Aard- en Levenswetenschappen
Call for proposals
Graduate School Tuinbouw & Uitgangsmaterialen Ronde 2016
Den Haag, april 2016 Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek
Inhoud 1 Inleiding 1.1 Achtergrond 1.2 Beschikbaar budget 1.3 Geldigheidsduur call for proposals
1 1 2 2
2 Doel
3
3 Richtlijnen voor aanvragers 3.1 Wie kan aanvragen
4 4
3.2
Projectconsortium, private en publieke partners
4
3.3
Wat kan aangevraagd worden
5
3.4
Voorwaarden voor matching
5
3.5
Wanneer kan aangevraagd worden
6
3.6
Het opstellen van de aanvraag
6
3.7
Specifieke subsidievoorwaarden
3.8
Het indienen van een aanvraag
9 10
4 Beoordelingsprocedure 4.1 Procedure 4.2 Criteria
11 11 12
5 Contact
14
5.1
Inhoudelijke vragen
14
5.2
Technische vragen over het elektronisch aanvraagsysteem
14
6 Bijlagen
15
6.1
Regeling in-kind bijdragen door private en (semi-)publieke partijen
15
6.2
NWO-Raamwerk voor Publiek-Private Samenwerking
17
1 Hoofdstuk 1: Inleiding / Graduate school uitgangsmaterialen
1 Inleiding 1.1
Achtergrond Het kabinet heeft ‘Tuinbouw & Uitgangsmaterialen’ aangewezen als één van de topsectoren. Binnen de topsectoren werken bedrijfsleven, kennisinstellingen en overheid inhoudelijk en financieel samen aan kennis en innovatie. De afspraken tussen de topsector en NWO hierover, zijn vastgelegd in de zogenaamde ‘NWO bijdrage 2016-2017’. Er is een toenemende vraag naar voedsel en andere land- en tuinbouwproducten die van goede kwaliteit zijn en op duurzame wijze zijn geteeld. Tegelijkertijd neemt de vraag naar biomassa, en het gebruik van planten binnen de chemische-, voedingsmiddelen- en veevoederindustrie toe. Om aan deze vraag te voldoen, moeten nieuwe rassen ontwikkeld worden met een goede eiwit- en metabolietensamenstelling, hoge opbrengst, resistentie tegen ziekten, plagen en extreme groeiomstandigheden en met een kleine ecologische voetafdruk. Verder zijn nieuwe veredelingsmethoden nodig om rassen sneller op de markt te kunnen brengen. Bovendien vergt het verbeteren en garanderen van de kwaliteit van biologisch uitgangsmateriaal voor de sector voortdurend onderzoek. De sector heeft fundamenteel onderzoek nodig dat de solide kennisbasis verstevigt en ervaren onderzoekers aflevert. De eisen die de maatschappij stelt aan nieuwe gewasvariëteiten en aan eigenschappen die we willen verbeteren zijn complex, omdat eigenschappen gereguleerd worden door meerdere erfelijke factoren en sterk beïnvloed worden door omgevingsfactoren. Meer kennis van ontwikkelingsbiologie van planten, genetica, epigenetica, zaadbiologie, plantfysiologie, efficiënte fotosynthese, bioinformatica, en de interactie met insecten, schimmels en microorganismen zowel boven- als ondergronds is daarom essentieel. Om de inzichten vanuit deze verschillende disciplines te combineren lijkt een systeembenadering opportuun. Dit kan het vervolgens mogelijk maken om via precision breeding te komen tot de gewenste variëteiten. De topsector Tuinbouw & Uitgangsmaterialen heeft in de Uitvoeringsagenda 20162019 aangegeven de beschikbaarheid van goed opgeleid personeel een hoge prioriteit toe te kennen. Daarnaast heeft het Europese technologieplatform ‘Food for Life’ in 2012 een onderzoek gedaan bij de Europese groene industrie, uitmondend in de Strategic Research and Innovation Agenda (SRIA) van 20 september 2012. Het onderzoek maakt zichtbaar dat er een belangrijke groei zal plaatsvinden in de behoeften van deze bedrijfstak aan excellente plantenwetenschappers met een goede PhD opleiding. Deze groeiende behoefte is Europa-breed, maar treedt in het bijzonder in Nederland aan het licht. De verwachte behoefte overtreft de huidige omvang van de PhD opleiding binnen Nederland. Het is daarom essentieel voor de bedrijven en academische organisaties om talentvolle plantenwetenschappers aan te trekken en op te leiden. Het NWO programma ‘Graduate School Tuinbouw & Uitgangsmaterialen’ biedt getalenteerde masterstudenten de mogelijkheid om zélf, in samenwerking met kennisinstellingen en bedrijven, een voorstel voor promotieonderzoek in de plantenwetenschappen op te stellen en, bij honorering, uit te voeren. Uit praktische overwegingen wordt met de timing van deze call aangesloten op het mastertraject dat de onderzoeksschool ‘Experimental Plant Sciences’ (EPS) organiseert. De call staat echter tevens en nadrukkelijk open voor kandidaten die het EPS-masterprogramma niet hebben doorlopen.
2 Hoofdstuk 1: Inleiding / Graduate school uitgangsmaterialen
Het programma Graduate school Tuinbouw & Uitgangsmaterialen valt onder het NWO-thema Agro, food en tuinbouw. Er heeft afstemming plaatsgevonden met de topsector Tuinbouw & Uitgangsmaterialen. Deze call sluit aan bij de route ‘Duurzame productie van veilig en gezond voedsel’ van de Nationale Wetenschapsagenda.
1.2
Beschikbaar budget Het beschikbare NWO-subsidiebudget voor dit programma is maximaal M€ 0,9. Daarnaast draagt brancheorganisatie Plantum k€ 100 bij aan dit programma; dit is de vereiste 10% cash matching. Er kunnen maximaal 4 projecten worden toegekend. Het budget is beschikbaar voor 4-jarige aio-projecten, die uitgevoerd moeten worden door kennisinstellingen in samenwerking met één of meer private partners (PPS). Daarnaast kunnen ook één of meerdere publieke partners deelnemen. De private partners zullen per project een in-kind of aanvullende cash bijdrage ter hoogte van 5% van het totaal aangevraagde budget moeten inbrengen (zie paragraaf 3.4).
1.3
Geldigheidsduur call for proposals Deze call for proposals is geldig tot en met de besluitdatum in augustus 2016.
3 Hoofdstuk 2: Doel / Graduate school uitgangsmaterialen
2 Doel Deze Call for Proposals heeft als doel vernieuwend en kwalitatief hoogwaardig wetenschappelijk onderzoek te bevorderen binnen het onderzoeksterrein Tuinbouw & Uitgangsmaterialen. Dit onderzoek legt een breed fundament onder industrieel onderzoek en experimentele ontwikkelingen, en biedt perspectief op een bijdrage aan oplossingen voor maatschappelijke en economische vraagstukken binnen deze topsector. Daarnaast beoogt dit programma het opleiden van onderzoekers en het bevorderen van de uitwisseling van kennis tussen kennisinstellingen, publieke instellingen en bedrijven. De inhoudelijke focus ligt op versterking van de kennisbasis ten behoeve van het dichterbij brengen van verbeterde rassen van gewassen, verbeterde teeltwijze en/of verbeterde methoden om plantenveredeling te bevorderen. Daarvoor wil deze call gerichte onderzoeksprojecten genereren naar erfelijke eigenschappen ten behoeve van gewassen, naar verbetering van (de inzetbaarheid van) biologische agentia ten behoeve van verbeterde gewasteelt, en/of verbeterde veredelingsmethoden en de kennisontwikkeling die daar aan ten grondslag ligt.
4 Hoofdstuk 3: Richtlijnen voor aanvragers / Graduate school uitgangsmaterialen
3 Richtlijnen voor aanvragers 3.1
Wie kan aanvragen Als hoofdaanvrager kunnen onderzoekers optreden die aangesteld zijn bij een van de hieronder genoemde onderzoeksinstellingen:
Nederlandse universiteiten;
NWO- en KNAW-instituten;
Het Nederlands Kanker Instituut (NKI);
NCB Naturalis;
Het Max Planck Instituut voor Psycholinguïstiek in Nijmegen;
Onderzoekers van de DUBBLE Beamline bij de ESRF in Grenoble;
Advanced Research Centre for NanoLithography (ARCNL).
Aanvragen worden door een hoofdaanvrager namens het projectconsortium ingediend. De hoofdaanvrager is een hoogleraar, een universitair hoofddocent (UHD) of universitair docent (UD). Als een UHD of UD de aanvraag indient, moet in de aanvraag de hoogleraar genoemd worden die zich bereid heeft verklaard als promotor op de treden. Hoofdaanvragers dienen een dienstverband te hebben voor tenminste de looptijd van het aanvraagproces en het onderzoek waarvoor de subsidie wordt aangevraagd. De beoogde promovendus (“de kandidaat”), die de aanvraag heeft opgesteld, is degene die tijdens het interview het voorstel verdedigt en waarvan de prestaties meewegen in de beoordeling (zie paragraaf 4.2). Voor toepassing van de voorwaarden voor indiening en subsidiëring is de hoofdaanvrager van het projectvoorstel eindverantwoordelijk. De hoofdaanvrager is verder namens het consortium verantwoordelijk voor zowel de wetenschappelijke samenhang, de resultaten, als de financiële verantwoording. Indieningsvoorwaarden:
De aanvraag moet passen binnen de inhoudelijke focus van het programma, zoals beschreven in paragraaf 1.1 en 2;
De kandidaat heeft een relevante masteropleiding afgerond of zal deze binnenkort afronden;
3.2
De kandidaat kan niet reeds een aanstelling als promovendus hebben;
Per hoofdaanvrager kan slechts 1 aanvraag in deze ronde worden ingediend.
Projectconsortium, private en publieke partners Ieder project wordt gedragen door een projectconsortium. Dat consortium bestaat uit minimaal één onderzoeksinstelling, waaraan de hoofdaanvrager verbonden is en waar de kandidaat geacht wordt bij honorering van het onderzoeksvoorstel te promoveren, samen met minimaal één private partner. Meerdere onderzoeksinstellingen en meerdere private partners zijn toegestaan, evenals één of meerdere publieke partners. Ondernemingen worden aangemerkt als private partners. Onder onderneming verstaat NWO: ‘activiteit van een organisatorisch verband of een persoon gericht op duurzame deelname aan het economisch verkeer met behulp van arbeid en kapitaal en met het oogmerk winst te behalen.’ Ook internationale private partijen kunnen meedoen.
5 Hoofdstuk 3: Richtlijnen voor aanvragers / Graduate school uitgangsmaterialen
Als publieke partners worden aangemerkt instellingen die niet tot de door NWO erkende onderzoeksinstellingen behoren (i.e. instellingen die niet bij NWO voorstellen mogen indienen zoals TNO, DLO, ECN, RIKILT, NFI, erfgoedinstellingen en gemeenten) en niet tot de categorie van private partijen behoren. Het consortium hoeft nog niet geformaliseerd te zijn op het moment dat de aanvraag wordt ingediend. In de aanvraag moet wel worden aangegeven met welke private en/of publieke partners er contacten zijn. Pas na toekenning van het project moeten de partners hun deelname aan het consortium en hun matchingsbijdrage formeel bevestigen door middel van een brief aan NWO (zie paragraaf 3.7). Matchmakingsbijeenkomst Brancheorganisatie Plantum biedt een mogelijkheid aan tot matchmaking tussen de bedrijven en de kandidaten. Het wordt kandidaten sterk aangeraden hier gebruik van te maken. De matchmakingsbijeenkomst vindt plaats op vrijdag 13 mei 2016. Om mee te doen aan de matchmakingsbijeenkomst sturen kandidaten het matchmakingsformulier uiterlijk 9 mei a.s. per email naar
[email protected]. Mochten kandidaten niet kunnen op 13 mei maar toch graag gebruik maken van de matchmakingsmogelijkheid dan kunnen zij contact opnemen met Thijs Simons (contactpersoon van Plantum; tel: 0182-68 86 68; email:
[email protected]).
3.3
Wat kan aangevraagd worden Het maximaal aan te vragen budget per project is k€ 250. Dit budget kan gebruikt worden voor:
Personele kosten: een AIO project voor een periode van vier jaar bij een publieke kennisinstelling. Personeelslasten zijn subsidiabel conform het meest recente ‘Akkoord bekostiging wetenschappelijk onderzoek 2008’.
Materiële kosten die betrekking hebben op uitgaven die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het onderzoek. Kosten verbonden aan kennisoverdracht, valorisatie en instrumentarium voor het onderzoek, kunnen in beperkte mate worden begroot ten laste van de subsidie.
Uitgesloten van subsidie zijn kosten voor computers, reguliere software en andere kosten die behoren bij de standaardfaciliteiten van de onderzoeksinstellingen of onderzoeksafdelingen van de partners, evenals kosten voor management, begeleiding, coördinatie en consultancy. De (reis)kosten voor congresbezoek vallen onder de benchfee van een project en kunnen daarom niet als materiële kosten worden opgevoerd (zie hiervoor ook paragraaf 3.6.2; (10) budget).
3.4
Voorwaarden voor matching In elk projectconsortium is matching van ten minste één private partij vereist. De consortiumpartners dienen in totaal een in-kind of aanvullende cash bijdrage aan het project te leveren ter hoogte van 5% van het totaal aangevraagde project budget. Bij een gevraagd cash budget van k€ 250 moet de bijdrage dus een gekapitaliseerde waarde van € 12.500,- hebben. Deze bijdrage komt bovenop het totaal aangevraagde cash budget. Een lagere in-kind deelname is mogelijk zolang dit door een hogere cash bijdrage gecompenseerd wordt tot de gevraagde verhouding van subsidie - partner inbreng. Cash bijdragen worden verrekend met NWO. In-kind bijdragen dienen achteraf te worden verantwoord. NWO accepteert als in-kind bijdragen mensuren van personeel
6 Hoofdstuk 3: Richtlijnen voor aanvragers / Graduate school uitgangsmaterialen
of materiële bijdragen zoals gebruik van specifieke infrastructuur, software(licenties) en toegang tot faciliteiten. Daarbij geldt wel de voorwaarde dat deze gekapitaliseerd zijn en dat ze integraal onderdeel uitmaken van het projectplan. Zie hiervoor ook bijlage 6.1. Op het moment dat de aanvraag wordt ingediend hoeft de matching nog niet geformaliseerd te zijn. In de aanvraag moet wel worden aangegeven welke matching er voor het project nodig is. Pas na toekenning moeten partners hun deelname aan het consortium en hun matchingsbijdrage formeel bevestigen door middel van een brief aan NWO (zie paragraaf 3.7). Deze brief moet bestaan uit een expliciete verklaring van de overeengekomen financiële of gekapitaliseerde personele en/of materiële bijdrage. De brief moet zijn ondertekend door een tekenbevoegd persoon en op briefpapier van de partner zijn geprint. Per partner dient één brief gestuurd te worden. Voorwaarde bij honorering is dat de partners in een consortium agreement afspraken over o.a. vertrouwelijkheid en IE-rechten vastleggen. Dit consortium agreement dient te worden opgesteld in lijn met het NWO-Raamwerk voor PubliekPrivate Samenwerking (zie bijlage 6.2). Een toegekend project kan pas van start gaan nadat, binnen de gestelde termijn van 6 maanden na toekenning, NWO de begroting (inclusief matching) en het consortium agreement heeft goedgekeurd als ook de brief/brieven met matchingsbijdrage(n) van de partner(s) heeft ontvangen. Zie hiervoor ook paragraaf 3.7.
3.5
Wanneer kan aangevraagd worden De deadline voor het indienen van aanvragen is donderdag 16 juni 2016, 14.00 uur. Aanvragen die na de deadline zijn ingediend worden niet meegenomen in de procedure.
3.6
Het opstellen van de aanvraag Uw subsidieaanvraag bestaat uit ten minste drie delen: − Het online gedeelte vult u direct in het elektronisch aanvraagsysteem van NWO in. − Het aanvraagformulier vindt u bij de financieringsinstrumenten op de NWOwebsite. Dit formulier kunt u na invullen als PDF bestand opslaan en vervolgens uploaden in het online systeem. − De 2 verplichte aanbevelingsbrieven upload u als bijlagen (in PDF, zie ook 3.6.1) − Desgewenst kunt u ook eventuele brieven van consortiumpartners als bijlagen uploaden. Alle documenten dienen in de Engelse taal gesteld te zijn. Daarnaast vindt u op de NWO-website het matchmakingsformulier. Om mee te doen aan de matchmakingsbijeenkomst sturen kandidaten het matchmakingsformulier uiterlijk 9 mei 2016 per email naar
[email protected] Voor meer informatie over de matchmakingsbijeenkomst, zie ook paragraaf 3.2. Neem bij het opstellen van uw aanvraag a.u.b. de informatie uit deze calltekst, de bijlagen die deel uitmaken van de calltekst en de informatie op het aanvraagformulier in acht. Bij twijfels en vragen waarop de tekst van de call onvoldoende antwoord biedt, kunt u contact opnemen met het programmasecretariaat (zie paragraaf 5.1).
7 Hoofdstuk 3: Richtlijnen voor aanvragers / Graduate school uitgangsmaterialen
3.6.1
Aanbevelingsbrieven Bij iedere aanvraag moeten twee aanbevelingsbrieven worden bijgevoegd. Deze worden gebruikt om de kwaliteit van de beoogde promovendus (onderdeel van criterium III) te bepalen. In de brieven moet in ieder geval iets over de academische kwaliteiten van de kandidaat en de motivatie ten aanzien van het doen van wetenschappelijk onderzoek worden vermeld. Er is geen format voor deze brief en u mag zelf kiezen wie u vraagt om een aanbevelingsbrief te schrijven. Dit zou bijvoorbeeld een onderzoeker kunnen zijn die uw stage of scriptie/thesis heeft begeleid.
3.6.2
Aanvraagformulier U vindt hieronder een toelichting met betrekking tot de vragen van het aanvraagformulier: 1. Details of applicant, promoter, proposed PhD candidate. Vul hier de gegevens in van de hoofdaanvrager (1a) en de beoogde promovendus (1c). Indien de hoofaanvrager een professor is, dan wordt aangenomen dat hij/zij ook de promotor zal zijn. Indien een universitair hoofddocent of universitair docent de aanvraag indient, dan moet bij vraag 1b de hoogleraar genoemd worden die zich bereid heeft verklaard als promotor op te treden. 2. Title of research proposal Geef hier de titel van de aanvraag. 3. Summary of research proposal Vul hier een wetenschappelijke Engelstalige samenvatting in van niet meer dan 250 woorden. 4. Main field of research Het is verplicht om in elke aanvraag de “main research field” (disciplinecode) op te nemen die het best overeenkomt met het onderwerp van uw onderzoeksvoorstel. Indien van toepassing kunt u ook andere relevante disciplines opnemen. U kunt alleen disciplines opnemen uit de door NWO vastgestelde lijst. 5. Summary for the general public Geef in begrijpelijke taal een pakkende titel en een samenvatting (maximaal 100 woorden in het Nederlands) van uw aanvraag voor het algemeen publiek. Wanneer uw aanvraag wordt gehonoreerd kan deze samenvatting worden gebruikt voor publicitaire doeleinden. 6. Description of the proposed research Beschrijf het voorgestelde onderzoek in maximaal 4 pagina’s (inclusief figuren en exclusief referenties) en behandel de volgende onderdelen:
Doelstelling: Vermeld hier de wetenschappelijke doelstelling(en) van het projectvoorstel en de wetenschappelijke achtergrond;
Aanpak: Geef aan op welke wijze het onderzoek zal worden uitgevoerd en welke methoden en apparatuur zullen worden gebruikt;
Impact: Geef het wetenschappelijke belang van dit project aan binnen en buiten het betreffende vakgebied;
Innovativiteit: Beschrijf de originaliteit en de vernieuwende elementen in de vraagstelling en de voorgestelde benadering;
Referenties: Geef alle bibliografische gegevens op, zoals auteurs, titel, en tijdschrift.
8 Hoofdstuk 3: Richtlijnen voor aanvragers / Graduate school uitgangsmaterialen
7. Timetable of the project Geef de fasering van het gehele onderzoek in perioden aan (maximaal een halve pagina). Specificeer welke werkzaamheden in het kader van het onderzoek zullen plaatsvinden. Het is van belang dat promotieonderzoek binnen de beschikbare 4 jaar wordt afgerond. Er dient daarom sprake te zijn van een realistisch tijdschema. Het werkplan moet zodanig worden opgesteld dat de experimentele fase na 3½ jaar is afgerond en tijdig begonnen wordt met het schrijven van het proefschrift, zodat de promotie aan het einde van de subsidietermijn kan plaatsvinden. Details over de uit te voeren experimenten horen niet thuis onder dit punt; die dienen onder punt 6 in de aanvraag beschreven te worden. 8. Economic and/or societal relevance Het voorstel dient perspectief te bieden op een bijdrage aan oplossingen voor maatschappelijke en economische vraagstukken binnen de topsector Tuinbouw & Uitgangsmaterialen. Beschrijf hier de mogelijke maatschappelijke en/of economische betekenis van het voorgestelde onderzoek op de kortere of langere termijn. 9. Composition of the consortium and matching Geef de private en/of publieke partners aan waarmee er contacten zijn en die (mogelijk) zullen deelnemen aan het consortium. Beschrijf ook de in-kind matching die voor dit project nodig is, zoals het gebruik van apparatuur en machines, te verbruiken materialen, hulpmiddelen en software(licenties), of inzet van personeel door de publieke of private partner(s) (in mensuren; zie bijlage 6.1). In het geval de partners een aanvullende cash bijdrage willen verzorgen kunt u dat hier ook aangeven. 10. Budget Geef in de tabel de gevraagde personele en materiële middelen aan. Het maximaal aan te vragen budget per project is € 250.000. In de tekst onder de tabel dient u te beargumenteren waarom deze uitgaven voor dit onderzoek noodzakelijk zijn. Personeel Er kan een AIO project voor 4 jaar worden aangevraagd. Personeelslasten worden gefinancierd conform het meest recente het ‘Akkoord bekostiging wetenschappelijk onderzoek 2008’. Bij elk project wordt standaard een bedrag van €5000,- ter beschikking gesteld. Dit bedrag wordt in het bovengenoemde akkoord benchfee genoemd. Het is bedoeld ter stimulering van de wetenschappelijke carrière van de door NWO gefinancierde projectmedewerker. Bijvoorbeeld de promotiekosten, (reis)kosten voor congresbezoeken en publicatiekosten kunnen hieruit betaald worden. Het standaard bedrag voor een AIO project per 1 juli 2015 is € 209.474 (inclusief benchfee, zie: http://www.nwo.nl/financiering/hoe-werkt-dat/salaristabellen). Het toekenningsbesluit zal worden genomen in augustus 2016; dit betekent dat bij toekenning het standaard bedrag voor een AIO project per 1 juli 2016 gehanteerd zal worden. Materieel Er kan materieel budget worden aangevraagd ter dekking van uitgaven die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het onderzoek, zoals consumables (verbruiksgoederen). Ook kosten verbonden aan kennisoverdracht, valorisatie en instrumentarium voor het onderzoek kunnen in beperkte mate worden begroot ten laste van de subsidie. Uitgesloten van subsidie zijn kosten voor computers, reguliere software en andere kosten die behoren bij de standaardfaciliteiten van de onderzoeksinstellingen of onderzoeksafdelingen van de partners, evenals kosten voor management, begeleiding, coördinatie en consultancy. De (reis)kosten voor congresbezoek vallen
9 Hoofdstuk 3: Richtlijnen voor aanvragers / Graduate school uitgangsmaterialen
onder de benchfee van een project en kunnen daarom niet als materiele kosten worden opgevoerd. 11. Curriculum vitae proposed PhD candidate Beschrijf hier het CV en de motivatie van de beoogde promovendus. Geef ook de namen van de personen die de aanbevelingsbrieven m.b.t. de kwaliteit van de beoogde promovendus hebben geschreven (zie ook 3.6.1). 12. Top 5 publications of the research group related to the proposed research Geef een overzicht van maximaal 5 publicaties van de hoofdaanvrager en de onderzoeksgroep. Deze lijst speelt een rol bij de toetsing van de internationale positie van de betrokken onderzoekgroep. 13. Statements by the applicant NWO onderschrijft de "Code Openheid Dierproeven" en de "Gedragscode Biosecurity". Aanvragers dienen na te gaan of deze gedragscodes relevant zijn voor hun aanvraag. Als dit het geval is, dienen aanvragers deze code(s) te onderschrijven en volgens deze code(s) te handelen. Voor meer informatie over de codes kunt u terecht op de website van de KNAW (www.knaw.nl). NWO maakt zich sterk voor goed wetenschappelijk gedrag. Bij het indienen van een voorstel dienen aanvragers de "Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening 2012" te onderschrijven en volgens deze code te handelen. Voor meer informatie over deze code kunt u terecht op de website van de VSNU (www.vsnu.nl).
3.7
Specifieke subsidievoorwaarden Algemene richtlijnen en voorwaarden: Voor aanvragen gelden de ‘Regeling subsidieverlening NWO’ en het ‘Akkoord bekostiging wetenschappelijk onderzoek’. NWO-Gedragscode belangenverstrengeling: De ‘NWO-Gedragscode belangenverstrengeling’ is van toepassing op alle personen, inclusief het personeel van NWO, die betrokken zijn bij de beoordeling en besluitvormingsprocedure van deze call. Spelregels voor privaat-publieke samenwerking: Op verzoek van het kabinet hebben NWO, KNAW, TO2, VSNU, Vereniging Hogescholen, VNO-NCW en MKB Nederland spelregels opgesteld voor publiekprivate samenwerking bij de programmering en uitvoering van fundamenteel en toegepast onderzoek en voor intellectueel eigendom. Dit programma is PPSvariant 2 (specifieke vorm). NWO-Raamwerk voor Publiek-Private Samenwerking (zie bijlage 6.2): NWO hanteert een PPS-Raamwerk voor publiek-private-samenwerking, waarin staat omschreven aan welke minimale eisen een project agreement dient te voldoen. Het raamwerk beschrijft het vastleggen van afspraken over de consortium governance, financiën, publicaties, intellectueel eigendom, aansprakelijkheid en geschillen. De NWO uitgangswaarden ten aanzien van intellectueel eigendom (IE) en kennisoverdracht staan in dit PPS-Raamwerk beschreven. Wat betreft IE wordt voor deze call model 1 gehanteerd, wat inhoudt dat NWO géén mede-eigendom claimt op de IE-rechten. Binnen model 1 zijn in deze call zowel optie 1 (passende afspiegeling) als optie 2 (rechten op eigen resultaten) mogelijk. Start project:
10 Hoofdstuk 3: Richtlijnen voor aanvragers / Graduate school uitgangsmaterialen
Bij honorering dienen de consortiumpartners aan een aantal voorwaarden rond matching te voldoen voordat het project daadwerkelijk van start kan gaan en NWO met betalingen kan beginnen. Zo dienen de consortiumpartners:
Een begroting voor de matching voor het project op te stellen en te laten goedkeuren door NWO.
Hun deelname aan het consortium en hun matchingsbijdrage (cash en/of inkind) formeel te bevestigen door middel van een brief aan NWO.
Een consortium agreement te sluiten, in lijn met het NWO-Raamwerk voor Publiek-Private Samenwerking (zie bijlage 6.2).
Binnen 6 maanden na toekenning moeten de consortiumpartners aan bovenstaande voorwaarden hebben voldaan en moet het project gestart zijn door middel van de aanstelling van de promovendus. Indien blijkt dat dit niet kan worden gerealiseerd dan volgt intrekking van de toegekende subsidie. Uitvoering: Wordt een aanvraag toegekend, dan wijst ALW de aanvrager aan als projectleider. Deze ontvangt de ALW aanwijzingen omtrent de uitvoering voor project- en programmaleiders. Open Access: Alle wetenschappelijke publicaties van onderzoek dat is gefinancierd op basis van toekenningen voortvloeiend uit deze call for proposals dienen onmiddellijk (op het moment van publicatie) wereldwijd vrij toegankelijk te zijn (Open Access). Er zijn verschillende manieren voor onderzoekers om Open Access te publiceren. Een uitgebreide toelichting hierop vindt u op www.nwo.nl/openscience. Nagoya Protocol: Het Nagoya Protocol is op 12 oktober 2014 van kracht gegaan en zorgt voor een eerlijke en billijke verdeling van voordelen voortvloeiende uit het gebruik van genetische rijkdommen (Access and Benefit Sharing; ABS). Onderzoekers die voor hun onderzoek gebruik maken van genetische bronnen in/uit het buitenland dienen zich op de hoogte te stellen van het Nagoya Protocol (www.absfocalpoint.nl). NWO gaat er vanuit dat zij de noodzakelijke acties ten aanzien van het Nagoya Protocol nemen.
3.8
Het indienen van een aanvraag Het indienen van een aanvraag kan alleen via het online aanvraagsysteem ISAAC. Aanvragen die niet via ISAAC zijn ingediend, worden niet in behandeling genomen. Een hoofdaanvrager is verplicht zijn/haar aanvraag via zijn/haar eigen ISAACaccount in te dienen. Indien de hoofdaanvrager nog geen ISAAC-account heeft, dient hij/zij dat minimaal een dag voor het indienen aan te maken. Indien de hoofdaanvrager al een account bij NWO heeft, hoeft deze geen nieuw account aan te maken om een nieuwe aanvraag in te dienen. Bij het indienen van uw aanvraag in ISAAC dient u online enkele aanvullende gegevens in te voeren. Ruim hier voldoende tijd voor in. Voor vragen van technische aard verzoeken wij u contact op te nemen met de ISAAC helpdesk, zie paragraaf 5.2.
11 Hoofdstuk 4: Beoordelingsprocedure / Graduate school uitgangsmaterialen
4 Beoordelingsprocedure 4.1
Procedure
4.1.1
Ontvankelijkheid van de aanvragen De eerste stap is het vaststellen van de ontvankelijkheid van de aanvragen. NWO neemt geen aanvragen in behandeling waarop een of meer van de volgende aspecten van toepassing zijn:
de aanvraag is niet correct of onvolledig ingevuld en de aanvrager heeft niet, of niet op tijd, voldaan aan het verzoek een gecorrigeerde aanvraag in te dienen;
de aanvraag is niet in de Engelse taal;
de hoofdaanvrager voldoet niet aan de omschrijving zoals gegeven in paragraaf 3.1;
de aanvraag is niet in overeenstemming met het doel en de thema’s van deze call zoals beschreven in paragraaf 1.1 en 2;
de aanvraag is niet ingediend via ISAAC;
de aanvraag is na de deadline ingediend.
Wanneer correctie van de aanvraag mogelijk is, zal de aanvrager de gelegenheid krijgen om haar/zijn aanvraag binnen 48 uur aan te passen. Als de aanvraag binnen de gestelde tijd niet is gecorrigeerd, neemt NWO de aanvraag niet in behandeling. Gecorrigeerde aanvragen zullen na goedkeuring alsnog in behandeling worden genomen. 4.1.2
Beoordeling van de aanvragen Er zal een beoordelingscommissie worden samengesteld, die bestaat uit enkele Nederlandse onderzoekers, enkele buitenlandse onderzoekers, en een lid met een maatschappelijke of bedrijfsmatige achtergrond. Een NWO medewerker treedt als secretaris van de beoordelingscommissie op. De beoordeling bestaat uit twee fasen: Fase 1: Schriftelijke beoordeling: De commissieleden beoordelen individueel de aanvragen op basis van de beoordelingscriteria. Ze geven een voorlopige score en inventariseren voor zichzelf welke onderdelen tijdens de presentatie en het daarop volgende interview verhelderd, toegelicht of verdiept, dienen te worden. Fase 2: Interview: De beoogde promovendus (“de kandidaat”) licht zijn/haar aanvraag toe tegenover de beoordelingscommissie. De commissieleden stellen vragen over het project en het curriculum vitae en de motivatie van de kandidaat. Na elk interview bediscussiëren de leden van de beoordelingscommissie de aanvraag, het interview en het curriculum vitae van de kandidaat, en leggen hun indrukken schriftelijk individueel vast op een formulier. Nadat alle interviews zijn afgenomen bediscussiëren de commissieleden alle aanvragen, aan de hand van de beoordelingscriteria (zie onderdeel 4.2), leidend tot een beoordelingsadvies voor iedere aanvraag en een prioritering van alle aanvragen. Het interview is integraal onderdeel van de beoordeling en kan resulteren in een herijking van de schriftelijke beoordeling van de aanvragen, zoals die in fase 1 gegeven was.
12 Hoofdstuk 4: Beoordelingsprocedure / Graduate school uitgangsmaterialen
Er kan bij grote aanvraagdruk niet met alle kandidaten een interview worden gehouden. Interviewselectie vindt plaats indien het aantal aanvragen minimaal vier keer zo hoog is als het aantal te honoreren aanvragen. De beoordelingscommissie kan besluiten tot het selecteren van een aantal kandidaten voor een interview. In dat geval wordt op basis van de schriftelijke beoordeling een voorlopige prioritering door de beoordelingscommissie gemaakt. Vervolgens ontvangen de hoogst geprioriteerde kandidaten een uitnodiging voor het interview. Besluit: Het ALW-gebiedsbestuur neemt een besluit gebaseerd op het advies van de beoordelingscommissie. Het ALW-gebiedsbestuur behoudt zich het recht voor om niet al het beschikbare budget in te zetten, afhankelijk van de kwaliteit van de aanvragen. NWO voorziet alle uitgewerkte aanvragen van een kwalificatie. Deze kwalificatie wordt aan de aanvrager bekend gemaakt bij het besluit over al dan niet toekennen van financiering. 4.1.3
4.2
Tijdsplanning 9 mei 2016
Deadline inleveren matchmakingsformulier:
[email protected]
13 mei 2016
Matchmakingsbijeenkomst
16 juni 2016, 14.00h
Deadline voor indienen van een voorstel
14 en 15 juli 2016
Interviews
augustus 2016
Besluit over toekenning/afwijzing aanvragen
Criteria De aanvragen worden beoordeeld aan de hand van de volgende criteria: I.
Originaliteit/innovativiteit;
II.
Kwaliteit van het voorstel;
III.
Kwaliteit van de beoogde promovendus en de onderzoeksgroep;
IV.
Inhoudelijke relevantie en perspectief voor kennisbenutting
De vier criteria worden in gelijke mate gewogen om tot de eindscore van de aanvraag te komen. NWO gebruikt scores op een schaal van 1 (excellent) tot 9 (slecht). Per criterium wordt één cijfer gegeven. Om in aanmerking te komen voor financiering dient de eindscore van een aanvraag minimaal zeer goed te zijn. Criterium I: Originaliteit/innovativiteit Met ‘Originaliteit/innovativiteit’ wordt, in dit verband, gedoeld op het potentieel vernieuwende ten aanzien van het bredere veld van het onderzoeksthema. Per definitie worden met álle onderzoeksresultaten de grenzen van het ‘bekende’ verlegd. Het gaat er bij dit criterium echter om het onderzoek met een meer vernieuwende inbreng ten aanzien van de discipline(s) waarbinnen het onderzoek zal moeten plaatsvinden, te onderscheiden van het meer routinematige, op traditionele methoden gebaseerde onderzoek. Daarbij kan gekeken worden naar de voorgestelde onderzoeksmethoden, het potentiële onderzoeksresultaat en de beoogde toepassing. Is het voorgestelde onderzoek baanbrekend? Hierbij moet in het oog gehouden worden dat een werkelijk exploratief onderzoeksproject als waardevol herkend moet kunnen worden en, ondanks een eventuele geïsoleerde positie (bijvoorbeeld omdat het een beginnende of minder omvangrijke onderzoeksgroep betreft), eveneens een goede kans op steun moet maken. Verder geldt er evenzeer dat het niet reëel is er
13 Hoofdstuk 4: Beoordelingsprocedure / Graduate school uitgangsmaterialen
vanuit te gaan dat een onderzoeksgroep elke vier jaar ‘iets geheel nieuws’ gaat doen. Voortbouwen op eerder werk moet mogelijk zijn, al mag daarvan verlangd worden dat zichtbaar is wat het vernieuwende is ten opzichte van het eerdere werk en werk dat elders al wordt gedaan. Criterium II: Kwaliteit van het voorstel De wetenschappelijke kwaliteit van het voorstel hangt samen met: I. Doelstellingen De vraagstelling moet voldoende duidelijk maken op welke zaken het onderzoek zich zal richten en of er sprake is van een substantieel doel dat tot de verbeelding spreekt. Uit de aanvraag moet duidelijk blijken dat de geformuleerde doelstellingen van herkenbaar wetenschappelijk gewicht zijn. II. Wetenschappelijke benadering en methoden Bij dit punt kan worden gekeken of de gekozen methoden en technieken duidelijk omschreven zijn en of het werkplan in het licht van de vraagstelling en de doelstelling van het onderzoek van voldoende niveau is. Ook kan worden bezien in hoeverre het voorgestelde onderzoek zich verhoudt tot onderzoek dat internationaal op dit terrein wordt verricht. III. Effect: potentiële uitbreiding/verdieping van kennis Welke perspectieven worden, via oplossing van de gestelde problematiek, binnen en buiten het desbetreffende vakgebied geopend? Wat is de relevantie van het voorstel voor de ontwikkeling van het betreffende gebied? Bij beoogde onderzoekresultaten die andere onderzoekgroepen/disciplines in de praktijk van het eigen onderzoek zeer goed kunnen gebruiken, zodat ook op die terreinen beter en vernieuwend onderzoek kan plaatsvinden, zal er sprake zijn van een uitstralend effect. Criterium III: Kwaliteit van de beoogde promovendus en de onderzoeksgroep De beoordeling van de beoogde promovendus weegt zwaar mee binnen criterium III. Hoe staat het met zijn/haar motivatie en overtuigingskracht ten aanzien van het doen van wetenschappelijk onderzoek? Is de kandidaat in staat de wetenschappelijke vraagstelling helder te formuleren, de doeltreffendheid van de gekozen aanpak te beargumenteren en is hij/zij in staat het onderzoek in een breder kader te plaatsen, waaronder het kader van een private partner? Ook wordt er gekeken naar het curriculum vitae van de kandidaat (behaalde cijfers tijdens studie, specialisatie etc.) en de aanbevelingsbrieven. Daarnaast wordt bij dit criterium gekeken naar de kwaliteit van de onderzoeksgroep als geheel. Een vooraanstaande internationale positie van de onderzoeksgroep zal onder meer moeten blijken uit publicaties in peer-reviewed toptijdschriften. Daarnaast wordt er gekeken of de onderzoeksgroep in staat is het om voorgestelde project goed uit te voeren. Heeft de onderzoeksgroep voldoende expertise, de juiste samenwerkingen en (toegang tot) de benodigde apparatuur? Criterium IV: Inhoudelijke relevantie en perspectief voor kennisbenutting De inhoudelijke relevantie van een voorstel wordt bepaald door de mate waarin het voorstel past binnen de inhoudelijke focus van het programma Graduate School Tuinbouw & Uitgangsmaterialen, zoals beschreven in paragraaf 1.1 en 2. Daarnaast dient het voorstel een overtuigend perspectief te bieden op een bijdrage aan de benodigde fundamentele kennisbasis die ten grondslag ligt aan vernieuwende oplossingen voor maatschappelijke en economische vraagstukken binnen de topsector Tuinbouw & Uitgangsmaterialen.
14 Hoofdstuk 5: Contact / Graduate school uitgangsmaterialen
5 Contact 5.1
Inhoudelijke vragen Voor inhoudelijke vragen over het programma Graduate School Tuinbouw & Uitgangsmaterialen neemt u contact op met: Dr. Kirsten de Bruijn-Spoorendonk (NWO Aard- en Levenswetenschappen) Telefoon: 070-344 07 76 Email:
[email protected] Voor vragen met betrekking tot de matchmakingsbijeenkomst neemt u contact op met Thijs Simons (contactpersoon van Plantum; tel: 0182-68 86 68; email:
[email protected]).
5.2
Technische vragen over het elektronisch aanvraagsysteem Bij technische vragen over het gebruik van ISAAC kunt u contact opnemen met de ISAAC helpdesk. Raadpleeg eerst de handleiding voordat u de helpdesk om advies vraagt. De ISAAC helpdesk is bereikbaar van maandag t/m vrijdag van 10.00 tot 17.00 uur op telefoonnummer 0900-696 47 47. Helaas ondersteunen niet alle buitenlandse providers het bellen naar 0900nummers. U kunt uw vraag ook per e-mail stellen via
[email protected]. U ontvangt dan binnen twee werkdagen een reactie.
15 Hoofdstuk 6: Bijlagen / Graduate school uitgangsmaterialen
6 Bijlagen 6.1
Regeling in-kind bijdragen door private en (semi-)publieke partijen Definities Private partijen Ondernemingen worden aangemerkt als private partners. Onder onderneming verstaat NWO: activiteit van een organisatorisch verband of een persoon gericht op duurzame deelname aan het economisch verkeer met behulp van arbeid en kapitaal en met het oogmerk winst te behalen. Internationale private partijen kunnen meedoen, alle toegezegde financiële en materiële bijdragen dienen echter in euro te worden vermeld en voldaan. (Semi-)publieke partijen Als publieke partners worden aangemerkt instellingen die niet tot de door NWO erkende onderzoeksinstellingen behoren (i.e. instellingen die niet bij NWO voorstellen mogen indienen zoals TNO en DLO) en niet tot de categorie van private partijen behoren. Bepalingen 1. Mogelijkheid tot deelname door private partijen en (semi-)publieke partijen met in-kind bijdragen Private partijen en (semi-)publieke partijen participeren doorgaans in NWO onderzoeksprogramma’s door middel van een financiële contributie aan het programma- dan wel projectbudget. In de NWO projecten voor het financieringsinstrument Graduate School Tuinbouw & Uitgangsmaterialen kunnen private en (semi-)publieke partijen onder de volgende voorwaarden participeren met een bijdrage: De private en publieke partners in het projectconsortium dienen naast de NWO subsidie gezamenlijk aan de projectkosten bij te dragen. Bijdragen van private en publieke partijen kunnen zowel cash als in-kind zijn. De uitgangswaarde voor de dekking van de projectkosten van een aanvraag is: € 225.000 NWO financiering + € 25.000 cash bijdrage (10% van totaal aan te vragen budget, verzorgd door Plantum) + € 12.500 in-kind bijdrage private partner (5% van totaal aan te vragen bedrag, dit komt bovenop project budget) = € 262.500. Een lagere in-kind deelname is mogelijk zolang dit door een hogere cash bijdrage gecompenseerd wordt tot de gevraagde verhouding van subsidie – partner inbreng. Cash bijdragen worden verrekend met NWO.
In-kind bijdragen moeten:
essentieel zijn voor het project;
opgenomen zijn in de door NWO goedgekeurde begroting van de onderzoekskosten van de projectaanvraag waarin de private dan wel (semi-) publieke partij participeert;
vallen binnen één van de onder 3 vermelde kostencategorieën.
2. Committering Indien een externe partner zal participeren in het onderzoeksproject met een (gedeeltelijke) in-kind bijdrage zoals hierboven omschreven, zal deze (private of publieke) partij zich voor de betreffende in-kind bijdrage plus eventuele financiële (cash) bijdrage aan het NWO-project committeren.
16 Hoofdstuk 6: Bijlagen / Graduate school uitgangsmaterialen
3. In te brengen in-kind bijdragen In een onderzoeksproject mogen door private en publieke partijen als in-kind bijdragen worden ingebracht de volgende rechtstreeks aan het onderzoeksproject toe te rekenen en door de externe private of publieke partij gemaakte kosten (zie ook bepaling 1): Loonkosten, met dien verstande dat wordt uitgegaan van een uurloon, berekend op basis van het jaarloon bij een volledige dienstbetrekking volgens de kolom loon voor de loonbelasting van de loonstaat, verhoogd met de wettelijke dan wel de op grond van een individuele of collectieve arbeidsovereenkomst verschuldigde opslagen voor sociale lasten, en van 1650 productieve uren per jaar. Hierover mag een opslag worden opgevoerd voor overige algemene kosten, groot ten hoogste 50% van de hierboven bedoelde loonkosten. Het hieruit volgende aan het project toe te schrijven uurtarief, inclusief de genoemde 50% opslag voor algemene kosten, is gemaximeerd op € 100. Project management, begeleiding, coördinatie en consultancy vallen niet onder de matching.
Kosten van te verbruiken materialen, hulpmiddelen en software(licenties) die direct verband houden met project, gebaseerd op de oorspronkelijke aanschafprijzen.
Gebruik van apparatuur en machines:
Kosten van aanschaf en gebruik van machines en apparatuur, met dien verstande dat wordt uitgegaan van de aan het project toe te rekenen afschrijvingskosten, berekend op basis van de oorspronkelijke aanschafprijzen en een afschrijvingstermijn van tenminste vijf jaar; kosten van consumables en onderhoud tijdens de gebruiksperiode.
Kosten van aanschaf en gebruik van machines en apparatuur die niet uitsluitend voor het project zijn aangeschaft, worden slechts als projectbijdragen op de voet van het hier bovenstaande naar rato in aanmerking genomen, indien een sluitende urenverantwoording per machine respectievelijk van de apparatuur aanwezig is.
In-kind bijdragen in de vorm van korting op de normale aanschafprijs in het economisch verkeer (list-prijs) van machines en apparatuur. De korting dient dan minimaal 25% van de listprijs te bedragen. De kosten die ten laste gebracht worden van het apparatuur budget van het project bedragen dan de listprijs verminderd met die korting.
In-kind bijdragen in de vorm van het beschikbaar stellen van software.
4. Verantwoording van in-kind bijdragen Private en publieke partijen dienen hun in-kind bijdragen aan NWO te verantwoorden middels een opgave van ingebrachte kosten, te verstrekken aan NWO binnen drie maanden na afloop van het onderzoeksproject waaraan de in-kind bijdrage is geleverd. De aanvraag tot vaststelling van de in-kind bijdrage dient tegelijkertijd met de aanvraag tot subsidievaststelling door de academische partner(s) te worden ingediend, vergezeld van een gezamenlijke inhoudelijke eindrapportage. Indien de te verantwoorden in-kind bijdrage hoger is dan k€ 125 dient een accountantsverklaring te worden aangeleverd. In andere gevallen volstaat een schriftelijke verklaring dat de ingebrachte in-kind inspanningen daadwerkelijk aan het project toe te schrijven zijn. Indien de private of publieke partij die zich met een in-kind bijdrage aan een onderzoeksproject heeft gecommitteerd en (een deel van) deze in-kind bijdrage uiteindelijk niet inbrengt dan wel niet kan verantwoorden, zal NWO deze partij factureren voor (dit deel van) de in-kind bijdrage zodat de totaal toegezegde bijdrage gestand wordt gedaan.
17 Hoofdstuk 6: Bijlagen / Graduate school uitgangsmaterialen
6.2
NWO-Raamwerk voor Publiek-Private Samenwerking Versie 25 januari 2012 Dit
Raamwerk maakt een onderscheid tussen een consortium = alle partijen die in een programma met elkaar samenwerken de rechtspersoon = de juridische vorm die men voor de samenwerking kiest, en het initiële eigendom van de IE-rechten, dat kan liggen bij verschillende configuraties van partijen die in het consortium deelnemen (zie 3).
Het Raamwerk heeft geen betrekking op consortia die werken met Europese subsidies, vanwege de specifieke voorwaarden die de EU kan stellen. Wel is het Raamwerk geheel in lijn met de Europese staatssteunregels. 1. Structuur van het Consortium Agreement Een consortium agreement bestaat in ieder geval uit de volgende delen : Opsomming van de consortiumpartners en hun wettelijke vertegenwoordiger. Preambule waarin de overwegingen worden gegeven om te komen tot een consortium agreement en informatie over het project. Hier ook de doelstellingen die de ondertekenaars van het agreements gezamenlijk beogen te bereiken. 1. Een artikel met definities van de gebruikte termen. 2. Een artikel waarin wordt verwezen naar een bijlage met het projectplan, de projectorganisatie, en verdere projectgegevens. 3. Een artikel dat de governance van het consortium regelt. 4. Een artikel dat de financiën van het consortium regelt. 5. Een artikel over het vrijgeven van publicaties. 6. Een artikel dat de omgang met vertrouwelijke gegevens en informatie regelt. 7. Een artikel dat de omgang met intellectueel eigendom regelt, uit te splitsen naar achtergrondkennis, onderzoeksresultaten (voorgrondkennis) en de verlening van licenties, aangevuld met een Annex waarin de rechten en plichten en bijbehorende tijdslimieten van partijen ten aanzien van octrooiaanvragen en octrooicommercialisering staan. 8. Een artikel over het uitsluiten van aansprakelijkheid. 9. Een artikel over het oplossen van wanprestatie. 10. Een artikel over het wijzigen van de consortium agreement, inclusief de bijlage over het project. 11. Een artikel over het beslechten van geschillen. 12. Een artikel over het inwerkingtreden van de consortium agreement en de duur van de werking ervan. 13. Een artikel over hoe om te gaan met voortijdige beëindiging.
Toelichting Ad 3 Onder dit artikel moeten in ieder geval bepalingen worden opgenomen voor: de verplichtingen van de consortiumpartners. de uitwisseling van informatie en de rapportageverplichtingen, intern en extern. het uittreden van bestaande en toetreden van nieuwe leden. Ad 4 Een optie is om onder dit artikel een regeling op te nemen over het uitbesteden van werkzaamheden aan derden. Ad 11 Opnemen dat het gaat om een overeenkomst naar Nederlands recht. Afgesproken moet worden wat de bevoegde rechtbank is in het geval van een geschil. Een optie is om onder dit artikel de mogelijkheid van mediation op te nemen. Ad 12 Een optie is om onder dit artikel een bepaling op te nemen welke artikelen tot wanneer na afloop van de overeenkomst van kracht blijven.
18 Hoofdstuk 6: Bijlagen / Graduate school uitgangsmaterialen
2. Uitwerking governance De governance van PPS’en is afhankelijk van de omvang en de complexiteit. De simpelste vorm is een universitair project met financiering door één publieke subsidieverlener en co-financiering van een of meerdere private partijen. De governance wordt in zo’n geval bepaald door de voorwaarden van de publieke subsidieverlener, zolang de publieke subsidieverlener en de universiteit(en) meerderheidsfinancier in het project zijn. Bij andere verhoudingen zijn speciale afspraken nodig. In het geval van een samenwerkingsprogramma bestaande uit meerdere onderzoeksprojecten, of een PPS met meerdere programma’s/thema’s/flagships etc. kunnen meerdere lagen van governance nodig zijn. Voor de bovenste laag worden termen gebruikt als General Assembly, Supervisory Board, Steering Group, Executive Board, etc. Op het programmatische niveau worden termen gebruikt als Programme Committee, Flagship Captains, etc. Hieronder bevinden zich de projecten. De taken van de diverse governance-onderdelen worden vastgelegd in het Consortium Agreement. 3. NWO-beleid inzake intellectueel eigendom Versie 27 november 2014 NWO heeft in haar beleid inzake intellectueel eigendom voor publiek private samenwerking (PPS) twee IE-modellen opgenomen, die als kader dienen voor de IEafspraken over de resultaten van door NWO gesubsidieerd PPS-onderzoek. Het belangrijkste verschil tussen de twee IE-modellen is, dat NWO bij toepassing van IEmodel 1 géén mede-eigendom claimt op de IE-rechten, en bij toepassing van IEmodel 2 wel. Voor beide IE-modellen geldt, dat aan het percentage van de private bijdrage IE-rechten zijn gekoppeld. Daarbij gaat het steeds om de situatie waarin de eigendom op de resultaten van rechtswege toekomt aan de uitvoerende onderzoekspartij, als werkgever van de onderzoeker die de vinding heeft gedaan In elke NWO Call for Proposals wordt, voor zover sprake is van PPS, aangegeven welk IE-model van toepassing is. Met inachtneming van het aldus door NWO gegeven kader voor de IE-afspraken stellen partijen een consortiumovereenkomst op. Uiterlijk 6 maanden na honorering dient een door partijen ondertekende consortiumovereenkomst beschikbaar te zijn. IE-model 1 In geval van toepassing van IE-model 1 geldt verder dat in de Call for Proposals tevens wordt aangegeven of optie 1 dan wel optie 2 geldt: In optie 1 is het vertrekpunt dat de aanspraak op het claimen van IE-rechten op de resultaten van het onderzoek toekomt aan alle partijen. In de consortiumovereenkomst verdelen de projectpartijen vervolgens de IE-rechten op deze resultaten, op een wijze die een passende afspiegeling vormt van hun werkpakketten, bijdragen en respectieve belangen. Als gevolg van deze verdeling zullen juridische eigendomsoverdrachten later in het traject naar verwachting minder vaak noodzakelijk zijn. In optie 2 is het uitgangspunt dat de IE-rechten toevallen aan de werkgever van de onderzoeker die de vinding heeft gedaan. Indien partijen op een later moment overeenkomen dat de aldus door de uitvoerende onderzoekspartij verkregen IErechten op de resultaten geheel of gedeeltelijk zullen worden overgedragen aan de private partij, dan geldt als uitgangspunt dat hiervoor een marktconforme vergoeding dient te worden betaald, minus de private bijdrage. Voor een dergelijke overdracht van rechten geldt, dat het een juridisch-economische handeling betreft waarover BTW moet worden afgedragen resp. betaald.
19 Hoofdstuk 6: Bijlagen / Graduate school uitgangsmaterialen
Optie 1: passende afspiegeling Verdeling IE-rechten Vertrekpunt voor onderhandeling is dat de aanspraak op het claimen van IE-rechten op de resultaten van het onderzoek toekomt aan alle partijen. Vervolgens maken de projectpartijen in de consortiumovereenkomst afspraken over welke projectpartij welke rechten mag claimen. In ieder geval dient te zijn geregeld welke projectpartij het recht heeft om desgewenst octrooi te vragen op resultaten – het zgn. right of first refusal – in geval van een vinding. Bij het opstellen van deze afspraken kan desgewenst gedifferentieerd worden naar werkpakket. Van belang is dat uit de consortium overeenkomst moet blijken dat de IE-rechten aan projectpartijen zijn toegekend op een wijze die een passende afspiegeling is van hun werkpakketten, bijdragen en respectieve belangen, om te bewerkstelligen dat in overeenstemming met staatsteunregelgeving wordt gehandeld. Bij deze toekenning van IE-rechten kunnen tevens afspraken worden gemaakt over marktconforme vergoedingen. Bij de verdeling van aanspraken op IE-rechten tussen projectpartijen, dienen de door NWO gehanteerde percentage-categorieën in overweging te worden genomen. Achtergrond van deze categorieën is, dat bedrijven meer rechten krijgen naarmate zij meer bijdragen. Indien bij de verdeling bijvoorbeeld wordt afgesproken dat een private partij die een dergelijke beperkte bijdrage heeft gedaan toch een right of first refusal krijgt, ligt het voor de hand om af te spreken dat bij uitoefening van dit recht een marktconforme vergoeding wordt betaald, met aftrek van desbetreffende bijdrage. Deze percentage-categorieën zien er als volgt uit1: 1.
2.
3.
Vanaf 0% tot en met 10% private bijdrage krijgt het bedrijf geen rechten op de resultaten van de uitvoerende onderzoekspartij. Bedrijven kunnen tijdens het onderzoek gegenereerde resultaten intern, niet-commercieel gebruiken; Vanaf 11% tot en met 30% private bijdrage krijgt het bedrijf een optierecht voor een exclusief commercieel gebruiksrecht op de al dan niet gepatenteerde resultaten van de uitvoerende onderzoekspartij. Indien dit optierecht wordt uitgeoefend door het bedrijf, dient voor het gebruiksrecht een marktconforme vergoeding te worden betaald, minus de private bijdrage; Vanaf 31% tot en met 50% private bijdrage, krijgen bedrijven – in aanvulling op het optierecht uit categorie 2 – een niet-exclusief, royalty-vrij commercieel gebruiksrecht.
Berekening percentage private bijdrage Voor de grondslag van de berekening van de percentages, geldt dat wordt uitgegaan van de marginale kosten (de NWO-bijdrage + cash/in-kind private bijdrage(n). Verder is het op grond van het NWO-beleid mogelijk om private bijdragen op te tellen, als gevolg waarvan bijvoorbeeld een MKB-bedrijf dat een relatief kleine bijdrage geeft, toch in categorie 2 of 3 kan vallen. Van belang is dan dat in categorie 2 voor een eventueel door dat bedrijf gewenste licentie moet worden betaald, met aftrek van de (in dat geval beperkte) private bijdrage.
__________________________ 1 Voor wat betreft de percentages geldt, dat deze naar boven dienen te worden afgerond bij 0,5% en hoger.
20 Hoofdstuk 6: Bijlagen / Graduate school uitgangsmaterialen
Eigendomsoverdracht Indien een projectpartij binnen het consortium interesse heeft in eigendomsrechten op een vinding teneinde hierop octrooi te kunnen vragen, terwijl deze eigendomsrechten echter op grond van de consortiumovereenkomst toevallen aan een andere projectpartij, dan kan hierover worden onderhandeld. In geval van eigendomsoverdracht geldt dat hiervoor een marktconforme vergoeding dient te worden betaald, met aftrek van de private bijdrage van het betrokken bedrijf. Voor een dergelijke overdracht van rechten geldt, dat het een juridisch-economische handeling betreft waarover BTW moet worden afgedragen resp. betaald. Bij de onderhandeling over en vaststelling van de marktconforme vergoeding kan gebruik worden gemaakt van de zogenaamde ‘market based approach’ (marktvergelijking); ‘income based approach’ (welke inkomsten worden verwacht); of de cost based approach’ (wat heeft het gekost om tot het onderzoeksresultaat te komen). Ook kan gebruik worden gemaakt van taxatie door een onafhankelijke expert. De onderhandeling over en vaststelling van de marktconforme vergoeding dient te worden gedocumenteerd door de penvoerder van het consortium. Ten aanzien van de aan bedrijven te geven korting op de betaling van een marktconforme vergoeding geldt, dat hier de absolute aftrek dient te worden gehanteerd (in plaats van de relatieve aftrek). De private bijdrage dient aldus in zijn geheel te worden afgetrokken van de marktconforme prijs. Toegankelijkheid onderzoeksresultaten Partijen kunnen in de consortiumovereenkomst afspraken opnemen over bescherming van onderzoeksresultaten, geheimhouding en publicaties, met inachtneming van § 4.5 van de Algemene subsidiebepalingen NWO. Onderzoeksresultaten die niet vatbaar zijn voor IE-bescherming en waarvoor geen schriftelijke geheimhouding geldt, kunnen door alle partijen vrijelijk worden gebruikt. Auteursrechten en databanken Ten aanzien van de auteursrechten geldt het Open Acces beleid voor publicaties van NWO. Voor wat betreft gegenereerde databanken geldt dat NWO en de uitvoerende kennisinstelling tezamen de ‘dataproducenten’ zijn en als zodanig het verdere gebruik van deze databanken bepalen (conform de Databankenwet). Optie 2: rechten op eigen resultaten Verdeling IE-rechten De aanspraak op het claimen van IE-rechten op de resultaten van het onderzoek komt toe aan de onderzoekspartij die de resultaten heeft gegenereerd. Daarbij gelden eveneens de door NWO gehanteerde percentage-categorieën. Deze percentage-categorieën zien er als volgt uit: 1.
2.
Vanaf 0% tot en met 10% private bijdrage krijgt het bedrijf geen rechten op de resultaten van de uitvoerende onderzoekspartij. Bedrijven kunnen tijdens het onderzoek gegenereerde resultaten intern, niet-commercieel gebruiken; Vanaf 11% tot en met 30% private bijdrage krijgt het bedrijf een optierecht voor een exclusief commercieel gebruiksrecht op de al dan niet gepatenteerde resultaten van de uitvoerende onderzoekspartij. Indien dit optierecht wordt uitgeoefend door het bedrijf, dient hiervoor een
21 Hoofdstuk 6: Bijlagen / Graduate school uitgangsmaterialen
3.
marktconforme vergoeding te worden betaald, minus de private bijdrage; Vanaf 31% tot en met 50% private bijdrage, krijgen bedrijven – in aanvulling op het optierecht uit categorie 2 – een niet-exclusief, royalty-vrij commercieel gebruiksrecht.
Berekening percentage private bijdrage Voor de grondslag van de berekening van de percentages, geldt dat wordt uitgegaan van de marginale kosten (de NWO-bijdrage + cash/in-kind private bijdrage(n)). Verder is het op grond van het NWO-beleid mogelijk om private bijdragen op te tellen, als gevolg waarvan bijvoorbeeld een MKB-bedrijf dat een relatief kleine bijdrage geeft, toch in categorie 2 of 3 kan vallen. Van belang is dan dat in categorie 2 voor een eventueel door dat bedrijf gewenste licentie moet worden betaald, met aftrek van de (in dat geval beperkte) private bijdrage. Eigendomsoverdracht Indien een bedrijf de IE-rechten wil claimen op de resultaten van een uitvoerende onderzoekspartij binnen het consortium, door middel van het aanvragen van een octrooi, dient het bedrijf hiervoor een marktconforme vergoeding te betalen. Van deze vergoeding wordt de private bijdrage van het betrokken bedrijf afgetrokken. Voor een dergelijke overdracht van rechten geldt, dat het een juridisch-economische handeling betreft waarover BTW moet worden afgedragen resp. betaald. Bij de onderhandeling over en vaststelling van de marktconforme vergoeding kan gebruik worden gemaakt van de zogenaamde ‘market based approach’ (marktvergelijking); ‘income based approach’ (welke inkomsten worden verwacht); of de cost based approach’ (wat heeft het gekost om tot het onderzoeksresultaat te komen). Ook kan gebruik worden gemaakt van taxatie door een onafhankelijke expert. De onderhandeling over en vaststelling van de marktconforme vergoeding dient te worden gedocumenteerd door de penvoerder van het consortium. Ten aanzien van de aan bedrijven te geven korting op de betaling van een marktconforme vergoeding geldt, dat hier de absolute aftrek dient te worden gehanteerd (in plaats van de relatieve aftrek). De private bijdrage dient aldus in zijn geheel te worden afgetrokken van de marktconforme prijs. Toegankelijkheid onderzoeksresultaten Partijen kunnen in de consortiumovereenkomst afspraken opnemen over bescherming van onderzoeksresultaten, geheimhouding en publicaties, met inachtneming van § 4.5 van de Algemene subsidiebepalingen NWO. Onderzoeksresultaten die niet vatbaar zijn voor IE-bescherming en waarvoor geen schriftelijke geheimhouding geldt, kunnen door alle partijen vrijelijk worden gebruikt. Auteursrechten en databanken Ten aanzien van de auteursrechten geldt het Open Acces beleid voor publicaties van NWO. Voor wat betreft gegenereerde databanken geldt dat NWO en de uitvoerende kennisinstelling tezamen de ‘dataproducenten’ zijn en als zodanig het verdere gebruik van deze databanken bepalen (conform de Databankenwet).
22 Hoofdstuk 6: Bijlagen / Graduate school uitgangsmaterialen
Uitgave: Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek Bezoekadres: Laan van Nieuw Oost-Indië 300 2593 CE Den Haag
april 2016