Jan van den Berghe
Glorieuze wijven & duivelinnen vrouwenhistories
Voor Florette, die mij te vaak met al te veel glorieuze wijven en duivelinnen moest delen
© 2012 Uitgeverij Manteau / WPG Uitgevers België nv, Mechelsesteenweg 203, B-2018 Antwerpen en Jan van den Berghe www.manteau.be
[email protected] Vertegenwoordiging in Nederland WPG Uitgevers België Herengracht 370/372 NL-1016 CH Amsterdam Omslagontwerp: Kris Demey Omslagillustratie: Felicien Rops, Dame met ledenpop (1883-1885). Potloodschets, aquarel en kleurpotlood, gehoogd met pastel- en Oostindische inkttoetsen (38,5 x 26,5cm) Vormgeving binnenwerk: Aksent Foto achterplat: VRT Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op welke wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Ondanks alle zorg die aan de samenstelling van de uitgave werd besteed, kan de redactie of de auteur noch de uitgever aansprakelijkheid aanvaarden voor eventuele schade die zou kunnen voortvloeien uit enige fout die in deze publicatie zou kunnen voorkomen. ISBN 978 90 223 2549 0 D/2012/0034/429 NUR 688
Inhoud
Woord vooraf
5
De H van heiligen, heldinnen, heksen of hoeren Van godin tot babymachine
14
De vrouw bij de oude Grieken en Romeinen De bruiden van Asterix & Zonen
28
De vrouw in de vroege middeleeuwen De vrouw in de middeleeuwen
33
40
Vrouwen die van hun lichaam een levende hostie maken 59 De waanzinnige 14de eeuw
70
De eeuw van Jeanne d’Arc, de liefdesknop en het hellevuur 80 De vrouw in de 16de eeuw
91
Alle macht aan de vrouwen De vrouw in de 17de eeuw
109
130
De vrouw in het galante tijdperk Het einde van het ancien regime
152 170
20
8
De vrouw in de 19de eeuw
182
Illustere vrouwen in het jonge België Supermannen en stomme sloren De vrouw in het fin de siècle
219
Vrouwelijke wereldreizigers
239
Wat hebben we vandaag geleerd? De stormloop van de suffragettes
188
205
247 258
Van de belle époque tot de wilde jaren twintig
271
Beroemde Belgische vrouwen in het interbellum De Führer, de Duce en de Vlaemsche moeders De jaren veertig en vijftig
306
De kraamkamer van het moderne feminisme Vrouwen vandaag BIBLIOGRAFIE
360
NAMENREGister
367
336
300
311
279
WOORD VOORAF Een kleine fuga voor Rode Martha In een brief aan prinses Marie Bonaparte schrijft Sigmund Freud, de zelfverklaarde Sherlock Holmes van de menselijke ziel: ‘De grote vraag die ik ondanks mijn dertigjarige studie van de vrouwelijke ziel nog altijd niet kan beantwoorden is: “Wat willen de vrouwen?”’ Friedrich Nietzsche, de wijsgeer met de moker, dacht het antwoord te kennen. ‘Alles aan de vrouw is raadsel en de oplossing heet zwangerschap.’ Waaruit blijkt dat ook een intellectuele titaan als de eerste de beste neuspeuteraar oneliners voor het Simplistisch Verbond kan produceren. De Gentse psychiater Myriam Van Moffaert aan wie ik de uitspraak van Freud voorlegde, merkte fijntjes op: ‘Misschien is de grote vraag: had de fallocraat Freud niet beter naar vrouwen moeten luisteren in plaats van hen met seksistische vooroordelen als proefkonijnen te bestuderen...’ Ik loop al jaren rond met het idee om – zonder seksistische vooroordelen – een boek over opmerkelijke dames uit de geschiedenis te schrijven. Om zeer uiteenlopende redenen. De belangrijkste is, behalve mijn interesse voor sterke verhalen, een nooit verkoelende liefde voor het andere, het zachtere, het rondere, het mooiere geslacht. Vrouwen? Ik teken ervoor. Aan hen heb ik al het goede te danken: de momenten van extase, esthetisch genot, culinaire of andere verrukkingen en een zachte schouder in tijden van wanhoop. Vaak hebben ze mij, als ik weer eens met grootse plannen op wolkje zeven zweefde, met de voeten terug op aarde gebracht en mij van wisse rampspoed gered. Ik hoop dat ze, voor het keteltje met as wordt uitgestrooid, mijn avondrood nog een gouden randje geven. Ik zie de Dood trouwens niet als een Magere Hein, maar als een weelderig tot wasdom gekomen blondine, die mij aan haar boezem van de kleine naar de grote dood drukt. Ten prooi aan kwaadsappige luim heb ik me af en toe laten verleiden tot vrouwonvriendelijke uitspraken. Ik moet ook altijd ongegeneerd lachen om wat de kerkvaders, Schopenhauer, Nietzsche en Strindberg & Co over het
5
glori euz e wijv en & duiv elinn en
zwakke geslacht aan hatelijkheden hebben gedebiteerd (de voorbije vijftig jaar heb ik een lange lijst van misogyne uitspraken aangelegd die in dit boek verwerkt zijn). Maar er is geen vrouw voor wie ik geen achting koester. Het tegenovergestelde is – vrees ik – minder het geval. Dat ik een zwak heb voor sterke vrouwen heeft vermoedelijk te maken met de adoratie voor mijn mysterieuze moeder, die ik amper heb gekend, maar van wie ik naar verluidt veel ondeugdelijk genetisch materiaal heb geërfd zoals een rebelse aard, een licht ontvlambaar gemoed, een neiging tot onbeheerstheid, een aversie voor gezagdragers en een singulier talent om het zenuwstelsel van mijn medemens te kietelen. Ik was vier jaar toen ze stierf aan kanker. Op de schaarse foto’s die ik van haar heb, zie ik een aantrekkelijke Walkure met vuurrood krullend haar en een blik die vrank de wereld inkijkt, geheel volgens haar devies: ‘Je moet niet te braaf zijn in het leven’. Ik bewaar aan haar helaas maar enkele herinneringen. Het laatste beeld: zij zit in een rode pluchen fauteuil in het souterrain, klaar om naar het ziekenhuis te vertrekken. Ik moet bij haar op schoot komen. Zij kust mij en drukt mij tegen zich aan. De geur van haar huid – appel en kaneel – kan ik meer dan zestig jaar later nog altijd oproepen. Ik zie tranen en vraag waarom ze huilt. ‘Ik huil niet’, zegt ze. ‘Ik huil nooit.’ Nog een laatste omhelzing en dan gaat ze. Aan haar dood en begrafenis bewaar ik geen herinneringen. Er wordt daarna in mijn aanwezigheid door mijn tantes met een zekere gêne over haar gesproken. Pas veel later krijg ik dankzij mijn stiefmoeder, in alles het tegendeel van mijn echte moeder, een scherper beeld van de vrouw die mij het leven heeft geschonken: een Dolle Mina avant la lettre, die mijn vader, een verstokte vrijgezel, met een originele smoes heeft verleid. Zij woonde op een kamer boven het café dat zijn zuster openhield. Op een koude winterdag in 1941 kwam ze hem halen omdat haar kanariepiet uit zijn kooi was ontsnapt. Of Hubert haar even wilde helpen? Hubert, de vleesgeworden zachtmoedigheid, wilde wel. Toen hij weer naar beneden kwam, was ik naar verluidt verwekt. Ik dank mijn leven dus aan een rondfladderende vogel, een zwakke vader en een sterke moeder. Martha en Hubert werden drie jaar na mijn geboorte officieel een paar. Op uitdrukkelijk verzoek van mijn vader. ‘Rode Martha’ was een geval apart, zeiden mensen die haar hebben gekend en niet tot de familie behoorden. Zij serveerden mij sterke verhalen van hoe zij tijdens de oorlog haar eigen verzetsgroep oprichtte, de Duitsers uitdaagde,
6
WO OR D VO OR A F
niet vies was van meer dan een borrel, ook na haar huwelijk geregeld de bloemen buitenzette, het geld met open handen uitgaf en niet schroomde op de vuist te gaan met de politie. Meer dan eens moest mijn vader haar in het commissariaat gaan ophalen. Een enkele keer omdat ze letterlijk haar tanden in de arm der wet had gezet. Martha is voor het feminisme te vroeg geboren en voor mij te vroeg gestorven. Zij was niet heilig en niet glorieus, maar zeker markant. Ik denk dat ze dit boek over haar soortgenoten gewaardeerd zou hebben. Dit boek gaat over de rol van de vrouw in de geschiedenis. Het schetst hoe mannen over vrouwen dachten/denken en omgekeerd. De historische achtergrond wordt aangevuld met portretten van ‘heldinnen’ uit de wereld van de kunst, de politiek, de mode, de religie, de wetenschap, de sport en de industrie die ooit nationaal of internationaal van betekenis zijn geweest en vaak op onbegrijpelijke wijze in de vergetelheid zijn geraakt. Het accent ligt op vrouwen uit onze streken, maar ik heb de verleiding niet kunnen weerstaan om ook beroemde en beruchte dames uit het buitenland in mijn persoonlijke pantheon op te nemen. Bij een boek als dit – een mozaïek van feiten, figuren en citaten – is het onvermijdelijk dat veel onbesproken blijft. Ik besef dat ik slechts een aantal thema’s en personages behandel, en dat het aanbod een subjectieve keuze is die gemakkelijk door een andere vervangen had kunnen worden. Glorieuze wijven en duivelinnen is gebaseerd op historische documenten en eigentijdse getuigenissen. Om de loop van het verhaal niet te onderbreken, zijn in de tekst geen bronvermeldingen opgenomen. Achteraan staat een uitgebreide biografie. Materiaal dat niet verkregen is uit eigen opzoekwerk, heb ik dankbaar ontleend aan vakliteratuur en gespecialiseerde periodieken. Voorts zijn ontelbare artikelen van binnen- en buitenlandse collega’s geraadpleegd. In de archieven, via Google, op de websites van www.rosadoc.be en www.sophia. be. Dat dit boek tot stand kwamen in zijn huidige vorm en dat er niet meer wouden moesten worden omgehakt om de publicatie mogelijk te maken, is de verdienste van een vrouw, en wat voor een: uitgeefster Leen van Troys. Zij heeft mij als een strenge meesteres telkens weer – met de moed der wanhoop – op het noodzakelijke gebruik van de schaar dan wel de bijl gewezen. Bij elk van onze ontmoetingen meende ik boven haar blonde kapsel in hoofdletters de slogan ‘Less is more’ te bespeuren. Met masochistische onderdanigheid heb ik mij aan haar wil onderworpen. Ik geef de vrouw graag het laatste woord.
7
De H van heiligen, heldinnen, heksen of hoeren Eeuwenlang zijn vrouwen op een andere manier beoordeeld en behandeld dan mannen omdat zij ‘anders’ waren, zwakker waren, en op grond daarvan een andere rol en plaats in de samenleving hadden. Ze hadden – om het in modern beleggingsjargon te zeggen – de status van rommelkrediet. Ze moesten thuis blijven op de hen toegemeten werklocatie, achter het fornuis, tussen de potten en pannen of naast de kachel om er zich in onderdanig stilzwijgen bezig te houden met brei-, naai- of borduurwerk. In de bedstee hadden ze zich te schikken naar de grillen van hun heer en gemaal. Zij dienden – in de woorden van Virginia Woolf – ‘al die eeuwen als spiegel, met de magische, heerlijke kracht om het beeld van de man twee keer zo groot als het werkelijke formaat te weerspiegelen’. In Nederland en België werden vrouwen gedurende vele eeuwen niet toegelaten tot de politiek of het openbaar bestuur, tot ambachten en beroepen of het hoger onderwijs. Een treffend bewijs van waarin een klein land klein kan zijn. De meeste vrouwen konden geen zelfstandige rechtshandelingen verrichten. Democratische rechten golden niet voor hen en vererving liep via de mannelijke lijn. Tot het begin van de 20ste eeuw waren vrouwen (net als de meerderheid van de mannen) uitgesloten van het kiesrecht. Zij hadden maar een recht: het aanrecht. Tot in de jaren zestig verloren zij niet zelden hun baan zodra ze trouwden. Een gewelddaad als verkrachting was niet straf baar wanneer dat binnen het huwelijk gebeurde. ‘Voor de seksisten zijn wij een ding rondom een holte’, schreef de Nederlandse feministe Joke Kool-Smit. ‘Een holte voor de vrucht of voor de penis, een spleet op poten, om het in de taal van Candy uit te drukken. De oudere seksisten zien ons als toekomstige, echte of gemankeerde moeder, de jongere als lustobject.’ Hoezeer dat laatste voor sommige mannen opgaat, bleek nog in april 2012 naar aanleiding van een artikel in Humo: ‘DSK in Vlaanderen’ over seksuele intimidatie en agressie waaraan NV-A-adviseur Pol Van den Driessche, in een vorig leven hoofdredacteur van de krant Het Nieuwsblad, zich jarenlang schuldig zou heb-
8
De H van h eiligen, h eldinn en, h eks en of hoer en
ben gemaakt. Aanvankelijk werden de verklaringen van de vrouwen afgedaan als een stoot onder de gordel om Van den Driessche, kandidaat-burgemeester van Brugge, politiek te castreren. Het artikel had het effect van een tijdbom. Het regende getuigenissen. En niet alleen tegen Pol Van den Driessche. Vrouwen die tegen wil en dank vernederende bepotelingen hadden moeten ondergaan, vonden – nadat ze jarenlang hadden gezwegen – de moed om met hun verhaal naar buiten te komen. Zo bleek de nu hoogbejaarde Jos Ghysen, God in Limburg, de man van ‘Het Schurend Scharnierke’ en – what’s in a name? – ‘Te bed of niet te bed’, zijn naaste medewerkster Ireen Houben jarenlang gedwongen te hebben tot seksuele handelingen. Houben zelf had het over ‘fysieke, psychische en andere terreur’. De toenmalige BRT-baas, Cas Goossens, had haar klachten afgewimpeld met de woorden: ‘Ach, meiske, wat kan ik doen? Hij is het vlaggenschip. Heb nog een paar jaren geduld,(dn (8-)14 s)e(8 w (8-) a(62-) 63l1-) r0,13 j6p72.1-958wT ensioen.’ De openbare omroeÐ had op het gebied van ongewenste intimiteiten lange tijd een kwalijke reÐutatie. Iedere jonge vrouw kreeg er destijds mee te maken, vertelden Paula Sé,6Tw-28.597 en Kris Smet in ‘Ô-8(n1)-7(y)12(e)-6(r)-4(s )-46(L)-18(a)-136l’. Maar vanzelfsÐrekend is
9
glori euz e wijv en & duiv elinn en
Zij doet er alles aan om de wijding van de vrouw in de toekomst te verhinderen. In 1994 schreef paus Johannes Paulus II in de apostolische brief ‘Ordinatio sacerdotalis’ dat het tot de goddelijke ordening van de kerk behoort dat vrouwen niet tot priester kunnen worden gewijd. De paus haalde er het goddelijke recht bij omdat zowel binnenkerkelijk als maatschappelijk de druk om vrouwen gelijke rechten te geven, continu verhoogde. Voorlopig slagen de mannen er dus nog in om de vrouwen van de macht te houden. Toch zijn er zelfs in uitgesproken machosamenlevingen altijd vrouwen geweest die door hun schoonheid, intelligentie, verleidingskunst of andere bekwaamheden het rollenpatroon van onderdrukking hebben omgedraaid en de heren der schepping naar hun pijpen hebben laten dansen. Die krijgen gemakshalve de stempel van ‘femmes fatales’. Juister is het om niet van fatale vrouwen, maar van onnozele mannen te spreken. De hardelijnfeministes van de laat-20ste eeuw schilderen mannen bij voorkeur af als gefrustreerde jandoedels op plateauzolen van eigendunk, seksuele carnivoren, hulpeloos overgeleverd aan hun hormonale opstoten, niet in staat weerstand te bieden wanneer zich een gelegenheid tot bijslaap aandient. Eeuwenlang hebben mannen dergelijke hatelijkheden over vrouwen uitgevent. Met misogyne uitspraken vult men algauw enige kastplanken. De geschiedenis toont een onafzienbare file van spot- en twistzieke kankeraars die het zwakke geslacht geschoffeerd hebben. Telkens weer hebben grote (?) denkers, wetenschappers, godgeleerden en kunstenaars zich beijverd om de inferioriteit van de vrouw in de kijker te zetten. Veel uitspraken vinden hun oorsprong in gekwetste ijdelheid of kinderachtige reflexen. Soms is het een kwestie van te veel maagzuur of te weinig testosteron. Vaak is de kritiek niet zozeer tegen de vrouw zelf gericht als tegen de radicale feministes. En dat gaat van – ik graai in mijn citatentrommel – Karl Kraus (1874-1936): ‘Van tijd tot tijd is de vrouw een aanvaardbaar vervangmiddel voor masturbatie. Maar er is vanzelfsprekend veel verbeelding voor nodig’ – via William Faulkner: ‘Vrouwen zijn niets meer dan bewegende geslachtsorganen, begiftigd met het talent om al het geld dat men bezit te verteren’ – en W.C. Fields: ‘Vrouwen zijn voor mij als olifanten. Ik kijk er graag naar maar ik zou er niet graag een hebben’ – tot Pablo Picasso: ‘Er zijn twee soorten vrouwen: godinnen en voetmatten.’ Soms gaat het om boutades – ‘Wat is erger dan een vrouw? Twee vrouwen’ (Jean Cocteau) – of ‘De vrouw is volgens de Bijbel het laatste wat God geschapen heeft. Dat moet op een zaterdagavond geweest zijn. Men voelt de vermoeidheid’ (Alexandre Dumas jr.). Een andere keer is het gemeend en/of gemeen.
10
De H van h eiligen, h eldinn en, h eks en of hoer en
Zoals bij Jean-Paul Sartre en Michel Houellebecq. Beide heren leggen er de nadruk op niet misogyn te zijn, maar vrouwvriendelijk is anders. Sartre refereert in L’Etre et le Néant aan ‘de obsceniteit van het vrouwelijk geslachtsorgaan [...] deze gapende gleuf die – zoals alle gaten – een existentiële lokroep is, de vrouw roept om vreemd vlees, dat haar door penetratie volledig moet maken’. Houellebecq heeft het over ‘het gat onderaan de buik dat de vrouw zo nutteloos moet toeschijnen... hoe kan men de leegte van een vagina vergeten?’ In Plateforme legt de hoofdpersoon uit waarom mannen ondanks veertig jaar seksuele bevrijding nog altijd naar de hoeren gaan: Je vindt nog maar zelden vrouwen die in staat zijn te genieten of een ander graag genot schenken. Een vrouw verleiden en met haar naar bed gaan is een bron van vernederingen en problemen geworden. Als je bedenkt hoeveel gezeik je moet aanhoren voordat je zo’n grietje in bed krijgt, en dat ze vaak ook nog een slechte minnares blijkt te zijn die maar doorzeurt over haar problemen en haar vorige vriendjes waarbij ze laat doorschemeren dat je niet helemaal aan haar verwachtingen beantwoordt en dat je bovendien verplicht bent minstens de rest van de nacht met haar door te brengen, dan snap je dat mannen zich liever een hoop kopzorgen besparen door een bescheiden bedrag neer te tellen. Men spreekt vaak over ‘grote mannen’, minder vaak over ‘grote vrouwen’. In de lijst van de honderd Grootste Belgen zijn vrouwen – om beleefd te blijven – stiefmoederlijk bedeeld. De eerste naam is die van Kim Clijsters (14), de tweede die van Justine Henin (34). Dat zegt al veel over het historische perspectief van de gemaakte keuzes. De peetmoeder van het Belgische feminisme, de advocate Marie Popelin, wordt vermeldt op de 42ste plaats. De internationaal gerenommeerde wetenschapster Christine Van Broeckhoven staat op 46, één plaats voor de uit de Beierse Alpen geïmporteerde koningin Elisabeth, néé Wittelsbach. De Brusselse pedagoge Isabelle Gatti-de Gamond, die haar seksegenoten leerde lezen en schrijven, moet vrede nemen met de 55ste plaats. Balletkunstenares Anna Teresa De Keersmaeker (68), mystica Hadewych (74), danseres Jeanne Brabants (83), schrijfster Amélie Nothomb (91) en spionne Gabrielle Petit (94) staan nog bij de top 100. Tevergeefs zoekt men naar de namen van Emilie Claeys, Alice Buysse, Hélène Dutrieu, Marie Moke, Michaela Woutiers, Virginie Loveling, Caroline Popp, Honorine De Schrijver, Vina Bovy, Lucienne Michielsen, Blanche van Namen en vele anderen. Zelfs het NBW, het groot biografisch woordenboek, vertoont lacunes, die – zo merkt de Leuvense hoogleraar Leen Van Molle op – slechts mondjesmaat worden aangevuld.
11
glori euz e wijv en & duiv elinn en
Vrouwen die in aanmerking kwamen voor opname in het biografische pantheon van de geschiedenis, waren die met een H-statuut: de H van Heiligen, van Helden en van Heksen of Hoeren. De Heilige is de vrouw in de rol van het goede voorbeeld, het exemplum, zoals de maagd Maria en liefdadige engelen. De Held is de vrouw in een veeleer mannelijke rol, vaak de rol van interimaris tussen vader en zoon, zoals een vorstin, een weduwe-bedrijfsleidster, of een dappere strijdster voor God of Vaderland. De Heks is de vrouw als probleem, omwille van haar seksualiteit, de vrouw als verleidster, de femme fatale. Krachtige voorbeelden van de drie stereotype H’s paraderen door de 19 delen van het NBW: de heilige Godelieve van Gistel, de verpleegster Constance Teichmann (ze noemden haar de ‘engel van Antwerpen’), de landvoogdessen als Margareta van Parma en Maria van Hongarije, de geëxecuteerde Édith Cavell, maar ook de controversiële schrijfster Neel Doff. Welke vrouwen belandden nog in het pantheon: zij die de afgeleide waren van beroemde mannen: echtgenotes of moeders van, zoals de vrouw van Moretus, de vrouw van Rubens, die van koning Willem I en van Aldous Huxley (Maria Nijs). Ook in Het menselijke genie van de Amerikaanse cultuurfilosoof Charles Murray dat denkers, kunstenaars en wetenschappers van over de hele wereld rangschikt naar voortreffelijkheid, komt het zwakke geslacht er bekaaid af. Op 4002 significante personen vermeldt Het menselijke genie slechts 88 vrouwen. Het best zijn ze vertegenwoordigd in de westerse literatuur (37) en de kunst (12). Het lijkt wel alsof de inventarissen zijn opgesteld door de beruchte Nederlandse schaakmeester Hein Donner die ooit opmerkte: ‘Vrouwen kunnen niet schaken, maar ze kunnen ook niet schilderen, niet filosoferen en in feite is er eigenlijk nooit iets door een vrouw bedacht of gemaakt wat de moeite van het kennisnemen waard is.’ Volgens de Amerikaanse cultuurfilosofe Camille Paglia heeft dat te maken met de verschillende aard van de geslachten. Vrouwen zijn tevreden met wat ze zijn en wat ze hebben, voor mannen is het nooit goed. Altijd meer, altijd beter, dat willen ze. Dat stimuleert hun creativiteit. Vrouwen zijn veel meer bekommerd om de andere dan mannen, zij hebben het moeilijk met pijn, ze zijn minder extreem. Daarom is er ook geen vrouwelijke Jack the Ripper, net zoals er geen vrouwelijke Mozart is. De eerste vrouw die in de inventarissen opduikt, is de Griekse dichteres Sappho van Lesbos (6de eeuw voor Christus). De volgende, de filosofe Hypatia van Alexandrië, komt pas duizend jaar later. Hypatia was niet alleen intelligent, maar volgens de overlevering ook beeldmooi. Als vrouw had zij een
12
De H van h eiligen, h eldinn en, h eks en of hoer en
uitzonderlijke status: ze stond aan het hoofd van de lokale Academie, waar ze les gaf over onder meer de ideeënleer van Plato. De eigenzinnige filosofe voldeed helaas niet aan het ideaalbeeld van de vrouw in de vroege middeleeuwse christelijke wereld. Omdat ze inging tegen de leer van de Kerk werd ze door fanatieke christenen naar een godshuis gesleurd, met potscherven opengereten, aan stukken gescheurd en aan de vlammen prijsgegeven. De eerste en enige vrouw in de muziekinventaris is de Franse componiste Germaine Tailleferre (1892-1983). Ontbreken: Hildegard van Bingen (1098-1179), Clara Schumann (1819-1896), Sofia Goebaidoelina (1931), Fanny Mendelssohn (1805-1847), Alma Mahler-Werfel (1879-1964), Barbara Strozzi (1619-1676) en Belle van Zuylen (1740-1805) om er maar enkelen te noemen. In de inventarissen zoekt men tevergeefs naar een hedendaagse filosofe. Worden onder meer doodgezwegen: Edith Stein (1891-1942), Iris Murdoch (1919-1999), de ethica Martha Nussbaum (1947), Hanna Arendt (1906-1975), Julia Kristeva (1941), G.E.M. Anscombe (1918-2001), Rosa Luxemburg (1871-1919), Simone de Beauvoir (1908-1986), Dorothy Edgington (1941), Susan Haack (1945) en anderen. Op de meer dan 700 gelauwerden hebben slechts 42 vrouwen de Nobelprijs gekregen. De eerste, Marie Curie, won hem twee keer: in 1903 voor natuurkunde, acht jaar later voor scheikunde. De enige andere laureate natuurkunde is Maria Goeppert-Mayer (1963). Behalve Marie Curie wonnen ook haar dochter Irene Joliet-Curie (1935), Dorothy Crowfoot-Hodgkin (1964) en Ada Yonath (2009) de hoge onderscheiding voor scheikunde. Twaalf vrouwen werden gelauwerd met de Nobelprijs voor literatuur: Selma Lagerlöf (1909), Grazia Deledda (1926), Sigrid Undset (1928), Pearl S. Buck (1938), Gabriela Mistral (1945), Nelly Sachs (1966), Nadine Gordimer (1991), Toni Morrison (1993), Wisawa Szymborska (1996), Elfriede Jelinek (2004), Doris Lessing (2007) en Herta Müller (2009). Twaalf voor geneeskunde: Gerty Cori (1947), Rosalyn Yalow (1977), Barbara McClintock (1983), Rita Levi-Montalcini (1986), Gertrude Elion (1988), Christiane Nüsslein-Volhard (1995), Linda B. Buck (2004), Françoise Barré-Sinoussi (2008), Elizabeth Blackburg (2009) en Caroline Greider (2009); en tien voor de vrede: Bertha von Suttner (1905), Jane Adams (1931), Emily Greene Balch (1946), Betty Williams (1976), Mairead Corrigan (1976), Moeder Teresa (1979), Alva Myrdal (1982), Aung San Suu Kyi (1991), Rigoberta Menchu (1992), Jody Williams (1997), Shirin Ebadi (2003), Wangari Maathai (2004) en Ellen Johnson Sirleaf, Leymah Gbowee en Tawakkul Karman (2011). In 2009 won een vrouw voor het eerst de Nobelprijs economie: Elinor Ostrom.
13
Van godin tot babymachine De duistere buik van de oervrouw In de matriarchale samenlevingen van de oertijd wordt de vrouw als een zinnebeeld van vruchtbaarheid en scheppingskracht aanbeden. Dit raadselachtige wezen dat wijdbeens lokt, tussenbeens bloedt en menselijk leven uitspuwt, is voor de man een onpeilbaar mysterie dat hij met het goddelijke associeert. Haar lichaam is een labyrint waarin hij verdwaalt. ‘Veel ontstaansmythes hebben het over sterke vrouwen die mannen opeten’, zegt mythosofe Lisette Thooft in De onverzadigbare vrouw (en de afwezige man). In de oude vruchtbaarheidscultussen werden de slang, de luipaard en de adelaar geassocieerd met de moedergodin. Vandaar ook het beeld van de draak, die samengesteld is uit die drie en symbool staat voor de seksuele macht van de vrouw. De positieve kant daarvan is het streven naar verbinding. In die zin is seksuele energie zelfs heilig. Seks zorgt voor continuïteit. De schaduwzijde is echter heel dierlijk en destructief [...] Daarbij kwam dat seks lang mysterieus is geweest voor mannen. Hun geslacht werd als het ware opgeslokt. Hoewel ze er niet konden aan weerstaan, waren ze er tegelijk bang voor. Omdat ze zichzelf moesten verliezen om tot een orgasme te komen. Het maakte hen weerloos en vrouwen wisten dat. Vandaar bijvoorbeeld de verhalen over getande vagina’s. Tot het einde van de nieuwe steentijd (7000 jaar geleden) vereren de volkeren van Europa en het Midden-Oosten een godin-moeder, een religieuze icoon met zowel moederlijke als erotische aspecten. Zij is verantwoordelijk voor alles wat groeit en bloeit. Zij is zoals Courbet haar vele eeuwen later schildert in ‘L’Origine du Monde’. De oorsprong van het leven. Een en al seks. Bij archeologische opgravingen zijn zo’n 250 steengravures en beeldjes van die godinmoeder gevonden. Een typisch voorbeeld daarvan is het figuurtje van de Venus van Willendorf uit Oostenrijk, voorstellende een dame die bij de Weight Watchers als een hopeloos geval zou worden beschouwd. Ondanks de geringe afmetingen ziet men een aan obesitas lijdende dikbil met borsten die zelfs niet door een cup met een van de laatste letters van het alfabet te torsen zijn.
14
Van godin tot baby machin e
Uit die periode stamt ook de ruw afgewerkt Venusfiguurtje van Pont-à-Less in de provincie Namen. Deze opulent geboetseerde juffrouw is vier centimeter groot, ze is gesneden uit de slagtanden van een mammoet en vertoont alle exuberante kenmerken van haar collegaatje uit Willendorf. De primitieve man ziet aanvankelijk geen verband tussen minnespel en zwangerschap. Vermoedelijk is dat aha-erlebnis er gekomen enkele duizenden jaren voor de christelijke jaartelling, op het moment dat hij de stap van jager naar agrariër zet. Het besef dat hij als kleine zelfstandige zaadproducent een rol speelt in het ouderschap zonder de lasten van het moederschap te dragen, moet hij ervaren hebben als een geschenk uit de hemel. De cultus van mannelijke goden doet zijn intrede en de fallocratie begint aan een triomfantelijke opmars. In godsdiensten met Bijbelse inspiratie wordt de vrouw als godin, priesteres en oermoeder vervangen door de man als God, priester en vader. Voortaan zal zij balanceren tussen verachting en verering, tussen verkettering en heiligverklaring. Om oorlogen te rechtvaardigen, nederlagen, invasies of andere weinig glorieuze momenten, is er altijd een kop-van-jut nodig en dat is gewoonlijk een vrouw. De zondeval? Eva. De Trojaanse oorlog? Helena. De Arabische invasie van het Iberische schiereiland? La Cava Florinda. De troonsafstand van Edward VIII: Wallis Simpson. De Belgische Koningskwestie: Lilian Baels. De slechte verkiezingsuitslagen van de sp.a: Caroline Gennez. De vrouw is een noodlottig schepsel dat gewantrouwd moet worden. Vrouwen die het zaad van de vernieling in zich dragen, krijgen soms een onbegeerde mythische status: Salome, amper vermeld in de Bijbel, wordt een symbool van de vrouwelijke perversiteit en de oermoeder van de femme fatale. Aan de andere kant van het spectrum staan de halfgodinnen, sacrale figuren zoals de Pythia van Delphi of de Maagd Maria, de moeder van Jezus en ‘glorieuze heylige wyven’ zoals Teresa van Avila of de dichteres Hadewych, die met hagiografisch vuurwerk de hemel worden ingeschoten. Vrouwen die zich gewijd hebben aan het welzijn van anderen zoals Florence Nightingale en Moeder Teresa, worden vereerd als de belichaming van onbaatzuchtige liefde. Er zijn ook exemplaren van de andere kunne – van Cleopatra, via Jeanne d’Arc tot Marilyn Monroe en Madonna – die door hun schoonheid, moed, talent of charisma een mythische status verworven hebben. Courtisanes en favorietes – zoals Madame de Pompadour, Wallis Simpson, Lola Montes, die hebben rondgedwaald in de wandelgangen van de macht, zijn eveneens in het rijk der legende binnengetreden. Nog anderen, zoals Dantes Beatrice en da Vinci’s Mona Lisa zijn mythes
15
glori euz e wijv en & duiv elinn en
omdat zij kunstenaars hebben geïnspireerd. Vechtende vrouwen – Semiramis, Boudicca, Brunhilde, Jeanne d’Arc, Catharina Sforza, Zenobia en anderen – hebben altijd tot de verbeelding gesproken. Wellicht omdat zij eigenschappen vertonen die mannen meestal aan mannen toedichten.
‘Niet haar vagina, maar haar hersenen waren bijzonder’ In de wereldgeschiedenis zijn zo’n 850 culturen beschreven. Slechts een kleine minderheid (16 procent, waaronder de westerse samenlevingen) heeft monogamie als norm. In Totem und Tabu ontvouwt Freud een theorie over de drang van mannen om meer dan een vrouw te bezitten. Freud gaat ervan uit dat een sterk mannetje in de oertijd aanspraak maakte op alle vrouwtjes: moeders, zusters, dochters, aangevuld met zo veel mogelijk van andere haremhouders afgesnoepte vrouwen. Polygamie is in alle beschavingen beoefend door mannen die het zich konden veroorloven en monogamie verwarden met monotonie. Behalve volwaardige huwelijken ontstaan er relaties met nevenvrouwen, concubines of slavinnen die zelden dezelfde status als de vrouw hebben. De heerser beschikt over een harem, die wordt aangevuld met de mooiste meisjes uit alle hoeken van zijn rijk. Edellieden, ambtenaren of handelaren hebben kleinere harems, waarin de minder aantrekkelijke exemplaren en afleggertjes terechtkomen. De gewone man moet zich bij gebrek aan macht en middelen beperken tot één enkele vrouw. Diverse varianten van polygamie komen voor in het oude Sumer, in Egypte, Babylon, bij de Assyriërs, de Perzen en de Joden. Verscheidene historiografen vermelden een tot de verbeelding sprekend geval van polyandrie: dat van de Babylonische krijgskoningin Semiramis. Even legendarisch als de koningin zelf was haar seksuele appetijt. Regelmatig roept zij de stoerste soldaten van haar leger op voor niet-militaire operaties. ‘De man die in haar ogen het flinkste en knapste voorkomen had, hem placht zij heimelijk uit haar hele leger van mensen uit te zoeken om haar lusten op bot te vieren’, schrijft Diodorus Siculus. Dat zal later ook worden verteld over Cleopatra (69-30 voor Christus), die de geschiedenis is ingegaan als de vleesgeworden decadentie. Met haar lange haakneus en grote mond is ze geen schoonheid, maar ze heeft een slank, goed gevormd lichaam en ze beheerst als geen ander de kunst zich op te maken. Haar uitstraling is zo groot dat Julius Caesar en Marcus Antonius, de twee grootste veldheren van Rome, voor haar vallen, waardoor ze haar positie politiek kan verstevigen. Caesar baart ze een zoon, Marcus Antonius een tweeling. Romeinse geschiedschrijvers, die
16
Van godin tot baby machin e
haar niet gunstig gezind zijn, berichten over de wufte sfeer aan het hof en de schandalen rond haar seksleven. Zij doen het voorkomen alsof haar macht op haar seksualiteit was gebaseerd en schilderen haar af als de ‘hoerenkoningin’, een tovenares die met de mannen speelt en hen te gronde richt. De Grieken noemen haar Meriochane: ‘zij die zich opensplijt voor 10.000 mannen’. Zelfs Caesars soldaten zingen obscene liederen over ‘de hoer’ van hun veldheer. In een opmerkelijke biografie probeert Stacy Schiff korte metten te maken met de vele gemeenplaatsen over Cleopatra. Zij was niet de wulpse verleidster waarvoor de historiografen haar verslijten, schrijft ze. Zij was een buitengewoon intelligente, koelbloedige, zelf bewuste vrouw die barstte van het zelfvertrouwen. Om het met Kristien Hemmerechts te zeggen: ‘niet haar vagina, maar haar hersenen waren bijzonder. Geslepen was ze ook. Dat moest ze wel zijn om twintig jaar aan de macht te blijven in een uiterst woelige tijd’.
Vrouwen met baarden In het Oud-Babylonische rijk van Hammurabi (omstreeks 1700 voor Christus) zijn vrouwen relatief onafhankelijk. De mannelijke arrogantie wordt pas vijf eeuwen later vastgelegd in de Assyrische wetten, die voorschrijven dat ‘wanneer een vrouw het verdient, een man haar haren mag uitrukken, haar verminken of aan haar oren trekken, zonder dat hij daarvoor vervolgd kan worden’. Ook in het faraonische Egypte genieten vrouwen een betrekkelijk hoge status. Ze hebben recht op eigen bezit. Sommigen zijn werkzaam als arts, schrijver en zelfs als hofadviseur. Uit de verslagen van Herodotos blijkt dat ze handel drijven, tot de aankoop van slaven toe. In de periode van de grote piramidebouwers kunnen prinsessen de natie leiden als regentes of heersende koningin. Zij krijgen alle goddelijke eer die de mannelijke soevereinen te beurt valt, al moeten ze daarvoor wegens de hofetiquette een koninklijke baard aan hun kin plakken en hun borsten platduwen. Vier vrouwelijke farao’s hebben hun eigen stempel gedrukt op het Egyptische rijk. Van hen is Hatsjepsoet, de dochter van Thutmoses I, de belangrijkste. Ze regeert van 1490 tot 1468 voor Christus. Teksten in de graftombes van de hoogste gezagdragers noemen de vrouw ‘de meesteres van het huis’. De kinderen krijgen niet alleen de naam van hun vader, maar ook van hun moeder. In bepaalde gevallen zelfs alleen de naam van de moeder, zoals Joëlle Milquet dat in België wil. In enkele dynastieën is het een voorschrift dat de troonop-
17
glori euz e wijv en & duiv elinn en
volger met zijn zuster trouwt om als rechtmatig koning erkend te worden. De uit Griekenland stammende Ptolemaeën, de opvolgers van Alexander de Grote, waartoe Cleopatra behoort, passen het broer/zusterhuwelijk drie eeuwen achter elkaar toe, blijkbaar zonder kwalijke lichamelijke gevolgen. Als levende goden moeten de farao’s trouwens in topconditie zijn. Een heerser die niet door de jaarlijkse keuring komt, wordt niet langer geschikt bevonden om de staat te dienen en door priesters in een ritueel offer omgebracht. Hoewel monogamie de regel is, houden verscheidene farao’s naast hun echtgenote bijvrouwen die ervoor zorgen dat het huwelijksleven niet te eentonig wordt.
‘Geen erger venijn dan het venijn van een vrouw’ De Hemelse Vader uit het Oude Testament is een celibatair levende algod die weinig opheeft met vrouwen zoals blijkt uit het Boek Genesis, waar Jahwe uit een van Adams ribben een gezellin voor de eerste mens boetseert. In joodse gnostische geschriften wordt de minderwaardigheid van de vrouw aangetoond door Adam te verheerlijken, terwijl de pogingen om de vrouw te scheppen worden voorgesteld als een reeks mislukkingen. ‘Eva zelf leek op een aap, vergeleken bij Adam wiens hiel, om maar te zwijgen van zijn gelaat, helderder scheen dan de zon.’ Dank u, Jahwe. Met oermoeder Eva, een voorbeeld van lichtgelovigheid en verleidingskracht, beginnen de problemen. Door haar levensgezel te verlokken tot het nuttigen van de verboden vrucht, wordt zij de oorzaak van de zondeval en verantwoordelijk voor het feit dat de mens uit het aards paradijs wordt verjaagd. De vloek van de Heer effent het pad voor een patriarchale samenleving en eeuwen onderdrukking van de vrouw. In het oude Israël zijn vrouwen uitgesloten van het publieke leven en delen ze weinig of niet in de intellectuele vorming van de man. Joodse mannen danken elke ochtend Jahweh omdat zij als man geboren zijn (ultraorthodoxe joden doen dat nog altijd). Uit verscheidene Bijbelteksten blijkt dat de vrouwen vooral gezien worden als koopwaar en wandelende baarmoeder. Hun sociaal leven is beperkt. Zij hebben geen toegang tot de tempel. Hun belangrijkste opdracht is zo veel mogelijk kinderen ter wereld brengen en te zorgen voor het gezin. Niet alle vrouwen zijn babymachines. Salome, Delila, Tamar, de dochters van Lot, Putifar, Judith, Batseba, Esther en Ruth brengen door hun schoonheid of met listen mannen het hoofd op hol of storten hen in het verderf. Vrouwen zoals Ruth en Esther zijn de architecten van hun eigen leven. Ongegeneerd gebruiken zij hun vrouwelijke charmes om zichzelf en het Joodse volk te redden.
18
Van godin tot baby machin e
Ruth die koning Boaz verleidt, wordt een symbool voor alles wat koninklijk en edel is aan Israël. Esther slaagt erin door haar verleidingskunst de boosaardige Haman die alle Joden in Perzië om het leven wil brengen, te ontmaskeren. ‘Een sterke vrouw, wie zal haar vinden? Zij is meer waard dan edelstenen’, zegt Spreuken 31. ‘Haar man vertrouwt op haar en zal daar rijkelijk bij winnen. Zij brengt hem voorspoed, geen ellende, alle dagen van haar leven.’ Maar Spreuken waarschuwt ook: ‘Mijd lichtzinnige vrouwen, van haar lippen komen gladde praatjes, haar mond spreekt honingzoete woorden, maar uiteindelijk zijn ze als gif zo bitter, zo scherp als een tweesnijdend zwaard. Haar pad voert naar het graf.’ Ook elders in de Schrift moet men niet lang zoeken om kwetsende passages te vinden over de dochters van Eva, die – zelfs vrijgeboren – minder zijn dan een slavin en niet meer waard dan een kameel. ‘Geen erger gif dan het gif van een slang, geen erger venijn dan het venijn van een vrouw.’ ‘Een slechte man is beter dan een goede vrouw’, aldus het boek Jozua Sirach. ‘Op duizend mannen heb ik er één gevonden die goed was, op duizend vrouwen geen enkele’, zegt de ‘wijze’ koning Salomon, die als ervaringsdeskundige alle krediet verdient. Hij had immers zevenhonderd echtgenotes en driehonderd concubines ‘die zijn hart verleidden’. ‘Hij was al een man op leeftijd toen zijn vrouwen hem wisten te verleiden om andere goden te vereren. In tegenstelling tot zijn vader David, was hij de Heer zijn God, niet volledig toegedaan.’ (Zodra de Bijbel toegankelijk wordt in de volkstaal, begint de veelwijverij van de oudtestamentische patriarchen en koningen de fantasie van veel mannen te prikkelen. In de 16de eeuw predikt Jan van Leyden openlijk de polygamie, Johannes Lyserus herinnert eraan ‘dat Adam vele ribben had’ en koning Philip van Hessen tracht van Luther en Melanchton een bigaam huwelijk af te dwingen. Hij krijgt dat ook gedaan ‘omdat hij er drie had, waar andere mannen er maar twee hebben’, zoals Voltaire schrijft.)
19
De vrouw bij de oude Grieken en Romeinen Was Xantippe een helleveeg? In de verfijnde Kretenzische beschaving (15de tot 12de eeuw voor Christus) hadden vrouwen nog enig aanzien en vrijheid. Dat verandert in de Homerische tijd (10de tot 8ste eeuw voor Christus). Het mythische verhaal van de trouwe Penelope, die in haar paleis in Ithaka tien jaar wacht op de terugkeer van haar man Odysseus, is kenmerkend voor de weinig benijdenswaardige positie van de vrouw in het antieke Griekenland. Het huwelijk maakt deel uit van een huiselijke religie waarin de vrouw ten prooi valt aan systematische opoffering: als zij haar vader verlaat voor een man, verruilt ze het ene stel ketenen voor een ander. Geen wonder dat vrouwen gemakkelijk bezwijken voor verleiding. Paris, een playboy-prins uit de oudheid, verlokt Helena, de beeldmooie vrouw van koning Menelaos van Sparta en voert haar mee naar Troje. Een groot aantal Griekse vorsten vaart naar Ilium om de stad in te nemen en Helena terug te halen, wat lukt na een strijd van tien jaar. Zelfs Trojaanse grijsaards, aldus Homeros, geven toe ‘dat zoveel schoonheid de ongemakken van de belegering goed maakte’. Ook Menelaos toont zich niet haatdragend en neemt zijn vrouw na de val van Troje weer bij zich. Hij bedreigt haar weliswaar met een zwaard, maar gooit het wapen weg zodra zij de ‘appelen van haar boezem ontbloot’. Met een geslaagde striptease kan Helena haar huwelijk en haar leven redden. Odysseus, de koning van Ithaka, wordt aan vele beproevingen en verzoekingen blootgesteld, die hij zelden kan weerstaan, terwijl Penelope, belaagd door honderd minnaars, het zinnebeeld van echtelijke trouw is. Ze zit met haar soortgenoten opgesloten in plaatsen waar ze leert spinnen en weven. In feite verkondigt Homeros hier het aristocratische ideaal dat later in de middeleeuwse ridderverhalen vereerd wordt: de mannen verdedigen de eer van de gemeenschap, terwijl de vrouwen een passieve rol spelen. Het hoogtepunt van de Helleense cultuur, de gouden eeuw, is voor de vrouw een dieptepunt. Door de invoering van de democratie rond 500 voor Chris-
20
De vrouw bij de oude Gri ek en en Rom ein en
tus krijgen de burgers het recht om te stemmen in de volksvergadering en kunnen ze deelnemen aan het bestuur van de stadstaat. Deze privileges zijn echter gereserveerd voor mannelijke burgers. Atheense vrouwen zijn evenals slaven en vreemdelingen, politiek ‘incompetent’, ontberen de basisrechten en worden van het openbare leven afgeschermd. Het merendeel van hen is ongeletterd. Van vrouwen wordt onderwerping en zwijgen verlangd. Xantippe, de echtgenote van Socrates, is de geschiedenis ingegaan als een altijd kijvende en kankerende helleveeg die het leven van haar man tot een inferno heeft gemaakt. Een remedie tegen de liefde en tegen het huwelijk. Maar het is goed denkbaar dat zij door bewonderende leerlingen van Socrates overdrachtelijk met drek is bekogeld om goed te laten uitkomen hoe tolerant hun leermeester wel was. Het valt evenmin uit te sluiten dat de jonge Xantippe haar huwelijk met de uithuizige oude zeurpegel Socrates zag als een voorpost van de hel. Griekse wetenschappers en wijsgeren beschouwen vrouwen als lichamelijk minderwaardig en dus ondergeschikt aan mannen. Hippocrates (460-377 voor Christus) – die van de artseneed – ziet de feminiene medemens als een labiel wezen, permanent ten prooi aan fysieke, mentale en morele kwalen, veroorzaakt door de baarmoeder die als een ongeleid projectiel vrij rondzweeft in haar lichaam. Plato (427-347 voor Christus), filosoof en ghostwriter van Socrates, dankt de goden omdat zij hem als vrije man en niet als vrouw op de wereld hebben gezet. Zijn houding tegenover vrouwen is ambivalent. Volgens hem zijn zij ontstaan door een fysieke degeneratie van de mens. ‘Alleen mannen worden rechtstreeks door de goden geschapen en krijgen een ziel. Zij die goed leven keren terug naar de sterren, de “lafaards” of degenen die slecht leven veranderen bij de reïncarnatie van aard en worden vrouw.’ Er is, zegt Socrates, geen enkel domein van menselijke activiteit waar de man niet in elk opzicht de vrouw overtreft, behalve misschien ‘op het gebied van weven, koekenbakken of potstoven. Maar het zou toch al te belachelijk zijn als zij op dat terrein het onderspit zou moeten delven’. Voor het zuivere genot zijn mooie vrouwen niet geschikt. Net zomin als drank en geld. Mensen die niets anders aan hun hoofd hebben dan dat, zijn net als runderen en schapen die de hele dag lopen te grazen en ter afwisseling zo nu en dan elkaar bespringen – de bek nog vol etensresten van een uur eerder. Tot zover het slechte nieuws. In De Republiek pleit Plato voor een opwaardering van de andere sekse. Voor de beste van de vrouwen voorziet hij een plaats bij de elite, waar zij niet meer de eigendom van hun man zijn, maar dezelfde opvoeding krijgen en niet meer
21
glori euz e wijv en & duiv elinn en
op de kinderen hoeven te passen of het huishouden doen, zodat ook zij een leidinggevende functie kunnen bekleden. Socrates doet enkele voorstellen die lijnrecht indruisen tegen de heersende opvattingen van zijn tijd en waarvan sommige niet in Hitlers Mein Kampf hadden misstaan. Zo vindt hij ‘dat alle vrouwen die opgeleid worden tot wachter van de staat gemeenschappelijk aan alle mannen moeten toebehoren en dat niemand met een enkele als zijn vrouw mag samenwonen [...] dat ook de kinderen gemeenschappelijk bezit zijn en dat de ouders niet mogen weten wie hun eigen kinderen zijn, noch kinderen wie hun ouders zijn’. Na een gedachtewisseling met Glauco concludeert Socrates ‘dat de beste mannen zo vaak mogelijk met de beste vrouwen moeten paren, maar de slechtste zo min mogelijk met de slechtste, dat men de kinderen van de eersten moet verzorgen, die van de laatste niet, zodat de kudde van zo zuiver mogelijk ras zal zijn’.
‘Dikke mensen zijn minder spermatisch dan slanke’
22
De vrouw bij de oude Gri ek en en Rom ein en
zijn. Aristoteles waarschuwt voor zwaarlijvigheid. Dikke mensen, zo betoogt hij, zijn minder ‘spermatisch’ dan slanke. Hij doelt daarbij zowel op de hoeveelheid zaad als op de hoeveelheid menstrueel bloed. Volgens hem zit het genetisch materiaal voor de ‘fabricatie’ van een jongen rechts; dat voor een meisje aan de andere, de verkeerde kant. Die stelling wordt eeuwenlang aanvaard. Nog in de 17de en de 18de eeuw beweren gezaghebbende wetenschappers dat ze onder de microscoop in sperma minuscule mannetjes hebben gezien, compleet met armen, hoofd en benen. De belangrijkste functie van de vrouw in het oude Griekenland is de man kinderen schenken. Liefst zonen. Desnoods past men selectieve infanticide toe. Als er te veel meisjes geboren worden, is het gebruikelijk hen te verwaarlozen of te vondeling te leggen. Voor de Griekse en (later de Romeinse) wetgevers, zijn de beperkte verstandelijke capaciteiten van de vrouw een voldoende reden om haar geen enkele juridische bevoegdheid toe te kennen. Haar positie is slechter dan die van mannelijke slaven, die nog hoop op vrijlating kunnen koesteren. Gehuwde vrouwen blijven van de wieg tot het graf wettelijk minderjarig. In Athene mogen ze de echtelijke woning alleen verlaten met toestemming van hun man, behalve om deel te nemen aan godsdienstige ceremonies. Ook dan moeten ze begeleid zijn door een slaaf of slavin. In andere Griekse staten is de situatie iets beter. Bij de Doriërs en de Aeoliërs mogen vrouwen zich bezighouden met kunst en hebben ze een stem in publieke aangelegenheden. In Sparta genieten ze nog meer vrijheid. De meisjes krijgen er dezelfde opvoeding als de jongens en oefenen met hen in alle sportieve disciplines, vanuit de gedachte dat een staat die vrouwen niet opvoedt en opleidt, lijkt op een man die alleen zijn rechterarm oefent. Vrouwen hebben ook toegang tot bepaalde voor hen gereserveerde spelen. Uit de geschriften van Griekse auteurs blijkt dat het huwelijk niet hoog genoteerd staat op de emotionele beurs. De Spartaanse wetgever Lycurgus (8ste eeuw voor Christus) bespot mannen die hun vrouw niet met anderen wensen te delen. Hij vindt het aan te bevelen dat de edelste en waardigste mannen hun echtgenoten gezamenlijk bezitten. ‘De verstandige man onderzoekt alles en behoudt het goede om door zijn huwelijk de buren geen leedvermaak te schenken’, schrijft Hesiodos (8ste eeuw voor Christus). ‘Een goede vrouw is een kostelijk bezit, maar de ergste plaag is een boos wijf dat in huis niets doet en zelfs een rijk man weet uit te zuigen en hem overlevert aan een behoeftige ouderdom.’ Volgens Thucydides (460-400 voor Christus) is de vrouw ‘erger dan de door de storm voort gezweepte golven, erger dan de vuurgloed of de val van
23
glori euz e wijv en & duiv elinn en
de wilde bergstroom’. De treurspeldichter Euripides (480-406) stelt het – wellicht enigszins vooringenomen na drie mislukte huwelijken – nog scherper: ‘Wie van de vrouwen geen kwaad spreekt en ook maar één dag ophoudt hen uit te schelden, is een arme sukkel die de naam van gek verdient.’ En: ‘Het huwelijk kent slechts twee gelukkige dagen, de dag waarop de man zijn vrouw aan zijn hart drukt en de dag waarop hij haar in het graf legt.’ Liefde wordt niet beschouwd als een basis voor een gelukkig huwelijksleven. De oude Grieken zijn zo intensief bezig met het verwekken van kinderen, dat ze geen tijd hebben om zich druk te maken over seks. Althans niet binnen het huwelijk. Hetaeren, de wegbereiders van de maîtresses en titre uit het galante tijdperk en de demi-mondaines uit de 19de eeuw, staan hoog in aanzien. ‘We hebben hetaeren als minnaressen voor ons vermaak, prostituees voor de dagelijkse dienstverlening en echtgenoten om ons wettige kinderen te schenken en de huishouding te regelen’, schrijft pseudo-Demosthenes. Homoseksualiteit is niet alleen toegestaan, maar wordt in hoge mate aangemoedigd. De Grieken geloven dat herenliefde een hoger doel dient en jongeren inspireert om waardige leden van de gemeenschap te worden. Plato’s Symposium is een lofprijzing van de pederastie in de etymologische betekenis van het woord: de liefde van een wijze, oudere man voor de schoonheid van jongelingen. Toch is ongetrouwd zijn verboden. De staat werpt een morele schandvlek op mannen zonder vrouwen, terwijl familievaders duidelijke voorrechten genieten. In het Athene van Pericles zijn vrijgezellen uitgesloten van belangrijke openbare ambten. ‘Niet vrijwillig maar door de wet gedwongen past men zich aan om te trouwen en kinderen te krijgen’, moppert Euripides. De filosofen van de cynische school zijn radicaal tegen het huwelijk en de voortplanting. Antisthenes verwoordt zijn bezwaren met een boutade: ‘Als je een mooie vrouw trouwt, zul je haar met anderen delen en als je een lelijke vrouw trouwt, zul je het bezuren.’ Voor zijn erotische vertier zoekt de aartscynicus Diogenes van Sinope (404-323 voor Christus) soelaas in de bordelen. Wie hem dat verwijt, krijgt te horen dat ‘ook de zon in de latrines schijnt zonder er smerig van te worden’. Aan mannen die hun afkeer van prostituees uitspreken, antwoordt hij dat hij het ‘niet misplaatst vindt te reizen met een boot waarop al verscheidene anderen hebben gevaren’. Hij verwerpt principieel de misogynie, maar blijft zijn cynische zelf als hij bij het aanschouwen van een vrouw die aan een olijf boom wordt opgehangen, opmerkt: ‘Mogen alle bomen zulke vruchten dragen.’
24
De vrouw bij de oude Gri ek en en Rom ein en
Krokodillenmest voor een gezonde blos In het oude Rome worden vrouwen op grond van ‘de zwakheid en de domheid van hun sekse’ op één hoop gegooid met minderjarigen, slaven, veroordeelde misdadigers en doofstommen. ‘Een vrouw en echtgenote vindt haar grootste vreugde in gehoorzaamheid’, beweert Plinius de Oudere. De professionele zuurpruim Cato de Oudere klaagt: ‘Indien iedere huisvader naar het voorbeeld van de voorvaderen, zijn vrouw in de nodige onderworpenheid hield, zou men in het openbaar met het hele geslacht niet zoveel moeite hebben.’ Vrouwen die zich niet slaafs onderwerpen of een rol willen spelen in het openbare leven worden afgebrand als heerszuchtige intrigantes, gefrustreerde gifmengsters en liederlijke dellen. Het familierecht promoveert de echtgenoot tot heer en meester van het gezin. De vrouw is zijn eigendom en volledig aan hem onderworpen. Hij kan haar straffen, verstoten of naar goeddunken doden. De Romeinse patriciër Egnatius Mecennius die zijn vrouw betrapt terwijl ze wijn drinkt, mept haar dood met stokslagen zonder dat iemand eraan denkt hem gerechtelijk te vervolgen. Ondanks de Ars Amatoria van Ovidius, is het een duistere tijd voor de liefde. Van een intieme verhouding tussen de echtelieden is nauwelijks sprake. Een man mag in tegenwoordigheid van anderen niet lief doen tegen zijn vrouw. Cato de Oudere verbant een consul uit de Senaat omdat hij zijn vrouw zoent in aanwezigheid van zijn volwassen kinderen. ‘Alle vrouwen zijn meer dan lastig en hovaardig’, meent hij, ‘en als wij hen kwijt waren, zou ons leven minder goddeloos zijn. Men moet niet kiezen tussen verschillende vrouwen. Geen enkele is de moeite waard.’ Hij vindt dat wie zijn vrouw op echtbreuk betrapt, de vrijheid heeft haar te doden zonder vorm van proces of zonder daarvoor straf te krijgen. ‘Als je zelf overspel pleegt, heeft zij geen enkel recht om ook maar haar pink tegen je op te heffen.’ Bij haar trouwen (meestal op haar twaalfde) wisselt een Romeins meisje de kluisters van het vaderlijk gezag voor die van haar man. Net zoals bij de Grieken is zo veel mogelijk kinderen baren de opperste taak. De huwelijkswetten van Augustus leggen de uiterste leeftijd voor het eerste moederschap vast op 20 jaar en op 25 jaar voor het vaderschap. Alles wat vrouwen of hun kinderen door erfenis verwerven, behoort toe aan de man. Ook de bruidsschat die zij bij hun huwelijk meebrengen. Zij mogen geen openbaar ambt bekleden, niet namens zichzelf optreden in rechtszaken, contracten sluiten of getuigen in rechtszaken. Toch hebben ze ruim genomen een iets betere status dan hun Griekse seksegenoten. Zij mogen in het openbaar
25
glori euz e wijv en & duiv elinn en
wandelen, de voor hen georganiseerde festivals, de Matronalia, bijwonen en in bepaalde gevallen persoonlijke eigendom bezitten. Wanneer een man zijn vrouw in de steek laat voor minder dan overspel, moet hij haar de helft van zijn eigendom afstaan. De band tussen materieel belang en het huwelijk is groot. Zo laat Cato de Jongere, bekend om zijn deugdzaamheid, zich scheiden van zijn vrouw Marcia om met haar te hertrouwen zodra ze het fortuin van haar tussentijdse echtgenoot Hortensius heeft geërfd. Lange tijd geldt Livia Drusilla, de vrouw van keizer Augustus als het rolmodel voor de Romeinse matrone. Zij geeft zich niet over aan losbandigheid en sluit als toegewijde echtgenote de ogen voor de slippertjes van haar man. Na Livia gaat het bergaf met de goede reputatie van de keizerinnen. Berucht zijn de strapatsen van keizerin Messalina, de derde vrouw van Claudius, van wie Suetonius vertelt dat ze in een kamertje in een bordeel onder de schuilnaam Lycisca seks heeft met zoveel mannen als zij aankan. Al even notoir zijn de uitspattingen van Milonia Caesonia (6-41 na Christus), de vierde en laatste vrouw van Caligula en van Poppeia (31-65 na Christus), de tweede vrouw van keizer Nero. Poppeia staat bekend als een van de grootste schoonheden van haar tijd, maar Tacitus beschrijft haar ook als ‘een vrouw die alle menselijke eigenschappen bezat, behalve goedheid’. Zij baadt dagelijks in ezelinnenmelk om rimpels te bestrijden. De Romeinse vrouwen volgen haar voorbeeld. Ze smeren hun wangen tot zeven keer per dag in met ezelinnenmelk of gebruiken krokodillenmest om een gezonde blos op de wangen te toveren, zodat ze er verleidelijker uitzien. Met de bloei van het Imperium nemen weelde en decadentie toe. Uit de deugdzame matrone groeit een domina, die net zo ongeremd wil leven als de man en het niet nauw neemt met echtelijke trouw. De Romeinse vrouw drinkt en bemint volgens Juvenalis zonder remmingen te kennen. Eer zij haar eten aanroert heeft zij al een tweede kan wijn verzwolgen om haar eetlust tot gulzigheid te vergroten. De wijn golft in haar maag rond en plenst in een cascade op de vloer terug – ware beken vloeien over het marmer [...] Haar man sluit zijn ogen om de in hem opstijgende braaklust tegen te houden [...] Maar nog meer aanstoot geeft de vrouw, die nauwelijks aan tafel aangezeten Vergilius begint te prijzen. Ik haat vrouwen die denken verstand te hebben van vergeten dichters, verzen citeren, die zij nooit hebben gehoord en die de woorden van haar mannen verbeteren omdat die ouderwets zijn.
26
De vrouw bij de oude Gri ek en en Rom ein en
De Zesde Satire van Juvenalis is één aanklacht tegen de vrouwen die het leven van hun man tot een hel maken. Hij begint met de opmerking ‘dat je wel gek zou zijn om voor het huwelijk te kiezen, zolang er bruggen over de Tiber zijn en koorden om je op te knopen’. In striemende bewoordingen hekelt hij de liederlijkheid, ijdelheid, pedanterie, bazigheid, sportieve ambities en het overspel van gehuwde vrouwen uit hogere kringen. Er is bijna geen twistzaak of een vrouw heeft ze aan het rollen gebracht. Een huwelijksbed wordt altijd opgeschud door ruzies en gescheld. Je rust er slecht in! Een vrouw kan schuldbewust haar wangedrag in zuchten hullen en juist dan haar man feller aanvallen dan een tijgerin die naar haar welpen speurt: zij haat zijn vriendjes, klaagt over een niet bestaande bedvriendin onder een tranenstroom, die reeds gewapend op wachtpost staat en naar commando’s uitziet en uitbreekt als het haar behaagt; maar jij, stuk worm, voelt je gevleid, je ziet haar tranen als hartsverdriet en droogt ze met je lippen [...] Geen groter mond dan van betrapte vrouwen, want die meten hun boosheid af naar eigen slecht geweten!
27
De bruiden van Asterix & Zonen ‘Gallische vrouwen kunnen beter slaan en schoppen dan mannen’ De geschiedschrijving van onze landstreken begint met de komst van Julius Caesar in de 1ste eeuw voor Christus. In De Bello Gallico noemt hij de Belgen de dappersten van alle Galliërs. Een flatteuze uitspraak die als historisch waardeoordeel echter weinig voorstelt. Hij heeft de Belgae weliswaar niet kunnen onderwerpen zonder slag of stoot, maar het is waarschijnlijk gemakkelijker gegaan dan hij – om in Rome indruk te maken – laat uitschijnen. Vaststaat dat hij met zijn Einsatzkommando’s zo moorddadig tekeer is gegaan dat hij vandaag in Den Haag op de beklaagdenbank van de oorlogsmisdadigers zou zitten wegens de georganiseerde uitroeiing van de Nerviërs en de Eburonen. De beroemdste oude Belg in De Bello Gallico is Ambiorix, de koning der Eburonen, een guerrillero en oorlogsheld. Namen van heldhaftige ‘Belgische’ vrouwen noemt Caesar niet. Een grote veldheer vecht immers niet tegen inferieure wezens. Andere kroniekschrijvers uit de oudheid vermelden dat de Gallische vrouwen zich wel degelijk mengen in het strijdgewoel. Ze vechten mee met hun mannen of moedigen hen aan op het slagveld door en masse hun borsten te ontbloten. Mooi en meedogenloos. Diodorus noteert dat ze op mannen lijken, zowel in gestalte als in moed. Een soort vrouwelijke Obelixen. ‘Ze slaan elkaar liever dood met stokken dan in de handen van Romeinse legioensoldaten te vallen’, schrijft hij. Ammianus Marcellinus vermeldt dat vrouwen beter kunnen schoppen en slaan dan mannen en dat het vreemdelingen niet lukt een Galliër te verslaan als hij zijn echtgenote erbij haalt. ‘Het is een indrukwekkend gezicht als zij haar hals doet zwelgen, met haar tanden knarst en met haar enorme armen een regen van slagen doet neerkomen. Of trappen uitdeelt als schoten die worden afgevuurd door een katapult.’ Volgens Athenaeus van Naucratis zijn de Gallische vrouwen de mooiste van alle barbaarse stammen. Hij verbaast er zich dan ook over dat de mannen gemeenschap met leden van het eigen geslacht verkiezen.
28
De bruiden van A st eri x & Z on en
Hoewel zij aantrekkelijke vrouwen hebben, besteden ze aan hen weinig aandacht, maar ze raken door het dolle heen van begeerte naar seksueel verkeer met mannen. Ze zijn gewend om op de grond op dierenvellen te slapen en zich in bed te nestelen met een jongen naast hen, aan elke kant één [...] Dat zien ze niet als een schande, integendeel, als iemand van hen zo benaderd wordt en het aangeboden genoegen niet accepteert, is dat in hun ogen ongepast. Verscheidene auteurs bestempelen zowel de mannen als de vrouwen als pronkerig. Met afgrijzen constateren ze dat sommige stammen zich niet alleen wassen met urine, maar er zelfs hun tanden mee poetsen. ‘Zij zijn ervan overtuigd dat wie de meeste urine drinkt, het gaafste gebit met de witste tanden heeft’, schrijft Catullus. De vrouwen zijn geobsedeerd door een blanke teint. Om dat te verkrijgen gebruiken ze een oplossing van krijt en azijn. Hun wimpers kleuren ze met roet. Na de verovering van Gallië (51 voor Christus) importeren de Romeinen hun zeden en gewoonten naar de ‘bevrijde gebieden’. De vrouwen verkiezen de Romeinse mode boven de nationale klederdracht (grote kapmantels en een brede lichte broek). Ze hullen zich in stola’s en meten zich de hoog opgestoken Romeinse haartooi aan. Omgekeerd cultiveren vele Romeinse vrouwen een Keltische ‘look’. Zij geven de voorkeur aan blond of rossig haar boven hun eigen kleur. Bij de make-up maken zij gebruik van ‘belgicus color’, een soort rouge op basis van bosbessen, bramen en andere woudvruchten. Op zich pittige mededelingen, maar ze geven weinig concrete informatie over het leven en de positie van de Gallische vrouw. Caesar spreekt over verstandshuwelijken in de hoogste kringen. Als voorbeeld noemt hij Dumnorix die al zijn vrouwelijke familieleden, inclusief zijn moeder, als ruilmiddel koppelt aan mannen van de hem omringende stammen om op die manier zijn macht en invloed bij de buurvolkeren te verkopen. Hij schrijft ook dat de Gallische wet vrouwen strenger bestraft dan mannen. ‘De mannen hebben macht over leven en dood van hun vrouwen en kinderen. Bij een verdacht overlijden van een gezinshoofd doden de familieleden van de man de vrouwen met vuur en martelingen.’ Maar aangezien Caesar er baat bij heeft de vijand zo barbaars mogelijk af te schilderen, is hij een weinig betrouwbare bron. Andere auteurs vermelden dat vrouwen eigendommen kunnen erven, mogen trouwen met wie ze willen en het recht hebben om te scheiden als hun man niet in staat is zijn echtelijke plichten te vervullen door impotentie, zwaarlijvigheid, homoseksuele neigingen of… als hij te hard snurkt. In een brief aan Friedrich Engels maakt Karl
29
glori euz e wijv en & duiv elinn en
Marx zich vrolijk over de bizarre zeden van de Kelten. Als curiosa vind ik in mijn aantekeningen: Bepalingen over het onderzoeken van de maagdelijkheid. Het getuigenis van één persoon is voldoende, bijvoorbeeld van het meisje dat ze nog maagd is. Een man die een bijzit verstoten heeft voor een andere vrouw, moet zoveel denariën boete betalen als er nodig zijn om het achterwerk van de klaagster helemaal te bedekken. Een vrouw die een man aanklaagt wegens verkrachting, pakt met de linkerhand diens lid vast, legt de rechter op bepaalde relikwieën en legt zo onder ede haar verklaring af [...] Voldoende grond om te scheiden is voor de vrouw impotentie, schurft en ‘slechte adem’ van de man. Heel galante jongens, die Kelten. De beroemdste Keltische vrouw is Boudicca, de koningin van de Iceni, een stam uit Oost-Engeland. Zij leidt de opstand tegen de Romeinen, die na de dood van haar man zijn koninkrijk hebben bezet, haar dochters hebben verkracht en haar hebben afgeranseld. Uit wraak brandt ze de Romeinse steden Londinium, Camulodunum en Verulamium plat, voordat de Iceni definitief worden uitgeschakeld. Behalve Boudicca en de met de Romeinen collaborerende koningin, Cartimandua, noemen de klassieke auteurs geen enkele vrouw bij naam. Tacitus en Cassius Dio geven wel voorbeelden van vrouwen die hoge functies bekleden als druïde, stamhoofd of in een enkel geval zelfs als generaal. Dio verwijst ook naar de grote seksuele vrijheid van de vrouwen in onze streken. Zo zegt een van hen tegen keizerin Julia Augusta: ‘Wij vervullen de natuurlijke behoefte op een veel betere manier dan de Romeinse vrouwen, want wij paren openlijk met de betere mannen, terwijl jullie dat stiekem doen met de allerslechtste mannen.’
‘Zelfs na haar dood kon de keizer niet van haar lichaam scheiden’ Net als in het Imperium heerst in het Gallo-Romeinse rijk de pater familias soeverein over vrouw en kinderen. Hij kan hen kastijden en van hen scheiden om de meest triviale redenen. Als hij zijn echtgenote bijvoorbeeld niet meer aantrekkelijk vindt. Vrouwen hebben – anders dan in Rome – het recht op eigen bezit en mogen bepaalde beroepen uitoefenen zoals vroedvrouw of kapster. Er zijn priesteressen, vrouwelijke artsen en zelfs vrouwelijke gladiatoren. Het huwelijk is een privézaak. Als twee mensen beslissen door het leven
30
De bruiden van A st eri x & Z on en
te gaan als man en vrouw dan zijn ze dat ook. Er komt geen staatsambtenaar aan te pas. Ook de echtscheiding is een persoonlijke aangelegenheid. Overspel van de vrouw wordt niet geduld. Als ze haar vertier buiten de echtelijke sponde zoekt, compromitteert ze immers de zuiverheid van het nageslacht. Een vrouw die op heterdaad wordt betrapt, mag door haar vader of echtgenoot eigenhandig worden gedood. De man mag uiteraard ad libitum zijn vleselijke lusten buitenshuis botvieren. Gallië beleeft gedurende vier eeuwen een relatieve rust en welvaart. Vanaf het midden van de 3de eeuw, als het Romeinse rijk barsten begint te vertonen, steken Frankische krijgers de Rijn over en trekken terreur zaaiend door onze contreien. Sommige stammen zoals de Vandalen en de Saksen passeren, eten alles op wat eetbaar is, verkrachten iedereen die te verkrachten is, verkopen alles wat verkoopbaar is en vernielen de rest. De Salische Franken doen hetzelfde, maar blijven ter plekke. Hun afstammelingen, de Merovingers, genoemd naar koning Merovech, maken van Doornik de hoofdplaats van een Frankisch rijk dat in de tweede helft van de 5de eeuw wordt uitgebreid door Chlodovech I, of Clovis (466-511). De Frankische samenleving is een op fysieke kracht gegrondveste machomaatschappij, waarin het recht van de sterkste geldt en vrouwen een man nodig hebben om zich te beschermen. Zij zijn een instrument voor de voortplanting zonder rechten. De enkele keren dat zij de echtelijke woning mogen verlaten, moeten zij gesluierd zijn. Bij het door de ouders gearrangeerde huwelijk wordt noch de jongen noch het meisje geraadpleegd. Een meisje dat trouwt met een man van haar eigen keuze, kan de doodstraf krijgen. De introductie van het christendom verandert niets aan de status van de vrouw. De Merovingers zijn van mening dat de vrouw haar lustgevoelens niet onder controle heeft en van nature neigt naar ontrouw. Het is haar schuld als mannen zich niet kunnen beheersen. Zij manipuleert hun hartstocht met magische middelen en toverelixirs. Overspelige vrouwen worden verstoten, soms gewurgd en in een moeras gegooid, soms levend verbrand. Als hun schuld niet vaststaat, moeten zij zich onderwerpen aan een letterlijk zware vorm van de waterproef. Met een steen om hun nek worden ze in het water gegooid. Zinken zij, dan zijn zij schuldig. Mannen mogen met verscheidene vrouwen trouwen, er concubines bijnemen en seksuele relaties met slavinnen onderhouden. Aan de afkeuring van de steeds machtiger wordende Kerk laten ze zich weinig gelegen. Zeker in de hoogste kringen. De Frankische koning Clovis (466-511) bekeert zich rond 500 tot de God van zijn vrouw Clothilde,
31
glori euz e wijv en & duiv elinn en
maar dat verandert niets aan zijn weinig christelijke levenswandel. Ook zijn nakomelingen storen zich niet aan de kerkelijke voorschriften inzake huwelijksmoraal. De Merovingers geven zich zozeer aan uitspattingen over en doen zo weinig aan het staatsbestuur dat ze de geschiedenis zijn ingegaan als ‘de vadsige koningen’. In de 7de eeuw grijpen hun belangrijkste ambtenaren, de hofmeiers, definitief de macht. Zij stichten de dynastie van de Karolingers. De belangrijkste vertegenwoordiger, Karel de Grote, neemt vijf officiële echtgenotes van eerste rang en minstens zes vrije concubines. Van een van deze geliefden houdt hij zoveel dat hij na haar dood zelfs niet van haar stoffelijk overschot kan scheiden.
32
De vrouw in de vroege middeleeuwen Kerk & Leven De geschiedenis van de middeleeuwen is grotendeels bekend door wapenfeiten van mannen uit de bovenlaag. Voorts zijn er de door geestelijken vervaardigde kronieken en hagiografieën die het accent leggen op het hogere. Nietadellijke of niet-religieuze vrouwen blijven doorgaans naamloze individuen met vage contouren. De stem van de door honger en armoede geslagen massa’s wordt niet gehoord. Afgezien van de regionale verschillen en het feit dat de middeleeuwen duizend jaar overspannen, zijn er twee constanten: de allesoverheersende macht van de Kerk en die van de feodale heersers. De kloof die gaapt tussen machthebbers en onderdrukten verdeelt ook de tweede sekse. Van enige solidariteit tussen vrouwen is nauwelijks sprake: vrouwen van adel zijn er al evenzeer als mannen op gebrand om hun voorrechten te verdedigen, ten koste van andere vrouwen. Misschien speelt de strijd tussen de seksen nog wel het minst bij de meerderheid van de bevolking, de boeren en lijfeigenen, die allen samen moeten vechten om te overleven. Naarmate de macht van de Kerk toeneemt, groeit haar negatieve houding tegenover de vrouw. Regels voor het liefdesleven en het huwelijk stoelen in grote lijnen op wat de Bijbel daarover zegt, zij het gefilterd door eeuwen van mannelijke exegese. In het Oudtestamentische Hooglied wordt de liefde tussen man en vrouw nog op sensuele wijze bezongen. In het Nieuwe Testament is de toonzetting minder geëxalteerd. De daad wordt ontdaan van erotiek en vervuld van zelfverloochening. Paulus schrijft dat ‘het goed is voor een mens niet aan een vrouw verbonden te zijn’, maar wijst erop dat het huwelijk de laatste toevlucht is voor hen die niet celibatair kunnen blijven. ‘Want het is beter te trouwen dan van begeerte te branden.’ Dat laatste beschrijft hij als ‘een persoonlijke hel, waar de zonde als een koorddanser over alle zenuwen heen loopt’. Omdat opgekropte lustgevoelens kunnen leiden tot ontucht of overspel ‘moet ieder zijn eigen vrouw hebben en iedere vrouw haar eigen man’. Het is hun plicht seks te gebruiken als uitlaatklep met procreatieve doelein-
33
glori euz e wijv en & duiv elinn en
den. ‘Onthoud dat elkander niet, tenzij met onderling goedvinden en voor een bepaalde tijd, om u te wijden aan het gebed, maar om daarna weer samen te komen, opdat niet de Satan u verzoeke wegens uw gebrek aan zelf beheersing.’ Hoewel het Nieuwe Testament behartigenswaardige richtlijnen geeft hoe een man zijn wederhelft moet behandelen – ‘als broos porselein’ – en Jezus Christus gevallen vrouwen zoals Maria Magdalena vergeeft, is het Evangelie allerminst een handleiding voor de ontvoogding van de ‘mannin’. Want ‘de man is niet geschapen om de vrouw, maar de vrouw om de man’, betoogt Paulus. ‘Vrouwen moeten het gezag van de man erkennen, want een man is het hoofd van zijn vrouw, zoals Christus het Hoofd is van de Kerk.’ Ze moeten ook niet denken dat ze spreekrecht hebben. ‘Het is hun bevolen gehoorzaam te zijn. En als ze iets willen leren, laten ze het dan thuis aan hun man vragen, want het is een schande voor een vrouw om in de kerk te spreken.’
Maria en de ‘eerste reageerbuisbaby’ Met de verspreiding van het christendom verrijzen de eerste kloosters in de vroege middeleeuwen. Eerst in Italië, later in onze streken. Kloostergemeenschappen trekken de meest intelligente en creatieve mensen aan. Mannen die niets voelen voor een leven van vechten, jagen en brassen, vrouwen die iets anders willen dan onderworpenheid aan een echtgenoot en kinderen baren. Vele vrouwen zoeken soelaas in de godsdienst. Zoals de Deense publiciste Suzanne Brøgger schrijft: ‘Jezus heeft – om verschillende redenen – meer vrouwen verleid dan Don Juan.’ Twee vrouwen bepalen de visie van de Kerk: Eva, de zondares, die de mensheid in de problemen heeft gebracht door van de verboden vrucht te proeven, en haar tegenbeeld, Maria, de zuivere, dienstbare Maagd, de door God uitverkoren moeder van Jezus. Van in de vroege middeleeuwen conditioneert het negatieve beeld van Eva de houding tegenover de vrouwen. Telkens weer wordt hun ingepeperd dat zij door hun ‘wilde vervoeringen’ de oorzaak zijn van de zondeval en dat zij zich moeten onderwerpen aan de man die door God als eerste geschapen is naar zijn evenbeeld. In een dergelijk denksysteem genieten alleen maagden, weduwen en heiligen respect. Deze triade van modelvrouwen wordt dan ook onbekrompen bewierookt. Later, met het ‘opscho-
34
De vrouw in de vroege middel eeuw en
nen’ van Maria Magdalena, die haar verleden als zondares heeft uitgeboet, krijgt een voorbeeldige echtgenote en moeder, die zich gedwee voortplant in het huwelijk, bevalt in smart en pijn, haar kinderen zoogt en hen zorgvuldig opvoedt, toch nog enig respect. Nadat het concilie van Ephese (431) Maria als de Moeder Gods erkend heeft, verandert zij van een aardse vrouw in een gewijd vat voor de heilige geboorte, een symbool van kuisheid, nederigheid en deugdzaamheid, een ideaal dat alle vrouwen moeten nastreven. In het Nieuwe Testament staat dat Maria bij de Annunciatie nog maagd is (Lucas 1:27: ‘een meisje’). De aartsengel Gabriel verkondigt haar dat de Heilige Geest over haar zal komen en dat zij een kind zal baren dat de zoon van God is. Bij God is niets onmogelijk, voegt de engel eraan toe, voor hij weer verdwijnt. Precieze informatie over wie de biologische vader van het kind is en hoe de ontvangenis in zijn werk is gegaan, geeft de Bijbel niet. Het huwelijk tussen Maria en Jozef wordt pas geconsummeerd na de geboorte van Christus, die dus volgens de dissidente priester Rik Devillé de eerste reageerbuisbaby moet zijn. Maria die geheel zonder zonden is, heeft volgens sommige middeleeuwse theologen nooit gemenstrueerd. Dat zij borstvoeding heeft gegeven, overtuigt anderen van het tegendeel. Zonder maandstonden immers geen moedermelk. Professor em. Etienne Vermeersch wijst erop dat de gedachte aan de maagdelijke geboorte het gevolg is van een foutieve vertaling: Het Hebreeuwse origineel gebruikt de term ‘almah’, wat betekent ‘ jonge vrouw’. In de Griekse vertaling – die door de christenen gebruikt werd, staat echter het woord ‘parthenos’, wat betekent ‘maagd’. Of hoe een foute vertaling een van de beroemdste mirakels van de wereldgeschiedenis kan veroorzaken. Voor de kerkvaders is de minderwaardige status van de vrouw vanzelfsprekend. In de hemel zijn man en vrouw gelijk omdat alle lichamelijke verschillen daar opgeheven zijn. Maar op aarde is en blijft het zwakke geslacht een schoonheidsfout van de schepping. Eeuwenlang zal de gedachte dat de mens zondig is, omdat hij in wellust wordt verwekt, de disputen van christelijke theologen en filosofen beheersen. Uiteraard is de mens slecht door de schuld van de vrouw. Ook als zij haar wellust weet te verbergen, is deze gerecyclede rib van Adam zinnelijker en agressiever dan de man. ‘Vrouwen zijn er in de eerste plaats om de geilheid van mannen te bevredigen’, aldus de boeteprediker Johannes Chrysostomos, de bisschop van Constantinopel (345-407). ‘De vrouw
35
glori euz e wijv en & duiv elinn en
is de poort van de hel waarlangs de duivel ons bedreigt’, orakelt Tertullianus. Zijn tijdgenoot Clemens van Alexandrië doet er nog een schep bovenop: ‘Iedere vrouw zou moeten blozen van schaamte bij de gedachte dat ze vrouw is.’ De paring is het ultieme kwaad, onverschillig of zij in het echtelijk bed dan wel in een bordeel wordt voltrokken. ‘Beide zijn met zonden beladen’, oordeelt Augustinus. De invloedrijkste kerkvader in het westerse christendom, die in zijn jeugd smeekte: ‘Heer, geef me kuisheid, maar nu nog niet’, beschrijft zijn eed van onthouding als volgt: ‘Nu is mijn ziel vrij van de bijtende zorgen van het najagen en het krijgen van vuiligheid, het rondwentelen in smerigheid en het krabben van de jeuk van de begeerte [...] De ongehuwden zullen aan de hemel schitteren als lichtende sterren.’ Volgens de Heilige Hieronymus (347-420) is het niet alleen schandelijk om de vrouw van een ander te beminnen, maar evenzeer om zijn eigen vrouw al te hevig lief te hebben. ‘Een man moet zich bij zijn vrouw niet als minnaar, maar als echtgenoot gedragen. Wie zijn vrouw te hartstochtelijk bemint, pleegt echtbreuk.’ Na de bekering van keizer Constantijn in 523 tot het christendom, staat de status van de vrouw helemaal op een rampzalige bodemkoers genoteerd. De Kerk aarzelt zelfs om haar een ziel toe te kennen. Tijdens het concilie van Macon (585) bezinnen de verzamelde bisschoppen zich langdurig over de kwestie. Met slechts een krappe meerderheid van drie stemmen krijgt de vrouw uiteindelijk een ziel toegewezen. Steeds meer gaat de kerk zich met het seksleven van leken bemoeien. Theologen bespreken de intiemste aspecten van het ‘koninkrijk der begeerte’ om de gelovigen de weg wijzen in het oerwoud van obscene verlokkingen. De vrouwelijke rondingen en openingen zijn de geestelijken een doorn in het oog. Door hun zwakheid en gebrek aan rede vormen de dochters van Eva een risico voor elke man. Daarom moeten ze al in hun puberteit gebreideld worden, als bruid van een man of als Bruid van de Verlosser. Maagdelijkheid is het hoogste goed en hoewel velen er naar streven, zijn er maar weinig die virginaal het huwelijk ingaan. Vrouwen kunnen gelukkig een ‘herboren maagd’ worden. Een openhartige biecht en een jaar boetedoening, eventueel aangevuld met dienen in een klooster, kan zelfs de zwartste ziel witwassen. Vanaf de 9de eeuw voert de Kerk steeds feller campagne tegen echtscheiding en veelwijverij. Haar pogingen om het huwelijk onontbindbaar te verklaren, worden aanvankelijk tegengewerkt door de adel. Feodale heren willen kunnen scheiden van een onvruchtbare vrouw om te hertrouwen met een slavin die hen kinderen heeft geschonken. Om het kerkelijke verbod te omzeilen, laten sommige edellieden
36
De vrouw in de vroege middel eeuw en
hun wederhelft gewoon vermoorden, bijvoorbeeld door haar naar de keuken te sturen, waar een slager haar keel doorsnijdt. Deze draconische huwelijksontbinding staat bekend als de ‘Karolingische echtscheiding’. De familie van de vrouw krijgt het weergeld voor de moord (200 tot 600 schelling) en de man kan zich als weduwnaar met de zegen van de kerk een nieuwe eega aanschaffen.
Gertrudis van Nijvel – ‘Een onberispelijke atlete van Onze Lieve Heer’ Vandaag wordt het Waals-Brabantse stadje Nijvel meestal in verband gebracht met de beruchte Bende. In de vroege middeleeuwen geniet het vermaardheid als een mekka voor pelgrims en hulpzoekenden. Van heinde en verre komen gelovigen naar het door de Heilige Ida gestichte slotklooster dat vooral dankzij haar dochter, de Heilige Gertrudis, in heel Europa bekend wordt. Deze twee godzalige dames behoren tot de eerste vrouwen die in de kronieken met naam worden vermeld. Gertrudis (626-659) wordt verwekt en groeit op in een geur van heiligheid. Haar familie bestaat uitsluitend uit hemelsgezinde lieden. Behalve haar vader, de zalige Pepijn, zijn er haar grootvader, de Heilige Arnoald, haar moeder, de Heilige Ida, haar oom, de Heilige Modoald van Trier, haar zuster, de Heilige Begga van Andenne (de stammoeder van de Karolingische dynastie), haar broer, de Heilige Bavo van Haspengouw, en haar nicht, de Heilige Gudula, de latere schutspatrones van Brussel. Al op twaalfjarige leeftijd legt Gertrudis een gelofte van eeuwige kuisheid af. Wanneer een neef van Dagobert I haar op een feest aan het Merovingische hof ten huwelijk vraagt, poeiert zij hem af met de mededeling: ‘Ik heb al een onsterfelijke Bruidegom gekozen wiens eeuwige schoonheid de oorsprong van de schoonheid van alle schepselen is, wiens rijkdom onmetelijk is en voor wiens aangezicht de engelen in aanbidding neervallen. Ik kan geen sterfelijke bruidegom boven Hem verkiezen.’ Na de dood van Pepijn richt Ida in Nijvel het eerste dubbelklooster van de Lage Landen op waar zij met haar dochters Gertrudis en Begga de sluier aanneemt. Ida benoemt Gertrudis tot abdis en plaatst zichzelf als eenvoudige zuster onder haar vleugels. De jeugdige moeder-overste leeft in de grootste armoede en geeft alles wat ze heeft aan de armen. De erfenis van haar moeder besteedt ze aan de bouw van kerken, kapellen, kloosters, scholen en hospitalen. Haar
37
glori euz e wijv en & duiv elinn en
leven is doortrokken van dolorisme en penitentie. Zij leest dagelijks de Bijbel tot zij hem volledig uit het hoofd kent. ’s Nachts slaapt zij niet, maar bidt of geeft zich over aan meditatie. Volgens de overlevering heeft ze vele visioenen en zou ze – louter door het gebed – een einde hebben gemaakt aan een rattenplaag. Wanneer ze getroffen wordt door een beroerte die haar naderende dood aankondigt, dankt ze God voor deze genade. Ze maant haar nonnen aan ten dienste te staan van de Opperste Rechter en beveelt hen al haar bezittingen uit te delen aan de armen, alle schuldbrieven te verbranden en haar te begraven in het ruige boetekleed dat zij altijd draagt, want zo zegt ze: ‘het overbodige baat noch de doden noch de levenden’. Haar laatste levensdagen wijdt ze aan de lectuur van de Schrift en aan boetedoening. Hoewel ze naar de dood verlangt, is ze bang. Daarom laat ze bij Ultanus, haar geestelijke raadsman, informeren op welke dag zij zal sterven. Ultanus, ingewijd in de geheimen van de Almachtige, antwoordt: ‘Zeg dat Gertrudis, de dienares van God en de Bruid van Christus, morgen tijdens de Heilige Mis haar leven zal beëindigen. Ze hoeft niets te vrezen en mag getroost zijn: de Heilige Patritius wacht haar op met engelenkoren en zij zal voor de troon van God in grote heerlijkheid ontvangen worden.’ Stralend van geluk bij dit vooruitzicht brengt de stervende biddend en zingend de laatste nacht door. Ze geeft de geest op de naamdag van de Heilige Patrick, 17 maart 659, tijdens de mis, precies zoals Ultanus het heeft voorspeld. In een hedendaagse acathist (hymne) van het Grieks-orthodoxe klooster in Pervijze wordt Gertrudis’ einde op plastische wijze in herinnering gebracht: ‘O heilige abdis Gertrudis van Nijvel, als een onberispelijke atlete van onze Heer hebt gij heel uw leven in de renbaan gelopen en daarvoor de onvergankelijke zegekrans ontvangen. Gij staat nu te midden der strijders van Christus, die onophoudelijk roepen tot God: Alleluja!’ Gertrude wordt begraven in het klooster van Nijvel. Als bij mirakel blijkt het water uit de bron naast haar graf ineens genezende kracht te hebben. Kort na haar dood volgt haar heiligverklaring. Na de canonisatie van Gertrudis verspreidt haar cultus zich over grote delen van Scandinavië, Engeland, Duitsland, het Rijn- en Maasland en Brabant. In Berlijn heeft ze bij de Spittelmarkt op de oude Gertraudenbrug, genoemd naar het vroegere Gertrudisziekenhuis op deze plek een standbeeld met het opschrift: ‘Dir, heilige Gertraud. Ratten und Mäusgezücht Machst du zunicht, Aber den Armen im Land, Reichst du die Hand.’ Nog in 1822 worden gouden en zilveren muizen als offergave achtergelaten op haar schrijn in Keulen. De muizen stellen zielen in het Vagevuur voor. Kort na 1400 verschijnen de eer-
38
De vrouw in de vroege middel eeuw en
ste af beeldingen met muizen die tegen haar abdisstaf opklimmen en ratten die aan de draden van haar spinnewiel knagen. Eeuwenlang wordt Gertrudis in het zuiden van Nederland, België en het Rijnland ingezet als een soort geheiligd verdelgingsmiddel tegen ratten- en muizenplagen. Met water uit haar bronnen, gewijd zand en aarde van de onder haar bescherming gestelde kerkhoven bevloeit en bestrooit men op 17 maart de akkers en de vloeren van stallen en huizen om van het ongedierte verschoond te blijven. Het gebruik behoort inmiddels tot het verleden. De verering van de heilige heeft een meer folkloristisch karakter gekregen. Het bisdom Breda gedenkt nog altijd haar feestdag op 17 maart en Nijvel heeft nog jaarlijks een ‘Tour Sainte Gertrude’, een wandeling van 14 km, in het spoor van de abdissen en kloosterbewoonsters, waaraan vele honderden pelgrims deelnemen.
39
De vrouw in de middeleeuwen Godelieve van Gistel – ‘Als ik aan deze lieve heilige denk, schieten de tranen mij in de ogen’ In de loop der eeuwen verheft de Kerk in onze contreien verscheidene vrome vrouwen tot de eer der altaren. Onder hen: Ida van Bouillon en Godelieve van Gistel. Ida, de moeder van Godfried van Bouillon, omdat zij ‘de bevrijder van het Heilig Graf met haar melk heeft gezoogd, zich na de dood van haar sterfelijke echtgenoot als een voorbeeldige weduwe door een leven in kuisheid en onthouding verenigd heeft met de Hemelse Bruidegom en zich heeft ingespannen om de jonge meisjes die zij onder haar hoede had, op het pad van de deugd te houden’. Godelieve van Gistel dankt haar heiligheid aan het feit dat zij ‘als martelares van het huwelijk haar kuisheid heeft opgeofferd aan een onwaardige echtgenoot, zijn vernederingen geduldig heeft ondergaan, in zijn opdracht door twee dienaren is vermoord en nadien menige wonderbaarlijke genezing heeft verricht’. Godelieve van Gistel is wellicht een van meest vereerde Vlaamse heiligen. In 1084, kort voor haar canonisatie, schrijft Drogo, een monnik uit de benedictijnenabdij van Sint-Winoksbergen al een eerste met wonderen omwolkte biografie, de Vita Godeliph. Godelieve wordt omstreeks 1045 geboren als dochter van een feodale heer op het kasteel Londefort in het graafschap Boulogne. Op haar zestiende huwelijkt haar vader haar uit aan Bertolf, de heer van Snipgate, bij Gistel. Een groter contrast dan tussen de fijnbesnaarde jonkvrouw en de ruige houwdegen uit de West-Vlaamse kuststreek is nauwelijks denkbaar. Al vanaf het begin loopt alles verkeerd. Tussen Godelieve en schoonmoeder Iselinde is het haat op het eerste gezicht. Van een normaal huwelijksleven is geen sprake. Iselinde stelt alles in het werk om haar zoon van haar schoondochter te vervreemden. Bertolf blijft in de ouderlijke burcht wonen en geeft zich over aan braspartijen terwijl Godelieve naar een boerderij verbannen wordt, waar zij wordt mishandeld, uitgehongerd en zelfs gekerkerd. Aanvankelijk probeert de jonge vrouw haar verdriet biddend te verwerken, maar omdat de pesterijen steeds erger worden, vlucht zij naar haar vader, die bisschop Radboud
40
De vrouw in de middel eeuw en
van Doornik en graaf Boudewijn van Vlaanderen te hulp roept. Bertolf wordt onder druk gezet om zijn vrouw terug te nemen en haar met zachtheid te behandelen. De heer van Gistel veinst beterschap. Intussen zint hij op een plan om definitief van Godelieve af te komen en haar bruidsschat in te palmen. In de nacht van 6 juli 1070 – terwijl hij zogezegd op reis is – laat hij haar door twee van zijn dienaren wurgen. Om de schijn te wekken dat zij verdronken is, gooien de huurmoordenaars haar lijk in een put, waar het enkele dagen later gevonden wordt. Godelieve krijgt haar laatste rustplaats in de kerk van Gistel. Volgens de legende wordt het water van de put ineens glashelder en de stenen vloer waarop de moord is gepleegd, kleurt blinkend wit. Hoewel Bertolf veel misbaar maakt om te tonen dat hij rouwt, wordt zijn verdriet door niemand ernstig genomen. De mensen zien Godelieve als een martelares, vereren haar als een heilige en roepen haar hulp in voor al hun noden. Gegrepen door een golf van berouw komt Bertolf als bij wonder tot inkeer en vertrekt op bedevaart naar Rome om boete te doen. Bij zijn terugkeer hertrouwt hij, vastbesloten voortaan conflictueuze situaties te vermijden. In zijn tweede huwelijk wordt een dochtertje geboren, Edith, dat – de straf van God? – blind blijkt te zijn. Wanneer de moeder van het kind enkele jaren later overlijdt en begraven wordt naast Godelieve, sluipt het meisje op zekere dag de kapel in. Geknield op een van de graven smeekt zij de hemel om haar te laten zien. En kijk! Edith geneest door haar ogen te wassen met water uit de poel waarin het lijk van de gewurgde Godelieve is geworpen. Bertolf die het verhaal hoort, trekt cito presto het boetekleed aan en slijt na menige pelgrimstocht zijn laatste dagen als boetvaardige monnik in de abdij van Sint-Winoksbergen, waar een van zijn medebroeders, pater Drogo, de Vita Godeliph samenstelt. Edith, die sinds haar wonderbaarlijke genezing helemaal in de ban van de Heer der Heerscharen is, sticht in Gistel een klooster met de toepasselijke naam Abdij Ten Putte. Op 30 juli 1084 laat de bisschop van Doornik Godelieves gebeente uit haar graf lichten en op het altaar in de kerk van Gistel plaatsen, in die tijd de gebruikelijke procedure van heiligverklaring. In Gistel wordt de verering van de lokale heilige tot vandaag in stand gehouden. Elk jaar, de eerste zondag na 5 juli, gaat de Sint-Godelieveprocessie uit, waarin zo’n duizend figuranten haar leven uitbeelden. Zij is de patrones van Gistel en Brugge, van kleermakers en naaisters (waarschijnlijk wegens de halsdoek waarmee ze werd gewurgd) en van leurders (omdat ze zo vaak tevergeefs aanklopte om begrip en hulp). Haar voorspraak wordt aangeroepen bij keelpijn en koorts; tegen keel- en oogziekten en echtelijke ruzies. Ook mannen met een kwaadwillige schoonmoeder wenden zich tot haar. In het Metropolitan Museum of Art in New York hangt een 15de-
41
glori euz e wijv en & duiv elinn en
eeuws veelluik van de zogenaamde Meester van de Godelievelegende. James Ensor heeft de heilige vereeuwigd in een schets. Eugène van Oye verwerkte haar leven tot een toneelstuk, Jef Nys maakte er een stripversie van en Edgard Tinel componeerde het muziekdrama Godelieve. Tinel kon naar eigen zeggen ‘nooit aan deze lieve heilige kon denken, of de tranen schoten hem in de ogen’.
Ida van Bouillon – ‘Ieder zijn brood en zijn haring’ Het hele leven van Ida van Bouillon (1032-1113), ook Ida d’Ardenne genoemd, laat zich samenvatten als een wijding aan God en de verworpenen der aarde. ‘Zij onderscheidde zich onder alle edele vrouwen van het Westen evenzeer door haar voortreffelijke zeden als door haar generositeit’, aldus Guillaume de Tyr, kroniekschrijver van de eerste kruistocht. ‘Voor Godfrieds mannenmoed op het slagveld, kijk naar zijn vader; voor dienstbaarheid aan God, kijk naar zijn moeder.’ Alleen al door haar stamboom is Ida een van de belangrijkste adellijke vrouwen van haar tijd. Via haar moeder stamt zij af van Lodewijk de Vrome en Karel de Grote. Haar oom is Paus Stefanus IX, haar zwager, Geoffroy, de aartsbisschop van Parijs. Haar man, graaf Eustace II van Boulogne, alias Eustace met de Grote Snor, staat in heel Europa hoog in aanzien als een ridder zonder vaar noch vrees. In de slag van Hastings in 1066 heeft hij tot twee keer toe Willem de Veroveraar gered van een wisse dood. Na een bezoek aan de paus in Rome logeert Eustace in het kasteel van Bouillon. Hij is zo onder de indruk van de mooie dochter van Godfried met de Baard dat hij haar onmiddellijk ten huwelijk vraagt. Ida heeft geen keuze. Adellijke jonkvrouwen moeten trouwen. Behalve wanneer ze eenogig, gebocheld of kreupel zijn en geen ander vooruitzicht hebben dan aan te sluiten bij het bruidenheir van de Heiland. In Boulogne wordt de jonge bruid zo getroffen door de ellendige levensomstandigheden van de bevolking dat ze onder het motto ‘Chacun son pain et son hareng’ – ieder zijn brood en zijn haring – (vandaag nog altijd een vaste uitdrukking in Noord-Frankrijk) een groot deel van haar bruidsschat aan de armen schenkt. In haar jeugd heeft zij een wonderbaarlijke droom gehad. ‘Ze zag de zon uit de hemel neerdalen en zich in haar borst nestelen’, schrijft een monnik van Cluny. ‘Dat was voor haar een hemels teken: elk kind dat zij baart, zal machtig zijn. Daarom besloot ze de vruchten van haar lichaam te voeden met haar eigen melk.’ In het gezin van Eustace en Ida worden drie kinderen geboren:
42
De vrouw in de middel eeuw en
Eustace Junior, Boudewijn en Godfried. Als kind verhuist Godfried om gezondheidsredenen naar Bouillon bij zijn oom Boudewijn met de Bult. De jongen lijdt aan vele kwalen. De dokters weten zich geen raad. Gebeden sorteren geen effect. Op een dag terwijl zijn moeder met hem wandelt in de buurt van het kasteel verschijnt er ineens een herderin die wijst naar een ivoren beeldje van de Heilige Maagd. Ida valt op de knieën en bidt tot Maria: ‘Genees mijn zoon en ik verzeker u dat hij moedig zal vechten tegen de ongelovigen’. Enkele ogenblikken later – mirabile dictu – blaakt de kleine Godfried al van gezondheid. Ida zal erop toezien dat haar belofte aan de Maagd in vervulling gaat. Zij is vijfendertig als Eustace met de Grote Snor het tijdige voor het eeuwige verwisselt. Hierdoor wordt zij een van de rijkste en invloedrijkste weduwen in de westerse wereld. Zij heerst over een gebied dat zich uitstrekt van Keulen tot Wales. Zij geeft hopen geld aan de armen, verkoopt bezittingen om de kruistocht van haar zonen te sponsoren en richt niet alleen kathedralen in Boulogne, Calais en Arras op, maar ook zeventien kloosters in de Lage Landen (onder meer in Munsterbilzen en Affligem). De abdij in Capelle-Sainte-Marie begiftigt zij met een gouden schrijn dat elf haren van de Heilige Maagd bevat. Zij beschouwt zichzelf als de geestelijke dochter van Anselmus, de aartsbisschop van Canterbury, die haar schrijft: ‘Ik denk dat God u wegens uw liefdadigheid en uw vele goede werken het eeuwige Geluk zal toekennen. Blijf het goede doen. Op de dag van het Oordeel zult u voor eeuwig de beloning krijgen van de maaier die zijn werk voltooid heeft.’ Tot verdriet van hun devote moeder gedragen Godfried en Boudewijn zich niet altijd even stichtelijk. Zo kiest Godfried in de Investituurstrijd de kant van keizer Hendrik IV tegen paus Gregorius VII. Dat haar lievelingszoon de wapens opneemt tegen de plaatsvervanger van Christus is voor Ida een schande van onmeetbare omvang. Zij stuurt hem brief na brief om hem te waarschuwen dat zijn zonde tegen de Geest hem niet vergeven zal worden. Zij smeekt hem tot inkeer te komen, huilt en bidt, wint de raad in van Anselmus van Canterbury die belooft dat hij de kwestie met God zelf zal bespreken. Alles tevergeefs. Bij de inname van Rome plant Godfried persoonlijk de keizerlijke standaard op de muur van de verslagen stad. Enkele dagen later, na de kroning van antipaus Clemens III, wordt hij zwaar ziek. Het einde lijkt nabij. Terwijl men hem het Heilig Oliesel toedient, denkt hij terug aan de waarschuwing van zijn moeder en belooft op bedevaart naar Jeruzalem te gaan als hij geneest. Godfried wordt niet alleen beter, hij zal in 1096 een kruistocht lei-
43
glori euz e wijv en & duiv elinn en
den naar het Heilig Land, die het aanschijn van de westerse wereld verandert. Ida, die de expeditie van haar zonen bekostigt, heeft het volste vertrouwen in het welslagen van de onderneming. In een visioen ziet ze hoe de inname van Jeruzalem zal verlopen. Sterker nog: een van haar hagiografen beweert dat de eerste kruistocht dankzij haar vurige gebeden succesvol is geëindigd. Volgens eigentijdse chroniqueurs is Godfried ‘een man van blinde, maar oprechte vroomheid’. Soms, in het heetst van de strijd, pauzeert hij om – zoals zijn moeder het hem heeft opgedragen – te bidden of te mediteren. ‘Door zijn godsvrucht scheen hij als een licht boven alle monniken’, schrijft Raoul de Caen, in tegenstelling tot zijn broer Boudewijn, een gemankeerde priester, die alleen maar denkt aan seks, drank, geweld en materieel gewin. Of hertog Willem IX van Aquitanië (1087-1127), een schavuit van het zuiverste water, die als volbloed schuinsmarcheerder voor zijn vermaak tijdens de eerste kruistocht een scheepslading lichtekooien laat aanvoeren. Godfried van Bouillon wordt vaak voorgesteld als de ridder van de Zwaan, waar Wagner zo zwijmelend over getoondicht heeft. In werkelijkheid is hij een intrigant, die de Joden in zijn hertogdom afperst, zijn moeders bruidsschat inpikt, geestelijken oplicht en op doortocht in Duitsland Joodse burgers vermoordt, ongetwijfeld om wat te oefenen alvorens de Arabieren hetzelfde onzalige lot te laten ondergaan. De inname van Jeruzalem gebeurt helemaal zoals Ida het in haar visioen heeft gezien. Op 15 juli 1099 staan de kruisvaarders voor de poorten van Jeruzalem. Godfried en zijn broer Eustace betreden als eersten de stad onder het roepen van de leuze ‘God wil het’. De soldaten van Christus richten in de Heilige Stad een holocaust aan. Zij slachten duizenden moslims af en steken een synagoge in brand waarbij alle Joden die er zich hebben verschanst, omkomen in de vlammen. ‘Ketters’ worden onthoofd, van de torens gegooid en gemarteld. Overal liggen stapels afgehakte hoofden, handen en voeten. De paarden waden tot aan de enkels door het bloed. Na de slachting trekken de kruisvaarders opgelucht de Heilig Grafkerk in en zingen rond het graf van Christus een Te Deum, God dankend voor zijn goedheid. Het nieuwe koninkrijk Jeruzalem heeft dringend een krachtdadige vorst nodig. Godfried bedankt voor de eer. Hij aanvaardt alleen de titel ‘Beschermer van het Heilige Graf ’, omdat hij geen kroon wil dragen in de stad waar Jezus een doornenkroon op het hoofd had. Ongeveer een jaar later sterft hij in duistere omstandigheden. Eustace is de enige van haar zonen die Ida zal terugzien. Na een afwezigheid van vijf jaar komt hij thuis, beladen met geschenken en kostbare relieken. On-
44
De vrouw in de middel eeuw en
der meer een vergulde zilveren kroon met een doorn van de kroon die Jezus volgens de overlevering op het hoofd is gezet en een zilveren doosje met een doorschijnend kristal dat een druppel van zijn bloed bevat. Dankzij Ida groeit Boulogne in de 12de eeuw uit tot een bedevaartsoord, even belangrijk als Compostella. Op latere leeftijd trekt ze in bij de benedictines-oblaten in een klooster in Arras, waar ze zich wijdt aan haar favoriete hobby: liturgische gewaden vervaardigen. Nog tijdens haar leven lopen over haar veel wondere verhalen. Een monnik van Sint-Vaast vermeldt dat zij tijdens een bezoek aan de Sinte-Walburgakerk een vrouw, die over haar hele lichaam verlamd is, geneest door haar aan te raken. Ook een hinkende man uit Somerset aan wie ze een aalmoes geeft, kan ineens weer gezond en wel door het leven huppelen. Sindsdien wordt Ida overrompeld met verzoeken om aanraking. Na haar dood op 13 april 1113 schrijft de monnik van Sint-Vaast dat er rondom haar graftombe vele mirakels zijn gebeurd, zonder te specificeren welke. Wanneer de stoffelijke resten van de vereerde vrouw ten prooi vallen aan grafschenners, besluiten de paters van de abdij de tombe te openen. Ze vinden het lichaam niet alleen intact, er stijgt uit de kist een zoete geur op, waaruit ze concluderen dat de gravin ontslapen is in een geur van heiligheid. Ida van Bouillon wordt zalig en later heilig verklaard. Boulogne viert op 13 april nog altijd haar naamfeest.
‘Een ridder dient geen vrouw, maar een Vrouwe, de eliteversie van de vrouw’ Hedendaagse afstammelingen van de zwaardadel schilderen hun voorvaderen graag af als helden: galante ridders te paard, met helm en harnas, avonturiers die minneliederen kwelen, weduwen en wezen beschermen en rovers straffen. In werkelijkheid zijn de meeste middeleeuwse ridders zelf rovers en vormen ze een ware plaag. Niet gestoord door enig hoger gezag treiteren, tiranniseren, moorden en brandschatten zij dat het een lieve lust is. In vergelijking met de Arabische en Byzantijnse beschavingen zijn de gewesten die het huidige België vormen, in de 11de eeuw een achterlijk, agrarisch en ontvolkt gebied. In Byzantium staat de vrouw hoog in aanzien. De legendarische figuur van keizerin Theodora (500-548) is daaraan niet vreemd. Theodora, de dochter van een dompteur uit Cyprus, werkt als actrice, berentemster en misschien als prostituee tot ze een topambtenaar van het Byzantijnse rijk leert kennen die haar meeneemt naar Constantinopel, waar hij haar voorstelt aan keizer Justinianus. De
45
glori euz e wijv en & duiv elinn en
keizer wordt verliefd op haar, schaft de wet af die senatoren verbiedt te huwen met actrices en maakt van haar een meeregerende keizerin. Theodora ontpopt zich als een feministe avant la lettre. Ze ontwerpt de eerste wet die verkrachting strafbaar stelt, vervangt bordelen door veiliger huizen, laat wetten aannemen die afgedwongen prostitutie strafbaar maken, schaft de wet af die overspelige vrouwen ter dood veroordeelt, vaardigt wetten uit die de rechten van de vrouw uitbreiden op het vlak van echtscheiding en zorgt ervoor dat vooral vrouwelijke slaven een beter leven krijgen. Na haar dood houdt de ontroostbare Justinianus vast aan de verhoogde vrijheid van de vrouwen in zijn rijk en schept hiermee een precedent voor de gelijkheid van de geslachten. Het respect voor de vrouw in het Byzantijnse rijk staat in schril contrast met de in het Westen gangbare visie van de Kerk, waar het accent gelegd wordt op Eva’s slechtheid. De leef- en werkomstandigheden, vooral die van de gewone mensen, maar ook die van de lage geestelijken en edellieden, zijn in de middeleeuwen vrij primitief in vergelijking met die in de bloeiende byzantijnse en islamitische samenleving van dezelfde tijd. Vanaf ongeveer 1050 begint in Europa een periode van economische groei. De bloei van handel en nijverheid werkt de opkomst van de steden in de hand. In die periode ontstaat er aan de Europese vorsten- en ridderhoven een subtiele vorm van overspel: de hoofse min, de liefde voor ‘een minnigliche vrouw’. Samen met de oriëntaalse verfijning, zijde, parfums en geciseleerde sieraden brengen de kruisvaarders deze trend mee uit het Oosten. Het is het tijdperk van de troubadours, de Arthurromans en de poëzie van de eerste Italiaanse dichters van de dolce stil novo. In al deze teksten tekent zich een bijzonder beeld af van de vrouw als voorwerp van kuise, gesublimeerde liefde, begeerd en onbereikbaar en vaak begeerd omdat ze onbereikbaar is. Een ridder dient geen vrouw, maar een ‘Vrouwe’, de eliteversie van de vrouw. Dat leidt er allengs toe dat de zeden bij de feodale ridderstand wat meer geraffineerd worden. Bij Willem IX van Aquitanië, die vaak de uitvinder van de hoofse liefde wordt genoemd, is dat duidelijk nog niet het geval. Hij neemt geen genoegen met louter kijken en dicht: ‘Hoe vaak ik ze neukte, zult u horen: 188 keren, zo dikwijls dat mijn zak en mijn wil het begaven.’ Heel anders klinkt het bij Bernart de Ventadorn. ‘Edele vrouwe, ik vraag u niets, maar neem mij als uw dienaar, ik zal u dienen als een heer, wat de beloning ook zal zijn, edel, nederig, hoffelijk lichaam.’ Onder de impuls van Eleonora van Aquitanië (1112-1204), koningin van Frankrijk als vrouw van Lodewijk VII en koningin van Engeland als vrouw van Henri
46
De vrouw in de middel eeuw en
Plantagenet, verspreidt het virus van de hoofse liefde zich over West-Europa. Bernardus van Clairvaux bezingt de verrukkingen van de liefde terwijl het daarvoor verboden was, zelfs op straffe van dood, een gedicht aan een gehuwde vrouw voor te dragen. De dienende ridders kunnen het zich veroorloven het geloof als alibi te betrekken in hun hartsaangelegenheden. Ze kiezen een schutspatrones – de meesten roepen zelfs de Maagd Maria aan – om hun vrijage te beschermen of de dame ontvankelijk te maken voor hun verzuchtingen, die rein, fijn en edel zijn. Eer, kuisheid, trouw en deugd worden het verbale arsenaal van vorsten, ridders en helden die andere mannen hun vrouwen afnemen. Liefde wordt een abstract concept, overspel een gezelschapspel. Ook als een vrouw bezwijkt voor de avances van haar cavalier, is de beloning schraal: de amor puri, het liefkozen zonder dat men elkaar werkelijk toebehoort. Althans in theorie. Vele dienende ridders leggen er de nadruk op dat ze het voorwerp van hun adoratie niet fysiek willen bezitten. Hun geliefde zien volstaat voor sommigen. Anderen zijn tevreden met een toefje bont van haar mantel of een draad uit haar handschoen. Nog anderen willen meer: het naakte lichaam van hun uitverkorene bekijken, strelen of aanraken zonder het nochtans volledig te bezitten. Wie liefdesverdriet heeft, kan een beroep doen op een minnehof of liefdestribunaal. In Frankrijk zetelen deze hoven tussen 1150 en 1220. De rechters zijn hooggeboren dames zoals Elisabeth van Vlaanderen, Adalarie van Avignon of de gravin de Dye. Hun leidraad is de Liefdescodex van Andreas Cappelanus, een model van amoureuze casuïstiek, waaraan alle geliefden zich moeten houden. De manier waarop een heer van rang en stand een gehuwde edelvrouwe dient te veroveren, is vastgelegd in 31 regels. Het ultieme doel is de pure liefde, die evenwel niet beperkt blijft tot een louter extatische beschouwing, maar een kus op de mond of kuise omhelzingen van het naakte lichaam der geliefde toestaat. ‘Gehuwd zijn is voor de liefde geen beletsel’, decreteert Andreas. ‘Niets kan verhinderen dat een vrouw door twee mannen en een man door twee vrouwen wordt bemind.’ De ergste misdaad is volgens de auteur dat een man bezwijkt voor de verlokkingen van het vlees. Althans wanneer het om een hooggeboren dame gaat. Voor de lagere klasse geldt dat niet. Vrouwen uit het volk mag men gerust in het bos verkrachten, vindt de kapelaan. Dat is nog te veel eer voor hen. Prostitutie? Liever niet. Alleen botte boerenkinkels zoeken hun vertier bij hoeren. Onder invloed van de troubadours werken de Italiaanse dichters in de 14de eeuw de mythe van de onbereikbare vrouw verder uit, waarbij zinnelijke begeerte plaatsmaakt voor een geestelijke verafgoding. De ideale vrouw is een engel, de donna angelicata, die bij Dante een middel wordt
47
glori euz e wijv en & duiv elinn en
om God, een hogere spiritualiteit te bereiken. In de Divina Commedia bezingt hij zijn Beatrice als een vergeestelijkte schoonheid, die almaar paradijselijker wordt tot ze op één lijn staat met de majestatische schittering van de engelenscharen. Haar mooie gelaat straalt zo vurig en haar ogen gloeien met zulke blijde pracht, dat hij haar niet kan aanschouwen. ‘Ik sloeg mijn ogen neer, zo laaide zij. O Beatrice, mijn geliefde c(/285)-0 U(G13 0)-3(RTc0.2w146957d)-7105943ze920Td/(e)Tj//Span<76(s75tualTex6w4p)-1(c8(l()-1M(t6)-8N)4.7605]TJ/EMC/2.5920Td/(e)Tj//Span
48
De vrouw in de middel eeuw en
Heb je gedaan wat sommige vrouwen gewend zijn te doen en een bepaald apparaat op de plek van je eigen geslachtsorgaan of dat van een vriendin geplaatst en heb je met dit of een ander ‘machinamentum’ met andere slechte vrouwen ontucht gepleegd of hebben zij dit met jou gedaan? Heb je ontucht gepleegd met je zoontje? Heb je je aan een dier gegeven en daarmee de coïtus uitgelokt? Als op die en andere vragen is geantwoord, moet het kruisverhoor zich toespitsen op de middelen die vrouwen aanwenden om de begeerte van de man aan te wakkeren. Heb je van het zaad van je man geproefd om ervoor te zorgen dat hij door meer liefde voor jou wordt verteerd? Heb je met hetzelfde doel duivelse en weerzinwekkende zinnenprikkelende middelen, kleine vissen die je in je vagina hebt laten marineren, brood dat op je blote billen is gekneed, een beetje menstruatiebloed of een snuifje as van een verbrande testikel in zijn eten of drinken gedaan? Het is niet ondenkbaar dat vrouwen na deze beproeving de biechtstoel verlieten met het vaste voornemen: ‘Vanavond niet, schat’. Marbod van Rennes (1035-1123) ziet de vrouw als de gevaarlijkste vijand van de man, ‘de funeste wijnstok van rampspoed, stok van alle ondeugden die over de hele aardbol talloze schandalen heeft veroorzaakt’. In het Boek van Gomorra gaat Petrus Damianus (1007-1072), de propagandist van versterving en geseling, tekeer tegen de ontucht in religieuze kringen en uiteraard tegen de ontaarde schepsels die daarvan de schuld zijn. Tot u richt ik mij, gij duivelsparels, gij gif van de geest, dolken van de ziel, akoniet van de zuipers, vloek van de vreters, kern van de zonde, oorzaak van de vernieling. Tot u richt ik mij, hoeren van de aartsvijand, gij vampiers, vleermuizen, bloedzuigers, wolvinnen… Hoort mij aan, gij hoeren, gij wentelbedden voor vette zwijnen, gij slaapkamers van onreine geesten, gij sluwe tijgerinnen, gij giftige adders… staakt uw wellustig gekonkel. Ook de Bretonse bisschop Etienne de Fougères (1120-1178) lijdt kennelijk aan een dwangneurotische verhouding met het zwakke geslacht. Met gloeiende ijver waarschuwt hij dat vrouwen zich onherkenbaar plegen te vermommen met smeersels en kleuren, waardoor een hoer eruitziet als een maagd en een verlepte pieremachochel als een schoonheid. Met zalfjes en drankjes regelen
49
glori euz e wijv en & duiv elinn en
ze de anticonceptie, de vruchtafdrijving en de beheksing van mannen. Bovendien geven ze hun toverkunsten aan elkaar door. Van nature staan ze vijandig tegenover hun heer en meester en weigeren hem de bijslaap, net op het moment dat hij wil toestoten. Om zelf aan hun trekken te komen, nemen ze een minnaar, die ze verleiden met vleierij. Overal loeren ze op seksueel vertier. Tot in de kerk toe. Als ze maar kunnen paren. Mannen krijgen de raad de verleiding te weerstaan en zich helemaal niet met vrouwen in te laten. De mens kan zich in plaats van te rampetampen beter toeleggen op minder vermoeiende bezigheden zoals bidden en kaarsen aansteken voor de Moeder Gods. Genieten van de daad is doodzonde. De bijslaap moet gericht zijn op het verwekken van nageslacht. Het enige toegelaten standje is de missionarishouding, waarbij de vrouw op de rug ligt en de man conform zijn maatschappelijke status de dominante positie inneemt. Bij het cohabiteren wordt het gebruik van de chemise cagoule voorgeschreven. Deze chemise is een grof geweven nachtgewaad met een gat op de juiste plaats, waar de man zijn membrum virile kan doorsteken zonder enig ander intiem contact met zijn partner. De dominicaan Thomas van Aquino (1225-1274), een der grootste systematische denkers op theologisch en wijsgerig gebied, vindt zelfs de meest onschuldige kus een uiting van libido die alleen binnen het huwelijk mag plaatsvinden. Vrijen op zondag, woensdag en vrijdag is verboden, wat neerkomt op vijf maanden onthouding per jaar. Echtparen mogen elkaar ook niet toebehoren veertig dagen voor Pasen, veertig dagen voor Kerstmis, drie dagen voor het ter communie gaan en veertig dagen vanaf de conceptie tot veertig dagen na de bevalling. De vrouw mag niet menstrueren, niet zwanger zijn en geen kind zogen. Op ‘de kerk voor het zingen verlaten’ staat twee tot tien jaar boetedoening. Wie zich overgeeft aan ongeoorloofde seks, loopt het gevaar niet alleen zelf onrein te worden, maar de pollutio ook over te dragen op het nageslacht. Voor gehuwde mannen is het bordeel verboden terrein. Dat zij deze regel op grote schaal overtreden, staat buiten kijf. Soms is het zo erg gesteld dat de vrouwen ‘dagelijks komen vragen naar hun man en zeggen: kom uit dat bordeel’. Uiteraard is er in de relaties tussen man en vrouw ook plaats voor echte liefde en wederzijds respect. De brief van een 12de-eeuwse anonieme man aan zijn vrouw spreekt boekdelen: ‘Hoe meer ik mij bedrink aan je zoetheid, hoe meer
50