale de maatregel jodiumprofylaxe noodzakelijk zijn. Dit zijn tabletten die moeten voorkomen dat de schildklier radioactief jodium opneemt. In vastgestelde zones rond de kerncentrales zijn na goed overleg met de betrokken ministeries en op een zelfde manier als in België, jodiumtabletten verspreidt onder de bevolking. Het verspreiden van de tabletten vergroot ook het bewustzijn van de burger.’ Mochten de maatregelzones rondom Tihange worden uitgebreid naar delen van de Veiligheidsregio Zuid-Limburg, dan gaat die regio de jodiumtabletten niet preventief verspreiden. De Nederlandse en Belgische overheden nemen deel aan een bilateraal grensoverleg nucleaire veiligheid. Het CKV zit daar ook bij. Doel is om de voorbereiding, zoals oefeningen af te stemmen en eventuele maatregelen zoveel mogelijk gelijk te trekken. Van Beek: ‘In het geval van een grote ramp, zoals een overstroming of kernongeval, moeten we ons realiseren dat we dat als land niet in ons eentje kunnen afhandelen. In dat geval is het belangrijk dat je voorbereid bent op hulp van buitenaf. Dat is lastiger dan je denkt. Het Civil Protection programma van de Europese Unie kan daar prima bij helpen.’
Twee kerncentrales België stilgelegd Twee Belgische kerncentrales, net over de grens, zijn stilgelegd vanwege problemen die bij onderhoudswerkzaamheden zijn geconstateerd. In het reactorvat van kernreactor Doel 3 zijn in juni haarscheurtjes geconstateerd. Volgens het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle (FANC) zijn er geen risico’s voor de omgeving. Eén van de reactoren bij de kernreactor in Tihange is stilgelegd vanwege een lek in een bassin voor de opslag van splijtstofstaven. Het lek zit aan de binnenkant van een dubbele wand, waardoor het radioactief besmette water dat weglekt wordt opgevangen in de installatie zelf.
19
20
grip uitgelicht
SDU UITGEVERS
Een nieuw soort crisis. Zo kan de GRIP3 in Haren op 21 september wel genoemd worden. Door verspreiding van de uitnodiging via social media is nauwelijks in te schatten hoeveel mensen naar het dorp komen. Daarbij werkte de traditionele aanpak van crisiscommunicatie niet goed. Er rijzen vraagtekens over de juiste inzet, de rol van de media en over crisiscommunicatie.
Vraagtekens na Face
GRIP4 OKTOBER 2012
grip uitgelicht
Regionale korpschef Oscar Dros drong na de rellen bij iedereen aan op zelfreflectie. Ook binnen de media en politieorganisatie. (fotografie: Jos Schuurman)
bookrellen in Haren
21
22
GRIp uitgelicht
‘Wat niet geleerd wordt, herhaalt zich’
Door Ellen Schat
A
nderhalve week lang zoemde het ‘feestje’ van het Harense meisje al rond op Facebook, en ook in de traditionele media. Donderdags was een voorbereidende GRIP3 ingesteld, vrijdagochtend was het daadwerkelijk GRIP3. Vijfhonderd politiemensen werden die avond en nacht uiteindelijk ingezet, toen het feestje in rellen omsloeg. Een ongekend groot aantal voor het noorden van het land. Met alle scenario’s werd rekening gehouden, zo vertelde korpschef van de regionale politie Oscar Dros in een persconferentie een dag later. Burgemeester Rob Bats noemde onder meer dat zijn oproepen niet te komen waren genegeerd en sprak over ‘tuig dat had huisgehouden.’ Over de inzet zelf wil de politie en de gemeente Haren een week later niets kwijt. Dat heeft vooral met de evaluatie te maken die op verzoek van de driehoek is ingesteld (zie kader). De politie richt zich volledig op het opsporingsonderzoek en last verder een radiostilte in, zo laat een woordvoerder van de regionale politie in Groningen weten. Het incident in Haren is ongewoon in meerdere opzichten. Nieuwe elementen zijn aan te wijzen. ‘Opvallend is dat de social media al vóór de crisis een grote rol speelden’, vertelt zelfstandig specialist crisis- en nazorgcommunicatie Ina Strating. ‘Tijdens Moerdijk werd de overheid overvallen door een buzz (‘dat waarover gesproken wordt’, red.) op social media, maar nu speelde dat al vóór het incident.’ Het valt Strating
SDU UITGEVERS
Grootse inzet CCT Het crisiscommunicatieteam (CCT) van de politie is tijdens de rellen in Haren ingezet. Dit team van communicatieprofessionals bestaat sinds dit voorjaar. ‘Het is de eerste keer dat we gedurende zeven dagen met volledige teams zijn ingezet’, aldus hoofd van de projectorganisatie Dick van Gooswilligen, in het dagelijks leven directeur Communicatie van de politie Hollands Midden. Het CCT hielp mee met alle vormen van crisiscommunicatie, zoals het opstellen van persberichten en het strategisch adviseren van de besluitvormers. Ook het maken van omgevingsanalyses was een belangrijk onderdeel. ‘Dat is een uitgebreid proces dat je er niet zomaar even bij kunt doen als regio. Het gaat dan om het maken van analyses van de sentimenten, op straat en de sociale media. We hebben er dertig gemaakt tijdens onze inzet in Haren.’ Het team loopt volgens hem vooruit op de Nationale Politie die op 1 januari van start gaat. Het landelijke team kan bij rampen of crises op verzoek van de regio integreren in de regionale communicatie-eenheid van de politie. Het team werkte eerder op kleinere schaal mee bij incidenten als de aanslag op het gemeentehuis in Waalre, het vanwege het slechte weer afgelaste openluchtconcert Concert by the Sea in Zeeland en de drie doden in Kekerdom. Het team wordt uitgebreid getraind en geoefend. Ook wordt iedere inzet geëvalueerd Volgens Van Gooswilligen heeft het CCT grote meerwaarde. ‘Een groot incident als in Haren trekt een enorme wissel op de communicatieafdeling. Ik heb dat zelf ook gemerkt na de schietpartij in Alphen aan den Rijn, in de regio waar ik directeur Communicatie ben. Je weet dat het dan heel fijn is om extra handen en hersenen te hebben. Toen kwam ik ook op het idee voor het crisiscommunicatieteam. Wat ook meespeelt is dat je zelf vaak emotioneel betrokken bent. Een team van buitenaf kijkt er met frisse blik en met iets meer afstand naar.’ Een multidisciplinair landelijk crisiscommunicatieteam is ook in de maak. Het nationaal crisiscentrum en het Veiligheidsberaad zijn hierover in overleg. De expertise van de politie wordt hierin meegenomen.
grip uitgelicht
GRIP4 OKTOBER 2012
en politie in de nafase is dat er snel een feitenrelaas is na het incident. Of je dat nu wel of niet openbaar maakt. Onwaarheden in de media kun je daarmee makkelijker voorkomen, en ook sneller tegenspreken.’ Volgens Strating is duidelijk te zien dat andere gemeenten geleerd hebben van Haren. In meerdere gemeenten is de week na de Facebookrellen een project-X feestje gekeerd. ‘Wat niet geleerd wordt, herhaalt zich, is één van mijn motto’s. Het herhaalde zich niet, dus er is snel geleerd.’
Ervaringen buitenland
De traditionele aanpak in crisiscommunicatie werkte niet. De burgemeester liet weten dat er geen feestje in Haren was, maar dit lokte mogelijk juist relschoppers. (fotografie: Martin Nuver)
op dat de samenleving zich betrokken voelt bij het gebeuren in Haren. ‘Dat is vooral op internet goed te volgen.’ Ze wil vooral geen beschuldigende vinger wijzen. De nadruk op de schuldvraag na rampen die in Nederland heerst, vooral in de media, vindt ze buitensporig. ‘Barbertje moet hangen, dat is zo gemakkelijk. Ik vind dat sommige media daarin een kwalijke rol hebben. Brandpunt en Eén vandaag zonden tendentieuze boodschappen de wereld in. Mooi vind ik hoe regionale korpschef Dros iedereen aandrong op zelfreflectie, ook voor de media en de politieorganisatie zelf. Daar gaat het om.’
Crisiscommunicatie Een ander opvallend element is dat de traditionele crisiscommunicatie niet goed werkte. ‘De moderne crisis werd bestreden met communicatie op de traditionele wijze’, stelt Strating. ‘Je moet je als overheid en operationele diensten dáár begeven waar je ‘doelgroep’ is. Fish where the fish are. Ik vind dus dat je als overheid ook actiever op social media gaan begeven. Daarbij kan het averechts werken als de burgemeester zegt dat er geen feestje is. Het is een uiting op basis van gezag, maar dat kan juist mensen aantrekken die dat gezag willen bevechten. Het is een traditionele aanpak en die werkte hier niet.’ Crisiscommunicatie is verder volgens Strating geen toverstokje. ‘De communicatie over de crisis zelf, en ook in de nafase, hangt samen met de operationele voorbereiding en inzet van de hulpdiensten. In dit geval de politie. Communicatie staat dus niet als een toverstokje op zichzelf, maar vindt plaats in samenhang. Een belangrijk punt voor gemeenten
Een niet-georganiseerd feest dat zich via social media verspreidt, is voor Nederland betrekkelijk nieuw. In het buitenland zijn al meerdere keren feesten uit de hand gelopen. ‘Ervaringen uit het buitenland hadden wellicht een andere risico-inschatting doen opleveren’, denkt hoogleraar Openbare Orde en Veiligheid van de Universiteit Groningen Jan Brouwer. Brouwer doet onderzoek naar de juridische maatregelen op het gebied van openbare orde en veiligheid. Gekeken wordt naar veiligheid en openbare orde in relatie tot maatregelen als noodverordening en samenscholingsverboden. ‘In Duitsland en Frankrijk zijn een aantal veldslagen geweest, en inmiddels zijn maatregelen genomen die meestal werken. In Frankrijk wordt nu een kleine plaats afgesloten en drooggelegd. Want alcohol heeft heel nare gevolgen. In een grote stad wordt het feest wel toegestaan, maar mag er geen alcohol de gekozen stad in mee worden genomen.’ Wat dat betreft is de kleine plaats Haren volgens Brouwer heel wat anders dan het pal naastgelegen Groningen. ‘In Groningen zou de massa zich verspreiden over een binnenstad met een grote opnamecapaciteit. Die heeft een dorp als Haren niet. Ik had de indruk dat ook meespeelde dat de ‘haves-not’ van onze samenleving zich hier kwamen melden. Juist omdat Haren een welvarende gemeente is.’ Brouwer dacht die hele week dat het allemaal wel mee zou vallen, maar die vrijdag kreeg hij een naar gevoel en zette hij op zijn blog dat Haren beter hermetisch afgesloten zou kunnen worden. Een draaiboek voor dergelijke Facebookfeestjes voor gemeenten zou volgens hem een goed idee zijn. ‘Belangrijkste les is dat de risico’s van dit soort evenementen die via social media ontstaan, meer risico met zich mee brengen dan is ingeschat.’
Evaluatie voor inzicht in nieuw fenomeen ‘Vanuit verschillende zijden is behoefte aan een grondige, deskundige en onafhankelijke evaluatie’, stelt de politie na de rellen. In opdracht van de burgemeester, hoofdofficier en korpschef is daarom een evaluatieonderzoek ingesteld. ‘Deze behoefte leeft niet alleen bij de direct betrokken verantwoordelijken en uitvoerders, maar ook bij de lokale gemeenschap in Haren en anderen die met vergelijkbare situaties te maken krijgen.’ Oud-burgemeester van Amsterdam Job Cohen is voorzitter van de onafhankelijke commissie, waarin mensen met wetenschappelijke kennis en actuele praktijkervaring zitten. Het zijn onder andere hoogleraar Bestuurskunde aan de Universiteit van Tilburg Gabriël van den Brink, lector Openbare orde en Gevaarbeheersing aan de Politieacademie Otto Adang en hoogleraar Communicatiewetenschappen en Nieuwe media aan de Universiteit Twente Jan van Dijk. Het krijgen van meer inzicht in het nieuwe fenomeen is een van de doelen van het onderzoek. Ook het leren van lessen voor de toekomst en het afleggen van verantwoording als overheid zijn doelen.
23
24
ACHTERGROND
SDU UITGEVERS
Invulling geven aan reglement heeft voorrang nodig In artikel 50 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 staat dat weggebruikers voorrang moeten verlenen aan voorrangsvoertuigen. Hoe ze dat precies moeten doen, is onduidelijk. Na jaren is er eindelijk aandacht voor dit onderwerp. Het NIFV doet onderzoek naar het gedrag van weggebruikers wanneer een voorrangsvoertuig nadert. Het doel is meer eenheid en duidelijkheid.
Door Jolanda Haven
‘E
r zijn geen duidelijke regels hoe weggebruikers zich moeten gedragen wanneer zij een voorrangsvoertuig tegenkomen. Maar ook voor chauffeurs van voorrangsvoertuigen zijn er verschillen in de rijopleiding en de richtlijnen ten aanzien van het rijden met zwaailicht en sirene. Dat maakt de situatie op de weg voor zowel voorrangsvoertuigen als burgers onvoorspelbaar’, vertelt Karin Groenewegen, onderzoeker van het NIFV. In opdracht van het ministerie van Veiligheid en Justitie heeft de Landelijk Faciliteit Rampenbestrijding (LFR) het NIFV opdracht gegeven onderzoek te doen naar het gedrag van weggebruikers tijdens nadering van een voorrangsvoertuig. Vorig jaar heeft het NIFV een verkennend onderzoek gedaan. Dat bestond uit een literatuurstudie en een enquête onder chauffeurs van voorrangsvoertuigen. Er kwamen maar liefst tweeduizend reacties op de enquête. 60% van de respondenten zegt te maken hebben gehad met een bijna-ongeval wanneer zij met optische en geluidssignalen reden. Weggebruikers scoorden gemiddeld een 5,9 voor hun gedrag op de weg. Dit is volgens Groenewegen niet zo verwonderlijk. ‘De les- en leerstof van de rijopleiding is te summier.’ Op basis van het verkennende onderzoek heeft zij in samenwerking met de betrokken partijen tien gedragsadviezen opgesteld. Niet alleen ten aanzien van weggebruikers is
nog een slag te slaan. Ook tussen de disciplines, brandweer, politie en ambulance is geen eenheid in opleiding. En zelfs binnen de hulpdiensten bestaan verschillen, zo blijkt uit het onderzoek. In de ene regio wordt op de openbare weg geoefend, andere opleidingscentra oefenen op een circuit of in een rijsimulator. ‘Er is discussie over wat de beste optie is’, zo vervolgt Groenewegen. ‘Ook wordt bij de ene opleiding geleerd assertief te rijden, terwijl een ander oefencentrum zegt dat je terughoudend moet rijden. Dat maakt de voorspelbaarheid voor burgers ook lastiger. Ze weten niet wat ze kunnen verwachten.’
Eenduidige regels Op dit moment voert het NIFV een onderzoek uit, dat een vervolg is op het verkennend onderzoek. Doel van het vervolgonderzoek is om te onderzoeken hoe de interactie tussen de weggebruiker en de bestuurder van het voorrangsvoertuig verbeterd kan worden en om de opgestelde gedragsadviezen voor weggebruikers te valideren. Senior docent verkeer Ab Schaaphok van de Academie voor Ambulancezorg is als adviseur betrokken bij zowel het verkennend onderzoek als het vervolgonderzoek. Hij zit 22 jaar in het vak en verwondert zich al die tijd dat er geen eenduidige regels zijn voor weggebruikers hoe ze moeten handelen wanneer een voorrangsvoertuig nadert. ‘Chauffeurs van voorrangvoertuigen krijgen een intensieve opleiding, waarom de burger dan niet?’ Het is volgens Schaaphok van belang dat er
vanuit de overheid regelgeving komt. ‘Het moeten geen vrijblijvende adviezen worden.’ De landelijke initiële chauffeursopleiding is voor alle ambulanceregio’s volgens Schaaphok gelijk. ‘Er zijn wel wat regionale verschillen, maar de theorie en praktijklessen zijn in veel regio’s hetzelfde. De chauffeurs oefenen zowel op een oefencentrum als op de openbare weg. Op gesloten terrein kun je trainen op voertuigbeheersing, waarbij het bewustwordingsproces van belang is. Op de openbare weg gaat het om verkeersinzicht. Chauffeurs wordt geleerd dat drie elementen uitgangspunt zijn: mens, weg en voertuig. Drie pilaren die als het ware een gebouw ondersteunen. Valt één pilaar weg, dan stort het gebouw in. Op basis van kennis en inzicht moet je de regels toepassen zodat het gebouw overeind blijft.’
Assertief rijden Net als andere chauffeurs van voorrangsvoertuigen moet ook een ambulancechauffeur altijd veilig rijden. Ambulancechauffeurs nemen onder verschillende omstandigheden deel aan het verkeer. Met of zonder patiënt, besteld vervoer, ritten die niet direct urgent zijn, maar wel binnen dertig minuten afgerond moeten zijn (de zogenaamde A2-ritten) bijvoorbeeld. In het geval van spoedritten (A1-ritten) passen chauffeurs volgens Schaaphok assertief rijgedrag toe. ‘Maar dan hangt het er ook weer vanaf of er een patiënt in ambulance ligt of niet. In dit laatste geval wordt er dominanter gereden. Laten zien wat zijn bedoeling is, is een
ACHTERGROND
GRIP4 OKTOBER 2012
Automobilisten schieten aan de kant zodra een ambulance nadert. Weggebruikers weten echter niet altijd hoe ze moeten handelen zodra een voorrangsvoertuig nadert. Gedragsadviezen kunnen uitkomst bieden. (fotografie: Jeffrey Koper)
voorwaarde. De chauffeurs zijn getraind om snelle beslissingen te nemen, wat voor de weggebruiker als een verrassing kan worden ervaren.’ Met het vervolgonderzoek wil het NIFV ook de voorspelbaarheid van voorrangsvoertuigen vergroten, door te proberen het gedrag binnen en tussen de hulpverleningsdiensten meer te uniformeren. Er zijn inmiddels twee discussiebijeenkomsten geweest met de betrokken disciplines hoe zij tegen rijden met vrijstelling aan kijken. Schaaphok: ‘We moeten eerst duidelijk krijgen waar precies de verschillen zitten. Het is logisch dat er verschillen zijn, want een brandweervoertuig is groter en lastiger te manoeuvreren in het verkeer dan een politie- of ambulancemotor. Maar het gaat met name over rijgedrag. Er zijn diverse termen zoals offensief en defensief rijden. Het blijkt lastig te zijn om een exacte invulling te gegeven aan deze termen. Het zijn termen die voor veel interpretaties vatbaar zijn. Iedere situatie is anders, maar kijkend naar dezelfde casus is de benadering in mijn ogen overwegend gelijk.’ In het kader van het vervolgonderzoek wordt een enquête gehouden onder weggebruikers via de ANWB. En het NIFV zal aansluitend een praktijktest doen met een rijsimulator. Minimaal 140 weggebruikers worden uitgedaagd deel te nemen. Alle disciplines zijn betrokken bij het invullen van de scenario’s van de prak-
tijktest. Om verkeersveiligheid ten aanzien van confrontaties met voorrangsvoertuigen te bevorderen is het volgens Schaaphok van belang dat ook andere verkeersinstituten en -projecten als Veilig Verkeer Nederland en Van A naar Beter aansluiten. ‘Zij kunnen een belangrijke rol spelen. Maar veilig deelnemen aan het verkeer is een levenslange ervaring. Bewustwording moet eigenlijk al op de lagere school beginnen.’
Verantwoordelijkheid Hoofd Rijopleiding Ronnie Schaapman bij Brandweer Opleiding Centrum AmsterdamAmstelland Schiphol (BOCAS) is ook blij dat er actie wordt ondernomen. ‘De verantwoordelijkheid die een brandweerchauffeur heeft, weegt niet op tegen hetgeen hem op dit moment wordt geleerd’, zo begint Schaapman. ‘Binnen de brandweer wordt op dit moment steeds meer de nadruk gelegd op vakbekwaamheid, maar dat geldt nog niet voor chauffeurs. Ook voor deze functie is het goed om na het behalen van het diploma continu bijgeschoold te worden.’ Mensen die zeggen dat burgers niet goed kunnen rijden, zeggen volgens Schaapman indirect ook dat brandweerchauffeurs niet goed kunnen rijden. ‘Dat zijn in principe ook burgers die achter het stuur zitten. Een vrijwillige brandweerchauffeur die overdag zijn eigen zaak runt en ’s
avonds uitrukt voor een brand, heeft ook geen enorme ervaring op de weg. Er valt dus zowel bij burgers als chauffeurs genoeg winst te halen.’ Bij BOCAS is het uitgangspunt ‘offensief tolerant’ rijden. Dat wil zeggen dat chauffeurs wordt geleerd dwingend, maar sociaal te rijden. ‘Probeer het naar je eigen hand te zetten, maar belangrijk is om niets te forceren’, aldus het hoofd van de rijopleiding. ‘Ook gaat het niet altijd om snelheid. Als je tempo kunt maken is dat prima, maar als de situatie zich daar niet voor leent, is snelheid niet het belangrijkste.’ Oefenen op een openbare weg is volgens Schaapman ook van belang. Of liever gezegd: een must. Binnen de branche wordt hier overigens verschillend over gedacht. ‘Op gesloten terrein kun je leren hoe te remmen en slippen, maar de confrontatie ga je aan op de openbare weg. Het is een kwestie van ervaring opdoen, een gedragstraining, dat leer je niet in een week. Als burgers weten wat er van ze wordt verwacht, kun je anticiperen op hun gedrag. En je moet ze een kans geven om te kunnen reageren. Het is tweeledig. Beide partijen moeten weten wat ze van elkaar kunnen verwachten.’ Tijdens een congres dat het NIFV op 18 december organiseert, worden de onderzoeksresultaten gepresenteerd.
25
ESSAY
GRIP4 APRIL 2012
De handhaver hoeft niet populair te zijn Door Ben Ale
Tijdens de zomer waren er twee affaires die de aandacht trokken. De tijdelijke sluiting van Odfjell en de ontruiming van flats in Utrecht, waar asbest was vrijgekomen. Veel minder de aandacht trok een explosie in een raffinaderij in Venezuela, waarbij 48 doden vielen. Dit soort affaires geven steeds aanleiding tot een discussie over de vraag hoe het met toezicht, handhaving en inspectie verder moet.
27
28
ESSAY
I
n het Besluit veiligheidsregio’s is een aantal bevolkingszorgtaken te vinden, maar over de aard en de omvang van (de organisatie van) de bevolkingszorg worden geen wettelijke eisen gesteld: het is – en dat is nooit anders geweest – aan de gemeenten en aan de veiligheidsregio’s als verlengd lokaal bestuur, om daar zelf invulling aan te geven. Sinds eind jaren tachtig van de vorige eeuw werken gemeenten hard, onder andere op basis van allerhande informele richtlijnen, om de organisatie van de bevolkingszorg goed vorm te geven. Na de explosie in Enschede zijn er allerlei acties geweest om de inspecties te verbeteren met klinkende namen als BeterZo, Landelijke Aanpak Toezicht (LAT), Nieuwe inspectie methodiek (NIM), Systeemtoezicht en Risicogericht inspecteren. Maar steeds bleken het mooie woorden om een nieuwe bezuiniging te realiseren. Dit heeft ertoe geleid dat het toezicht met steeds minder personeel, minder deskundigheid, minder tijd en minder geld moest worden uitgeoefend. Daardoor kunnen de inspecties veelal niet veel meer dan de papieren controleren en afvinken of ‘alles er in staat’. Voor het controleren of wat op papier staat er ook werkelijk staat is noch tijd noch deskundigheid. Voor de inspectie van de BRZO-bedrijven is nog maar zo weinig tijd dat elk jaar een kwart van de bedrijven helemaal niet wordt gecontroleerd en bij de rest maar een vijfde van het bedrijf gecontroleerd wordt. Een bedrijf wordt dus maar een keer in de vijf jaar helemaal gecontroleerd. En dat ondanks de Seveso-Richtlijn die bepaalt dat elk bedrijf elk jaar gecontroleerd moet worden en alleen per bedrijf tot een verlaging van de frequentie kan worden besloten, als dat gemotiveerd kan worden.
SDU UITGEVERS
weer niet mis. Nog afgezien van de bijna catastrofale grootte van de mogelijke schade, gaat dat voorbij aan een paar principes. Bedrijven worden verondersteld zich zodanig te gedragen dat ze geen schade aanrichten aan mensen, het milieu en geen overmatige materiële schade aanrichten. En als er aanwijzingen zouden zijn dat ze dat vanzelf zouden doen, dan waren er geen regels nodig en geen toezicht ook. De praktijk is anders. Soms is dat omdat bedrijven er geen verstand van hebben. In 1810 was het nodig te bepalen dat gevaarlijke chemicaliën en andere gevaarlijke activiteiten niet zomaar inde stad uitgevoerd mochten worden. Daar was dan wel het per ongeluk opblazen van de binnenstad van Leiden voor nodig geweest. De stoomwet is ook een goed voorbeeld. Kennelijk kon de veiligheid van stoommachines niet aan de bedrijven worden overgelaten. Sinds 1810 zijn de genoemde principes uitgewerkt in een uitgebreid regelsysteem, dat ertoe moet leiden dat de schade binnen de perken blijft zonder dat de bedrijven onnodig op kosten worden gejaagd. Niettemin gebeuren er elk jaar drie of vier ongevallen die zo ernstig zijn dat Nederland die aan Europa moet melden. Zonder uitzondering waren die ongelukken niet gebeurd als men zich aan de regels had gehouden. En dan ook nog niet een of andere obscure regel, maar meer het type flagrant, zoals het ontbreken van overvulbeveiligingen. Volgens een recent onderzoek houdt 60 procent van de zogenaamde BRZO-bedrijven – dat zijn de gevaarlijkste chemiebedrijven – zich niet aan dit soort regels.
Als er affaires zijn volgt de roep om meer en beter toezicht. Zeker omdat uit het CMI arrest blijkt dat de overheid aansprakelijk gesteld kan worden voor de schade als zij haar toezichtstaak niet goed uitvoert. Bij CMI ging het om 40 miljoen, bij Chemie-Pack om 80 miljoen. De schade in Enschede was 500 miljoen, maar dat is iedereen buiten Enschede al bijna weer vergeten. En dat zijn nog kleine bedragen. Olie gaat tegenwoordig voor 50 cent per liter. Een tank van 100.000m3 is dus 50 miljoen waard. Bij Odfjell staan er zo’n 280. Als zo’n bedrijf afbrandt, is de schade dus een miljard of 15. Dat is het soort van bedragen dat de regering probeert te bezuinigen.
Regels hebben overigens naast de veiligheidsdoelstelling ook een economische doelstelling, namelijk het beroemde ‘level playing field’. Dat wil zeggen dat met de regels en dat geldt zeker voor de EU-regels mede wordt beoogd dat iemand die het met de veiligheid van zijn werknemers, de omgeving of de spullen van een ander niet zo nauw neemt, daarvan geen concurrentievoordeel heeft, waardoor er een race naar de bodem ontstaat omdat de meer ethisch ingestelde bedrijven de concurrentie niet kunnen volhouden. De recent door minister Kamp verguisde regels voor kapperszaken, waarin naast regels voor het gebruik van allerlei chemicaliën ook staat dat de kapsters antislipschoenen moeten dragen, is er niet gekomen op initiatief van de EU, maar op initiatief van de werkgevers in de kappersbranche. Regels zijn er dus ook om de concurrentiepositie te beschermen.
De roep om meer toezicht wordt ook onmiddellijk gevolgd door de roep om minder toezicht. Toezicht kost ook geld en zo vaak gaat het nu ook
In de ‘kaderstellende visie op toezicht’ worden zes eisen gesteld, waaraan toezicht moet voldoen: selectiviteit, slagvaardigheid, samenwer-
ESSAY
GRIP4 OKTOBER 2012
king, onafhankelijkheid, transparantie, professionaliteit. In een brief aan de Tweede Kamer1 voegt de minister daaraan toe dat de doelstelling is om de toezichtslast met 25 procent te verminderen en niet meer dan twee inspecties per jaar per bedrijf uit te voeren. Dat laatste is snel geregeld. Bij het gemiddelde bedrijf komt de inspectie SZW eens in 46 jaar kijken. Bij het gemiddelde horecabedrijf komt de Voedsel en Waren Autoriteit eens in de drie jaar. In Rijnmond is het aantal inspecties met 30 procent afgenomen. En voor de inspecties van de BRZO-bedrijven is zo weinig tijd dat men aan het verplichte jaarlijkse rondje niet eens toekomt. Dus de doelstellingen van de minister zijn bereikt. Dat wil zeggen: het is een stuk goedkoper geworden. Slagvaardig is het niet. het duurt jaren en soms dertig jaar voordat er actie wordt ondernomen. Er wordt wel samengewerkt. De inspecties van brandweer, bevoegd gezag en SZW komen nu samen. Dat een of twee van die diensten, door tijdgebrek, dan vaak niet meekomen blijkt pas bij nader onderzoek. De professionaliteit heeft sterk aan kwaliteit ingeboet, als je dat afmeet aan wat men dan over het hoofd blijkt te hebben gezien. Transparant is het voor de burger meestal pas na een WOBverzoek. Het is wel goedkoper geworden. Is inspectie dan duur? Dat valt gegeven de schadebedragen wel mee. Helaas kan nooit worden aangetoond hoeveel schade is voorkomen. Voorkomen schade bestaat immers niet. Maar als er per jaar maar één brand wordt voorkomen van de schaal van Chemie-Pack, dan zijn alle kosten van de inspecties er al dik uit. In de eindrapportage over de implementatie van KVoT uit 2007 toont het kabinet zich tevreden. Alle doelstellingen zijn bereikt. De brand bij Chemie-Pack en de sluiting van Odfjell volgden daarna. In toezichtland is de discussie dus weer opgelaaid. Misschien is het in die discussie handig om nog even terug te gaan naar de vraag waar dat toezicht ook weer voor was. Wetten en regels zijn er niet voor de bedrijven. In de chemie zijn ze er om de werknemers en de omwonenden tegen de fabriek te beschermen. In de financiële sector zijn ze er om de burger te beschermen tegen al te inhalige bankiers. In het verkeer zijn ze er om de burger te beschermen tegen al te onoplettende hardrijders. Voor de maatschappij is handhaving dus vooral eigenbelang. En hier zit dan ook meteen het probleem.
Handhaving is een collectief belang maar voor de geïnspecteerde is het lastig. Bonnen voor te hard rijden, een boekhouding bijhouden, een veiligheidsmanagementsysteem moeten opschrijven, de wanddikte van tanks moeten meten, allemaal lastig voor degene die het moet doen. Die wil dan liever een inspectie-vakantie. Als de anderen dan maar wel geïnspecteerd worden. Affaires als Chemie-Pack en Odfjell laten zien dat al te afstandelijke controle vragen is om moeilijkheden. Dat wisten we eigenlijk al uit de financiële wereld. Onlangs nog bleek dat bij de overname van Douwe Egberts. De boeken zagen er prima uit maar er waren toch ettelijk miljoenen kwijt. En toen DCMR echt bij Odfjell ging kijken moest het bedrijf meteen dicht. Papier is geduldig en daarom is met enige regelmaat, met verstand en onaangekondigd ter plaatse kijken of het klopt dus buitengewoon verstandig. Misschien moeten we ook nog eens over de strafmaat nadenken. Boetes in de orde van 10.000 euro zijn gegeven de bedragen waar het verder over gaat ‘peanuts’. En managers kunnen zich er vrij gemakkelijk achter verschuilen dat ze het ook niet precies hebben geweten en dat ze het zo niet bedoeld hebben. Dat laatste moet misschien maar anders worden geregeld. Iedere Nederlander hoort de wet te kennen. Dus misschien moet iedere manager maar weten wat er in zijn bedrijf aan de hand is; qualitate qua. Wie een ongeluk laat gebeuren waarbij mensen worden gewond of gedood komt bij de stafrechter. Vooralsnog krijgt de handhaver bijna altijd de schuld. Zit hij er te veel bovenop dan krijgt hij last met de geïnspecteerde, neemt hij afstand dan krijgt hij last met de burger. Het laatste vooral na een incident. En als er een tijd niets gebeurt vindt iedereen hem te duur. Populair zal de handhaver dus niet worden. Nodig is hij wel. Misschien moeten de handhavers daarover wat meer lawaai maken.
Ben Ale is hoogleraar Veiligheid en Rampenbestrijding aan de TU Delft.
Noten 1 Vergaderjaar 2006-2007 Kamerstuk 27831 nr. 21
29