Godsdienstvrijheid aan banden Een essay over het probleem van de godsdienst in het publieke domein
H.A. Post
a
Godsdienstvrijheid aan banden Een essay over het probleem van de godsdienst in het publieke domein H.A. Post ISBN: 978-90-5850-728-0
Published by: aolf Legal Publishers (WLP) P.O. Box 31051 6503 CB Nijmegen The Netherlands Tel: +31 24 355 19 04 Fax: +31 84 837 67 00 E-Mail:
[email protected] www.wolfpublishers.com
All rights reserved. No part of this publication may be reproduced, stored in a retrieval system, or transmitted in any form or by any means, electronic, mechanical, photocopying, recording or otherwise, without prior written permission of the publisher. Whilst the authors, editors and publisher have tried to ensure the accuracy of this publication, the publisher, authors and editors cannot accept responsibility for any errors, omissions, misstatements, or mistakes and accept no responsibility for the use of the information presented in this work.
© WLP 2011 / H.A. Post
Inhoudsopgave Woord vooraf
1
Inleiding
3
Hoofdstuk1 Nederland een liberale rechtsstaat 1.1. De liberale rechtsstaat 1.2. Rechtsstaat als waarborg van vrijheid 1.3. Neutraliteit en scheiding van kerk en staat 1.4. Gelijkheidsbeginsel kenmerk liberale rechtsstaat 1.5. De democratische rechtsstaat 1.6. Beginsel als uitdrukking van rechtsstaat 1.7. Kritiek op en bevestiging van het Nederlandse model 1.8. Grondrechten in een pluriforme samenleving
13 13 17 22 30 37 45 49 55
Hoofdstuk 2 Vrijheid van godsdienst 2.1. Het denken over vrijheidsrechten in historisch perspectief 2.2. De vrijheid van godsdienst 2.2.1. Religievrede in de Republiek 2.2.2. Godsdienstvrijheid in de Grondwet 2.2.3. De strekking en reikwijdte van de godsdienstvrijheid 2.2.4. Godsdienstvrijheid: individueel én collectief 2.2.5. Vrijheid van godsdienst: een privilege? 2.3. Discussie over artikel godsdienstvrijheid in Grondwet 2.4. Kinderrechten
59 59 72 72 74 77 87 92 93 102
Hoofdstuk 3 Vrijheid van onderwijs 3.1. Onderwijsvrijheid in historisch perspectief 3.1.1. Naar een grondwettelijke erkenning 3.1.2. Opnieuw schoolstrijd 3.1.3. Artikel 23 top en sleutel onderwijsrechtsorde 3.1.4. Artikel 23 waarborg tegen machtsmisbruik 3.2. Bijzonder onderwijs voor pluriforme samenleving 3.3. Discussie over richtingvrijheid 3.4. Pleidooien voor aanpassing, inperking of afschaffing artikel 23 3.5. Vrijheid, gelijkheid en cohesie
105 105 105 108 113 115 118 122 126 131
Hoofdstuk 4 Controverses rond godsdienst en vrijheidsrechten 4.1 Inleiding 4.2. Autonomie en discriminatie in het onderwijs 4.2.1. Hoofddoekjesverbod Don Bosco College 4.2.2. Ontslag homoseksuele leerkracht Dr. K. Schilderschool 4.2.3. Maimonides-arrest 4.3. Begroeten zonder handen schudden 4.4. De weigerambtenaar 4.5. Het SGP-vrouwenstandpunt 4.6. De SGP-minarettenmotie 4.7. De sharia 4.7.1. Reuring over Donner-uitspraak 4.7.2. Anti-sharia preambule 4.7.3. Sharia en rechtsstaat 4.8. Ritueel slachten 4.8.1. Een negatief advies 4.8.2. Geen Kamermeerderheid 4.8.3. Instemming en ontzetting 4.8.4. Ritueel slachten als testcase 4.8.5. Een Kamermeerderheid 4.8.6. Een ondeugdelijk wetsvoorstel
135 135 135 135 139 142 144 148 153 159 164 164 169 172 176 176 177 179 184 186 189
Hoofdstuk 5 Pluriformiteit kenmerk liberale rechtsstaat 5.1. Pluriformiteit van het publiek domein 5.2. Pluriformiteit en vrijheid 5.2.1. Negatieve en positieve vrijheid 5.2.2. Het pluralisme 5.2.3. Pluriformiteit en tolerantie 5.2.4. Pluriformiteit en gelijkheid 5.3. Pluriformiteit en soevereiniteit in eigen kring 5.3.1. Calvinisme en scheiding van kerk en staat 5.3.2. Parallellisme en soevereiniteit in eigen kring 5.3.3. Herintroductie door Kuyper en Dooyeweerd 5.3.4. Het katholieke subsidiariteitsbeginsel 5.3.5. Soevereiniteit in eigen kring en rechtsstaat 5.3.6. Plooien in de samenleving 5.3.7. Meervoudigheid in privaat, publiek en politiek domein 5.3.8. Publieke gerechtigheid
191 191 193 193 200 201 205 211 212 218 219 222 222 225 227 230
Hoofdstuk 6 Religie in een neutrale staat 6.1. Religie blijvend verschijnsel 6.2. Religieus argument blijvend element 6.3. Geen theocratie, geen godsdienstloze staat 6.4. Integratie: assimileren of samenleven
235 235 238 245 250
Conclusie
263
Afkortingen
267
Lijst van gebruikte literatuur
269
Artikelen
285
Woord vooraf In 2010 publiceerde ik Gelijkheid als nieuwe religie.1 In dat essay bespreek ik het spanningsveld tussen het gelijkheidsbeginsel en de klassieke grondrechten. Daarbij besteed ik vooral aandacht aan het gelijkheidsbeginsel als een beginsel van de neutrale staat. De klassieke grondrechten zijn vrijheidsrechten, namelijk de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging, van vereniging, van vergadering en betoging, en van onderwijs. Naar aanleiding van de vele reacties op mijn boek realiseerde ik mij dat ik voor een goed begrip van het spanningsveld aanvullend een essay zou moeten schrijven over twee vrijheidsrechten die vooral in discussie zijn: de vrijheid van godsdienst en die van onderwijs. Wij leven in een land met een grote verscheidenheid aan al of niet godsdienstige overtuigingen. Als gevolg daarvan treden allerlei spanningen op en doen zich vele conflicten voor. De vraag is hoe we daarmee omgaan. Vanaf het ontstaan van Nederland als zelfstandige natie is gestreefd naar godsdienstvrede. Men realiseerde zich vanaf het begin dat die er niet komt zonder burgers vrijheidsrechten toe te kennen. Godsdienstvrede bereiken is een dynamisch proces van vallen en opstaan. Van iedereen vereist het een zekere mate van zelfverloochening, of tolerantie, waarbij je accepteert en respecteert dat anderen denken of leven op een wijze die jij persoonlijk afkeurt, soms zelfs sterk afkeurt. Wetgeving is bedoeld om de samenleving leefbaar te maken en te houden en het kwetsbare in de samenleving te beschermen. Maar zij is niet bedoeld om meerderheden minderheden onnodig beperkingen op te doen leggen of vrijheden te doen ontzeggen vanuit hun toevallige levensovertuiging. Historisch besef is van essentieel belang voor een juist verstaan en toepassen van de beginselen van onze democratische rechtsstaat. In dit essay trek ik dan ook een aantal historische, staatsrechtelijke, lijnen. Dit tweede essay heb ik, evenals het eerste, geschreven voor een brede doelgroep. Beide boeken zijn inleidende studies. Zij bieden de kennis om het probleem van de godsdienst in het publieke domein, de maatschappelijke betekenis van religie en conflicten tussen het gelijkheids- of nondiscriminatiebeginsel en vrijheidsrechten beter te begrijpen. Dat is van belang voor diegenen die in hun beroep of ambt ermee te maken hebben, zoals bestuurders en politici. Daarnaast zijn beide boeken bedoeld voor iedere burger die interesse heeft in deze problematiek en zich betrokken weet bij het debat over godsdienstvrijheid, en natuurlijk voor studenten op het gebied van staats- en onderwijsrecht. Voor iedereen die controverses op dit terrein op een evenwichtige wijze wil benaderen,
1
Henk Post, Gelijkheid als nieuwe religie. Een studie over het spanningsveld tussen godsdienstvrijheid en gelijkheid, Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2010; zie ook: www.drhenkpost.nl. 1
Woord vooraf
kunnen beide boeken van waarde zijn. Dit essay heb ik geschreven vanuit mijn perspectief als christen. Maar dat wil zeker niet zeggen dat het uitsluitend voor christenen zou zijn bedoeld, of exclusief om hun belangen te verdedigen. Wel impliceert dit de mogelijkheid dat mijn zicht soms beperkt is en ik standpunten van anderen onvoldoende honoreer. Henk Post, Veenendaal, oktober 2011
2
Inleiding
Inleiding Godsdienst is een prominent onderwerp in het publieke en politieke debat. Elke dag maken de nieuwsmedia wel melding van kwesties en bieden ze ruimte aan discussies. In de politiek staat godsdienst vooral veelvuldig op de agenda sinds de multiculturele samenleving als mislukt beschouwd wordt. Dat is de laatste tien jaar aan de orde. Nederland is een land waarin, zoals in elke moderne of moderniserende samenleving, godsdienst controversieel is. Er doen zich allerlei conflicten voor die het belijden van godsdienst betreffen. Burgers storen zich bijvoorbeeld aan moslima’s met boerka, feministes ageren tegen de SGP die geen vrouwen wil laten verkiezen en de politiek maakt zich druk over het onverdoofd ritueel slachten door een joodse en een islamitische minderheid. In onze geseculariseerde samenleving heeft zich de overgang voltrokken van religie als zijnswijze naar religie als zienswijze. Daardoor onderkent men religie steeds minder als identiteits- en gedragsbepalend. Godsdienstvrijheid krijgt dan iets abnormaals. Waarom zou je godsdienstige burgers voorrechten verlenen? Dat wordt dan de vraag. Omdat iedereen gelijk is, is daar geen grond voor. Het gevolg is dat godsdienstvrijheid wordt ingeperkt of zelfs ontnomen aan religieuze burgers. Een recent voorbeeld hiervan is dat de landelijke artsenfederatie KNMG zich tegenstander heeft verklaard van de traditionele rituele joodse besnijdenis van jongens. Volgens de artsen is er geen enkel positief aspect aan de besnijdenis van jongens. Dat het voor de joodse gelovigen om een godsdienstig voorschrift gaat, ziet men niet, of wil men niet zien.1 Geloof is primair een privézaak. Wat iemand gelooft of niet gelooft, gaat een ander in principe niet aan. In onze moderne samenleving is niemand verplicht tegenover een ander, of tegenover een bepaalde overheidsinstantie, verantwoording af te leggen van zijn levensovertuiging. Dat is een recht dat de burger heeft verworven in het verleden. Maar geloof, of religie, is nooit een zaak van alleen het privédomein geweest. Mensen stemmen hun gedrag af op wat zij geloven. Geloven kunnen we heel ruim definiëren. Iemand die ’s morgens van huis gaat en gelooft dat het zal gaan regenen, neemt een paraplu mee. Iemand die gelooft dat het dierenmishandeling is om vlees te eten, zal alleen vegetarisch voedsel tot zich nemen. Iemand die niet gelooft in een god, zal daar dan ook geen rekening mee willen houden. Maar iemand die dat wel doet, zal naar de geboden of voorschriften die die god heeft gegeven, willen leven. Godsdienstvrijheid is voor ons een vanzelfsprekend recht. Tenminste als idee heeft geen weldenkende burger er moeite mee. Maar in de concrete uitwerking doen zich wel problemen voor. Regelmatig worden die niet onderling en praktisch opgelost, zodat zich een conflict voordoet waar anderen zich mee bemoeien: het publiek, de politiek, de rechter. Daarbij blijkt dat het niet alleen gaat om de vraag
1
Gert van Dijk, Lode Wigersma & Tom de Jong, ‘Tijd om het besnijden van jongens de wereld uit te helpen’, Trouw 14 september 2011. 3
Inleiding
wie er gelijk of ongelijk heeft, wie zijn zin krijgt of wie moet toegeven, maar dat er rechtsbeginselen in het geding zijn: grondrechten, of mensenrechten. Men beroept zich op vrijheidsrechten, op het gelijkheidsbeginsel, en op staatsrechtelijke beginselen als de scheiding van kerk en staat. Het recht op vrijheid van godsdienst en levensovertuiging is naar moderne maatstaven een universeel recht en naar westerse maatstaven een heel oud recht. Zo was de godsdienstvrijheid een funderend rechtsartikel bij de stichting van Nederland als onafhankelijke staat – de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden – in de zestiende eeuw en bij de stichting van de Verenigde Staten van Amerika in de achttiende eeuw. Dit wil niet zeggen dat dit recht zonder slag of stoot werd of wordt gerealiseerd. In de Nederlandse historie is godsdienstvrijheid nooit probleemloos geweest. De verzuiling die we een negentig jaar kenden tot de jaren 1960, bevorderde dat de diverse levensbeschouwelijke stromingen elkaar betrekkelijk vreedzaam bejegenden en een zekere ruimte gunden. Maar de laatste decennia zijn godsdienst en de klassieke vrijheidsrechten op een eerder niet vermoede wijze controversieel geworden. De Nederlandse samenleving moderniseerde en seculariseerde en godsdienst werd een privéaangelegenheid. Door migratie en een sterke aanwas van het aantal islamitische medelanders is de islam manifest geworden in ons land en door onder meer de aanslag op de Twin Towers in New York in 2001 wordt deze godsdienst geassocieerd met fundamentalisme en terrorisme. Godsdienstvrijheid is door de eeuwen heen een lastig recht geweest. Deels is dit, omdat men het niet als een recht maar als een gunst zag of ziet, deels omdat men het zag of ziet als een bedreiging van de eenheid en de identiteit van de staat, en deels omdat godsdienstvrijheid één van de kenmerken of beginselen van een rechtsstaat is. Godsdienstvrijheid kan botsen met andere vrijheden of rechten en de godsdienstvrijheid van de ene burger kan botsen met die van een andere burger. Godsdienst, de klassieke vrijheidsrechten en de reikwijdte van deze vrijheden zijn controversieel. Zij bevatten conflictstof en behoren tot de categorie die Walter Bryce Gallie heeft aangeduid met essentially contested concept.2 Iedereen
2
4
Wikipedia: ‘In a paper delivered to the Aristotelian Society on 12 March 1956, Walter Bryce Gallie (1912–1998) introduced the term essentially contested concept to facilitate an understanding of the different applications or interpretations of the sorts of abstract, qualitative, and evaluative notions — such as “art” and “social justice” — used in the domains of aesthetics, political philosophy, philosophy of history, and philosophy of religion. Garver (1978) describes their use as follows: “The term essentially contested concepts gives a name to a problematic situation that many people recognize: that in certain kinds of talk there is a variety of meanings employed for key terms in an argument, and there is a feeling that dogmatism (“My answer is right and all others are wrong”), scepticism (“All answers are equally true (or false); everyone has a right to his own truth”), and eclecticism (“Each meaning gives a partial view so the more meanings the better”) are none of them the appropriate attitude towards that variety of meanings. Essentially contested concepts involve widespread agreement on a concept (e.g., “fairness”), but not on the best realization thereof. They are “concepts the proper use of which inevitably
Inleiding
erkent wel dat er zoiets is als godsdienst, dat er vrijheidsrechten zijn en dat deze niet absoluut zijn, maar over wat deze begrippen inhouden én over hoe ze in de praktijk vorm moeten krijgen, zijn de meningen sterk verdeeld. Godsdienst is controversieel. Daarbij gaat het niet om het hebben van een godsdienstige overtuiging als zodanig, maar om het zich manifesteren daarvan in het publieke domein. De controverses hebben betrekking op wat anderen merken van iemands geloof. Daardoor zijn conflicten over godsdienst conflicten over vrijheidsrechten. Over wat godsdienstvrijheid mag inhouden in onze pluriforme maatschappij, bestaan vele uiteenlopende en dikwijls botsende opvattingen. Men doet een beroep op klassieke grondrechten om voor zichzelf vrijheid te bepleiten of de reikwijdte van rechten van anderen te beperken. De uitoefening van het recht op godsdienst- of religievrijheid is daardoor in het geding. Dogmatisme, scepticisme of eclecticisme (in elk standpunt zit wel iets waars) zijn niet de geschikte houding om tot een oplossing te komen. Daar is meer voor nodig, te beginnen met de doordenking van de problematiek en het onbevangen gesprek erover. Dit gesprek gaat over fundamentele aspecten van de democratische rechtsstaat. In dit onderzoek neem ik als uitgangspositie dat de staat de vrijheidsrechten van de burgers dient te respecteren en te waarborgen. Dit is wezenlijk voor de democratische rechtsstaat. Het impliceert dat de overheid als wetgever, bestuurder en rechter de burgers stimuleert om elkaar zoveel mogelijk vrijheid te gunnen om naar eigen overtuiging en inzicht het leven in te richten. Ik gebruik het woord ‘gunnen’. Toch houd ik mij in dit onderzoek bezig met rechten: mensenrechten of grondrechten, en dus: fundamentele rechten. Maar deze rechten zijn rechtsbeginselen: het zijn rechten die in een bepaalde richting wijzen, en waarvan de uitoefening nooit absoluut is. In hoeverre een burger zijn vrijheidsrecht kan uitoefenen, is mede afhankelijk van de opstelling van andere burgers: hoeveel ruimte gunnen zij hun medeburger. Als burgers zijn wij gelijk voor de wet. Die andere burgers hebben in beginsel een gelijk recht op de uitoefening van hun vrijheidsrechten. Dit vraagt om begrenzing en afweging, en om ontmoediging van verabsolutering van rechten. Als recht is godsdienstvrijheid niet een absoluut recht, de reikwijdte kan, en moet soms in elk geval, worden beperkt. Beperkingen moeten wel proportioneel zijn, en niet de kern van het grondrecht aantasten. De vraag is daarbij steeds: wat weegt zwaarder, welk belang krijgt voorrang? Die vraag is niet in algemene zin te beantwoorden. Allerlei specifieke aspecten spelen een rol binnen een bepaalde context. Tot deze context behoort dat opvattingen en inzichten in de samenleving, de politiek en de rechtspraak zich ontwikkelen. Ik geef enkele voorbeelden. Wat eeuwenlang werd geaccepteerd, is sinds enkele decennia verboden, namelijk het onverdoofd slachten van dieren. Of omgekeerd, wat tot
involves endless disputes about their proper uses on the part of their users”, and these disputes “cannot be settled by appeal to empirical evidence, linguistic usage, or the canons of logic alone”.’ Bron: http://en.wikipedia.org/wiki/Essentially_contested_concept. 5
Inleiding
voor enkele decennia bij de wet verboden was, is tegenwoordig een recht, namelijk het huwelijk van twee burgers van gelijk geslacht. Bij diverse maatschappelijke kwesties is aan de orde of deze met een verbod kunnen worden opgelost. Dit geldt bijvoorbeeld voor discriminatie van homo’s of vrouwen door orthodoxe groeperingen en het dragen van boerka of hoofddoek door moslima’s. Mijn uitgangspositie impliceert een pluralistische visie op de maatschappij. Ik ga ervan uit dat er in onze samenleving een grote verscheidenheid bestaat aan levensovertuigingen en opvattingen over het goede leven en dat dit in beginsel legitiem is. Burgers hebben ook het recht zich op basis daarvan te organiseren. Zij hebben een zeker recht op soevereiniteit in eigen kring. Hierbij aanvaard ik dat burgers een overtuiging kunnen aanhangen die strijdig is met kenmerken van onze rechtsstaat of de democratie. Aan het accepteren van de concrete uitwerking van een dergelijke overtuiging zit wel een grens. Waar deze ligt, valt buiten het bestek van dit onderzoek, want dit is het terrein van het strafrecht. De titel van dit essay is Godsdienstvrijheid aan banden. Zij geeft de focus ervan weer. Godsdienstvrijheid wordt door de rechtsstaat gewaarborgd op grond van een onvoorwaardelijke erkenning van religie. Daarmee in samenhang kennen we ook de grondrechten vrijheid van onderwijs en van vereniging. (De vrijheid van meningsuiting en van vergadering en betoging laat ik buiten beschouwing.) In het debat over de vrijheidsrechten vindt de een dat er teveel ruimte aan deze rechten wordt gegeven en vindt een ander dat bepaalde rechten teveel worden beperkt, of zelfs worden aangetast. Hoe dit zit, wil ik nader onderzoeken. Mijn uitgangspunt is dat we met het probleem van de godsdienst in het publieke domein slechts vreedzaam of constructief kunnen omgaan als we de beginselen van ons staatsrecht waarderen, toepassen en zo nodig vernieuwen, en daarbij onze liberale rechtsstaat onderhouden. Een uitvloeisel van ons staatsrecht is dat we een pluriforme, multireligieuze en multiculturele samenleving hebben. Dit is niet tot ieders onverdeeld genoegen. Deze samenleving is echter een feit. De een aanvaardt dit als een gegeven, een ander als wenselijk en een derde wijst dit af. Deze verscheidenheid verklaart de controverses voor een deel. Mijn positie is dat ik de pluriformiteit van onze samenleving ten principale waardeer en het aan banden leggen van godsdienstvrijheid of een van de andere klassieke vrijheden verwerp. Ten principale wil zeggen dat de vrijheidsrechten niet absoluut zijn en de belangen en waarden die deze vrijheden inhouden en representeren, evenwichtig dienen te worden gewaardeerd in het licht van historie en staatsrechtelijke traditie. Pluriformiteit van waarden is een intrinsieke karakteristiek van onze samenleving. Daardoor zijn waardenconflicten onvermijdelijk, zo schrijft de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid in zijn rapport over waarden en normen.3 Omdat die
3
6
Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, Waarden, normen en de last van het gedrag, Rapporten aan de regering 68, Amsterdam: Amsterdam University Press 2003, p. 56-57.
Inleiding
conflicten potentieel de pluriformiteit kunnen bedreigen en zelfs vernietigen, moeten verschil en ongelijkheid worden verdragen en moeten de beginselen van ons staatsrecht worden gehandhaafd. Het feit dat godsdienst controversieel is in de publieke en de politieke sfeer, heeft alles te maken met uiteenlopende inzichten over de neutraliteit van de staat. Een discussiepunt is bijvoorbeeld of Nederland (nog) een christelijke natie is of een geseculariseerd land, al dan niet met joods-christelijke wortels. Onder invloed van de Verlichting is Nederland een moderne samenleving geworden waarin religie geen invloedrijke plaats meer inneemt. Echter, religie laat zich niet uit het publieke domein verdrijven. De ontzuiling vanaf de jaren 1960 heeft de ordening van levensovertuiging in gescheiden sferen afgebroken. Maar mede door migratie is religie manifest aanwezig in onze samenleving, vaak in nieuwe vormen of uitingen. In de verwarring hierover wordt een beroep gedaan op beginselen van de democratische rechtsstaat, namelijk de scheiding van kerk en staat, het gelijkheidsbeginsel en de vrijheidsrechten. Vaak zoekt men het behoud van de eigen verworvenheden of de bevestiging van het eigen gelijk zonder de grondrechten werkelijk te honoreren. Illustratief is de bestrijding van discriminatie. Om de achterstelling van vrouwen of homo’s op te heffen achten sommigen een ingrijpen in de vrijheid van godsdienst gerechtvaardigd. Een kernelement van de godsdienstvrijheid - het samenkomen van gelovigen - is daarbij meestal niet direct in gevaar. Bij de Brabantse hostierel in februari 2010 was dit wel het geval. Prins Carnaval had tijdens de carnavalsmis in Reusel geen hostie gekregen, omdat hij openlijk homoseksueel was. Die weigering zorgde voor veel commotie. De volgende zondag gingen homo’s daar naar de kerk om te protesteren, waarop de priester niemand de hostie gaf. Vervolgens riepen het COC, de stichting Vrienden van de Gaykrant, jongerenorganisatie Embrace Pink en een Nuenens PvdA-raadslid homoseksuelen én heteroseksuelen op om de aanstaande zondag de mis bij te wonen in de Bossche kathedraal. Zij zouden daar roze driehoeken uitdelen met de tekst ‘Jezus sluit niemand uit’. PvdA-voorzitter Lilianne Ploumen sloot zich bij deze oproep aan.4 In Nederland zijn de conflicten rond godsdienst en de uitoefening van vrijheidsrechten in aantal en intensiteit toegenomen door het zich nadrukkelijker manifesteren van moslimfundamentalisme in deze eeuw. De angst voor moslimextremisme is een belangrijke factor geworden in de bejegening van de islam. Een tweede oorzaak van groot gewicht lijkt de wens te zijn discriminatie uit te bannen en de emancipatie van achtergestelde groeperingen te voltooien, zoals van vrouwen, homo’s en de islamitische bevolkingsgroep. Oplossingen voor conflicten komen dichterbij wanneer we scherp krijgen waar het precies over gaat, wat de argumenten zijn en wat van belang is in standpuntbepalingen en het zich manifesteren van levensovertuigingen. In essentie gaat het om twee
4
‘Geen hostie voor iemand die volhardt in fouten’, BNDeStem.nl 27 februari 2010. 7
Inleiding
vragen: 1.) wat houdt godsdienstvrijheid in de moderne neutrale rechtsstaat in, en 2.) wat is de juiste verhouding tussen godsdienst en staat in het publieke domein? Van de Donk en Plum hebben enige jaren geleden de vraag aan de orde gesteld welke rol godsdienst in het publieke domein mag innemen. Het in menige grondwet verankerde principe van de scheiding van kerk en staat is het westerse middel om een publiek domein vorm te geven, een ruimte die noch in beslag genomen wordt door religie noch door de staat. Het principe bestaat in de Nederlandse grondwetgeving niet als zodanig, maar vloeit er wel uit voort. In diverse democratische rechtsstaten heeft het verschillende betekenissen en uiteenlopende praktische consequenties. Het is een verre van eenduidig principe, dat ondanks het woord scheiding in de praktijk vele soorten banden tussen staat en kerk mogelijk maakt. Over het principe bestaat een toenemende verwarring. Daarom menen Van de Donk en Plum dat het principe opnieuw reflectie behoeft. Wellicht moeten we erkennen, zo stellen zij, dat het staatsrechtelijk principe van de scheiding van kerk en staat vooral verwees naar een historische uitwerking van een feitelijk veel fundamenteler beginsel. Het gaat namelijk om de openbare ruimte, de ruimte waarin individuen met elkaar in gesprek zijn en waarin het publieke debat gevoerd wordt over zaken die de inrichting van de samenleving aangaan. Dit is ‘de wereld die wij gemeen hebben’ (Hannah Arendt). Meer concreet worden onder de vraag naar de rol van religie(s) in het publieke domein kwesties begrepen zoals of religieuze overtuigingen als zodanig ingebracht mogen worden in het publieke debat over algemene maatschappelijke kwesties en of religieuze symbolen present mogen zijn in publieke ruimten en manifest mogen zijn in openbare functies. Zo berichtte dagblad De Pers op 15 maart 2011 dat VVD-Kamerlid Hennis vond dat ambtenaren in publieksfuncties geen religieuze symbolen zoals hoofddoekjes mochten dragen. Vrijheid van godsdienst kon van haar uit de Grondwet. Op de vraag ‘En uw inzet zou zijn: geen hoofddoek achter de stadhuisbalie?’ antwoordde zij: ‘Ja, voor de medewerkers zou dat moeten gelden. En ook geen andere religieuze symbolen. Alle religies zijn daarbij voor mij gelijk. Universiteiten, scholen, ook daarover zou ik in alle rust het debat willen voeren. Maar de christelijke partijen beschouwen dat gelijk als een aantasting van de vrijheid van godsdienst. Dat is onzin, want de vrijheid van godsdienst is in zo veel andere artikelen geregeld: de vrijheid van vergadering, de vrijheid van meningsuiting. In feite is het artikel waarin die vrijheid van godsdienst is vervat overbodig.’ Over de scheiding van kerk en staat zei ze: ‘We hebben het hier veel over scheiding van kerk en staat, maar de kerk is behoorlijk in de staat getreden. Kijk naar confessionele scholen, de organisatie van de publieke omroep en – gevoelig onderwerp – maar het geldt ook voor ritueel slachten.’5 Op dit interview kwamen veel reacties, en bepaald
5
8
Kustaw Bessems, ‘Hennis (VVD): Religieus symbool niet achter de balie’, De Pers 15 maart 2011.
Conclusie Nederland heeft moeite met het multicultureel en multireligieus worden van de samenleving. Anderen hun vrijheidsrechten laten uitoefenen stuit op allerlei weerstanden. Op zich ligt daar ook een spanningsveld. Want de vrijheidsrechten van de een kunnen botsen op die van de ander. De idealen van de een conflicteren met die van een ander. Burgers zijn gelijk. Maar wat gelijkheid in de praktijk betekent, is niet gemakkelijk vast te stellen door de grote onderlinge diversiteit. Er is op dit gebied veel verwarring en onzekerheid. Daar komt nog de moeite bij om een democratische gezindheid te aanvaarden. We hebben de neiging anderen onze waarden op te leggen. Het publieke en het politieke domein hebben daardoor in zeker opzicht het karakter van een arena. Daarin spelen machtsverhoudingen een belangrijke rol. Daarbij is inherent dat minderheden lijden onder superioriteitsgevoelens van meerderheden. De Nederlandse meerderheidscultuur is seculier van aard en ontwikkelt zich van een pluriforme naar een monocultuur. Deze verschuiving gaat gepaard met verharding. De tolerantie jegens anders denkende en zich anders gedragende medeburgers is aan het afnemen. De politiek en de overheid participeren in dit proces. De geschiedenis van Nederland laat zien dat we in feite altijd moeite hebben gehad met tolerantie en het aanvaarden van de inherente waardigheid van de medemens. Mensen zijn in hun verscheidenheid gelijkwaardig. Vanuit die houding wordt er niemand vernederd. Vaak echter verwijten we een ander waar we ons zelf aan schuldig maken. Anderen verwijten we discriminatie en doen het zelf even hard. Dat te erkennen maakt je tolerant. Maar het zou een misverstand zijn dat je dan de waarden of opvattingen van die ander moet overnemen. Dat laatste heeft met tolerantie niets te maken. Intussen is het samenleven als burgers in Nederland een oefening in tolerantie. Voor een vreedzaam samenleven van burgers is de enig juiste uitgangspositie dat we als burgers elkaar zoveel mogelijk vrijheid gunnen om naar eigen overtuiging en inzicht het leven in te richten. Alle burgers hebben een gelijk recht op de uitoefening van hun grondrechten: hun vrijheids- en gelijkheidsrechten. Maar waar rechten botsen, zullen we elkaar iets moeten gunnen. Een consequentie hiervan is een aanvaarden van een pluralistische visie op de maatschappij. Dit houdt in dat we ervan uitgaan dat er in onze samenleving een grote verscheidenheid bestaat aan levensovertuigingen en opvattingen over het goede leven en dat dit legitiem is. Daarbij is zelfs aanvaardbaar dat burgers een overtuiging kunnen aanhangen die strijdig is met de beginselen van ons staatsrecht of met de democratische gezindheid, zolang men niet in conflict komt met het strafrecht. Het eerbiedigen van vrijheidsrechten is essentieel voor het bewaren van het liberale karakter van de Nederlandse rechtsstaat. Het fundamentele document waarin dit is vastgelegd is de Grondwet. Daarin zijn als grondrechten de klassieke vrijheidsrechten opgenomen. De kernelementen daarvan zijn de bescher-
263
Conclusie
ming van het individu en de individuele vrijheid en ruimte voor maatschappelijke activiteit. Het eerste element houdt in de bescherming van de persoonlijke vrijheid tegen inbreuken van overheidswege. Het tweede element wijst op de vrijheid van vereniging, en daarmee op de collectieve vrijheid, bijvoorbeeld om een politieke partij op te richten. Fundamenteel voor onze rechtsstaat is het primaire belang van het individu en zijn rechten. De staat is een instrument, een constructie, ten behoeve van de handhaving en bescherming van de vrijheid van het individu. De voorrang van het individu brengt met zich mee dat de overheid in principe niet heeft te treden in de wijze waarop het individu van zijn vrijheid gebruik maakt. Als mensen zich op godsdienstige gronden willen organiseren, horen daar de vrijheid van onderwijs en de vrijheid van godsdienst nadrukkelijk bij. Het is opmerkelijk dat juist déze collectieve grondrechten onder vuur liggen, terwijl de individualistische gelijkheidsrechten een hausse doormaken. Een voorbeeld daarvan is de discussie over de verplichte toelating van homoseksuele leerkrachten op christelijke scholen. Een verplichte toelating is een vergaande inbreuk op de vrijheid van richting van de school. Als men discriminatie vermoedt, is het van belang te letten op de relatie waarbinnen dit aan de orde is. Binnen een kerkelijke organisatie bijvoorbeeld, of een politieke partij, kan men zich niet beroepen op zijn vrijheidsrechten. Als men vrijwillig lid wordt, kiest men voor die organisatie, inclusief een eventueel verlies aan rechten. Een organisatie is vrij niet ieder lid gelijke rechten toe te kennen. Zo kan een vrouw die lid is van de Rooms-Katholieke Kerk geen priester worden, of heeft een vrouwelijk lid van de SGP geen passief kiesrecht. Een homo of lesbo die solliciteert bij het bijzonder onderwijs, doet dat vrijwillig. Zijn of haar levenswijze is een keuze die hij of zij in vrijheid heeft gemaakt. Dit soort conflicten zijn geen conflicten tussen vrijheid en gelijkheid. De vrijheid van een kerk of school hoeft helemaal niet te worden beperkt ten gunste van het gelijkheidsbeginsel. Een van de moeilijkste vragen waar we intussen voor staan is hoe we omgaan met de rechten van het individu binnen een collectiviteit en binnen een collectiviteit met de rechten van een minderheidscollectiviteit ten opzichte van een meerderheidscollectiviteit. Hiertoe behoren de rechten van een kind en een jongere binnen een gezin. In dit essay heb ik diverse voorbeelden besproken. Is de positie van de SGP onder de politieke partijen rechtmatig: mag deze partij een discriminerend vrouwenstandpunt hebben? Mag een religieuze minderheid vasthouden aan de onverdoofde rituele slacht? Mag een relatief kleine groep vrouwen een boerka dragen, terwijl een meerderheid zich hieraan stoort om diverse redenen? Het lastige is dat we te maken hebben met een relatie tussen individuele en collectieve vrijheden. Primair zijn de grondrechten individueel geformuleerd, maar die individuen organiseren zich als collectief. Als zodanig heeft de collectiviteit ook rechten. In algemene zin komt het individu en de minderheid een zo groot mogelijke bescherming van vrijheidsrechten toe. Dat geldt dus onder meer voor het kind binnen het gezin, voor de vrouw binnen de SGP, voor de joodse en de islamitische minderheden, en voor de moslima’s en
264
Conclusie
moslims die naar hun religieuze voorschriften willen leven. Wat dit concreet betekent, hangt van de specifieke situatie af. De rode draad in dit essay is de bescherming en waarborging van de rechten van het individu en de minderheid. Hun rechten kunnen door traditioneel gezag en door het getal, dus door machtsverhoudingen, worden onderdrukt. De vrijheid die men aan een collectiviteit toestaat, houdt dan de onvrijheid van individuele leden of een minderheidscollectiviteit binnen die collectiviteit in stand. Het herstellen van de vrijheid van het individu of de minderheid tast de vrijheid op het collectiviteitsniveau aan. Ingrijpen kan vereist zijn wegens de principes van de democratische rechtsstaat maar is er tegelijkertijd een inbreuk op. Het zal van de situatie moeten afhangen hoe we met deze vrijheidsparadox omgaan. De ene keer zal men moeten verdragen dat individuen of een minderheid vrijheden worden ontzegd, omdat ingrijpen een grotere onvrijheid zou zijn. De andere keer zal men wel bereid zijn in te grijpen. Het uiteindelijke criterium in onze rechtsstaat voor de keuze daartussen ligt in de grondrechten of mensenrechten. Voor Nederland geldt in het bijzonder het EVRM. In het licht van deze rechten kunnen in het publieke domein overtuigingen of praktijken ter discussie gesteld worden en met een beroep erop kan de overheid in voorkomende gevallen besluiten in te grijpen. Zoals ik zelf behandeld wil worden, zo behoor ik ook een ander te behandelen. Dit is een toepassing van de regel ‘Wat u niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet’. Deze regel is de Gulden Regel die in de een of andere vorm aangetroffen wordt in vrijwel elke godsdienst en cultuur, en die het uitgangspunt is van veel humanistische stromingen en levensfilosofieën. In Griekenland is deze regel gevestigd door filosofen als Pittakos van Mytilene en Thales van Milete, en in China door Confucius. In het jodendom vinden we een vergelijkbare regel in de Tenach, namelijk Leviticus 19:18. Het christendom kent een overeenkomstige regel, namelijk Mattheus 7:12a: ‘Behandel anderen dus steeds zoals je zou willen dat ze jullie behandelen’ (NBV).1 Merk op dat de regel niet gericht is op iets laten, maar op iets doen. Dat impliceert dus rechten erkennen en optreden als rechten niet geëerbiedigd worden. Maar de overheid past daarbij te allen tijde wel terughoudendheid. Zij behoort burgers nimmer haar visie op het goede leven op te leggen. Dat is strijdig met het karakter van de democratische rechtsstaat. Dit impliceert dat de overheid ver moet blijven van het implementeren van een specifiek idee over de maakbare samenleving. De overheid moet geen samenleving willen maken. Als zij aan die verleiding toegeeft, krijgen we te maken met een vorm van staatsabsolutisme en daarmee zet de staat zijn eigen bestaansrecht op het spel. Rond godsdienst kent onze moderne, geseculariseerde, pluriforme maatschappij vele controverses. Sommige leiden tot heftige debatten in het publieke en politieke domein. Godsdienst raakt mensen in hun diepste, hun fundamentele,
1
http://nl.wikipedia.org/wiki/Gulden_regel_(leefregel). 265
Conclusie
overtuigingen. Het recht om de eigen overtuiging te belijden stuit op de rechten van medeburgers. Daardoor is godsdienstvrijheid een controversieel recht. In het bijzonder zijn er conflicten over tot hoever iemands vrijheidsrecht strekt. De strijd gaat over de ruimte om de eigen religie te belijden. Conflicten over de grenzen van de religievrijheid kunnen het hart van dit vrijheidsrecht raken. Het kan over de schillen van het recht gaan maar ook over de kern. Over deze schillen moeten we niet laatdunkend denken. Het zijn niet de schillen van aardappelen of appels die bij het afval gaan. Schillen van het belijden van een religie kunnen voor de belijders kostbaar zijn en een relatie hebben met de kern. Daarom hoor je religiebelijders al snel klagen over een inbreuk op hun religievrijheid bij iets wat een buitenstaander opvat als een noodzakelijke beperking om bijvoorbeeld discriminatie te bestrijden. Ten tijde van de Unie van Utrecht stond de natie-in-wording voor de opgave religievrede te realiseren om een kans van bestaan te hebben. Tolerantie was toen essentieel en is dat ook nu. In de tussenliggende periode is ons staatsrecht geëvolueerd van enkele beknopte fundamentele teksten tot omvangrijke (grond)wetgeving. Maar wetgeving is niet genoeg om godsdienstvrijheid te waarborgen en godsdienstvrede te bereiken of te bewaren. De controverses kunnen alleen beheersbaar blijven in een samenleving die ten principale bereid is haar pluriformiteit te aanvaarden. Daarbij passen geen superioriteitsgevoelens maar wel bescheidenheid en beslistheid, bescheidenheid over de eigen opvattingen en beslistheid in het verdedigen van de rechten van de mens, die ieder mens op grond van zijn inherente waardigheid, in gelijke mate toekomen. Onze democratische rechtsstaat steunt op een cultuur waarin politici aanvaarden dat zij overstemd kunnen worden en waarin burgers de uitkomsten van democratische besluitvormingsprocessen voor hun eigen leven accepteren. In deze cultuur aanvaarden burgers en politici dat zij in de praktijk gebonden zijn aan de beginselen en de vormen van het recht, dat hun bevoegden en vrijheden principieel door het recht beperkt worden en dat de rechter hun gedrag of hun besluiten kan corrigeren. De doeleinden van de staat zijn geformuleerd in de Grondwet en internationale verdragen. Het functioneren van onze democratische rechtsstaat en van onze maatschappij is gebaseerd op een zekere instemming met deze doeleinden van alle betrokkenen. Het is de moeite waard elkaar daartoe ook te stimuleren, zonder overigens enige verplichting op te leggen.
266