Grensarbeiders Inleiding. Hoe staat het met onder andere de doelstelling van de Europese Unie met betrekking tot het garanderen van vrij verkeer van werknemers. De vraag is gerechtvaardigd hoeveel werknemers in de praktijk gebruik maken van dit recht. Dat valt eigenlijk reuze mee zoals onderstaand zal blijken. Derhalve dringt zich eens te meer de vraag op waarom de lidstaten zich vaak in een spagaat bewegen als het gaat om de gevolgen voor deze beperkte groep inzake sociale zekerheid en pensioenen. Uit bronnen van de SER en het CBS blijkt dat: • slechts 3% van de Europese beroepsbevolking niét-EU-burger is; • slechts 1,7% van de Europese beroepsbevolking in een ander land woont dan het eigen land.. Voor Nederland geldt: • het percentage werknemers dat afkomstig is uit een ander EU-land bedraagt 1,7%; • het percentage werknemers dat afkomstig is uit een niét-EU-land bedraagt 2,2%. De cijfers voor Nederland vertonen de afgelopen jaren een stijgende tendens. Van de in Nederland werkzame ‘buitenlanders’ vormen de Duitsers de grootste groep, gevolgd door de Britten en de Belgen. Een bijzondere groep binnen de mobiele beroepsbevolking vormen de zogenaamde grensarbeiders. Grensarbeiders, ook wel grenspendelaars genoemd, worden in Verordening 1408/71, titel 1, art. 1b als volgt omschreven: Iedere werknemer die werkzaam is op het grondgebied van een lidstaat en woont op het grondgebied van een andere lidstaat, waarheen hij in beginsel dagelijks of ten minste eenmaal per week terugkeert; de grensarbeider die door de onderneming waaraan hij normaal is verbonden, op het grondgebied van dezelfde of een andere lidstaat wordt gedetacheerd, behoudt echter gedurende een tijdvak van ten hoogste vier maanden de hoedanigheid van grensarbeider, ook al kan hij tijdens deze detachering niet dagelijks of niet ten minste eenmaal per week terugkeren naar zijn woonplaats. Onder grensarbeiders verstaan we in dus mensen die vanuit hun woonland in een buurland gaan werken. Na hun pensionering of bij werkloosheid en arbeidsongeschiktheid krijgen zij vaak te maken met allerlei complicaties rondom de door hun opgebouwde rechten. Uit de nota inzake grensarbeid van het FNV (februari 2004): Grensarbeiders verkeren qua inkomen en arbeidsvoorwaarden meestal in een minder riante positie dan de werknemers van (multinationale) bedrijven, die met behoud van hun Nederlandse rechten gedetacheerd worden in een andere Lidstaat. De positie van een grensarbeider is ook gecompliceerder dan die van de migrerende werknemer, die in een andere lidstaat gaat wonen én werken. De grensarbeider wordt immers elke dag geconfronteerd met de slagbomen van de grensovergang tussen de vaak zeer verschillende stelsels van twee buurlanden. Wanneer een grensarbeider met pensioen gaat of anderszins postactief wordt, blijken deze slagbomen zelfs een ijzeren gordijn te worden.
1/14
Zij onderscheiden zich van mensen die op enig moment in een ander land gaan wonen: in dat geval spreken wij over migrerende werknemers, óf, over verhuizers. Het onderscheid bestaat eruit dat migrerende werknemers in het andere land gaan wonen én werken, terwijl verhuizers in hun oorspronkelijke woonland blijven werken, maar in het andere land gaan wonen. Zo kunnen we bijvoorbeeld onderscheiden: • Nederlandse families die naar Duitsland verhuizen en in Nederland blijven werken, de zogenaamde Nederduitsers; • Nederlandse families die naar België verhuizen en in Nederland blijven werken, de zogenaamde Nederbelgen. Echte grensarbeiders worden ook wel typische grensarbeiders genoemd, de migrerende werknemers en verhuizers worden ook wel atypische grensarbeiders genoemd. Om te voorkomen dat grensarbeiders en migrerende werknemers geconfronteerd worden met dubbele belastingheffing, sociale verzekeringshiaten, exportverboden, verlies aan opgebouwde sociale zekerheidsrechten, niet erkenning van wachttijden, conflicten over de uitbetaling van kinderbijslag en soortgelijke problemen, gelden er bilaterale belastingverdragen respectievelijk Europese coördinatieverordeningen, vastgesteld door de EU. Vanuit het perspectief van dit artikel onderscheiden we de volgende grensarbeiders: • Nederlanders die in België werken en in Nederland wonen; • Belgen die in Nederland werken en in België wonen; • Nederlanders die in Duitsland werken en in Nederland wonen; • Duitsers die in Nederland werken en in Duitsland wonen. Aan de hand van de bepalingen in de bilaterale verdragen en de Europese Verordeningen wordt hun positie met betrekking tot pensioenopbouw en sociale zekerheid toegelicht. Grensarbeid Nederland-België. In Nederland waren in 2003 19.780 Belgische en 12.955 Duitse ingezeten als grensarbeider werkzaam. Daarnaast waren er in België 5.755 grensarbeiders uit Nederland werkzaam. Sinds 1990 is grensarbeid in het algemeen toegenomen. Het aantal grensarbeiders uit België nam sinds 1990 toe met 29 procent. Deze cijfers zijn gebaseerd op het aantal geregistreerde Ziekenfonds verzekerden die in de statistieken opgenomen zijn: het werkelijke aantal zal dus ongetwijfeld hoger liggen. Grensarbeid van niet-ziekenfondsverzekerden is dus niet in de cijfers opgenomen. Hun aantal wordt geschat op 20% van het reguliere aantal. Daarnaast zijn er in 2002 zo’n 9.000 personen van Nederland naar België geëmigreerd: deze werknemers bleven meestal in Nederland werken en werden op die manier atypische grensarbeiders. De grensoverschrijdende arbeid vindt vooral plaats aan de Nederlands-Vlaamse grens hoewel ook de arbeidsmobiliteit van Wallonië naar Nederland de laatste jaren toegenomen is.
2/14
In onderstaande tabel is de ontwikkeling te zien van de grensarbeid Nederland-België sedert 1990 (Bron: CBS) Jaar 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003
Belgen die in Nederland werken 15.310 15.540 15.110 15.020 14.160 13.740 13.890 14.780 15.600 16.140 16.740 17.505 18.870 19.780
Nederlanders die in België werken 4.110 4.340 4.520 4.540 4.680 4.890 5.170 5.520 5.920 6.160 6.200 6.170 6.110 5.755
Met name in Brabant en Limburg werken veel mensen ‘over de grens’: in Limburg werken zo’n 6.500 Belgen en circa 2.100 Duitsers; zo’n 8.000 Limburgse pendelaars verdienen de kost in Duitsland waarvan het merendeel (zo’n 5.500 werknemers) emplooi gevonden heeft in de Zuidlimburgse grensstreek met Duitsland. Coördinatie belastingen en sociale zekerheid Nederland-België Van de Nederlandse overheidsinstellingen vervult het Bureau voor Belgische Zaken (BBZ) te Breda) een belangrijke een-loket-functie op het terrein van de wettelijke sociale zekerheid: België kent geen vergelijkbare instelling.De dienstverlening voor in België werkende grensarbeiders - onder andere de uitvoering van de compensatieregeling - is geconcentreerd bij de belastingdienst in Roosendaal. De Sociale Verzekeringsbank (SVB) regelt haar dienstverlening naar België als volgt: • de AOW/Anw-uitkering wordt uitbetaald door de vestiging in Utrecht; • de detacheringverklaringen worden verstrekt door de vestiging in Amstelveen; • de kinderbijslag wordt verzorgd door elke SVB-vestiging, in samenwerking met BBZ. De wettelijke sociale zekerheid wordt gecoördineerd door Verordening 1408/71. Deze schrijft zoals eerder genoemd voor dat de sociale wetgeving van het werkland van toepassing is. De coördinatie van de fiscale kwesties wordt geregeld in het op 5 juni 2001 in Luxemburg afgesloten nieuwe Verdrag tussen het Koninkrijk België en het Koninkrijk der Nederlanden tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen en ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen. Het verdrag is met ingang van 1 januari 2003 in werking getreden en heeft per die datum het oude verdrag uit 1970 vervangen. Het verdrag is van toepassing op personen die inwoner zijn van België en/of Nederland.
3/14
Aan de vervanging van het oude verdrag lagen onder andere de volgende zaken ten grondslag: • de Belastingherziening 2001; • de invoering van de fictief loonbepaling(en) in Wet LB 1964; • de pensioenproblematiek; • de grensarbeiderregeling. Voor alle duidelijkheid: een belastingverdrag tussen twee lidstaten bepaalt niet dát er belasting moet worden geheven maar uitsluitend wélke verdragspartner over wélke inkomensbestanddelen mág heffen. Als bijvoorbeeld het heffingsrecht over een inkomensbestanddeel aan België wordt toegewezen kan België alleen heffen als het Wetboek IB 1992 ook een heffingsgrondslag ter zake biedt! Onderstaand een aantal van de belangrijkste artikelen uit het nieuwe Verdrag die van belang zijn voor de pensioenproblematiek. Artikel 15 Verdrag N/B: grensarbeiders. De oude grensarbeiderregeling uit 1970 is met de invoering van het nieuwe verdrag komen te vervallen: in het oude verdrag was met betrekking tot grensarbeiders bepaald dat de belastingheffing altijd voorbehouden was aan het woonland. Als gevolg hiervan betaalde een grensarbeider in het werkland zijn sociale premies en in het woonland belasting. Deze dissociatie was voor de grensarbeider erg onvoordelig. Artikel 15, paragraaf 1 bepaalt dat de belastingheffing over inkomsten uit (niet-zelfstandige) arbeid toegewezen is aan het woonland, tenzij de dienstbetrekking in de andere staat wordt uitgeoefend. Derhalve geldt zowel voor de fiscaliteit als de sociale zekerheid het werklandbeginsel. Artikel 15, paragraaf 2 bepaalt dat de heffingsbevoegdheid (tóch) aan de wóónstaat is toegewezen als tegelijkertijd aan de volgende drie voorwaarden wordt voldaan: • de dienstbetrekking wordt niet langer dan 183-dagen in een tijdvak van 12 maanden uitgeoefend in het werkland; • de beloning wordt betaald door of namens een werkgever die géén inwoner is van het werkland; • de beloning komt niet ten laste van een vaste inrichting of een vast middelpunt van de werkgever in het werkland. Artikel 18 Verdrag N/B: pensioenartikel. In artikel 18 van het oude verdrag was opgenomen dat pensioenen en daarmee gelijk te stellen uitkeringen waaronder lijfrentes belast worden in het woonland. Dat leidde tot de situatie dat in geval van emigratie naar België, gevolgd door overdracht en afkoop van pensioenkapitaal het heffingsrecht niet meer toekwam aan Nederland. De België route, al dan niet in combinatie met de Antillen route: zie hiervoor ook hoofdstuk 8, de DGA. Met de invoering van Brede Herwaardering II in 1995 dacht Nederland dit lek te dichten. De praktijk bleek echter weerbarstiger: er ontspon zich een juridisch gevecht over de toepassing van óf het arbeid- óf het pensioenartikel (óf het restartikel) uit het verdrag in voorkomende gevallen waarin Nederland zich benadeeld voelde. In het nieuwe verdrag is voor gevallen waarover verschil van mening (en interpretatie) kon bestaan uitgebreid voorzien: ook voor wat betreft de overdracht van pensioenkapitaal van een Nederlandse naar een Belgische verzekeraar ná 1 januari 2003. In de toelichting op het verdrag is bepaald dat een dergelijke overdracht gelijkgesteld wordt met betaling van een
4/14
periodieke uitkering. In paragraaf 4 van het nieuwe pensioenartikel is bepaald dat na waardeoverdracht sprake blijft van ‘…een Nederlands pensioen…’. Voor de volgende periodieke uitkeringen is de heffing toegewezen aan het woonland: • lijfrenten; • sociale zekerheidsuitkeringen; • beroepspensioenregelingen; • (aanvullende, particuliere) pensioenregelingen; • VUT-uitkeringen Een uitzondering hierop geldt voor overheidspensioenen (zie verderop in dit artikel) en nietwettelijke pensioenen zoals de Fondsen voor de Bestaanszekerheid en de aanvullende brugpensioenen. Afkoopbaar blijft overigens de lage pensioenaanspraak conform art. 32, lid 5 PSW: de afkoop van pensioentermijnen na emigratie die op het moment van ingang lager zijn dan de (jaarlijks aan te passen) grens hiervoor. De heffing kan worden toegewezen aan het bronland als: • het werkland in de opbouwfase fiscaal gefaciliteerd heeft; én • de termijnen in het woonland niet worden belast tegen het gangbare tarief; óf • de termijnen in het woonland voor minder dan 90% aan heffing onderhevig zijn; én • het totale bruto bedrag van de termijnen waarover niét of voor minder dan 90% geheven wordt op jaarbasis méér bedraagt dan € 25.000,-. Het verdrag bepaalt overigens dat in plaats van het bronland óók het woonland mag heffen mits dubbele belasting voorkomen wordt. De heffing over afkoopsommen van pensioen en lijfrente is toegewezen aan het bronland: de afkoopsom telt niet mee voor de bepaling van het bovengenoemde bedrag ad € 25.000,-. Op 4 februari 2004 nog heeft het Belgische Arbitragehof (de Belgische Hoge Raad) uitspraak gedaan in een procedure over het pensioenartikel in het nieuwe verdrag tussen Nederland en België. Nederlandse bronheffing over (afkoopsommen van) pensioenen, lijfrenten etc. uitgekeerd aan inwoners van België, zoals hierboven genoemd, blijft volgens de Belgische hoogste rechtbank dus mogelijk. De belanghebbenden voerden aan dat zij onder het oude belastingverdrag uitsluitend in België belastbaar waren tegen een laag belastingtarief en dat zij ingevolge de bestreden nieuwe bepaling voortaan in Nederland aan een veel hogere belasting zullen worden onderworpen. Zij menen dat de nieuwe regeling het grondwettelijk beginsel van gelijkheid en van een aantal in het EG-verdrag gewaarborgde fundamentele rechten (onder meer vrij verkeer van werknemers en van dienstverleners) schendt. Het Arbitragehof verwierp de stelling van de belanghebbenden en oordeelde onder andere dat de bronheffing een adequaat middel is om een fiscaal evenwicht te bereiken inzake de fiscale facilitering in de opbouwfase van pensioenen en de belastingheffing in de uitkeringsfase. Daarnaast gaat het de zogenaamde “pensioenvlucht” tegen. Verder is er volgens het Arbitragehof geen sprake van schending van de door het EG-verdrag gewaarborgde fundamentele rechten.
5/14
Artikel 19 Verdrag N/B: overheidsfuncties. Voor personen in overheidsdienst wordt een uitzondering gemaakt: hun inkomsten (waaronder ook hun pensioenuitkeringen) worden belast in het zogenoemde bronland. Voor wat betreft pensioenen moet opgemerkt worden dat de woonstaat alléén kan heffen als de ontvanger van het pensioen daadwerkelijk én inwoner én onderdaan is van het woonland. Een bijzondere situatie doet zich voor als een Nederlandse werknemer overheidsdienaar wordt en gebruik maakt van zijn wettelijk recht op waardeoverdracht voor het in zijn vorig dienstverband opgebouwd pensioen. Naar de letter van het verdrag (artikel 19 paragraaf 2, aanvulling in artikel 23 Protocol I) bestaat zijn pensioen nu uit twéé delen: • een deel dat onder artikel 18 valt; • een deel dat onder artikel 19 valt. Artikel 26 Verdrag N/B: non-discriminatie. In de paragrafen 1 en 2 van dit artikel is vastgelegd dat onder gelijke omstandigheden de onderdanen van de ene staat in de andere staat niet aan zwaardere belastingheffing onderworpen zullen worden en in verhouding tot de inkomsten in het werkland en hun wereldinkomen recht hebben op dezelfde fiscale voordelen. Aan deze bepalingen is inhoud gegeven door art. 2.5 Wet IB 2001: het zogenaamde Keuzerecht. Dankzij het Keuzerecht is het voor inwoners van België mogelijk om in Nederland als binnenlands belastingplichtige behandeld te worden: hierdoor kunnen zij onder andere lijfrentepremies en hypotheekrente van hun in België gelegen eigen woning fiscaal aftrekken in Nederland. Soms kán de grensarbeider niet meer kiezen om als Nederlands binnenlands belastingplichtige behandeld te worden: • bij werkloosheid of arbeidsongeschiktheid; • bij pensionering; • als hij weer in België gaat werken. Op dat moment wordt de zogenaamde inhaalregeling toegepast en doet zich een vreemde situatie voor: Nederland belast te zijner tijd de bedrijfspensioenen op grond van het bronlandprincipe. Omdat in het dubbelbelastingverdrag echter is vastgelegd dat de heffingsbevoegd heid over pensioenen en uitkeringen aan de woonstaat toekomt, België dus, zal er sprake zijn van dubbele belastingheffing. 6.7. Artikel 27 Verdrag N/B: compensatieregelingen. Aan dit artikel liggen twee principes ten grondslag: • grensoverschrijdende arbeid mag fiscaal niet leiden tot een andere uitkomst dan niet grensoverschrijdende arbeid; • het afschaffen van de grensarbeiders regeling zoals die geregeld was in het oude verdrag: meer in het bijzonder de opvatting dat er geen negatieve effecten mogen optreden als gevolg van het afschaffen. De compensatieregeling bestaat uit: • de algemene compensatieregeling: art. 27, paragraaf 1; • de bijzondere compensatieregeling: art. 27, paragraaf 2 en 3. Er is zowel een Nederlandse als een Belgische compensatieregeling. De compensatieregelingen bemoeilijken de uitvoering in de praktijk van het nieuwe verdrag en zorgen bovendien voor bijkomende complicaties in relatie tot de Europese Verordeningen 1612/68 en 1408/71.
6/14
Algemene compensatieregeling. Deze geldt voor alle inwoners van Nederland die als grensarbeider in België te kwalificeren zijn. De regeling heeft tot doel de Nederlandse grensarbeider fiscaal gelijk te stellen met zijn in Nederland werkzame collega werknemer. De regeling werkt alleen in het voordeel van de werknemer. Op grond van de regeling wordt met inachtneming van de regels van de Wet IB 2001 een schaduwberekening gemaakt van het belastbaar inkomen uit werk en woning: vervolgens worden de verschuldigde belasting en premies volksverzekeringen berekend vanuit de fictie dat het inkomen in Nederland is verworven. Deze berekening wordt vervolgens vergeleken met de premie die verschuldigd is door de belastingplichtige die grensoverschrijdende arbeid in België verricht. Indien het verschuldigde bedrag uit hoofde van de schaduwberekening lager is dan de ‘normaal’ verschuldigde belasting en premies vindt compensatie plaats door de in België betaalde belasting en premies te beschouwen als (Nederlandse) loonheffing. Bijzondere compensatieregeling. Omdat met de invoering van het nieuwe verdrag de grensarbeiderregeling is komen te vervallen zou als gevolg van de hogere inkomstenbelasting in België de Nederlandse grensarbeider er op achteruit gaan. De regeling is van toepassing op werknemers die vóór 1 januari 2003 kwalificeerden als grensarbeider. Voor deze werknemers wordt eveneens een schaduwberekening gemaakt met inachtneming van de fictie dat de oude regeling voor grensarbeiders nog van toepassing is: blijkt na vergelijking van de schaduwberekening dat er sprake is van een nadeel dan vindt eerst op grond van de algemene compensatieregeling een correctie plaats. Blijkt er daarna nog altijd een negatief effect, dan wordt ook dit vervolgens gecompenseerd op grond van de bepalingen van de bijzondere compensatieregeling. De bijzondere compensatieregeling vervalt indien een grensarbeider vrijwillig van baan wisselt. Bij onvrijwillige werkloosheid behoudt de grensarbeider (van vóór 2003) de bijzondere compensatieregeling. Werkloosheid: de FVP regeling en grensarbeiders. Als een in België wonende grensarbeider (onvrijwillig) werkloos wordt heeft hij op grond van het woonlandbeginsel geen recht op een Nederlandse werkloosheidsuitkering. Wél is voortzetting van de pensioenopbouw via de FVP regeling mogelijk: een en ander op grond van het werklandbeginsel. Een in Nederland wonende grensarbeider die in België werkt en (onvrijwillig) werkloos wordt ontvangt weliswaar een werkloosheidsuitkering maar kan echter geen rechten ontlenen aan de FVP regeling, een en ander volgens een uitspraak in 2002 van de Arrondissementsrechtbank in Den Bosch. Motivatie: de Belgische (pensioen) verzekeraar die de betreffende pensioenregeling uitvoerde bood zijn diensten niet aan in Nederland. Op grond van het Arrest Engelbrecht (C-262/97) behouden de Nederlandse grensarbeiders wél hun aanspraak op het Wettelijk Rustpensioen (WRP) indien zij onvrijwillig werkloos worden. Het Wettelijk Rust Pensioen. Het Belgische pensioenstelsel (Wettelijk Rust Pensioen) is onderverdeeld in een stelsel voor: • loontrekkenden; • overheidspersoneel; • zelfstandigen.
7/14
In tegenstelling tot de Nederlandse situatie vindt er een loongerelateerde opbouw van ouderdomspensioen plaats. Het stelsel voor loontrekkenden, en alleen het ouderdomspensioen, wordt in deze paragraaf kort en op hoofdpunten behandeld. Als loontrekkende/werknemer worden onder andere beschouwd arbeiders en bedienden. De wettelijke pensioenleeftijd in België is voor mannen 65 jaar, voor vrouwen was dit 60 jaar maar deze wordt in de periode tot 1 januari 2009 opgetrokken naar eveneens 65 jaar: voor 2003 geldt een pensioenleeftijd van 63 jaar, voor 2006 een pensioenleeftijd van 64 jaar. Binnen het stelsel zijn verzekerd: • ouderdomspensioen: het Wettelijk Rustpensioen; • vervroegd pensioen; • Rustpensioen als uit de echt gescheiden echtgeno(o)t(e); • nabestaandenpensioen voor de periode ná pensionering; • nabestaandenpensioen tijdens de opbouwperiode. Het Wettelijk Rust Pensioen komt neer op zo’n 60% (ongehuwden) tot 75%(gehuwden) van het gemiddelde inkomen dat gedurende 45 jaar verdiend is, rekening houdend met de wettelijke maxima die van toepassing zijn. In de praktijk komen de ‘hogere’ inkomens echter veelal uit op zo’n 50 tot 55% van het gemiddeld inkomen. België kent evenals de nagenoeg álle lidstaten een minimum pensioen, de zogenaamde inkomens garantie voor ouderen (IGO). De factoren die de uiteindelijke hoogte van het Wettelijk Rust Pensioen bepalen zijn: • het gemiddelde inkomen gedurende de volledige carrière; • het maximum inkomensplafond waarover pensioen opgebouwd kan worden; • de gezinssamenstelling op de pensioendatum; • eventueel inkomen dat de pensioengerechtigde naast zijn/haar pensioenuitkering nog verwerft; • de eventuele inkomsten uit arbeid die zijn/haar partner nog geniet. Het Belgische systeem lijkt in vele opzichten op het Duitse systeem. Elk zogenoemd ‘burgerlijk tewerkstellingsjaar’ geeft recht op een jaarlijks pensioenbedrag dat als volgt wordt berekend: de jaarlijkse bezoldiging (werkelijke en/of forfaitaire en/of fictieve bezoldiging) x een indexeringscoëfficiënt x een welzijnscoëfficiënt (voor de jaren 1955 tot 1974) x de pensioenbreuk (1/45, 1/41, 1/30 etc..: niet te verwarren met wat wij in Nederland onder een pensioenbreuk verstaan; hier wordt bedoeld het aantal toekomstige dienstjaren) x 0,6 (voor een alleenstaande) of 0,75 (indien sprake is van een gezinssituatie). Vervroegde pensionering is onder voorwaarden mogelijk. AOW en Wettelijk Rust Pensioen; reparatiewetgeving. Waartoe reparatie van nationale wetgeving, zónder dat overleg gevoerd wordt met het buurland waar (veel) werknemers van de lidstaat waar de wetgeving aangepast wordt werken, kan leiden wordt met betrekking tot grensarbeiders het best geïllustreerd met de volgende twee arresten: • het arrest Engelbrecht; • het arrest Wessels-Bergervoet. De arresten vinden hun oorsprong in de volgende situaties. Gehuwde vrouwen in Nederland waren tot 1 januari 1980 niet verzekerd voor de AOW als hun man in het buitenland werkte; deze vrouwen werden voor elk niet-verzekerd jaar gekort 8/14
met twee procent. Mannen waren wel verzekerd voor de AOW als hun vrouw in het buitenland werkte; hun AOW werd niet gekort. Een Nederlander die vanuit België een Wettelijk Rust Pensioen ontvangt op basis van het zogenaamde gezinspensioen wordt geconfronteerd met de volgende situatie als zijn echtgeno(o)t(e) AOW gaat ontvangen: het gezinspensioen wordt omgezet in een alleenstaandenpensioen. Tegen beide situaties zijn procedures aangespannen bij het Europees Hof van Justitie, respectievelijk de Europese Raad voor de Rechten van de Mens (!). In december 2001 besliste de Sociale Verzekering Bank om de korting die tot op dat moment werd toegepast op de AOW van de vrouw te repareren. Het gaat hier dus nogmaals om de perioden tijdens het huwelijk waarin de man gewerkt heeft in het buitenland. In het arrest Wessels-Bergervoet tegen de Nederlandse staat besliste het Europees Hof voor de Rechten van de Mens namelijk dat de toegepaste korting op de AOW van de vrouw onterecht was. De heer Engelbrecht werd gekort op zijn Belgisch pensioen omdat zijn vrouw AOW ging ontvangen: reden voor de Rijksdienst Voor Pensioenen (RVP) om zijn zogenoemde gezinspensioen om te zetten in een alleenstaandenpensioen. Hij kreeg dus een láger pensioen omdat zijn vrouw (ook) AOW ging ontvangen. Dat ging heer Engelbrecht te ver en hij zocht zijn heil bij het Europees Hof van Justitie: die stelde hem in het gelijk en in februari 2002 paste de RVP haar beleid aan en werden en worden vele pensioenen herzien. Het arrest bepaalt dat de omzetting van een gezins- naar een alleenstaandenpensioen alleen nog maar kan als het totale gezinsinkomen uit pensioen stijgt op het moment dat de jongste van de beide partners 65 jaar wordt en AOW gaat ontvangen. In de praktijk worden echter vele verzoeken daartoe afgewezen omdat naar de mening van het RVP niet in strikte zin aan alle voorwaarden van het arrest Engelbrecht is/wordt voldaan. Voor een herziening van de eerdere beslissingen in identieke gevallen door het RVP moet aan de volgende voorwaarden voldaan worden: • het pensioen van de oudste echtgenoot is een WRP van de RVP/RSVZ; • het pensioen is ingegaan ná 31 december 1990; • het pensioen was een gezinspensioen; • het gezinspensioen werd samen met een AOW uitkering mét toeslag genoten; • het WRP werd omgezet naar een alleenstaandenpensioen op het moment dat de jongere echtgeno(o)t(e)/partner een eigen AOW kreeg; • beide echtgenoten/partners moeten nog in leven zijn. Eén van de voorwaarden om voor herziening van het Belgisch pensioen in aanmerking te komen is de volgende: op de dag dat de jongste partner 65 jaar wordt, en dus een zelfstandig recht op AOW krijgt, móet het totale pensioenbedrag gelijk aan of lager zijn dan het pensioenbedrag dat werd ontvangen toen de jongste partner nog géén 65 jaar was. Als nu de AOW van de jongste partner wordt verhoogd op een datum die ligt ná de omzettingsdatum van het Belgische rustpensioen, dan stijgt daardoor het totale pensioeninkomen, én, u raadt het al: volgens de Belgische pensioenwetgeving zal er dan in ieder geval een herberekening van het pensioen moeten plaatsvinden. Echter, een aanpassing naar beneden zal niet plaatsvinden als de AOW van de jongere partner hoger is dan de toeslag die de oudere partner ontving. Voorwaarde is dan wel dat deze verhoging uitsluitend te maken heeft met de reparatie aan Nederlandse zijde van nietverzekerde jaren van vrouwen van grensarbeiders.
9/14
Factor A en Wettelijk Rust Pensioen (B). Voor de berekening van de mogelijke lijfrenteaftrek moet rekening gehouden worden met de zogenaamde factor A, de pensioenaangroei. Daarbij blijft de opbouw van het recht op AOW buiten beschouwing. Een belastingplichtige die in België pensioen opbouwt (WRP) wordt ongelijk behandeld bij het vaststellen van zijn lijfrenteaftrek mogelijkheden want de AOW wordt niet meegenomen maar het WRP wél. Om deze ongelijkheid weg te nemen heeft de staatssecretaris met besluit CPP2003/2203M van 7 oktober 2003 de oplossing hiervoor geboden: de factor A mag worden verminderd met 1/50 deel van de bruto (zelfstandige) AOW van het betreffende jaar. De maatregel is met terugwerkende kracht tot 1 januari 2001 van toepassing. Grensarbeid Nederland-Duitsland. Het aantal grensarbeiders aan de Nederlands-Duitse grens is in de periode 1995 tot en met 2000 gestegen van ongeveer 1.350 tot bijna 8.000: dit cijfer is gebaseerd op het aantal geregistreerde Ziekenfonds verzekerden, het werkelijke aantal zal dus ongetwijfeld hoger liggen. Tót 2000 was er vooral sprake van Nederlandse werknemers die gingen werken in Duitsland. Daarna is er een omlag opgetreden: in 2002 werkten ongeveer 9.500 Duitse werknemers in Nederland en zo’n 14.000 Nederlandse werknemers in Duitsland. Coördinatie belastingen en sociale zekerheid Nederland-Duitsland. Van de Nederlandse overheidsinstellingen vervult het Bureau voor Duitse Zaken (BDZ) te Nijmegen) een een-loket-functie op het terrein van de wettelijke sociale zekerheid: Duitsland kent geen vergelijkbare instelling.De dienstverlening voor in Duitsland werkende grensarbeiders is geconcentreerd bij de Belastingdienst Buitenland te Heerlen waar naast Nederlandse ambtenaren ook Duitse ambtenaren zorgen voor de voorlichting aan grensarbeiders. De Sociale Verzekeringsbank (SVB) regelt haar dienstverlening naar Duitsland als volgt: • de AOW/Anw-uitkering wordt uitbetaald door de vestiging in Zaandam; • de detacheringverklaringen worden verstrekt door de vestiging in Amstelveen; • de kinderbijslag wordt verzorgd door elke SVB-vestiging, in samenwerking met BDZ. Belastingverdrag Nederland-Duitsland. De wettelijke sociale zekerheid wordt net als in de relatie Nederland-België gecoördineerd door Verordening 1408/71 en in aanvulling Traktatenblad 2001 (nr. 99). Deze schrijven zoals eerder genoemd voor dat de sociale wetgeving van het werkland van toepassing is. Deze verordening geldt echter niet voor de aanvullende - niet wettelijke – sociale zekerheidsregelingen. De coördinatie van de fiscale kwesties wordt geregeld in het bilateraal belastingverdrag, het 25 pagina’s tellende zogenaamde Doppelbesteuerungsabkommen BstBI 1960 van juni 1959, te vinden op de website van het Duitse ministerie van Buitenlandse zaken, in werking getreden per 18 september 1960: per 1 januari 1981 is het verdrag uitgebreid met de 90%regeling middels een zogenoemd Zusatzprotokoll. In tegenstelling tot het verdrag met België dat onlangs nog is aangepast is het meer dan 40 jaar oude verdrag zeer beknopt en beperkt qua inhoud.
10/14
In artikel 10 van dit verdrag is geregeld dat het loon van een grensarbeider belast wordt in het werkland. In artikel 11 is geregeld dat met betrekking tot overheidspersoneel het woonlandbeginsel van kracht is (net als in het verdrag met België). In de verhouding Nederland-Duitsland geldt voor het arbeidsrecht, de fiscaliteit en de sociale zekerheid dus het werklandbeginsel. Voor de grensoverschrijdende wettelijke sociale uitkeringen (WW/WAO enz) geldt eveneens het werkland/bronlandbeginsel: dit is in tegenstelling tot het belastingverdrag met België waarin geldt dat de wettelijke sociale uitkeringen belast worden in het woonland. Uitzonderingen op het werklandbeginsel vormen de aanvullende, niet wettelijke pensioenen, waarop het woonlandbeginsel van kracht is. Voor gepensioneerde grensarbeiders betekent dit dat het wettelijk pensioen (de AOW en/of de Duitse Altersrente) belast wordt in het voormalig werkland terwijl het aanvullend pensioen belast wordt in het woonland. Het keuzerecht en unbeschränkte Steuerpflicht. Na de invoering van de Wet IB 2001 het voor inwoners van Duitsland op grond van het keuzerecht mogelijk om in Nederland als binnenlands belastingplichtige behandeld te worden: hierdoor kunnen zij onder andere de hypotheekrente van hun in Duitsland gelegen eigen woning fiscaal aftrekken in Nederland. Soms kán de grensarbeider niet meer kiezen om als Nederlands binnenlands belastingplichtige behandeld te worden: • bij werkloosheid of arbeidsongeschiktheid; • bij pensionering; • als hij weer in Duitsland gaat werken. Op dat moment wordt de zogenaamde inhaalregeling toegepast en doet zich een vreemde situatie voor: Nederland belast te zijner tijd de aanvullende pensioenen die in Nederland zijn opgebouwd en aan de in Duitsland woonachtige (ex)grensarbeider worden uitgekeerd op grond van het bronlandprincipe. Omdat in het dubbelbelastingverdrag echter is vastgelegd dat de heffingsbevoegdheid over pensioenen en uitkeringen aan de woonstaat toekomt, Duitsland dus, zal er sprake zijn van dubbele belastingheffing. Opende Wet IB 2001 voor in Nederland werkende maar in Duitsland woonachtige grensarbeiders de mogelijkheid van het keuzerecht, omgekeerd kunnen in Nederland wonende en in Duitsland werkende grensarbeiders als buitenlands belastingplichtige verzoeken om in Duitsland als ‘unbeschränkt Steuerpflichtige’ behandeld te worden (op grond van het eerder genoemde Protokoll van 1 januari 1981) als 90% van het gezins-/wereldinkomen wordt verdiend door de grensarbeider, of als de in Nederland werkzame huwelijkspartner niet meer verdient dan € 12.271,- (cijfer 2005) 6.15. Gesetzliche Rentenversicherung. Het Duitse sociale zekerheidsstelsel is geregeld in de Gesetzliche Rentenversicherung (SGBVI) waarin álle werknemers (en daarmee gelijkgestelden) verplicht zijn verzekerd. Naast premiebetaling is een (minimum) verzekeringsperiode een voorwaarde voor het verkrijgen van een uitkering. De hoogte van de uitkeringen/pensioenen is afhankelijk van het aantal jaren dat men verzekerd is geweest en het per verzekeringsjaar verdiende (gemaximeerde) loon. Middels een ingewikkeld systeem worden persoonlijke, zogenaamde Entgeltpunkte vastgesteld per verzekeringsjaar.
11/14
Naast verzekeringsjaren worden ook over daarmee gelijkgestelde periodes Entgeltpunkte toegekend: periodes waarin men arbeidsongeschikt was, werkloos, opleiding genoot, zorgverlof etc.. De hoogte van het uiteindelijke pensioen is het resultaat van het totaal van de Entgeltpunkten vermenigvuldigd met de zogenaamde Zugangsfaktor (in de regel 1), de Rentenartfaktor (elke hieronder genoemde rente heeft een eigen factor), en de Aktueller Rentenwert. Deze wordt jaarlijks per 1 juli vastgesteld door de Duitse regering en is afhankelijk van de loonontwikkeling. De volgende pensioenen worden binnen het stelsel verzekerd: • een arbeidsongeschiktheidsrente, bestaande uit een rente bij gedeeltelijke en een rente bij volledige (of nagenoeg volledige) arbeidsongeschiktheid; • een ouderdomsrente voor vrouwen ingaande op leeftijd 60 jaar; • een ouderdomsrente in verband met werkloosheid, deeltijdarbeid of arbeidsongeschiktheid op leeftijd 60 jaar; • een ouderdomsrente voor langdurig verzekerden die ingaat op leeftijd 63 jaar; • een ouderdomsrente die ingaat op leeftijd 65 jaar; • een lage en een hoge weduwen of weduwnaarsrente; • idem met betrekking tot de voorlaatste echtgeno(o)t(e), vóór 1977 gescheiden personen en/of nadien gescheiden personen. Vervroegd ouderdomspensioen voor werklozen en oudere deeltijdwerkers. Altersrente wegen Arbeidslosigkeit/Altersrente nach Altersteilzeitarbeit. Vervroeging van de pensioenleeftijd 65 jaar is mogelijk indien: • werknemer 60 jaar is; • minimaal 15 verzekeringsjaren binnen het stelsel; • in de 10 jaar voorafgaand aan de leeftijd 60 jaar minimaal 8 jaar arbeid heeft verricht op grond waarvan hij verzekerd was binnen het stelsel; • op de leeftijd 60 jaar werkloos is en minimaal 52 weken als werkloze is ingeschreven; óf, • de werknemer minimaal 24 maanden als oudere deeltijdwerker (minimaal 18 uur per week) werkzaam is geweest. NOOT: grensarbeiders kunnen zich eveneens bij werkloosheid bij het Arbeitsamt in Duitsland laten inschrijven en zodoende gebruik maken van de regeling. (Vervroegd) ouderdomspensioen voor vrouwen. Altersrente für Frauen. In Duitsland is de wettelijke pensioenleeftijd voor vrouwen (nóg) 60 jaar: op grond van de Riester-hervormingen (zie bijlage 2) wordt vanaf het jaar 2000 de pensioenleeftijd jaarlijks met één maand verhoogd voor álle verzekerden die geboren zijn ná 31 december 1939. Voorwaarden: • minimaal 15 verzekeringsjaren binnen het stelsel; • na de leeftijd 40 jaar meer dan 10 jaar arbeid verricht op grond waarvan verzekeringsplicht van toepassing is. NOOT: wie ondanks de jaarlijkse leeftijdsverhoging met 1 maand tóch op leeftijd 60 jaar met pensioen wil gaan wordt met 0,3% per maand gekort.
12/14
Ouderdomspensioen voor mindervaliden. Altersrente für schwerbehinderte Menschen. Voorwaarden: • leeftijd 60 jaar; • arbeidsongeschikt; • minimaal 35 verzekeringsjaren binnen het stelsel. NOOT: hier wordt de leeftijdsgrens sedert 2001 verhoogd (naar leeftijd 63 jaar) voor alle verzekerden die geboren zijn ná 31 december 1940. Korting vindt plaats indien tóch op leeftijd 60 jaar van de wet gebruik gemaakt wordt: korting naar analogie van Altersrente für Frauen. Ouderdomspensioen voor langdurig verzekerden. Altersrente für langjährig Versicherte. Voorwaarden: • leeftijd 63 jaar; • minimaal 35 verzekeringsjaren binnen het stelsel. NOOT: verhoging van de leeftijdsgrens sedert 2000 (naar leeftijd 65 jaar) voor álle verzekerden die geboren zijn ná 31 december 1936. Korting vindt plaats naar analogie van het hierboven genoemde onder vrouwen en mindervaliden. Ouderdomspensioen op leeftijd 65 jaar. Regelaltersrente. Voorwaarden: • leeftijd 65 jaar; • minimaal 5 verzekeringsjaren binnen het stelsel. Voor álle bovengenoemde pensioenen geldt dat ze volledig (Vollrente) of gedeeltelijk (Teilrente: voor tweederde, de helft of eenderde) genoten kunnen worden en dat onder voorwaarden naast het pensioen inkomsten uit arbeid genoten mag worden. Een combinatie van werken en pensioen genieten is dus mogelijk waarbij over de inkomsten uit arbeid dus ook weer pensioen wordt opgebouwd. AOW en Gesetzliche Rentenversicherung. Niet verzekerd voor de AOW zijn ingezetenen die in het buitenland arbeid verrichten en aldaar verzekerd zijn binnen het wettelijk stelsel voor ouderdomsvoorzieningen. Ingezetenen die in het buitenland wonen zijn verzekerd indien, en zo lang zij in Nederland in dienstbetrekking werkzaam zijn en aan de loonbelasting onderworpen. Veelal zijn grensarbeiders zowel verzekerd (geweest) voor de AOW als voor de Gesetzliche Rentenversicherung. Bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd geschiedt het volgende: • zowel de Duitse als de Nederlandse autoriteiten beoordelen óf er op grond van de geldende bepalingen recht is op een uitkering; • daarbij wordt op grond van Verordening 1408/71 rekening gehouden met de verzekeringstijdvakken (of daarmee gelijkgestelde tijdvakken) die in de beide stelsels (of in andere stelsels van de lidstaten) is doorgebracht;
13/14
•
•
vervolgens wordt de hoogte van de uitkering(en) berekend; de berekening zoals beschreven in paragraaf 6.15 geschiedt in de situatie dat alléén in Duitsland recht op een pensioen is opgebouwd: indien er sprake is van buitenlandse (Nederlandse) verzekeringstijdvakken, dan wordt tevens een pro-rata berekening uitgevoerd waarbij ook over de buitenlandse tijdvakken Entgeltpunkte worden toegekend; de verhouding tussen de buitenlandse tijdvakken en het totaal aantal tijdvakken bepaalt de hoogte van het Duitse ouderdomspensioen en daarbij wordt géén rekening gehouden met de hoogte van de Nederladse AOW; in de praktijk ontvangen grensarbeiders veelal een pro-rata wettelijk ouderdomspensioen uit beide stelsels die belast word(t)en in het voormalig werkland.
Onlangs is het Duitse pensioensysteem ingrijpend aangepast.
14/14