Goethe – Schiller
Briefwisseling
Johann Wolfgang von Goethe & Friedrich Schiller
Aart J. Leemhuis (vert.), Goethe – Schiller Briefwisseling, Damon 2005
406. GOETHE AAN SCHILLER Uw leerzame brief treft mij juist aan bij de kleuren van tegen elkaar aangedrukte glasplaten1, het verschijnsel waar u zelf zo’n grote belangstelling voor had en dat ik nu van plan ben grondig te analyseren, daar ik mij heb voorgenomen de verschillende hoofdstukken successievelijk te gaan uitwerken. Noteert u naar aanleiding van mijn opstel 2 toch in ieder geval wat u denkt, wij moeten nu een grote stap voorwaarts zetten en ik krijg bij lezing van Schellings boek3 de indruk dat van de moderne filosofen weinig steun te verwachten is. Ik heb deze dagen bij het ontwarren en ordenen van mijn papieren tot mijn tevredenheid gemerkt hoe ik door gestaag voort te gaan en bescheiden oplettendheid, van een houterig realisme en een stokkende objectiviteit zover ben gekomen, dat ik uw brief van vandaag als mijn eigen geloofsbelijdenis kan onderschrijven. Ik wil zien of ik mijn overtuiging praktisch vorm kan geven in mijn werk. Toen ik deze week weer verschillende natuurkundige geschriften onder ogen had, is mij ondubbelzinnig gebleken hoe de meeste onderzoekers de natuurverschijnselen gebruiken als een gelegenheid om er hun individuele talenten op bot te vieren en er hun vak op uit te oefenen. Het gaat ieder verstand te boven hoe ongelegen Newton4 in zijn Optik de meetkundige zijn gang laat gaan, het is niet beter dan wanneer men de verschijnselen zou willen toonzetten of er gedichten van wil maken omdat men kapelmeester of dichter is. De werktuigkundige laat het licht uit balletjes bestaan die elkaar afstoten en aantrekken; de verschillende kleuren zouden nu ontstaan door de mate van scheefheid waarin zij teruggekaatst worden; voor de scheikundige zou dat door opeenhoping van warmte en vooral in de moderne tijd door zuurstof geschieden; een stille en bijzonder bescheiden man als Klugel5 twijfelt en laat het in het midden, Lichtenberg6 maakt grapjes en steekt 1
Goethes experiment wordt beschreven in zijn Zur Farbenlehre (H.AX111. p.426).
2
Zie Goethes brief van 10.1.1798 en de tweede aantekening.
3
Zie Goethes brief van 3.1.1798.
4
Isaac Newton Optics or a Treatise of the Reflections, Refactions, Infections and Colours of Light, 1704.
5
Georg Simon Klugel in zijn aantekeningen bij zijn vertaling van Joseph Priestley's Geschiedenis en huidige toestand van de optica. 6
Georg Christoph Lichtenberg in zijn Anfangsgründe der Naturlehre.
1
Aart J. Leemhuis (vert.), Goethe – Schiller Briefwisseling, Damon 2005
Goethe – Schiller
Briefwisseling
Johann Wolfgang von Goethe & Friedrich Schiller
de draak met de voorstellingswijzen van anderen; Wünsch7 komt met een hypothese die nog dwazer is dan een hoofdstuk uit de Apocalyps, verspilt energie, bekwaamheid in het experimenteren, scherpzinnigheid bij het combineren in de meest waanzinnige inval van de wereld, Gren8 herhaalt het oude als iemand die een symbolische geloofsbelijdenis afraffelt en verzekert dat die de juiste is. Genoeg, het is iedereen er min of meer om te doen zichzelf met het onderwerp te verbinden en het zich daarbij zo gemakkelijk mogelijk te maken. Wij willen nu zien hoe wij ons voor deze gevaren weten te hoeden, helpt u mij daarbij waakzaam te blijven. Ik wil voor u spoedig een kort overzicht9 van het geheel schrijven om rekenschap te geven van mijn methode, van het doel en de betekenis van mijn werk. Vandaag slechts nog mijn gelukwens met de voortgang van Wallenstein. Het dwaze filosofische gesprek 10 is uit Erasmus Francisci Neupolierter Geschicht-, Kunst- und Sittenspiegel, een smakeloos boek dat voor ons echter menig vruchtbare stof bevat. Het ga u goed. De bodevrouw staat voor de deur.
Weimar, 13 januari 1798
7
Christian Ernst Wunsch, Versuche und Beobachtungen ober die Tarben des Lichtes, Leipzig 1792.
8
Friedrich Albrecht Karl Gren, Grundriss der Naturlehre, Halle 1793.
G.
9
Goethe schrijft op 13.1.1798 in zijn dagboek: ‘Brief aan Schiller. In het antwoord iets over het algemene in het onderzoek van de natuur. 's Middags een soortgelijk opstel.’ (WA.III 2, 196.) Dit opstel werd twee dagen later voltooid, maar is tijdens Goethes leven niet gepubliceerd. 10
Zie Goethes brief van 3.1.1798 en Schillers brief van 12.1.1798.
2
Aart J. Leemhuis (vert.), Goethe – Schiller Briefwisseling, Damon 2005
Goethe – Schiller
Briefwisseling
Johann Wolfgang von Goethe & Friedrich Schiller
409. AAN GOETHE
Jena, 19 januari 1798
Het zal voor u interessant en leerzaam zijn als u uw gedachten die in dat oudere 11 en in uw nieuwste12 opstel zijn geformuleerd, aan de hand van de categorieën13 doorlicht. Uw oordeel zal geheel worden bevestigd en er zal bij u tegelijkertijd een nieuw vertrouwen ontstaan in het regulatieve gebruik van de filosofie in zaken betreffende de ervaring. Ik wil hier slechts bij enkele toepassingen stilstaan en wel in verband met uw nieuwste opstel 14. De voorstelling van de ervaring onder de drie soorten fenomenen is, als u ze aan de categorieën toetst, volstrekt uitputtend. [a.] Het gewone empirisme dat niet uitgaat boven het empirische verschijnsel, heeft (kwantitatief) steeds maar een geval, een enkel element van de ervaring en derhalve geen ervaring; kwalitatief verzekert het slechts steeds een bepaald bestaan, zonder te onderscheiden, uit te sluiten, tegenover te stellen, in een woord zonder te vergelijken; relationeel loopt het ‘t risico het toevallige aan te zien voor het substantiële; naar de modaliteit blijft het louter beperkt tot een bepaalde werkelijkheid, zonder het mogelijke te vermoeden of zijn kennis ook maar tot een noodzakelijkheid te leiden. Naar mijn idee kan het gewone empirisme zich nooit vergissen, want de dwaling ontstaat pas in de wetenschap. Wat het waarneemt neemt het werkelijk waar, en omdat het niet het verlangen kent op basis van zijn waarnemingen wetten op te stellen voor het object, kunnen zijn waarnemingen zonder enig gevaar steeds op zichzelf staan en toevallig zijn. b. Pas met het rationalisme ontstaat het wetenschappelijke verschijnsel en de dwaling. Op dit gebied beginnen de vermogens van het denken met hun spel en doet de willekeur met de vrijheid van deze krachten, die zo graag de plaats van het object innemen, haar intrede. 11
Goethes Der Versuch als Vermittler von Objekt und Subjekt, zie brief aan Schiller van 10.1.1798 en de tweede aantekening. 12
Erfahrung und Wissenschaft. Zie Goethes brief van 13.1.1798 en de negende aantekening.
13
De twaalf categorieën die Kant in zijn Kritik der reinen Vernunft (1781) ontwikkelde. Kwantiteit: eenheid, veelheid, totaliteit; Kwaliteit: realiteit, ontkenning, begrenzing; Relatie: substantie, causaliteit, wisselwerking; Modaliteit: werkelijkheid, mogelijkheid, noodzakelijkheid. 14
Zie eerste aantekening.
3
Aart J. Leemhuis (vert.), Goethe – Schiller Briefwisseling, Damon 2005
Goethe – Schiller
Briefwisseling
Johann Wolfgang von Goethe & Friedrich Schiller
Kwantitatief verbindt het rationalisme steeds meerdere gevallen en zolang het er genoegen mee neemt de veelheid niet voor totaliteit door te laten gaan, d.w.z. objectieve wetten te maken, is het onschadelijk, ja zelfs nuttig, daar het de weg naar de waarheid is, die alleen gevonden wordt wanneer men in staat is zich los te maken van het afzonderlijke. Bij misbruik daarentegen ondermijnt het de wetenschap, omdat het, zoals u in uw opstel zeer verhelderend zegt, de immense kracht van het leggen van verbanden van de menselijke geest wil laten gelden ten koste van een zekere republikeinse vrijheid van de feiten, kortom, omdat het zijn eenheid al in de loutere veelheid wil leggen en er een totaliteit aan geeft die er niet is. Kwalitatief stelt het rationalisme, terecht, de verschijnselen tegenover elkaar, het onderscheidt en vergelijkt; wat eveneens (zoals voor het rationalisme in het algemeen geldt) lofwaardig en goed is en de enige weg naar de wetenschap. Maar dat despotisme van de vermogens van het denken komt hier ook dadelijk om de hoek kijken door eenzijdigheid, door onverbiddelijkheid van de onderscheiding, evenals hierboven door willekeurigheid van de verbinding. Het loopt het risico datgene streng van elkaar te scheiden wat in de natuur verbonden is, zoals het hierboven een verband legde waar de natuur een scheiding maakt. Het maakt indelingen waar er geen zijn enz. Relationeel streeft het rationalisme er voortdurend naar tussen de fenomenen causale verbanden te leggen en alles volgens oorzaak en gevolg met elkaar te verbinden. Ook weer zeer lofwaardig en noodzakelijk voor de wetenschap, maar eveneens voor de wetenschap in hoge mate ondermijnend door eenzijdigheid. Ik beroep mij hier op uw eigen opstel dat in hoofdzaak dit misbruik, dat tot de causaliteit van de verschijnselen dwingt, laakt. Het rationalisme lijkt hierin voornamelijk te kort te schieten, omdat het armzaligerwijze louter rekening houdt met de lengte en niet met de breedte van de natuur. Wat de modaliteit betreft, verlaat het rationalisme de werkelijkheid zonder de noodzakelijkheid te bereiken. De mogelijkheid is zijn reusachtige gebied, vandaar het eindeloze veronderstellen. Ook deze functie van het verstand is mijns inziens noodzakelijk en een conditio sine qua non van alle wetenschap, want alleen via het mogelijke is er naar mijn mening, een doorgang van het werkelijke naar het noodzakelijke. Daarom verdedig ik uit alle macht de vrijheid en competentie van de theoretische vermogens op het gebied van de fysica. c. Tot het zuivere verschijnsel, welke naar mijn mening een is met de objectieve natuurwet, kan alleen het rationele empirisme doordringen. Maar, om het nog maar eens te herhalen, het rationele empirisme kan nooit zelf direct bij het empi-
4
Aart J. Leemhuis (vert.), Goethe – Schiller Briefwisseling, Damon 2005
Goethe – Schiller
Briefwisseling
Johann Wolfgang von Goethe & Friedrich Schiller
risme beginnen, maar het rationalisme zal telkens eerst daartussen liggen. De derde categorie ontstaat steeds weer uit de verknoping van de eerste met de tweede en zo vinden wij ook, dat alleen de volmaakte werkzaamheid van de vrije denkkrachten met de zuiverste en meest optimale werkzaamheid van de zintuiglijke waarnemingsvermogens tot een wetenschappelijk inzicht leidt. Het rationele empirisme zal dus beide doen: het zal de willekeur uitsluiten en de vrijheid voortbrengen: de willekeur die de menselijke geest uitoefent op het object, of de willekeur die het blinde toeval in het object en de beperkte individualiteit van het afzonderlijke verschijnsel op de denkkracht uitoefent. In een woord, het zal het object volledig recht doen doordat het zijn blinde kracht ontneemt, en het zal de menselijke geest volstrekte (rationele) vrijheid verlenen doordat het hem berooft van iedere willekeur. Kwantitatief moet het zuivere fenomeen de totaliteit van alle gevallen bevatten, want het is het constante in alle. Het herstelt dus opnieuw, volkomen conform de betekenis van de categorie, de eenheid in de veelheid. Kwalitatief begrenst het rationele empirisme altijd, zoals ook het voorbeeld van alle echte natuurkundigen leert, die zich even ver verwijderd houden zowel van een absolute instemming als van een absolute ontkenning. Relationeel let het rationele empirisme zowel op de causaliteit als op de onafhankelijkheid van de verschijnselen, het ziet de gehele natuur in een wederkerig proces, alles wordt in wisselwerking bepaald en het hoedt zich er dientengevolge voor de causaliteit alleen door te laten gaan voor een simpele armzalige lengte, het neemt er ook steeds de breedte mee in op. Wat de modaliteit betreft, dringt het rationele empirisme altijd door tot de noodzakelijkheid. Logischerwijs is het rationele empirisme nooit blootgesteld aan misbruik, zoals het geval is met de twee voorgaande kenwijzen, maar toch moet men waarschuwen voor een vals en vermeend rationeel empirisme. Zoals namelijk een wijze beperking de eigenlijke geest van dit [rationele] empirisme bepaalt, kan een lafhartige en bange beperking de andere doen ontstaan. De vrucht van de eerste is het zuivere, de vrucht van het tweede het lege en holle fenomeen. Ik heb meerdere malen gemerkt dat ernstige, zwakke geesten door een te ver doorgedreven respect voor de objecten en hun diversiteit en uit een te ver doorgedreven angst voor de vermogens van de ziel, hun beweringen en uitspraken uiteindelijk zo beknotten en als het ware uithollen, dat het resultaat nul wordt.
5
Aart J. Leemhuis (vert.), Goethe – Schiller Briefwisseling, Damon 2005
Goethe – Schiller
Briefwisseling
Johann Wolfgang von Goethe & Friedrich Schiller
Er is nog zoveel over deze materie en over uw stellingen te zeggen, dat ik uw komst hierheen afwacht om nog dieper op de zaak in te gaan, want eigenlijk helpt alleen het gesprek mij de voorstelling van de ander snel te begrijpen en vast te houden. In de monoloog van een brief loop ik steeds het gevaar slechts mijn kant te vatten. In het bijzonder wil ik u zelf meer horen spreken over hetgeen u indirecte toepassing15 van de gevallen op regels noemt. Mijn poëtische werk staat sedert drie dagen stil, ofschoon ik in een zeer goede stemming verkeerde. Een verslijming van de keel, die in ons huis de eer. na de andere aanstak, heeft tenslotte ook mij te pakken en omdat deze kwaal mij juist overviel in een verhoogde staat van prikkelbaarheid waarin mijn werk mij had gebracht, had ik gisteren de hele dag koorts. Vandaag is mijn hoofd echter heel wat vrijer en ik hoop binnen enkele dagen van de kwade gast verlost te zijn. Ik feliciteer u met de nieuwe xenion 16. Wij willen het in ieder geval ad acta 17 leggen. De dwaze sprongen die de heer Posselt 18 voor het publiek maakt zullen Cotta waarschijnlijk ten goede komen, want hij schrijft mij nu al bijna uit de kosten te zijn. Hier wordt veelal de vraag gesteld of u in Weimar niet Gotters opera Die Geisterinsel19 zou willen brengen. Zoudt u er, daar de heer Hirt 20 in zekere zin vooruitloopt op uw opstel 21 over de Laocoön, nu niet voor voelen dit opstel in Die Horen te publiceren?
15
‘mittelbare Anwendung’, zou betrekking hebben op het opstel Der Versuch als Vermittler von Objekt und Subjekt, zie eerste aantekening. 16
Niet bekend is om welke het hier gaat.
17
Christian Ernst Wunsch, Versuche und Beobachtungen ober die Farben des Lichtes, Leipzig 1792.
18
Ernst Ludwig Posselt, historicus en publicist in Tübingen en hoofdredacteur van het door Goethe in zijn briefvan 10.1.1798 gekarakteriseerde dagblad Neueste Weltkunde. 19
Dit zangspel van de schrijver Friedrich Wilhelm Gotter, had Schiller uit diens nalatenschap in Die Horen gepubliceerd. Het werd op muziek van de componist Friedrich Fleischmann op 19.5.1798 voor het eerst uitgevoerd. 20
Zie Goethes brief van 5.7.1797 en de aantekeningen er bij.
21
Goethes opstel Über Laokoon verscheen niet in Die Horen, maar in het eerste nummer van de eerste jaargang van het door hemzelf opgerichte blad Propyläen (1798 - 1800).
6
Aart J. Leemhuis (vert.), Goethe – Schiller Briefwisseling, Damon 2005
Goethe – Schiller
Briefwisseling
Johann Wolfgang von Goethe & Friedrich Schiller
Het ga u goed. Mijn vrouw groet u. S.
7
Aart J. Leemhuis (vert.), Goethe – Schiller Briefwisseling, Damon 2005
Goethe – Schiller
Briefwisseling
Johann Wolfgang von Goethe & Friedrich Schiller
410. AAN SCHILLER Voor de toetsing van mijn opstellen 22 aan de categorieën dank ik u ten zeerste, ik zal haar bij mijn werk steeds voor ogen houden. Gezien de stemming waarmee ik deze onderwerpen behandel, vind ik zelf dat ik er spoedig de edele vrijheid van het denken over zal bereiken. Onafgebroken schematiseer ik, loop mijn uittreksels door en selecteer uit de warboel van het overbodige en onjuiste de verschijnselen in hun meest strikte bepaling en de zuiverste uitkomsten. Wat zal ik blij zijn als de hele rommel verbrand is en het bruikbare ervan op enkele vellen papier staat. Het werk dat nu toch al acht jaar duurt, tartte iedere beschrijving, aangezien ik voor de aanpak van het project geen bekwaamheid bezat en het in en door de ervaring moest vormen. Daar wij nu eenmaal zover zijn, is ons geen moeite te veel het te voltooien; helpt u mij op theoretisch gebied dan zal het zeker sneller gaan. Hierbij stuur ik u een schetsontwerp 23 voor de Geschichte der Farbenlehre. U zult er mooie aantekeningen bij kunnen maken over de werking van de menselijke geest, hij beweegt zich in een bepaalde cirkel tot hij hem heeft doorlopen. De hele geschiedenis draait, zoals u zult zien, om de platte, het verschijnsel louter articulerende empirie en het naar oorzaken speculerende rationalisme; er worden weinig pogingen gevonden om tot een zuiver overzicht van de fenomenen te komen. Dus schrijft de geschiedenis ons ook zelf al voor wat wij moeten doen. De uitwerking zal heel interessant kunnen worden. Helpt u mij bij verdere stappen. De herhaaldelijke inzinkingen van uw gezondheid bedroeven mij zeer, zowel om de ziekte als om het verlies. Het zachte weer belooft ons voor de komende tijd nog weinig goeds. Cotta is te benijden! Hij zal zeker gelukkig zijn dat door hem zo'n prachtig blad 24 de wereld ingaat, waarbij de gouden bijval dubbel welkom is. Ik heb in Weimar mijn best gedaan het ingang te doen vinden.
22
Der Versuch en Erfahrung zie Schillers brief van 19.1.1798 en de eerste en tweede aantekening.
23
Is niet bekend. Goethes Zur Farbenlehre zou pas in het jaar 1810 verschijnen.
24
Het door Posselt uitgegeven Neueste Weltkunde, zie Schillers brief van 19.1.1798.
8
Aart J. Leemhuis (vert.), Goethe – Schiller Briefwisseling, Damon 2005
Goethe – Schiller
Briefwisseling
Johann Wolfgang von Goethe & Friedrich Schiller
De opera van Gotter25 brengen wij voorlopig niet. Mijn opstel over Laocoön26 zal ik te zijner tijd nog eens doornemen en dan willen wij overleggen wat wij moeten doen. Het ga u goed, groet uw lieve vrouw en nogmaals dank voor uw lange brief die mij vooruit helpt. Weimar, 20 januari 1798
25
Die Geisterinsel, zie Schillers brief van 19.1.1798 en de negende aantekening.
26
Zie Schillers brief van 19.1.1798.
9
G.
Aart J. Leemhuis (vert.), Goethe – Schiller Briefwisseling, Damon 2005