Het ware geloof ?! Jonathan Edwards
“Gij gelooft, dat God een enig God is; gij doet wel; de duivelen geloven het ook, en zij sidderen.” Jakobus 2:19
Jaargang 12 nummer 9 – september 2010 Eerder uitgegeven preken van jaargang 12 1. Een Kind is ons geboren Maarten Luther 2. Het bezoek van de koningin Thomas de Witt Talmage 3. Bidden, maar hoe? John Gill 4. Aren lezen Charles Haddon Spurgeon 5. Wie hoort er bij de HEERE? Samuel Miller 6. Geen valse leer John Charles Ryle 7. Geweld op het Koninkrijk William C. Burns 8. Gedenk aan uw Schepper George Whitefield Toelichting foto omslag De duivelen geloven ook. Daarover schrijft Jonathan Edwards in de preek die u in handen heeft. Maar niet alleen daarover. Hij laat ook zien hoe dit geloof verschilt van het ware. Als dit verschil ergens zichtbaar geworden is, dan is het op Golgotha. De duivel weet veel van God, gelooft veel van Hem, maar hij wil en kan dit ene niet zien en accepteren: Christus is Koning en Heere over alles. Herkennen wij deze weerstand? Hoe wonderlijk is dan Gods weg voor ons: juist de genade van dit verachte kruis brengt redding!
Bronvermelding Oorspronkelijke titel: How to Know if You Are a Real Christian, samenvatting door William Carson op www.puritansermons.com Origineel: True Grace Distinguished from the Experience of Devils, in 1752 uitgegeven door Jonathan Edwards. De samenvatting is vertaald en vervolgens aan de hand van het origineel opnieuw langs gelopen en waar nodig aangepast om de inhoud van het origineel getrouw weer te geven.
De preek is vertaald onder verantwoordelijkheid van Stichting De Tabernakel. De preek is te vinden op onze website: www.tabernakel.nl Vormgeving en druk: Drukkerij AMV, Lunteren
Het ware geloof ?! “Gij gelooft, dat God een enig God is; gij doet wel; de duivelen geloven het ook, en zij sidderen.” Jakobus 2:19 Hoe weet u of u God toebehoort? We zien in de woorden van Jakobus de grond waarop sommige mensen vertrouwen als bewijs van hun aanneming door God. Zij denken dat ze goed zijn voor God omdat ze niet zo slecht zijn als anderen. Andere mensen wijzen op hun familiegeschiedenis of kerklidmaatschap om aan te tonen dat zij goed zijn in de ogen van God. Er is een evangelisatieprogramma in omloop dat mensen een aantal vragen stelt. Eén van die vragen is: ‘Veronderstel dat je vandaag sterft. Waarom zou God je in de hemel laten komen?’ Een gebruikelijk antwoord is: ‘Omdat ik in God geloof.’ Blijkbaar kende de apostel Jakobus mensen die hetzelfde zeiden: ‘Ik weet dat ik een van Gods gunstelingen ben, omdat ik de godsdienstige leerstellingen ken.’ Natuurlijk erkent Jakobus dat deze kennis goed is. Het is niet alleen goed, maar ook noodzakelijk. Niemand kan een christen zijn als hij niet in God gelooft; en meer dan dat, als hij niet gelooft in de enige, waarachtige God. Het is een grote zonde om niet in God te geloven. Vooral voor degenen die het voorrecht hebben om deze leer te kennen, zoals degenen aan wie de apostel schrijft. Voor hen zal de verdoemenis des te zwaarder zijn. Natuurlijk weten alle christenen dat het geloof in de enige God slechts het begin is van de goede dingen, omdat ‘die tot God komt, moet geloven, dat Hij is, en een Beloner is dergenen, die Hem zoeken’ (Hebr. 11:6). Jakobus is echter duidelijk. Hoewel dit geloof goed is, is het uiteindelijk geen bewijs dat iemand ook gered is. Hij bedoelt dit: ‘U zegt dat u een christen bent en in Gods gunst staat. U denkt dat God u toelaat in de hemel en het bewijs daarvan is dat u gelooft in God. Maar dat laatste is geen enkel bewijs. De duivelen geloven immers ook en zij zullen gestraft worden in de hel.’ Zonder twijfel geloven de duivelen in God! Ze geloven niet alleen dat Hij bestaat. Zij geloven ook dat God een heilig God is, Die de zonden haat en de waarheid lief heeft. Dat Hij straffen beloofd heeft en Zijn gramschap op hen uitoefent. Dat is de reden waarom de duivelen sidderen en beven. Zij kennen God beter dan de meeste mensen Hem kennen, en zij zijn bang. Geen enkele ervaring die de duivelen ook kunnen hebben, kan bij ons een ontwijfelbaar zeker teken zijn van Gods genade in onze harten. Deze redenering kan gemakkelijk worden omgedraaid. Stel dat sommige duivelen iets van Gods reddende genade bezitten, of dat in zichzelf vinden, dan zouden zij naar de hemel gaan. Dit zou bewijzen dat Jakobus geen gelijk heeft. Maar hoe ongerijmd zou dat zijn. De Bijbel zegt duidelijk dat de duivelen geen hoop op redding hebben. Hun geloof in God neemt hun toekomstige pijnigingen niet weg! Daarom is het geloof dat er een God is geen bewijs van de zaligheid van de duivelen en kunnen we gerust zeggen dat het dat ook niet is voor de mensen.
Dit wordt nog duidelijker wanneer we nadenken over de vraag wat duivelen zijn. Ze zijn onheilig: geen van hun ervaringen kan een heilige ervaring zijn. De duivel is geweldig goddeloos. ‘Gij zijt uit den vader den duivel, en wilt de begeerten uws vaders doen; die was een mensenmoorder van den beginne, en is in de waarheid niet staande gebleven; want geen waarheid is in hem. Wanneer hij de leugen spreekt, zo spreekt hij uit zijn eigen; want hij is een leugenaar, en de vader derzelve leugen’ (Joh. 8:44). ‘Die de zonde doet, is uit den duivel; want de duivel zondigt van den beginne’ (1 Joh. 3:8). Daarom worden duivelen slechte geesten, onreine geesten en machten der duisternis genoemd. ‘Want wij hebben den strijd niet tegen vlees en bloed, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de geweldhebbers der wereld, der duisternis dezer eeuw, tegen de geestelijke boosheden in de lucht’ (Ef. 6:12). Het is nu duidelijk dat niets in de gedachten van de duivel heilig kan zijn of tot ware heiligheid kan leiden. De duivelen weten veel van God en godsdienst, maar zij hebben geen heilige kennis. De dingen die zij met hun verstand weten, kunnen indrukken in hun harten achterlaten. We zien immers dat de duivelen duidelijke gevoelens over God hebben. Zo sterk zelfs dat ze er van sidderen. Het zijn echter geen heilige gevoelens omdat ze niet door de Heilige Geest worden gewerkt. Als dat geldt voor deze ervaringen van duivelen, dan geldt dat ook voor dergelijke ervaringen van mensen. Merk op dat het niets uitmaakt hoe waar, oprecht en krachtig deze gedachten en gevoelens zijn. Duivelen zijn geestelijke wezens en kennen God zoals de mensen op aarde Hem niet kunnen kennen. Hun kennis van Gods bestaan is concreter dan mensenkennis ooit kan zijn. Omdat ze gevangen zijn in de strijd tegen het goede, hebben zij ook een onvervalste kennis. Eens wierp Jezus duivelen uit. Ze schreeuwden: ‘Gij Zone Gods! wat hebben wij met U te doen? Zijt Gij hier gekomen om ons te pijnigen voor den tijd?’ (Matth. 8:29). Wat zou een duidelijkere aanwijzing kunnen zijn dan dit? Hoewel hun gedachten en gevoelens echt en krachtig zijn, zijn ze niet heilig. We zien hier ook dat het denken over heilige voorwerpen, hun gedachten en gevoelens niet heilig maken. De duivelen weten dat God bestaat! Mattheüs 8:29 laat zien dat ze meer van Jezus weten dan veel mensen. Ze zijn er van overtuigd dat Jezus hen op een dag zal berechten omdat Hij heilig is. Maar het is duidelijk dat ware, onvervalste en krachtige gedachten en gevoelens over heilige, geestelijke dingen geen bewijs zijn van Gods genade in het hart. Duivelen hebben deze gedachten en gevoelens ook en weten dat ze voor eeuwig gestraft zullen worden in de hel. Als u niets anders heeft dan wat de duivelen hebben, zult u op dezelfde manier gefolterd worden. We kunnen hieruit verschillende conclusies trekken. In ieder geval kunnen we zeggen dat, hoeveel iemand ook weet van God en de Bijbel, dat geen teken van redding is. De duivel was voor zijn val een van de heldere morgensterren, een vlammend vuur, uitblinkend in kracht en wijsheid (Jes. 14:12, Ez. 28:12-19). Als een van de hoogste engelen wist satan veel van God. Nu hij gevallen is, zijn zijn vroegere herinneringen niet vernietigd. De zonde verwoest de geestelijke natuur, maar niet de natuurlijke eigenschappen, zoals het geheugen. Dat de gevallen engelen vele natuurlijke eigenschappen hebben, blijkt uit verschillende bijbelverzen, zoals Efeze 6:12. ‘Want wij hebben den strijd niet tegen vlees en bloed, maar tegen de overheden, tegen de machten,
tegen de geweldhebbers der wereld, der duisternis dezer eeuw, tegen de geestelijke boosheden in de lucht.’ De Bijbel zegt bijvoorbeeld ook dat satan listiger is dan alle andere schepselen (Gen. 3:1, 2 Kor. 11:3, Hand. 13:10). Hieruit blijkt dat de duivel altijd een groot verstand heeft gehad en in staat is om veel van God te weten, om veel van de zichtbare en onzichtbare wereld te weten en van vele andere dingen. In het begin was hij een opperengel van God, en toen was het voor hem het belangrijkste om deze zaken te begrijpen. Alles wat hij toen deed, had te maken met dit soort gedachten, gevoelens en kennis. Omdat hij oorspronkelijk een van de engelen voor Gods heilig aangezicht was, en omdat de zonde het geheugen niet vernietigt, is het duidelijk dat de satan God beter kent dan alle andere schepselen. Na de val is de duivel een verleider (Matth. 4:3). Uit deze activiteiten kunnen we zien dat hij zijn tijd heeft gebruikt om zijn kennis en de praktische toepassingen ervan te vermeerderen. Dat hij heel veel kennis bezit, kunnen we zien aan hoe geslepen hij is wanneer hij mensen verleidt. De kracht van zijn leugens toont hoe slim hij is. Het is ongetwijfeld zo dat hij zonder precieze en ware kennis van de feiten zijn verleidingen niet zó zou aanpakken als hij nu doet. Deze kennis van God en Zijn werk heeft satan vanaf het eerste begin. Satan was van de beginne, zoals Job 38:4-7 toont: ‘Waar waart gij, toen Ik de aarde grondde? (…) Toen de morgensterren te zamen vrolijk zongen, en al de kinderen Gods juichten.’ Dus moet satan veel weten van hoe God de wereld schiep en hoe Hij alle gebeurtenissen in het hele heelal regeert. Ook heeft satan gezien hoe God Zijn reddingsplan in de wereld ontvouwde. Niet als een onschuldige toeschouwer, maar als een actieve vijand van Gods genade. Hij zag Gods werk in het leven van Adam en Eva, Noach, Abraham en David. Hij moet speciale interesse gehad hebben in het leven van Jezus Christus, de Redder van de mensen, het vleesgeworden Woord van God. Hoe dichtbij zal hij Christus hebben gadegeslagen? Hoe zorgvuldig zal hij Zijn wonderen geobserveerd hebben en naar Zijn Woord geluisterd hebben? Dit deed satan omdat hij zich verzette tegen Christus’ werk en het is tot zijn teleurstelling en woede dat hij Christus’ werk succesvol zag voortgaan. Satan weet dus veel over God en Zijn werk. Hij kent de hemel van binnenuit. Hij kent de hel ook persoonlijk, als zijn voornaamste woonplaats. Hij heeft de martelingen ervaren gedurende de achterliggende duizenden jaren. Hij moet een geweldige bijbelkennis hebben. Op zijn minst wist hij genoeg om onze Zaligmaker te proberen te verleiden. Ook heeft hij jaren de harten van mensen kunnen bestuderen, het slagveld waarop hij vecht tegen de Verlosser. Wat een werk, inspanningen en zorg heeft de duivel door de eeuwen heen aan de dag gelegd als hij de mensen misleidde. Alleen een schepsel met zijn kennis van en ervaring met Gods werk en van het menselijk hart, kan de ware godsdienst zo goed nadoen. Alleen een schepsel met deze kennis kan zichzelf in een engel des lichts veranderen (2 Kor. 11:14). We zien dus dat niet de hoeveelheid kennis van God en godsdienst bewijst dat een mens van zijn zonden gered is. Een mens kan praten over God, de Bijbel en de Drie-eenheid. Hij kan in staat zijn om een preek te houden over Jezus Christus en alles was Hij heeft aangebracht. Stelt u zich voor: iemand kan in staat zijn om te spreken over de manier van redding en het werk van de Heilige Geest in de harten van zondaren, misschien zelfs genoeg om anderen te tonen hoe ze christenen moeten worden. Al deze dingen kunnen
de kerk opbouwen en de wereld verlichten. Het is echter geen waterdicht bewijs van de reddende genade in iemands eigen hart. Het moge ook duidelijk zijn dat het geen zeker teken van redding is als men slechts instemt met de Bijbel. Jakobus 2:19 toont dat de duivelen waarachtig geloven in de waarheid. Als zij geloven dat er een God is, stemmen ze in met de gehele waarheid van de Bijbel. De duivel is geen ketter: alle artikelen van zijn geloof zijn stevig verankerd in de waarheid. De Bijbel zegt dat het een bewijs is van Gods genade in het hart als men ‘gelooft dat Jezus de Zoon van God is’. Maar wij moeten goed begrijpen dat de Bijbel niet slechts het instemmen met de waarheid bedoelt. Het gaat om een ander soort geloven. ‘Een iegelijk, die gelooft, dat Jezus is de Christus, die is uit God geboren’ (1 Joh. 5:1). Dit andere soort geloven wordt ‘het geloof der uitverkorenen Gods, en de kennis der waarheid, die naar de godzaligheid is’ (Tit. 1:1) genoemd. Er is een geestelijk zeker zijn van de waarheid, een geloven met heel het hart, waarop we later nog terugkomen. Sommige mensen hebben sterke godsdienstige ervaringen en denken dat dit een bewijs is dat God in hun harten werkt. Vaak geven deze ervaringen het gevoel dat de geestelijke wereld en de waarheid van goddelijke zaken belangrijk zijn. Echter, ook deze ervaringen zijn geen waar bewijs van de zaligheid. Duivelen en verdoemde mensen hebben veel geestelijke ervaringen die een zeer groot effect in hun hart hebben. Ze leven in de geestelijke wereld en zien van dichtbij hoe het is. Hun lijden toont hun het krachtigst de waarde van de zaligheid en de waarde van de menselijke ziel. De gelijkenis in Lukas 16 toont dit duidelijk als de gepijnigde man vraagt of Lazarus gezonden mag worden om zijn broers te vertellen dat ze deze plaats van pijniging moeten vermijden. Er is geen twijfel dat mensen die nu in de hel zijn een duidelijk idee hebben van de duur van de eeuwigheid en de kortheid van het leven. Zij zijn er volledig van overtuigd dat al de dingen van het leven onbelangrijk zijn in vergelijking met de ervaringen in de eeuwigheid. Mensen in de hel hebben een groot gevoel van de waarde van de tijd en van de uitnemende gelegenheid die mensen hebben die nog het voorrecht hebben om het Evangelie te horen. Ze zijn zich intens bewust van de dwaasheid van hun zonden en het negeren van de mogelijkheden om zalig te worden en van de waarschuwingen van God. Wanneer de zondaren persoonlijk het resultaat van hun zonden ervaren is er ‘wening en knersing der tanden’ (Matth. 13:42). Zelfs de krachtigste godsdienstige ervaringen zijn dus geen zeker teken van Gods genade in de harten. Ook de uitwerking die de wet op de harten van mensen kan hebben, in de overtuiging van zonde en van de terechtheid van het oordeel, is geen zeker bewijs van de zaligheid. Dit volgt uit de tekst: de duivelen hebben dergelijke ervaringen ook. Bovendien zullen ook alle goddelozen in de verdoemenis ditzelfde ervaren hebben. Natuurlijk is het een teken van onbekeerdheid als iemand leeft zonder een besef van zonde, de terechtheid van het oordeel en de overtuiging van Gods rechtvaardigheid in dit oordeel. Tenslotte kan iemand die vindt dat hij zijn straf niet verdiend heeft, ook nooit de Zaligmaker hiervoor volledig en van harte accepteren. Tegelijkertijd is het duidelijk dat er door velen teveel nadruk gelegd wordt op een groots werk van de wet
voorafgaand aan de vertroosting. Zij lijken hierbij niet alleen de noodzakelijke voorbereiding voor het geloof te bedoelen. Zij lijken dit voorbereidend werk te verheffen tot het belangrijkste bewijs van de waarheid en echtheid van het erop volgende geloof en de daaruit komende vertroostingen. Het valt te vrezen dat zeer velen hierdoor tot een valse hoop gebracht zijn. Duivelen en verdoemden hebben ook een sterk gevoel van Gods majesteit en macht. Gods macht komt het meest openbaar in de uitvoering van Zijn goddelijke wraak op Zijn vijanden. ‘God, willende Zijn toorn bewijzen, en Zijn macht bekendmaken, heeft met veel lankmoedigheid verdragen de vaten des toorns, tot het verderf toebereid’ (Rom. 9:22). De duivelen wachten sidderend op hun definitieve veroordeling, onder de krachtigste gevoelens van Gods majesteit. Zij voelen het nu reeds, maar in de toekomst zullen zij het in de hoogste mate voelen, wanneer de Heere Jezus wederkomt uit de hemel met vuur en met Zijn machtige engelen. Op die dag zullen ze verlangen weg te vluchten om verborgen te zijn van het aangezicht van God. ‘Ziet, Hij komt met de wolken en alle oog zal Hem zien, ook degenen, die Hem doorstoken hebben; en alle geslachten der aarde zullen over Hem rouw bedrijven’ (Openb. 1:7). Iedereen zal Hem zien in glorie gelijk aan Zijn Vader. Maar het is duidelijk dat niet iedereen die Hem zal zien, gered zal zijn. Nu is het mogelijk dat sommigen tegenwerpen dat de goddeloze mensen in deze wereld erg verschillen van duivelen. Zij verkeren immers onder andere omstandigheden en zijn van een andere natuur. Een tegenstander zegt: ‘De dingen die voor duivelen zichtbaar en aanwezig zijn, zijn voor mensen onzichtbaar en liggen in de toekomst. Daarnaast hebben mensen het nadeel dat zij een lichaam hebben dat de ziel gevangen houdt. Daarom kan de mens de geestelijke dingen van de eeuwigheid niet zien zoals ze werkelijk zijn. Daarom geldt voor mij niet wat voor de duivelen geldt, die een geweldige kennis en persoonlijke ervaring van de dingen van God hebben en geen genade kennen.’ Of, anders gezegd: als ménsen deze kenmerken in dit leven hebben, zal het een zeker teken van Gods genade in hun leven zijn. Ik antwoord hierop dat het inderdaad waar is dat nooit enig mens in zijn leven de dingen in die mate heeft gehad zoals de duivelen die gehad hebben. Niemand heeft ooit gesidderd met dezelfde angst als de duivelen gesidderd hebben. Niemand kan in dit leven ooit dezelfde kennis hebben die de duivel heeft. Het is duidelijk dat duivelen en verdoemde mensen de duur en het gewicht van de eeuwigheid meer dan enig levend persoon begrijpen. Daarom hunkeren zij des te meer naar redding. We kunnen echter zien dat mensen in deze wereld dezelfde soort ervaringen kunnen hebben als duivelen en verdoemde mensen. Beide hebben dezelfde verstandelijke opvattingen, dezelfde meningen en emoties en dezelfde soort indrukken in hoofd en hart. Let op dat dit voor de apostel Jakobus een overtuigend argument is. Hij stelt dat als iemand denkt dat het geloven in één God een bewijs van Gods genade is, dit geen daadwerkelijk bewijs is omdat de duivelen hetzelfde geloven. Jakobus noemt niet alleen de handeling van het geloven, maar ook de emoties en acties die met hun geloof samengaan. Sidderen is een voorbeeld van emoties die uit het hart voortkomen. Dus als mensen dezelfde verstandelijke opvattingen hebben en op dezelfde manier met het hart reageren, is dit geen zeker teken van genade.
De Bijbel zegt niet hoeveel mensen in deze wereld Gods glorie zullen zien zonder Gods genade in hun hart te hebben. Ook is ons niet exact verteld in welke mate God zich aan bepaalde mensen openbaart en in welke mate ze daarop in hun hart zullen reageren. Het is erg verleidelijk om te zeggen dat iemand gezaligd moet zijn, als hij een zekere mate van godsdienstige ervaringen of van de waarheid kent. Misschien is het zelfs mogelijk dat sommige onbekeerde mensen meer indrukken hebben dan zij die genade in hun harten hebben! Daarom is het verkeerd om naar de ervaringen of kennis te kijken in termen van ‘mate’. Mensen die waarlijk het werk van de Heilige Geest in hun harten hebben, hebben ervaringen en kennis van een andere orde. Nu kan iemand reageren door te zeggen: ‘Ik ben het met u eens. Ik zie dat geloven in God, het zien van Zijn majesteit en heiligheid en de wetenschap dat Jezus stierf voor zondaren geen bewijs van genade in mijn hart is. Ik ben het met u eens dat duivelen deze dingen ook kunnen weten. Maar ik heb sommige dingen die zij niet hebben. Ik heb vreugde, vrede en liefde. Duivelen kunnen dat niet hebben, dus dat moet een bewijs zijn dat ik gered ben.’ Ja, het is zeker waar dat u iets meer heeft dan duivelen kunnen hebben, maar het is niet noodzakelijk beter dan wat duivelen kunnen hebben. Iemands ervaringen van liefde, vreugde etc. hoeven niet te betekenen dat dit een andere oorsprong heeft dan bij de duivelen, maar het toont wel dat de omstandigheden anders zijn. De oorzaken en de oorsprong van hun gevoelens zijn hetzelfde. Dit is waarom deze ervaringen niet beter hoeven te zijn dan die van duivelen. Alle punten over duivelen en verdoemde mensen die we hier voor genoemd hebben, komen voort uit twee belangrijke beweegredenen. Dit zijn het natuurlijk verstand en de eigenliefde. In hun denken over zichzelf zijn deze twee zaken bepalend voor hun gevoelens en gedachten. Natuurlijk begrip toont hen dat God heilig is, terwijl zij zondaren zijn. God is oneindig, maar zij zijn beperkt. God is machtig en zij zijn zwak. Eigenliefde geeft hen een gevoel van het belang van godsdienst, de eeuwigheid en een verlangen naar zaligheid. Wanneer deze twee beweegredenen samenwerken, worden duivelen en verdoemden de geweldige majesteit van God gewaar, van Wie zij weten dat Hij straks hun Rechter zal zijn. Zij weten dat Gods oordeel volmaakt en hun straf voor eeuwig zal zijn. Daarom brengen deze twee zaken bij hen een gevoel van angst op de oordeelsdag teweeg, wanneer zij de glorie van God en Zijn heiligen zullen zien. De reden waarom veel mensen vandaag vreugde, vrede en liefde voelen terwijl duivelen dat niet ervaren, kan meer een gevolg van de omstandigheden zijn dan enig verschil in hun harten. De beweegredenen in hun harten zijn dezelfde. Zo weerhoudt de Heilige Geest bijvoorbeeld mensen ervan zo zondig te zijn als ze zouden kunnen zijn (2 Thess. 2:7). Dit in tegenstelling tot de duivelen die de gehele tijd zo zondig zijn als mogelijk is. Verder geeft God in Zijn genade gaven aan alle mensen, zoals de regen voor het gewas (Matth. 5:45), warmte door de zon, enzovoorts. En niet alleen dat, maar mensen ontvangen vaak dingen in hun leven die hen vreugde geeft, zoals persoonlijke relaties, geneugten, muziek, gezondheid enzovoorts. En de belangrijkste gave is dat mensen het nieuws van goede hoop hebben gehoord: God heeft een Zaligmaker gezonden, Jezus
Christus, Die stierf om zondaren te redden. In deze omstandigheden kan het natuurlijke begrip de mens dingen laten voelen die duivelen nooit zullen kunnen voelen. Eigenliefde is een sterke macht in de harten van mensen. Het is sterk genoeg om ervoor te zorgen dat mensen zonder genade liefhebben degenen die hen liefhebben. ‘Maar indien gij liefhebt, die u liefhebben, wat dank hebt gij? Want ook de zondaars hebben lief degenen, die hen liefhebben’ (Luk. 6:32). Het is een natuurlijke zaak dat iemand verzekerd is van Gods liefde voor hem, als hij ziet dat God genadig is en als hij weet dat hij niet zo slecht is als hij zou kunnen zijn. Wanneer uw liefde voor God alleen voortkomt uit uw gevoel dat God u liefheeft, of omdat u hoorde dat Christus voor u stierf of iets dergelijks, is de bron van uw liefde tot God eigenliefde. Eigenliefde regeert ook in de harten van duivelen. Stelt u zich de situatie van de duivelen voor. Zij weten dat zij niet beperkt zijn in hun zondigheid. Zij weten dat God hun vijand is en altijd zal zijn. Hoewel zij zonder enige hoop zijn, zijn ze toch actief en vechten ze. Wat denkt u dat er zou gebeuren als zij iets van de hoop hadden die mensen hebben? Wat als de duivelen met hun kennis van God, in hun zondigheid zouden zijn beperkt? Stelt u zich voor dat een duivel na al zijn angsten voor Gods oordeel plotseling ervan overtuigd zou raken dat God zijn vriend zou kunnen zijn, dat God hem zou kunnen vergeven en hem met zonde en al naar de hemel zou laten gaan. Wat een vreugde, verwondering en dankbaarheid zouden we zien! Zou deze duivel God niet bijzonder loven, omdat iedereen liefheeft degene die hem helpt? Wat anders zou zulke machtige en indrukwekkende gevoelens veroorzaken? Is het een wonder dat zoveel mensen bedrogen zijn op deze manier? En dat is het nog minder omdat de duivelen deze misvattingen onder de mensen preken. Zij moedigen deze gedachten nu al vele eeuwen en zijn daar erg goed in. Nu komen we bij de vraag: als al deze verschillende ervaringen en gevoelens van geen andere aard zijn dan wat de duivelen ook kunnen hebben, welke soorten ervaringen zijn dan echt geestelijk en heilig? Wat moet ik in mijn eigen hart vinden als een zeker teken van Gods genade? Welke verschillen zijn er die laten zien dat ze van de Heilige Geest zijn? Dit is het antwoord: deze gevoelens en ervaringen die een waar teken zijn van Gods genade in het hart, verschillen van de ervaringen van duivelen in hun oorsprong en in hun vruchten. Hun oorsprong is het gevoel van de overweldigende heilige schoonheid en liefelijkheid van de dingen van God. Wanneer iemand in zijn gedachten overtuigd is, of nog beter, wanneer hij ervaart dat zijn hart gevangengenomen is door de aantrekkelijkheid van God, is dat een onmiskenbaar teken van Gods werk. De duivelen en verdoemden in de hel zullen hiervan nooit ook maar het kleinste deel ervaren. Voor hun val hadden de duivelen dit gevoel van God. Maar in hun val hebben zij dit verloren, het enige wat zij van hun kennis van God konden verliezen. We hebben gezien hoe duivelen erg duidelijke kennis hebben van Gods en van Zijn gerechtigheid, heiligheid, etcetera. Zij kennen veel feiten over God. Maar ze begrijpen niets van hoe God
in wezen is. Zij kunnen niet meer weten hoe God in wezen is dan dat een blinde man kan weten over kleuren. Duivelen kunnen een sterk gevoel hebben van Gods geweldige majesteit, maar zij zien niet Zijn lieflijkheid. Zij hebben Zijn werk onder de mensheid gedurende duizenden jaren met de nauwste aandacht geobserveerd. Maar zij zien nooit een glimp van Zijn schoonheid. Het maakt niet uit hoeveel zij over God weten (en we hebben gezien dat ze erg veel weten), de kennis die zij hebben zal hen nooit naar deze hogere, geestelijke kennis brengen over Wie God is. Aan de andere kant, hoe meer zij van God weten, hoe meer zij Hem haten. De schoonheid van God bestaat voornamelijk in Zijn heiligheid en morele zuiverheid. Juist dit roept bij hen de meeste haat op. De duivelen haten God omdat Hij heilig is. We kunnen ervan uit gaan dat de duivelen God minder zouden haten als Hij minder heilig was. Er bestaat geen twijfel over dat duivelen ieder heilig Wezen zouden haten, ongeacht Zijn overige eigenschappen. Daarom zullen zij dit oneindige heilige, wijze en machtige Wezen des te meer haten! Zondige mensen, zij die vandaag de dag leven inbegrepen, zullen op de oordeelsdag alles van Jezus Christus zien, behalve Zijn schoonheid en lieflijkheid. Er is niets van Christus waarover we kunnen nadenken, dat niet op zijn helderst aan het licht zal komen op die schitterende dag. De zondaren zullen Jezus zien ‘komende in de wolken, met grote kracht en heerlijkheid’ (Mar. 13:26). Zij zullen Zijn uiterlijke glorie zien die oneindig veel groter is dan we ons nu kunnen voorstellen. U weet dat de zondaren door en door overtuigd zullen zijn van Wie Christus is. Zij zullen overtuigd zijn van Zijn alwetendheid, als hun zonden voor ogen gesteld en getoetst zullen worden. Zij zullen uit de eerste hand Christus’ gerechtigheid kennen als hun oordeel bekend gemaakt zal worden. Zijn gezag zal volkomen overtuigend getoond worden als iedere knie zich zal buigen en iedere tong zal belijden dat Jezus de Heere is (Fil. 2:10-11). De goddelijke Majesteit zal ontegenzeggelijk indruk op hen maken, als de zondaren in de hel geworpen worden en hun uiteindelijke staat van lijden en dood binnengaan (Openb. 20:14-15). Als dat gebeurt, zal al hun kennis van God, zo waarachtig en machtig als het zal zijn, niets en minder dan niets waard zijn omdat zij Christus’ schoonheid niet zullen zien. Daarom is het dit zien van de lieflijkheid van Christus, dat het verschil maakt tussen de reddende genade van de Heilige Geest en de ervaringen van duivelen. Dit gezicht of gevoel is wat de ware christelijke ervaring anders doet zijn dan al het andere. Het geloof van Gods uitverkoren volk is hierop gebaseerd. Wanneer iemand de uitnemendheid van het Evangelie ziet, voelt hij de schoonheid en lieflijkheid van Gods reddingsplan. Hij is overtuigd dat het van God is en hij gelooft het met geheel zijn hart. Zoals de apostel Paulus zegt in 2 Korinthe 4:3-4: ‘Doch indien ook ons Evangelie bedekt is, zo is het bedekt in degenen, die verloren gaan; In dewelke de god dezer eeuw de zinnen verblind heeft, namelijk der ongelovigen, opdat hen niet bestrale de verlichting van het Evangelie der heerlijkheid van Christus, Die het Beeld Gods is.’ Dat betekent dat ongelovigen kunnen zien dat er een Evangelie is en dat ze de feiten erover kunnen begrijpen, maar dat ze niet het licht zien. Het licht van het Evangelie is de glorie van Christus, Zijn heiligheid en schoonheid. Aansluitend lezen we in 2 Korinthe 4:6 ‘Want God, Die gezegd heeft, dat het licht uit de duisternis zou schijnen, is Degene, Die in onze harten geschenen heeft, om te geven verlichting der kennis der heerlijkheid Gods in het aangezicht van Jezus Christus.’ Waarlijk, het is dit goddelijke licht dat in onze harten schijnt, dat ons in staat stelt de schoonheid van het Evangelie te zien en een reddend
geloof in Christus te hebben. Dit bovennatuurlijke licht toont ons de ongeëvenaarde schoonheid en lieflijkheid van Jezus. Het overtuigt ons van Zijn algenoegzaamheid als onze Zaligmaker. Alleen zo’n glorieuze, majesteitelijke Zaligmaker kan Middelaar zijn tussen schuldige, helwaardige zondaren zoals wij zijn, en een oneindig heilige God. Dit bovennatuurlijke licht geeft ons een gevoel van Christus dat ons overtuigt op een manier zoals niets anders dat kan. Wanneer de meest zondige zondaar ertoe gebracht wordt Christus’ goddelijke lieflijkheid te zien, speculeert hij niet langer over de vraag waarom God in hem geïnteresseerd zou zijn om hem te redden. Voorheen kon hij niet begrijpen hoe het bloed van Christus de schuld van de zonde kon betalen. Maar nu kan hij de dierbaarheid van Christus’ bloed zien en hoe dit het waard is om geaccepteerd te worden als het rantsoen voor de grootste zonden. Nu kan de ziel erkennen dat ze aangenomen is door God. Niet om wie hij zelf is, maar om de waarde die God aan het bloed, de gehoorzaamheid en de tussenkomst van Christus geeft. Het zien van deze waarde geeft de arme schuldige ziel een rust die niet gevonden kan worden in welke preek of welk boek dan ook. Wanneer iemand het juiste fundament van geloof en vertrouwen met zijn eigen ogen gaat zien, is dit reddend geloof. ‘En dit is de wil Desgenen, die Mij gezonden heeft, dat een iegelijk, die den Zoon aanschouwt, en in Hem gelooft, het eeuwige leven hebbe’ (Joh. 6:40). ‘Ik heb Uw Naam geopenbaard den mensen, die Gij Mij uit de wereld gegeven hebt. Zij waren Uw, en Gij hebt Mij dezelve gegeven; en zij hebben Uw Woord bewaard. Nu hebben zij bekend, dat alles, wat Gij Mij gegeven hebt, van U is. Want de woorden, die Gij Mij gegeven hebt, heb Ik hun gegeven, en zij hebben ze ontvangen, en zij hebben waarlijk bekend, dat Ik van U uitgegaan ben, en hebben geloofd, dat Gij Mij gezonden hebt’ (Joh. 17:6-8). Het is dit zicht op de goddelijke schoonheid van Christus dat de wil gevangenneemt en de harten van mensen trekt. Het waarnemen van de uiterlijke grootheid van God in Zijn glorie kan overweldigend zijn en meer dan iemand kan verdragen. Toch kan de vijandschap van iemands hart in volle kracht blijven bestaan en de tegenstand van de wil doorgaan. Maar als een enkele straal van de heiligheid en glorie van God en van de uitnemende lieflijkheid van Christus in het hart binnenkomt, zal alle vijandschap overwonnen zijn. De ziel wordt ingenomen om God lief te hebben als door een allesoverheersende kracht, zodat nu niet alleen het verstand maar het gehele wezen de liefhebbende Zaligmaker ontvangt en omhelst. Deze ontdekking van de schoonheid van Christus is het begin van een waar reddend geloof in het leven van een ware bekeerde. Het verschilt totaal van elk vaag gevoel dat Christus hem liefheeft of voor hem stierf. Zulke vage gevoelens kunnen een soort van liefde en vreugde teweegbrengen omdat men een dankbaarheid voelt voor het ontsnappen aan het oordeel voor zijn zonden. In feite zijn deze gevoelens gebaseerd op eigenliefde en niet op liefde tot Christus. Het is verdrietig dat zoveel mensen misleid zijn door dit valse geloof. Aan de andere kant veroorzaakt een glimpje van de glorie van God in het aangezicht van Jezus Christus een uitnemende echte liefde voor God in het hart. Dat komt omdat het goddelijke licht de uitnemende lieflijkheid van Gods natuur toont. Een liefde die hierop gebaseerd is, gaat ver, ver boven alles wat voortkomt uit
eigenliefde, een liefde die ook duivelen kunnen hebben. De ware liefde tot God die voortkomt uit het zicht op Zijn schoonheid, veroorzaakt een geestelijke en heilige vreugde in de ziel. Een vreugde in God en een juichen in Hem. Het is geen vreugde in onszelf, maar in God alleen. Het zien van de schoonheid van goddelijke dingen veroorzaakt een oprecht verlangen naar de dingen van God. Dit verschilt van de verlangens van duivelen. Zij hebben verlangens omdat zij weten dat de verdoemenis hen te wachten staat en omdat zij wensen dat het op de een of andere manier anders zou zijn. De verlangens die voortkomen uit dit zicht op Christus’ schoonheid zijn natuurlijke, vrije verlangens zoals een baby naar melk verlangt. Omdat deze ware verlangens zo verschillen van de valse, helpen ze de ware ervaringen van Gods genade te onderscheiden van onechte. Valse geestelijke ervaringen hebben de neiging trots te veroorzaken. Dat is in het bijzonder de zonde van de duivel. ‘Geen nieuweling, opdat hij niet opgeblazen worde, en in het oordeel des duivels valle’ (1 Tim. 3:6). Trots is onlosmakelijk het gevolg van valse geestelijke ervaringen, zelfs al zijn ze vaak bedekt met een masker van nederigheid. Valse ervaringen zijn verliefd op het eigen ik en groeien op het eigen ik. Ze leven van het zichzelf op de een of andere manier in de lucht steken. Iemand kan veel liefde hebben tot God en trots zijn op de grootheid van zijn liefde. Hij kan erg nederig zijn en erg trots op zijn nederigheid. Maar de emoties en ervaringen die voortkomen uit Gods genade zijn precies het tegenovergestelde. Gods ware werk in het hart veroorzaakt nederigheid. Zij leiden niet tot het vestigen van de aandacht op zichzelf of zelfverheerlijking. Het gevoel van de ontzagwekkende, heilige, glorieuze schoonheid van Christus doodt trots en vernedert de ziel. Alleen het licht van Gods lieflijkheid toont de ziel zijn eigen verderfelijkheid. Wanneer iemand dit echt begrijpt, begint hij onlosmakelijk God groter en groter te maken en zichzelf kleiner en kleiner. Een ander gevolg van Gods genade in het hart, is dat men alle kwaad gaat haten en een geheiligd hart en leven krijgt. Ook valse ervaringen kunnen een zekere mate van ijver veroorzaken en zelfs leiden tot een grote mate van wat vaak godsdienst genoemd wordt. Het is echter geen ijver tot goede werken. Deze godsdienst is niet het dienen van God, maar het dienen van zichzelf. Dat is de context waarin de apostel Jakobus zijn woorden plaatst: ‘Gij gelooft, dat God een enig God is; gij doet wel; de duivelen geloven het ook, en zij sidderen. Maar wilt gij weten, o ijdel mens, dat het geloof zonder de werken dood is?’ (Jak. 2:19-20). Met andere woorden: het bewijs van een waarachtige ervaring van Gods genade in de harten is te vinden in deugden en goede werken. ‘En hieraan kennen wij, dat wij Hem gekend hebben, zo wij Zijn geboden bewaren. Die daar zegt: Ik ken Hem, en Zijn geboden niet bewaart, die is een leugenaar, en in dien is de waarheid niet’ (1 Joh. 2:3-4). Wanneer het hart verrukt is door de schoonheid van Christus, hoe zou het dan anders antwoorden? Hoe uitnemend is die innerlijke goedheid en ware godsdienst, die voortkomt uit het zicht op de schoonheid van Christus! Hier vindt u de heerlijkste ervaringen van heiligen en engelen in de hemel. Hier vindt u de beste ervaring van Jezus Christus Zelf. Hoewel wij slechts schepselen zijn, is het een soort van deelhebben aan Gods eigen schoonheid. ‘Door welke ons de grootste en dierbare beloften geschonken zijn, opdat gij door dezelve
der Goddelijke natuur deelachtig zoudt worden ’ (2 Petr. 1:4). ‘Deze kastijdt ons tot ons nut, opdat wij Zijner heiligheid zouden deelachtig worden’ (Hebr. 12:10). Vanwege de kracht van dit goddelijke werk is er een wederzijds inwonen van God bij Zijn volk. ‘God is liefde; en die in de liefde blijft, die blijft in God, en God in hem’ (1 Joh. 4:16). Deze bijzondere relatie geeft de grootste blijdschap en zegening. Het is een speciale gave van God die Hij alleen geeft aan Zijn gunstelingen. Goud, zilver, diamanten en aardse koninkrijken worden door God gegeven aan mensen die de Bijbel onzin noemen. Maar de geweldige gave van het zien van Gods schoonheid is de speciale zegen van God aan Zijn meest dierbare kinderen. Vlees en bloed kunnen dit niet geven: alleen God kan het schenken. Dit was de bijzondere gave waarvoor Christus stierf. Hij deed dat om het voor Zijn uitverkorenen te verwerven. Het is het hoogste teken van Zijn eeuwigdurende liefde, de beste vrucht van Zijn werken en het meest kostbare dat Hij door Zijn bloed heeft verworven. Door deze gift schijnen de heiligen als lichten in de wereld, meer dan door enig ander ding. Deze gave is hun troost, meer dan iets anders. Het is onmogelijk dat de ziel die deze gave bezit ooit zal omkomen. Dit is de gave van eeuwig leven. Het is het begin van het eeuwige leven: mensen die dit hebben kunnen niet sterven. Het is de dageraad van het glorielicht. Het komt uit de hemel, is van hemelse kwaliteit en zal degene die dit heeft naar de hemel brengen. Zij die deze gave hebben, kunnen wandelen in de wildernis of door de golven van de oceaan omver geworpen worden, maar uiteindelijk zullen zij in de hemel komen. Daar zal de hemelse vonk volmaakt gemaakt worden en verder uitgroeien. In de hemel zullen de zielen van de heiligen worden veranderd in een heldere, pure vlam en zullen zij schijnen als de zon in het koninkrijk van hun Vader. Amen.