GOOCHELEN MET WOORDEN EERSTE START VOOR DE ONTHAALKLAS BASISONDERWIJS
KOPIEERBLADEN
BLOK
1
KRINGACTIVITEITEN
Welkom in onze school! Naam van de school: ............................................................................... Adres: ....................................................................................................... Tel: ............................................................................................................ Ik heet ...................................................................................................... Dit ben ik!
Teken hier jezelf.
Mijn leerkracht is ...................................................................................
hier: de foto van de leerkracht.
activiteit 1.1.1
Goochelen met woorden
KOPIEERBLADEN
1
Mijn naam Zoek je eigen naam in de kring en omcirkel hem.
2
KOPIEERBLADEN
Goochelen met woorden
activiteit 1.1.2
Bolletje wol Trek een pijl. De jongens gooien het bolletje wol naar een meisje, de meisjes gooien het bolletje wol naar een jongen. Joeri begint.
O Joeri
O Ali
O Isabel
O Marjan
O Igor
O Fiona
activiteit 1.2.2
Goochelen met woorden
KOPIEERBLADEN
3
Bolletje wol Joeri is een ................................................................................................ Hij gooit de bol wol naar een ..................................................................... Naar wie gooit Isabel de bol wol? Naar .................................................... Ali gooit de bol wol naar ............................................................................
!
4
Joeri
Isabel
meisje
Igor
Fiona
jongen
Ali
Marjan
KOPIEERBLADEN
Goochelen met woorden
s
activiteit 1.2.2
Goocheltruc: een jongensnaam of een meisjesnaam Verdeel een vierkant blad in zestien vierkantjes.
Als je het blad zo knipt, krijg je: 8x
=
4x
=
4x
=
Tel het aantal jongens/meisjes. Schrijf bijvoorbeeld alle jongensnamen op de vierkanten met één gladde kant en alle meisjesnamen op de andere vierkanten.
activiteit 1.6
Goochelen met woorden
KOPIEERBLADEN
5
6
KOPIEERBLADEN
Goochelen met woorden
BLOK
2
TEKENACTIVITEITEN
Driehoeksmannetjes Teken deze figuur na.
activiteit 2.1
Goochelen met woorden
KOPIEERBLADEN
7
Stokjesmannetjes
Teken eerst het hoofd, dan het lijf. Kijk naar het voorbeeld.
Teken eerst het mannetje, dan de stoel. Kijk naar het voorbeeld. Teken eerst het hoofd, dan het lijf. Kijk naar het voorbeeld.
8
KOPIEERBLADEN
Goochelen met woorden
activiteit 2.2
Teken eerst het mannetje, dan de stoel. Kijk naar het voorbeeld.
activiteit 2.2
Goochelen met woorden
KOPIEERBLADEN
9
Doosmannetjes
Teken de figuur na.
Teken de figuur na. Welk dier staat er? Luister goed en maak de tekening.
Teken de figuur na.
Teken zelf een nieuwe figuur met één van deze vormen.
10
KOPIEERBLADEN
Goochelen met woorden
activiteit 2.3
Zo teken je dieren Teken één of meerdere dieren na.
activiteit 2.4
Goochelen met woorden
KOPIEERBLADEN
11
Haarspeldmannetjes Reeks A: teken deze figuur na.
Reeks B: teken deze figuur na.
12
KOPIEERBLADEN
Goochelen met woorden
activiteit 2.5
De zittende man
Reeks A
activiteit 2.6
Goochelen met woorden
KOPIEERBLADEN
13
Reeks B
14
KOPIEERBLADEN
Goochelen met woorden
activiteit 2.7
Een dik heertje figuur A
Teken hier figuur A.
figuur B
Teken hier figuur B.
Teken zelf een figuur.
activiteit 2.8
Goochelen met woorden
KOPIEERBLADEN
15
Wat een monster ! Hoeveel dieren zitten er in dit beest? Omcirkel de dieren waarvan je
stukjes in dit beest terugvindt.
16
KOPIEERBLADEN
Goochelen met woorden
activiteit 2.10
Zoek de dieren Kleur elk dier dat je ziet in de tekening.
activiteit 2.11
Goochelen met woorden
KOPIEERBLADEN
17
Doolhoven en andere puzzels Kleur de vakken met een stip. Wat krijg je dan te zien?
Bij wie hoort welk hoofd? Volg de lijnen en je weet het.
De toerist vindt zijn landkaart niet meer terug. Help jij mee zoeken?
18
KOPIEERBLADEN
Goochelen met woorden
activiteit 2.12
De kok is op zoek naar een fornuis om op te koken. Toon je hem de weg?
Yasemin wil naar Fatima. Hoe moet zij gaan?
activiteit 2.12
Goochelen met woorden
KOPIEERBLADEN
19
Stephan zoekt de glijbaan. Toon jij hem de weg?
Kleur de vakjes met 2 stippen( ), dan zie je wat er op het schilderij staat.
20
KOPIEERBLADEN
Goochelen met woorden
activiteit 2.12
Trek een lijn van 1 naar 2 naar 3 ... Wat zie je nu?
De kat wil de muis vangen. Wijs jij haar de weg?
Welke buis gaat naar het bad?
activiteit 2.12
Goochelen met woorden
KOPIEERBLADEN
21
Trek een lijn van 1 naar 2 naar 3 ... Wat zie je nu?
Kleur de vakjes met een driehoekje (s) in één kleur
22
KOPIEERBLADEN
Goochelen met woorden
activiteit 2.12
Trek een lijn van 1 naar 2 naar 3 ... Wat zie je nu?
De agent is zijn politiefluitje kwijt. Help jij hem zoeken?
activiteit 2.12
Goochelen met woorden
KOPIEERBLADEN
23
Jonathan vindt zijn speelgoedauto niet meer. Help jij hem zoeken?
Trek een lijn van 1 naar 2 naar 3 ... Wat zie je nu?
24
KOPIEERBLADEN
Goochelen met woorden
activiteit 2.12
De hond is zijn bot kwijt. Help je hem zoeken?
activiteit 2.12
Goochelen met woorden
KOPIEERBLADEN
25
Wat vangt de poes?
Langs welke weg kan de bij naar de bloem?
Kleur de vakjes met één stip geel ( ), met twee stippen ( ) groen, en de twee vakken met een driehoek (s) zwart. Welk gevaarlijk dier zie je tevoorschijn komen?
26
KOPIEERBLADEN
Goochelen met woorden
activiteit 2.12
BLOK
3
KNUTSELACTIVITEITEN
Maak je eigen pennendoos Wat heb je nodig: - een strook stevig papier van 60 cm lang en 20 cm breed - een strook papier van 18 cm lang en 8 cm breed - een potlood - een gom - een schaar - een meetlat - materiaal om het doosje te versieren 6
zijkant
8
bodem
6
zijkant 9
6
6
18
6
6
9
Hoe maak je het doosje? Teken het schema van het doosje na op een strook stevig papier. Doe dit volgens de afmetingen die erbij staan. Knip de ingekleurde stukken eraf. Knip de stukjes stippellijn in. Plooi de zijwanden omhoog. Plooi de losgeknipte flapjes naar binnen. Plooi de voorkant en de achterkant naar binnen zoals op de tekening.
Leg de tweede strook papier in het doosje. Versier nu je pennendoos.
activiteit 3.2
KOPIEERBLADEN
Goochelen met woorden 27
Het tangram Plak het tangram op een stuk wit karton. Knip de figuren uit op de zwarte lijn.
28
KOPIEERBLADEN
Goochelen met woorden
activiteit 3.4
Maak nu het vierkant opnieuw met de losse stukken.
Zet een kruis bij enkele figuren en leg ze met de tangramstukken.
activiteit 3.4
KOPIEERBLADEN
Goochelen met woorden
30
KOPIEERBLADEN
Goochelen met woorden
BLOK
4
GOOCHELTRUCS
Twee geldstukken op een glas Hoe kun je de twee geldstukken tegelijk met één hand oppakken? Je mag het glas niet bewegen.
2. Leg je duim en je wijsvinger elk op een geldstuk.
1. Leg twee geldstukken op een glas.
3. Druk de geldstukken tegen de zijkanten van het glas, en laat ze naar beneden zakken.
4. Schuif de geldstukken langs het glas naar elkaar toe.
Kleur het woord ‘glas’ in de tekst rood en omcirkel het glas in de afbeelding: glas
activiteit 4.1
n
Goochelen met woorden
KOPIEERBLADEN
31
Twee geldstukken op een glas Hoe kun je de twee geldstukken tegelijk met één hand oppakken? Je mag het glas niet bewegen.
1. Leg twee geldstukken op een glas.
2. Leg je duim en je wijsvinger elk ................ een geldstuk.
© Editions Gallimard
4. Schuif de geldstukken ............ het glas naar elkaar toe.
3. Druk de geldstukken ............... de zijkanten van het glas, en laat ze naar beneden zakken.
Zet de juiste woorden op de juiste plaats: ! 32
KOPIEERBLADEN
op
achter
Goochelen met woorden
tegen s
boven
langs activiteit 4.1
Het verdwijnende dopje
1. Zet de dop op je rechterwijsvinger.
2. Steek je rechterhand onder je linkerarm.
3. Haal de dop van je wijsvinger.
4. Steek je rechterhand omhoog.
5. Zet achter je hoofd de dop weer op je wijsvinger.
6. Toon je wijsvinger met de dop
Kleur het woord ‘dop’ in de tekst groen en omcirkel de dop in de afbeelding: dop
activiteit 4.2
n
Goochelen met woorden
KOPIEERBLADEN
33
Het verdwijnende dopje
1. Zet de dop .............................. je rechterwijsvinger.
2. Steek je rechterhand ............. je linkerarm.
3. Haal de dop van je wijsvinger.
4. Steek je rechterhand omhoog.
5. Zet achter je hoofd de dop weer ...................... je wijsvinger.
6. Toon je wijsvinger met de dop erop.
Zet de juiste woorden op de juiste plaats: ! 34
KOPIEERBLADEN
op
op
Goochelen met woorden
onder s
boven
boven activiteit 4.2
Het dopje en de zakdoek Hoe komt het dopje door de zakdoek heen?
1. Zet de dop op je wijsvinger. Hang er een zakdoek over.
2. Buig je wijsvinger en strek je middelvinger. Strijk met je andere hand het doekje glad.
3. Haal de dop van je wijsvinger. Zet de dop weer op je wijsvinger, met de zakdoek tussen je vinger en de dop.
4. Ga met je hand op en neer. Strek ondertussen je wijsvinger en buig je middelvinger. De dop is terug.
Kleur het woord ‘dop’ geel in de tekst en omcirkel de dop in de afbeelding: dop
activiteit 4.3
n
Goochelen met woorden
KOPIEERBLADEN
35
Het dopje en de zakdoek Hoe komt het dopje door de zakdoek heen?
1. Zet de dop op je wijsvinger. Hang er een zakdoek over.
2. .............. je wijsvinger, en .............. je middelvinger. Strijk met je andere hand het doekje glad.
3. Haal de dop van je wijsvinger. Zet de dop weer op je wijsvinger, met de zakdoek tussen je vinger en de dop.
4. Ga met je hand op en neer. Strek ondertussen je wijsvinger en ............ je middelvinger. De dop is terug.
Zet de juiste woorden bij de tekeningen op deze en op de vorige bladzijde. Kies uit de volgende woorden: ! 36
loop
KOPIEERBLADEN
buig
strek
Goochelen met woorden
draai s
buig
tegen activiteit 4.3
De zwevende lucifers
1. Doe de helft van de lucifers in het doosje. Zet de lucifers vast met een gebroken lucifer.
2. Schuif het doosje open naar links. Het zit vol lucifers.
3. Schuif het doosje open naar rechts. Het zit vol lucifers.
4 Doe het doosje dicht en schud ermee.
5. Draai het doosje ondersteboven. Schuif het langzaam open. Het doosje is leeg.
6. Doe het doosje weer dicht en schud ermee. Het is weer vol.
Kleur het woord ‘doosje’ blauw en omcirkel het doosje in de afbeelding: doosje
activiteit 4.4
n
Goochelen met woorden
KOPIEERBLADEN
37
De zwevende lucifers
1. Doe de helft van de lucifers in het doosje. Zet de lucifers vast met een gebroken lucifer.
2. Schuif het doosje ........... naar links. Het zit vol lucifers.
3. Schuif het doosje ........ naar rechts. Het zit vol lucifers.
4 Doe het doosje .................. en schud ermee.
5. Draai het doosje ondersteboven. Schuif het langzaam ..................... Het doosje is leeg.
6. Doe het doosje weer ............... en schud ermee. Het is weer vol.
Zet de juiste woorden op de juiste plaats: ! open 38
KOPIEERBLADEN
open
open
Goochelen met woorden
dicht s
dicht
dicht activiteit 4.4
De gebroken lucifer
1. Steek een lucifer in de zoom van een zakdoek. Laat die zakdoek zien.
2. Toon een andere lucifer en rol hem in de zakdoek.
3. Breek de lucifer in de zoom.
4. Doe de zakdoek open en toon de hele lucifer.
een hele lucifer een gebroken lucifer
Kleur het woord ‘in’ rood in de tekst: in activiteit 4.5
n
Goochelen met woorden
KOPIEERBLADEN
39
De gebroken lucifer
1. Steek een lucifer in de zoom van een zakdoek. Laat die zakdoek zien.
2. Toon een andere lucifer en rol hem in de zakdoek.
3. Breek de lucifer in de zoom.
4. Doe de zakdoek open en toon de hele lucifer.
een ..............................lucifer. een ..............................lucifer.
Vul in: hele of gebroken ! 40
KOPIEERBLADEN
hele
Goochelen met woorden
gebroken s
activiteit 4.5
De drie munten
1. Neem drie dezelfde munten. Leg ze naast elkaar.
2. Draai je om.
3. Ondertussen neemt een klasgenoot een munt in zijn hand en telt tot tien.
4. Daarna legt hij de munt weer terug.
5. Draai je weer om en voel aan de munten. De warmste munt is de munt die je zoekt. Kleur het woord ‘munt’ geel in de tekst en omcirkel de munt in de afbeelding: munt activiteit 4.6
n
Goochelen met woorden
KOPIEERBLADEN
41
De drie munten
1. Neem ................. dezelfde munten. Leg ze naast elkaar.
2. Draai je om.
3. Ondertussen neemt een klasgenoot een munt in zijn ........................ en telt tot tien.
4. Daarna legt hij de munt weer terug.
5. Draai je weer om en voel aan de munten. De ....................... munt is de munt die je zoekt. Zet de juiste woorden op de juiste plaats: ! 42
drie
KOPIEERBLADEN
hand
munt
Goochelen met woorden
vier s
warmste
vinger activiteit 4.6
Het touw gerepareerd
1. Houd het kort stuk touw in je hand gevouwen. Zorg ervoor dat je publiek het niet ziet.
2. Leg het lange stuk touw naast het korte in je hand. Het publiek ziet de andere kant van je hand.
3. Trek het kort stuk touw naar boven. Het publiek denkt dat dit het lang stuk touw is.
4. Knip de lus door. Neem alle touw tussen beide handpalmen. Trek nu aan het uiteinde van het lange touw. Het is weer heel!
Dit is een kort touw
Dit is een lang touw
Kleur het woord ‘touw’ blauw in de tekst en omcirkel het touw in de afbeelding: touw
activiteit 4.7
n
Goochelen met woorden
KOPIEERBLADEN
43
Het touw gerepareerd
1. Houd het kort stuk touw in je hand gevouwen. Zorg ervoor dat je publiek het niet ziet.
2. Leg het lange stuk touw naast het korte in je hand. Het publiek ziet de andere kant van je hand.
3. Trek het kort stuk touw naar boven. Het publiek denkt dat dit het lang stuk touw is.
4. Knip de lus door. Neem alle touw tussen beide handpalmen. Trek nu aan het uiteinde van het lange touw. Het is weer heel!
Schrap het verkeerde woord:
Dit is een kort / lang touw
44
KOPIEERBLADEN
Goochelen met woorden
Dit is een kort / lang touw
s
activiteit 4.7
De speld door de zakdoek
1. Vouw de zakdoek dubbel. Steek de speld erin met de kop naar beneden.
2. Vouw de zakdoek achter de speld langs dubbel.
3. Draai de speld naar links.
4. Rol de zakdoek rechts om de speld heen.
5. Laat een vriend de speld vasthouden en trek er snel aan.
6. De speld is los.
Kleur het woord ‘speld’ in de tekst groen en omcirkel de speld in de afbeelding: speld activiteit 4.8
n
Goochelen met woorden
KOPIEERBLADEN
45
De speld door de zakdoek
1. Vouw de .............................. dubbel. Steek de speld erin met de kop naar beneden.
2. .............. de zakdoek achter de speld langs dubbel.
3. Draai de speld naar links.
4. Rol de zakdoek rechts om de speld heen.
5. Laat een vriend de speld vasthouden en trek er snel aan.
6. De speld is ................
Zet de juiste woorden op de juiste plaats: ! speld 46
KOPIEERBLADEN
vast
vouw
Goochelen met woorden
los s
voor
zakdoek activiteit 4.8
Is het gat groot genoeg?
1. Neem twee munten van verschillende grootte. Teken de omtrek van de kleinste munt op het papier. Knip die cirkel uit. ............................................................ ............................................................
2. Vouw het papier dubbel in het midden van de cirkel. Breng de grootste munt tussen het papier. ............................................................
3. Trek voorzichtig het papier naar buiten. Haal de munt door het gat. ............................................................
Zet de woorden op de juiste plaats: ! munt activiteit 4.9
dubbel
papier
gat KOPIEERBLADEN
Goochelen met woorden
48
KOPIEERBLADEN
Goochelen met woorden
BLOK
6
INSCHOLINGSACTIVITEITEN
De wereldkaart Waar kom jij vandaan?
activiteit 6.1
Goochelen met woorden
KOPIEERBLADEN
49
Ik woon nu in ..................................................................
Ik kom uit ..................................................................... Plak hier een prent over jouw land of maak zelf een tekening.
50
KOPIEERBLADEN
Goochelen met woor-
activiteit 6.1
Een klaslokaal
activiteit 6.3
Goochelen met woorden
KOPIEERBLADEN
51
Plattegrond van een klaslokaal
BEN
KATI
JAN
TOM
ELS
ALI
YASEMIN
HASSAN
SAM
EVA
Zet een cirkel om de kinderen die niet in de plattegrond staan maar wel op de tekening:
ALI
52
KOPIEERBLADEN
SAM
Goochelen met woor-
KIM
HASSAN
AN
activiteit 6.3
activiteit 6.3
Goochelen met woorden
KOPIEERBLADEN
53
refter
sportzaal
De school
54
KOPIEERBLADEN
Goochelen met woor-
activiteit 6.4
Sport op school Droopy en de papiermand
2 1
1
4
3
5
6
7
8 9
11
12
10
13
14
activiteit 6.5
15
Goochelen met woorden
KOPIEERBLADEN
55
Verhaal 1. Droopy loopt naar een papiermand. 2. Hij kijkt aandachtig wat er op de mand geschreven staat. 3. Dan komt er een man voorbij. Die laat een papier vallen. 4. Droopy ziet dat en houdt de man tegen. 5. Hij wijst op het papier en naar de vuilbak. 6. De man grijpt naar het papier. 7. Maar het papier komt niet in de vuilbak. Wie of wat wel? Knip de prenten uit en plak ze in de juiste volgorde op een blad. Plak of schrijf de juiste zin bij het juiste prentje.
56
KOPIEERBLADEN
Goochelen met woor-
activiteit 6.6.1
Droopy en de papiermand Deze zinnen staan door elkaar. Zet ze in de juiste volgorde met behulp van de prenten. A. B. C. D. E. F. G.
Maar het papier komt niet in de vuilbak. Wie of wat wel? Hij wijst op het papier en naar de vuilbak. Droopy loopt naar een papiermand. De man grijpt naar het papier. Hij kijkt aandachtig wat er op de mand geschreven staat. Droopy ziet dat en houdt de man tegen. Dan komt er een man voorbij. Die laat een papier vallen.
1
2
3
4
5
6
7
activiteit 6.6.1
s
Goochelen met woorden
KOPIEERBLADEN
57
Papier en afval in de mand
glascontainer
papiermand
vuilbak
pmd
PMD-bak 58
KOPIEERBLADEN
Goochelen met woor-
activiteit 6.6.2
Waar gooi ik mijn afval? Trek een lijn van het afval naar de juiste mand of bak.
activiteit 6.6
n
Goochelen met woorden
KOPIEERBLADEN
59
Waar gooi ik mijn afval? Verbind het afval met de juiste mand of bak.
het klokhuis
van een appel
een gebroken fles een prop papier een leeg drankkarton een vuile papieren zakdoek een leeg colablik een lege en gescheurde envelop een rotte peer een kapotte balpen een kauwgom
pmd
60
KOPIEERBLADEN
Goochelen met woor-
s
activiteit 6.6
Wie komt er voorbij?
? © SPRL JEAN ROBA © DARGAUD BENELUX NV
activiteit 6.7.1
Goochelen met woorden
KOPIEERBLADEN
61
Duid de volgende voorbijganger aan.
62
1. meneer de buurman
2. meneer de slager
3. meneer de dokter
4. mevrouw met de bloemen
KOPIEERBLADEN
Goochelen met woor-
n
activiteit 6.7.1
Wat moet je zeggen?
© SPRL JEAN ROBA © DARGAUD BENELUX NV
activiteit 6.7.2
Goochelen met woorden
KOPIEERBLADEN
63
1. Alstublieft, mevrouw Biyo. Bedankt. Dankuwel, meneer Bela.
2. Dag meneer. Goeiemorgen.
3. Sorry! Excuseer. Het is niet erg. 64
KOPIEERBLADEN
Goochelen met woor-
n
activiteit 6.7.2
Verbind de zinnen met de gepaste situatie.
1
2
Dag mevrouw. Het is niet erg. Sorry! Dag meneer. Goeiemorgen. Alstublieft, mevrouw Biyo. Bedankt. Excuseer. Dankuwel, meneer Bela.
3
activiteit 6.7.2
s
Goochelen met woorden
KOPIEERBLADEN
65
De hand opsteken
?
A. Ik steek mijn vinger op.
B. Ik begin te huilen.
C. Ik word kwaad en sla met mijn vuisten op tafel.
Wat moet je doen als je iets niet begrijpt: A, B of C? Schrijf de juiste letter op of schrijf de juiste zin over. .................................................................................................................... ....................................................................................................................
66
KOPIEERBLADEN
Goochelen met woor-
activiteit 6.8
De school en de buurt 1. Zoek de verschillen tussen de twee tekeningen op de volgende bladzijden. Duid ze aan met een kruisje. Tekening 1
activiteit 6.9.3
n
Goochelen met woorden
KOPIEERBLADEN
67
Tekening 2
2. Plak of schrijf de volgende woorden op de juiste plaats op de tekeningen. Let op: sommige woorden passen slechts bij één tekening.
!
68
huis
winkel
gebouw
straat
bus
fiets
auto
verkeerslicht
zebrapad
voetpad
raam
hoek
vrachtwagen
politieagent
KOPIEERBLADEN
Goochelen met woor-
activiteit 6.9.3
Welke weg brengt je naar huis? Duid de weg aan.
activiteit 6.10
n
Goochelen met woorden
KOPIEERBLADEN
69
Welke weg brengt je naar huis? Thomas vraagt de weg van het speelplein naar Aïla’s huis. Aïla legt Thomas de weg uit: “Als je uit de speeltuin komt, ga je onmiddellijk rechts. Dan neem je de eerste straat links. Aan het kruispunt sla je rechtsaf. Daarna sla je aan de bibliotheek links de straat in. Ik woon in het tweede huis aan de linkerkant, recht tegenover de bib. Tot straks.” Ga na op het plannetje of Aïla een juiste wegbeschrijving heeft gegeven.
70
KOPIEERBLADEN
Goochelen met woor-
s
activiteit 6.10
Hoe kan je je verplaatsen? Zoek de verschillende manieren waarop je je kan verplaatsen. Knip de stukken uit en plak ze op het volgende blad.
!
activiteit 6.11.1
n
Goochelen met woorden
KOPIEERBLADEN
71
72
KOPIEERBLADEN
Goochelen met woor-
n
activiteit 6.11.1
Hoe kan je je verplaatsen? Zoek de volgende woorden en doorstreep ze: auto - fiets - tram - trein - bus - te voet
activiteit 6.11.1
s
Goochelen met woorden
KOPIEERBLADEN
73
Hoe ga jij naar school?
1. Martha gaat met de fiets naar school.
2. Marijke gaat te voet naar school.
3. Soms fietst Martha met een vriendin naar school.
74
KOPIEERBLADEN
Goochelen met woor-
activiteit 6.11.2
Hoe kom jij naar school? Omcirkel het juiste vervoermiddel.
bus
trein
schoenen
motor
rolschaatsen activiteit 6.11.2
fiets
auto
tram
skateboard n
vliegtuig Goochelen met woorden
KOPIEERBLADEN
75
Hoe kom jij naar school?
Zet elk woord bij de juiste tekening. Kies uit de volgende woorden. !
76
fiets
trein
tram
auto
motor
rolschaatsen
bus
schoenen
skateboard
vliegtuig
KOPIEERBLADEN
Goochelen met woor-
s
activiteit 6.11.2
BLOK
7
KLASVOORWERPEN
Wat is er wel? Wat is er niet? Zoek de verschillen. Tekening 1
activiteit 7.1.1
Goochelen met woorden
KOPIEERBLADEN
77
Tekening 2
78
KOPIEERBLADEN
Goochelen met woor-
activiteit 7.1.1
Wat ligt er op de tafel? Zet een kruis bij de voorwerpen die ook op de tafel liggen.
stift
lat
slijper
plakband
bordveger
potlood
gom
liniaal
pen
kaft
lijm
handdoek
balpen
schaar
pennenzak
papier
passer
schrift
sleutel
boek
activiteit 7.1.2
Goochelen met woorden
KOPIEERBLADEN
79
Bingo
80
KOPIEERBLADEN
Goochelen met woor-
activiteit 7.1.3
activiteit 7.1.3
Goochelen met woorden
KOPIEERBLADEN
81
82
KOPIEERBLADEN
Goochelen met woor-
activiteit 7.1.3
activiteit 7.1.3
Goochelen met woorden
KOPIEERBLADEN
83
84
KOPIEERBLADEN
Goochelen met woor-
activiteit 7.1.3
activiteit 7.1.3
Goochelen met woorden
KOPIEERBLADEN
85
86
KOPIEERBLADEN
Goochelen met woor-
activiteit 7.1.3
activiteit 7.1.3
Goochelen met woorden
KOPIEERBLADEN
87
88
KOPIEERBLADEN
Goochelen met woor-
activiteit 7.1.3
activiteit 7.1.3
Goochelen met woorden
KOPIEERBLADEN
89
90
KOPIEERBLADEN
Goochelen met woor-
activiteit 7.1.3
activiteit 7.1.3
Goochelen met woorden
KOPIEERBLADEN
91
Wat staat er op een andere plaats? Omcirkel de voorwerpen die op een andere plaats staan. Tekening 1
92
KOPIEERBLADEN
Goochelen met woor-
activiteit 7.2
Tekening 2
activiteit 7.2
Goochelen met woorden
KOPIEERBLADEN
93
Wat staat er op een andere plaats? Omcirkel wat er op een andere plaats staat bij tekening 2.
plant
muur
tekening
potlood
bureau
pennenzak
boek
bord
boekentas
schrift
bank
balpen
schaar
meetlat
kast
raam
meisje
papier
jongen
94
KOPIEERBLADEN
Goochelen met woor-
s
activiteit 7.2
Meubels en andere klasvoorwerpen Tekening 1
Tekening 2
De klas activiteit 7.2
Goochelen met woorden
KOPIEERBLADEN
95
Teken de meubels en voorwerpen die niet op tekening twee staan.
Plak de juiste woorden bij de tekeningen: !
96
deur
kast
tafel
bureau
klok
stoel
vuilbak
lamp
wasbak
bord
KOPIEERBLADEN
Goochelen met woor-
activiteit 7.3
Welke voorwerpen zitten er in de tas? Zet een kruis bij de voorwerpen die in de tas zitten.
boek
potlood
sleutel
schrift
pennenzak
schaar
papier
lijm
gom
balpen
bordveger
ringmap
stift
lat passer slijper
activiteit 7.4
handdoek
n
plakband
Goochelen met woorden
KOPIEERBLADEN
97
Welke voorwerpen zitten er in de tas? Schrijf het goede woord bij de voorwerpen die in de tas zitten.
98
KOPIEERBLADEN
Goochelen met woor-
s
activiteit 7.4
Wat hoort in de boekentas? Wat hoort in de sporttas? Kleur de boekentas groen. Sommige spullen stop je in je boekentas. Omcirkel die met groen. Kleur de sporttas blauw. Sommige dingen stop je in je sporttas. Omcirkel die met blauw.
penseel boekentas
sporttas
handdoek pen
pennenzak
schaar
sokken
gom T-shirt
passer
stift
lat ringmap
activiteit 7.5
broek
schoenen
n
Goochelen met woorden
KOPIEERBLADEN
99
Wat hoort in de boekentas? Wat hoort in de sporttas? Schrijf de voorwerpen die in je boekentas moeten, onder de boekentas. Schrijf de voorwerpen die in je sporttas moeten, onder de sporttas.
boekentas gom
pennenzak
ringmap
schaar
vulpen
broek
handdoek
schoenen
sokken
stift
T-shirt
penseel
passer
liniaal
100
KOPIEERBLADEN
Goochelen met woor-
s
sporttas
activiteit 7.5
Wie heeft een ...? Wie heeft geen ... ?
activiteit 7.6
TOM
LEEN
ALI
TIM
NORA
ANNA
Kijk goed naar de afbeelding!
Goochelen met woorden
KOPIEERBLADEN
101
Knip deze kaartjes uit en kleef ze op karton.
102
KOPIEERBLADEN
TIM
NORA
ALI
ANNA
TOM
LEEN
Goochelen met woor-
n
activiteit 7.6
Wat staat er op de twee tekeningen? Welke voorwerpen staan er zowel op blad 1 als op blad 2? Duid aan met een kruis. Blad 1
activiteit 7.8
Goochelen met woorden
KOPIEERBLADEN
103
Blad 2
104
KOPIEERBLADEN
Goochelen met woor-
activiteit 7.8
Wat staat er op de twee tekeningen? Zet een kruis bij de voorwerpen die op blad 1 en 2 staan. deur
op blad 1 en blad 2
bordveger raam passer stoel boekentas bureau potlood tafel vuilnisbak slijper schaar wasbak klok kast plakband gom boek lat plant pen handdoek
activiteit 7.8
s
Goochelen met woorden
KOPIEERBLADEN
105
Wat is er veranderd? Duid de verschillen aan met een kruisje. Tekening 1
106
KOPIEERBLADEN
Goochelen met woor-
activiteit 7.9
Tekening 2
activiteit 7.9
Goochelen met woorden
KOPIEERBLADEN
107
Zoek de 10 verschillen Duid de verschillen aan tussen tekening 1 en tekening 2. Tekening 1
108
KOPIEERBLADEN
Goochelen met woor-
activiteit 7.10
Tekening 2
activiteit 7.10
Goochelen met woorden
KOPIEERBLADEN
109
Hoe vaak komen de voorwerpen voor?
110
KOPIEERBLADEN
Goochelen met woor-
activiteit 7.12
Kruis aan hoe vaak de voorwerpen voorkomen. 1 keer 2 keer 3 keer 4 keer de balpen de ringmap het krijt het potlood het boek het schrift het papier de liniaal de meetlat de lijm de gom de pennenzak de sleutel de schaar
activiteit 7.12
n
Goochelen met woorden
KOPIEERBLADEN
111
1 keer 2 keer 3 keer 4 keer
de handdoek de slijper de passer de bordveger de klok de plakband de verf de kapstok de wasbak de papiermand de boekentas het rapport de vulpen het penseel
112
KOPIEERBLADEN
Goochelen met woor-
n
activiteit 7.12
Hoe vaak komen de voorwerpen voor? Noteer hoe vaak de voorwerpen voorkomen. Je mag ook streepjes zetten. Verbind daarna elk onderlijnd woord met de juiste prent.
de balpen de ringmap het krijt het potlood het boek het schrift het papier de liniaal de meetlat de lijm de gom de pennenzak de sleutel de schaar de handdoek de slijper de passer de bordveger de klok de plakband de verf de kapstok de wasbak de papiermand de boekentas het rapport de vulpen het penseel
activiteit 7.12
s
Goochelen met woorden
KOPIEERBLADEN
113
114
KOPIEERBLADEN
Goochelen met woor-
BLOK
8
GETALLEN
Welk getal zit onderaan? Hoeveel stippen zitten er aan de onderkant van de dobbelstenen?
7 = 2 + ..........
7 = 6 + ..........
Teken het aantal stippen op de onderkant.
activiteit 8.1.1
Op de onderkant staan
stippen
Op de onderkant staan
stippen
Op de onderkant staan
stippen
Goochelen met woorden
KOPIEERBLADEN
115
Vul de ontbrekende stippen in. Probeer eerst zonder dobbelsteen.
Daarna mag je een dobbelsteen gebruiken. Dan zie je of het juist is.
116
KOPIEERBLADEN
Goochelen met woorden
activiteit 8.1.1
Welke kaart? ...................................
1. Laat een vriend een kaart kiezen. .........................
3. Leg de andere kaarten op elkaar.
2. Je vriend toont de gekozen kaart aan de andere mensen. Je mag zelf de kaart niet zien.
4. Open het kaartspel. Steek de gekozen kaart ertussen.
.........................
5. Kijk welke kaart er boven de gekozen kaart komt.
Zet de woorden op de juiste plaats: ! boven op kaart activiteit 8.1.2
6. Leg de kaarten weer op elkaar. Neem de kaarten één voor één af tot je bij de kaart komt die je gezien hebt. De volgende kaart is de gekozen kaart.
Goochelen met woorden
KOPIEERBLADEN
117
Van 1 tot 12 n Vul de cijfers in. één twee drie vier vijf zes zeven acht negen tien elf twaalf !
O OO OOO OOOO OOOOO OOOOOO OOOOOOO OOOOOOOO OOOOOOOOO OOOOOOOOOO OOOOOOOOOOO OOOOOOOOOOOO
s Vul de getallen en cijfers in.
één .......... drie .......... vijf zes .......... acht negen .......... elf twaalf
O OO OOO OOOO OOOOO OOOOOO OOOOOOO OOOOOOOO OOOOOOOOO OOOOOOOOOO OOOOOOOOOOO OOOOOOOOOOOO
Zet de getallen op de juiste plaats. ! vier tien
118
KOPIEERBLADEN
Goochelen met woorden
zeven
twee
activiteit 8.1.3
Vul het juiste aantal in.
..... passers
..... stiften
..... scharen
activiteit 8.1.3
Goochelen met woorden
KOPIEERBLADEN
119
..... pennenzak
..... ringmappen
..... gommen
..... pennen Zet de getallen op de juiste
plaats. !
..... meetlatten
een
drie
vijf
zes
acht
negen
elf
twaalf
Cijfers verbinden
120
KOPIEERBLADEN
Goochelen met woorden
activiteit 8.1.3
Verbind de cijfers van 1 tot 12 met een lijn. Voorbeeld: Welk voorwerp is hier verborgen: een bureau, een kast of een tafel?
2
3 4
5
6
Andere
8
9
10
7
12
1
11
voor-
werpen:
Zet bij elk voorwerp de naam. !
stoel
sleutel
potlood
gom
tafel
Tel de klasvoorwerpen
activiteit 8.2
Goochelen met woorden
KOPIEERBLADEN
121
Tel de klasvoorwerpen TEKENING 1
122
KOPIEERBLADEN
Goochelen met woorden
activiteit 8.3
TEKENING 2
activiteit 8.3
Goochelen met woorden
KOPIEERBLADEN
123
Tel hoeveel keer elk voorwerp voorkomt. Vul het aantal in de tabel in. Kijk daarvoor op de twee volgende tekeningen.
2
1 passers
linialen
klokken
boekentassen
balpennen
ringmappen
planten
124
KOPIEERBLADEN
Goochelen met woorden
n
activiteit 8.3
Tel de klasvoorwerpen Tel hoeveel keer elk voorwerp voorkomt. Vul het aantal in de tabel in met cijfers of kruisjes. Kijk daarvoor op de twee tekeningen. TEKENING 1 ringmap
passer
balpen
liniaal
op de kast vooraan links op de kast vooraan rechts op de kast achteraan links op het bureau van de juf op het tafeltje aan het bord op de eerste bank links op de eerste bank rechts op de tweede bank links op de tweede bank rechts op de derde bank links op de derde bank rechts op de vierde bank links op de vierde bank rechts totaal
activiteit 8.3
s
Goochelen met woorden
KOPIEERBLADEN
125
TEKENING 2
ringmap
passer
balpen
liniaal
op de kast vooraan links op de kast vooraan rechts op de kast achteraan links op het bureau van de juf op het tafeltje aan het bord op de eerste bank links op de eerste bank rechts op de tweede bank links op de tweede bank rechts op de derde bank links op de derde bank rechts op de vierde bank links op de vierde bank rechts totaal
126
KOPIEERBLADEN
Goochelen met woorden
s
activiteit 8.3
activiteit 7.4
Klaar? Af! KOPIEERBLADEN 114
115 KOPIEERBLADEN Klaar? Af!
activiteit 7.4
Zie je het ook? Zoek op prent 1 en vul in: Hoeveel honden zijn er op prent 1?........
Zoek de politieagent en omcirkel hem.
Hoeveel katten zijn er op prent 1? ........
activiteit 8.4.2
n
Goochelen met woorden
KOPIEERBLADEN
129
Waar is de school?
130
KOPIEERBLADEN
Goochelen met woorden
n
activiteit 8.4.2
Zoek op prent 2 en omcirkel:
één dikke man
12 zaalwachters
4 mannen met een hoed activiteit 8.4.2
n
Goochelen met woorden
KOPIEERBLADEN
131
Zie je het ook? Zoek op prent 1 en vul in of omcirkel: 1. 2. 3. 4.
Hoeveel honden zijn er? ........ Hoeveel katten zijn er? ........ Zoek de politieagent en omcirkel hem. Waar is de school? Omcirkel ze.
Zoek op prent 2 en omcirkel: 5. een dikke man 6. twaalf zaalwachters
7. vier mannen met een hoed
Plak of schrijf de woorden op de juiste plaats bij de grote tekening. !
politieagent
hond
dikke man
132
KOPIEERBLADEN
Goochelen met woorden
kat school
s
man met de hoed zaalwachter
activiteit 8.4.2
Waar of niet waar? Tekening 1
Tekening 2
activiteit 8.5
Goochelen met woorden
KOPIEERBLADEN
133
Tekening 3
Tekening 4 Welke prent bedoel je?
134
KOPIEERBLADEN
Goochelen met woorden
activiteit 8.5
WAAR !
NIET WAAR activiteit 8.5
n
Goochelen met woorden
KOPIEERBLADEN
135
4
6
3
5
1
2
Hoeveel stippen zitten er aan de bovenkant van de laatste dobbelsteen?
Kijk goed hoe de dobbelsteen draait. 136
KOPIEERBLADEN
Goochelen met woorden
activiteit 8.6
12
10 9
11
8 7 activiteit 8.6
Goochelen met woorden
KOPIEERBLADEN
137
Wat staat er op de prenten?
138
KOPIEERBLADEN
Goochelen met woorden
activiteit 8.7
Wat staat er op de prenten? Hoeveel keer vind je de volgende voorwerpen op de prenten?
een bank: ...............
een boek: ...............
een gom :
...............
een balpen: ...............
een potlood:
een stoel:
activiteit 8.7
...............
...............
Goochelen met woorden
KOPIEERBLADEN
139
Kies uit het rijtje Kijk goed naar de tekeningen. Hoeveel keer zie je de volgende voorwerpen? Verbind de getallen met het juiste woord. 6
balpen
7
bord
3
potlood
6
bank
0
boek
1
stoel
9
lamp
140
KOPIEERBLADEN
Goochelen met woorden
n
activiteit 8.8
Kies uit het rijtje Kijk goed naar de tekening. 6: ........................................................................................................... 7: ........................................................................................................... 3: ........................................................................................................... 6: ........................................................................................................... 0: ........................................................................................................... 1: ........................................................................................................... 9: ...........................................................................................................
Hoeveel keer zie je de volgende voorwerpen? Zet de woorden op de juiste plaats. !
balpen
activiteit 8.8
bord
potlood
bank
s
boek
stoel
Goochelen met woorden
stoel
KOPIEERBLADEN
141
Kies uit het rijtje
142
KOPIEERBLADEN
Goochelen met woorden
activiteit 8.8
BLOK
9
BESCHRIJVENDE TERMEN
Recht of krom?
activiteit 9.1.1
Goochelen met woorden
KOPIEERBLADEN
143
1
1
1
2
2
2
3
3
3
4
4
4
Welke is anders?
144
KOPIEERBLADEN
Goochelen met woorden
activiteit 9.2
3
3
4
4
4
2
3
2
2
1
1
1 activiteit 9.2
Goochelen met woorden
KOPIEERBLADEN
145
Poets wederom poets!
? 146
KOPIEERBLADEN
Goochelen met woorden
activiteit 9.4
Kies het juiste einde van het verhaal: A of B
A
B
activiteit 9.4
Goochelen met woorden
KOPIEERBLADEN
147
Daar is iets bijzonders aan! Kruis aan welke figuren en voorwerpen bijzonder zijn.
148
KOPIEERBLADEN
Goochelen met woorden
activiteit 9.5
activiteit 9.5
Goochelen met woorden
KOPIEERBLADEN
149
Welke woorden passen bij prenten uit ‘Daar is iets bijzonders aan’? Kleef de volgende woorden bij de juiste prenten. Bij het eerste blad:
!
lang
veel
groot
zwaar
vol
dik
oud
Bij het tweede blad:
!
150
hoog
KOPIEERBLADEN
Goochelen met woorden
s
activiteit 9.5
Bij wie hoort welk hoofd? Trek een lijn van de persoon naar het juiste lichaam.
Bert
A
activiteit 9.6
Vera
Wim
B
C
Jan
D
n
Rita
Maria
E
Goochelen met woorden
F
KOPIEERBLADEN
151
Bij wie hoort welk hoofd? Schrijf de naam van de persoon boven het juiste lichaam.
Bert
1. 2. 3. 4. 5. 6.
Vera
Wim
Jan
Rita
Maria
Maria is nogal groot en nogal dik. Jan is klein en niet dik. Wim is klein en heel dik. Rita is heel groot en niet dik. Vera is heel klein en heel dik. Bert is nogal groot en niet dik.
A
152
B
KOPIEERBLADEN
D
C
Goochelen met woorden
s
E
F
activiteit 9.6
Even groot of kleiner? Onderlijn de juiste uitdrukking en omcirkel wat afwijkt
even groot/kleiner even lang/langer
even groot/kleiner
even zwaar/zwaarder
even dik/dikker activiteit 9.7
Goochelen met woorden
KOPIEERBLADEN
153
Wat past niet in de reeks? Omcirkel de juiste letter. a
b
c
d
a
b
c
d
a
b
c
d
a
b
c
d
a
b
c
d
154
KOPIEERBLADEN
Goochelen met woorden
activiteit 9.8
a
b
c
d
a
b
c
d
a
b
c
d
activiteit 9.8
Goochelen met woorden
KOPIEERBLADEN
155
Wat past niet in de reeks? Vul het goede cijfer en het goede woord in op de stippellijntjes. Kies uit de woorden onderaan de bladzijde. Reeks 1: ......... past niet in de reeks, want dit potlood is ....................................... ...................................................... Reeks 2: ......... past niet in de reeks, want deze agenda is .................................... ......................................................... Reeks 3: ......... past niet in de reeks, want dit rapport is ......................................... .................................................... Reeks 4: ......... past niet in de reeks, want dit bureau is ......................................... .................................................... Reeks 5: ......... past niet in de reeks, want deze lijmpot is ...................................... ....................................................... Reeks 6: ......... past niet in de reeks, want deze rol plakband is ............................. ................................................................ Reeks 7: ......... past niet in de reeks, want deze bordveger is ................................ ............................................................. Reeks 8: ......... past niet in de reeks, want deze stoel is ......................................... ....................................................
! hoger dikker kleiner
156
KOPIEERBLADEN
voller korter breder
Goochelen met woorden
dunner leger lager
s
slechter langer smaller
activiteit 9.8
Dingen zoeken Zoek de volgende dingen op deze tekening. Zet er een kruisje bij. - de kortste jas - het dikste boek
activiteit 9.9
- de grootste plant - de kleinste plant
- de grootste lamp
Goochelen met woorden
KOPIEERBLADEN
157
Oud of jong? Wie is oud? Wie is jong? Knip de mensen uit en plak ze van jong naar oud.
!
jong ouder oudst
oud jonger
!
158
KOPIEERBLADEN
Goochelen met woorden
activiteit 9.10
Welk dier wordt het oudst? Zet een kruisje bij de juiste afbeelding.
A een neushoorn
C een olifant
B een krokodil activiteit 9.11
Goochelen met woorden
KOPIEERBLADEN
159
De leeftijdswijzer
n
k
m
i j
h
l
p s
o
r q
f
u
g
e
d
t
c b
v
a
Zet een cirkel om het goede antwoord. 1.
Welk dier wordt het oudst? paard / dolfijn
2.
Welk dier kan ouder worden dan 10 jaar? vis / konijn
3.
Welk dier kan ouder worden dan de mens? olifant / schildpad
4.
Welke twee dieren werden bijna even oud? kat / krokodil / schaap
160
KOPIEERBLADEN
Goochelen met woorden
activiteit 9.11
BLOK
10
GEVOELENS
Hoe voel je je? Welk gevoel past bij welke situatie? Verbind de strips met de juiste figuurtjes. ......................
......................
......................
......................
Zet deze woorden bij de juiste figuurtjes.
!
blij
activiteit 10.1
bang
boos
verdrietig
Goochelen met woorden
KOPIEERBLADEN
161
Waarvan word jij zelf blij, bang, verdrietig of boos? Geef eerst de gezichtjes verschillende kleuren. Kleur dan de voorwerpen of situaties die bij jou een bepaald gevoel oproepen, in dezelfde kleur als het gezichtje dat het gevoel uitdrukt. Voorwerpen of situaties waar je geen speciaal gevoel bij hebt, moet je niet kleuren.
162
KOPIEERBLADEN
Goochelen met woorden
activiteit 10.1
Hoe kijken zij?
activiteit 10.1
Goochelen met woorden
KOPIEERBLADEN
163
Ben je blij, dan hoor je erbij. A
B
1
C
11 12
19
2 13
3
14 4
21
20
15
24
5 6
23
22
25 16
8 7
26
17
27
10
9
18 28
Vul de lege vakjes bovenaan elke kolom in. Kies uit de volgende woorden:
!
164
KOPIEERBLADEN
blij
Goochelen met woorden
bang
boos
activiteit 10.2
De humeurbarometer
Instructies 1 Plak het gezicht op dun karton en knip het uit. 2 Knip twee rechthoekige stroken dun karton uit. Ze moeten dezelfde grootte hebben als de vier stroken met de gelaatsuitdrukkingen. Plak op de voor- en achterkant van de stroken karton telkens één gelaatsuitdrukking. 3 Neem het gezicht en snijd met een .................................................... breekmes twee gleuven op de plaats waar de stippellijntjes staan 4 Steek een van de twee rechthoekige stroken door de twee gleuven zodat het gezicht een gelaatsuitdrukking krijgt. 5 Plak onderaan de twee rechthoekige stroken met plakband een stokje vast. Dit maakt het je gemakkelijker om de boze, verdrietige of bange gelaatsuitdrukking in het gezicht te schuiven. 6 Kleur en versier het gezicht en de gelaatsuitdrukkingen, zodat het gezicht beter op jou lijkt.
!
....................................................
activiteit 10.3
Goochelen met woorden
KOPIEERBLADEN
165
166
KOPIEERBLADEN
Goochelen met woorden
activiteit 10.3
!
!
!
! activiteit 10.3
Goochelen met woorden
KOPIEERBLADEN
167
168
KOPIEERBLADEN
Goochelen met woorden
BLOK
11
HET LICHAAM
Is dit mogelijk of niet?
Zet je voeten tegen elkaar tegen een muur. Je heup en je schouder moeten de muur ook raken. Hou je buitenste been recht en probeer het opzij op te tillen.
Ga met je rug tegen de muur staan, met je voeten tegen elkaar en je hielen tegen de plint. Hou je benen recht en probeer met je vingers je tenen aan te raken.
Ga 30 cm van een muur staan. Leg je voorhoofd tegen de muur en hou je rug kaarsrecht en je armen langs je zij. Probeer rechtop te gaan staan.
activiteit 11.2
n
Goochelen met woorden
KOPIEERBLADEN
169
Is dit mogelijk of niet?
.......................................................................... .......................................................................... ..........................................................................
.......................................................................... .......................................................................... ..........................................................................
.......................................................................... .......................................................................... ..........................................................................
Zet de volgende zinnen bij de juiste tekening: Hou je buitenste been recht en probeer het opzij op te tillen. Hou je benen recht en probeer met je vingers je tenen aan te raken. Probeer rechtop te gaan staan.
170
KOPIEERBLADEN
Goochelen met woorden
s
activiteit 11.2
n
Goochelen met woorden
oor
neus
duim
haar
been
vinger buik
arm
mond hand
hoofd
voet teen
knie
Lichaamsdelen
!
oog
!
activiteit 11.3
KOPIEERBLADEN
171
Lichaamsdelen
!
teen
voet
knie
!
hand mond hoofd buik vinger arm oor
duim oog 172
KOPIEERBLADEN
been
neus haar
Goochelen met woorden
s
activiteit 11.3
Het lichaam Verbind elk woord met het juiste lichaamsdeel. Gebruik daarvoor een pijl.
het oog de neus het haar de arm de hand de teen het been de mond het oor de schouder de hals de buik de vinger de voet de knie
activiteit 11.4
Goochelen met woorden
KOPIEERBLADEN
173
Touwspelletjes Kun jij deze figuren maken met je touwje?
2
1
4
3
de wieg
5
7 6
8
dubbelkruis 10
9
11
12
straatje 174
KOPIEERBLADEN
Goochelen met woorden
activiteit 11.5
15 14
13 16
de strijkplank
19
17
18
20
dubbelkruis 21
23
22
zoute drop
activiteit 11.5
Goochelen met woorden
KOPIEERBLADEN
175
24
25
26
28
27
29
30
slapende man
176
KOPIEERBLADEN
Goochelen met woorden
activiteit 11.5
Kunstwerken met touwen
activiteit 11.6
Goochelen met woorden
KOPIEERBLADEN
177
Je eigen hand Teken hier je eigen hand.
!
Zet bij elke vinger het juiste woord: duim
178
KOPIEERBLADEN
wijsvinger
Goochelen met woorden
middelvinger
ringvinger
pink
activiteit 11.7
activiteit 11.8
Goochelen met woorden
haar neus oog
been oor duim
vinger buik
arm
mond hand
hoofd
voet teen
knie
Dominospel
KOPIEERBLADEN
179
180
KOPIEERBLADEN
Goochelen met woorden
activiteit 11.8
neus
haar
been
oor
duim
oog
arm
vinger
buik
hoofd
knie
mond
voet
hand
teen
activiteit 11.8
Goochelen met woorden
KOPIEERBLADEN
181
vinger
buik
oog
neus
oor
mond
hand
duim
voet
teen
haar
been
arm
hoofd
knie
182
KOPIEERBLADEN
Goochelen met woorden
activiteit 11.8
neus
haar
been
oor
duim
oog
arm
vinger
buik
hoofd
knie
mond
voet
hand
teen
activiteit 11.8
Goochelen met woorden
KOPIEERBLADEN
183
vinger
buik
oog
neus
oor
mond
hand
duim
voet
teen
haar
been
arm
hoofd
knie
Welk lichaamsdeel ontbreekt? Vul de ontbrekende lichaamsdelen aan.
1
2
4
3 184
5 KOPIEERBLADEN
Goochelen met woorden
activiteit 11.10
Zet de woorden bij het juiste lichaamsdeel dat je hebt getekend: ! hoofd ogen oren vingers knieën
activiteit 11.10
been
schouders
arm
Goochelen met woorden
KOPIEERBLADEN
185
Een pijnlijk hoofd voor Bruno
Wie heeft Bruno verzorgd? Zet de juiste tekening in het lege vakje.
tandarts 186
KOPIEERBLADEN
dokter Goochelen met woorden
apotheker activiteit 11.12
Van wie krijg je hulp? Steek de goede kaart omhoog.
verbrand
gebroken
verkouden
gesneden
slechte tand
rotte kies
hoofdpijn
verstuikt
zonnesteek
koorts
ongeval
huiduitslag
tandarts activiteit 11.13
dokter
apotheker Goochelen met woorden
KOPIEERBLADEN
187
dokter
tandarts
apotheker
dokter
tandarts
apotheker
dokter
tandarts
apotheker
!
!
188
KOPIEERBLADEN
Goochelen met woorden
s
activiteit 11.13
Wat mag wel als je ziek bent? Wat mag niet? Duid aan wat wel of niet mag als je ziek bent. + = dat mag wel - = dat mag niet
activiteit 11.14
Goochelen met woorden
KOPIEERBLADEN
189
Wat mag wel als je ziek bent? Wat mag niet? Duid aan wat wel of niet mag als je ziek bent. + = dat mag wel - = dat mag niet
1. Naar de bibliotheek gaan. 2. Touwtje springen 3. Naar de dierentuin gaan. 4. In de regen lopen. 5. In bed gaan slapen. 6. Schaken met vrienden. 7. Naar de dokter gaan. 8. Gaan voetballen. 9. Lekker ontbijten. 10. Zwemmen in het zwembad. 11. Een dagje winkelen. 12. Studeren aan je bureau. Schrijf het nummer van de zin bij het goede plaatje.
190
KOPIEERBLADEN
Goochelen met woorden
s
activiteit 11.14
GOOCHELEN MET WOORDEN EERSTE START VOOR DE ONTHAALKLAS BASISONDERWIJS
BEELDWOORDENBOEK
DOEN
zitten
staan
kruipen
liggen
dansen
springen
lopen
vallen
wegduwen
trekken
gooien
nadenken
schrijven
lezen
tekenen
knippen
Goochelen met woorden
BEELDWOORDENBOEK
1
2
plakken
nemen
geven
kijken
luisteren
aankruisen
omcirkelen
vasthouden
breken
eten
drinken
rijden
fietsen
opsteken
BEELDWOORDENBOEK
Goochelen met woorden
TEGENSTELLINGEN
oud
nieuw
klein
groot
dik
dun
lang
kort
oud
jong
smal
breed
open
dicht
hoog laag
hoog
laag
Goochelen met woorden
BEELDWOORDENBOEK
3
4
kapot
heel
zwaar
licht
vol
leeg
gelijk
verschillend
weinig
veel
hard
zacht
BEELDWOORDENBOEK
Goochelen met woorden
snel
langzaam
rond
vierkant
warm
koud
beleefd
onbeleefd
donker
licht
buiten
binnen
Goochelen met woorden
BEELDWOORDENBOEK
5
MENSEN EN DINGEN
6
de lijn
de stippellijn
het kruis
de driehoek
het vierkant
de rechthoek
de cikcel
de munt
het geld
het glas
de fles
de beker
de zakdoek
het touw
de lucifer
de doos
BEELDWOORDENBOEK
Goochelen met woorden
de mens/mensen
het kind
het kaartspel
de dieren
5 20 de man
de vrouw
vijf
twintig
50 vijftig
Goochelen met woorden
BEELDWOORDENBOEK
7
DE BUURT
de auto
de boom
de bus
de bushalte
de fiets
het huis
de straat
het naambordje
de politieagent
de speelplaats
de tram
de trein
het verkeerslicht
de winkel
het zebrapad
8
BEELDWOORDENBOEK
Goochelen met woorden
DE KLAS
het klaslokaal
de balpen
de vulpen
de stift
de schaar
het potlood
de gom
de slijper
de lijm
de meetlat
het liniaal
de passer
de pennenzak
de nietmachine
het plakband
het papier
Goochelen met woorden
BEELDWOORDENBOEK
9
de papiermand
de boekentas
het boek
het schrift
de ringmap
de tekening
de bordveger
het bord
de emmer
het bureau
de bank
de stoel
de tafel
de kast
de lamp
de klok
10
BEELDWOORDENBOEK
Goochelen met woorden
de deur
de sleutel
de muur
de kapstok
het raam
de gieter
de plant
het gordijn
de handdoek
de wasbak
het water
de kraan
de refter
de meester
de leerling
de juffrouw
de kalender
de bal Goochelen met woorden
BEELDWOORDENBOEK
11
HET LICHAAM
12
het lichaam
de arm
de schouder
de elleboog
de hand
de wijsvinger
de duim
het been
de knie
de voet
de teen
het hoofd
het gezicht
het haar
de hals
de mond
BEELDWOORDENBOEK
Goochelen met woorden
de tanden
de neus
het oog
de borst
de buik
de rug
Goochelen met woorden
het oor
BEELDWOORDENBOEK
13
ZIEKTE EN GEZONDHEID
de apotheek
de dokter
hoofdpijn
ongeval
de tandarts
ziek
verdrietig
bang
koorts
GEVOELENS
blij
14
BEELDWOORDENBOEK
Goochelen met woorden
boos
PLAATSAANDUIDINGEN omhoog
omlaag naar links - naar rechts
omhoog - omlaag
naar beneden - naar boven bovenste
onderste bovenste - onderste
voorkant - achterkant
Goochelen met woorden
BEELDWOORDENBOEK
15
vooraan
midden
achteraan
Sanne zit in de boom.
Samira staat naast de boom.
16
BEELDWOORDENBOEK
Ibrahim staat voor de boom.
Goochelen met woorden
Els staat tegenover Lies.
Jan zit tegen de De kat staat tusboom. sen Els en Lies.
Jeroen stapt uit de beek.
De kat loopt over het brugje.
Krista speelt bij de beek.
Goochelen met woorden
BEELDWOORDENBOEK
17
Index beeldwoordenboek aankruisen, 2 achteraan, 16 achterkant, 15 apotheek, 14 arm, 12 auto, 8 bal, 11 balpen, 9 bang, 14 bank, 10 been, 12 beker, 6 beleefd, 5 beneden, 15 bij, 17 binnen, 5 blij, 14 boek, 10 boekentas, 10 boom, 8 boos, 14 bord, 10 bordveger, 10 borst, 13 boven, 15 bovenste, 15 breed, 3 breken, 2 buik, 13 buiten, 5 bureau, 10 bus, 8 bushalte, 8 cirkel, 6 dansen, 1 deur, 11 dicht, 3 dieren, 7 dik, 3 dokter, 14 donker, 5 doos, 6 driehoek, 6 drinken, 2 duim, 12 dun, 3 elleboog, 12 emmer, 10 eten, 2 fiets, 8 fietsen, 2 fles, 6 geld, 6 gelijk, 4 geven, 2
18
BEELDWOORDENBOEK
gezicht, 12 gieter, 11 glas, 6 gom, 9 gooien, 1 gordijn, 11 groot, 3 haar, 12 hals, 12 hand, 12 handdoek, 11 hard, 4 heel, 4 hoofd, 12 hoofdpijn, 14 hoog, 3 huis, 8 in, 16 jong, 3 juffrouw, 11 kaartspel, 7 kalender, 11 kapot, 4 kapstok, 11 kast, 10 kijken, 2 kind, 7 klaslokaal, 9 klein, 3 klok, 10 knie, 12 knippen, 1 koorts, 14 kort, 3 koud, 5 kraan, 11 kruipen, 1 kruis, 6 laag, 3 lamp, 10 lang, 3 langzaam, 5 leeg, 4 leerling, 11 lezen, 1 lichaam, 12 licht, 4 & 5 liggen, 1 lijm, 9 lijn, 6 liniaal, 9 links, 9 lopen, 1 lucifer, 6 luisteren, 2
Goochelen met woorden
man, 7 meester, 11 meetlat, 9 mensen, 7 midden, 16 mond, 12 munt, 6 muur, 11 naambordje, 8 naar beneden, 15 naar boven, 15 naar links, 15 naar rechts, 15 naast, 16 nadenken, 1 nemen, 2 neus, 13 nietmachine, 9 nieuw, 3 omcirkelen, 2 omhoog, 15 omlaag, 15 onbeleefd, 5 onderste, 15 ongeval, 14 oog, 13 oor, 13 open, 3 opsteken, 2 oud, 3 over, 17 papier, 9 papiermand, 10 passer, 9 pennenzak, 9 plakband, 9 plakken, 2 plant, 11 politieagent, 8 potlood, 9 raam, 11 rechthoek, 6 rechts, 15 refter, 11 rijden, 2 ringmap, 10 rond, 5 rug, 13 schaar, 9 schouder, 12 schrift, 10 schrijven, 1 sleutel, 11 slijper, 9 smal, 3
snel, 5 speelplaats, 8 springen, 1 staan, 1 stift, 9 stippellijn, 6 stoel, 10 straat, 8 tafel, 10 tandarts, 14 tanden, 13 teen, 12 tegen, 16 tegenover, 16 tekenen, 1 tekening, 10 touw, 6 tram, 8 trein, 8 trekken, 1 tussen, 16 twintig, 7 uit, 17 vallen, 1 vasthouden, 2 veel, 4 verbaasd, 14 verdrietig, 14 verkeerslicht, 8 verschillend, 4 vierkant, 5 & 6 vijf, 7 vijftig, 7 vinger, 12 voet, 12 vol, 4 voor, 16 vooraan, 16 voorkant, 15 vrouw, 7 vulpen, 9 warm, 5 wasbak, 11 water, 11 wegduwen, 1 weinig, 4 wijsvinger, 12 winkel, 8 zacht, 4 zakdoek, 6 zebrapad, 8 ziek, 14 zitten, 1 zwaar, 4