• i
II
SAMENSPRAAK OVER
DE
GOUDSCHE KERKHISTORIE, opgedragen aan de Chr. fieref. Gemeenten in Nederland ^HBh s^PiiÉ
'• -'"••"
V- *'
... "
*•
-•.-.»>;
%
* '•'
•
.
•
uoon
•
ü /een | v
groot hun
aantal
dér
Kerk, die d o o r
onderteekening
adhaesie betuigen met v e r s p r e i d i n g en strekking
dezer §
leden
Brochure,
welke
bij den
onderteekening
Schrijver
dezes.
berust
.
V-J
SAMENSPRAAK. Vr. Wel vriend, ik heb reeds lang verlangd U te ontmoeten, omdat ik weet dat Ge van vele zaken kennis hebt op kerkelijk gebied, en de toestand der Chr. Geref. gemeente te Gouda U dan ook zeker wol eenigszins bekend zal zijn. Wees zoo goed mij daarvan iets mede te deelen en mij toestaan eenige vragen te doen. G. -Ik wil gaarne aan Uw verzoek voldoen, en ook Uwe vragen beantwoorden voor zoover mij mogelijk is. Luister slechts, en schenk mij Uwe aandacht. De leden dier Gemeente waren reeds lang onderling verdeeld en was dit aan de orde van den dag, en vloeide voort uit heerschzucht van een Ouderling, die niet instemde met een besluit van den Kerkeraad, die met groote meerderheid besloot, dat voortaan, als overal gebruikelijk, om beurten zou worden gepresideerd. Hij, voorzitter zijnde, kon dat niet dulden, en bedankte terstond, (ontijdig dus) en was niet te bewegen daarvan terug te keeren, in weerwil van alle pogingen die daartoe werden aangewend, en trachtte hij daarna de de leden der Gemeente in opstand te brengen, wat hem ten slotte mocht gelukken, zich zelf buiten moeilijkheden wetende te houden. Er waren leden die zich zelfs schuldig maakten des Zondags andere leden te bezoeken, om de aftredende leden van den Kerkeraad niet te doen herkiezen, wat echter niet gelukte. Daarna ging men voort op ongeoorloofde wijze dien Kerkeraad te bemoeielijken, het hun onmogelijk te maken om de zaak in stand te doen houden. Dit gelukte evenmin. Vr. Maar vriend, worden dan zulke onkerkelijke handelingen in de Chr. Geref. Kerk, waar men de tucht oefent toegelaten, daar toch zulke zaken als door U medegedeeld tot opstand aanleiding geven of nog erger tot verwoesting leiden? Ook zou ik U willen vragen, of die leden der gemeente gegronde redenen hadden voor hunne ontevredenheid, waardoor zij zoo onkerkelijk handelden, wat toch door ieder zal moeten worden veroordeeld ? G. Wat betreft Uw eerste vraag, kan ik U antwoorden dat zulke handelingen, onkerkelijk als ze zijn, wel degelijk
kerkelijk kunnen worden behandeld, mits zulks op rechte wijze geschiede, wat U duidelijk worden zal als ik U meer zal hebben medegedeeld. Ook zal U dan duidelijk worden hoe kerkrechtelijk de hoogere kerkvergaderingen dat behandeld hebben. Ik moet U echter eerst eenige zaken mededeelen, die U dan meer klaarheid zullen geven in die toestanden die te Gouda plaats hadden. Vr. Wel waarde vriend, ik verlang reeds naar hetgeen U mij dan zal mededeelen en beloof U aandachtig te luisteren. G. Aan Uwe belangstelling twijfel ik ook volstrekt niet, en ga U dan mededeelen dié zaken, die — hoewel ten onrechte — als oorzaak van verdeeldheid genoemd worden. Er was een deel der gemeenteleden die den Heer Molenaar als voorganger der gemeente begeerden. Deze werd dan ook aangezocht zich metterwoon te Gouda te vestigen, doch genoemde heer bedankte daarvoor. Daarna werd een beroep uitgebracht op een predikant, wat eveneens door bedanken mislukte. Enkelen, daardoor ontstemd, wilden voor de tweede maal den heer Molenaar beroepen, waar de Kerkeraad tegen was, het gewenschter achtend een Leeraar te beroepen, waarover die leden niet tevreden waren en stelden zij zich tewerk met een lijst, om daarop handteekeningen te verkrijgen, welke den Kerkeraad werd aangeboden. Deze meende echter die lijst voor kennisgeving te moeten aannemen, blijvende bij zijn meening dat een leeraar gewenschter was. Ten onrechte zeide ik, kon dat tot verdeeldheid aanleiding geven, temeer daar het eerste aanzoek toch met meerderheid van stemmen plaats had. Bewijs genoeg, dat men persoonlijk niets tegen den Heer Molenaar had. Ook was hem na een Classis-onderzoek, toegestaan een stichtelijk woord te spreken in die gemeenten behoorende tot de Classis 's Gravenhage. De-onderteekenaars van die lijst teleurgesteld, hoewel niet allen, welke zich later terugtrokken, dreven het tot het uiterste, door gedurig met elkaar - voeling te houden, overleggende op de beste wijze hun doel te bereiken. Men ontzag zich zelfs niet, een Ouderling op den openbaren weg te beleedigen, zeggende: dat hij en anderen oorzaak waren dat de gemeente niet in bloei toenam, bedank spoedig en ge zult zien dat wij spoedig een groote gemeente hebben, gij ziet toch zeker ook wel dat als de Heer Molenaar voorgaat, de kerk vol is, beter dan met Dominees. Ieder begrijpt al aanstonds hoe die leden dachten. Vr. Het is te begrijpen hoe zwaar het valt zoo'n ambt
te bekleeden in de kerk. En werd er geen werk gemaakt tegen zulk een drijven? Ik meen dat zulke drijvers juist oorzaak zijn dat zulk een gemeente niet kan bloeien ? Ik zou haast zeggen moet kwijnen, want drijven tot eigen doel getuigt niet van broederlijke liefde, en waar die gemist wordt, kan de Heere Zijn zegen niet schenken. Hoe ging het toen verder ? G. Wel vriend! dat op die wijze een ambt te bekleeden in de Chr. Geref. Kerk zwaar en moeilijk was, begrijpt U goed. Er kunnen ook toestanden zijn die - - hoewel niet de ergste — toch ook bezwarend zijn voor een Kerkeraad, en zulke toestanden deden zich te Gouda voor, en wel financieele, die ik U zoo duidelijk mogelijk zal uitleggen, en niet doen als een onzer predikanten deed, n.m. Ds. Jansen van Leiden, die den laatsten finantieelen toestand gebruikte om langs dien weg de schuld van het gebeurde te Gouda zooveel mogelijk op dien Kerkeraad te werpen, wat echter blijken zal het tegendeel te zijn. Althans voor iemand die nadenkt zal het duidelijk zijn dat de Kerkeraad alles heeft gedaan — al kan dat niet van allen gezegd worden — om te voorkomen wat geschied is. Vr. Ik moet U zeggen heer G. dat ik hoe langer hoe nieuwsgieriger word, vooral omdat ook ik hoorde zeggen dat de Kerkeraad van alles de schuld was. G. U moet in aanmerking nemen dat wanneer het de eer geldt van er in betrokken te zijn, men gewoon is, hoe oneerlijk ook, tracht onschuldig er uit te komen. Luister slechts. Mejuffrouw Teekens, te Gouda gewoond hebbende, thans overleden, had zevenhonderd gulden als Obligatie op de Kerk tegen 4°/ 0 rente. Hare erven verzochten dat geld uit te keeren waaraan geen gevolg behoefde gegeven te worden, en ook niet is gegeven, omreden aflossing bij uitloting zou plaats hebben volgens notarieele acte, en men dus niet verplicht was tot uitkeering, wat evenwel toch zou geschied zijn, als dat niet zoo moeielijk ware geweest. Ging die vraag om aflossing eerst op verzoek, later werd het geëischt en werd men gedreigd, wat uit de gevoerde correspondentie aan te toonen is. Nimmer werd toen om rente gevraagd omreden men die toen niet schuldig was, zelfs trachtte de Voorzitter van den Kerkeraad — wat uit verschillende correspondentiën kan bewezen worden — af te lossen tegen minder bedrag, daar hij iemand gevonden had, dien ik echter niet noemen wil, die het dan zou overnemen, als hij dat voordeel kon genieten. Het is
niet geschied omdat de Voorzitter later tot de overtuiging kwam zoo niet te mogen handelen, temeer het weezen toekwam, die het goed konden gebruiken. Ook meende alle Kerkeraadsleden dat niet te mogen doen, en men besloot de toegestane vermindering niet te accepteeren. Vr. Maar zoo de Kerkeraad onmachtig was tot aflossing van kapitaal, kon die dan zijn bezwaren niet kenbaar maken op de Classis door te trachten middelen te vinden tot aflossing ? G. Dat deden de afgevaardigden wel degelijk toen men nog geen rente schuldig was! Het ging toen over opeisching van kapitaal, en hieruit is zonneklaar bewezen dat men later ongegrond dien Kerkeraad beschuldigde, dat toen niet gezegd is door hun op die Classis, dat de rente niet was voldaan. Later bleek dat geheel anders te zijn, n.m. dat degene die er mee belast was, totaal zulks vergeten had ondanks de Kerkeraad hem daartoe gemachtigd had. Den afgevaardigden van Gouda word gezegd „Gouda moet zich zien te redden. Wij hebben dat geld zoo maar niet liggen ! ! De afgevaardigden van Gouda maakten den Voorzitter der Classis opmerkzaam dat de Kerkeraad een schrijven had ontvangen van den WelEd. Heer Wisboom Verstege, inhoudende dat, zoo niet werd voldaan op den dag van heden, hij dan tot gerechtelijke vervolging zou overgaan. Daarop werd uitgesproken het dan noodzakelijk was, dat een der afgevaardigden terstond naar Gouda ging om de Kerkeraadsleden te doen vergaderen, om te handelen, en zoodoende die gerechtelijke vervolging te voorkomen, om reden er f 700.— werd geeischt en niet de rente zooals beweerd is. (aan te toonen uit de Correspondentie van den Weled. Heer Notaris Wisboom Verstege uit Dordrecht die kapitaal eischte.) Daar kon geen gevolg tian gegeven worden, waarom die Kerkeraadsvergadering vruchteloos was. De afgevaardigden van Gouda deelden ook nog mede dat niet alleen de financieele zaken, moeilijk waren, maar veel erger was de verdeeldheid in de gemeente en verzochten zij een Commissie, die den Kerkeraad kon bijstaan, en zoo te trachten alles in orde te brengen. Die Commissie is toegezegd maar is nimmer gekomen. In weerwil van herhaalde schriftelijke verzoeken, werd zelfs niet eens geantwoord op die brieven. Eindelijk ontving de Voorzitter van den Kerkeraad van Gouda op een schrijven van een Br. Ouderling, een briefkaart, vai; den volgenden inhoud : „Aanstaanden
Vrijdag zal ik met Ds. Jansen confereeren en U dan adviseeren." Dit advies is nimmer gekomen, zelfs op een volgende Classis niet, toen de afgevaardigden dat mededeelden, hoewel zij toen wisten dat het te laat zou zijn, daar in dat tijdsverloop ook ander kapitaal met rente werd opgeëischt. Vr. Uit het door U medegedeelde begrijp ik nu goed, dat de oorzaak nooit kon wezen zoo als verbreid werd, dat de rente niet betaald zou zijn van zevenhonderd gulden, die op tijd der gehouden Classis was voldaan. Het was verschrikkelijk voor dien Kerkeraad die daardoor moeilijk handelend kon optreden en zou nu juist die nalatigheid en plichtverzuim der Classis niet de oorzaken genoemd kunnen worden, waardoor de zaken in Gouda zulk een droevig verloop hadden? G. Ik geloof dat die onbeleefdheid, — op zijn zachtst uitgedrukt — veel kwaad gedaan heeft, maar het schijnt daar niet te gaan naar recht en billijkheid, maar naar eigen zin en wil, en moest het dien Kerkeraad te Gouda wel tot moedeloosheid en werkeloosheid aanleiding geven. Vr. Mij dunkt dat een hoogere vergadering verplicht is te onderzoeken waarom die Classis-Correspondent zoo handelde, n.m. of dat gegaan is in overleg met de andere Commissieleden die benoemd zijn op de Classis-vergadering ? G. U spreekt van hoogere vergadering, doch daarover is nog niet te oordeelen, want mij dunkt die mogen niet nalaten dat te onderzoeken, en dan naar recht handelen en vooral niet afgaan op een eenzijdig verslag, want een Paus erkent men in onze kerk niet en daarom is het gewenscht dat een synodale Commissie benoemd worde om de gemeenteleden van Gouda te hooren, alsmede dien Kerkeraad. Vr. U heeft nog al wat onthuld, en zou mij van de iinancieele zaken meer zeggen, daarom de vraag: Hoe ging het daar later mede? G. Ik deelde U het gebeurde mede van het begin af om niet als Ds. Jansen van Leiden te Gouda te doen, die de meeste waarde hechtte aan het laatste, wellicht zulks doende om fouten en eer te redden, zich bewust zijnde dat niet gehandeld is, zooals behoorde. Want ik herhaal nog eens, dat de grootste oorzaak van den verkoop der Kerk te Gouda is, het niet tijdig uitvoeren van de opdracht der Classis, en hij daarom tracht te verbreiden dat anderen de schuldigen zijn, wat gemakkelijker is, dan eigen schuld te erkennen. Maar is het recht ?
i
In het begin zeide ik U reeds: hoewel het later erger werd toen de vervaltijd der rentebetaling was aangebroken, wat echter verzuimd is geworden, niet omdat men die niet betalen kon, maar verzuimd is, of vergeten door hem dien de Kerkeraad opgedragen had zulks te doen, waarvan de Voorzitter eerst kennis kreeg door het ontvangen van een Exploit om rente en kapitaal. Deze, niet beter wetende of aan de opdracht tot betaling was voldaan, betwistte toen den Deurwaarder zelfs, hem toevoegende, dat hij hem de kwitantie zou toonen. Het was binnen enkele dagen vergadering, en zou dan bij den Deurwaarder komen en de kwitantie overleggen. In zulk een geval kon die Voorzitter toch niet betalen zonder eerst te onderzoeken. Ds. H. Jansen zeide tegen den Voorzitter: dan hadt gij moeten betalen gij kondt dat later wel in rekening brengen. Vr. Wel vriend, bij het hooren van zulke zaken moet ik zeggen dat ik eveneens zou handelen als die Voorzitter, maar was er toen geen raad te schaffen dat in orde te krijgen ? Mij dunkt van wel, daar het kapitaal niet groot was. G. Dat is getracht en zou ook geschied zijn, als het voorschot gegéven was in plaats van te leenen, wat de leden doen wilden; waar echter twee leden van den Kerkeraad tegen waren, terwijl de Voorzitter mededeeling doet dat op den tijd dat het voorschot weder terug moest, dat geld weder als Obligatie of Hypotheek verkregen kon worden, wat echter de Voorzitter niet kon verzekeren, temeer hij daar reeds zoo veel vergeefsche pogingen had aangewend, waarvan bewijzen genoeg voorhanden zijn. Wat Uw oordeel over een klein kapitaal aangaat, zulks was niet het geval, want gelijktijdig; werd duizend gulden opgeëischt. Vr. Maar was dat dan zoo te allen tijde op te zeggen ? G. Volstrekt niet, maar ook daar waren gegronde redenen voor, hoewel het bewezen kan worden dat alles in orde gekomen zou zijn indien onderlinge verdeeldheid niet aan de orde geweest ware, en de door de Classis benoemde Commissie ware opgetreden, die dikwijls genoeg was uitgenoodigd. Vr. Naar die gegronde redenen van opzegging van kapitaal ben ik nieuwsgierig geworden. G. Ik zal alles mededeelen voor zoover ik daarmede in kennis ben gesteld. Later kwam een Exploit in van een Curator, die moest optreden tot het innen van posten wegens een faillissement, dat later echter is opgeheven, en belast
was die posten te innen voor een familie, daar die geldschieter intusschen overleed. Die familie duldde dat faillissement niet en hoe ook, niemand werd bemoeielijkt tot betaling, noch van rente, noch van kapitaal, wat eerst plaats had, na opheffing van 't faillissement. Omdat, zooals ik meedeelde, die rente niet op tijd voldaan was, volgde Exploit om voldoening. W e l werd beweerd, dat in twee jaren niet was betaald, doch de kwitanties bewezen dat betaald was tot op den tijd van het overlijden van den geldschieter. Deze kwitanties zijn door den Kerkeraad afgedragen aan een Commissie. Op het bovenstaande is rechtsuitspraak gedaan en kon betwist zijn geworden door tooning der kwitanties. Gebleken was dat alleen rente schuldig was, vanaf het overlijden van den geldschieter. De Commissie heeft die kwitanties aan den Curator overgelegd voor zoover dit door mij is nagegaan doch aan niemand werd de uitslag bekend. Nu beweert de Commissie dat de Voorzitter verplicht was geweest die rente van de ééne f500, zijnde f 21.50 te voldoen, waardoor hij en de Scriba die met de betaling der rente belast was, als schuldig worden beschouwd aan het gebeurde in Gouda, inplaats den geheelen Kerkeraad aansprakelijk te stellen. Doch dat heet Kerkrecht. Vr. Na het gehoorde rijst bij mij de vraag: is een bestuurslid verplicht eene schuld s/an eene vereeniging, welke schuld het ook zijn moge, te voldoen ? En zéker niet van een vereeniging die zoo door sommige leden beroerd werd, als in 't begin reeds is medegedeeld. En dan bovendien een Voorzitter schuldig te houden die zooveel deed om het gebeurde te Gouda te voorkomen en op allerlei wijze getracht heeft kapitaal te bekomen, om van aangedane beleedigingen niet eens te reppen ! G. Nu vriend, gij zult zeker bevredigd zijn zoo veel gehoord te hebben over die Goudsche kwestie. Tot nadere opheldering wil ik U de door den Kerkeraad geteekende Notulen (altijd van die vergaderingen die openbaar gehouden zijn) letterlijk medeaeelen, om te kunnen weten hoe tijdig (?) de Classis-Commissie gekomen is, hoewel niemand het een Commissie noemen zal.
Openbare vergadering gehouden 17 Maart 1907. Op gebruikelijke wijze geopend, waarop door den Voorzitter werd kennis gegeven aan de opgekomen leden van
den geldelijken nood, alsmede, dat de Kerkeraad vele pogingen had aangewend om in dien nood te voorzien, doch het doel niet is bereikt geworden n.m. de som, groot zevenhonderd gulden te bekomen, te plaatsen als obligatie ot als 2de Hypotheek, groot duizend gulden. Velen werden daartoe aangezocht tot zelfs de Pastoor of Deken der Katholieke Gemeente, die wel meerderen hielp. Daarom vroeg de Voorzitter aan de leden, na hun in alles op de hoogte gesteld te hebben, ook van het Exploit des Deurwaarders. Wat nu te doen ? Na breedvoerige bespreking stelt broeder Balen Sr. voor, te willen leenen tot Mei 1907 twee honderd gulden, welk voorbeeld gevolgd werd door H. de Goeij Jr. en W. Vonk, en br. Du Chatenier honderd gulden beschikbaar stelde. Alzoo tezamen zevenhonderd gulden. Een jongedochter, lid der gemeente, nam de er op gekomen kosten voor hare rekening, doch dan moest de Kerkeraad de verzekering geven het geleende met Mei 1907 terug te geven, waartegen twee leden van den Kerkeraad bezwaar hadden aangezien de Kerkeraad toch ook dan niet verzekerd kon zijn het geleende weder terug te kunnen geven, om welke redenen van het aanbod geen gebruik kon worden gemaakt en deze zaak alzoo vruchteloos afliep. Punt 2. Na bespreking van bovenstaande zaken, deelde broeder De Goeij Sr. mede, hoe hij door het lid der gemeente P. den Broeder op den openbaren weg was beleedigd door te moeten hooren, dat hij, De Goeij, oorzaak was dat de gemeente verwoest werd, en hij (P.* den Broeder namelijk) den dag zou zegenen enz. dat De Goeij, als Ouderling bedankte. Men zou dan zien, dat in een oogenblik het een flinke gemeente zou worden, zoo mgn den Heer Molenaar beriep naar Gouda en hoe hij (De G.) redeneerde en P. den Broeder er op wees, dat de gemeente dan gevaar zou loopen, en een veel grootere partij, daartegen zijnde, dan weer zou opstaan, niets baatte, De Goeij moest bedanken. De Goeij zulke beleedigingen zeer onaangenaam vindende, vooral van zulk een geacht (?) lid der gemeente die zelden opkwam ter Godsdienstoefeningen en zich met anderen schuldig maakte op den dag des Heeren, onder kerktijd zelfs bezoeken aflegde, om toch Ouderling De Goeij en alle die tegen het beroep van den Heer Molenaar waren niet te stemmen, doch in hun plaats Van den Heuvel en anderen,
die vóór het beroep van den heer Molenaar waren, waarom Ouderling De Goeij meende dat nu de tijd gekomen was te bedanken voor Ouderling, teneinde den bloei der gemeente niet te keeren, waar echter de grootste meerderheid der opgekomen leden tegen was, vooral niet ter oorzake van leden als P. den Broeder. De Goeij bleef echter bij zijn besluit. Punt 3. Broeder Yan den Heuvel meende dat De Goeij niet handelde als 't zijn moest. Wel stemde hij toe dat P. den Broeder te vei' gegaan was, maar wat beleedigingen betrof, zeide hij : Wat is mij wel niet aangedaan ? De Goeij deed Van den Heuvel opmerken, dat hem niets was aangedaan, maar dat al wat gebeurd was, hij dat zich zelf berokkend had, om onkerkelijke handelingen en drijven. De Voorzitter verzocht v. d. Heuvel tot tweemalen toe zulks der gemeente te mogen mededeelen. Dit toegestaan zijnde, deed De Goeij verslag van het gebeurde en bleek duidelijk dat v. d. Heuvel zeer onkerkelijk had gehandeld en er pogingen genoeg waren aangewend hem daarvan terug te doen komen zelfs door den voormaligen Consulent Ds. Beekamp, waarop v. d. Heuvel terstond de vergadering verliet voor dat deze gesloten was. Punt 4. Nog werd besloten voorzichtig te handelen met het uitgebrachte beroep, in dezen bestaanden toestand. De Goeij stelde voor den beroepen leeraar eerlijk mede te deelen hoe het met de financiën enz. stond. Besloten werd dit te behandelen op de eerstkomende Kerkeraadsvergadering, (wat zeker véél heeft bijgedragen dat Z.Eerw. voor de roeping heeft bedankt). De • vergadering werd daarop met dankzegging door den Voorzitter gesloten.
Openbare leden-vergadering van 9 April 1907. De Voorzitter opent de vergadering met gebed na het zingen van het 4de vers van den Morgenzang. Punt 1. Nadat de Voorzitter de broeders welkom geheeten had, vermeldde deze, de zaken betreffende de financiën er niet beter op waren geworden in den laatsten tijd, dat het niet is gebleven bij het opvragen van de f 7 0 0 . — van de Erven
van wijlen Mejuffrouw Teekens, maar dat nu ook opgeeischt zijn door de Erven van wijlen Notaris Eortuin Droogleever twee maal f 500.— alzoo dat het totaal opgeëischte bedrag heden was f 1700.— en dat nog wel bij Deurwaarders-Exploit en Dagvaarding, dat tot heden niet is gelukt het vereischte bedrag te bekomen, in weerwil van alle pogingen die de kerkeraad aangewend heeft, hetzij als obligatie of 2de hypotheek, reden waarom de Kerkeraad meende de leden der gemeente hiervan kennis te moeten geven, om na overleg en bespreking te beproeven het opgezegde bedrag te bekomen, en zoo de leden daarin niet konden voorzien, oordeelde de Kerkeraad de Classis-commissie hiermede in kennis te stellen, en die uit te noodigen zoo spoedig mogelijk tot ons te komen, om ons zoo mogelijk van raad te dienen, wat de algemeene goedkeuring wegdroeg, en dat zulks spoedig zou geschieden. De Voorzitter beloofde dat nog heden avond te zullen doen, wat dan ook door hem gedaan is. Verder werd nog veel gevraagd en gesproken over deze zaak, doch niets dat eenig resultaat opleverde. Punt 2. De Voorzitter deelde nog mede dat hij in dezen vóóravond pogingen had aangewend bij den WelEd. Heer Notaris Cambier van Nooten, wien hij opdracht had gegeven te trachten een 2de hypotheek te krijgen en dat niemand die beter geven kon, dan de eerste hypotheekhoudsters die hij daartoe reeds bezocht had. Door uitstedigheid van de hypotheekhoudsters was deze poging vruchteloos. Een volgend bezoek had tot resultaat, dat Hypotheekhoudsters niet genegen waren een tweede hypotheek te geven. Punt 3. De Voorzitter deed de vergadering opmerken dat het een treurig verschijnsel was, zoo te worden beproefd, maar zeide het hem geen wonder was, dat waar de Christelijke liefde niet heerschte, de Heere zijn zegen niet kon gebieden. De verschijnselen waren zoo merkbaar des Zondags in het opkomen, en het was steeds woelen en oppositie verwekken in de gemeente; zelfs zóó dat een Ouderling op de openbare straat aangeroepen wordt, dat hij oorzaak was dat de gemeente kwijnde, er bij voegend dat zij niet zouden rusten, totdat De Goeij Sr. en J. Vonk Sr. als ouderlingen hadden bedankt. Niet dat ze iets tegen De Goeij hadden, maar alleen dat hij en Vonk er tegen waren den Heer Molenaar te beroepen naar Gouda, daarom zou de dag verheerlijkt
worden, als De Goeij bedankte, dan zou men eens zien hoe spoedig wij hier een flinke gemeente hadden. Bedank dus spoedig De Goeij als ouderling! Ook werd De Goeij verweten, dat hij slechts met één stem meerderheid verkozen was, waarop De Goeij opmerkte, dat hij de stemming dan zeer slecht had gevolgd, want dat zich het tegendeel zou openbaren bij het nazien der stembriefjes waartoe nog gelegenheid was, en raadde hem (den Br.) aan, dat na te komen zien. Het zou beter zijn zich niet schuldig te maken leugens te verbreiden, op de straten van A.skalon en wat U meent, aangaande een flinke gemeente te zullen worden onder den Heer Molenaar, dat is ook nog te betwijfelen zoo die hier kwam als voorganger, temeer daar de meerderheid zulks niet begeert, die geen halve, maar een heele Predikant wenscht, die alles volgens zijn ambt kon doen. En voordeel is 't óók niet. Maar boven dat alles, stel U voor, zoo het eens gebeuren mocht, dat de Heer Molenaar hier kwam en zij die een Predikant begeerden even deden als U en consorten, n.m. oppositie verwekken, wat tot verwoesting leidt, wat God hoop ik verhoede. Het zou lang niet beter worden, maar nog slechter, wat voor een Predikant verschrikkelijk zou zijn, nog minder voor iemand als de Heer Molenaar. Een en ander staat voor de deur, wat ik echter zou afkeuren. Ik althans hoop mij niet schuldig te maken, aan hetgeen thans duidelijk is wat door U gedaan is en nog gedaan wordt. U moest beginnen dat woelen en oppositie verwekken na te laten, liever biddend werkzaam zijn, opdat de liefde mocht wederkeeren in de gemeente, want dan alleen wil de Heere zijn zegen gebieden, want men begrijpt zeker wel, dat al wat op twist gegrond is niet bestaan kan, gelijk men zegt dat hier het meest op twist gebouwd is, en door twist tot stand kwam. ' Punt 4. P. den Broeder antwoordde dat hem niets van twist bekend was, maar wel hoe het tegenwoordig ging, of al eens gegaan is op de Kerkeraadsvergaderingen. De Voorzitter vroeg of hij daar wel eens bij geweest was, doch bekwam geen antwoord, en beriep zich op de leden van den Kerkeraad, en op hen die 't weten kunnen, zoo als Van den Heuvel, vroeger Kerkeraadslid geweest zijnde; die daarop zegt, dat wel eens scherp was gesproken, maar dat hem niets bekend was van hetgeen door den Broeder ten gehoore gebracht werd.
i r
Punt 5. Broeder De Goeij Jr., het woord verkregen hebbende, zegt dat hij meende na al het gehoorde, dat het hier ging als ten tijde van Mozes, die door God verkozen was evenals onze oudsten of Kerkeraad, door de gemeente verkozen. "Werd Mozes tegengestaan, zoo blijkt duidelijk, dat de Kerkeraad door de gemeente werd tegen gestaan en bemoeilijkt evenals Dathan en Abiram Mozes deden. Doch Mozes zweeg stil zoo lang het zijn persoon betrof, wat hem sierde, maar toen het de eere Gods gold en het ambt betrof, bleef hun straf niet uit. Hun werd toen geboden: kom morgen met Uw wierookvaten, en zij werden verzwolgen in de aarde. Nu vraag ik U gemeente, moeten wij nu onze door de gemeente verkozen Opzieners en Diakenen aldus laten bejegenen ? en dat door personen die op Gods dag, terwijl wij in de kerk waren onder de prediking, de leden der gemeente opzochten en opruiden, dat men nu de gelegenheid zoo schoon was, bij vrije stemming toch niet De Goeij en Vonk zoude stemmen en hen die er tegen waren den Heer Molenaar hier te hebben, doch Van den Heuvel en anderen moesten stemmen, want dan zou Molenaar komen, want dit hielden De Goeij en Vonk tegen; (het hier genoemde bezoek had plaats ten huize van J. Vonk Jr.) en nu vraag ik gemeente, zijn zulke leden niet censurabel? Ik zeg j a ! Waarom ik den Kerkeraad verzoek, dat zij die vraag aan de gemeenteleden heden doen, en die te doen stemmen. Zoo dan blijkt dat zulke personen naar het oordeel der gemeente schuldig geacht worden, is de Kerkeraad verplicht hen heden te censureeren. De gemeente sprak hun schuld uit en de Kerkeraad zag zich genoodzaakt te censureeren en werd hiervan aan die broeders later schriftelijk kennnis gegeven. Punt 6. Velen vroegen het woord, zoodat de Voorzitter moeielijk de orde kon handhaven wat hem toch eindelijk gelukte. Aan Van den Heuvel het woord gegeven zijnde, zegt deze dat ook hij nog veel zou kunnen zeggen, doch dat het beste zou zijn dat meer werd gehandeld in het bidvertrek, 't Welk de Voorzitter zeide, gewenschter te achten en de Heere zich ook dan niet onbetuigd zou laten, er dan geen oppositie zou zijn als heden zoo merkbaar was, dat hij begreep dat Van den Heuvel nog veel kon zeggen maar zulks heden niet zou passen, maar dit alleen op den Kerkeraad zeggen kon, hoewel het bekend genoeg was.
Punt 5. Diaken W . Begeer zeide, tot zijn leedwezen alles gehoord hebbende, het gewenscht zou zijn dat die broeders, die zich schuldig hadden gemaakt, ook nu schuld zouden belijden, wat zij toch nu nog konden doen, doch het tegendeel bemerkte, en daarom moest mee gaan de censuren toe te passen. Punt 8. Broeder Heij zegt dat hij weet waaruit de moeiten zijn voortgevloeid, omdat de Kerkeraad geen nota had genomen, van een ingezonden lijst, met verzoek Molenaar ten tweede male te beroepen. De Voorzitter antwoordt Broeder Heij, dat uit dat gezegde zeer duidelijk blijkt, dat wraak geoefend wordt omdat de minderheid hun zin niet kan krijgen, wat ieder moet afkeuren, en zeer onchristelijk zal noemen. Als men iets heeft te verzoeken kan ieder lid dat doen op de Kerkeraadsvergadering maar behoort men niet met lijsten rond te gaan, wat tot oppositie aanleiding geven kan zooals hier is uitgekomen. Broeder van Dijk zeide nog dat meer gelet werd op opvliegendheid dan op vermaning. Broeder G. Vonk het woord verkregen hebbende, zegt dat zijn vader was beleedigd door P. den Broeder, maar als ik' dan zie op zoovelen die zondags schitteren door afwezigheid, hij dan een voorbeeld kan nemen aan zijn vader die zooveel deed. De Voorzitter, geen discussiën meer toelatende, sloot de vergadering met dankzegging, waarna Broeder Balen Sr. verzocht te zingen Ps. 122:3.
Openbare vergadering gehouden 1 Mei 1907. Punt 1. De Voorzitter, de vergadering op gebruikelijke wijze geopend hebbende deelt mede dat de Kerkeraad verslag wenschte te doen van het stoffelijke, en wel dat er kans zou bestaan het benoodigde geld te verkrijgen. Er deed zich echter een bezwaar voor, en wel dit, geen 2de Hypotheek kon gegeven worden, maar hoogstwaarschijnlijk wel een eerste, zoo de eerste Hypotheek die er op stond werd opgezegd, en dan een eerste zou worden genomen zoo veel hooger, waarvan De Goeij werk gemaakt had. Hij had gehoopt heden verslag te doen over een en ander, doch werd teleurgesteld door een schrijven, dat die Heer niet kon komen vóór morgen Donderdag, en kon dan nog wel namiddag
worden, hoewel hij bepaald had heden Woensdag te komen. Daar verwisseling van Hypotheek kostbaar en bezwarend is, onderwerpt de Kerkeraad deze zaak aan de uitspraak der gemeente, ten einde den Kerkeraad hiertoe machtiging te verleenen. Punt 2. Besloten werd, met alle stemmen, als het niet anders kon, dan een andere, zooveel hoogere Hypotheek te sluiten, zoodat alles op één kwam, en werd den Kerkeraad hiertoe machtiging verleend. Punt 3. De Voorzitter zeide nu nog een belangrijke zaak te hebben, en wel deze: Zoo als U welbekend is, verkeert de gemeente niet alleen in stoffelijken nood, maar dat het naar zijn oordeel heden zoo staat, dat verwoesting deigemeente niet kon uitblijven, want dat het heden meer openbaar werd, dat er drie partijen bestaan. Enkelen die beslist den Heer Molenaar begeeren als voorganger, anderen die meenen dat na eenige malen vruchteloos beroep was uitgebracht, het ten slotte beter zou zijn den Heer Molenaar te hebben dan vacant te moeten blijven, weer anderen die beslist een Predikant wilden. Dat kan en mag zoo niet blijven, waarom de Kerkeraad meende de leden voor de vraag te stellen wat die wilden. De Kerkeraad wenschte vrede, desnoods ten koste van hun ambt, om reden zij, die Molenaar begeeren niet ophouden de gemeente te beroeren en hij hoopte dat de leden, daartoe geroepen, dat nu eerlijk zouden uitspreken met briefjes, wat algemeenen bijval vond. Punt 4. Tot stemming overgegaan zijnde, bleek dan van zestien stemgerechtigde leden tien waren voor beroep van een predikant, en zes voor Molenaar. De Voorzitter, de leden toesprekende, drukte den wensch uit, dat nu toch de minderheid zou berusten, en het drijven en opruien zou worden nagelaten, opdat de vrede mocht wederkeeren in de gemeente. Punt 5. Van den Heuvel het woord verkregen hebbende, zegt dat de Kerkeraad nu den rechten weg had bewandeld, en hij hoopte er zich bij neer te leggen, maar de Kerkeraad moest DU niet meenen dat de vrede zou wederkeeren. (,leidelijkheid en bedreiging te gelijk).
Punt 6. P. den Broeder riep overluid, zonder het woord gevraagd te hebben, geen vrede er mee te zullen hebben, en begon van voren af aan zóó op te treden, dat de Voorzitter niet in staat was hem te doen zwijgen, en hem liet uitspreken. Het gehoorde kwam nauwkeurig overeen met wat Van den Heuvel had ten gehoore gebracht: dat de vrede niet zou wederkeeren. Verstoring was dus opnieuw aan de orde, zoodat sommigen de vergadering verlieten. Diaken Begeer aan 't woord zijnde, zeide dat het nu ó zoo duidelijk bleek, dat wat de Kerkeraad ook poogde te doen om vrede te bekomen, het hem duidelijk was hoe het gaan zou, daar het volgens het gehoorde verre van vrede was, en hóé men er zich bij neerlag, waarom hij geen plan had langer zijn ziel te kwellen in onvrede en moeite, en hij zich genoodzaakt zag voor zijn ambt te bedanken. Punt 7. De Voorzitter zeide overtuigd te zijn dat alles gedaan was, en hij zelfs slapelooze nachten had doorgebracht, en nu bemerkte, dat wat men deed, niets mocht baten, en geen eind zag aan zulk een onbehoorlijk drijven, zoo dat ook hij voor het ambt bedankte ; doch beloofde zoo lang te zullen dienen, totdat door de gemeente volgende week een Kerkeraad zou gekozen en bevestigd zijn. De Ouderlingen Veldman en J. Vonk Sr. volgden dat voorbeeld, doch beloofden even als de Voorzitter te blijven dienen totdat andere broeders verkozen zouden zijn. Print 8. Broeder Balen Sr. verzocht den Kerkeraad dat toch niet te doen, want men moést toch denken, dat hóé het ook ging, de meerderheid zich had uitgesproken, en nu kwam alles voor rekening van de drijvers, zooals Van den Heuvel, die wel iets anders openbaarde als de anderen, maar toch was het zonneklaar, hij een drijver was, want ook hij zegt Molenaar alleen te begeeren, en verklaarde dat het met hem en Molenaar was als met David en Jonathan. Punt 9. De leden Th. Broer en P. den Broeder openbaarden zich zeer onheusch. Den Br. zelfs zoo, dat hij verklaarde geen vrede te hebben en niet zou rusten, zoo lang Molenaar niet kwam, want hij was overtuigd dat er veel meer waren die hem begeerden, hoewel zij er nu niet waren. De Voorzitter
•
merkte op, dat ze er dan hadden moeten zijn en betwijfelde daarom hetgeen door den Br. werd gezegd, en bovendien, die er niet waren werden niet gerekend. Van den Heuvel zeide ongeveer 't zelfde en wees op de noodzakelijkheid even als Den Br. dat het Molenaar moest zijn, omdat als die voorging de kerk vol was, beter dan met Dominé's. De Voorzitter zeide, dit te betreuren en verklaarde dat, hóe het ook ging, de Kerkeraad een Leeraar gewenschter achtte. Punt 10. Ouderling Veldman zeide dat hij het niet eerlijk had gevonden van Molenaar in zijn brief, waarin hij voor Gouda bedankt, te schrijven geen vrijmoedigheid te hebben de roeping op te volgen terwijl hij mondeling heeft gezegd aan iemand hier tegenwoordig, dat hij bang voor Gouda was geworden, omdat de Kerkeraad ook tegen hem was. Van tweeën een : oneerlijk, of tweetongig. Punt 11. De Voorzitter zeide dat als die broeder hier is, het gewenscht zou zijn hij zich zou uitspreken, waarop Br. van Dijk zeide dat hij die persoon was, maar dat hij voor zich daarin volstrekt geen oneerlijkheid of tweetongigheid in zien kon. De Goeij antwoordde van Dijk dat het hem voor kwam dat een van beiden waar moest zijn, want zoo hij van Gods wege vrijmoedigheid had, niets den heer M. in den weg zou gestaan hebben; voor Kerkeraad of wien ook, bevreesd behoefde te zijn, naar Gouda te gaan. Punt 12. Geen discussiën meer toegelaten zijnde, verzocht de Voorzitter de volgende week een meer belangstellender opkomst, tot verkiezing van Kerkeraadsleden en werd de vergadering op gebruikelijke wijze gesloten.
Openbare vergadering van 8 Mei 1907. Punt 1. Nadat de Voorzitter de vergadering had geopend met gebed, heette hij de opgekomen broeders welkom, maar gaf ook zijn teleurstelling te kennen dat maar achttien leden waren- opgekomen in zulke gewichtvolle omstandigheden.
Punt 5. De Voorzitter deelde de vergadering mede, dat de Kerkeraad op hare vergadering besloten had de gemeenteleden voor de vraag te stellen : Broeders wat wilt gij ? en wel, omdat de toestand hoe langer hoe treuriger wordt, betreffende verdeeldheid, twist, en drijven ; dat niet anders dan op verwoesting moet uitloopen, en dat het den Kerkeraad niet alleen moeilijk, maar tevens ondoenlijk gemaakt wordt. Waarom door hem op de vorige vergadering was besloten, niet langer de gemeente te dienen, en waarom U heden geroepen zijt tot verkiezing eener Kerkeraad en meent thans tot stemming te moeten overgaan. Punt 3. Alvorens tot stemming over te gaan vroeg De Goeij Jr. het woord. Dit hem gegeven zijnde, begon hij te zeggen dat het toch niet opging, voor een wettig verkozen Kerkeraad zoo maar hun ambt neder te leggen, om het zoodoende gemakkelijker te krijgen, wat wel verklaarbaar, maar niet verschoonbaar was, maar dat de Kerkeraad handelend moest optreden, het zwaard toch niet tevergeefs bezat om zulke onruststokers te behandelen. Als niet werd nagelaten met de verwoesting door te gaan, snijd dezulken dan af. De Kerkeraad mag zoo niet bedanken, en de gemeente niet overgeven, maar dat zij letten moesten, op wat wij beschreven vinden : „Geef de zielen Uwer tortelduiven aan 't wild gedierte niet over". Waarvoor wij hier wel sommige leden mogen beschouwen. Treedt dus op Kerkeraad! want wij zijn geroepen om te stemmen, maar daarvoor kwam ik niet hier, ik heb geen plan om te stemmen en doe het ook niet. ' Punt 4. De laatste uitdrukking werd door verreweg de meeste leden goedgekeurd en verklaarden eveneens niet te zullen stemmen. De Goeij .Tr. eischte dat de Kerkeraad zitting zou houden, totdat in ordelijken weg, hetzij door de ClassisCommissie of op eerstkomende Classis, de zaken behandeld konden worden en het onbehoorlijk en onverantwoordelijk zou zijn, zoo de gemeente over te geven aan onruststokers enz. Punt 5. De Voorzitter antwoordde niet ongenegen te zijn zoo lang zitting te houden, wat ook beloofd was door alle Kerke-
i r
raadsleden, te blijven tot een andere Kerkeraad bevestigd zou zijn, temeer hij, Voorzitter, en alle Kerkeraad sleden overtuigd waren alles gedaan te hebben, om tot gewenschte vrede te komen in de gemeente. Ten slotte weid besloten de Classis-Commissie af te wachten. De leden bedankt hebbende voor de getrouwe opkomst, sluit de A7oorzitter de vergadering met dankzegging.
Openbare ledenvergadering Woensdag 5 Juni 1907, in tegenwoordigheid van Ds. H. Jansen, te Leiden in plaats van Drie, leden eener Commissie door de Classis benoemd. Punt 1. Vóór 't openen der vergadering wordt door den Voorzitter van den Kerkeraad gevraagd of het geen bezwaar zou zijn dat Ds. Jansen alléén is, daar• de classis drie Commissieleden benoemden. Ds. Jansen antwoordt dat Ds. Bakker was verhinderd, en Ds. Minderman er niets van wist, en voegt er de vraag bij aan den Voorzitter: heeft U dan niet geschreven ? De Voorzitter doet de wedervraag, moet ik dat doen, of moet dat de Commissie regelen? En ik vraag beslist: Dominé, zal de Classis dat goedkeuren ? Waarop Ds. Jansen antwoordt: Ik kan alles doen! De Voorzitter: Nu, dan is het voor Uwe rekening Dominé, doch ik ben er tegen. Punt 2. Dominé H. Jansen opent nu de vergadering met gebed, en begon daarna te zeggen dat wij nu rekenen moesten dat hij een vriend van Molenaar was, en deelde voorts mede, dat hij van de Classis alleen opdracht had de fmantiën te bespreken, waarop de Voorzitteuhem direct opmerkte, dat dit niet het geval was, maar wel, dat het nu ook gold het wezen der gemeente. Als Voorzitter en als afgevaardigde heb ik mij daaromtrent op de classis duidelijk uitgesproken, waarop de Commissie benoemd werd, bestaande uit Ds. Jansen, Ds. Bakker en Ds. Minderman. Punt 8. De Voorzitter des Kerkeraads herinnert Ds. Jansen, wat hij woordelijk op de Classis had gezegd, dat de Kerkeraad van Gouda herhaalde malen geschreven had om een Com-
missie en toch eindelijk een antwoord ontving per briefkaart van Ds. Bakker luidende als v o l g t : Aanstaanden Vrijdag zal ik met Ds. Jansen confereeren en daarna adviseeren. Helaas! dat advies is nimmer gekomen, wat de Kerkeraad treurig noemt, vooral nu het waarschijnlijk te laat zal zijn, en alweer verontschuldigt Ds. Jansen Ds. Bakker, en zegt: Ik had gedacht zij hier zouden zijn. (En dat, na eerst te hebben gezegd : Ds. Bakker kan niet, en Ds. Minderman wist er niets van). Doch, terzake. De Goeij, hoe staat het nu? Punt 4. De Goeij zegt het heden zeer treurig staat door het drijven van sommigen die den Heer Molenaar als voorganger voor Gouda begeerden, en dat alles duidelijk genotuleerd is, en verzoekt dat die gelezen zouden worden, wat Ds. Jansen weigerde, in weerwil van herhaald verzoek. Ds. Jansen zeide: dat was niet noodig!! Voorzitter De Goeij, zeide dat zoo die niet gelezen werden, hij moest protesteeren. Ten slotte wercl er één gelezen en wel die, die geen licht gaf over de voornaamste zaken. Al weer verzocht De Goeij de Notulen alle te doen lezen, doch niets baatte, Ds. Jansen bleef weigeren. Punt 5. Ds. Jansen geeft eenige wenken aan hen die den Heer Molenaar begeerden, dat zij dat drijven moesten nalaten, te meer zij hem nooit kunnen krijgen, en zoo zij daarvan niet afzagen, zou hij er tegen protesteeren, en hebben jelui in der tijd met een lijst gewerkt in de gemeente, zoo gezegd wordt geteekend door achttien leden, werk dan nu met een lijst om een Dominé te beroepen, en geef die den Kerkeraad en beroep een Dominé. Br. van Dijk antwoordde daarop : Dat zou wel goed zijn, als het een Dominé was die hier naar 't hart des volks was. Het antwoord van Ds. Jansen was : Gij hebt een Kerkeraad, die zal toch vertrouw ik, wel geen Hals beroepen, en de gemeente stemt toch ? Punt 6. De Goeij gaf zijn ongenoegen te kennen en protesteert tegen de uitdrukking van Ds. Jansen als volgt: Volgens U zouden er Halzen van Dominees zijn, maar dan moet ik zeggen, sluit dan de school te Rijswijk die dan „Halzen" toelaat. Ds. Jansen nam daar geen notitie van.
Punt 5. Br. van Dijk deed de snuggere vraag of het niet zou kunnen dat de gemeente een Dominé aanwees!!! Deze vraag werd ontkennend beantwoord. Daar was een Kerkeraad voor. Een der broeders vraagt nu aan Ds. Jansen, of dat nu de opdracht der Classis was, alleen te spreken over geldelijke zaken, zooals U heden avond zeidet in 't begin van Uw optreden! Direct antwoordde Ds. Jansen: Laat die zaak nu maar rusten, laat dat aan mij over, daar zal ïk voor zorgen. Punt 8. Ouderling De Goeij komt nog eens'terug op het gebezigde woord „Halzen" en verzocht dat Ds. Jansen die uitdrukking zou terug nemen, wat door Ds. Jansen beslist geweigerd werd. De Goeij protesteert tegen het eenzijdig optreden van Ds. Jansen en zeide hij zich niet kon begrijpen dat Ds. Jansen hier zóó optrad, daar hij op een Classisvergadering in Comité zeide dat de Kerkeraad van Gouda schuldig was, niet omdat censure, toegepast op twee leden, onwettig was, (!) maar om den vorm, niet vermaand hebbende, maar nu moest men werken om die broeders tot belijdenis te krijgen, dan was de Kerkeraad ook gered. Die leden deden belijdenis van schuld. En nu treedt U hier op in tegenovergestelden zin, om drijver.« en scheurmakers te handhaven, wat leidt tot verwoesting der gemeente van Gouda, en ook omdat de Classis drie afgevaardigden benoemde en U alleen komt. Dominé Jansen antwoordde: Dat doet U maar hoor! Punt 9. Diaken W. Begeer bedankt staande de vergadering voor zijn ambt, welks voorbeeld door alle Kerkeraad sleden (op éen Diaken na) werd gevolgd. Punt 10. Ds. Jansen zeide : Dat heb ik niet geweten en had dat niet verwacht. Ouderling De Goeij zegt: Dat had U ktinnen weten, zoo U de Notulen had doen lezen, waarin het omschreven was. Ds. Jansen vraagt: Wat moet het dan Zondag worden ? Allen antwoorden: Dat zal U moeten weten, door Uw optreden is U oorzaak van alle ellende en verwoesting. De Goeij zegt: Laat nog de Notulen lezen, vooral die van 8 Mei, dan gaat U een licht op in deze. Ds. Jansen was
daartoe niet te bewegen, en er overheen sprekende, vraagt Z.Ew. of, beslist tot a.s. Zondag, zij nog bleven om den Dienst te doen. Allen antwoorden : neen. Nu, dan stuur ik een Ouderling van mij. De Goeij vraagt: mag dan een Ouderling die plaatselijk is, optreden als een Dominé voor heel de kerk, zonder toestemming der Classis ? Ds. Jansen antwoordde : In nood kan alles. Ouderling Veldman belooft Zondag nog te zullen lezen, doch maar éénmaal, aangezien zijn gestel niet toelaat tweemaal te lezen. Dit werd aangenomen. Ds. Jansen gelastte dat a.s. Woensdagavond de gemeente zou samenkomen om een Kerkeraad te kiezen. Niets meer aan de orde zijnde, sluit Ds. Jansen de vergadering met dankzegging. Volgenden dag. 6 Juni 1907, schreef De Goeij aan Ds. Jansen te Leiden als volgt: „Naar aanleiding der gehouden vergadering van gisteravond 5 Juni moet ik U schriftelijk mededeelen, dat ik protesteer tegen Uwe handelingen. 1. Wat de wijze van leiding betreft, wijl UEerw. ongehinderd de grofste beleediging, de meest ongepaste houding toelaat, die weidenkenden aanleiding zouden geven zulke deftige vergaderingen met de grootste verontwaardiging te verlaten, alsook is geschied. 2. Wat Uwe houding zelf betreft, die, in weerwil UEerw. herhaaldelijk en dringend werd verzocht de meerdere notulen op de zaak betrekking hebbende te laten voorlezen, wat door Ü blijkbaar met een doel is nagelaten, tot de schromelijkste eenzijdigheid verviel in de behandeling der zaak. 3. Inzake Uwe beleedigende uitdrukking, door op een openbare vergadering Uw Eerw. medebroeders Predikanten „halzen" te noemen, door welke uitdrukking aanleiding werd gegeven te onderstellen dat UEerw. zich als een alleszins bekwaam man, en niet weinig grootmoedig aanstelde. 4. Waardoor o.m. ellende veroorzaakt werd, dat grootendeels op staanden voet de geheele Kerkeraad bedankte en met afkeer vervuld werd over zulke blijken van Christelijke bekwaamheden en rechtsgevoel, en de gemeente daardoor in nog grooteren poel van ellende is gestort geworden als zij tot dusverre was.
5. Dat Uw Eerw. niet de geringste poging deedt verzoening tot stand te brengen. 6. Eenige vragen. Een kleine, doch niet geringe vraag : Is een ouderling „plaatselijk", of evenals een predikant voor de geheele Kerk? 7. Zou de gehouden vergadering wettig te noemen zijn door één afgevaardigde gehouden, terwijl er tegen geprotesteerd werd, daar de Classis er drie benoemde? 8. Was het Uwe bedoeling het onding ons opgelegd om af te lezen, zulks te laten doen door den toekomstigen Kerkeraad, dan zal ik daartegen moeten protesteeren op eerstkomende Synode met bovenstaande.
Openbare Vergadering 10 Juni 1907. Onder leiding Br. Van Kleef.
van
Ds.
Jansen, Ds. Minderman
en
Na een inleidend woord opent Ds. Minderman de vergadering met gebed. Waarna men terstond tot stemming van een Kerkeraad overgaat, alhoewel vele leden niet aanwezig waren, die zich hadden geërgerd aan het optreden van Ds. Jansen op de vorige vergadering ; daar zij meenden hij alleen niet bevoegd was tot het houden eener vergadering tot verkiezing eener Kerkeraad. En velen van de nu opgekomenen, bedankten om te stemmen. Na stemming bleek dat totaal waren uitgebracht 14 stemmen, waarvan de heer Van den Heuvel op zich vereenigde 14, (?) terwijl Br. Hei en D. v. Dijk 13 stemmen verkregen, waartegen De Goeij Sr., bleef protesteeren op grond van onwettigheid, zeggende de gekozenen niet te zullen erkennen. De Goeij Jr., zegt dat hier werd bedreven een zonde niet den menschen, maar Gode, waarom Ds. Jansen begon te lachen. Ouderling De Goeij nam dat zfeer kwalijk, zeggende tegen Ds. Jansen hij zicb schamen moest over zulke droeve zaken te lachen, 't Ware eer om te schreien, en verzocht onder protest de vergadering te mogen verlaten, wat hem werd toegestaan. Punt 2. De Goeij vertrokken zijnde, trachtte Ds Jansen zich te rechtvaardigen als zou hij op de vorige vergadering niet hebben gezegd, dat de Kerkeraad wel zou zorgen dat zij geen „hals" zouden voorstellen als Dominé. Br. Vonk Sr., en
velen zeiden : Dat heeft U wél gezegd. Allen kunnen dat getuigen. De vergadering gesloten zijnde, zouden de heeren vertrekken, doch konden de Kerk niet sluiten. De G-oeij werd geboodschapt den sleutel te geven, dien hij weigerde, doch terstond medeging om alles te sluiten, groetende allen de hand reikte, behalve Ds. Jansen wien de hand geweigerd werd.
Vergadering 25 Juni 1907. In tegenwoordigheid van Ds. Jansen, Ds. Minderman en Br. Van Kleef. In deze vergadering waren H. de Goeij Sr. en J. Vonk Sr. uitgenoodigd hunue boeken, gelden en alle bescheiden over te leggen die zij onder hunne berusting hadden. Na een vraag van Ds. Minderman of zij bereid waren een en ander af te dragen, en zij dit met ja hadden beantwoord ; werd De Goeij verzocht zijn boeken te willen afstaan. De Goeij zeide daartoe bereid te zijn aan deClassisCommissie, doch niet aan een onwettigen Kerkeraad, en lag de boeken neder enz. Alles nauwkeurig nagezien zijnde en in orde bevonden, vroeg De Goeij bewijs dat hij alles in orde en naar genoegen had afgedragen. Dat bewijs werd De Goeij gegeven. Broeder Vonk volgde en lag boeken, kwitanties, correspondentiën enz. over, alsmede de gelden, zijnde pl. m. f 135.— om later nog f 40.— af te dragen als driemaandelijksche huur eener woning, belioorende aan de gemeente. Ook hij ontving een bewijs, alles in orde te hebben afgedragen. Na afloop deed Ds. Jansen de vraag of Ds. Minderman het optreden van hem niet had goedgekeurd. Deze beantwoordde die vraag bevestigend. De Goeij zegt dat Ds. Minderman dat na de gehouden vergadering op 5 Juni kon gedaan hebben, doch ik verklaar U dat zulks niet het geval is, want het is in strijd met Uwe verklaring in 't openbaar op 5 Juni uitgesproken dat Ds. Minderman er niets van wist en Ds. Bakker niet kon komen. Nu tracht U nog een valsche lading te vervoeren onder vreemde vlag, maar gaat Uw gang maar, even als U getracht hebt, te ontkennen het woord „Halzen" te hebben gebezigd. Ds. Jansen zegt dat De Goeij acht gaf op elk woord, maar dat in zulke oogenblikken wel eens wat wordt gezegd waarvan men later overtuigd wordt het beter ware geweest, zulks niet gezegd te hebben.
Ouderling Veldman vraagt of hij nu een Kerkeraad moest erkennen wiens leden kort geleden zonder wettige reden, zoo maar terstond hun ambt hadden nedergelegd, met een bemerking dat hij wist hoe het in Amsterdam gegaan was. Ds. Jansen zeide, zwijg van Amsterdam: en lokte met vragen over Amsterdam antwoorden uit, op welke vragen Br. Veldman het antwoord schuldig bleei. Ds. Jansen, voor den Voorzitter het woord voerende, vraagt aan Van den Heuvel en Van Dijk of zij belijdenis wilden doen, hun ambt onwettig te hebben neergelegd, wat Van den Heuvel direct deed, doch Van Dijk zeide dat nog niet te kunnen doen. Evenwel na een kleinen tijd van afzondering met Van den Heuvel en de andere gekozene Kerkeraadsleden, deed ook hij belijdenis. Daarna verwijderde zich De Goeij, J. Vonk Sr. en Veldman. Bovenstaande bevestigen wij als de waarheid te zijn, evenals de Notulen die door den Kerkeraad zijn goedgekeurd en onderteekend en in deze Brochure zijn opgenomen. Briefkaart aan Ds. Jansen 5 Aug. 1907. Weleerw. Heer Ds. Jansen. Op een gehouden vergadering der vorige week door leden der gemeente te Gouda, die door Uw optreden meenen verongelijkt te zijn, is mij opgedragen UEerw. te vragen, of er nog iets aan te doen zou zijn dat te herstellen tot behoud der gemeente. Welke vraag zij gaarne beantwoord zagen binnen drie dagen. Het zou ons allen aangenaam zijn als U- zoo goed wildet zijn aan dat beleefd verzoek te voldoen. Namens de leden der gehouden vergadering der vorige week. H. DE G O E I J Sa. Bovenstaande ook aan den Consulent •geschreven. Op een briefkaart werd geantwoord dat men niet wist wat hersteld moest worden enz. (Sic!) Daarna vergaderde de nieuwe Kerkeraad met de Commissie tweemalen, alwaar ik werd uitgenoodigd te verschijnen, waaraan ik niet kon voldoen door uitstedigheid en ontving toen een brief aan mijn adres bevattende een censuurbrief van een anderen Broeder der gemeente, (zeer accuraat) en daarvan kennis gegeven hebbende, bleek dat die broeder mijn censuurbrief in zijn bezit had. Dit is toen hersteld.
De verkeerd bezorgde censuurbrief luidde als volgt: Rotterdam, 13 Sept. 1907. Aan den Heer H. Waarde
DE
GOEIJ
Sr.
Broeder!
De Kerkeraad der Chr. Geref. Gemeente van Gouda, bijgestaan door den raad der Chr. Geref. Gemeente van Rotterdam, vergaderd op 3 Sept. j.1., heeft na rijp beraad U geplaatst onder .de eerste trap van censuur op de navolgende gronden. a. wegens wanbeheer van de Kerkelijke gelden, wat oorzaak werd dat het Kerkgebouw voor schuld verkocht is. b. herhaalde malen uitgenoodigd zich op den Kerkeraad te verantwoorden en niet verschenen. c. wegens het verwekken van openbare scheurmakerij. Broeder, het is den wensch van ons hart dat Ge U mocht vernederen, zoo zal Hij U te Zijner tijd verhoogen. Namens den dubbelen 'Voorzitter, Scriba, S .
Kerkeraad, M.
VAN
A.
MINDERMAN.
KLEEF.
Protest tegen de Classis. Weleerw. Heeren der Classis-vergadering der Chr. Geref. Kerk te 's Gravenhage. Eerw.
ILeeren!
Ik ontving een aangeteekenden brief uit Rotterdam, waarin mij werd kennis g e g e v e n dat ik onder de eerste trap van censuur was geplaatst op grond ik schuldig geoordeeld was door een breeden Kerkeraad, wegens wanbeheer der Kerkelijke gelden, wat oorzaak zou geweest zijn dat ons Kerkgebouw is verkocht geworden. Ten tweede beschuldigd wordt van scheurmakerij. Opmerkelijk is, dat niet vermeld werd aan welk gebod ik schuldig was. Wat de eerste beschuldiging aangaat, hóe of het U ook zal worden voorgesteld, Gij zult hebben te oordeelen over het al of niet wettig optreden van Ds. J. Faar mijne ineening is dit optreden zeer onjuist beoordeeld door de Classis, i k ben bereid dit op een volgende Classis te bewijzen, doch niet voor eene Commissie. Niet dat ik zal tegenspreken
dat geen fout is begaan door een lid van den Kerkeraad, maar ik vraag U : Is het Kerkrechtelijk: een of twee leden van den Kerkeraad te behandelen en de anderen, die eveneens Kerkeraadsleden zijn niet? Wat betreft, dat ik schuldig zou zijn aan scheurmakerij, zal ieder afgevaardigde moeten tegenspreken, temeer mij niemand iets bewijzen kan. Tijdens den treurigen toestand te Gouda, iemand te hebben opgezet tegen het kerkelijk gezag, of elders zou gekerkt hebben dan waar ik hooi'de ter Kerk te gaan, al ware het ook maar ééns; ik moet helaas zeggen dat ik door ziekte mijner echtgenoote, wier toestand verergerd is, wel dikwijls aan huis gebonden ben, en niet geregeld als gewenscht kan opgaan. Of mag men niet met elkander zijn belangen bespreken, met narne hen die meenen door een onwettig optreden van één lid eener Commissie verongelijkt te zijn. Is dat soms als scheurmakerij beschouwd? De Classis oordeele in deze naar kerkrecht. Gaaft men ons geen reden genoeg het eenzijdig optreden van één lid eener Commissie onwettig te beschouwen, daar de Classis drie leden benoemde en waartegen ook is geprotesteerd ? Zou dat niet genoemd kunnen worden miskenning der afgevaardigden ? Of te denken geven, dat wat een predikant denkt of zegt wet moet zijn in de Kerk? Wat beteekenen dan afgevaardigde Ouderlingen? Ik vraag slechts, wat ik toch zeker wel mag doen, en vooral als één afgevaardigde der benoemde Commissie verklaart dat hij last had niet anders te bespreken dan financieele zaken, en die in het geheel niet behandelt, maar direct ingrijpt in het wezen der Gemeente en in tegenwoordigheid der lidmaten verklaart, — toen ik andermaal protesteerde tegen het optreden, in strijd met het Classis-besluit, die drie afgevaardigden benoemden, - - dat Ds. Bakker was verhinderd en Ds. Minderman er niets van wist, wa£ op een volgende vergadering getracht is te ontkennen. Ik vraag alweer, als men ten aanhoore van de leden verklaart, dat Ds. Minderman er niets van wist en Ds. Bakker niet kon, is het dan niet zeer duidelijk dat Ds. Minderman vóór het optreden van Ds. Jansen nimmer zijn toestemmimg had gegeven? Ik spreek niet van het vervolg. Zou eerlijkheid in deze niet gewenscht zijn geweest? en moest het handhaven van hen die ruim een jaar niet anders deden dan den Kerkeraad plagen en bedektelijk plaagden en zich niet ontzagen in 't openbaar te beleedigen. (Zie onze notulen die steeds geweigerd zijn om te worden gelezen) waarvoor de Kerkeraad
censuur toepastte, welke censuur om onwettigen vorm door U is opgeheven omdat niet vermaand was. Om al het gebeurde meende de Kerkeraad te moeten bedanken, het strijden moede, want de Classis rekent toch zeker dat wij menschen zijn en blijven. Waarde broeders afgevaardigden, ik vraag U is de censuur op ons toegepast, dan nxi in wettigen vorm,, nimmer vermaand te zijn geweest? Wel werd ik tweemaal uitgenoodigd ter Kerkeraad te komen, waaraan ik geen gevolg heb kunnen geven door uitstedigheid, door een sterfgeval van wijlen Mevrouw Wed. Zwaanswijk te 's Gravenhage, en den tweeden keer belast was met transport der door haar nagelaten goederen en mij daarvoor te Noordeloos bevond, wat te onderzoeken is bij den Eerw. Heer Ds. de Groot aldaar. Geen onwil dus, en tóch .maar doorgegaan. Zou dat alles nu ook billijk te noemen zijn?? Ik meen van niet. Waarom ik met vrijmoedigheid vraag opheffing van deze censuur en wensch U allen toe, te handelen naar recht. De Heere geve U wijsheid in dezen in ruime mate, opdat het leiden mag tot saamwerken voor den vrede te Gouda. Gode bevolen. H.
DE
GOEIJ
SK.
P. S. Hoewel reeds in deze zijn nedergelegd eenige vragen, herhaal ik eenige, en voeg er nog niet gedane bij: a. is het optreden van één Commissielid wettig te noemen als er drie, door alle afgevaardigden zijn benoemd? b. moest al het gedane door dien éénen, niet als ongedaan beschouwd worden? c. moet zulk optreden niet willekeurig worden genoemd ? Wat in het spoor moest leiden, dat zulk een doen door één Commissielid, wie bij ook zijn mocht, Wet moet zijn in de Chr. Geref. Kerk. d. zou de toestand wel zoo geloopen zijn, als gevolg was gegeven aan de dringende uitnoodigingen van den Kerkeraad, toen het nog tijd was tot redding? e. Is het niet tijdig zelfs op twee classis-vergaderingen vóór alle zaken door afgevaardigden van Gouda medegedeeld betreffende verdeeldheid enz. ? f. Zou het de oorzaak niet mogen genoemd worden dat de Commissie niet alleen haar opdracht niet uitvoerde, doch in weerwil van herhaalde verzoeken zelfs niet eens antwoordde?
g. Zou een Kerkeraad, strikt genomen, handelen mogen als een Oommissie benoemd is tot regeling en raadgeving ? Ik zou nog meer kunnen vragen maar acht het vooreerst genoeg. Ten slotte echter nog eene opmerking. Waarheid is, dat een antwoord kwam. Doch te laat. Het antwoord was: „Aanstaanden Vrijdng zal ik met Ds. Jansen confereeren en daarna adviseeren". Dat advies is nimmer g e k o m e n ! ! ! Wien de schuld? Dit diende toch zeker te worden onderzocht. De Heere geve, dat, waar we schuld hebben (wie ook) wij die schuld niet alleen voor onze rekening nemen, maar door recht te doen dat te openbaren, zou belijdenis genoeg zijn. Dat schenke ons de Heere uit genade. H. DE G O E I J Sr. te Gouda. Nog een vraag van veel gewicht veroorloof ik mij naar aanleiding door Ds. Jansen gezegd is, dat de Kerk voor + f 21.— zou zijn verkocht en ik als Voorzitter verplicht was geweest die te voldoen. Was ik dat werkelijk verplicht te doen, voor opposanten en rebellen? Wie zou dat doen in een toestand als-die te Gouda. Waar men den Kerkeraad zoo beleedigde en trachtte te verbannen en men zelfs naar 't ambt stond, wat luide is uitgesproken en later bewezen is waar te zijn.. . . En boven dit alles verklaar ik, dat noch Ds. Jansen of wie het zijn mocht, tot op heden nog niet weet waarom de Kerk is verkocht, wat ik hoop te bewijzen met getuigen, wat ik nu mag doen. Daar de Censuren eensluidend waren van de Goeij en Vonk Sr., en Br. Vonk evenmin kon berusten als de Goeij ; protesteerde hij ook en wel als volgt: Aan de Classicale Vergadering te 's Gravenhage. Weleerw. en Eerw. Broeders! Op den vierden Sept. 1907 ontving ik een aangeteekenden brief waarin een kennisgeving van de eerste trap van Oensuur was vermeld, om van het schandelijke schrift, en het ver van accurate om eene censuur van een ander aan mijn adres te zenden en omgekeerd, maar te zwijgen, dat waarlijk toch in zulke zaken wel anders en attenter mag toegaan. Waarom door geen bekwamer handen dit werk uitgevoerd? Deze censure berust op de volgende gronden: 1. Wanbeheer, waardoor het kerkgebouw voor schuld is verkocht.
a. Kan U uit de administratie dat wanbeheer bewijzen? Desnoods voor den Officier van Justitie? b. Is de bewering, dat het Kerkgebouw voor schuld is verkocht, waar? Kan dat met bewijzen worden gestaafd? 't Is waar, er is verzuimd rente op tijd te betalen, maar is dat oorzaak dat het Kerkgebouw is verkocht? c. Is dat verzuim een fout dat één persoon raakt, waarom dan de anderen daar ook niet voor verantwoordelijk gesteld? Is dit iets dat heel het lichaam des Kerkeraads raakt, waarom dan ook de andere leden van den Kerkeraad evenzoo niet gecensureerd? 2. Herhaalde malen uitgenoodigd op den Kerkeraad en niet verschenen. a. Heeft er een onderzoek plaats gehad wat de reden was, waarom ik niet verscheen? Zou ziekte of uitstedigheid geen wettige oorzaak kunnen zijn? b. Mag dan op zulke gronden, zonder onderzocht te zijn of die recht van bestaan hebben, worden gecensureerd? Waar heeft men ooit zulke proeven van Geref. Kerkrecht gehoord! Dan is dit zeker Chr. Ger. Kerkrecht? Genoodigd voor den Kerkeraad te verschijnen. Ben ik geroepen om te verschijnen voor een Kerkeraad, die onwettig is in de wijze van zijn ontstaan, dus onwettig is in al zijn handelingen en derhalve ook in deze censuur? 3. Wegens het verwekken van scheurmakerij. a. Zou iemand in heel de stad of daar buiten dat kunnen bewijzen? Veel minder Gijlieden. b. Indien een predikant bij de Chr. Ger. Gemeente te Gouda preekt, dan ben ik prompt ter kerk. c. Nimmer heb ik mij aan Conventikel schuldig gemaakt, ik zit Zondags nimmer thuis, altijd kerk ik in openbare Godsdienst-oefening. WTaarin bestaat dan de scheurmakerij ? Mogen beweringen, die allen grond van bestaan missen en door geen enkel bewijs kunnen worden gestaafd, in een openbaar schrijven worden ten laste gelegd. Mag ik U opmerken dat smaadschrift door den Rechter zwaar wordt gestraft en wat strafbaar is voor den burgerlijken rechter, kan dat een kerkelijken grond zijn voor censuur. Is dat nu Kerkrecht ? Was geteekend, J. V O N K S K . Beide protesteerende leden ontvingen een eensluidend antwoord met dit verschil van de eerste kennisgeving van Censuratie, dat in dat antwoord smadelijk de beschuldiging
wordt uitgedrukt dat oorzaak is „opzettelijk" verzuim om de rente op tijd te betalen". Antwoord: De Classis te 's Gravenhage, bijgestaan door de Deputaten, — Art. 49 der Kerkorde — gelezen hebbende Uw protest en de gronden der censure, besluit de censure te handhaven, en wel op de bestaande gronden nader omschreven. 1. Wegens het wanbeheer der kerkelijke gelden n.m. in het opzettelijk verzuim om de rente op tijd te betalen. 2. Herhaalde malen op den Kerkeraad uitgenoodigd zijnde om U te verantwoorden doch niet verschenen, waaruit blijkt opzettelijke miskenning van Kerkelijke ambten. 3. Wegens het verwekken van openbare scheurmakerij. Na broedei'groete, namens de Classis voornoemd. Was geteekend, T . A . B A K K E R , Den Haag, 19 Oct. '07. ' Scriba. Besluit van 16 Oct. '07. Onmiddelijk daarop is door de gecensureerde leden bericht gezonden aan Ds. T. A. Bakker, Scriba en Correspondent der Classis, dat zij in hooger beroep gaan op de eerstkomende Synode. Vr. Mijnheer G. Ik heb U met de meeste aandacht gevolgd in de mededeeling der Goudsche Kerkhistorie en moet U zeggen dat ik duizel over de handelingen dier Commissie!!! en nog meer over die Classis die dat alles heeft goedgekeurd, maar mag ik U mijne gedachten over dat alles uitspreken? Dan vraag ik nu Uwe aandacht. Ten eerste is voor mij onverklaarbaar, hoe men den moed had te censureeren twee leden van den Kerkeraad en niet den geheelen Kerkeraad! 2°. onverklaarbaar dat men censureert op grond van wanbeheer der gelden en scheurmakerij. Wat het eerste betreft, deed men dat, na die leden bij de overlegging van boeken en gelden hun een bewijs te geven alles in orde te hebben afgedragen, waardoor men zichzelf tegenspreekt. 3°. wat de beschuldiging van "scheurmakerij betreft, zijn volgens mijn opinie niet de Voorzitter en Scriba schuldig, maar wel zij die van het begin af de Gemeente beroerden, door met lijsten leden trachten te winnen voor het hun beoogde doel, en mocht die Commissie andere gronden hebben, dan zijn er zeker meer die te zamen kwamen om
hunne belangen te bespreken als ik heb opgemerkt dat die met elkander vergaderden. Waarom dan twee gecensureerd ? en niet die allen ? 4°. zijn zij, die deze leden censureerden niet schuldig, door daaraan openbaarheid te hebben gegeven aan anderen, wat toch in strijd is met Art. 77 der Kerkorde waar zeer duidelijk staat: „in de eerste trap zal de zondaar niet genoemd worden, opdat hij eenigszins verschoond worde" ? (zie ook Mattheus 18). En men zond den censuurbrief aan een ander lid der gemeente. Openbaarheid dus genoeg. Kan nu zulk een censuur bestendigd blijven of moet men die opheffen, inplaats dat de Classis die censuur verzwaarde, door in die kennisgeving te vermelden dat opzettelijk is gehandeld? Of zou, — veroorloot mij de vraag — er reden zijn die personen te treffen om zaken vroeger geschied en nimmer zijn uitgewerkt? Het is slechts een vraag, hoewel ik dezer dagen hoorde dat zulks ook komen zal, en waar velen naar uitzien. Odk lijkt het mij toe, mijn vriend, dat de grootste oorzaak van die treurige geschiedenis mag genoemd worden: het „geen gehoor geven om te gaan naar Gouda", als Commissie daartoe dikwijls schriftelijk verzocht zijnde ; waarvan niet de minste nota is genomen, zelfs niet eens dien Kerkeraad is geantwoord. En al was er geen Commissie benoemd geweest, dan nóg moest de Classis-correspondent zijn opgetreden en kennis gegeven hebben van den toestand, hem uit de brieven van den Kerkeraad bekend, hoe het te Gouda was. Bovendien, de Classis droeg er reeds kennis van. Kan dat nu belangstelling genoemd worden voor de Kerk ? G. Uwe opmerkingen zijn een bewijs dat niets Uw aandacht ontging, en de vragen die U daar nog bijvoegt wil ik liefst niet beantwoorden, hoewel die wel beantwoord zullen worden, wat echter niet te hopen is. Het geeft mij zeer veel te denken over de handelwijze der Commissie, Classis en personen! Het kon ook zijn dat dan nog veel meer openbaar werd wat niet in dit drama thuis behoort. Vr. Ik moet U zeggen dat het in die Chr. Geref. Kerk treurig toegaat, vooral als men let op hetgeen men te hooren krijgt van gemeenten als te Amsterdam, Delft, AlfenOudshoorn, Nieuw Vennip, Gouda, Maassluis en Aarlanderveen (ook door bemoeizucht gesplitst). Toch meen ik, was Gouda's gemeente wel te behouden, hoe erg het ook lijkt te zijn, waarover ik nu niet zal
spreken. Ik hoop U dit later toch mede te deelen als dat nog bijdragen kan tot opheldering van het „ W a a r o m " ! ! Ik zeg U voor ditmaal hartelijk dank voor Uwe mededeelingen en hoop dat wij elkander nog meermalen ontmoeten mogen, want het kan dan wel eens plaats hebben dat ik U een en ander kan mededeelen, want ik kom nog al' eens hier en daar en spreek dikwijls met leden der gemeente. Vooreerst geloof ik beter te doen door een afwachtende houding aan te nemen. VAARWEL. VAARWEL !!!!!