Nr. 8 0 8 8 8 1
Raadsgriffie Spuiboulevard 300 3311 GR DORDRECHT
De RAAD van de gemeente Dordrecht; gezien het voorstel van het college van Burgemeester en Wethouders van
gelet op artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening;
besluit: 1.
2.
Pagina
In te stemmen met de "Nota naar aanleiding van de zienswijzen en de wijzigingsvoorstellen ten aanzien van het ontwerpbesluit tot vaststelling van het bestemmingsplan Nieuwe Dordtse Biesbosch" van Stadsontwikkeling uit mei 2012 en te bepalen dat deze nota deel uitmaakt van dit besluit; De zienswijzen van de volgende reclamanten ten aanzien van de volgende in de onder 1 genoemde nota genoemde punten gegrond te verklaren: Agri-service loonbedrijf M. Cornelisse, Zuidbuitenpoldersekade 1, 3329 LA Dordrecht ten aanzien van punt 1.4 (gedeeltelijk); Blankensteijn Bouw en Loonbedrijf, Zuidendijk 561, 3329 LD Dordrecht ten aanzien van punt 3.1 (gedeeltelijk); A.A. Bras en S.P. Bras-van Heeren, Haaswijkweg Oost 77, 3329 KC Dordrecht ten aanzien van punt 5.1 (gedeeltelijk); DAS, Postbus 23000, 1100 DM Amsterdam, namens W.L. van Pelt, Zwanenplaatweg 1 te Dordrecht ten aanzien van punt 6.5; Evides, Postbus 4472, 3006 AL Rotterdam ten aanzien van punt 8.1, 8.2 (gedeeltelijk) en 8.4 (gedeeltelijk); P.J. en J.P. van der Eijk en M. van der Eijk-D Mooij, Van Elzelingenweg 1, 3329 KS Dordrecht, Landbouwbedrijf P.J. van der Eijk, Maatschap P.J. en W.J.H. van der Eijk, Landbouwbedrijf Beerzicht, allen van Elzelingenweg 1, 3329 KS Dordrecht, J.G. van der Eijk, Stal De Elzen, beide Van Elzelingeweg 17, 3329 KS Dordrecht en W.J.H. van der Eijk, Van Elzelingenweg 19, 3329 KS Dordrecht ten aanzien van punt 9.14, 9.15 en 9.16; J.A. Groeneveld, Zeedijk 7, 3329 LC Dordrecht ten aanzien van punt 10.2 (gedeeltelijk); D.J. Kemp Hakkert, Zeedijk 22, 3329 LC Dordrecht ten aanzien van punt 11.5 (gedeeltelijk) en 11.7 (gedeeltelijk); C.J. Kooijman, Noordendijk 801, 3329 KG Dordrecht ten aanzien van punt 14.4 (gedeeltelijk); D. van de Lagemaat, Ottersluis 53, 3329 KL Dordrecht ten aanzien van punt 17.1 en 17.2; LTO Noord, Postbus 441, 3990 GE Houten, namens erven M.P. Herweijer, Vissersdijk 38 te Dordrecht en maatschap P.W. en A.P. van den Hoek, Westdijk 50, 3274 KG Heinenoord ten aanzien van punt 21.8, 21.10 , 21.15 en 21.17; LTO Noord, Postbus 441, 3990 GE Houten, namens S.R. Kadijk, Blindeweg 9 te Dordrecht ten aanzien van punt 22.8 en 22.14; LTO Noord, Postbus 441, 3990 GE Houten, namens afdeling LTO Noord Eiland van Dordrecht, Postbus 649, 2003 RP Haarlem ten aanzien van punt 23.14, 23.16 en 23.24; N.V. Nederlandse Gasunie, Postbus 19, 9700 MA Groningen ten aanzien van punt 27.1, 27.6 (gedeeltelijk) en 27.7 (gedeeltelijk);
1/8 / V Mixed •AP Sources en ™ cu-coc soa3w c 1 9 » FK FSC
3.
Overwater Rentmeesterskantoor, Postbus 5715, 3290 AA Strijen, namens H.M. Schoonderwoerd, Zuidbuitenpoldersekade 7 te Dordrecht ten aanzien van punt 29.3; Overwater Rentmeesterskantoor, Postbus 5715, 3290 AA Strijen, namens J.F.C. Willemsens, Dordrechtseweg 100 te Dordrecht ten aanzien van punt 32.2, 32.5, 32.7en 32.8; Overwater Rentmeesterskantoor, Postbus 5715, 3290 AA Strijen, namens J.K. en R.G. Kooijman, Provincialeweg 8a te Dordrecht ten aanzien van punt 34.2 (gedeeltelijk) en 34.3 (gedeeltelijk); Overwater Rentmeesterskantoor, Postbus 5715, 3290 AA Strijen, namens L Kooijman, Heerenweg 1 te Dordrecht ten aanzien van punt 35.1; Overwater Rentmeesterskantoor, Postbus 5715, 3290 AA Strijen, namens H.J.Valk Burg.Jaslaan 39 te Dordrecht ten aanzien van punt 36.2 (gedeeltelijk); Overwater Rentmeesterskantoor, Postbus 5715, 3290 AA Strijen, namens A.A. Groeneveld, Provincialeweg 12 te Dordrecht ten aanzien van punt 37.1 (gedeeltelijk), 37.4 (gedeeltelijk) en 37.7 (gedeeltelijk); Overwater Rentmeesterskantoor, Postbus 5715, 3290 AA Strijen, namens erven MJ.S.A. Vicomtesse de Poulpiquet du Halgouët- de Moré Pontigibaud ten aanzien van punt 38.2; Overwater Rentmeesterskantoor, Postbus 5715, 3290 AA Strijen, namens ervan M.J.E.F. de Bengy de Puyvallée-de Moré Pontigibaud en G.C.M. de Bengy de Puyvallée ten aanzien van punt 40.1, 40.4 en punt 40.5; Overwater Rentmeesterskantoor, Postbus 5715, 3290 AA Strijen, namens I J . en M.R. van Chastelet, Zeedijk 4 te Dordrecht ten aanzien van punt 41.1 en 41.3; Overwater Rentmeesterskantoor, Postbus 5715, 3290 AA Strijen, namens F.H. Haanstra, Van Eesterenplein 333 te Dordrecht ten aanzien van punt 42.5 (gedeeltelijk); Overwater Rentmeesterskantoor, Postbus 5715, 3290 AA Strijen, namens F.N. Schoonderwoerd, Zanddijk 7 te Dordrecht ten aanzien van punt 43.2 en 43.3; Rijkswaterstaat, Postbus 556, 3000 AN Rotterdam ten aanzien van punt 45.1 (gedeeltelijk), 45.2 (gedeeltelijk) en 45.3 (gedeeltelijk); Staatsbosbeheer, Postbus 330, 5000 AH Tilburg ten aanzien van punt 46.1; Stichting Buitenzorg, Ottersluis 47, 3329 KL Dordrecht en Stichting Behoud Dordtse Polder, Oudendijk 147 te 3329 LK Dordrecht ten aanzien van punt 48.1 (gedeeltelijk); Stichting Nationaal Landschapskundig Museum en Documentatiecentrum Telluris, Reeweg Oost 145, 3312 CN Dordrecht ten aanzien van punt 50.3; Stichting Het Wantij, Plein 1940-1945 nr. 53, 3313 CV Dordrecht ten aanzien van punt 51.2 en 51.6; Tuincentrum & Hoveniersbedrijf De Biesbosch, Zuidbuitenpoldersekade 3a, 3329 LA Dordrecht ten aanzien van ten aanzien van punt 52.2 (gedeeltelijk); Dhr. Vermaat, Zanddijk 11, 3329 LB Dordrecht ten aanzien van ten aanzien van punt 55.1; A. Vermeij, Zeedijk 14, 3329 LC Dordrecht ten aanzien van punt 56.1 (gedeeltelijk) ; 56.3a (gedeeltelijk) en 56.3b. De ingediende zienswijzen voor het overige ongegrond te verklaren.
Pagina 2 / 8
4.
5.
Pagina
Te bepalen dat voor de inhoudelijke motivering van het onder 2 en 3 genoemde verwezen wordt naar de bij dit besluit behorende "Nota naar aanleiding van de zienswijzen en de wijzigingsvoorstellen ten aanzien van het ontwerpbesluit tot vaststelling van het bestemmingsplan Nieuwe Dordtse Biesbosch" De volgende wijzigen in het ontwerpbestemmingsplan aan te brengen: Ten aanzien van de planreaels: 1. Aan artikel 3.2.1, lid 2 en 10.2.1, lid b de woorden "per functie" toe te voegen; 2. Artikel 4.2.1 en 17.2.1 aan te vullen met de Volgende tekst: "met dien verstande dat: op gronden gelegen aan de rivierzijde van de hoofdwaterkering: 1. geen nieuwe gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijn toegestaan; 2. per functie de bestaande bebouwing eenmalig met maximaal 10% van de inhoud mag worden uitgebreid."; 3. Een nieuw artikel 4, lid 3 op te nemen met de volgende tekst: "Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in: a. lid 4.2.2 onder a. voor het buiten de aanduiding 'bouwvlak' oprichten van bebouwing, met uitzondering van een dienstwoning, met een maximale bouwhoogte en oppervlakte van respectievelijk 12 m en 10% van de oppervlakte van de bijbehorende grond van het bedrijf voor zover gelegen binnen deze bestemming, met een maximum van 1000 m2, met dien verstande dat de op te richten bebouwing: wordt gesitueerd aan of nabij de openbare weg; vanuit landschappelijk oogpunt aanvaardbaar kan worden geacht. b. lid 4.2.3 voor andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde met een bouwhoogte van ten hoogste 9 m. c. lid 4.2.3 voor bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van een recreatief medegebruik, wanneer toepassing is of wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 4.5.1 onder b."; 4. Artikel 4, lid 4 onder c te schrappen; 5. De punt in artikel 4.5.1. te veranderen in a en een sub b toe te voegen met de volgende inhoud: "b. lid 4.4 onder a ten behoeve van een recreatief medegebruik gericht op de dagrecreatie van gronden en opstallen."; 6. Het woord "volwaardig" in artikel 4.5.2. onder 1 en 2a te schrappen; 7. Artikel 4.5.2 onder 2 b te vervangen door de volgende tekst: "b. geen gebouwen buiten het bouwvlak of de met behulp van lid 4.3 onder a genoemde afwijkingsbevoegdheid op te richten bebouwing vereist."; 8. Aan lid 4.5.2. onder 2 een sub f toe te voegen met de volgende tekst: "f. wordt beëindigd, indien de agrarische hoofdactiviteit wordt beëindigd."; 9. Artikel 9, lid 1 te vervangen door de volgende tekst:
3/8
10.
11.
12.
13.
14. 15.
16. 17.
18. 19.
20.
21. 22.
23.
Pagina 4 / 8
"De voor 'Natuur - 1' aangewezen gronden zijn primair bestemd voor natuurbehoud en secundair voor natuurontwikkeling en daarnaast voor : a. groenvoorzieningen; b. water, waaronder kreken; c. bij de bestemming behorende voorzieningen, zoals verhardingen en parkeervoorzieningen d. alsmede ter bescherming van cultuurhistorische waarden ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' een en ander met inachtneming van het bepaalde in lid 9.4."; Aan artikel 9.2.1 een sub a toe te voegen met de volgende inhoud "a. gebouwen ten behoeve van het onderhoud in de vorm van griendketen ter plaatse van de aanduiding cultuurhistorische waarden.; De punt in artikel 9.4. te Veranderen in a en een sub b toe te voegen met de volgende inhoud: "b. een recreatief medegebruik is niet toegestaan."; Een lid 9.5 toe te voegen met de volgende inhoud: "Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.4 onder b voor het toestaan van een recreatief medegebruik, gericht op de dagrecreatie, mits aangetoond wordt dat de aanwezige natuurwaarden niet onevenredig worden verstoord."; Aan lid 10.2.2 een nieuw sub b toe te voegen met de volgende inhoud: "b: de oppervlakte van en onderhoudsgebouw bedraagt ten hoogste 100 m2." en de overige subleden door te nummeren; Aan artikel 11.1 een nieuw sub h toe te voegen met de tekst "natuurontwikkeling" en de overige subleden door te nummeren. Artikel 11.3, waarin de mogelijkheden voor het oprichten van trekkershutten en vlotkampeerplaatsen worden geregeld te laten vervallen en de overige leden door te nummeren; Aan artikel 11.3 (nieuw) onder c de woorden "waarvan een hoveniersbedrijf deel uitmaakt" toe te voegen; Aan artikel 11.3 (nieuw) onder d de zin "Opslag/koeling en overslag van agrarische producten is binnen deze aanduiding toegestaan" toe te voegen; Aan artikel 11.4 een sub c toe te voegen met de volgende inhoud: "voorde vestiging van een bijenhoudersvereniging."; De punt in artikel 13.3 te veranderen in a en een sub b toe te voegen met de volgende inhoud: "b. indien de tuin mede wordt gebruikt als ontsluiting van een naast het betreffende perceel gelegen andere functie dan wonen is het parkeren van auto's ten behoeve van de betreffende andere functie toegestaan."; De tekst van artikel 16.1 onder d te vervangen door de volgende tekst: "a. peilers ten behoeve van een brug voor het railverkeer;"; Aan artikel 16.2.2 onder a de woorden "peilers ten behoeve van een brug voor" toe te voegen; Artikel 18.1 onder c en d te wijzigingen in: "c. een of meer waterleidingen van bovenlokale betekenis." en punt d te laten vervallen; Aan artikel 18.5.2. de woorden "en/of het onderhoud aan de leidingen" toe te voegen;
24. 25. 26.
In de artikelen 20 en volgende de onjuiste verwijzingen te corrigeren; Aan artikel 22.1 de woorden "beheer en onderhoud van" toe te voegen; Aan artikel 26 een lid 5 toe te voegen met de volgende inhoud: "26.5 Cultuurhistorische waarden 26.5.1
Bescherming
cultuurhistorische
waarden
Ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' dienen de aanwezige cultuurhistorische waarden gehandhaafd te worden. 26.5.2
Sloopvergunning
26.5.2.1 Omgevingsvergunning voor het slopen Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) een bouwwerk of werk met de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' geheel of gedeeltelijk te slopen ofte vernietigen. 26.5.2.2 Voorwaarden Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 26.5.2.1 wordt uitsluitend verleend indien uit cultuur-/bouwhistorisch onderzoek blijkt, dat de cultuurhistorische waarden niet op onaanvaardbare wijze worden verstoord. 26.5.3
Omgevingsvergunning
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning een als zodanig op de verbeelding aangeduid werk of landschapselement van cultuurhistorische betekenis geheel of gedeeltelijk te veranderen. 26.5.4
Voorwaarden
Het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 26.5.3 is slechts toelaatbaar indien uit cultuurhistorisch onderzoek blijkt dat de cultuurhistorische waarden van het werk of landschapselement niet op onaanvaardbare wijze worden verstoord."
27.
28. 29.
30.
Pagina
5/8
en de artikelen 3.6, 5.4, 7.3, 9.7, 10.6, 12.4 en 17.4 te laten vervallen; Artikel 28.3 als volgt te formuleren: Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan ter plaatse van de aanduiding 'Wro- wijzigingsgebied 2' wijzigen voor het realiseren van horeca (uitgezonderd nachtverblijf), met een bouwhoogte van ten hoogste 6 m en een bedrijfsvloeroppervlakte van ten hoogste 500 m2 en voor het realiseren van een onderhoudsgebouw met een bouwhoogte van ten hoogste 8 m en een oppervlakte van maximaal 1000 m2; Artikel 28, lid 5 in zijn geheel te verwijderen; Aan artikel 28, lid 6 onder a een sub 4 met de volgende inhoud op te nemen: "4. Voordat tot wijziging wordt overgegaan, daar waar de bestemming Agrarisch met waarde 2 samenvalt met een dubbelbestemming het bepaalde in artikel 29.1 onder b in acht wordt genomen."; Een nieuw artikel 29 toe te voegen met de volgende inhoud: "29.1 Voorrangsregeling
a.
31.
Voor zover de op de verbeelding aangegeven dubbelbe stemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen gelden: 1. in de eerste plaats de bepalingen van artikel 22 Waterstaat-Waterkering; 2. in de tweede plaats de bepalingen van artikel 18 Leiding; 3. in de derde plaats de bepalingen van artikel 26.2 Waterwingebied; 4. in de vierde plaats de bepalingen van artikel 26.3 Grondwaterbeschermingsgebied; 5. in de vijfde plaats de bepalingen van artikel 20 Waarde-Archeologie 1; 6. in de zesde plaats de bepalingen van artikel 21 Waarde-Archeologie 2; en 7. in de zevende plaats de bepalingen van artikel 19 Leiding-Hoogspanningsverbinding. b. Voorzover de op de verbeelding aangegeven dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen met de aanduidingen Wro-zone wijzigings-gebied 1 t/m 5 dient bij toepassing Van een wijzigingsbevoegdheid schriftelijk advies te worden ingewonnen bij de dijkbeheerder en/of de leidingbeheerder(s)."; De artikelen 30 en 31 te vernummeren en in de artikelen 18,19, 20,21,22 en 26 naar artikel 29.1 lid te verwijzen, alsmede artikel 18.4, 19.3, 20.3 en 21.3 te laten vervallen;
Ten aanzien van de verbeelding: 32. De bestemming Leiding op onderdelen aan te passen aan de daadwerkelijke ligging van de leiding; 33. De verkeersbestemming van de Landbouwweg op enkele onderdelen aan te passen aan het beoogde tracé; 34. De bouwhoogte voor binnendijks gelegen bouwpercelen binnen de bestemming Agrarisch met waarden 1 te verhogen van 10 naar 12 m; 35. De bestemming Agrarisch met waarden 2 op het perceel met de kadastrale aanduiding Y2796, ten westen van het perceel Provincialeweg 8a, gedeeltelijk te wijzigen in de bestemming Tuin; 36. De percelen met de kadastrale aanduiding Y562 en 563 (ten oosten van de woning Zeedijk 14) over een lengte van 20 m en een diepte van 10 m te bestemmen tot Tuin; 37. De bestemming Natuur 1 voor het deel van het perceel met de kadastrale aanduiding W18 (bij de woning Zanddijk 11), dat niet als natuurgebied is ingericht te vervangen door de bestemming Tuin; 38. Het bouwvlak op het perceel met de kadastrale aanduiding X369 (Noorderelsweg 1) in zuidelijke richting te vergroten en de te bebouwen oppervlakte te vergroten tot 4400 m2; 39. De aanduiding "cw" op het perceel met de kadastrale aanduiding X369 (Noorderelsweg 1) te schrappen; 40. De griendketen op het perceel met de kadastrale aanduiding W147 op de Hoge Biezenplaat en de Zwartbolplaat voorzien van een bouwvlak en de aanduiding "cw"; 41. De kreken binnen de bestemmingen Agrarisch met waarden 1, Natuur 1 en Natuur 2 aan te duiden met "cw";
Pagina 6 / 8
42.
43. 44.
45.
46.
47.
48.
49.
50.
51. 52. 53.
54.
55.
56.
Pagina
7/8
De aardhaalzone ten noorden van de Zeedijk op de percelen met de kadastrale aanduiding Y556, Y557, Y558, Y559, Y560, Y561, Y562, Y563, Y578, Y579, Y580, Y583 Y585, Y590, Y622, Y633, Y635, Y640, Y658, Y2279 (ged.), Y3074 en Y3083 aan te duiden met "cw" ; De bestemming Natuur 2 voor de Wantijoever ter plaatse van de Noordbovenpolder te vervangen door de bestemming Natuur 1; De bestemming Natuur 2 voor de percelen met de kadastrale aanduiding T1455 (ged.), T1456 (ged.), X468 (ged.), Y232, Y233, Y234, Y292 (ged.), Y650 (ged.), Y269 (ged.), Y287 (ged.) en Y1278 (ged.) tussen de Ottersluis en de Kop van 't Land te vervangen door de bestemming Natuur 1; De bestemming Natuur 2 op de percelen met de kadastrale aanduiding Y269 (ged.),Y2272 (ged.) en Y3092 (ged.), ten oosten van het perceel Heerenweg 1 te vervangen door de bestemming Tuin; De bestemming Natuur 2 ter plaatse van het perceel met de kadastrale aanduiding X179 (Noorderelsweg/hoek Nieuwe Merwedeweg) te vervangen door de bestemming Agrarisch met waarden 1; De wijzigingsbevoegdheid 2 te laten vervallen voor delen van de percelen met de kadastrale aanduiding Y599, Y600, Y624, Y629, Y2275, Y3082 en Y3098; De wijzigingsbevoegdheid 4 te laten vervallen voor de Alloysen- of Bovenpolder, met uitzondering van het perceel met de kadastrale aanduiding Y2793 (noordoostzijde Alloysen- of Bovenpolder); De bestemming Natuur 2 voor het perceel met de kadastrale aanduiding Y2793 , met uitzondering van een strook met een breedte van 50 m langs de Provincialeweg en het zuidoostelijk deel van dit perceel ten noorden van genoemde strook, te vervangen door de bestemming Agrarisch met waarden 2 en wijzigingsbevoegdheid 4; De wijzigingsbevoegdheid 5 te laten vervallen voor de Alloysen- of Bovenpolder, met uitzondering van de percelen met de kadastrale aanduiding Y1276 (voor zover dat binnen de beoogde agrarische bestemming) ligt, (Zuidendijk 585), Y2796 (Provincialeweg 8a), Y2811 (Provincialeweg 1 1 1 / l l l b ) en Y2838 (Provincialeweg llla/lllc); De bestemming Leiding voor de (lokale) transportleiding van het waterwingebied naar de Baanhoekweg te laten vervallen; Voor de agrarische schuur op het perceel met de kadastrale aanduiding Y1276 (Zuidendijk 585) een bouwvlak op te nemen; De bestemming Natuur 2 op de percelen met de kadastrale aanduiding Y557 en Y622 ten noorden van de Zeedijk (nabij de aansluiting op de Zuidbuitenpoldersekade) te vervangen door de bestemming Agrarisch met waarden 2; De bestemming Natuur 2 ten noorden van de Zeedijk op de percelen met de kadastrale aanduiding Y556, Y559, Y561 (ged.) Y590 (ged.), Y599 (ged.), Y600 (ged.), Y624 (ged.), Y629 (ged.), Y3082 (ged.), Y3083, Y3098 (ged.) te wijzigen in de bestemming Recreatie 1; De bestemming Recreatie 2 op het perceel met de kadastrale aanduiding X413, ten zuiden en oosten van Zuidbuitenpoldersekade 7 te wijzigen in de bestemming Recreatie 1; De bestemming Recreatie 2 op het perceel met de kadastrale aanduiding X266 ten noorden van Zuidbuitenpoldersekade 2 over
57. 58.
59.
60. 61.
een oppervlakte van ca. 1 ha. te wijzigen in de bestemming Recreatie 1; De Natuurbestemming op het perceel X450 (ged.) te vervangen door de bestemming Agrarisch met Waarden 1; De bestemming Recreatie 2 op het perceel met de kadastrale aanduiding X454 (ged.) ten zuiden van Zuidbuitenpoldersekade la te vervangen door de bestemming Recreatie 1; Voor het perceel met de kadastrale aanduiding X446 (Noorderelsweg 2a) de mogelijkheid voor de realisering van een bedrijfswoning op te nemen; het bouwblok op de percelen X87, X418 en X 419 (ged.) op verzoek van de eigenaar te draaien; Het gedeelte van het perceel Y578, ten zuidoosten van perceel Y 3090 te wijzigen in de bestemming Tuin.
Ten aanzien van de toelichting en de bijlagen bij de toelichting: 62.
6. 7.
De tekst van de toelichting naar aanleiding van het bovenstaande op onderdelen aan te passen; 63. Hoofdstuk 10 Financiële haalbaarheid te vervangen door de meest actuele informatie; 64. Het akoestisch- en luchtkwaliteitrapport te vervangen door een inhoudelijk identieke versie, waaruit de vermelding "Concepf'is verwijderd; 65. De rapportage van het Natuur Wetenschappelijk Centrum inzake de actualiteit van het natuuronderzoek als bijlage bij de toelichting te voegen; 66. Het advies van de Brandweer/VHR als bijlage bij de toelichting te voegen; Geen Exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening vast te stellen, omdat de kosten anderszins worden verhaald; Het bestemmingsplan met inachtname van het bepaalde onder 5 gewijzigd vast te stellen.
Aldus besloten in de openbare vergadering van 13 november 2012. De griffier,
Pagina 8 / 8
De .Voorzitter,
DORDRECHT
Aan
Gemeentebestuur
de gemeenteraad
Spuibouievard 300 3311 GR DORDRECHT
Datum 29 mei 2012 Ons kenmerk SO/801615 Begrotingsprogramma Ruimtelijke ordening Betreft Vaststellen bestemmingsplan Nieuwe Dordtse Biesbosch
Samenvatting Het bestemmingsplan Nieuwe Dordtse Biesbosch heeft met ingang van 15 september 2011 gedurende 6 weken in ontwerp ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn in totaal 57 zienswijzen op het plan ingediend, waarbij in veel gevallen naast nieuwe argumenten ook de eerder ingediende zienswijzen werden herhaald. Van de ingediende zienswijzen kunnen er 33 geheel of gedeeltelijk gegrond worden verklaard. Deze zienswijzen leiden voor een deel tot aanpassingen van het bestemmingsplan. Daarnaast zijn er recent afspraken met de provincie over de financiering van het plan gemaakt. Ook deze afspraken leiden tot (ambtelijke) wijzigingen in het plan. Voorgesteld wordt de zienswijzen op basis van de bijgaande "Nota naar aanleiding van de zienswijzen en de wijzigingsvoorstellen ten aanzien van het ontwerpbesluit tot vaststelling van het bestemmingsplan Nieuwe Dordtse Biesbosch" van Stadsontwikkeling uit mei 2012 gedeeltelijk gegrond en voor het overige ongegrond te verklaren en het bestemmingsplan gewijzigd vast te stellen. 1. Wat is de aanleiding? Sinds 2008 wordt gewerkt aan de totstandkoming van een bestemmingsplan voor het buitengebied, waarin naast een actualisering van de agrarische bestemming, mogelijkheden worden geboden voor de uitvoering van rijks- en provinciaal beleid ten aanzien van natuur- en recreatieontwikkeling, zoals vastgelegd in het Strategisch Groenproject Eiland van Dordrecht. In 2008 werd een eerste ontwerp ter inzage gelegd, maar door een procedurefout en door gewijzigde wetgeving was het noodzakelijk dit plan aan te passen en opnieuw in ontwerp ter visie te leggen. Als gevolg van de door het rijk en de provincie voorgenomen bezuinigen op het budget voor natuur- en recreatieontwikkelingen is de financiële haalbaarheid van het bestemmingsplan onder druk komen te staan. In het ter inzage gelegde ontwerpbestemmingsplan is een deel van de beoogde natuur- en recreatieontwikkelingen aan wijzigingsbevoegdheden gekoppeld, waardoor de financiële haalbaarheid niet op het moment van vaststelling van het bestemmingsplan voor alle onderdelen verzekerd behoefde te zijn en waardoor een fasering - tot op zekere hoogte ook buiten de planperiode - mogelijk werd. Recente onderhandelingen met de provincie wezen uit dat de natuur- en recreatieambitie, met name voor het gebied Knoop in 't land verder beperkt diende te worden. Daartegenover staat dat de provincie garant staat voor een belangrijk deel van de aanleg en onderhoudskosten van de natuur en recreatie in het gebied, waardoor het plan in de aangepaste vorm financieel volledig haalbaar is. 2. Wat willen we bereiken? Het doel is om voor het buitengebied een bestemmingsplan te krijgen dat mogelijkheden biedt voor de agrarische sector en ruimte biedt aan een - zij het ten opzichte van eerdere plannen meer beperkte - natuur- en recreatieontwikkeling en dat tijdig de geldende verouderde bestemmingsplannen herziet. Voor een deel bestaan de vigerende bestemmingsplannen uit uitbreidingsplannen op basis van de Woningwet en wanneer deze niet voor 2013 worden herzien vervallen deze,
Pagina 1 / 4 /"Y Mixed Sources c
Datum Ons kenmerk
29 mei 2012 SO/801615
waardoor voor het gebied geen planologische regeling meer geldt en er ongewenste ontwikkelingen kunnen plaatsvinden. 3. Wat gaan we daarvoor doen? Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 15 september tot 26 oktober 2011 ter visie gelegen. Op het ontwerpbestemmingsplan zijn in totaal 57 zienswijzen ingediend, waarin naast nieuw aangevoerde argumenten ook vaak terugverwezen wordt naar eerder ingediende zienswijzen. In de bijgaande "Nota naar aanleiding van de zienswijzen en de wijzigingsvoorstellen ten aanzien van het ontwerpbesluit tot vaststelling van het bestemmingsplan Nieuwe Dordtse Biesbosch" wordt uitgebreid op deze zienswijzen ingegaan. Uit de Nota kan worden geconcludeerd dat 33 zienswijzen geheel of gedeeltelijk gegrond kunnen worden verklaard. Dit is onder meer mogelijk geworden door de bovengenoemde verlaging van het ambitieniveau en de daaruit voortvloeiende aanpassingen van het bestemmingsplan, waardoor onder meer de wijzigingsbevoegdheid voor een deel van het plangebied kan vervallen en de agrarische bestemming voor dat deel gehandhaafd kan blijven. Naast enkele aanpassingen op perceelsniveau leiden de zienswijzen onder meer tot de volgende aanpassingen van het bestemmingsplan; - een aanscherping van de regels die op het buitendijks gebied betrekking hebben, omdat anders strijd met de Beleidslijn Grote Rivieren zou ontstaan; - een duidelijker onderscheid tussen de bestemmingen Natuur 1 (voornamelijk gericht op natuurbehoud) en Natuur 2 (voornamelijk gericht op natuurontwikkeling); - een betere bescherming van de cultuurhistorische waarden binnen het plangebied; - een voorrangsregeling voor dubbelbestemmingen als Waterstaat-Waterkering en Leiding, waarbij het primaat wordt gegeven aan die bestemmingen die in geval van een calamiteit de grootste effecten voor het plangebied hebben; - een aanpassing van het tracé van de gastransportleiding van de Gasunie aan de daadwerkelijke ligging van die leiding; - De vervanging van de bestemming Natuur 2 door Natuur 1 voor de Wantijdijk langs de Noordbovenpolder en voor het gebied tussen de Ottersluis en de Kop van 't Land. Als gevolg van de recente financiële afspraken met de provincie wordt voorgesteld om minder gronden met name in de Alloysen- of Bovenpolder aan te kopen, waardoor hier niet langer actief een recreatieontwikkeling kan worden nagestreefd. Het betreffende deel van het plangebied kan de agrarische bestemming behouden. Via een afwijkingsbevoegdheid kan worden toegestaan dat op deze gronden en opstallen een recreatief medegebruik plaatsvindt. De recreatieontwikkeling wordt hierdoor voor een deel overgelaten aan particulier initiatief. Ten behoeve van de recreatiepias en bijbehorende voorzieningen als een restaurant/ bezoekerscentrum en parkeergelegenheid vindt wel een actieve verwerving van gronden plaats. Deze recreatieve elementen worden actief door of namens de gemeente ontwikkeld, met dien verstande dat het gebied waarin deze voorzieningen zullen worden ontwikkeld duidelijker kan worden begrensd en de wijzigingsbevoegdheid als gevolg daarvan tot een kleiner gebied kan worden beperkt. De afzonderlijke natuurbestemming kan in dit deel van het plangebied vervallen; binnen de recreatiebestemming wordt ook natuurontwikkeling mogelijk gemaakt. Voor de Noordbovenpolder wordt voorgesteld de wijzigingsbevoegdheid van agrarisch naar natuur te handhaven. Ten aanzien van de natuurontwikkeling kan worden opgemerkt dat het streven gericht is op het ontwikkelen van natte getijdennatuur in de Noordbovenpolder. Voor het meest oostelijke deel van het gebied, bij de Kop van 't Land, was al een natuurbestemming, zonder Pagina 2/4
Datum Ons kenmerk
29 mei 2012 SO/801615
wijzigingsbevoegdheid, gepland. Ook voor de gronden in de Noorderdiepzone blijft de ambitie volledig gericht op een natuur en recreatieontwikkeling. Op de wijzigingsvoorstellen wordt in de bovengenoemde nota nader ingegaan. Kortheidshalve wordt naar deze nota verwezen. Opgemerkt dient te worden dat uit onder meer de ingediende zienswijzen blijkt dat een verwerving op basis van vrijwilligheid van de voor natuur en recreatie, alsmede voor de aanleg van de landbouwweg benodigde gronden niet in alle gevallen mogelijk zal zijn. Uit de met de provincie op 6 maart 2007gesloten "Overeenkomst grondverwerving voor het Strategisch Groenproject Eiland van Dordrecht (ten zuiden van het Wantij)" vloeit voort dat in een dergelijke situatie als uiterste middel gebruik kan worden gemaakt van het onteigeningsinstrument. a. Inspraak en communicatie De vaststelling van het bestemmingsplan vormt het eindtraject van de gemeentelijke besluitvorming in het kader van de bestemmingsplanprocedure. In het kader van de bestemmingsplanprocedure is juni-augustus 2008 de inspraakrocedure gevolgd. Hierbij zijn 43 inspraakreacties ontvangen. In oktober 2008 is het overleg als bedoeld in art. 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening gestart. Zowel de inspraakprocedure als het overleg leidde tot aanpassing in het voorontwerpbestemmingsplan. De resultaten van de inspraakprocedure en het overleg ex art. 3.1.1 zijn in de toelichting op het bestemmingsplan samengevat. Vervolgens is het bestemmingsplan in ontwerp in augustus-september 2009 ter inzage gelegd en zijn 78 zienswijzen op dit ontwerp ingediend. Vanwege de geconstateerde procedurefout en de gewijzigde wetgeving, waardoor een aanpassing van het ontwerp en een nieuwe tervisielegging noodzakelijk werden, zijn deze zienswijzen niet meer inhoudelijk behandeld. In september/oktober 2011 zijn het aangepaste ontwerpbestemmingsplan en de stukken van de MER-procedure ter inzage gelegd, waartegen 57 zienswijzen zijn ingediend. Op deze zienswijzen wordt in de bijgaande nota ingegaan. b. Vervolgtraject besluitvorming Na gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan wordt het plan gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Degenen die tijdig op het ontwerpbestemmingsplan zienswijzen hebben ingediend kunnen tegen het plan beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrecht van de Raad van State. Een ieder kan tegen de wijzigingen in het plan beroep instellen bij de Afdeling Rechtspraak van de Raad van State. c. Inclusiefbeleid N.v.t. 4. Wat mag het kosten? Als gevolg van de rijksbezuinigingen op de budgetten voor natuur en recreatie zullen de overeenkomsten met de provincie over grondaankoop en financiering worden herzien. De financiële risico's worden ondervangen door een deel van de plannen te schrappen dan wel op te nemen als wijzigingsbevoegdheid. De functiewijziging in dit bestemmingsplan is verkleind van de oorspronkelijke 777 hectare naar 530 hectare. Een deel van de plannen (circa 200 ha) is inmiddels uitgevoerd dan wel in uitvoering (Louisa/Cannemanspolder, De Elzen, Tongplaat, Zuidplaatje). Tevens is al een deel van de grondverwer-ving gerealiseerd (175 ha) voor de resterende opgave. Voor de nog aan te kopen gronden, de in te richten gebieden en de eventuele planschade is door de provincie Zuid-Holland een bedrag beschikbaar gesteld van € 18,8 miljoen. De bijdrage van het Waterschap is verhoogd naar € 5,4 miljoen. De bijdrage van de gemeente blijft onveranderd op € 8,3 miljoen (Dit bedrag is Pagina 3 / 4
Datum
29 mei 2012
Ons kenmerk
SO/801615
exclusief de tot en met 2005 gerealiseerde kosten, voorafgaand aan de vaststelling). Deze budgetten zijn toereikend voor realisatie van het (aangepaste) plan voor de Nieuwe Dordtse Biesbosch. Het bestemmingsplan kent enkele uitbreidingsmogelijkheden en mogelijkheden om via een planwijziging een andere bestemming mogelijk te maken. Waar in het plan uitbreidingsmogelijkheden van bestaande bebouwing, groter dan 1.000 m 2 worden geboden, zijn voor het kostenverhaal op basis van de Grondexploitatieregeling uit de Wet ruimtelijke ordening, voor zover de wet dat toelaat, anterieure overeenkomsten met de grondeigenaren gesloten. Waar door middel van de wijzigingsbevoegdheden op termijn een andere bestemming mogelijk wordt gemaakt, worden voorafgaand aan de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid met de grondeigenaren anterieure overeenkomsten gesloten, voor zover de Grondexploitatieregeling daartoe aanleiding geeft. Het opstellen van een Exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening is hierdoor niet nodig. 5. Fatale beslisdatum N.v.t. 6. Bij dit raadsvoorstel horen de volgende bijlagen: - ontwerp besluit; - Nota naar aanleiding van de zienswijzen en de wijzigingsvoorstellen ten aanzien van het ontwerpbesluit tot vaststelling van het bestemmingsplan Nieuwe Dordtse Biesbosch; - Bestemmingsplan Nieuwe Dordtse Biesbosch (voor u ter inzage gelegd).
o
7. Voorstel Voorgesteld wordt: 1. in te stemmen met de "Nota naar aanleiding van de zienswijzen en de wijzigingsvoorstellen ten aanzien van het ontwerpbesluit tot vaststelling van het bestemmingsplan Nieuwe Dordtse Biesbosch" van Stadsontwikkeling uit mei 2012 en te bepalen dat deze nota deel uitmaakt van uw besluit; 2. de zienswijzen, zoals genoemd onder A.IV.1 van de onder 1 genoemde Nota gegrond en de overige zienswijzen ongegrond te verklaren; 3. in te stemmen met de voorgestelde wijzigingen in het ontwerpbestemmingsplan "Nieuwe Dordtse Biesbosch", zoals genoemd onder B en C van de onder 1 genoemde Nota; 4. geen Exploitatieplan vast te stellen omdat kostenverhaal anderszins verzekerd is; 5. het bestemmingsplan "Nieuwe Dordtse Biesbosch" gewijzigd vast te stellen.
f Het college van Burgemeester en Wethouders van Dordrecht de secretaris , de burgemeester
M.M. van der Kraan
- ontwerp besluit
Pagina 4 / 4
^-^AT/CMTBrok
Nota naar aanleiding van de zienswijzen en de wijzigingsvoorstellen ten aanzien van het ontwerpbesluit tot vaststelling van het bestemmingsplan Nieuwe Dordtse Biesbosch. LEESWIJZER. Deze nota bestaat uit 3 onderdelen. In deel A worden de zienswijzen tegen het ontwerpvaststellingsbesluit van het bestemmingsplan (lees: het ontwerpbestemmingsplan) opgesomd en van een reactie voorzien. Een groot deel van de zienswijzen bevat gelijkluidende argumenten, welke bij onderdeel A.II behandeld. Deel A wordt afgesloten met een opsomming van de zienswijzen die gegrond kunnen worden verklaard. In deel B worden de wijzigingen, die in het ontwerpbestemmingsplan aangebracht dienen te worden als gevolg van de zienswijzen vermeld. Deel C behandelt de wijzigingen die ambtelijk worden voorgesteld, deels als gevolg van recente financiële afspraken met de provincie en deels ter verbetering van de regelgeving in het plan. A. ZIENSWIJZEN I. Ingekomen zienswijzen en ontvankelijkheid Het ontwerpbesluit tot vaststelling van het bestemmingsplan Nieuwe Dordtse Biesbosch heeft met de bijbehorende stukken met ingang van 15 september tot en met 26 oktober 2011 in ontwerp ter inzage gelegen. Gedurende de termijn van tervisielegging van het ontwerpbesluit konden zienswijzen tegen dit ontwerpbesluit en de bijbehorende stukken worden ingediend. Van deze mogelijkheid is gebruik gemaakt door 57 reclamanten, waarvan op de bijlage bij deze nota de NAW-gegevens genoemd zijn. Rekening houdend met de verzendtheorie kunnen alle zienswijzen geacht worden tijdig te zijn ingediend. II. Samenvatting meest voorkomende zienswijzen en reactie daarop. In veel brieven met zienswijzen wordt een aantal argumenten regelmatig aangevoerd. Op deze vaak aangevoerde argumenten wordt hieronder ingegaan. 1.
Zienswijze: De financiële uitvoerbaarheid van het plan en/of de wijzigingsbevoegdheid is onzeker. Reactie: Eind 2011 heeft de gemeente Dordrecht een voorstel gedaan richting provincie ZuidHolland voor aanpassing van de plannen voor de Nieuwe Dordtse Biesbosch zoals vastgelegd in dit ontwerpbestemmingsplan. Dit voorstel van de gemeente Dordrecht is door de provincie Zuid-Holland geaccepteerd als uitgangspunt voor het opstellen van een nieuwe overeenkomst tussen provincie, waterschap en gemeente voor uitvoering van de Nieuwe Dordtse Biesbosch. De provincie Zuid-Holland heeft daarbij een bedrag van 18 miljoen euro toegezegd als bijdrage voor dekking van de kosten voor de resterende grondaankopen en realisatie van de plannen voor de Nieuwe Dordtse Biesbosch. Dit bedrag komt bovenop de uitgaven die de provincie inmiddels heeft gedaan voor de aankoop van gronden op het Eiland van Dordrecht. Dit bedrag van 18 miljoen euro komt tevens bovenop de reeds beschikbaar gestelde middelen voor inrichting van de Tongplaat en LouisaCannemanspolder (circa 5 miljoen euro), de bijdrage van de gemeente voor aanleg van de landbouwweg (5,8 miljoen euro), de bijdrage van het Waterschap voor aanpassing van het watersysteem (5,3 miljoen euro) en de bijdrage van provincie en gemeente voor aanleg van fietspad 220 (1 miljoen euro). Dit totale budget van circa 35 miljoen euro is toereikend voor de resterende grondaankopen en realisatie van de plannen voor de Nieuwe Dordtse Biesbosch zoals vastgelegd in het bestemmingsplan.
2.
Zienswijze: De wijzigingsbevoegdheid zorgt voor een waardedaling van de grond. Reactie: De wijzigingsbevoegdheid zorgt pas voor een waardedaling van de grond, wanneer deze bevoegdheid daadwerkelijk wordt toegepast. Reclamanten bedoelen waarschijnlijk dat
1
potentiële kopers de grond niet zullen kopen wanneer de kans bestaat dat de grond via de wijzigingsbevoegdheid voor natuur of voor recreatie zal worden bestemd. Die situatie is nu ook al aan de orde: de beoogde recreatie- en natuurontwikkeling is in de gemeentelijke structuurvisie met zoveel woorden vermeld en ook overigens is er al jarenlang bekendheid gegeven aan deze door de gemeente (en rijk en provincie) gewenste ontwikkelingen. Een koper zal altijd na moeten gaan welke planologische ontwikkelingen voor het gebied waarin hij eigendom wil verwerven gepland zijn. Daarbij zal hij onder meer stuiten op de gemeentelijk structuurvisie. De wijzigingsbevoegdheid brengt dus feitelijk geen verandering in deze situatie. Een agrariër die de grond van reclamant zou kopen en aan dit risico van functiewijziging een lagere waardering van de grond zou toekennen, doet dat grotendeels ten onrechte. Toepassing van de wijzigingsbevoegdheid vormt immers een mogelijke oorzaak van planschade op zich en een eventuele nieuwe eigenaar kan bij daadwerkelijke toepassing van de wijzigingsbevoegdheid via een verzoek om planschade de eventuele waardevermindering vergoed krijgen. Daarbij geldt weliswaar een wettelijk eigen risico van 2%, maar dat zou in de verkoopprijs kunnen worden verrekend. Dit risico voor de huidige eigenaar kan niet in het kader van een planschadeverzoek bij de gemeente worden geclaimd. Daarnaast kan worden opgemerkt dat de mogelijkheid van een toekomstig recreatief gebruik ook waardeverhogend kan werken, ten opzichte van de grondprijs van agrarische grond. 3.
Zienswijze: De uitvoering van het plan kan niet binnen 10 jaar worden gerealiseerd. Reactie: Uit het in de reactie onder 1. genoemde bestuursakkoord met de provincie blijkt dat er binnen de planperiode voldoende middelen beschikbaar zullen zijn om de benodigde gronden te verwerven en in te richten. Het plan is daarmee binnen de planperiode uitvoerbaar.
4.
Zienswijze: De wijzigingsbevoegdheid wordt op een onjuiste manier toegepast. Het is niet zeker dat de wijzigingsbevoegdheid binnen 10 jaar wordt benut/gerealiseerd. Reactie: De wijzigingsbevoegdheid is opgenomen voor die planonderdelen waar nog geen zekerheid is over de uitvoerbaarheid binnen 10 jaar, maar waarvoor wel de verwachting bestaat dat deze binnen de planperiode kunnen worden uitgevoerd. Er kan pas gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid op het moment dat er zekerheid bestaat over de uitvoerbaarheid. Uit de reactie onder II.1 blijkt dat de middelen voor de verwerving en inrichting hiervoor binnen de planperiode beschikbaar zijn. Het is overigens niet vereist dat binnen de planperiode gebruik wordt gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid. Voor een deel van het gebied waarvoor de wijzigingsbevoegdheid is opgenomen is het ambitieniveau voor het ontwikkelen van recreatie als gevolg van de onderhandeling met de provincie verlaagd. In dat deel van het plangebied (in grote lijnen een deel van de gronden ten noorden en ten zuiden van de Provincialeweg) zal niet langer actief grond ten behoeve van een recreatieontwikkeling worden aangekocht, maar kan volstaan worden met een agrarische bestemming, waarbij een recreatief medegebruik wordt toegestaan en kan de wijzigingsbevoegdheid vervallen. Hierbij dient te worden opgemerkt dat het betreffende deel van het gebied overwegend gronden kent die deel uitmaken van agrarische bedrijven welke elders hun bouwperceel hebben. Bovendien betreft het een gebied waar al sinds de jaren ’70 zeer beperkte bouwmogelijkheden aan agrarische bedrijven worden geboden. Het doel van de gemeente is om hier een gebied te realiseren waar een combinatie van recreatie en agrarische activiteiten voor komt. Agrarische activiteiten passen in dat beeld, maar hebben niet hetzelfde gewicht als in het blijvend agrarisch gebied ten zuiden van de Zeedijk en Wieldrechtse Zeedijk. Om bovengenoemde redenen worden geen volwaardige bouwpercelen (inclusief bedrijfswoning) binnen dit gebied toegestaan en worden evenmin alle nevenactiviteiten toegestaan, die binnen de bestemming Agrarisch met waarden 1 worden geboden. Wel zal via een afwijkingsbevoegdheid onder voorwaarden mogelijk worden gemaakt dat per bedrijf maximaal 10% van de agrarische grond van dat bedrijf met agrarische bedrijfsbebouwing (geen bedrijfswoning) kan worden bebouwd, e.e.a. met een maximum van 1000 m2. Ook zal via een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt dat in beperkte mate nevenactiviteiten, uitsluitend gericht op de dagrecreatie, kunnen worden toegestaan.
2
5.
Zienswijze: Een inrichtingsplan ontbreekt waardoor geen beeld kan worden gevormd van de effecten van het bestemmingplan. De belanghebbenden dienen bij het opstellen van de inrichtingsplannen betrokken te worden. Reactie: In veel gevallen bieden bestemmingsplannen geen exact beeld van de toekomstige inrichting van een gebied. Een bestemmingsplan is een juridische basis voor de uiteindelijke ontwikkeling, waarbij niet tot in detail bekend hoeft te zijn hoe een gebied of terrein exact zal worden ingericht. Dat gebeurt ook bij bijvoorbeeld industrieterreinen en nieuwe woonwijken. Belangrijk is wel dat belanghebbenden kunnen zien welke bestemmingen voor hen eventueel nadelige gevolgen met zich kunnen brengen. Het is denkbaar dat bijvoorbeeld een agrariër schade kan ondervinden van flora en fauna uit een te ontwikkelen natuurgebied en dat bufferzones die schade kunnen beperken. Om die reden zullen de uiteindelijke inrichtingsplannen ook in overleg met belanghebbenden worden opgesteld.
6.
Zienswijze: Bezwaar tegen de archeologiebepaling omdat deze te beperkend is en niet op feitelijk onderzoek berust. Waar in het verleden diep geploegd is, heeft de bescherming geen nut. Voorts is niet duidelijk wie bevoegd is een archeologisch onderzoek te doen en blijkt niet uit het plan wat de omvang en intensiteit van een dergelijk onderzoek moet zijn. Reactie: Wat betreft de zienswijzen waarin wordt gesignaleerd dat de gemeente archeologische bestemmingen in het plan op heeft genomen, zonder vooraf gedetailleerd archeologisch onderzoek te verrichten dient te worden opgemerkt dat het in de praktijk onmogelijk is om het hele buitengebied intensief te onderzoeken, voordat het bestemmingsplan wordt herzien. Het is in Nederland gebruikelijk een archeologische verwachtingskaart of beleidskaart archeologie in het bestemmingsplan op te nemen. De gemeente heeft een archeologische verwachtingskaart voor het gemeentelijk grondgebied laten maken. Deze kaart is een bijlage bij onderzoeksrapport ‘Stad en Slib: het archeologisch potentieel van het Eiland van Dordrecht’ (2009). Alle resultaten van al uitgevoerd archeologisch onderzoek in de gemeente Dordrecht zijn hierin verwerkt. De archeologische verwachting en de nu vrijgestelde ontgravingsdieptes zijn gebaseerd op gerapporteerde, controleerbare en door de gemeente getoetste onderzoeksresultaten. Sinds 2007 mogen deze onderzoeken alleen uitgevoerd worden door instellingen of bedrijven die officieel gecertificeerd zijn en van het Rijk een opgravingsvergunning hebben gekregen (zie Besluit op de Archeologische Monumentenzorg, 9-8-2007). De gemeente Dordrecht heeft zelf een opgravingsvergunning. Een opgravingsvergunning wordt alleen verstrekt als er gewerkt wordt conform de vastgestelde Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA). In deze KNA zijn de eisen aan de deskundigheid van de archeoloog vastgelegd, net als het gehele onderzoeksproces voor de Archeologische Monumentenzorg, de wijze van waardering van archeologische vindplaatsen etc. Wat betreft omvang en intensiteit van het onderzoek.: dit is direct afhankelijk van de omvang en de intensiteit van de plannen van de initiatiefnemer: er wordt nooit meer onderzocht dan door de initiatiefnemer verstoord gaat worden. In de Monumentenwet wordt alleen onderzoek verplicht gesteld bij een oppervlak van minimaal 100m2. Gemeentes mogen hier echter onderbouwd van afwijken. Dit doet Dordrecht door niet naar het oppervlak te kijken, maar naar de diepte van ingrepen. De onderbouwing hiervoor is al opgenomen in de Erfgoedverordening en zal dit jaar in de beleidskaart archeologie vastgelegd worden. De stelling, dat door het verrichten van diepgaande grondwerkzaamheden in het verleden eventuele archeologische waarde al verstoord of vernietigd zijn, waardoor het verrichten van onderzoek voor grondwerkzaamheden die dieper reiken dan de vrijstelde diepte overbodig is, wordt niet gedeeld. Diepgaande grondwerkzaamheden zijn nooit aan de gemeente gemeld en kunnen door de gemeente dan ook niet worden nagegaan. Als dit argument reden zou zijn om de onderzoeksplicht te laten vervallen zou iedereen met gronden binnen de bestemmingen Waarde archeologie 1 en 2 daar een beroep op doen en kan de gemeente niet aan haar wettelijke verplichting, genoemd in de Monumentenwet, voldoen. Als de eigenaar/gebruiker van de grond een beroep wil doen op het feit dat de eventuele archeologische waarde door grondroeringen, zoals diepploegen, in het verleden
3
zijn aangetast of vernietigd, zal hij dat zelf moeten aantonen (c.q. moeten aantonen dat geen archeologische waarden ter plaatse meer resteren). Als hij dat kan aantonen kan hij de benodigde omgevingsvergunning krijgen. Er is dus altijd een bepaalde vorm van onderzoek nodig en het heeft dus geen nut de in het ontwerpbestemmingsplan opgenomen regeling te versoepelen. Ten aanzien van bouwpercelen dient te worden opgemerkt dat bebouwing waarbij geen kelders zijn aangebracht de archeologische waarden niet per definitie hebben vernietigd. Ook daar dient bij grondingrepen, welke dieper reiken dan de vrijgestelde maat, onderzoek te worden verricht. De kosten van dat onderzoek komen voor rekening van de veroorzaker. Deze werkwijze is sinds 2007 als veroorzakerprincipe opgenomen in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg, de wettelijke verankering van het Europese Verdrag van Malta uit 1992. Uitgangspunt van de wet is het behoud van archeologische waarden. Als behoud geen optie en planaanpassing niet mogelijk is, moet de verstoorder betalen voor het vereiste onderzoek. 7.
Zienswijze: Afspraken worden door de gemeente geschonden: eerst zou de landbouwweg worden gerealiseerd, voordat de natuuraanleg zou plaatsvinden. verwerving van de gronden zou uitsluitend op vrijwillige basis plaatsvinden. uitvoering van de natuur- en recreatieontwikkeling zou plaatsvinden nadat alle benodigde gronden verworven zouden zijn. Reactie: Het beleid van de gemeente is er afgelopen jaren op gericht geweest om de verschillende onderdelen van het project de NDB in onderlinge samenhang uit te voeren. Op het moment dat de gronden zijn verworven voor functionele eenheden van het project kan de inrichting van start gaan. Zo is bij de inrichting van de Louisa/Cannemanspolder tevens een aanzet gemaakt voor aanleg van de landbouwweg. Het resterende deel kan pas worden aangelegd nadat de gronden zijn verworven. Bij de grondverwerving wordt in het algemeen gewerkt op basis van aankoop met volledige schadeloosstelling. Dit biedt financiële voordelen voor de grondeigenaar. De keerzijde hiervan is wel dat grondverkoop geen vrijblijvende zaak is en dat (in uitzonderingsgevallen) het middel van onteigening kan worden toegepast. De beleid is door de wethouder van de gemeente Dordrecht bij diverse bijeenkomsten van de LTO toegelicht.De gemeente wil niet in een positie komen waarbij in principe één grondeigenaar die weigert zijn gronden vrijwillig te verkopen het hele plan of grote delen daarvan kan tegenhouden. Dat is ook nooit de bedoeling van de gemaakte afspraken geweest.
8.
Zienswijze: Dijkversterking dient buitendijks plaats te vinden en niet ten koste van agrarische gronden. Reactie: Voor de dijkversterking wordt een afzonderlijk bestemmingsplan opgesteld. Waar binnendijks dijkversterking plaats zal vinden of waar als gevolg van de beschermingszone van de dijk beslag moet worden gelegd op agrarisch gronden, zal dat in dat bestemmingsplan worden onderbouwd. Overigens dient te worden opgemerkt dat de beperkingen te aanzien van het agrarische gebruik –voor zover daadwerkelijk aanwezig- ook in de huidige situatie op basis van de Legger van de Waterschap al bestaan. Het bestemmingsplan vormt in dat opzicht geen verdergaande beperking.
9.
Zienswijze: De MER-onderzoeken zijn verouderd. Reactie: De inhoud van het plan is sinds het opstellen van de onderzoeken niet gewijzigd en het programma niet geïntensiveerd. Integendeel; in de MER-onderzoeken is rekening gehouden met de ontwikkeling van de Zuidpolder als woningbouwlocatie, terwijl inmiddels besloten is van deze ontwikkeling af te zien. Evenmin hebben zich afgelopen jaren wezenlijke veranderingen voorgedaan ten aanzien van flora en fauna of de intensiteit van het wegverkeer op de Provinciale weg (behoudens autonome ontwikkelingen, waarmee in de
4
MER al rekening was gehouden). Nieuwe onderzoeken in het kader van de MER zullen gezien het bovenstaande niet bijdragen aan een beter inzicht in de milieueffecten van het plan. 10.
Zienswijze: De behoefte aan natuur- en recreatiegronden is onvoldoende onderbouwd, berust niet op onderzoek of is inmiddels achterhaald. Reactie Beleid dat betrekking heeft op de aanleg van dit natuur- en recreatiegebied is in verschillende nota’s opgenomen. De basis is het Structuurschema Groene Ruimte (SGR) uit 1993. Daarin wordt geconstateerd, dat het van groot belang is om bestaande natuurgebieden veilig te stellen en om nieuwe natuur- en recreatiegebieden aan te leggen. De behoefte aan nieuwe natuurgebieden komt voort uit de analyse die is uitgevoerd ter onderbouwing van het Natuurbeleidsplan uit 1990 en de constatering dat het areaal en de kwaliteit van de natuur in Nederland afgelopen 100 jaar drastisch achteruit is gegaan. De behoefte aan nieuwe recreatiegebieden komt voort uit de constatering, dat de bevolkingsomvang van Nederland sinds 1950 sterk is toegenomen en dat de ontwikkeling van nieuwe recreatiegebieden daarbij ver is achter gebleven. In het Structuurschema wordt een landelijke taakstelling van geformuleerd voor de realisatie van ca 25.000 ha nieuw natuur- en recreatiegebied. Voor het Eiland van Dordrecht wordt de opgave vastgesteld op 1.150 ha natuur en recreatie. Het is één van de projecten die voor het rijk van strategisch belang zijn voor de uitvoering van het rijksbeleid. In het Tweede Structuurschema Groene Ruimte uit 2002 is de landelijke taakstelling uitgebreid tot ca. 30.000 ha nieuw natuur- en recreatiegebied. De landelijke taakstelling is door de jaren heen vertaald naar provinciaal en gemeentelijk beleid: In 1993 wordt door Ministerie van LNV, provincie Zuid-Holland en gemeente Dordrecht het Landschapsontwikkelingsplan Eiland van Dordrecht uitgebracht. Dit betreft de uitwerking van de eerste fase van het Groenproject Eiland van Dordrecht. In 1995 wordt door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland de Projectnota Eiland van Dordrecht uitgebracht. Dit betreft de startnotitie voor de MER vanwege de grootschalige functieverandering in het gebied. In 2000 wordt door provinciale staten van Zuid-Holland het streekplan ZuidHolland-Zuid vastgesteld. Hierin is het SGP project Eiland van Dordrecht vastgelegd op de plankaart. In 2000 wordt de nota “De speelruimte bepaald” uitgebracht. Hierin worden drie modellen besproken voor invulling van de opgave voor de nieuwe natuur- en recreatiegebied op het Eiland van Dordrecht ten zuiden van het Wantij. In 2005 wordt door de Gebiedscommissie het Raamplan Eiland van Dordrecht (gebied bezuiden het Wantij) vastgesteld. Hierin wordt de gemeenschappelijke visie beschreven van de gebiedspartijen voor de invulling van het Strategisch Groenproject. In het Raamplan wordt de Voorkeursvariant beschreven voor het SGP ten zuiden van het Wantij. In de Gebiedscommissie zijn vertegenwoordigd: gemeente Dordrecht (voorzitter), waterschap Hollandse Delta, Rijkswaterstaat, provincie Zuid-Holland, Natuur- en Recreatieschap Hollandse Biesbosch, Stichting Natuur- en Vogelwacht Dordrecht, Vereniging Behoud de Biesbosch, Land- en Tuinbouworganisatie Noord. In 2006 wordt het raamplan door de gemeenteraad van Dordrecht vastgesteld. In 2009 is door de gemeenteraad van Dordrecht de Structuurvisie Dordrecht 2020 vastgesteld. Hierin is ook het SGP project Nieuwe Dordtse Biesbosch (voorheen: Eiland van Dordrecht) opgenomen. In 2011 hebben rijk en provincies een akkoord gesloten over de decentralisatie van het natuurbeleid. In dit akkoord worden taken (en financiering) van rijksbeleid overgeheveld naar de provincies. Dit akkoord is begin 2012 nader uitgewerkt en toegelicht. Inmiddels hebben alle provincies besloten om dit akkoord uit te voeren. Op basis van het akkoord tussen rijk en provincies en de daarmee samenhangende bezuinigingen heeft de gemeente Dordrecht in 2011 een voorstel gedaan richting provincie Zuid-Holland voor aanpassing van de plannen voor de Nieuwe Dordtse Biesbosch. Deze aanpassingen zijn verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan en ook geaccepteerd door de provincie.
5
Hieruit blijkt dat de basis voor de beoogde ontwikkeling weliswaar uit 1993 dateert, maar nog steeds actueel is en blijkens de besluitvorming die heeft plaatsgevonden ook nog steeds door de gemeente Dordrecht en provincie Zuid-Holland gedragen wordt. Wat betreft de natuur wordt gesignaleerd dat de oppervlakte open natuurlijk terrein in Nederland in 1900 circa 608.000 ha bedroeg. In 2000 bedroeg de oppervlakte open natuurlijk terrein circa 133.000 ha. In 100 jaar tijd is dus 475.000 ha natuurgebied verloren gegaan (bron: CBS). De biodiversiteit in Nederland is afgelopen 100 jaar eveneens fors achteruitgegaan. Door alle arealen en kwaliteiten van de natuurlijke ecosystemen te combineren kan de Natuurwaarde voor Nederland (incl. alle wateren en de 12-mijl zone van de Noordzee) worden berekend (bron: CBS, Natuur- en milieucompendium). Met een gemiddelde natuurkwaliteit van 44% en een oppervlakte-aandeel van 41% is de Natuurwaarde rond 2000 voor heel Nederland 18%. Rond 1950 was de Natuurwaarde 30% en omstreeks 1900 55%. Dit betekent dat in een periode van 100 jaar de Natuurwaarde met een factor 3 is gedaald en de populaties van de inheemse planten en diersoorten een factor drie kleiner zijn geworden. De Natuurwaarde van de landbouwgebieden daalde van ongeveer 51% in 1950 tot ca. 17% in 2000, een afname van de gemiddelde populaties met een factor 3 in 50 jaar.
Bron: http://www.milieuennatuurcompendium.nl Ten aanzien van de stellingen in een deel van de zienswijzen dat voor zover er onderzoek aan de keuze voor het ontwikkelen van natuur en recreatie ten grondslag ligt, die keuze niet accuraat is, er gekeken is naar vergelijkbare gebieden in Nederland, maar er geen plaatselijk behoefte onderzoek is gedaan en de inwoners van Dordrecht het plangebied liever agrarisch houden, dient het volgende te worden opgemerkt. Bij de start van de planontwikkeling zijn de knelpunten voor recreatie op het Eiland van Dordrecht geïnventariseerd. Deze knelpunten zijn: Onvoldoende capaciteit van het recreatiegebied de Hollandse Biesbosch, waardoor het te druk is en teveel mensen de natuurgebieden in trekken; deze ondervinden daar schade van.
6
-
Een tekort aan mogelijkheden voor zgn. “amfibische recreatie” (bijv. kanoën, zonnen of vissen), bosgebonden recreatie en routegebonden recreatie (bijv. paardrijden, wandelen). (bron: Recreatieve inrichting strategisch Groen Project Eiland van Dordrecht, 1999 dat onder meer is gebaseerd op recreatieonderzoek van het Nationaal Park de Biesbosch, CBS-gegevens en gegevens van het Sociaal Geografisch Bureau Dordrecht).
Deze tekorten zijn er nog steeds, zoals ook uit latere onderzoeken is gebleken. Bijvoorbeeld het rapport van Leisuresult uit 2007, dat gebruikt is voor het opstellen van het beleidsplan voor de Biesbosch Regio “Ondergedompeld in de Biesbosch ”. Uit het omnibusonderzoek van het Onderzoekscentrum Drechtsteden (2008) kwam naar voren dat 35% van de bevolking van Dordrecht vindt dat er te weinig zwembaden zijn en te weinig plek voor zwemmen/zonnen aan rivier of plas. Daarnaast is in de strategische verkenning (concept 2009) die het Kenniscentrum voor Recreatie op verzoek van de gemeente Dordrecht heeft uitgevoerd geconcludeerd dat de recreatiebelangen van Dordrecht goed geborgd zijn in bestaande plannen als de Nieuwe Dordtse Biesbosch. Ten aanzien van de toekomstige behoefte dient te worden opgemerkt dat het recreatiegebied niet alleen moet voorzien in de recreatiebehoefte van de huidige bevolking, maar ook in die van de bevolking over 20 of 30 jaar. De behoefte aan recreatie verandert, zowel wat de benodigde ruimte als de soort recreatie betreft. Bij de plannen voor de Nieuwe Dordtse Biesbosch is onder meer met de volgende trends rekening gehouden: Bevolkingsgroei: In de Drechtsteden blijft de bevolking de komende jaren licht groeien; dit betekent ook een lichte groei in de vraag naar recreatiemogelijkheden. Ontgroening en vergrijzing: er komen minder jongeren en gezinnen en meer ouderen. Daardoor zal er meer behoefte bestaan aan rustige activiteiten in een aangename, gevarieerde groene omgeving, bijv. sportvissen, wandelen, fietsen. Het klimaat wordt warmer, waardoor er meer behoefte gaat ontstaan aan het zoeken van verkoeling in een waterrijke omgeving. In een onderzoek van Kenniscentrum Recreatie (“Recreatief groen in de stedelijke regio’s”) uit december 2009, is voor 2020 berekend hoe de vraag naar en het aanbod van groen in stedelijke regio’s zich verhouden. De prognose voor de Drechtsteden in 2020 is dat de e
267.000 inwoners op de normdag (de 5 drukste dag van het jaar) een vraag hebben van ruim 50 duizend wandelingen en 29 duizend fietstochten. Om op deze normdag optimaal de ruimte te kunnen geven aan deze wandelingen en fietstochtjes is 5.500 à 6.000 ha bos en park nodig. Naar mate de verhouding van natuurlijk ingerichte terreinen (met een lagere capaciteit voor wandelaars en fietsers) toeneemt is het totaal benodigde groen om aan de vraag te voldoen hoger. Om het groen te bereiken moet het binnen 15 km van de woning van de inwoners (voor wandelen 10 km) gelegen zijn. De berekeningen voor 2020 laten zien dat het aanbod aan groen in de Drechtsteden fors lager is. Er bestaat een tekort aan recreatief groen. III. Samenvatting zienswijzen per reclamant en reacties daarop. Reclamant 1. Zienswijzen: 1. Op het perceel van reclamant is ook de bestemming “Leiding-hoogspanningsverbinding” van toepassing. Binnen die bestemming mogen geen woningen en andere bouwwerken ten behoeve van de bestemming “Agrarisch met waarden-1” of “Recreatie-1” worden gebouwd. Dit is vreemd, immers er is in het verleden door de gemeente toestemming verleend voor de plaatsing van de hoogspanningsverbinding, terwijl er op het traject al woningen stonden. Later zijn er ook nog woningen onder de hoogspanningsverbinding gerealiseerd. Reclamant verzoekt om zijn woning positief te bestemmen. In artikel 19.4 is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen, maar een dergelijke bepaling biedt weinig rechtszekerheid. Reclamant heeft concrete (ver)bouwplannen –de bouw van een machineberging- en verzoekt in het ontwerpplan de mogelijkheid te bieden om de bestaande schuren en overige opstallen te mogen herbouwen dan wel verbouwen en/of uitbreiden. 2. In artikel 19.5 is een omgevingsvergunning vereist voor het uitvoeren van allerlei werken en werkzaamheden, waaronder het plaatsen van objecten geen bouwwerk zijnde. Onduidelijk is wat met dat laatste wordt bedoeld. Een dergelijk aanlegver-
7
3.
4.
5.
6.
gunningenstelsel veroorzaakt veel administratieve rompslomp. Reclamant verzoekt dit stelsel schrappen of te vereenvoudigen. De loods op het perceel van reclamant is niet meer in gebruik als champignonkwekerij, maar wordt verhuurd aan particulieren en bedrijven. Het gaat daarbij om opslag door particulieren (auto’s, boten, caravans), opslag door bedrijven (meubels, opslag door een electriciën en een lasser), een hobbymatige meubelmakerij en een hoveniersbedrijf. Een deel van de loods is door reclamant in gebruik als opslag van onder meer tractors en machines. Het is algemeen bekend dat de agrarische sector onder druk staat en dat voor veel agrarische ondernemers (waartoe reclamant zichzelf ook rekent) het niet gemakkelijk is voldoende inkomen te verwerven. Het is dan ook reëel om agrarische aanverwante bedrijven de mogelijkheden te geven om neveninkomsten te genereren. De loods bestaat uit meerdere relatief kleine compartimenten en daardoor zijn de gebruiksmogelijkheden zeer beperkt. Het verhuren aan particulieren en kleine ondernemingen is naar de mening van reclamant een gebruik dat goed past binnen het gebied, zeker gezien het feit dat de ruimtelijke uitstraling (bijvoorbeeld de verkeersaantrekkende werking) zeer beperkt is. Reclamant verzoekt dit huidige gebruik mogelijk te maken in het nieuwe bestemmingsplan. Een dergelijk hergebruik past ook in het beleid van de provincie ZuidHolland (nota Regels voor Ruimte). Daarin wordt onder meer gesteld dat vestiging van niet-agrarische functies in vrijkomende agrarische bebouwing mogelijk is, mits aan bepaalde voorwaarde op onder meer milieugebied wordt voldaan. Naar de mening van reclamant voldoet het huidige gebruik aan die voorwaarden. Gelet op het antwoord op de inspraakreactie erkent reclamant dat de gemeente niet verplicht is om de Nota Regels voor Ruimte te volgen, maar het geeft wel aan dat de problematiek ook in andere gemeenten speelt en dat het provinciaal beleid daar een doordacht antwoord op heeft geformuleerd. Reclamant voegt daar nog aan toe dat mocht het gemeentebestuur niet bereid zijn het huidige gebruik van de loods te legaliseren het op zijn minst voor de hand ligt om de mogelijkheden voor nevenactiviteiten niet alleen aan volwaardige agrarische bedrijven, maar ook aan een agrarisch loonbedrijf als dat van reclamant te bieden. Op het perceel van reclamant aan de Provincialeweg voorziet het ontwerpbestemmingsplan in een wijzigingsbevoegdheid. Dat is vreemd, want voor deze wijzigingsbevoegdheid is er geen financiële onderbouwing, maar met deze maatregel trekt de gemeente het gebied eenzijdig naar zich toe. De wijzigingsbevoegdheid zal ook een waardedaling van de grond tot gevolg hebben. Reclamant verzoekt af te zien van een fasering van de aanleg en particuliere initiatieven omdat dit een nadelig effect heeft op het landbouwgebied. Voorts verzoekt reclamant om het gebied als “Agrarisch met waarden” zonder wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan op te nemen. Daarnaast is het van belang om een duidelijke scheiding te creëren tussen het landbouwgebied en het natuur/recreatiegebied aangezien deze gebied aan de Kop van het Land min of meer door elkaar lopen en dit tot bereikbaarheidsproblemen kan leiden. Zoals bekend is de gemeente gestart met de aanleg van het eerste deel van de landbouwontsluitingsweg. Reclamant verzoekt om spoedig financiële middelen beschikbaar te stellen om het resteren deel van deze weg aan te leggen, voordat met de aanleg van natuur en recreatie wordt begonnen. Reclamant verzoekt bewoners en bedrijven te betrekken bij de definitieve inrichting van het gebied en hen een mogelijkheid te beiden hun zienswijzen kenbaar te maken.
Reactie: 1. Risico’s voor de volksgezondheid zijn lang niet altijd vroegtijdig bekend. Dat geldt ook voor het wonen onder een hoogspanningsverbinding. Toen de hoogspanningsleiding werd gerealiseerd was er geen enkele aanleiding om te vermoeden dat het wonen onder zo’n leiding tot op zekere hoogte gezondheidsrisico’s met zich zou brengen. Evenmin was er een regeling of voorschrift dat het verlenen van de vergunning voor de hoogspanningsleiding zou kunnen verhinderen. Door de ontwikkeling van de milieuregelgeving en de daaraan voorafgaande onderzoeken zijn vanaf de jaren ’80 steeds meer gezondheidsrisico’s gereguleerd. Het wonen onder hoogspanningsleidingen is daar één van. De richtlijn waaruit blijkt dat het wonen onder een hoogspanningsverbinding dient te worden tegengegaan –in ieder geval voor kinderen- dateert pas uit 2005. Gezien de inhoud van deze regeling is het niet mogelijk om nieuwe –niet eerder in een bestemmingsplan toegelatenwoningen als zodanig te bestemmen. De woning van reclamant is in het
8
2.
3.
bestemmingsplan “Gedeelte Landelijk Gebied” uit 1985 opgenomen als bedrijfswoning bij een agrarisch bedrijf. In het ontwerp-bestemmingsplan Nieuwe Dordtse Biesbosch is de woning op dezelfde wijze opgenomen. De woning is –als bedrijfswoning- dus positief bestemd. Het ontstaan van burgerwoningen in het buitengebied wordt op basis van het provinciaal en gemeentelijk beleid tegengegaan. Om die reden wordt er geen afzonderlijke bestemming “wonen” aan de woning toegekend. Wanneer de bedrijfswoning een bestemming “wonen” zou worden gegeven kan die woning als burgerwoning verkocht en gebruikt worden. Dat leidt in de praktijk vroeg of laat weer tot een vraag naar een nieuwe bedrijfswoning bij dit bedrijf, hetgeen in strijd is met de richtlijn hoogspanningsverbindingen, voor een ongewenste verdichting en - functieverandering zorgt en via de milieuregelgeving voor beperkingen van het functioneren van andere bedrijven in de directe omgeving zorgt. Daarnaast zou dit een ongewenste precedentwerking voor andere bedrijfswoningen hebben. Een hoogspanningsleiding kent een bijzondere regeling in het bestemmingsplan. De bouwmogelijkheden uit de onderliggende recreatieve bestemming worden in eerste instantie teniet gedaan en via een afwijkingsbevoegdheid weer mogelijk gemaakt. Dit wordt gedaan om het belang van de hoogspanningsverbinding zeker te stellen en de leidingbeheerder de gelegenheid te bieden op een bouwinitiatief te reageren. De regeling betekent echter niet dat er geen verbouw, herbouw of uitbreiding van de bestaande bebouwing mogelijk is. Het betekent slechts dat de leidingbeheerder zal toetsen of de bouwplannen nadelig zijn voor de belangen van de leiding en zo nodig eisen aan de te realiseren bebouwing zal stellen. Voorzover de woningen binnen de zakelijk rechtzone van de hoogspanningsverbinding liggen, zijn in het verleden al privaatrechtelijk beperkingen door de leidingbeheerder met de diverse eigenaren in het gebied overeengekomen. Reclamant doet er derhalve goed aan zijn plannen in een vroeg stadium te bespreken met de leidingbeheerder. De regeling kan derhalve niet op de door reclamant gewenste wijze worden versoepeld. De (Model)Bouwverordening geeft als begripsomschrijving van een bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren. Objecten geen bouwwerken zijnde kunnen constructies zijn die niet aan deze begripsomschrijving voldoen. Bijvoorbeeld als die objecten niet bestemd zijn om ter plaatse te worden gebruikt. Het opgenomen vereiste van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken (aanlegvergunningenstelsel) is bedoeld om de belangen van de hoogspanningsleiding te waarborgen. Om deze redenen kan dit vereiste niet worden geschrapt of versoepeld. De regeling voor neveninkomsten is uitdrukkelijk bedoeld om volwaardige agrarische bedrijven mogelijkheden te bieden voor een rendabele exploitatie. Het toestaan van nevenactiviteiten aan niet-agrarische, niet-volwaardige of agrarisch aanverwante bedrijven -waartoe een loonbedrijf dient te worden gerekend- zou juist de mogelijkheden voor een rendabele exploitatie via neveninkomsten voor volwaardige agrarische bedrijven (waarvoor de regeling blijkens de Nota “Agenda voor een vitaal platteland” bedoeld is) weer doen afnemen, omdat er dan in de sfeer van de nevenactiviteiten weer concurrentie kan ontstaan. Om die reden worden nevenactiviteiten bij niet- of niet volwaardige agrarische bedrijven niet toegestaan. Dit sluit ook aan bij de Verordening Ruimte (opvolger van de Nota Regels voor Ruimte), waar het toestaan van nevenactiviteiten duidelijk aan de hoofdfunctie van het agrarisch gebied (de agrarische bedrijven) wordt gekoppeld. De Verordening Ruimte biedt tot op zekere hoogte en onder voorwaarden mogelijkheden om vrijkomende agrarische bebouwing voor niet-agrarische doeleinden te gebruiken, maar verplicht de gemeente niet om die beleidsruimte te benutten, c.q. in bestemmingsplannen te verwerken. Het buitengebied van Dordrecht is in omvang beperkt en moet naast de agrarische functie ook natuurgebied en recreatieruimte bieden. De regeling uit de Verordening Ruimte, waarbij het toegestaan wordt om gebouwen die niet langer voor agrarische doeleinden voor andere doeleinden te gebruiken gaat ten koste van deze functies. Om die reden wordt dan ook binnen het plangebied geen toepassing gegeven aan deze regeling. Gezien het bovenstaande ligt het niet voor de hand om aan een agrarisch aanverwant bedrijf mogelijkheden voor het uitoefenen van nevenactiviteiten te bieden. Wat betreft het huidig gebruik van de loods dient te worden opgemerkt dat dit gebruik gebiedsvreemd is en blijkens bij de gemeente in het verleden ontvangen
9
4.
5. 6.
klachten wel degelijk negatieve ruimtelijke effecten heeft. Met reclamant zijn bestuurlijke afspraken gemaakt over de beëindiging van het huidige illegale gebruik van zijn bedrijfsbebouwing en is zelfs door andere belanghebbenden in het betreffende gebied aangedrongen op een snellere beëindiging van deze activiteiten dan overeengekomen. Uit deze bestuurlijke afspraken blijkt al een coulante houding van het college ten opzichte van de belangen van reclamant; er had ook voor gekozen kunnen worden om direct deze activiteiten te laten staken. Daarnaast dient te worden opgemerkt dat de functies die reclamant in zijn bebouwing toelaat voor een belangrijk deel -zelfs als de nevenactiviteitenregeling op zijn bedrijf van toepassing zou worden verklaard- niet onder die regeling vallen. Opslag van meubels door bedrijven en van materiaal van een electriciën en een lasser, alsmede een hobbymatige meubelmakerij en een hoveniersbedrijf vallen niet onder deze regeling en zijn dus ook bij volwaardige agrarische bedrijven niet toegestaan. Bij een wijzigingsbevoegdheid hoeft geen financiële onderbouwing te worden gegeven. Dat is pas vereist als daadwerkelijk toepassing wordt gegeven aan die wijzigingsbevoegdheid. Het perceel van reclamant aan de Provincialeweg ligt in het deel van het plangebied waar de wijzigingsbevoegdheid, zoals aangegeven onder II.4 kan vervallen. De bestemming “Agrarisch met waarden-2” kan derhalve op de grond zal blijven rusten. Een duidelijk scheiding tussen landbouw en recreatie – anders dan de huidige Provincialeweg- kan in het gebied nabij de Kop van ’t Land niet worden aangebracht. De Provincialeweg waarborgt de bereikbaarheid van percelen. Het bestemmingsplan laat zich niet uit over de volgorde van realisering van de verschillende bestemmingen. Dat is al eerder toegezegd en deze toezegging wordt gestand gedaan.
Reclamant 2: Zienswijze: 1. Reclamant heeft wegens een overcompleetheid aan landbouwschuren al 25 jaar een oppervlakte van 1250 m2 als caravanstalling in gebruik. Het bestemmingsplan laat slecht een oppervlakte van 750 m2 aan caravanstalling toe. Verzocht wordt voor het perceel van reclamant een caravanstalling van 1250 m2 als nevenactiviteit mogelijk te maken. Reactie: 1. Het gebruik dat reclamant volgens zijn zeggen al 25 jaar van de betreffende landbouwschuren maakt is in strijd met het vigerende bestemmingsplan en nooit vergund. Als voldaan wordt aan het verzoek van reclamant, zal eenzelfde oppervlakte gelet op het gelijkheidsbeginsel ook voor andere agrarische bedrijven moeten gelden. Een dergelijke omvang van caravanstallingen wordt gelet op het feit dat het hier om –ondergeschikte- nevenactiviteiten moet gaan te groot. Een oppervlakte van 1250 m2 komt overeen met die van een ruime agrarische bedrijfsloods. Reclamant 3: Zienswijzen: 1. Reclamant verzoekt om een vergroting van zijn bouwblok tot 20.000 m2 met een bebouwingspercentage afgestemd op de huidige bedrijfsgebouwen. Deze uitbreiding is noodzakelijk om toekomstige recreatieve activiteiten zoals een speeltuin, hindernisbaan, parkeergelegenheid, trekkershutten/wigwams en andere voorzieningen mogelijk te maken. 2. De waterkwaliteiteis is binnen het nu nog agrarische gebied niet kwetsbaar. Bij functieverandering kan de waterkwaliteit onvoldoende blijken te zijn; de waterkwaliteitseis voor natuur/recreatie is kwetsbaar. Dit heeft gevolgen voor bewoners die nu lozen via een septictank, waarvoor twee collectieve vergunningen zijn verleend (geldig tot 2015). Bij de door de provincie verleende ontheffing zijn voorwaarden gesteld die bij bestemmingswijziging de verleende vergunning opschorten. De bewoners komen dan voor onevenredig hoge kosten te staan om door te kunnen lozen op het oppervlaktewater. Een zuiveringssysteem aanleggen kost al snel 30.000,-- per aansluiting. Het gemeentelijke rioleringsplan voor het buitengebied voorziet hier de komende jaren niet in. Omdat de functiewijziging een collectief maatschappelijke wens is, mag de individuele bewoner niet met hoge kosten komen te zitten. Reclamant acht het redelijk en gewenst om het hiervoor geschetste probleem binnen de toelichting van het definitieve ontwerp te regelen.
10
3.
het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik kan bij strikte toepassing onevenredige gevolgen hebben voor huidige buitengebied bewoners. Reclamant pleit voor maatwerk waar dat mogelijk is.
Reactie: 1. De eis dat parkeren binnen het bouwvlak dient plaats te vinden vervalt. Tevens wordt geregeld dat bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van een recreatief (mede)gebruik via een afwijkingsbevoegdheid buiten het bouwvlak kunnen worden gerealiseerd. De mogelijkheid om trekkershutten te realiseren vervalt eveneens; de recreatieve voorzieningen binnen het recreatieknooppunt worden met name gericht op de dagrecreatie. Vergroting van het bouwvlak met een bebouwingspercentage dat is afgestemd op de huidige bebouwing zou betekenen dat er ten opzichte van de huidige bebouwing geen uitbreiding van bebouwing mogelijk wordt gemaakt. Alleen het ruimtebeslag waarbinnen de toekomstige bebouwing (na sloop van een evenredige hoeveelheid bestaande bebouwing) kan worden opgericht zou erdoor worden vergroot. Op dit moment is er geen enkele concrete aanwijzing dat reclamant ook daadwerkelijk behoefte heeft aan een groter bouwvlak, terwijl het vanuit stedenbouwkundig en landschappelijk oogpunt gewenst is de bebouwing in het buitengebied zoveel mogelijk per perceel te concentreren. In het huidige plan wordt het huidige bouwvlak gehandhaafd, temeer omdat dit bouwvlak ook kaders aangeeft voor de eventuele bouw van een woning bij toepassing van de Ruimte-voor-ruimteregeling. 2. Ook zonder bestemmingsplanwijziging moet vanaf 2015 een structurele oplossing worden gevonden voor de rioolwaterafvoer. Een en ander is derhalve geen rechtstreeks gevolg van het bestemmingsplan. 3. Het overgangsrecht is een wettelijke bepaling, die verplicht in het bestemmingsplan dient te worden opgenomen. Versoepeling of maatwerk van deze bepaling is niet mogelijk. Reclamant 4: Zienswijzen: 1. In het ontwerp leest reclamant nergens dat bij het gemeentebestuur bezorgdheid bestaat over het verloren gaan van landbouwgrond als gevolg van dit plan. Per hectare kan als gevolg hiervan 8-10 ton graan, 40 ton aardappelen, 70 ton suikerbieten, 4,5 ton mais, 3,5 ton bruine bonen niet meer worden geteeld. Reclamant vreest dat wanneer de nood aan de man komt, wat volgens hem gezien de explosief toenemen wereldbevolking zeker zal gaan gebeuren, we spijt krijgen dat zoveel landbouwgrond verloren is gegaan. Om die reden dient nu reeds rekening te worden gehouden met een mogelijkheid om later de landbouw weer eenvoudig te herstellen. 2. Met de landbouwweg is gestart, maar al enige tijd gebeurt er niets meer. De verkeersoverlast wordt steeds groter. De firma Zanddijk aan de Zanddijk heeft een opslag voor zand en grond en reclamant ervaart van elke vracht van ca. 35 ton tweemaal overlast. Ook voor het transport van landouwproducten zijn de stortkarren vergroot naar 30 ton, zodat een transport van 40 ton over een dijk aangelegd voor paard en wagen eerder regel dan uitzondering is. Het gevolg is dat woning in het talud van de dijk schade gaan ondervinden. Aangedrongen wordt op spoed bij de aanleg van de weg. 3. In september 2008 is beloofd dat er een knip in de Wieldrechtse Zeedijk komt. Deze belofte dient te worden ingelost, omdat de dijk niet autoluw kan worden genoemd en te snel rijdende automobilisten en brede landbouwvoertuigen de fietsers en wandelaars in gevaar brengen. Op blz. 64 staat dat het verkeer op de Zeedijk wordt ontlast, maar dit moet Wieldrechtse Zeedijk zijn. Reactie: 1. De behoefte aan natuur- en recreatiegrond is ook een maatschappelijke behoefte en in het ontwerpbestemmingsplan is gekozen voor een mix van agrarische productiegrond, recreatie en natuur. In dit kader wordt verwezen naar de reactie onder II.10. 2. De aanleg van de landbouwweg zal worden hervat zodra alle benodigde gronden verworven zijn. 3. Verkeersmaatregelen, zoals het aanbrengen van een knip in de weg wordt niet in een bestemmingsplan geregeld. Het aanbrengen van deze knip is overigens niet beloofd, zoals reclamant stelt, maar wordt in principe wel gewenst geacht. Een knip
11
op de Wieldrechtse Zeedijk kan pas worden aangebracht na openstelling van de Landbouwweg waardoor een alternatieve route voor landbouwverkeer aanwezig is. Het juridische traject tot afsluiting van de Wieldrechtse Zeedijk met een knip zal tijdig plaatsvinden zodat opening van de Landbouwweg en afsluiting van de Wieldrechtse Zeedijk samen kunnen vallen. Reclamant 5: Zienswijze 1. Het bestemmingsplan voorziet in een wijzigingsbevoegdheid voor ondermeer de percelen van reclamant. Dit is onaanvaardbaar omdat voor de toekomstige invulling geen enkele financiële onderbouwing is gegeven. Zowel de gemeente als de provincie hebben hiervoor de komende 10 jaar geen geld gereserveerd. 2. Door de wijzigingsbevoegdheid wordt reclamant geconfronteerd met een ernstige waardedaling van zijn percelen, doordat deze niet meer voor agrarische doeleinden verkoopbaar zijn. De gemeente zal hiervoor aansprakelijk worden gesteld. 3. In het verleden is de afspraak gemaakt tussen LTO en de gemeente dat eerst alle benodigde gronden verworven zouden worden voordat met de herinrichting wordt begonnen. Nu blijkt uit de plannen dat er 3 landbouwgebieden over blijven afgesneden door de nieuwe natuurplannen. De landbouwgebieden gaan schade ondervinden van wild en eventuele ontwateringsproblemen. Staat de gemeente garant voor de eventuele vervolgschade door de aangelegde natuur aan de landbouwgebieden en de daarop staande gewassen? Reactie: 1. De percelen van reclamant liggen niet in het gebied waar de wijzigingsbevoegdheid kan vervallen. Verwezen wordt naar de reactie onder II.2 en II.3. 2. Verwezen wordt naar de reactie onder II.2. 3. Het project Nieuwe Dordtse Biesbosch zal gefaseerd worden aangelegd, mede gebaseerd op de voortgang van de grondaankopen. Maatregelen om wateroverlast te voorkomen zullen bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid worden meegenomen. Voor wildschade bestaat een afzonderlijke regeling. Reclamant 6 Zienswijze : 1. De bedrijfswoning ligt niet volledig binnen het bouwvlak op de verbeelding. Het bouwvlak moet worden verruimd, zonder dat dit ten koste gaat van de uitbreiding van het bouwlak aan de achterzijde. 2. Reclamant heeft moeite met het koppelen van de agrarische bestemming aan louter volwaardige bedrijven. De gemeente is er van op de hoogte dat er in het gebied een fors aantal kleine bedrijven aanwezig is. Dat staat ook op pagina 43 van de toelichting. 3. Reclamant is naast agrariër in zijn eigen akkerbouw- en vollegronds groenteteeltbedrijf werkzaam als loonwerker. In het kader van een eventuele uitbreiding van het bedrijf zal de vraag kunnen rijzen of het bedrijf van reclamant als volwaardig kan worden aangemerkt. Hierdoor kan het agrarisch gebruik van de polder onder druk komen te staan. Reclamant pleit ervoor om in de planvoorschriften te bepalen dat als agrarische bedrijven die bedrijven worden aangemerkt die een substantieel deel van hun inkomen uit agrarische activiteiten halen. Reclamant ziet zichzelf overigens als eigenaar van een relatief klein bedrijf dat dure gewassen teelt. 4. Reclamant constateert dat een deel van zijn perceel aan de Nieuwe Merwedeweg op de plankaart de bestemming “Waterstaat-waterkering” heeft. Reclamant vraagt zich af of dit is opgenomen met het oog op de dijkverbreding. Hij stelt zich op het standpunt dat deze bestemming ten onrechte op dit deel van zijn grond is gelegd. De ongerustheid hierover wordt versterkt doordat op bladzijde 61 van de Toelichting vermeld is dat de bestemmingen die samenvallen met de bestemming Waterkering van secundair belang zijn. 5. Een deel van de grond van reclamant aan de Dordtseweg heeft de bestemming “Waarde-archeologie 2”. Blijkens artikel 2.1.5.2 onder b geldt het verbod tot het uitvoeren van grondwerkzaamheden niet tot een diepte van 70 cm onder het huidige maaiveld. Dit strookt niet met hetgeen op bladzijde 61 van de toelichting is vermeld; daar wordt gesproken van een diepte van 1 m. 6. Reclamant heeft de indruk dat de gemeente bij het bepalen van de bestemming Archeologische waarde uitsluitend afgegaan is of gegevens van de provincie ter
12
7.
8.
9.
10.
11.
zake. Volgens reclamant had de gemeente op perceelsniveau eerst nader onderzoek moeten verrichten. De gronden aan de Noord-Bovenpolder en Bovenpolder vallen onder “Wijzigingsgebied 4”. In de Toelichting wordt vermeld dat gebruik zal worden gemaakt van deze wijzigingsbevoegdheid op het moment dat er binnen de planperiode voldoende middelen beschikbaar komen om deze bestemming te realiseren. Reclamant is het met deze onderbouwing niet eens. Het is maar de vraag of er binnen de planperiode voldoende middelen beschikbaar komen en om die reden dient opname van de wijzigingsbevoegdheid achterwege te blijven. Daarbij komt dat in de Structuurvisie 2020 gesteld wordt dat er sprake zal blijven van 2 landbouwgebieden. Ook dit pleit tegen opname van de wijzigingsbevoegdheid. Reclamant is van mening dat de gemeente een duidelijke keuze had moeten maken in die zin dat de Bovenpolder geheel wordt bestemd voor natuur en recreatie en Polder de Biesbosch geheel voor de landbouw. Nu is er sprake van een te grote fragmentatie. De Tongplaat heeft een natuurbestemming en opname daarvan in het Natura 2000-gebied is te verwachten. Hierdoor kan het gebruik van bestrijdingsmiddelen en gewasbeschermingsmiddelen vergunningsplichtig worden. Daar zit reclamant niet op te wachten. Reclamant heeft vernomen dat de Heerenweg afgesloten wordt voor zwaar verkeer. Als gevolg daarvan moet zwaar verkeer over het gehele traject van de Zeedijk rijden, onder meer langs het hotel/restaurant waar nu al verkeersproblemen zijn. Verder voldoet de Schenkeldijk wellicht aan het criterium dat de intensiteit van het gemotoriseerde verkeer niet groter mag zijn dan 80% van de capaciteit van de weg, maar bij de Oude Veerweg is dat geenszins het geval. De Oude Veerweg zal dan ook moeten worden verbreed. Reclamant wil graag vernemen welke maatregelen precies genomen worden voor de ontsluiting van het zware landbouw/vrachtverkeer. Reclamant vindt het een omissie dat er niet gelijktijdig met het bestemmingsplan een inrichtingsplan ter inzage is gelegd. Reclamant wil weten hoe e.e.a. er uit komt te zien in het gebied. Reclamant stelt zich op het standpunt dat de financiële uitvoerbaarheid niet voldoende is gegarandeerd. Er is nog geen geld vrijgemaakt voor de aankoop van agrarische gronden en evenmin is duidelijk hoe het gewone onderhoud van de recreatie- en natuurgebieden wordt geborgd.
Reactie: 1. De bedrijfswoning, de bedrijfsbebouwing en de door reclamant gewenste uitbreiding van het bouwvlak, zoals aangegeven tijdens het gesprek dat in het kader van de GREX met reclamant is gevoerd, liggen binnen het bouwvlak. Alleen het voorerf valt daarbuiten. Daar is ook geen bebouwing aanwezig of gewenst. 2. Het toestaan van uitsluitend volwaardige bedrijven is al tientallen jaren zowel rijks-, provinciaal- als gemeentelijk beleid. Kleine bedrijven zijn niet per definitie nietvolwaardig zijn. Als een agrariër zijn hoofdinkomen in het betreffende agrarisch bedrijf verwerft en dat bedrijf is qua omvang groot genoeg om objectief gezien één arbeidskracht een volwaardig inkomen te bieden, kan het toch om een klein maar wel volwaardig bedrijf gaan. Om die reden is ook in artikel 3.5.1. van de planregels een afwijkingsbevoegdheid voor het college opgenomen voor de vestiging van nietvolwaardige bedrijven of niet aan de grond gebonden bedrijven. 3. Een loonwerkbedrijf is een agrarisch aanverwant bedrijf, tenminste als het uitsluitend of (minimaal) overwegend diensten voor andere agrarische bedrijven verricht. Een nevenactiviteit dient een ondergeschikt onderdeel uit te maken van het agrarische bedrijf. Voor de vraag of reclamant bij een eventuele uitbreiding van zijn bedrijf tegen het probleem van de volwaardigheid aanloopt zal zeker worden bezien in welke mate het loonbedrijf bijdraagt aan het totale inkomen. De door reclamant gewenst redactie in de planvoorschriften verdraagt zich niet met de uitleg van het begrip volwaardig agrarisch bedrijf dat de overheden hanteren, beperkt de mogelijkheden van schaalvergroting van volwaardige agrarische bedrijven en zal derhalve niet worden overgenomen. 4. De primaire waterkering ter hoogte van het perceel van reclamant is geen onderdeel van het dijkversterkingproject Eiland van Dordrecht Oost van het waterschap Hollandse Delta. Het waterschap Hollandse Delta heeft voor deze primaire waterkering ook geen ander dijkversterkingproject lopen. De breedte van de bestemming “Waterstaat-Waterkering” is gelijk aan de in 2010 in Legger van het Waterschap Hollandse Delta vastgestelde kern- en beschermingszone en kent een
13
5.
6. 7.
8.
9.
10. 11.
vergelijkbare regeling. De Legger primaire waterkeringen is op 28-1-2010 door de Verenigde Vergadering van het Waterschap vastgesteld en vanaf 5-3-2010 vigerend. De in deze dubbelbestemming genoemde bepalingen zijn reeds vanuit de regels van de Keur, c.q. de Legger van toepassing op de betreffende gronden. Het bestemmingsplan vormt derhalve geen verdergaande beperking van de gebruiks mogelijkheden van de grond. Het betreffende artikel zal worden aangepast, zodat bouwwerkzaamheden en grondwerken, die niet dieper reiken dan 1 m onder maaiveld, vrijgesteld zijn van de eis om archeologisch onderzoek te verrichten, c.q. van een vergunningsplicht. Verwezen wordt naar de reactie onder II.6. Op de plankaart van de Structuurvisie is te zien dat er twee landbouwgebieden worden gehandhaafd; beide ten zuiden van de Wieldrechtse Zeedijk en Zeedijk. Voor het overige wordt verwezen naar de reactie onder II.1 en II. 3. De keuze voor een recreatieontwikkeling van een deel van Polder de Biesbosch, aan de rand van de bebouwde kom is logisch en is reeds jarenlang (sinds 1993) vormgegeven is allerlei plannen en studies. De aanwijzing van de Tongplaat als onderdeel van Natura 2000 gebeurt niet in het kader van de bestemmingsplanprocedure, maar doorloopt een afzonderlijke procedure. Voor de Nieuwe Dordtse Biesbosch is verkeersonderzoek uitgevoerd om te berekenen hoeveel verkeer de twee geplande recreatieknooppunten aantrekt. Dit is van belang voor MER-gerelateerde onderdelen, de grootte van de parkeervoorziening en de relatie tussen de verwachte intensiteit en capaciteit van de ontsluitingswegen voor de knooppunten. De Oude Veerweg is de belangrijkste ontsluitingsroute voor het recreatieknooppunt Sterren/Schenkel. Op basis van het laatste programma voor deze knoop worden op een absolute topdag (zomerse zondag) 450 extra ritten verwacht op de Oude Veerweg. Doorgaans is dit aantal dus lager, maar voor het tegengaan van bermschade moet van deze piek worden uitgaan. Er zijn geen telgegevens beschikbaar van de Oude Veerweg op een zomerse zondag, maar op basis van andere telgegevens in het buitengebied en andere teldata is wel inschatting te maken van de huidige maximale intensiteit. Daarbij komt nog het toekomstige verkeer voor de Landbouwweg dat ook voor een groot deel gebruik zal maken van de Oude Veerweg. Geschat wordt dat dit samen 1500 ritten per dag op de Oude Veerweg tussen Zeedijk en Zuidbuitenpoldersekade bedraagt . Met het recreatieve knooppunt als extra attractiepunt komt dit uit op totaal 1950 ritten (=aantal motorvoertuigen per etmaal). Verkeersintensiteiten in het buitengebied zijn over het algemeen laag. Dit blijkt uit verspreide tellingen in het gebied. Gerichte tellingen worden bij voorkeur in maatgevende periodes uitgevoerd en dat is een gemiddelde maand zoals maart of oktober. Tellingen van recreatieverkeer zijn er niet. Uit een telling bij de Kop van ’t Land van oktober 2010 blijkt dat op een zonnige zondag intensiteiten enorm kunnen toenemen. Dit gegeven is ook verwerkt in de berekende bezoekersaantallen voor de knopen. Het geschatte aantal van 1950 motorvoertuigen per etmaal lijkt daarom aan de hoge kant, maar moet ook worden gezien als een ‘worst case scenario’. De maximale intensiteit op de Oude Veerweg ter voorkoming van bermschade wordt bepaald door de verhardingsbreedte. In CROW-publicatie 164d ‘Handboek Wegontwerp Erftoegangswegen’ is een tabel opgenomen welke de gewenste maximale capaciteit aangeeft. De huidige verhardingsbreedte van de Oude Veerweg bedraagt 5,7 meter. Voor wegen met een profielbreedte van 5,5 meter en meer ligt de maximale intensiteit op 3000-4000 motorvoertuigen per etmaal. De geschatte maximum intensiteit kan dus zonder problemen worden verwerkt op de Oude Veerweg. De intensiteit/capaciteitverhouding blijft namelijk tussen de 0,49 en 0,65 en daarmee onder de 0,8 (80%). Aanpassingen aan de Oude Veerweg ter verbreding van de weg zijn derhalve niet noodzakelijk. Daarnaast beschikt de Oude Veerweg over een vrijliggend fietspad boven het dijklichaam. Zie de reactie onder II.5. Zie de reactie onder II.1.
Reclamant 7: Zienswijze: 1. Achter de woning van reclamant wordt een nieuw recreatiegebied aangelegd. Graag zou hij inzicht in de inrichting willen hebben alvorens met de uitvoering wordt begonnen. 2. Reclamant stelt de gemeente aansprakelijk voor aantasting van het woongenot.
14
Reactie: 1. Voordat tot aanleg van het recreatiegebied wordt overgegaan worden inrichtingplannen gemaakt, waarbij belanghebbenden betrokken zullen worden. 2. Nadat het bestemmingsplan rechtskracht heeft verkregen kan eventueel een verzoek om planschade worden ingediend. Een onafhankelijke commissie adviseert daarbij het college van burgemeester en wethouders of er daadwerkelijk van planschade sprake is. Reclamant 8: Zienswijze: 1. Reclamant verzoekt het tekstdeel “een waterleiding met een werkdruk van resp. 4,5 en 7 bar” in artikel 18.1 van de regels te wijzigen in “een of meerdere waterleidingen”. Dit vanwege het feit dat het aantal waterleidingen in de diverse leidingenstroken varieert en de werkdruk continue verandert en derhalve niet relevant is. 2. Reclamant verzoekt om in artikel 18, lid 2.1 op te nemen: Het aanleggen, wijzigen, verzwaren en onderhouden van waterleidingen met toebehoren. 3. Reclamant verzoekt om in artikel 28 op te nemen: het aanleggen van één of meer waterleidingen in het gedeelte van het plangebied tussen het Wantij en het bestaande leidingentracé aan de Zeedijk. 4. Reclamant verzoekt in Hoofdstuk 3 van de toelichting een artikel 3.12 Leidingen met de volgende formulering op te nemen: “Aan de binnen het plangebied voorkomende leidingen en leidingstroken dient een bijzondere bescherming te worden gegeven. Het betreft hier leidingen die dienen ten behoeve van de exploitatie van drinkwater. Voor deze leidingen en leidingstroken is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden noodzakelijk. Voor de leidingen zijn beschermingsstroken vastgelegd en dient via een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden voorkomen te worden dat werken en/of werkzaamheden (anders dan ten behoeve van de leidingen) binnen de leidingstroken worden uitgevoerd. 5. Artikel 4.2, lid O-Leiding: formuleren “2 waterleidingen” wijzigen in één of meerdere leidingen. 6. Op de verbeelding is het leidingtracé van de bronwaterleiding vanaf de waterwinlocatie Heerenweg niet opgenomen. Verzocht wordt dit tracé alsnog op te nemen. 7. De op de verbeelding opgenomen leidingstroken vallen deels buiten de werkelijke leidingtracé’s. Reactie: 1. gelet op de externe veiligheid is het verplicht om buisleidingen waarin gevaarlijk stoffen worden vervoerd als zodanig te bestemmen. Dat geldt bijvoorbeeld voor 48" gasleidingen, aardgasleidingen met druk van 10 bar of hoger en 6" stikstofleidingen. Het benoemen van de diameter van een leiding die geen schadelijke of risicovolle stoffen vervoert heeft planologisch weinig nut. Het voorstel van reclamant wordt overgenomen. 2. Een leiding kan worden aangemerkt als een bouwwerk, geen gebouw zijnde. Die zijn in artikel 18. 2.1 onder 1 b toegestaan. Het aanleggen en veranderen van de leidingen binnen deze bestemming is daarmee geregeld. Het onderhoud zal aan artikel 18.5.2 worden toegevoegd. 3. Verwezen wordt naar de reactie onder 8.1 4. De voorgestelde tekst zal in algemene zin –niet specifiek gericht op de waterleidingen- worden opgenomen in de toelichting, maar de eisen voor een omgevingsverguning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden zal niet zover worden beperkt dat uitsluitend werken of werkzaamheden ten behoeve van de leiding kunnen worden toegestaan. Het zal immers op sommige locaties nodig zijn om watergangen etc. aan te leggen die niet rechtstreeks verband houden met de leiding. Bij het ontwerpen en de aanleg van de gasleiding is daarmee rekening gehouden; in andere gevallen zal bij het ontwerp van het inrichtingsplan rekening worden gehouden met de aanwezigheid van de leidingen en zal overleg plaatsvinden met de leidingbeheerders. Ten aanzien van het werken en werkzaamheden voor andere functies zal voorafgaand aan de uitvoering de leidingbeheerder worden geraadpleegd. 5. Verwezen wordt naar de reactie onder 8.1.
15
6. 7.
Verwezen wordt naar de reactie onder 8.1. het betreft geen leiding die als zodanig bestemd behoeft te worden. De afwijking heeft betrekking op een leiding die vanwege de omvang en betekenis niet als zodanig bestemd behoeft te worden.
Reclamant 9: Zienswijzen: 1. Reclamanten herhalen hun zienswijze van 15-9-2009. 2. Reclamanten zijn al geruime tijd in overleg met de gemeente om te bezien of voor hun percelen aan de Oude Veerweg 2b een oplossing getroffen kan worden, zodanig dat hun bedrijf ter plaatse, c.q. aan de Noorderelsweg 1 voortgezet kan worden. Dit overleg heeft nog niet tot een voor reclamanten aanvaardbaar resultaat geleid en er zijn dan ook nog geen overeenkomsten tot stand gekomen. Om die reden en ter behoud van rechten dienen reclamanten tegen het ontwerpbestemmingsplan zienswijzen in. 3. Het plan voorziet in de aanleg van een nieuw natuur- en recreatiegebied ten koste van het agrarisch gebied en is gebaseerd op het Structuurschema Groene Ruimte uit 1993. Inmiddels is de toekomst van het project Nieuw Dordtse Biesbosch onzeker door de bezuinigingen van het rijk op het ILG (Inrichting Landelijk Gebied)budget. Onderhandelingen vinden plaats op landelijk niveau, projectcontracten worden door rijk en provincie eenzijdig opengebroken. De NDB heeft bij de provincie geen hoge prioriteit. Dit betekent dat de financiering van het project onzeker is geworden. Gelet daarop zijn reclamanten van mening dat de bestemmingsplanprocedure opgeschort dient te worden tot er meer duidelijkheid is over de financiering en de gemeenteraad zich heeft uitgesproken over het gewenst ambitieniveau van dit plan en het daarmee samenhangende ruimtelijk beslag op het resterende agrarisch gebied. Opvallend is ook dat een inrichtingsplan of een beeldkwaliteitplan ontbreekt bij dit plan. 4. Blijkens de plankaart wordt in het noordelijk deel van de Noorderdiepzone voorzien in een recreatieve ontwikkeling en in het zuidelijk deel in een natuurontwikkeling. Bedacht dient te worden dat het noordelijk deel van de Noorderdiepzone, te weten de Hania’s polder en de Zuidbuitenpolder beoogd RODS gebied is, terwijl RODS is wegbezuinigd door het rijk. Bijstelling van de recreatieve ambities had voor de hand gelegen. Reclamanten stellen voor de recreatieve functie, voor zover daar nog behoefte aan bestaat, te beperken tot de in het westelijk deel gelegen Hania’s polder. Dit gebied sluit aan op de recent gereedgekomen recreatieve ontwikkeling in de Louisapolder en vormt hiermee tezamen het knooppunt Sterren-Schenkel. De landschappelijk zeer waardevolle Zuidbuitenpolder kan dan onaangetast blijven. 5. Het zuidelijk deel van de Noorderdiepzone was beoogde EHS-gebied. In de brief van de Staatssecretaris van 21-9-2011 is te lezen dat de EHS zal worden herijkt en de begrenzing van de herijkte EHS pas in 2012 vastgesteld zal worden. Het is derhalve voorbarig om reeds nu in het bestemmingsplan deze begrenzing te regelen, terwijl in het geheel niet zeker is dat dit deel van de Noorderdiepzone ook deel uit zal maken van de door de provincie te herijken EHS. Integendeel, de herijkte EHS dient de kwaliteit van Natura-2000 gebieden te versterken en omdat polder De Biesbosch niet tot het Natura-2000 gebied behoort is het uitgesloten dat de Noorderdiepzone in de herijkte EHS zal komen te liggen. 6. Nut en noodzaak ontbreken om een extra verbindingzone naast de reeds bestaande buitendijkse ecologische verbindingszone te maken. Voor zover beoogd wordt nieuwe natuurgebieden te ontwikkelen had het meer voor de hand gelegen om deze te ontwikkelen in Natura 2000 gebied via de Tongplaat, het Zuidplaatje, de buiten de hoofdwaterkering gelegen gronden langs het natuurpad tussen Zuidhaven en Oosthaven, de particuliere graslandpolder met buitengronden langs de Nieuwe Merwede nabij de Kop van ’t Land en de Noord-Bovenpolder. Binnendijks kan volstaan worden met het behoud van de loop van de aanwezige kreken. 7. Iedere vergraving van polder De Biesbosch vormt een aantasting van het door GS op 20-4-2010 vastgestelde cultuurhistorisch topgebied 14, waarbinnen polder De Biesbosch als kroonjuweel wordt aangeduid. 8. Reclamant pleit gelet op het bovenstaande voor handhaving van de agrarische bestemming van de gehele polder De Biesbosch. De bestaande landbouwbedrijven hebben in het kader van een duurzaam grondgebruik dringend behoefte aan behoud en waar mogelijk uitbreiding van het bestaande areaal. Volgens de brief van de Staatssecretaris van 1-6-2011 dient BBL juist de door haar verworven gronden te verkopen, dus ook in het NDB-gebied. Inzet van de gronden door ze te
16
9.
10.
11.
12.
13.
14.
15.
16.
koop aan te bieden aan bestaande agrarische bedrijven voor verbetering van de agrarische structuur ligt in deze tijd van financiële en voedselcrisis meer voor de hand. Reclamant acht het geen goede ruimtelijke ordening door de Zuidpolder niet te betrekken bij dit bestemmingsplan. Het had meer voor de hand gelegen om de recreatieve functies die toegedacht zijn aan de Noorderdiepzone toe te kennen aan dit stadsrandgebied ten noorden van de Zeedijk en Zuidendijk, bijvoorbeeld op basis van het plan Buitenlust. Ook de agrarische gronden met een recreatieve bestemming in de Hel- en Zuilespolder die thans nog door het Recreatieschap verpacht worden aan agrariërs komen eerder voor recreatieve inrichting in aanmerking. Reclamant betwijfelt of de wijzigingsbevoegdheid voor het gebied nabij de kop van ’t Land binnen de planperiode zal worden uitgevoerd. De gemeenteraad dient aannemelijk te maken dat het volledige plan binnen de planperiode kan en zal worden uitgevoerd. Gelet op de onzekere financiële positie van rijk, provincie en gemeente is de wel zeer beknopte exploitatie-opzet op voorhand reeds achterhaald. Vast staat dat er onvoldoende gelden beschikbaar zullen zijn voor de grondverwerving. De uitgaven voor de inrichting van het project zijn evenmin gedekt, nu het contract Zuidvleugel Zichtbaar Groener aangepast zal worden. Daar komt nog bij dat Staatsbosbeheer aangeduid wordt als toekomstig beheerder, terwijl juist deze dienst geconfronteerd wordt met forse bezuinigingen en beheerstaken dient over te dragen aan de provincie. Bij voorbaat staat als vast dat het plan niet binnen de planperiode zal worden uitgevoerd. Er zijn meer dan 80 overwegend afwijzende bezwaarschriften in 2009 ingediend. De grondgebonden landbouwers in het gebied zijn tegen uitvoering van de plannen. Bewoners en bezoekers hechten grote waarde aan het bestaande landschap en wijzen de plannen af. Belangenorganisaties als LTO, werkgroep Buitenlust, Stichting Kop van ’t Land en Stichting Tellurius maken bezwaar. Beter voor Dordt, de grootste fractie in de gemeenteraad wijst de plannen in haar partijprogramma af. De door het CDA als niet onderhandelbaar benoemde aanleg van de Nieuwe Dordtse Biesbosch heeft geleid tot een coalitieakkoord dat op dit punt is ingehaald door de maatschappelijke ontwikkelingen. Aanpassing van dit akkoord ligt meer voor de hand dan koste wat kost vasthouden aan de inhoud ervan. Naar de mening van reclamanten dienen de onderzoeksrapporten en het MER geactualiseerd te worden. Ook ontbreken een inrichtingsplan en een beeldkwaliteitplan. Aan het perceel Noorderelsweg 1 is de bestemming “Agrarisch met waarden 1” gegeven met daarbinnen een bouwvlak met de nadere functieaanduiding “cultuurhistorische waarde (cw)” en een aanduiding van de maximale bouwhoogte van 10 m , alsmede een maximum bebouwd oppervlak van 3050 m2. Onduidelijk is welk object of welke oppervlakte precies bedoeld wordt met de aanduiding “cw”. Reclamanten zien dat deze aanduiding ook gebruikt wordt voor een bunker aan de overzijde van de Noorderels, maar constateren tevens dat de aanduiding niet geldt voor de andere boerderijen in de polder. De maximaal te bebouwen oppervlakte dient met 1486 m2 vergroot te worden, conform de onderhandelingsresultaten over de verplaatsing van het onder 9.2 genoemde bedrijfsdeel. De oppervlakte van het bouwvlak dient uitgebreid te worden tot een oppervlakte van iets minder dan 1,5 ha. Alleen dan ontstaat voldoende ruimte voor de geplande nieuwbouw met bijbehoren erf, beplanting en ontsluiting naar de openbare weg.
Reactie: 1. De zienswijze van 15-9-2009 bevat de volgende argumenten: Zienswijzen: a. Cliënten verzoeken hetgeen in de inspraakreactie naar voren is gebracht als ingelast en woordelijk herhaald te beschouwen, aangezien in het ontwerp-bestemmingsplan en in de reactie van het college op de inspraakreactie onvoldoende aan de bezwaren van cliënten tegemoet wordt gekomen. b. Cliënten achten de stand van zaken m.b.t. de MER onduidelijk. Zij hebben nadat zij vernamen dat er richtlijnen voor de MER zijn opgesteld niets meer omtrent de verdere stappen vernomen.
17
c.
d.
e.
f.
g.
h.
Bij brief van 8-7-2009 heeft het college gereageerd op de inspraakreactie van cliënten. In deze brief wordt gesteld dat uit de publicatie van 18 -62008 kan worden afgeleid dat de MER op dat moment reeds door de raad was aanvaard en de MER tezamen met het voorontwerpbestemmingsplan ter inzage is gelegd. Cliënten wijzen er op dat zij de MER niet hebben aangetroffen bij de ter visie liggende stukken en deze hebben opgevraagd, maar slechts het voorontwerpbestemmingsplan en het Beeldkwaliteitplan toegezonden hebben gekregen. In de publicatie van 18-6-2008 wordt met geen woord gerept dat er een inmiddels door de raad aanvaarde MER voorhanden zou zijn, laat staan dat n.a.v. de MER zienswijzen kunnen worden ingediend. De publicatie heeft hoofdzakelijk betrekking op het voorontwerpbestemmingsplan en niet op de MER. Slechts tussen haakjes wordt aangegeven dat het voorontwerpbestemmingsplan met het bijbehorende Beeldkwaliteitplan en de MER-prodcedurestukken ter inzage wordt gelegd. Deze opmerking kan niet worden aangemerkt als een kennisgeving die voldoet aan de eisen die de wet ter zake stelt. Ingevolge art. 7.30 Wet milieubeheer (Wm) dient een MER gelijktijdig met een voorontwerpbestemmingsplan bekendgemaakt te worden. De bekendmaking dient overeenkomstig art. 7.20 Wm plaats te vinden. Art. 3:12 Awb is van overeenkomstige toepassing. Op grond van dat artikel dient in de openbare kennisgeving minimaal de zakelijke inhoud van het besluit te worden vermeld. Verder dient te worden aangegeven wie in de gelegenheid wordt gesteld zienswijzen in te dienen en op welke wijze dit dient te gebeuren. De enkele, tussen haakjes geplaatste opmerking dat het voorontwerpbestemmingsplan ter inzage is gelegd met de MERprocedurestukken voldoet hier niet aan. Er wordt alleen vermeld dat zienswijzen tegen het ontwerp-bestemmingsplan kunnen worden ingediend; over de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen tegen de MER wordt niets vermeld. In hun inspraakreactie van 14-8-2009 hebben cliënten al gewezen op de verwarring die hierdoor kan ontstaan. Het had meer voor de hand gelegen om in de bekendmaking van 18-6-2009 uitdrukkelijk te vermelden dat de MER inmiddels was vastgesteld en dat daartegen zienswijzen konden worden ingebracht, nu door meer dan 50 personen is gereageerd op de startnotitie MER/SP Eiland van Dordrecht. Cliënten zijn verbaasd over het feit dat hen niet aanstonds na het inbrengen van hun inspraakreactie te kennen is gegeven dat het MER tevens ter inzage lag, zodat zij eventueel alsnog de gelegenheid hadden om zienswijzen naar aanleiding daarvan naar voren te brengen. Nu is pas een jaar later in het antwoord van het college op de inspraakreacties aangegeven dat het MER tezamen met het voorontwerpbestemmingsplan ter inzage heeft gelegen. Het had van zorgvuldig bestuur getuigd, indien cliënten eerder hiervan op de hoogte zouden zijn gesteld, nu zij uitdrukkelijk hebben verzocht om aan te geven wat de stand van zaken rondom de MER-procedure was. Cliënten zijn van mening dat de MER-procedure niet op de juiste wijze is gevolgd en uit de jurisprudentie volgt dat het veronachtzamen van de procedure tot vernietiging van het MER-plichtige besluit kan leiden. Cliënten zijn van mening dat het voorontwerpbestemmingsplan tezamen met de MER opnieuw ter inzage moet worden gelegd en dat dit bekend moet worden gemaakt onder uitdrukkelijke vermelding van de zakelijk inhoud van de MER, met de mededeling dat een ieder daartegen zienswijzen kan inbrengen. Niet kan worden uitgesloten dat door de gebrekkige kennisgeving derden in hun belangen zijn geschaad, nu tegen de startnotitie ruim 50 zienswijzen en tegen de MER zelf geen zienswijzen zijn ingebracht. Uitgangspunt voor de aanleg van nieuw natuurgebied is altijd geweest dat de agrarische bedrijvigheid in polder De Biesbosch wordt gerespecteerd. Dat impliceert dat de grens van deze polder in acht wordt genomen bij de natuurontwikkeling. Dat uitgangspunt wordt echter losgelaten, nu 170 ha in het noordelijk deel van deze polder een (natte) natuurbestemming krijgt. Dit is in tegenspraak met eerdere plannen die naar buiten zijn gebracht, waarin een veel beperkter deel als nat natuurgebied zou worden ingericht. Cliënten wijzen in dit verband op de kaart van de ecologische
18
i.
j.
k.
l.
m.
n.
hoofdstructuur. Vergelijking van de kaart met de plankaart leert dat nu aan een strook grond variërend in breedte tot ca. 350 m tussen de Zuidbuitenpoldersekade en het Noorderdiep een recreatieve (natuur)bestemming wordt toegekend, terwijl dit in eerdere plannen nog niet was voorzien. Het is cliënten niet duidelijk welke afweging hieraan ten grondslag heeft gelegen en op welke wijze daarbij rekening is gehouden met hun belangen. Dat blijkt ook niet uit de plantoelichting. Dit klemt temeer nu het landbouwgebied aan alle zijden wordt omsloten door natuur, wat een negatieve invloed zal hebben op de agrarische gebruiksmogelijkheden. Uit de plantoelichting kan wel worden afgeleid dat de natte verbindingszone voortvloeit uit de gedachte dat de Biesbosch ter hoogte van het Eiland van Dordrecht te smal zou zijn. Daarbij wordt voorbijgegaan aan de Brabantse Biesbosch, die overigens op geen van de kaarten is afgebeeld. Dat de Biesbosch ter hoogte van het Eiland van Dordrecht te smal zou zijn, is (naar de mening van cliënten) geen steekhoudende onderbouwing voor de natuurontwikkeling waarin het ontwerpbestemmingplan. De stelling van burgemeester en wethouders n.a.v. de inspraakreactie dat de invulling van het plangebied uit het Raamplan SGP volgt doet hieraan niet af. Uit het Raamplan blijkt evenmin op welke wijze rekening is gehouden met de belangen van cliënten. Bovendien hebben cliënten nooit de gelegenheid gehad om formeel op het Raamplan te reageren of daartegen rechtsmiddelen aan te wenden. Uit het bijgevoegde kaartmateriaal kan worden afgeleid dat nooit was voorzien dat het volledige nieuw aan te leggen natuurgebied als natte natuur zou worden ingericht. Op de kaarten die bij de zienswijzen zijn gevoegd is een aanmerkelijk deel van de nieuwe natuurbestemming groen ingekleurd, althans met loofbos aangeduid. Het onderhavige bestemmingsplan maakt het echter mogelijk dat alle in het noorden van het plangebied legen gronden worden ontpolderd en/of als natte natuur worden vormgegeven. Gezien de plantoelichting en de MER lijkt de raad ook daadwerkelijk deze intentie te hebben. De plankaart doet echter anders vermoeden: een groot gedeelte van het nieuw aan te leggen natuurgebied wordt voor Recreatie 1, dag- en verblijfsrecreatie, Recreatie 1, dagrecreatie en Recreatie 2 bestemd. Deze bestemming hebben op de plankaart een groene kleur, waardoor het lijkt of de betreffende gronden ook daadwerkelijk groen worden ingericht. Deze indruk wordt nog eens versterkt door een deel van de gronden de bestemming Water heeft gekregen. De plankaart doet door de combinatie van de groen gekleurde bestemming recreatie en de blauwe bestemming water vermoeden, dat voornamelijk een droog natuurgebied met een beperkt aantal kreken, waarvan de loop al vaststaat wordt aangelegd. Uit de planregels blijkt echter dat deze gronden echter ook volledig als nat natuurgebied kunnen worden ingericht. Cliënten achten deze manier van bestemmen onzorgvuldig en in strijd met de beginselen van een goede ruimtelijke ordening. In de plantoelichting wordt geen verklaring gegeven voor het gewijzigd uitgangspunt van meer water en minder groen, terwijl dit aanzienlijke gevolgen zal hebben voor de agrarische bedrijvigheid in de polder. Natte natuur zal veel ongedierte aantrekken, waaronder muggen. Dit ongedierte zal zich ook richting de percelen en opstallen van cliënten begeven, waardoor het woon- en leefklimaat wordt aangetast, maar ook ten koste zal gaan van de bedrijfsvoering van cliënten, meer in het bijzonder voor Stal De Elzen. In het antwoord op de zienswijzen volstaan burgemeester en wethouders met de algemene mededeling dat de beleving van de natuur over het algemeen positief wordt beoordeeld. In hoeverre de belangen van cliënten hierbij zijn meegewogen is niet duidelijk. In wetenschappelijke kringen wordt inmiddels algemeen aanvaard dat er een verband bestaat tussen de toename van het aantal hectare nat natuurgebied en de toename van het aantal muggen in de omgeving. In hoeverre dit aspect bij het opstellen van het plan is betrokken is niet duidelijk. De stelling in de MER dat de onderzochte alternatieven voor de in de polder aanwezige landbouw niet of nauwelijks van elkaar verschillen onderschrij-
19
o.
p.
q.
r.
s.
t.
u.
v.
w.
ven cliënten niet. Het komt reclamanten onlogisch voor om in een recreatieve stedelijke uitloopzone, dat het noordelijk deel van het plangebied toch zou moeten zijn, veel water te realiseren. Door het natte natuurgebied zal de interactie tussen stad en platteland worden bemoeilijkt, hetgeen gevolgen heeft voor het woon- en bedrijfsklimaat op het platteland. Dit wordt nog versterkt door de afsluiting van de Van Elzelingenweg. Polder De Biesbosch is, anders dan het college stelt, de hoogstgelegen polder van het Eiland van Dordrecht, zodat cliënten het onlogisch voorkomt dat de hierin gelegen gronden als nat natuurgebied vormgegeven worden. Hierbij wordt verwezen naar de Algemene Hoogtekaart Nederland. Bovendien ligt ter hoogte van het geplande natuurgebied een leidingenstrace, waardoor het onlogisch is om hier nat natuurgebied te realiseren. De wijze van inrichting van dit gedeelte van het plangebied is vanuit historisch-landschappelijk oogpunt onlogisch. Cliënten verwijzen naar het RAAP-rapport van mei 2009, alsmede naar het rapport “Het landschapspark Buitendordt” van dhr. H.A.Visscher, waarin staat dat de beoogde inrichting niet overeenkomt met de vroegere walstructuur (stroomruggen) van dit voormalige riviergebied. In het ontwerp-bestemmingsplan en in de onderliggende stukken worden geen omstandigheden genoemd die nopen tot een aantasting van deze landschappen, zodat het plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Een aanzienlijk deel van het zuidoosten van het plangebied wordt als natte ecologische verbindingszone ingericht. Cliënten achten het niet zinvol om een tweede ecologische zone in het noorden van de polder aan te leggen. Cliënten hebben bezwaar tegen de afsluiting van de Van Elzelingenweg voor gemotoriseerd verkeer, waardoor de kortste verbinding voor cliënten met de stad wordt afgesloten. Hierdoor wordt de polder straks via 1 weg ontsloten. Cliënten achten dit onaanvaardbaar omdat de polder voldoende bereikbaar moet bijven voor zwaar landbouwverkeer en hulpdiensten. Indien de westelijke ontsluitingsweg om wat voor reden dan ook wordt afgesloten (bijvoorbeeld a.g.v. een calamiteit, zal het niet meer mogelijk zijn de polder via een andere weg te bereiken. In het antwoord op de inspraakreactie stellen burgemeester en wethouders dat de Van Elzelingenweg wordt afgesloten om de Zeedijk te ontlasten. Er is voor zover bekend echter geen verkeerskundig onderzoek waaruit blijkt dat de Zeedijk overbelast zou zijn en indien dat wel het geval was, wordt dat niet veroorzaakt door verkeer uit de polder, zodat dit geen valide argument oplevert om de Van Elzelingenweg af te sluiten. Als gevolg van de afsluiting van de Van Elzelingenweg zal het verkeer op de Oude Veer weg toenemen, hetgeen mogelijk tot een hogere geluidbeslasting op de gevels van woningen aan de weg leidt. Uit het akoestisch onderzoek blijkt niet of dit extra verkeer tot een reconstructie van de Oude Veerweg leidt. Vanuit de beginselen van een goede ruimtelijke ordening zouden deze gevolgen onderzocht moeten zijn. Het extra verkeer op de Oude Veerweg zou tot een verslechtering van de luchtkwaliteit kunnen leiden. In het luchtkwaliteitsonderzoek is niet in kaart gebracht wat de gevolgen van het onderhavig plan zijn voor de concentratie zeer fijn stof, kennelijk vanuit de gedachte dat hiertoe nog geen wettelijke verplichting bestaat. Daarbij wordt echter voorbijgegaan aan het feit dat met de wet “Wijziging van de wet milieubeheer (derogatie en implementatie luchtkwaliteitseisen), die per 1 -8- 2009 in werking is getreden, uitdrukkelijke grenswaarden voor zeer fijn stof in het Nederlandse Rechtsbestel zijn opgenomen. Hoewel deze grenswaarden pas per 1-12015 van kracht zullen worden, zijn deze grenswaarden relevant voor het onderhavige plan, nu de planhorizon de datum van het van kracht worden van deze grenswaarden overschrijdt. Het luchtkwaliteitsonderzoek schiet derhalve op dit punt tekort. De gemeente heeft nog niet alle voor de natuurontwikkeling benodigde gronden in eigendom. Om het plan binnen de planperiode te kunnen ontwikkelingen zal tot onteigening over moeten worden gegaan. Het is cliënten echter niet bekend of de raad de administratieve onteigeningsprocedure inmiddels heeft opgestart, dan wel daartoe
20
x.
y.
z.
aa.
bb.
daadwerkelijk bereid is. Zou de raad daartoe niet bereid zijn, dan is niet zeker of het bestemmingsplan binnen de planperiode kan worden uitgevoerd. Cliënten benadrukken dat altijd het voornemen heeft bestaan om realisatie van de natuurbestemming op vrijwillige basis te laten plaatsvinden. Het college heeft naar aanleiding van de inspraakreactie uitdrukkelijk te kennen gegeven dat onteigening niet kan worden uitgesloten. Hierdoor zal het verzet tegen dit plan toenemen, zoals ook blijkt uit het als bijlage bijgevoegde standpunt van LTO Noord. Cliënten twijfelen hierdoor sterk aan de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. Aan een fors aantal van de gronden in het noordelijk deel van het plangebied wordt een recreatieve bestemming toebedacht, kennelijk om het tussen overheden overeengekomen en in de MER beschreven areaal aan natuurontwikkeling te halen. Het is echter zeer de vraag of deze recreatieve bestemmingen worden gerealiseerd, nu de bestaande woningen en bedrijvigheid ter plaatse lijken te worden gehandhaafd. Uit de zeer beknopte exploitatieopzet van het bestemmingsplan kan niet worden afgeleid of voor de onteigening van gronden en de aanleg van natuur voldoende gelden aanwezig zijn. Ook heeft er geen ontwerpexploitatieplan ter inzage gelegen waaruit dit zou kunnen worden afgeleid, terwijl wel de wettelijke verplichting bestaat een exploitatieplan vast te stellen. Uit de exploitatieopzet volgt dat er een tekort is van 3,5 miljoen euro. In de plantoelichting wordt opgemerkt dat met de beschikbare gelden in ieder geval de basisinrichting kan worden gerealiseerd, maar de raad dient aannemelijk te maken dat het volledige plan binnen de planperiode kan en zal worden gerealiseerd. Dit staat momenteel onvoldoende vast, mede gezien een recent nieuwsbericht van LTO Noord dat aangeeft dat er – gezien het huidige economische klimaat- minder geld beschikbaar wordt gesteld voor natuurontwikkeling. De beoogde ontwikkelingen hebben grote gevolgen voor de rondom het plangebied aanwezige flora en fauna en het nabijgelegen Natura 2000gebied. Voorshands kan niet worden uitgesloten dat een toename van het recreatief gebruik significante gevolgen zullen hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. Het rapport “Het Strategisch Groenproject Eiland van Dordrecht en de natuurwetgeving Flora- en faunawet, Natuurbeschermingswet 1998, Ecologische Hoofdstructuur” dat afkomstig is van de gemeente onderkent dit. In het laatstgenoemde rapport wordt aangegeven dat geen enkele negatief effect wordt verwacht omdat een daadwerkelijke toename van de recreatie niet wordt voorzien. Cliënten onderschrijven –evenals de cie. MER- dit standpunt niet. Uitgegaan dient te worden van de maximale invullingsmogelijkheden van het plan en vast staat dat agrarische gronden een recreatieve functie krijgen, Hieruit volgt reeds een toename van het recreatief gebruik, waarvan op voorhand niet kan worden uitgesloten dat hierdoor significante effecten optreden voor De Biesbosch. Cliënten zijn van mening dat alsnog een passende beoordeling moet worden verricht. Het perceel van cliënten aan de Oude Veerweg dat nu een agrarische bestemming heeft en waarop cliënten een stoeterij willen bouwen en daarvoor een onherroepelijke bouwvergunning hebben, krijgt een natuurbestemming. Hiertegen hebben cliënten reeds tijdens de inspraak procedure bezwaar gemaakt. Het college heeft hierop geantwoord dat weliswaar publiekrechtelijk toestemming is verleend, maar niet privaatrechtelijk en deze toestemming door de eigenaar, de Stichting De Biesbosch verleend moet worden. Uit de openbare registers blijkt echter dat de gemeente eigenaar is van het betreffende perceel. Het staat de gemeente gelet op het recente arrest van de Hoge Raad van 5 -6- 2009 niet vrij om in deze situatie de privaatrechtelijke toestemming te weigeren. Bovendien volgt dit uit artikel 23a van de bijzondere voorwaarden van de erfpachtakte, waarin is bepaald dat de gronden bebouwd mogen worden met een bedrijfsopstal t.b.v een agrarisch gebruik. De agrarische bouw- en gebruiksmogelijkheden van cliënten worden derhalve wegbestemd, zonder dat er enige compensatie wordt geboden. Cliënten zullen zich daarom tot het uiterste tegen het onderhavige bestemmingsplan verzetten.
21
cc.
In het ontwerp-bestemmingsplan krijgen de gronden van cliënten de bestemming Agrarisch met waarden. Hierop zijn uitsluitend grondgebonden agrarische bedrijven toegestaan. Met uitzondering van het akkerbouwbedrijf zijn de bedrijven van cliënten dat niet. Hoewel uit de toelichting van het bestemmingsplan volgt dat bestaande bedrijvigheid in de polder wordt gerespecteerd, lijkt daarmee een aantal bedrijven van cliënten te worden wegbestemd. Cliënten verzoeken –mede gezien het uitgangspunt dat bestaande bedrijvigheid in het resterende deel van de polder wordt gerespecteerd- het plan op dit punt aan te passen. dd. Een aantal van de huidige gebruiksmogelijkheden wordt wegbestemd, zonder dat daarvoor een verklaring wordt gegeven. Dit geldt voor de agrarische en niet-agrarische gebruiksmogelijkheden van de diverse opstallen, waaronder de voormalige smederij aan de Van Elzelingenweg 15, waar nu winkels, bedrijfjes en werkplaatsen zijn toegestaan. Verzocht wordt het plan op dit punt aan te passen, zodat de bestaande gebruiks- en bouwmogelijkheden worden gerespecteerd. ee. Naar aanleiding van de inspraakreactie is het bouwblok van cliënten al aangepast op de plankaart, maar cliënten verzoeken de vorm van het bouwblok aan te passen, zoals aangegeven op de als bijlage 10 bijgevoegde kaart. Verder zien cliënten graag de bestaande bebouwing ingetekend op de plankaart. ff. Het begrip hoofdwaterkering wordt niet eenduidig in het plan verklaard. Verzocht wordt dit aan te passen. Het is cliënten niet geheel duidelijk wat met art.3.3 wordt nagestreefd. Het lijkt verdedigbaar dat art. 3.2 van de planregels niet van toepassing is op alle gronden die buiten de hoofdwaterkering zijn gelegen, dus ook op gronden met de bestemming Agrarisch met waarden. Dit kan niet de bedoeling zijn. Aannemelijker is het dat beoogd wordt te voorkomen dat buitendijks wordt gebouwd. Buiten de waterkering zijn echter geen gronden met de bestemming Agrarisch met waarden. Verzocht wordt deze bepaling te schrappen of aan te passen. Reactie op de zienswijzen van 15-9-2009: a. Op de zienswijzen in het kader van de inspraakronde is in de Nota n.a.v. de overlegreacties ex art. 3.1.1. Bro en de inspraakreacties op het voorontwerpbestemmingsplan Nieuwe Dordtse Biesbosch uit april 2009 ingegaan. Deze nota vormde een onderdeel van het besluit van het college omtrent de inspraakreacties en de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan en is aan reclamant toegezonden. Voor zover nodig wordt voor de beantwoording van de bedoelde zienswijzen verwezen naar genoemde nota. b. De procedure voor de opstelling van de startnotitie, de richtlijnen en het milieurapport is volledig volgens de bepalingen van de Wet milieubeheer gelopen. De terinzagelegging van de MER-stukken is ten onrechte niet afzonderlijk gepubliceerd, maar meegenomen in de publicatie van de ter visie legging van het ontwerpbestemmingsplan. Deze fout is hersteld bij de ter visie legging van de tweede versie van het ontwerpbestemmingsplan en de MER-stukken. De vijftig reacties op de startnotitie MER zijn beoordeeld. Twee reacties hebben geleid tot uitbreiding van de Richtlijnen voor de MER; de andere reacties hadden betrekking op het initiatief en niet op de startnotitie. Deze beoordeling is opgenomen in de inspraaknota, die betrokken is bij de vaststelling van de richtlijnen door de gemeenteraad. c. De MER-stukken hebben wel degelijk ter inzage gelegen. Dat blijkt ook uit het feit dat in meerdere zienswijzen op de MER-stukken wordt gereageerd. Bovendien waren de MER-stukken via de site van de gemeente Dordrecht bij de bestemmingsplanstukken te raadplegen. Inmiddels heeft een nieuwe publicatie en ter inzage legging van de MER-stukken plaatsgevonden. Naar aanleiding van het verzoek van één van de cliënten zijn alle stukken, inclusief de MER-procedurestukken door de planjurist van Stadsontwikkeling ter beschikking gesteld. d. Naar aanleiding van de in de reactie op 9.1.b genoemde publicatiefout heeft een nieuwe publicatie en ter visie legging van de MER-procedurestukken plaatsgevonden, tegelijk met het tweede ontwerpbestemmingsplan. e. Verwezen wordt naar de reactie hiervoor onder d. f. Verwezen wordt naar de reactie hiervoor onder d. g. Verwezen wordt naar de reactie hiervoor onder d.
22
h.
i. j.
k.
l.
m.
n. o.
p. q.
De begrenzing van de NDB is vastgelegd in het Raamplan Eiland van Dordrecht. Dit Raamplan is in 2005 vastgesteld door de Gebiedscommissie en in 2006 door de gemeenteraad. Hierbij is ook afgewogen of de ecologische verbindingszone uitsluitend langs de Zuidrand van het Eiland moest plaatsvinden. Daar is uitdrukkelijk niet voor gekozen. Zie de reactie onder II. 3. Het Raamplan is opgesteld door de Gebiedscommissie waarin de organisaties van de verschillende belanghebbenden, waaronder de LTO, zijn vertegenwoordigd. Daarmee is gewaarborgd dat de collectieve belangen van de verschillende partijen een rol hebben gespeeld bij de planvorming. Het is geen document dat individuele burgers direct bindt en dus is er ook geen inspraak over vereist. Een inspraakmogelijkheid is wel geboden voorafgaand aan de ter inzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, waarin de uitgangspunten van het Raamplan zijn uitgewerkt. Zie de reactie onder II.3 Het gaat in het bijgevoegde kaartmateriaal met name om de kaart van de Ecologische Hoofdstructuur, welke niet tot in detail de inrichting van het gebied regelt. Ook hier geldt dat op de kaart van het voorkeursalternatief al veel blauw is ingetekend. Er is geen sprake van grote gewijzigde inzichten. Wel zijn er bij de verdere uitwerking accentverschillen mogelijk. Bijvoorbeeld doordat dan pas duidelijk wordt wat het uitgangspunt “een robuust watersysteem” in de praktijk betekent. Een bekend verschijnsel bij de aanleg van nieuwe natte natuurgebieden is een sterke verbetering van de leefomstandigheden voor insecten. Hiermee worden belangrijke ecologische doelen gerealiseerd. Wat de omgeving daarvan merkt is vooral een toename van vliegende insecten: vlinders, zweefvliegen, libellen, waterjuffers en muggen. Met name deze laatste groep insecten kan leiden tot overlast. Er is in mei 2009 een rapport verschenen van Alterra over “verkenning van de steekmuggen- en knuttenproblematiek bij klimaatverandering en vernatting”. Het rapport geeft aan dat in de huidige situatie in veel gebieden in laag Nederland sprake is van aanwezigheid van steekmuggen en knutten. Er zijn honderden soorten muggen, slechts een klein deel daarvan steekt mensen of dieren en is daarmee verantwoordelijk voor de overlast. De huidige situatie in de Sliedrechtse, Dordtse en Brabantse Biesbosch, geeft geen enkele reden tot ongerustheid. In de regel beperkt de muggenoverlast zich tot het natuurgebied zelf en tot gebieden waar ondiep, stilstaand water aanwezig is. Bij de inrichting van het nieuwe natuur- en recreatiegebied wordt een aantal maatregelen getroffen om overlast te voorkomen. In de eerste plaats wordt getracht om het water biologisch gezond te houden: de inlaat van Merwedewater zal via een bezinkplas en rietkragen verlopen. Op deze wijze ontstaat een prima leefgebied voor onder andere vissen en amfibieën. Met name amfibieën kunnen de populatie van muggenlarven laag houden. Een tweede maatregel die wordt genomen is het laten stromen en circuleren van het water. Hiermee wordt voorkomen, dat er plekken ontstaan waar langdurig ondiep, stilstaand water aanwezig is. Dit wordt niet nader beargumenteerd door reclamant en wordt derhalve voor kennisgeving aangenomen. De keuzes die bij opstelling van het Raamplan zijn gemaakt, zijn vooral gebaseerd op de wens een natte ecologische verbinding tussen de Biesboschen te maken en natte natuurgebieden kunnen ook uitstekend voor de recreatie worden benut. Dit deel van het plangebied ligt het laagst en is het eenvoudigst en met de minste kosten als nat natuurgebied in te richten. In het huidige ontwerpbestemmingsplan heeft de Van Elzelingenweg in zijn geheel een verkeersbestemming. Verwezen wordt naar de reactie onder 9.1. onder o. In het ontwerp bestemmingsplan wordt alleen aangegeven waar natuur en waar recreatie komt, als uitwerking van de rijksdoelstellingen voor dit gebied. Het plan is daarmee niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening. De concrete inrichting wordt in inrichtingsplannen uitgewerkt. Hierbij zal voorzover mogelijk rekening gehouden worden met landschappelijke waarden, waarbij een afweging zal plaatsvinden tussen de landschappelijke kenmerken en de wensen en eisen vanuit de natuur- en recreatiedoelstellingen. Uiteraard zal het huidige agrarische landschap wel
23
2. 3.
4.
5.
6.
een gedaanteverandering ondergaan. Dit vloeit voort uit de vereiste functieverandering zelf. r. Vanaf de start van het project Nieuwe Dordtse Biesbosch is nadrukkelijk uitgangspunt geweest om een ecologische verbinding te realiseren tussen de Dordtse Biesbosch en de Sliedrechtse Biesbosch. Verwezen wordt naar de scenario-afwegingen in het Raamplan. s. In het huidige plan blijft de Van Elzelingenweg gehandhaafd. t. Verwezen wordt naar de reactie hiervoor onder r. u. Verwezen wordt naar de reactie hiervoor onder r. v. Verwezen wordt naar de reactie hiervoor onder r. w. De provincie verzorgt in opdracht van de gemeente de verwerving van de voor de aanleg van natuur en recreatie benodigde gronden. De gemeente zal indien nodig het rijk moeten verzoeken onteigeningsbesluiten te nemen. Dat hoeft niet tegelijk met de vaststelling van het bestemmingsplan plaats te vinden. De administratieve procedure m.b.t. de onteigening is nog niet opgestart, maar een onteigeningsprocedure kan binnen een termijn van 2 jaar worden afgerond. Niet valt in te zien dat de uitvoering van het bestemmingsplan binnen de planperiode hierdoor in gevaar zou komen. x. De gemeente heeft met de provincie en in overleg met de LTO afgesproken dat vrijwillige verwerving het uitgangspunt is maar dat in uiterste gevallen tot onteigening kan worden overgegaan. Zonder de uiterste mogelijkheid van onteigening was het niet mogelijk geweest om bij de vrijwillige aankoop volledige schadeloosstelling te bieden. Hierdoor is de (vrijwillige) aankoop in een versnelling geraakt, waardoor de uitvoerbaarheid is vergroot. y. Het handhaven van de huidige bedrijvigheid is geen belemmering voor de beoogde recreatieontwikkeling z. Verwezen wordt naar de reactie onder II.1. aa. De recreatieontwikkeling kent een zonering, waarbij de meer intensievere vorm in het noordelijk deel is gelegen en de extensievere vorm (wandelen fietsen) in en nabij de Natura 2000-gebieden. Door te sturen in de toegankelijkheid van deze gebieden, kunnen beide functies prima samen gaan. bb. Er lopen privaatrechtelijke onderdelingen met reclamant om dit op te lossen. cc. Het bestemmingsplan biedt een afwijkingsmogelijkheid voor de vestiging van niet-grondgebonden bedrijven. dd. In overleg met reclamant is in het ontwerpbestemmingsplan voor twee van zijn panden –overeenkomstige de regeling in het vigerende bestemmingsplan- een woonbestemming opgenomen. Voor de overige bebouwing is een aanduiding “Gemengd” opgenomen, waarbij in artikel 3.4 onder d van de planregels is bepaald dat hier een smederij en een dierenartspraktijk gevestigd mogen worden. ee. Het bouwblok is naar aanleiding van deze zienswijze aangepast. ff. Aan de rivierzijde van de hoofdwaterkering bevinden zicht twee percelen met de bestemming Agrarisch met waarden 1, namelijk bij de Kop van ’t Land en nabij de Tongplaat. De reden van de regeling uit dit inmiddels aangepaste artikel 3.3 was om het plan aan te kunnen laten sluiten bij de Beleidslijn Grote Rivieren/de Waterwet. Het ging daarbij inderdaad om beperkingen ten aanzien van het buitendijks bouwen. Inmiddels is dit geregeld in artikel 3.2.1. Dit wordt voor kennisgeving aangenomen. Verwezen wordt naar de reactie onder II.1 en II.5. Het beeldkwaliteitplan maakt deel uit van de Welstandsnota en is dus niet langer aan het bestemmingsplan gekoppeld. Gemeente en waterschap hebben er voor gekozen om bij de planaanpassing niet te tornen aan de opzet en inhoud van de Noorderdiepzone. Dit planonderdeel vormt de ruggegraat van het project NDB. Deze keuze is vervat in het voorstel dat Gemeente en Waterschap in 2011 hebben gedaan richting provincie Zuid-Holland, welk voorstel door de provincie is geaccepteerd. Herijking van de EHS vindt plaats op voorstel van de Provincie en de Provincie zal, gelet op het onder 4 genoemde, naar verwachting voorstellen de ecologische verbinding via de Noorderdiepzone te versterken. Verwezen wordt naar de reactie onder II.10
24
7.
8. 9. 10. 11. 12.
13.
14.
15.
In de beschrijving van het Topgebied Dordtse Biesbosch staat onder meer dat de ruimtelijke structuur, waar een grootschalige blokverkaveling en een rechtlijnig wegenstelsel samengaan met oude, grillige Biesboschkreken bijzonder is. De waarde van dit topgebied ligt in zijn uniciteit en de afwisseling van agrarisch landschap, bos- en recreatiegebieden met een hoog dynamisch natuurlandschap in de directe nabijheid van stedelijk gebied. Uitgangspunt is om bij toekomstige ontwikkelingen de structuur van topgebieden te behouden en versterken door het ` herkenbaar houden van de ruimtelijke kenmerken hiervan (verkavelingsrichting, openheid, bebouwingsstructuur, profiel van kades, wegen en waterlopen). Voor kroonjuwelen geldt de algemene sturingsrichtlijn behoud van uitzonderlijke kwaliteit. Cultuurhistorie is hier dé drager van de ruimtelijke ontwikkeling. Uitgangspunt is om bij toekomstige ontwikkelingen zowel de structuur alsook de fysieke elementen (gebouwen, waterlopen, kades, e.d.) te behouden en versterken door het herkenbaar houden van de ruimtelijke kenmerken hiervan (verkavelingspatroon, openheid, bebouwingsstructuur, profiel van kades, wegen en waterlopen). Bij topgebieden moet, bij ruimtelijke ontwikkelingen die strijdig zijn met genoemd uitgangspunt, altijd een nadere afweging plaatsvinden, waarbij het cultuurhistorische belang zwaar weegt. Het is mogelijk een recreatie- en natuurontwikkeling binnen het bovengenoemde topgebied te realiseren zonder daarbij de structurerende elementen aan te tasten. Bij kroonjuwelen dienen, bij ruimtelijke ontwikkelingen, die strijdig zijn met genoemd uitgangspunt, de cultuurhistorische en landschappelijke belangen te prevaleren boven andere belangen. Ruimtelijke ontwikkelingen die strijdig zijn met genoemd uitgangspunt zijn in principe uitgesloten, tenzij sprake is van een groot openbaar/maatschappelijk belang. De ontwikkeling van natuur en recreatie kan als een groot openbaar/maatschappelijk belang worden aangemerkt. In dat kader wordt verwezen naar de reactie onder II.10. De aanduiding van Polder de Biesbosch als cultuurhistorisch topgebied en deels als kroonjuweel betekent niet dat allerlei gebruiksfuncties en/of veranderingen met behoud van de hoofdstructuur onmogelijk worden gemaakt. Een beoordeling daarvan vindt plaats in het kader van de omgevingsvergunning. In principe kan recreatie- en natuurontwikkeling worden gerealiseerd zonder te tornen aan de beschermde elementen. Verwezen wordt naar de reactie onder II.10. Het huidige beleid van het college is om de agrarische functie in de Zuidpolder te handhaven. Verwezen wordt naar de reactie onder II.4. Verwezen wordt naar de reactie onder II.1 en II.3. Op de eerste versie van het ontwerpbestemmingsplan zijn 78 zienswijzen ingekomen. Tegen de voorliggende versie zijn dat er 57. De gemeente Dordrecht heeft ca. 112.000 inwoners en het is een bekend gegeven dat de grote meerderheid niet op een plan reageert, zeker niet als men niet of niet absoluut tegen de beoogde ontwikkeling is. De minderheid die direct belang heeft bij het niet doorgaan van het plan, omdat hun broodwinning mogelijk minder uitbreidingsmogelijkheden krijgt dan gewenst, of in sommige gevallen zelfs verdwijnt, of omdat hun rust en woongenot zou kunnen worden aangetast reageert uiteraard wel op het ontwerpbestemmingsplan. De door reclamant genoemde tegenstand geeft dus geen betrouwbaar beeld van het draagvlak voor dit plan. Verwezen wordt naar de reactie onder II.9 en II.5. Het beeldkwaliteitplan is onderdeel van de Welstandsnota en maakt niet langer onderdeel uit van het bestemmingsplan. De aanduiding “cw” is ten onrechte voor het perceel Noorderelsweg 1 opgenomen Op het perceel heeft van 1929 tot 2004 nog een houten schuur afkomstig van de Reeweg Zuid 2 (bij het vroegere veer op ‘s Gravendeel, nu Amstelwijckweg) gestaan. Deze voormalige schuur staat nu nog op de ondergrond van de plankaart en is aangeduid met cw. Het gebouw en daarmee de cw-waarde zijn verdwenen. De aanduiding zal voor dit perceel van de plankaart worden verwijderd. Gelet op het onderhandelingsresultaat om onder 9.2 genoemde bouwplan (dat op een andere locatie vergund is) op het perceel Noorderelsweg 1 te realiseren, zal de te bebouwen oppervlakte worden vergroot tot 4400 m2. Aanvankelijk was de bebouwing op het perceel Noorderelsweg 1a meegenomen in de maximaal te bebouwen oppervlakte. Dit is inmiddels gecorrigeerd.
25
16.
De begrenzing van het bouwvlak wordt aangepast. Op deze wijze kan de eventueel nieuw te bouwen schuur naast de bestaande schuur worden gesitueerd.
Reclamant 10: Zienswijzen : 1. Reclamant maakt bezwaar tegen de wijziging van de bestemming van zijn gronden van agrarisch naar natuur/recreatie. Zijn percelen zijn karakteristiek voor het gebied en bevatten onder meer een aardhaalzone en zijn altijd agrarisch in gebruik geweest. 2. Een deel van de grond van reclamant valt onder de bestemming Agrarisch met waarden 2 en de wijzigingsbevoegdheid. Reclamant verzoekt de bestemming daarvan te wijzigen in Agrarisch met waarden 1 zonder wijzigingsbevoegdheid. 3. De financiële uitvoerbaarheid van het plan is niet gegarandeerd. 4. De wijzigingsbevoegdheid wordt ten onrechte toegepast, aangezien vanwege de onzekere financiële haalbaarheid nu al een claim op gronden wordt gelegd die nog verworven moeten worden. De gemeente gaat hiermee voorbij aan de financiële impact op de positie van de huidige grondeigenaren. 5. Reclamant vraagt zich af wat de gevolgen zullen zijn als na de bestemmingwijziging de uitvoering van het bestemmingsplan niet door zal gaan. Gronden met de bestemming natuur, maar ook die waarvoor de wijzigingsbevoegdheid geldt verliezen hun economische waarde. Een vergoeding als tegemoetkoming in deze waardedaling acht reclamant op zijn plaats en hij verwacht een uitspraak van de raad hierover. 6. Het is niet mogelijk om een reactie te geven op de inrichtingsplannen omdat die geen deel uitmaken van het bestemmingsplan. Dit staat haaks op het advies van de adviescommissie MER, welke juist aandringt op duidelijke inrichtingskaarten, zodat belanghebbenden goed geïnformeerd worden. 7. Het beeldkwaliteitsplan ontbreekt aan het bestemmingsplan. 8. Reclamant verzoekt zijn eerder ingediende zienswijzen te betrekken bij de huidige procedure. Deze luiden: a. Het gebied met zijn huidige karakteristieke ruimtelijke elementen heeft voldoende kwaliteiten om aan de behoeften van de recreant te voldoen. b. Het besluit tot omvorming van landbouwgrond naar natuur/recreatie dateert van 1993. Is de mening van de locale politieke vertegenwoordigers inmiddels niet sterk gewijzigd? c. Rond de woning van cliënten zal een (half) open nat moeras met extensief beheerde poldergraslandschappen en watervegetaties ontstaan. Onduidelijk is hoe dit open water vorm krijgt. In het Beeldkwaliteitplan (BKP) staat dat op de diepste punten water kan ontstaan en op de Kaart Ruimtelijke Hoofdstructuur staan ook enkele stippen die op open water duiden. Op de plankaart staat echter een volledige watergeul ingetekend. Verzocht wordt om duidelijkheid te verschaffen omtrent de uiteindelijk ruimtelijke en landschappelijke wijziging rondom de woning van cliënten. d. Als antwoord op een van de inspraakreacties van cliënten wordt aangegeven dat het BKP is aangepast en dat enkele aanduidingen zijn verwijderd. Dit geldt niet voor de tekst of aanduidingen die gelden voor de locatie van cliënten. Is de raad voornemens om op deze pagina’s aanpassingen te maken. e. In het BKP wordt in hoofdstuk 5.4.7 de Zeedijk ten onrechte Wieldrechtse Zeedijk genoemd. f. Cliënten zijn van mening dat de bewoners van het plangebied te weinig worden betrokken bij het bestemmingsplan. Reactie: 1. De aardhaalzone ligt ten noorden van en parallel aan de Zeedijk en is een zone waaruit in het verleden (mogelijk 17e, zeker 18e eeuw) aarde gehaald is voor het herstellen of versterken van de dijk na een dijkdoorbraak. Kenmerkend voor de zone is dat de percelen qua oriëntatie afwijken van die in de aansluitende polder (Alloyzen –of Bovenpolder): parallel aan de dijk in plaat van haaks daar op. Het perceel van reclamant waarop de aardhaalzone zich bevindt vormt een karakteristiek cultuurhistorisch element van het Dordtse polderlandschap. Aanbeveling voor deze hele zone én dus dit perceel is de oorspronkelijke 17- of 18e
26
2.
3. 4. 5.
6.
7. 8.
eeuwse én nu nog aanwezige perceelsgrens – parallel aan de dijk - met bijbehorende waterloop/sloot te behouden. Bestemmingswijziging van het perceel van agrarisch naar natuur/recreatie is met behoud van de karakteristieke structuur mogelijk. Reclamant motiveert niet waarom hij de bestemming Agrarisch met waarden 1 noodzakelijk acht voor zijn percelen. Er zijn geen concrete plannen voor bedrijfsbebouwing van reclamant bekend. Verwezen wordt naar de reactie onder II.4. Voor zover er een wijzigingsbevoegdheid op het perceel van reclamant ligt, vervalt deze. Verwezen wordt naar de reactie onder II.1. Zie de reactie onder II.2 en II.4. Planschade als gevolg van een wijzigingsbevoegdheid kan worden gevraagd wanneer van die wijzigingsbevoegdheid gebruik wordt gemaakt, maar zoals in de reactie onder 10.2 genoemd, vervalt de wijzigingsbevoegdheid voor het perceel van reclamant. De kaarten waarop de Commissie MER doelde zijn aan de MER-stukken toegevoegd en door de commissie akkoord bevonden. Dat zijn andere kaarten dan inrichtingstekeningen. Verwezen wordt naar de reactie onder II.5. a. De huidige inrichting van het buitengebied wordt door velen inderdaad als mooi ervaren. Maar een agrarisch gebied kan maar een beperkte hoeveelheid recreanten opvangen en ook het soort recreatie dat daar mogelijk is, is beperkt. Het streven is gericht op het voor meer mensen mogelijk maken om op een aangename manier buiten te recreëren. Om deze reden wordt een deel van het buitengebied omgevormd tot een recreatiegebied waar deze opvangcapaciteit kan worden geboden. Los daarvan vreest een deel van de agrariërs juist voor overlast van recreanten bij het aanleggen van aanvullende recreatie voorzieningen door het agrarisch gebied, zoals voetpaden en fietspaden Dit blijkt ook uit de inspraakreacties. b. Verwezen wordt naar de reactie onder II.10. c. Het is mogelijk dat binnen de Natuur- en Recreatiebestemmingen water wordt aangelegd, maar de concrete uitwerking daarvan vindt plaats bij het opstellen van het inrichtingsplan. d. Het Beeldkwaliteitplan maakt geen deel meer uit van het bestemmingsplan, maar vormt een onderdeel van de Welstandsnota. e. Zie de reactie hiervoor onder d. f. Voorafgaand aan de opstelling van het bestemmingsplan, is een aantal informatiebijeenkomsten georganiseerd. In de fase van het opstellen van het bestemmingsplan zijn de wettelijke procedures gevolgd. Het bestemmingsplan is een juridische basis voor de verdere uitwerking van delen van het plangebied in inrichtingsplannen. Bij het opstellen van inrichtingsplannen zullen de belanghebbenden worden betrokken.
Reclamant 11: Zienswijzen : 1. Het geven van een volledige reactie is niet mogelijk omdat de inrichtingskaarten ontbreken. Dit staat haaks op het MER-advies van 1 -12- 2008, waarin het eindadvies van de adviesgroep duidelijk aangeeft dat er helder kaartmateriaal ter beschikking gesteld moet worden. De ruimtelijke consequenties zijn daardoor niet helder. Reclamant gaat ervan uit dat dit advies uit 2008 nog steeds geldt en dat dit advies overgenomen moet worden. 2. In de aanbiedingsbrief van 16 -9- 2011 wordt verwezen naar de inrichtingsplannen die te raadplegen zijn op www.nieuwedordtsebiesbosch.nl. Tevens wordt vermeld dat op deze plannen niet inhoudelijk gereageerd kan worden. Reclamant is van mening dat dit indruist tegen het advies van de MER en betrokkenen voor het blok zet. Daarnaast zijn de gepubliceerde inrichtingsplannen niet meer up to date aangezien het plangebied in de tweede ronde van de ter visie legging een andere invulling heeft gekregen vanwege de financiële haalbaarheid van het project. De gepubliceerde kaarten zijn niet meer toepasbaar. Reclamant verwijst hiermee naar het bod van de gemeente aan de provincie Zuid-Holland van begin oktober 2011. 3. Het Beeldkwaliteitplan ontbreekt bij de ter visie legging.
27
4.
5.
6.
7.
8.
9.
10.
11.
12.
Reclamant is van mening dat geen draagkrachtige onderbouwing wordt gegeven van een dergelijke grootschalige recreatieve en natuurbestemming van het plangebied. Duidelijk is dat het huidige agrarische gebruik van het plangebied reeds voorziet in natuurwaarden en landschappelijke beleving. Met het realiseren van een recreatieve/natuurbestemming zullen uitstekende landbouwgronden onnodig moeten verdwijnen. Het voor recreatieve doeleinden aantrekkelijker maken van het gebied kan ook bereikt worden door een minder ingrijpende herziening van de bestemming. Aanvullende recreatieve voorzieningen kunnen ook met instandhouding van de agrarische bestemming gerealiseerd worden (zie bijvoorbeeld de aanpak in de Hoekse Waard, in ’t Oude Land van Strijen: wandel-, fiets- en ruiterpaden langs akkerranden in combinatie met agrarisch natuurbeheer. Met een recreatieve/natuurbestemming zal de agrarische sector als drager van het landelijk gebied volledig verdwijnen en zal de verrommeling toenemen, waarmee tevens de landschappelijke beleving zal afnemen. De karakteristieke openheid zal immers verdwijnen. Vanwege de financiële situatie is in het bod van de gemeente aan de provincie namelijk sprake van minimale inspanningen voor beheer en onderhoud. Twee percelen van reclamant krijgen de bestemming Agrarisch met waarden 2 met wijzigingsbevoegdheid. Reclamant verzoekt hiervoor de bestemming Agrarisch met waarden 1 op te nemen, zonder wijzigingsbevoegdheid. Reclamant is van mening dat het instrument wijzigingsbevoegdheid onterecht wordt toegepast. De uitvoerbaarheid binnen de planperiode is niet gewaarborgd maar de wijzigingsbevoegdheid legt wel langdurig een eenzijdige claim op de gronden, wat voor de eigenaren gevolgen heeft. Wanneer een wijzigingsbevoegdheid geldt zal een initiatiefnemer deze gronden hierdoor tegen een lagere waarde kunnen verwerven; er is immers sprake van een eenzijdige claim. Dit leidt voor reclamant tot financiële schade welke nergens te verhalen valt. Een deel van de gronden van reclamant krijgt de bestemming Natuur II en de rest van het betreffende perceel de bestemming Agrarisch met waarde 2. De betreffende grond wordt al jarenlang gebruikt als tuin. Eenzelfde aanpassing is recent ook doorgevoerd aan de Heerenweg 1. Het overige deel van het perceel moet als Agrarisch met waarde 1 worden bestemd. Een deel van de gronden van reclamant is opgenomen als grondwaterwingebied. Dit is onjuist. Volgens reclamant gaat het hier om een grondwaterbeschermingsgebied. De provincie Zuid-Holland heeft dit reclamant in 2007 bevestigd, in verband met de aanvraag van een bouwvergunning. Daarnaast spreekt de tekst van de toelichting op pagina 54 onder paragraaf 3.10 voor zich. De betreffende percelen maken immers geen deel uit van het terrein van Evides. Deze foutieve vermelding is ook in de vorige ronde van de ter visie legging gemeld en destijds is al verzocht dit te corrigeren. Een deel van de gronden van reclamant staat aangegeven als liggend in een beschermingszone primaire waterkering. Dit geeft naar de mening van reclamant aan dat deze percelen niet voor ontwikkeling in aanmerking komen. Tevens vormen deze percelen een aardhaalzone van cultuurhistorische waarde. Reclamant verzoekt om deze gronden buiten het plangebied te laten. Reclamant wil een verruiming van zijn bouwkavel omdat hij zijn woning wil renoveren, waarbij de energievoorziening voor meer dan 90% zal worden opgewekt via duurzame energie. Het aanleggen van deze energievoorzieningen vraagt meer ruimte. Reclamant verwacht door verhoging van het waterpeil in het overgrote deel van het plangebied en op de aangewezen locaties binnen het plangebied, direct grenzend aan zijn percelen een sterke overlast te krijgen van grondwater. Daarnaast zal het landbouwkundig gebruik beperkingen ondervinden (vernatting/vertrapping/beschadiging graszoden met als gevolg lagere opbrengsten). Daarom dient in het bestemmingsplan opgenomen te worden dat eventuele peilwijzigingen niet zullen plaatsvinden binnen een afstand van tenminste 300 m van erf en opstallen en gronden van reclamant. In de toelichting is opgenomen dat de akkerranden zich lenen voor informele routes ten behoeve van de recreatie. Ook eventuele schouwpaden en struinpaden kunnen hiervoor gebruikt worden. Reclamant ervaart dit rondom zijn percelen en opstallen ongewenst omdat de privacy geschaad wordt en omdat recreanten en huisdieren een schrikeffect op landbouwhuisdieren kunnen veroorzaken. Reclamant verzoekt dergelijke wandel- en fietspaden aan te leggen op meer dan 250 m uit zijn perceelsgrenzen.
28
Reactie: 1. Verwezen wordt naar de reactie onder 10.6. 2. In het bestemmingsplan wordt de juridische basis voor de beoogde veranderingen in het plangebied gegeven. De uitgangspunten van het plan (en dus hetgeen juridisch geregeld wordt) zijn ten opzichte van het advies van de commissie MER niet veranderd 3. Het Beeldkwaliteitplan vormt een onderdeel van de Welstandsnota en maakt geen deel meer uit van het bestemmingsplan. 4. Zie de reactie onder II.10. 5. Zie de reactie onder II.4. De wijzigingsbevoegdheid voor deze percelen vervalt. 6. Verwezen wordt naar de reactie onder II.2 en II.4. 7. De bestemming Natuur ten noorden van het huisperceel van reclamant wordt gehandhaafd. De grond met de bestemming Natuur ter plaatse van het perceel van reclamant, voor zover gelegen ten zuidoosten (in het verlengde) van het perceel Y 3090 zal niet voor natuurontwikkeling worden aangekocht. De natuurbestemming kan daar vervallen en worden veranderd in een tuinbestemming. Wel wordt er op gewezen dat een deel van deze grond nodig zal zijn voor de geplande dijkversterking, waarvoor een afzonderlijk bestemmingsplan in procedure wordt gebracht en dat in dat kader de bestemming van deze grond weer zal gaan wijzigen. Voor de gevraagde bestemming Agrarisch met waarden 1 wordt verwezen naar de reactie onder II.4. 8. Volgens de Provinciale milieuverordening ligt het betreffende perceel van reclamant binnen een waterwingebied en is de bestemming op de plankaart derhalve juist. In de toelichting wordt niet gesteld dat de gronden met de bestemming Waterwingebied eigendom moeten zijn van Evides. 9. De ligging binnen een beschermingszone betekent niet dat de gronden niet ontwikkeld kunnen worden. Het heeft tot gevolg dat de dijkbeheerder moet instemmen met bepaalde bouwwerken, werken en werkzaamheden. Pas als die bouwwerken, werken en/of werkzaamheden de veiligheid van de waterkering aantasten ontstaat er een beperking in het gebruik van de gronden, als gevolg van deze bestemming. Die beperking bestaat al op basis van de Keur van het Waterschap; de beschermingszone primaire waterkering zoals die in het bestemmingsplan is opgenomen, is al vastgelegd in de legger van het Waterschap. Ook als deze zone uit het bestemmingsplan zou worden geschrapt ligt er derhalve een beperking ten aanzien van het gebruik op deze gronden. De ligging binnen de beschermingszone wil niet zeggen dat daardoor de cultuurhistorische waarden van de aardhaalzone worden aangetast. Dat zou pas het geval zijn als door bijvoorbeeld dijkversterking de dijkzone en de dijksloot moeten worden verlegd. Volgens informatie van het Waterschap is dat op deze locatie niet nodig. Overigens wordt er voor de dijkversterking een afzonderlijk bestemmingsplan in procedure gebracht. 10. Reclamant geeft niet aan hoeveel groter zijn bouwkavel zou moeten worden en of die ruimtewens daadwerkelijk nodig is om de benodigde energievoorzieningen te kunnen realiseren. Het verzoek is derhalve onvoldoende gemotiveerd. Bovendien kunnen energievoorzieningen voor een deel vergunningsvrij of via de kruimelgevallenregeling (art. 2 en 4 van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht) worden gerealiseerd. 11. Peilbesluiten worden niet genomen door de gemeente, maar door het Waterschap en de gevolgen daarvan kunnen niet worden geregeld in een bestemmingsplan. 12. Dit staat in contrast met hetgeen reclamant onder 4 vermeldt, waar hij juist het gebruik van dergelijke paden bepleit. Los daarvan: in de toelichting wordt dit gebruik slechts als een mogelijkheid genoemd. Wanneer de grondeigenaar niet aan een recreatief medegebruik van deze paden mee wil werken kan een recreatief medegebruik niet plaatsvinden. In de inrichtingsplannen wordt de definitieve inrichting van het gebied bepaald en daarbij worden belanghebbenden geraadpleegd. Reclamant 12: Zienswijzen : 1. Een inrichtingsplan en beeldkwaliteitplan ontbreken, zodat het niet meevalt een indruk te krijgen van de inrichting. 2. De onderzoeksrapporten en het MER zijn niet actueel meer. 3. De overheid moet bezuinigen. Hierdoor is de financiering van het plan onzeker.
29
4.
5.
6.
7. 8.
Er is altijd toegezegd dat eerst de landbouwweg wordt aangelegd, voordat begonnen wordt met de ontwikkeling van natuur. Inmiddels is begonnen met de aanleg van natuur en is de landbouwweg niet gereed. Dit is in strijd met de afspraken. Het is niet duidelijk of er straks een goede waterhuishouding wordt gerealiseerd. Zeker bij bepaalde inrichtingen kan dit gevolgen hebben voor de landbouw. Er dient gelet op de klimaatverandering voldoende waterberging te zijn. De plannen zijn sinds 1993 in ontwikkeling en er is nog niet veel gerealiseerd. In jaren dat de voedselvoorraden krapper worden, de grond duurder wordt en er een recessie is, is reclamant van mening dat de gemeente de doelstelling voor Nieuwe Dordtse Biesbosch bij moet stellen. Verzocht wordt om het gebied langs de Zeedijk buiten het plan te laten vallen. De overheid heeft al grote moeite om de overige gebieden in bezit te krijgen. De overige gebieden bezitten prachtige landbouwgronden die verloren zullen gaan ten behoeve van de natuur. Hier is weinig draagvlak voor. De gemeente streeft naar grote, toekomstgerichte landbouwbedrijven. Als de plannen voor recreatie- en natuurontwikkeling doorgaan is er in de toekomst weinig ruimte voor uitbreiding voor landbouwers. Reclamant vreest overlast van muggen en is van mening dat daar gedegen onderzoek naar verricht moet worden. Door meer natuur zal de onkruiddruk toenemen, waardoor agrariërs daar maatregelen tegen moeten nemen. Reclamant mist in het plan een duidelijke aanpak hoe in de grensgebieden van natuur en landbouw hier mee om wordt gegaan. Ook overlast door ganzen en hazen zal toenemen. De gemeente verschuilt zich achter overleggen met LTO, maar zou concreet moeten zijn over maatregelen als rasters in natuurgebieden, jacht op ganzen daarin, inrichting m.b.t. tot ganzenopgroei- en fourageer gebieden en schadevergoedingen.
Reactie : 1. Verwezen wordt naar de reactie onder II.5. 2. Verwezen wordt naar de reactie onder II.9. 3. Verwezen wordt naar de reactie onder II.1. 4. Verwezen wordt naar de reactie onder II.7. 5. Voor de toevoeging van bebouwing en verharding dient compensatie in de vorm van waterpartijen te worden aangebracht. Voor de recreatieve bebouwing is rekening gehouden met die compensatie in de vorm van de recreatieve waterplas en zijn er mogelijkheden om binnen de natuur – en recreatiebestemmingen water aan te leggen. Waar die exact zullen komen wordt in de inrichtingsplannnen uitgewerkt. Voor de uitbreiding van agrarische bebouwing dient -waar nodig- op eigen grond compensatie te worden gerealiseerd. De wijziging van waterpeilen wordt niet in een bestemmingsplan geregeld. Hiervoor zijn afzonderlijke besluiten van het Waterschap nodig. 6. Verwezen naar de reactie onder II.10. Ten aanzien van grote, toekomstgerichte landbouwbedrijven dient te worden opgemerkt dat daarvoor op het eiland ruimte bestaat, maar dat dit waarschijnlijk tot gevolg heeft dat kleinere niet- of minder rendabele bedrijven zullen moeten verdwijnen. De gemeente heeft hierbij geen actieve rol; het staat agrarisch bedrijven die -binnen de daarvoor geldende regelsuit willen breiden vrij om gronden van andere (bijvoorbeeld kleinere, niet- of minder rendabele) bedrijven te verwerven. 7. Verwezen wordt naar de reactie onder 9.1.m. 8. Een bestemmingsplan geeft de juridische basis voor de toekomstige inrichting. De feitelijke inrichtingsplannen zullen in een later stadium worden ontworpen. De betreffende bestemmingen bieden ruimte om een buffer tussen de verschillende gebieden te realiseren. Maatregelen als rasters in natuurgebieden maakt het bestemmingsplan niet onmogelijk. De jacht op ganzen in natuurgebieden, de inrichting m.b.t. tot ganzenopgroei- en fourageergebieden en daarmee verband houdende schadevergoedingen worden niet in een bestemmingsplan geregeld. Reclamant 13: Zienswijzen : 1. Reclamant heeft een houtbewerking/timmerbedrijf. Door aan de grond een woonbestemming en de bestemming Agrarisch met waarden 2 op te nemen, zal een deel van de opslagruimte en buitenopslag niet meer positief bestemd worden. De activiteiten van reclamant komen hierdoor onder het overgangsrecht te vallen. De gemeente wil geen bedrijvigheid in het plangebied toestaan. Er is er voor
30
2.
reclamant geen mogelijkheid meer om zijn bedrijf volwaardig uit te oefenen. Reclamant onderzoekt of zijn bedrijf te verplaatsen naar zijn woonplaats (Hardinxveld-Giessendam, maar de verschillen in huurprijs en verhuiskosten belemmeren dit. Verzocht wordt het bedrijf van reclamant positief te bestemmen Mocht de gemeenteraad dit verzoek niet honoreren, dan wil reclamant in overleg met de gemeente zijn bedrijf beëindigen en omvormen tot een bedrijf dat toekomst heeft op de betreffende locatie in Nieuwe Dordtse Biesbosch. Reclamant denkt daarbij aan huifkarrenmontage, verhuur of het maken van natuurlijk meubels van wilgen, riet, etc.
Reactie: 1. Het vigerende bestemmingsplan uit 1970 laat de vestiging van een houtbewerkingsbedrijf/timmerbedrijf/meubelmakerij op de betreffende locatie niet toe. In die zin wijzigt de planologische regeling niet. Het gebruik dat reclamant momenteel van de grond en opstallen maakt houdt geen enkel verband met de geldende agrarische bestemming en is derhalve vanuit planologisch opzicht niet toegestaan. Mogelijk zijn er in het verleden wel milieuvergunningen voor dit bedrijf verleend, maar daarbij was het niet toegestaan om het gebruik ook planologisch te toetsen. Een planologische toestemming voor de vestiging van het bedrijf van reclamant is voor zover kan worden nagegaan nooit verleend. Een bedrijf als dat van reclamant hoort ook niet in een buitengebied, maar op een bedrijfsterrein thuis. Gezien de doelstellingen van het bestemmingsplan Nieuwe Dordtse Biesbosch ligt het ook niet voor de hand om het bedrijf van reclamant op de betreffende locatie te legaliseren. 2. Een omvorming van het bedrijf van reclamant naar een recreatieve functie is een mogelijkheid, maar het monteren van huifkarren en het vervaardigen van meubels van in het gebied voorkomende houtsoorten en andere materialen zijn geen recreatieve activiteiten, maar eveneens een bedrijfsactiviteiten die op een bedrijfsterrein thuishoren. Reclamant 14: Zienswijzen : 1. Reclamanten zijn van mening dat de basis voor het bestemmingsplan door veranderde omstandigheden is achterhaald. Als gevolg van bezuinigingsmaatregelen van rijk en provincie staat bovendien niet vast dat het plan binnen de planperiode van 10 jaar gerealiseerd kan worden. Reclamant hebben geen informatie kunnen vinden waaruit blijkt dat er voldoende financiële middelen beschikbaar zullen komen om de recreatie- en natuurbestemmingen te realiseren. Uit de onderhandelingen tussen gemeente en provincie blijkt juist dat de financiering van de natuur- en recreatiegebieden in de Bovenpolder afhankelijk is van particuliere initiatieven. 2. De gronden van reclamanten hebben de bestemming Agrarisch met waarden 2 en WRO-wijzigingsgebied 4 en 5 gekregen. Reclamanten achten dit onacceptabel omdat zij beperkt worden in hun mogelijkheden om de gronden te exploiteren. De toegekende bestemmingen beperken de waarde van de landbouwgrond omdat potentiële kopers bij het bepalen van de koopprijs rekening zullen houden met de beperking van de gebruiksmogelijkheden. 3. In het onderhandelingsakkoord tussen Rijk en provincie is vastgelegd dat de herijkte EHS via grond voor grond aangelegd zal worden. De gemeente heeft aangegeven geen ruilgrond beschikbaar te hebben. Uit de onderhandeling tussen gemeente en provincie blijkt ook dat de gemeente wil onteigenen. Dit is in strijd met eerder gemaakte afspraken. Reclamanten achten het onacceptabel dat de bestemming van hun gronden via een wijzigingsbevoegdheid kan worden gewijzigd zonder zekerheid over vervangende grond of vrijwillige verkoop. 4. Uit de onderhandeling tussen gemeente en provincie blijkt dat de ontwikkeling van de Noord-Bovenpolder buiten het project Nieuwe Dordtse Biesbosch wordt gehouden en dus wordt uitgesteld. Reclamanten achten het onacceptabel dat de bestemming van hun gronden via een wijzigingsbevoegdheid kan worden gewijzigd, terwijl vaststaat dat de natuurbestemming niet binnen de planperiode zal worden gerealiseerd. 5. Reclamanten verzoeken de bestemming Agrarisch met waarden 1 aan hun percelen toe te kennen. Wanneer niet aan dit verzoek tegemoet wordt gekomen zijn reclamanten van mening dat pas van de wijzigingsbevoegdheid gebruik mag
31
6.
7.
8.
9.
10.
11.
12. 13.
worden gemaakt als alle gronden vrijwillig zijn verworven door de gemeente. Dit is niet in de toelichting opgenomen en reclamanten vinden dat onacceptabel. Landbouwgronden welke als zodanig in gebruik zijn moeten niet gehinderd worden door niet-agrarische activiteiten, die in de nabijheid worden ontwikkeld. In de toelichting moet worden opgenomen dat met het uitvoeren van de plannen pas mag worden begonnen nadat alle gronden zijn verworven. Reclamanten zijn van mening dat archeologisch onderzoek alleen nodig is als er in het verleden geen intensieve bewerkingen hebben plaatsgevonden en de gemeente op basis van eigen onderzoek kan aantonen dat de trefkans op een archeologisch waardevolle vondst redelijkerwijs mag worden verwacht. De bedrijfsgebouwen van reclamanten liggen niet in het plangebied. Reclamanten hebben geen informatie kunnen vinden waaruit blijkt dat onderzocht is wat de gevolgen zijn wanneer zij hun gronden kwijtraken. Het bestemmingsplan biedt mogelijkheden om in het recreatieknooppunt Knoop in ’t Land gronden op een flexibele wijze voor intensieve recreatie in te richten. Het streven is er op gericht om de beheerskosten van de recreatieplas en omgeving zo laag mogelijk te houden (de beheerskosten zijn voor 5 jaar geregeld en daarna moeten private partijen dit oppakken) en daarvoor zullen commerciële activiteiten nodig zijn. Daarnaast wordt het mogelijk gemaakt om andere recreatieve functies te ontwikkelen. Omdat reclamanten geen informatie kunnen vinden waaruit blijkt welke commerciële activiteiten er zullen komen en waar deze plaats zullen vinden kunnen zij niet bepalen wat de gevolgen van de aanleg van het recreatieknooppunt zullen zijn voor hun leefomgeving. De reden voor de nieuwe zwemplas ligt bij de omvangcapaciteit van de bezoekers van de zwemplas in de Merwelanden. Volgens informatie van de gemeente is bij langdurig warm/goed weer hier de opvangcapaciteit volstrekt onvoldoende. Er is onvoldoende onderzocht of ook bij langdurig warm/goed weer bij de zwemplas in Knoop in ’t Land voldaan wordt aan de normen voor luchtkwaliteit en geluidshinder. Bereikbaarheid mag niet de sluitpost zijn, maar moet een integraal onderdeel zijn van nieuwe plannen. Bij de ontwikkeling van het knooppunt Knoop in ’t Land is uitgegaan van 2 to 4 toegangswegen, Na realisatie is er slechts 1 toegangsweg: de Provincialeweg. Er is geen alternatieve route voor recreanten, omwonenden en nood- en hulpdiensten in geval van een calamiteit. De gemeente stelt dat in geval van een calamiteit –net als in de huidige situatie er alternatieve routes beschikbaar zijn. Dit zijn de Nieuwe Merwedeweg, de Noorderelsweg, de Zeedijk of de Zuidendijk. Ook het fietspad langs de Noord-Bovenpolder kan in noodgevallen worden gebruikt. Reclamanten vinden het onacceptabel dat de verkeersontsluiting niet goed in het bestemmingsplan is geregeld. Reclamanten willen actief geïnformeerd worden over toezeggingen die door de gemeente gedaan worden aan omwonenden van hun percelen in de Bovenpolder. Reclamanten delen bij voorbaat mede dat zij de overblijvende gronden zelf willen behouden.
Reactie: 1. Verwezen wordt naar de reacties onder II.1 en II.10. 2. Verwezen wordt naar de reactie onder II.2. 3. De inzet van ruilgronden is geen onderdeel van de bestemmingsplanprocedure. De gemeente heeft slechts beperkte mogelijkheden om ruilgronden aan te bieden. Het merendeel van de benodigde gronden zal door aankoop verkregen moeten worden. 4. Verwezen wordt naar de reactie onder II.3 en 7. Het perceel van reclamanten in de Noordbovenpolder behoudt de wijzigingsbevoegdheid. De gemeente heeft het voornemen om binnen de planperiode daar natuur te ontwikkelen. Voor het perceel in de Bovenpolder vervalt de wijzigingsbevoegdheid. 5. Ten aanzien van de bestemming Agrarisch met waarden 1 wordt verwezen naar de reactie onder II.4. Ten aanzien van de wijze van verwerven wordt verwezen naar de reactie onder II.7. Grondaankoop gebeurt bij voorkeur op basis van vrijwilligheid en toepassing van de wijzigingsbevoegdheid zal pas plaatsvinden als er voldoende middelen en geclusterde gronden voor de recreatie- of natuurontwikkeling verworven zijn, dan wel als meerdere grondeigenaren daarom verzoeken. Het bovenstaande betekent niet dat gewacht moet worden met het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid tot alle gronden verworven zijn. Er kan ook gekozen worden voor het via een wijzigingsbevoegdheid ontwikkelen van kleinere, aaneengesloten gebieden.
32
6. 7. 8.
9.
10.
11.
12. 13.
Zie de reactie hierboven onder 5. Verwezen wordt naar de reactie onder II.6. Een dergelijke toets komt niet in een bestemmingsplan aan de orde, maar zal worden afgewogen bij de bepaling van de koopsom in het kader van de grondverwerving. Het beheer van de recreatieplas komt in handen van het Recreatieschap en is voor langere tijd verzekerd. Wat betreft de vormen van recreatie die hier kunnen komen is momenteel nog niet veel meer te zeggen dan in de planregels is opgenomen en uit de verbeelding blijkt. Gebouwde voorzieningen in de vorm van gebouwen moeten binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken worden gesitueerd en kunnen de bouwgrenzen niet overschrijden. De recreatiefuncties, die toegestaan kunnen worden, moeten vormen van dagrecreatie zijn. In het MER-onderzoek is aangegeven dat langdurig warm weer als niet maatgevend en derhalve niet als basis voor de verkeers- en milieuberekening kan worden beschouwd. De Provincialeweg heeft als ontsluitingsweg voldoende capaciteit en de genoemde alternatieven in geval van een calamiteit zijn reële alternatieven. Daarmee is en wordt voorzien in voldoende ontsluitingsmogelijkheden. Dit kan niet op voorhand worden toegezegd. Het is denkbaar dat een deel van die informatie niet onder de Wet openbaarheid van bestuur valt. Dit wordt voor kennisgeving aangenomen.
Reclamant 15: Zienswijzen : 1. Het bedrijf van reclamant is volledig wegbestemd. Reclamant stelt de gemeente aansprakelijk voor alle kosten die ontstaan door het wegbestemmen van het bedrijf. 2. Reclamant wenst geen gebruik te maken van het overgangsrecht. 3. Ten aanzien van het MER Eindconceptadvies stelt reclamant dat een concept nooit ten grondslag kan liggen aan een advies. Een concept heeft geen enkele waarde. De gemeente dient dit concept dan ook in te trekken en buiten beschouwing te laten. 4. De rapportage van de Milieudienst Zuid-Holland Zuid inzake geluid en luchtkwaliteit uit 2010 is volgens deze dienst een definitief rapport. Alle bijlagen bij dit rapport zijn echter concepten. Een concept heeft geen enkele waarde. De gemeente dient dit concept dan ook in te trekken en buiten beschouwing te laten. 5. De Habitattoets is uitgevoerd door het NWC en de Natuur- en Vogelwacht, in opdracht van de gemeente. Op de site van het NWC staat dat zij een onafhankelijk onderzoeks- en adviesbureau zijn. Onderzoek leert voor zover is na te gaan. Ook bij de Kamer van Koophandel, dat er geen bedrijf in welke vorm dan ook bestaat of is ingeschreven. Het NWC is geen rechtspersoon. Op de site van de Natuur- en Vogelwacht staat een link naar het NWC. Naar nu blijkt is het niet het NWC dat het onderzoek heeft gedaan, maar de Natuur- en Vogelwacht. De naam NWC staat niet ingeschreven bij de Kamer van Koophandel en mag dus naar buiten toe niet gebruikt worden. Nog minder mogen onder de naam NWC adviezen en onderzoeken voor derden worden verricht. In de Statuten van de Natuur- en Vogelwacht staat het doel van de stichting vermeld, maar hier wordt onderzoek en advies voor derden niet genoemd. Verder valt op dat de Natuur- en Vogelwacht plaats heeft in de Stuurgroep NDB, partner is van de NDB, in de organisatie zit van de NDB en dat er een link is naar de site van de Natuur en Vogelwacht. Reclamant is van mening dat het rapport is geschreven door een niet bestaande rechtspersoon en dat het rapport terzijde dient te worden geschoven en te worden uitgevoerd door een onafhankelijk bestaand rechtspersoon. Reactie: 1. Het geldende bestemmingsplan laat ter plaatse uitsluitend een agrarisch bedrijf met een bedrijfsbebouwing van maximaal 40 m2 toe. De activiteiten van reclamant kunnen niet als agrarisch worden aangemerkt. Het bedrijf van reclamant is dus nooit positief bestemd geweest. Voor de bedrijfsbebouwing zal een bouwvlak binnen de agrarische bestemming worden opgenomen. Reclamant kan de bebouwing binnen dit bouwvlak agrarisch gebruiken of het college verzoeken toepassing te geven aan de wijzigingsbevoegdheid naar Recreatie. 2. Het overgangsrecht is een wettelijke regeling. Een pand of een gebruik dat niet in strijd was met het voorgaande bestemmingsplan en dat niet wordt
33
3.
4.
5.
overgenomen/geregeld in het nieuwe bestemmingsplan mag worden gehandhaafd en in beperkte mate eenmalig worden uitgebreid, respectievelijk worden voortgezet. Als reclamant van de mogelijkheden van het overgangsrecht geen gebruik wil maken, is dat zijn keuze. Een concept ligt vrijwel altijd ten grondslag aan een advies. In de MER-procedure worden alle procedurestukken ter inzage gelegd; ook het concept-eindadvies. Dit wordt vervolgens door de commissie MER geaccepteerd en krijgt daarmee de status van advies. Dit advies is door het bevoegd gezag overgenomen. Daarmee is voldaan aan de wettelijke bepalingen. Niettemin zal de tekst “Concept” uit het betreffende rapport voor alle duidelijkheid worden verwijderd. Inhoudelijk is het concept niet meer gewijzigd en is de tekst van het definitieve rapport identiek aan het concept. Voor de vaststelling van het bestemmingsplan zal de vermelding “Concept”worden verwijderd. Er is geen enkele reden om inhoudelijk het rapport buiten beschouwing te laten. Nergens wordt in de regelgeving gesteld dat een Flora/faunawetonderzoek c.q. een Natura 2000-onderzoek dient te worden verricht door een rechtspersoon. Het gaat om het inschakeling van een deskundige. De Stichting Natuur- en Vogelwacht, c.q. het NWC wordt door de gemeente op het gebied van de Dordtse flora en fauna als deskundige erkend.
Reclamant 16: Zienswijzen : 1. Het woongedeelte van de boerderij, de boerderij zelf en een deel van het erf van reclamant is volgens de plankaart bestemd voor Wonen. Het daarachter gelegen deel met daarop een loods, wasplaats en stal (verder te noemen de 3-hoekige punt) heeft de voorlopige bestemming Agrarisch met waarden 2 en kan via een wijzigingsbevoegdheid veranderd worden in Recreatie 1. Tijdens een gesprek met de Dienst Landelijk Gebied werd medegedeeld dat DLG deze grond niet meer ging onteigenen. Tevens is gesproken over de mogelijkheid om dit 3-hoekige puntje te gaan benutten voor recreatieve doeleinden. Hierbij moet gedacht worden aan: dagrecreatie, het stallen van campers per dag (10-15 campers), het plaatsen van enkele trekkershutten, een theehuis, recreatieve dienstverlening in de ruimste zin van het woord, groenvoorzieningen onderhoud. Reclamant verzoekt in te stemmen met deze gebruiksmogelijkheden. 2. Reclamant heeft een recht van overpad over grond van het Waterschap ten westen van de boerderij. Op de plankaart is dit recht niet planologisch ingepast. Reclamant wil van de raad een schriftelijke verklaring dat zij en haar rechtsopvolgers onvoorwaardelijk gebruik kan maken van dit recht van overpad en gebruik kan blijven maken van de in/uitrit en dat in de huidige vorm gehandhaafd kan blijven. Tevens verzoekt reclamant te verklaren dat enkel belanghebbende gebruik kan maken van dit recht en dat het geen in/uitrit wordt voor het recreatiegebied. 3. Mocht door de functieverandering naar Agrarisch met waarden 2/ Recreatie 1 het woongenot in de ruimste zin van het woord verminderen, dan dient dit volledig te worden vergoed. Het is namelijk heel goed mogelijk dat zeer kort na het vaststellen van het bestemmingspan de wijzigingsbevoegdheid in werking kan treden. Er kunnen dan diverse activiteiten worden uitgevoerd, die een negatieve invloed op het woongenot kunnen hebben. Reactie: 1. De exacte invulling van de recreatieve functie komt bij de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid aan de orde. De gemeente wenst zich in dit stadium niet vast te leggen op de concrete invulling van de recreatiefunctie. Het onderbrengen van campers op een particulier terrein leidt al snel tot het ontstaan van een vorm van verblijfsrecreatie die ter plaatse ongewenst wordt geacht. Ten aanzien van recreatieve dienstverlening kan worden opgemerkt dat een dergelijk bestemming een breed gebruik mogelijk maakt, waaronder een sportschool of een welnesscentrum, waarvan zeker niet op voorhand vaststaat dat deze vormen van recreatie in het beoogde karakter van het gebied passen en of het terrein van reclamant de meest aangewezen plek daarvoor is. Initiatieven voor concrete recreatie-invullingen kunnen beoordeeld worden als er een plan voor toepassing van de wijzigingsbevoegdheid wordt ontwikkeld. 2. Een recht van overpad kan niet in een bestemmingsplan worden vastgelegd, omdat het geen planologisch relevant onderwerp is. Het recht van overpad is een privaatrechtelijke erfdienstbaarheid. De gemeente is geen eigenaar van de grond,
34
3.
waarop deze erfdienstbaarheid is gevestigd. De raad kan hier dan ook niets over toezeggen of verklaren. Het is niet de bedeling om het mogelijk toekomstige recreatiegebied via de door reclamant bedoelde in/uitrit te ontsluiten, maar het staat de eigenaar vrij om dit recht van overpad ook aan anderen toe te kennen. De inhoud van de bestemming Agrarisch met waarden 2 is vergelijkbaar met de nu ter plaatse geldende bestemming en kan dus niet tot een afname van het woongenot leiden die schade op kan leveren. Het toepassen van een wijzigingsbevoegdheid is een zelfstandig besluit dat eventueel planschade op zou kunnen leveren. Voor zover die planschade niet op een andere wijze wordt vergoed zou bij het rechtskracht verkrijgen van een wijzigingsplan een verzoek om planschade kunnen worden ingediend.
Reclamant 17: Zienswijzen : 1. Bij het plan Nieuwe Dordtse Biesbosch is een gedeelte van de Sliedrechtse Biesbosch geannexeerd. Het betreft het gebied begrensd door de Ottersluis, Nieuwe Merwede en Zeedijk. Dit gebied valt binnen het Nationaal Park. Reclamant vraagt zich af of deze onlogische overlap onbedoeld heeft plaatsgevonden, mede vanwege het ontbreken van de vermelding van het geldende bestemmingsplan. Als de annexatie ongedaan wordt gemaakt kan reclamant leven met de rest van het plan. Als dat niet het geval is, heeft reclamant de onderstaande zienswijzen. 2. Het verontrust reclamant dat het onder 1 genoemde buitendijkse gebied de bestemming N2 krijgt. Deze bestemming laat nog al wat additionele recreatieve activiteiten en voorzieningen (=onrust) toe, hetgeen ongewenst is voor deze belangrijke (smalle) buitendijkse ecologische verbindingszone en lijkt dan ook in strijd met de Natura 2000/Nationaal Park/Vogel- en Habitatrichtlijnen, waarvoor de bestemming N1 geldt. Reclamant stelt voor om de term N0 (alles laten zoals het is) te introduceren en voor dit gebied te laten gelden. Elke extra recreatieve druk in het gebied vanaf de Zeedijk tot de Ottersluis moet vermeden worden. Ook al om te voorkomen dat de bereikbaarheid voor o.a. hulpverleners in gevaar komt. Verder vreest reclamant voor aantasting van zijn woongenot, rust, privacy en veiligheid bij een toename van de recreatieve druk. 3. Reclamant acht het onnodig opnemen van de bestemming Tuin met de bijbehorende beperkingen voor de bewoners van het buitengebied niet bevorderlijk voor het draagvlak onder de bewoners. Verzocht wordt dit artikel te schrappen. 4. Reclamant wenst de sportvisserij en de plezierjacht binnen het plangebied te verbieden. Reactie: 1. Voor de grens tussen het bestemmingsplan Nieuwe Dordtse Biesbosch en Sliedrechtse Biesbosch is het water aangehouden. Op zich is dat een logische begrenzing van een plangebied. Er zijn geen veranderingen in dit gebiedje tussen de Zeedijk en de Ottersluis voorzien, zodat de bestemming Natuur 2 zal worden gewijzigd in Natuur 1. Hierdoor zal aan beide zijden van de Ottersluis de zelfde bestemmingsregeling gaan gelden en maakt het derhalve niet uit binnen welke bestemmingsplangebied deze grond ligt. 2. Verwezen wordt naar de reactie onder 17.1. 3. De bestemming Tuin is opgenomen om het ontstaan van ongewenste bebouwing te voorkomen. Het schrappen de dit artikel zou immers de mogelijkheid bieden om de bestaande bebouwing uit te breiden of bebouwing op te richten op plekken waar dat vanuit planologisch- c.q. stedenbouwkunding oogpunt ongewenst is. Om die reden kan deze bestemming niet worden gemist. 4. Deze onderwerpen zijn vanuit planologisch oogpunt niet relevant en kunnen daarom niet in een bestemmingsplan worden geregeld. Reclamant 18: Zienswijzen: 1. Reclamant heeft bezwaar tegen de nieuwe bestemmingen die een einde zouden maken aan de vigerende agrarische bestemming van zijn gronden. Reclamant ziet de noodzaak van de realisatie van de recreatieve bestemmingen in de Nieuwe Dordtse Biesbosch niet in en merkt op dat het plan ook onder andere agrariërs in en om het plangebied een fikse maatschappelijke weerstand ontmoet. Reclamant kan zich er niet in vinden dat de agrarische bestemming moet worden opgeofferd voor natuur en recreatie, zeker niet –zoals in zijn geval- voor de bestemming
35
2.
3.
4.
recreatie 2 die voor een belangrijk deel natuurontwikkeling inhoudt. Een natuurbestemming kan ook gerealiseerd worden zonder de recreatieve R2bestemming op de gronden tussen de Zeedijk en de Zuidbuitenpoldersekade. Deze gronden kunnen voldoende –eventueel na enige reconstructie- voor beperkt recreatieve doeleinden in de vorm van fietspaden e.d. worden gebruikt, zonder daarbij de agrarische gronden op te offeren. Reclamant hoort van voorbijgangers ook altijd slechts positieve reacties over de schoonheid van het gebied dat voor reclamant een bestaansfunctie heeft en voor derden een landschappelijke waarde bezit. Voor realisering van de bestemming zal verwerving van de gronden van reclamant noodzakelijk zijn. Dat betekent dat de gemeenteraad bij de vaststelling van het bestemmingsplan in beginsel ook zal moeten instemmen met onteigening en wel in een plangebied waarover de nieuwe bestemming veel onrust heerst. Op dit moment bestaat nog geen enkel zicht op inrichting en uitvoering van het plan en moet nog maar afgewacht worden of daarvoor blijvend voldoende financiële middelen beschikbaar komen. Wanneer de bovengenoemde primaire bezwaren van reclamant worden verworpen, zou reclamant met de aan zijn perceel gegeven bestemmingen Wonen, Tuin en Wijzigingsgebied 1 kunnen instemmen, mits bij de inrichting van het plan voldoende ruimte achter de gebouwen van reclamant wordt gelaten. Op een aan de zienswijze gehechte tekening uit een eerder conceptinrichtingsplan is in het midden het bebouwde perceel van reclamant zichtbaar . Reclamant pleit voor een inrichting met, zoals op de tekening aangegeven, een ruime uitloop aan de achterzijde tussen de bestaande bebouwing en het recreatiegebied en afzonderlijke afwatering voor zijn perceel enerzijds en het recreatiegebied anderzijds.
Reactie: 1. Het is logisch dat agrariërs en andere belanghebbenden die de gebruiksmogelijkheden van hun grond verliezen daar niet voor zijn. Voor de stad als zodanig is er echter behoefte aan meer recreatiemogelijkheden. Die recreatiemogelijkheden kunnen onvoldoende worden geboden door alleen fietspaden door het gebied aan te leggen. Verwezen wordt naar de reactie onder II.10. 2. De provincie verzorgt in opdracht van de gemeente de verwerving van de voor de aanleg van natuur en recreatie benodigde gronden. De gemeente zal indien nodig het rijk moeten verzoeken onteigeningsbesluiten te nemen. Dat hoeft niet tegelijk met de vaststelling van het bestemmingsplan plaats te vinden. 3. Verwezen wordt naar de reactie onder II. 1 en 3. 4. De inrichtingsplannen moeten nog worden opgesteld en zullen onderwerp van overleg met betrokkenen/belanghebbende zijn. Op dit moment kan derhalve nog niet worden toegezegd dat het door reclamant bedoelde conceptinrichtingsplan kan/zal worden geselecteerd en uitgevoerd. Reclamant 19: Zienswijzen : 1. Reclamant herhaalt zijn in september 2009 ingediend zienswijzen. 2. Namens reclamant is op 2 -8- 2010 een dringend beroep op het gemeentebestuur gedaan om het paardenpension van reclamant in het bestemmingsplan in te passen. In het thans voorliggende plan is dat niet gebeurd. Reclamant pleit ervoor aan zijn 4 ha grote perceel de bestemming R1 met de specifieke aanduiding “paardenpension toegestaan” te geven. Artikel 11.1 sub.c en artikel 11. 4 sub a bieden daartoe de mogelijkheid (eventueel met beperkte aanpassing van de planregels). 3. In reactie op de brief van 2 -8- 2010 is door de gemeente op 22-11- 2010 aangegeven dat inpassing van het bedrijf niet mogelijk zou zijn, maar de daarvoor genoemde argumenten overtuigen niet. Overigens zal moeten worden nagegaan of die argumenten nog steeds uitgangspunt vormen voor de planvorming, maar zelfs als dat zo is lijkt een heroverweging van het verzoek van reclamant redelijk. Het perceel van reclamant is op een zodanige locatie gelegen dat voortzetting van het huidige gebruik niet in de weg staat aan de overige inrichting van een recreatiegebied ter plaatse. 4. Voor de realisering van de bestemming is het noodzakelijk dat de gronden van reclamant verworven worden, maar het bereiken van minnelijke overeenstemming zal moeilijk zijn. Er moet dus rekening gehouden worden met onteigening en de
36
5.
gemeenteraad zal bij de vaststelling van het bestemmingsplan in beginsel in moeten stemmen met deze onteigeningsmogelijkheid en dat voor een plangebied waar over de nieuwe bestemmingen veel onrust heerst. Op dit moment bestaat nog geen enkel zicht op inrichting en uitvoering van het plan en moet nog maar afgewacht worden of daarvoor blijvend voldoende financiële middelen beschikbaar komen.
Reactie: 1. De eerder ingediende zienswijzen kunnen als volgt worden samengevat en van commentaar voorzien: Zienswijzen uit september 2009: a. Reclamant is eigenaar van het perceel op de hoek van de Zeedijk en de Van Elzelingenweg en exploiteert daar een pensionstalling voor paarden. In het ontwerpbestemmingpslan wordt het bedrijf van reclamant wegbestemd, terwijl er geen uitzicht wordt geboden op vervanging. Reclamant verzoekt dan ook het huidig gebruik positief te bestemmen en derhalve niet onder de bestemming Recreatie 2 te laten vallen. De eigenaren van de paarden, welke in het bedrijf worden gestald ondersteunen de zienswijzen van reclamant. b. Reclamant verzet zich tegen recreatieve bestemmingen die een einde zouden maken aan de vigerende agrarische bestemming. Reclamant ziet de noodzaak van realisatie van het Strategisch Groen Project niet in. Het plan ontmoet een fikse maatschappelijke tegenstand. In het antwoord op de inspraakreactie van anderen is aangegeven dat in het project ook een recreatiegebied moet worden gevormd dat aaneengesloten moet zijn en zo dicht mogelijk tegen de rand van de bebouwde kom moet worden gesitueerd. Daarom is het niet mogelijk de huidige bestemmingen te behouden. Op geen enkele wijze is aangegeven dat deze recreatieve bestemming noodzakelijk is. De natuurbestemming kan volgens reclamant ook gerealiseerd worden zonder nieuwe recreatieve bestemmingen. De huidige situatie van de gronden langs de Zeedijk, de Van Elzelingenweg en Zuidbuitenpolderskade kan worden gehandhaafd en kunnen –eventueel na enige reconstructie- voldoende voor recreatieve doeleinden worden gebruikt, zonder daarbij het bestaande gebruik op te offeren. c. Voor de realisering van de bestemming is het noodzakelijk dat de gronden van reclamant verworven worden, maar het bereiken van minnelijke overeenstemming zal moeilijk zijn. Er moet dus rekening gehouden worden met onteigening en de gemeenteraad zal bij de vaststelling van het bestemmingsplan in beginsel in moeten stemmen met deze onteigeningsmogelijkheid en dat voor een plangebied waar over de nieuwe bestemmingen veel onrust heerst. d. Op dit moment bestaat nog geen enkel zicht op inrichting en uitvoering van het plan en moet nog maar afgewacht worden of daarvoor blijvend voldoende financiële middelen beschikbaar komen. Reactie op de zienswijzen uit september 2009: a. Bij de planontwikkeling Nieuwe Dordtse Biesbosch is naar voren gekomen, dat een aantal opstallen in het gebied de planontwikkeling in de weg staan. Het beleid is er op gericht om deze opstallen te verwerven (tegen volledige schadeloosstelling) en te amoveren. De paardenstallen langs de Van Elzelingenweg liggen in een zone (de Noorderdiepzone) waar een recreatieve ontwikkeling gewenst is en waar vernatting gaat plaatsvinden. De handhaving van gebouwen is daar zeer problematisch. De bestemming recreatie 2 blijft derhalve gehandhaafd, maar kan pas worden gerealiseerd wanneer de gronden verworven zijn. b. Verwezen wordt naar de reactie onder II.10 c. De provincie verzorgt in opdracht van de gemeente de verwerving van de voor de aanleg van natuur en recreatie benodigde gronden. De gemeente zal indien nodig het rijk moeten verzoeken onteigeningsbesluiten te nemen. Dat hoeft niet tegelijk met de vaststelling van het bestemmingsplan plaats te vinden. d. Verwezen wordt naar de reactie onder II.1 en 3. 2. Ter plaatse van de gronden van reclamant is een natte natuurontwikkeling voorzien, waardoor zijn bedrijf ter plaatse niet gehandhaafd kan worden. De natuur/recreatieontwikkeling ter plaatse is pas mogelijk nadat de gronden van
37
3. 4.
5.
reclamant zijn verworven. Verwerving vindt plaats tegen volledige schadeloosstelling en met de opbrengst van deze schadeloosselling kan reclamant elders weer gronden verwerven. Verwezen wordt naar de reactie hiervoor onder 2. De provincie verzorgt in opdracht van de gemeente de verwerving van de voor de aanleg van natuur en recreatie benodigde gronden. De gemeente zal indien nodig het rijk moeten verzoeken onteigeningsbesluiten te nemen. Dat hoeft niet tegelijk met de vaststelling van het bestemmingsplan plaats te vinden. Verwezen wordt naar de reactie onder II.1 en 3.
Reclamant 20: Zienswijzen : 1. Reclamant herhaalt zijn eerder ingediende zienswijzen. 2. Reclamant heeft met de verantwoordelijke wethouder gesproken over grondruil. Reclamant staat daarvoor ook nu nog open. Een dergelijke grondruil zou ertoe kunnen bijdragen dat de bezwaren tegen de nieuwe ontwikkeling worden weggenomen of verminderen. Reactie: 1. De eerder ingediende zienswijzen kunnen als volgt worden samengevat en van commentaar voorzien: Zienswijzen: a. Reclamant heeft bezwaar tegen nieuwe bestemmingen die een einde maken aan de huidige agrarische bestemming. Reclamant ziet de noodzaak van de realisatie van het Strategisch Groenproject niet in en merkt op dat het plan ook onder andere agrariërs in en om het plangebied een fikse maatschappelijke weerstand ontmoet. Reclamant kan zicht er niet in vinden dat de agrarische bestemming moet worden opgeofferd voor natuur en zeker niet voor passieve recreatie. In het antwoord op de inspraakreactie is aangegeven dat in het project ook een recreatiegebied moet worden gevormd dat aaneengesloten moet zijn en zo dicht mogelijk tegen de rand van de bebouwde kom moet worden gesitueerd. Daarom is het niet mogelijk het agrarisch bedrijf van reclamant te behouden. Op geen enkele wijze is aangegeven dat deze recreatieve bestemming noodzakelijk is. De natuurbestemming kan volgens reclamant ook gerealiseerd worden zonder nieuwe recreatieve bestemmingen. De huidige situatie van de gronden langs de Zeedijk en Zuidbuitenpolderskade kan worden gehandhaafd en kunnen –eventueel na enige reconstructie- voldoende voor recreatieve doeleinden worden gebruikt, zonder daarbij agrarische gronden op te offeren. b. Voor de realisering van de bestemming is het noodzakelijk dat de gronden van reclamant verworven worden, maar het bereiken van minnelijke overeenstemming zal moeilijk zijn. Er moet dus rekening gehouden worden met onteigening en de gemeenteraad zal bij de vaststelling van het bestemmingsplan in beginsel in moeten stemmen met deze onteigeningsmogelijkheid. c. Er bestaat op dit moment nog geen enkel uitzicht op inrichting en uitvoering van het plan en wordt betwijfeld of daar (blijvend) voldoende middelen voor beschikbaar komen. Reactie op de eerder ingediende zienswijzen: a. Verwezen wordt naar de reactie onder II.10. b. Verwezen wordt naar de reactie onder 19.1.c. c. Verwezen wordt naar de reactie onder II.1 en 3. 2. Eventuele grondruil wordt niet in het bestemmingsplan geregeld.
Reclamant 21: Zienswijzen: 1. Het ontwerpbestemmingsplan is een uitwerking van het Strategisch Groenproject, waarin reclamant haar inbreng heeft gehad omtrent de inrichting van het plangebied voor zover dat de gronden betreft waar de functie agrarisch blijft behouden. De vertegenwoordigers van reclamant hebben daarbij als uitgangspunt genomen dat het gebied in haar brede hoedanigheid het beste tot zijn recht komt
38
2.
3.
4.
5.
6.
voor zowel de gebruikers als de beheerders van het gebied. Een meerwaarde die ingevuld wordt door de functie als voedselvoorziening en de nieuwe recreatieve functie. In het plangebied liggen verschillende polders die nu nog een agrarische functie hebben. Reclamant vindt het onbegrijpelijk dat een aantal polders een natuurfunctie moeten krijgen. De maatschappelijke wens is meer en meer dat de burger zich prima kan vinden in een agrarisch gebied. Men kan dan de link leggen naar het voedsel dat men dagelijks eet. Er wordt aan gehecht dat de jeugd vanuit een oogpunt van educatie ook vroegtijdig kennis maakt met de agrarische sector. Daarbij speelt ook de steeds grotere waardering van een op agrarisch polderlandschap een rol. Verder zal het wereldvoedselvraagstuk in combinatie met een sterk groeiende wereldbevolking noodzaken tot een vergroting van de voedselproductie in de komende 20 jaar. Gezien het bovenstaande is het van belang dat een herijking en herbezinning plaatsvindt van het beleid dat eind vorige eeuw is ontwikkeld. Reclamant pleit ervoor dat het landbouwgebied niet wordt versnipperd door nieuw aan te leggen natuur. De nieuwe natuurgebieden dienen dan ook samengevoegd te worden tot een aaneengesloten natuurgebied. Reclamanten zien mogelijkheden om het gebied ten noorden van de Provincialeweg hiervoor te bestemmen. Dit betekent dat ten zuiden van de Provincialeweg geen grond hoeft te worden opgeofferd voor nieuwe natuur. Reclamant is van mening dat een functiewijziging in een gebied pas kan worden gerealiseerd als alle gronden zijn verworven. Het mag niet zo zijn dat wanneer een bedrijf niet is verworven de gronden er omheen wel al worden ingericht voor de nieuwe functie. Het landbouwbedrijf gaat dan een zodanige overlast krijgen van de natuur dat dit zijn economische positie aantast. Reclamant dringt er op aan om in de toelichting van het bestemmingsplan de volgende passage op te nemen: “Pas als in een afgebakend gebied, dat een functieverandering krijgt, alle gronden door de gemeente zijn verworven, zal de functieaanpassing daadwerkelijk worden gerealiseerd en zal het gebied als zodanig worden ingericht”. Reclamant dringt er op aan dat de landbouwweg zo snel mogelijk wordt aangelegd. Reclamant benadrukt dat het van belang is dat de recreatieve bestemming grote gevolgen zal hebben voor de verkeersdruk in het gebied, zodat een variant van de landbouwweg gekozen moet worden die in het gebied past. Reclamant is van mening dat het landbouwverkeer op de landbouwweg niet gehinderd mag worden door recreatieverkeer. Het gemeentebestuur heeft voor de weg gekozen voor variant 2. Reclamant kiest voor duurzaamheid/continuïteit en roept de raad op om te kiezen voor variant 3. Reclamant wijst er op dat verkeersveiligheid belangrijker is dan de financiën en dat op veiligheid niet bezuinigd mag worden. Landbouw en natuur kunnen prima naast elkaar functioneren, mits aan een aantal randvoorwaarden is voldaan. In natuurgebieden wordt de prioriteit gelegd op een gezonde en goed florerende flora en fauna. Het landbouwgebied is gebaat bij een schoon en kwalitatief hoogwaardig gewas. Vogels en plantenetende zoogdieren zullen in de landbouwgebieden op zoek gaan naar voedsel. Reclamant dringt er op aan dat tussen natuurgebieden en landbouwgebieden een natuurlijke scheiding wordt gemaakt die voldoende breed is om te voorkomen dat velddieren of zaden in het landbouwgebied komen. Daarnaast kan het natuurgebied zo worden aangelegd en onderhouden dat er voldoende voedsel te vinden is, waardoor de overlast voor het landbouwgebied zo klein mogelijk gehouden wordt. Reclamant mist in het ontwerpbestemmingsplan de mogelijkheid om gebruik te maken van de Ruimte voor Ruimteregeling zoals die door de provincie Zuid-Holland is vastgelegd. Agrarische bebouwing die er nu staat mag alleen voor agrarische functies worden gebruikt en met de toenemende schaalvergroting, in samenhang met strengere milieuregels en technische vernieuwingen zullen bedrijfsgebouwen steeds vaker niet meer functioneel zijn. Het zou een meerwaarde voor het gebied betekenen als ondernemers beloond worden voor het opruimen van hun bedrijfsgebouwen en het is een meerwaarde voor het gebied als daar geen lege functieloze gebouwen staan die niet meer worden onderhouden en waarin ongewenste ontwikkelingen zouden kunnen plaatsvinden. De Ruimte voor Ruimteregeling biedt aan de agrarische ondernemer een aantrekkelijk alternatief. De gemeente heeft slechts een Ruimte voor Ruimteregeling opgenomen voor voormalige agrarische gebouwen die zijn gelegen binnen de recreatieve
39
7.
8.
9.
10.
11.
12.
13.
14.
15.
bestemming. Reclamant is van mening dat in het bestemmingsplan ook een Ruimte voor Ruimteregeling voor het blijvend agrarisch gebied moet worden opgenomen. Reclamant is van mening dat gelet op de schaalvergroting en/of verbreding de in het bestemmingsplan opgenomen bouwvlakken onvoldoende mogelijkheden bieden voor het realiseren van nieuwe bebouwing. De bouwmogelijkheden worden beperkt tot de op de plankaart/verbeelding aangegeven oppervlakten. Het bestemmingsplan voorziet ten onrechte niet in de mogelijkheid om de bouwvlakken aan te passen en/of te vergoten door middel van wijzigingsbevoegdheid en/of afwijking van de regels. Reclamant is van mening dat de maximale bouwhoogte voor agrarische bouwpercelen te laag is. Gelet op de schaalvergroting en hedendaagse bouwtechnische aspecten (drogen/koelen) is het noodzakelijk de maximale bouwhoogte te verruimen van 10 naar 12 m. Reclamant is het niet eens met het onderscheid dat gemaakt wordt tussen blijvend agrarisch gebied en een gebied waarin recreatie en natuur is voorzien. Voor het laatstgenoemde gebied (Agrarisch met waarden 2) is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Als de gemeente voor het betreffende gebied een agrarische bestemming van kracht wil laten zijn, moet zij vervolgens niet de agrarische bedrijfsvoering uithollen door het laten vervallen van ontwikkelingsmogelijkheden. Reclamant is van mening dat vanwege het ontbreken van financiële middelen binnen de planperiode de agrarische gronden binnen Agrarisch met waarden 2 niet kunnen worden verworven en om die reden aan deze grond dezelfde planologische mogelijkheden als aan de gronden met de bestemming Agrarisch met waarden 1 moet worden gegeven. Dit betekent onder meer geen beperking in bebouwingsmogelijkheden of het ontwikkelen van nevenactiviteiten. Met het gemaakte onderscheid worden bedrijven binnen Agrarisch met waarden 2 in feite op slot gezet zonder dat zicht is op verwerving ten behoeve van recreatie of natuur. Reclamant constateert dat de planregels voor de bestemming Agrarisch met waarden 2 slordig zijn opgesteld. Zo geeft artikel 4.5.1. een afwijkingsmogelijkheid voor het vestigen van niet-volwaardige agrarische bedrijven . Volgens artikel 4.1 is echter volwaardigheid geen noodzaak. Bovendien wordt in artikel 4.5.2. verwezen naar planregel 4.5.1 onder a, b en b6, welke planregel niet in het bestemmingsplan is aangetroffen. Reclamant verzoekt de gemeente zorgvuldig onderzoek te laten verrichten naar de gevolgen van het bestemmingsplan voor de agrarische bedrijven. De gevolgen van bedrijven die gronden kwijtraken ten behoeve van natuur en recreatie dienen nauwkeurig in beeld te worden gebracht. Voorkomen moet worden dat agrarische bedrijven positief worden bestemd terwijl het bedrijf niet meer kan beschikken over (voldoende) agrarische gronden. Reclamant is van mening dat binnen de bestemmingen Natuur 1 en 2 en Recreatie 1 en 2 bufferzones moeten worden opgenomen teneinde te voorkomen dat deze bestemmingen nadelige gevolgen voor de nabijgelegen agrarische percelen veroorzaken. In de Alloyzen- of Bovenpolder wordt in de buitenste schil een ecologische verbinding gerealiseerd tussen de Dordtse en Sliedrechtse Biesbosch. Gekozen wordt voor het opzetten van het waterpeil in combinatie met zo min mogelijk grondverzet. Reclamant is van mening dat gelet op de bodemstructuur genoemde gronden niet voor het realiseren van de bestemming Natuur geschikt zijn. Reclamant is van mening dat de bouwvlakken gevrijwaard moeten worden van de archeologische medebestemming. Binnen de bouwvlakken zijn in het verleden diverse gebouwen/bouwwerken opgericht waardoor eventuele archeologische waarden aanzienlijk zijn verstoord. Reclamant is van mening dat normaal agrarisch gebruik, waaronder het woelen, diepploegen en het aanleggen van drainage, vrijgesteld moet worden van de verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren. Diepe grondwerkzaamheden welke in het verleden zijn uitgevoerd kunnen de archeologische waarde ook buiten de bouwvlakken ernstig hebben verstoord. De gemeente heeft bij het opnemen van de archeologische medebestemming onvoldoende aandacht geschonken aan de in het verleden uitgevoerde diepe grondwerkzaamheden. Met betrekking tot de bestemming Waarde archeologie 2 wordt voor het laten uitvoeren van een archeologische toets een diepte van 70 cm genoemd, terwijl in de toelichting wordt gesproken van 1 m.
40
16.
17. 18. 19.
20.
21.
22.
23.
24.
25.
26.
27.
28. 29.
In artikel 21.5.2 wordt een oppervlakte van 50 m2 genoemd, welke volstrekt niet hanteerbaar is bij het uitvoeren van agrarisch werk of agrarische werkzaamheden. Deze bestrijken altijd een oppervlakte van meer dan 50 m2. De artikelen over archeologie bevatten onjuiste verwijzingen naar eerdere artikelen. Reclamant is van mening dat geen draagkrachtige onderbouwing wordt gegeven van de noodzaak voor een grootschalige recreatieve bestemming. Het voor recreatieve doeleinden aantrekkelijker maken van het gebied kan ook bereikt worden door middel van een minder ingrijpende herziening van het bestemmingsplan. Aanvullende recreatieve voorzieningen kunnen ook met instandhouding van de agrarische bestemming gerealiseerd worden. Met een recreatieve bestemming zal de agrarische sector als drager van het landelijk gebied volledig verdwijnen. De verrommeling zal toenemen, waarmee de landschappelijke beleving zal afnemen. Reclamant kan niet inzien dat de nieuw te realiseren grootschalige recreatievoorzieningen zorg dragen voor een vermindering van de recreatiedruk op de Hollandse Biesbosch en op de natuurkernen van de Dordtse en Sliedrechtse Biesbosch. De vraag is zelfs of met het realiseren van intensieve recreatievormen de druk op de natuurkernen niet zal gaan toenemen. Uit het toetsingsadvies van de MER blijkt dat in onvoldoende mate inzichtelijk is gemaakt dat bij de vaststelling van het bestemmingsplan is geborgd dat de recreatiedruk niet zal toenemen. Gelet op het ontbreken van randvoorwaarden aan het inrichtingsplan kan niet gegarandeerd worden dat de recreatiedruk niet toeneemt tot het niveau waarop significante effecten op het Natura 2000-gebied de Biesbosch zijn te verwachten. Voor de landbouw zal sprake zijn van aanzienlijk areaalverlies. De mogelijkheden voor het in stand houden en versterken van de landbouwstructuur zullen hierdoor verslechteren. Van belang is hierbij dat op Eiland van Dordrecht de kritische ondergrens voor wat betreft de beschikbaarheid van akkerbouwpercelen reeds is bereikt. Een van de leden van de organisatie van reclamant kan de inkomsten uit de gewasopbrengst van zijn grond niet missen. Het gaat daarbij om grond met uitstekende landbouwkundige mogelijkheden, waarop hoogwaardige (GPS) landbouw wordt bedreven. Het betreffende lid is zich bewust van de moderne samenleving met een hang naar natuurwaarden en levert een bijdrage aan het ontwikkelen van biodiversiteit in een agrarisch cultuurlandschap. Door het verdwijnen van de agrarische bestemming op deze percelen is sprake van een gemiste kans om op het Eiland van Dordrecht mee te doen aan precisielandbouw. Het bedoelde lid kan zich met precisielandbouw richten op het behoud en ontwikkelen van het karakteristieke landschap waarbij langs de akkers natuurwaarden gerealiseerd kunnen worden. Het onder 22 bedoelde lid van reclamant verzoekt om gelet op de agrarische bedrijfsvoering, waarbij bemesting noodzakelijk is, om plaatsing van een mestopslag van maximaal 2500 m3 toe te staan binnen het grondwaterbeschermingsgebied. Reclamant is van mening dat de financiering van het project Nieuwe Dordtse Biesbosch niet is gewaarborgd. Dat de gemeente zelf ook twijfels heeft omtrent de financiële uitvoering van het project blijkt uit het bod van de gemeente en de op 27-9-2011 verstrekte raadsinformatie. Reclamant is bezorgd dat met het ontbreken van de financiële haalbaarheid van het totale project gekozen wordt voor een niet gewenste versnippering met de daarbij behorende nadelige gevolgen voor de agrarische bedrijven. Het onder 22 bedoelde lid wil indien de agrarische bestemming van zijn gronden niet gehandhaafd kan worden, gecompenseerd worden in de nabijheid (max. 5 km afstand) van zijn bedrijf in de Hoekse Waard. Het is echter de vraag of daar gronden met een vergelijkbare goede landbouwkundige kwaliteit kan worden verkregen. Dit is voor reclamant wel een belangrijke voorwaarde. Reclamant is van mening dat, mocht de recreatieve bestemming in stand blijven, ter verbetering van de financiële uitvoerbaarheid het de voorkeur verdient om mogelijkheden op te nemen voor vakantiebungalows. Reclamant vraagt zich af of wel voldoende gefundeerde bewijzen aanwezig zijn om tot dit bestemmingsplan te komen. Reclamant is van mening dat uitvoering van het bestemmingsplan pas kan plaatsvinden na een minutieuze invulling van de gedane toezeggingen en gemaakte afspraken.
41
Reactie: 1. Verwezen wordt naar de reactie onder II.10. 2. Verwezen wordt naar de reactie onder 9.4. 3. verwezen wordt naar de reactie onder II.7. 4. De landbouwweg zal verder worden uitgevoerd, wanneer alle benodigde gronden zijn verworven. Van de tracékeuze wordt in dit stadium niet meer afgeweken. 5. Het bestemmingsplan biedt voldoende mogelijkheden om hiermee rekening te houden, bijvoorbeeld door het aanleggen van buffers. 6. Het blijvend landbouwgebied is beperkt en zoals door reclamant opgemerkt is er een toenemende behoefte aan schaalvergroting. Dit pleit ervoor om zoveel mogelijk agrarische productiegrond in het blijvend landbouwgebied te bewaren. Dit pleit er ook voor om bedrijfsgebouwen, die verouderd zijn en waarvoor geen passende agrarische functie kan worden gevonden, te slopen en de grond weer als productiegrond in gebruik te nemen. Het eventuele argument, dat er dan sprake is van kapitaalvernietiging gaat feitelijk niet op: bedrijfsgebouwen kennen een economische levensduur en de afschrijving van die gebouwen behoort daarop gebaseerd te zijn, zodat na verloop van tijd, wanneer zo’n gebouw aan vervanging toe is, de restwaarde nihil behoort te zijn. Het toepassen van de Ruimte voor Ruimteregeling heeft tot gevolg dat er meer burgers in het gebied gaan wonen of dat er meer niet-agrarische bedrijven in het gebied worden gevestigd. Het eerste heeft tot gevolg dat de agrarische bedrijfsactiviteiten als gevolg van de milieuwetgeving worden beperkt. Het tweede heeft tot gevolg dat er meer verkeer in het buitengebied komt, dat het agrarisch verkeer kan hinderen. Verder zal de vestiging van gebiedsvreemde bedrijven tot gevolg hebben dat elders voor deze functie bedoelde terreinen en gebouwen –die mogelijk een wat hogere grondprijs/huurprijs kennen- leeg blijven staan, omdat vestiging in het buitengebied financieel aantrekkelijker kan zijn. Dit kan niet als een goede ruimtelijke ordening worden aangemerkt. Om bovenstaande redenen is de Ruimte voor Ruimteregeling bewust niet in het bestemmingsplan opgenomen. 7. Met alle agrariërs in het blijvend landbouwgebied zijn in het kader van de GREXregelgeving gesprekken gevoerd omtrent hun uitbreidingsbehoefte. In vrijwel alle gevallen bleek die binnen de planperiode niet groter te zijn dan een uitbreidingsmogelijkheid van niet meer dan 1000 m2. Die uitbreidingsmogelijkheid is –samen met de oppervlakte van de aanwezige bebouwing op de agrarische bouwpercelen- op de plankaart opgenomen. Tevens is naar aanleiding van deze gesprekken in een aantal gevallen de vorm van het bouwperceel aangepast. Er is dus volgens de agrariërs zelf geen behoefte aan een verdergaande uitbreiding van bouwpercelen en/of bebouwingsmogelijkheden, c.q. het opnemen van een wijzigings- of afwijkingsbevoegdheid in het plan. 8. De bouwhoogte zal op de verbeelding worden aangepast, echter uitsluitend voor de binnendijks gelegen bouwpercelen. Een verhoging als bedoeld voor de buitendijkse bouwpercelen is in strijd met de Beleidslijn Grote Rivieren. 9. Voor de opmerking over de financiële haalbaarheid binnen de planperiode wordt verwezen naar de reactie onder II.1, 3 en 4. Ten aanzien van de bestemming Agrarisch met waarden 1 wordt verwezen naar de reactie onder II.4. 10. De opmerking van reclamant is terecht. De afwijkingsmogelijkheid en de voorwaarden voor toepassing van de afwijkingsmogelijkheid zullen worden aangepast. Volwaardigheid kan binnen Agrarisch met waarden 2 niet worden geëist, omdat hier geen volwaardige agrarische bouwpercelen (inclusief bedrijfswoning) mogen ontstaan. 11. Gronden die nodig zijn voor een natuur of essentiële recreatieontwikkeling worden aangekocht tegen volledige schadeloosstelling. Wanneer de gronden derhalve worden aangekocht, wordt er van uitgegaan dat de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plaatse worden beëindigd. Dit biedt de agrariërs de mogelijkheid om op de grondmarkt vervangende gronden te verwerven. Daarnaast voert de gemeenten waar mogelijk een actief beleid ten aanzien van ruilgronden. Omvorming van het gebruik van de grond tot recreatie of natuur is pas mogelijk als de gronden zijn verworven en het agrarisch bedrijf ter plaatse is beëindigd. 12. Binnen de bestemming Recreatie en Natuur kan in de inrichtingsplannen rekening worden gehouden met bufferzones. De bestemming Natuur in de Alloyzen of Bovenpolder kan op verschillende manier worden ingericht. Als het opzetten van
42
13.
14. 15. 16.
17. 18. 19.
20.
21.
22.
23.
24. 25. 26.
water gezien de bodemstructuur niet tot de mogelijkheden behoort, kan voor een andere natuurinrichting worden gekozen. Archeologische waarden beperken zich niet tot de grond buiten de bouwvlakken. Dat binnen de bouwvlakken verstoringen hebben plaatsgevonden is deels waar, maar daarbij gaat het dan meestal om incidentele verstoringen door heiwerk, dat niet alle eventuele waarden aantast. Bovendien zijn de bouwvlakken ten opzichte van de huidige situatie in het bestemmingsplan uitgebreid, waardoor gebied dat tot op heden niet verstoord is zou kunnen worden aangetast. Verwezen wordt naar de reactie onder II.6. De maat in de planregel van Waarde Archeologie 2 zal worden aangepast tot 1 m. Bij een oppervlakte van 50 m2 is de kans op verstoring van archeologische waarde klein. Vandaar dat deze maat is vrijgesteld van de onderzoeksplicht. Voor het bewerken van grotere oppervlakten is dus onderzoek nodig. De verwijzingen zullen worden aangepast. Verwezen wordt naar de reactie onder II. 10. Op dit moment zijn de natuurkernen vrijwel de enige trekker in de Hollandse Biesbosch. Als daar een alternatief in de vorm van intensieve recreatievoorzieningen aan toe wordt gevoegd, ligt het voor de hand dat de druk op de natuurkernen afneemt. In het toetsingsadvies van de Commissie MER van 1-12-2008 stelt de Commissie MER dat het Milieueffectrapport en de aanvulling daarop alle essentiële informatie bevat om het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. In het bestemmingsplan worden de intensievere recreatiegebieden gelokaliseerd op grote afstand van de Natura 2000 gebieden. Ook de nieuwe wandel- en fietspaden blijven op afstand van de Natura 2000 gebieden. Daarmee zijn significant negatieve effecten op de Natura 2000 gebieden uit te sluiten. De keuze om recreatie en natuur ten koste van agrarische grond te realiseren vloeit voort uit de behoeften vanuit de gemeente (en regio) als geheel. Niet duidelijk is wat de status van de door reclamant genoemde kritische ondergrens voor de beschikbaarheid van akkerbouwpercelen is en hoe deze is bepaald. Daarnaast kan worden opgemerkt dat zich op het Eiland een aantal niet volwaardige bedrijven met agrarische activiteiten bevindt die mogelijk het beschikbaar komen van akkerbouwgrond voor volwaardige bedrijven beperkt. Het staat volwaardige bedrijven vrij deze percelen te verwerven. Voor een deel van de gronden in de Bovenpolder zal de wijzigingsbevoegdheid vervallen. Deze gronden behouden de bestemming Agrarisch met waarden 2. Wanneer deze gronden toch worden aangekocht, vindt dat plaats tegen marktwaarde. Gronden waarbij de bestemming wordt gewijzigd van agrarisch naar natuur of recreatie (m.u.v. percelen met bebouwing) kunnen worden aangekocht met volledige schadeloosstelling. Bij dat laatste wordt de bedrijfseconomische schade meegewogen. De stelling dat door het verdwijnen van de agrarische bestemming er sprake is van een gemiste kans om op het Eiland van Dordrecht mee te doen aan precisielandbouw, wordt niet onderschreven; het staat agrariërs vrij om in het blijvend agrarisch gebied aan precisielandbouw te gaan doen en akkerranden met natuurwetenschappelijke waarden te realiseren. Dit laatste vervangt echter niet de ruimtelijke behoefte aan recreatie- en natuurgronden. Een mestopslag verhoudt zich zeer waarschijnlijk niet met de belangen van de grondwaterbescherming. Wanneer echter reclamant een positief advies van de beheerder van het grondwaterbeschermingsgebied kan overleggen en het bouwwerk binnen de bestemmingsregels past, kan daarvoor (al dan niet via een binnenplanse afwijking) een omgevingsvergunning worden aangevraagd. Verwezen wordt naar de reactie onder II.1 Bij de huidige opzet van het plan is –gelet op het gestelde bij II.1- geen sprake van versnippering. Compensatie van gronden wordt niet in een bestemmingsplan geregeld, maar in het kader van de realisatie van het Strategisch Groenproject Nieuwe Dordtse Biesbosch is de Dienst Landelijk Gebied al geruime tijd actief op de grondmarkt teneinde gronden in eigendom te verwerven. Hierbij doet zich regelmatig de vraag voor of er ook vervangende grond beschikbaar is voor de betreffende agrariërs teneinde zijn of haar bedrijf te kunnen voortzetten. Afgelopen jaren zijn verschillende agrariërs op deze wijze geholpen en hebben zij hun bedrijf kunnen voortzetten. In de praktijk is de vraag naar ruilgronden echter beduidend groter dan het aanbod en moeten prioriteiten worden gesteld. Niet iedereen kan worden
43
27. 28. 29.
geholpen en waar dat niet kan moet volstaan worden met een verwerving tegen volledige schadeloosstelling. Vankantiebungalows zijn een vorm van recreatie die niet in de recreatieknooppunten wordt nagestreefd. Verwezen wordt naar de toelichting op het bestemmingsplan en de hierboven gegeven reactie onder II.10. Verwezen wordt naar de reactie onder II.7.
Reclamant 22: Zienswijzen: 1. De tekst is (nagenoeg) gelijk aan zienswijze 21 onder 1. Kortheidshalve wordt daarnaar verwezen. 2. De tekst is (nagenoeg) gelijk aan zienswijze 21 onder 2. Kortheidshalve wordt daarnaar verwezen. 3. De tekst is (nagenoeg) gelijk aan zienswijze 21 onder 3. Kortheidshalve wordt daarnaar verwezen. 4. De tekst is (nagenoeg) gelijk aan zienswijze 21 onder 5. Kortheidshalve wordt daarnaar verwezen. 5. De tekst is (nagenoeg) gelijk aan zienswijze 21 onder 5. Kortheidshalve wordt daarnaar verwezen. Aanvullend op deze tekst wordt het volgende vermeld: Het is van belang dat het natuurgebied, ter voorkoming dat onkruidzaden en/of distels zich verspreiden naar de nabij gelegen agrarische percelen, goed wordt onderhouden. Het tijdig maaien is hierbij van belang. 6. Het bestemmingsplan geeft aan dat de gronden met de bestemming Agrarisch met waarden 1 bestemd zijn ten behoeve van volwaardige grondgebonden agrarische bedrijven. Binnen de genoemde bestemming zijn echter niet uitsluitend bedrijven gevestigd, die als volwaardige agrarische bedrijven kunnen worden aangemerkt. Veelal zullen bij die bedrijven nevenactiviteiten nodig zijn om een volwaardig inkomen te behalen. De in het bestemmingsplan opgenomen formulering heeft met name gevolgen voor de mogelijkheden voor het uitoefenen van nevenactiviteiten. Dat is bij niet volwaardig grondgebonden bedrijven niet mogelijk. Het is echter van belang dat agrarische bedrijven, waarvan de grondgebonden activiteiten (nog) niet volwaardig zijn, ook in staat zijn om nevenactiviteiten te kunnen uitoefenen teneinde hiermee het (onvolledige) inkomen uit grondgebonden activiteiten te kunnen aanvullen. Om te voorkomen dat hobbyboeren nevenactiviteiten kunnen ontwikkelen is het van belang om nevenactiviteiten ook toe te staan bij nog niet volwaardige, maar wel reële agrarische bedrijven. Het gaat hier om bedrijven die werk bieden aan een halve tot hele arbeidskracht. 7. De tekst is (nagenoeg) gelijk aan zienswijze 21 onder 7. Kortheidshalve wordt daarnaar verwezen. 8. De tekst is (nagenoeg) gelijk aan zienswijze 21 onder 8. Kortheidshalve wordt daarnaar verwezen. 9. Reclamant is van mening dat binnen de bestemmingen Natuur 1 en 2 en Recreatie 1 en 2 bufferzones moeten worden opgenomen teneinde te voorkomen dat deze bestemmingen nadelige gevolgen voor de nabijgelegen agrarische percelen veroorzaken. Reclamant is voorts van mening dat het omzetten naar recreatie of natuur pas kan plaatsvinden als voldoende gronden voor deze functies zijn verworven. Voorkomen moet worden dat (nabijgelegen) agrarische bedrijven te maken krijgen met versnippering en/of nadelige gevolgen van recreatie of natuur. 10. De tekst is (nagenoeg) gelijk aan zienswijze 21 onder 13. Kortheidshalve wordt daarnaar verwezen. 11. De tekst is (nagenoeg) gelijk aan zienswijze 21 onder 14. Kortheidshalve wordt daarnaar verwezen. 12. De tekst is (nagenoeg) gelijk aan zienswijze 21 onder 15. Kortheidshalve wordt daarnaar verwezen. 13. De tekst is (nagenoeg) gelijk aan zienswijze 21 onder 16. Kortheidshalve wordt daarnaar verwezen. 14. De tekst is (nagenoeg) gelijk aan zienswijze 21 onder 17. Kortheidshalve wordt daarnaar verwezen. 15. Reclamant constateert dat zijn percelen wellicht in het kader van de dijkverzwaring bestemd zijn als Waterstaat-waterkering. Het gaat hierbij om een strook met een breedte van ca. 50 m. Reclamant kan niet inzien dat deze strook 50 m breed moet zijn en dat zijn agrarisch gebruik daardoor moet worden beperkt.
44
16. 17.
Reactie: 1. 2. 3. 4. 5. 6.
7. 8. 9.
10. 11. 12. 13. 14. 15.
16. 17.
De tekst is (nagenoeg) gelijk aan zienswijze 21 onder 24. Kortheidshalve wordt daarnaar verwezen. De tekst is (nagenoeg) identiek aan zienswijze 21 onder 25. Kortheidshalve wordt daarnaar verwezen.
Verwezen wordt naar de reactie bij 21. onder 1. Verwezen wordt naar de reactie bij 21. onder 2. Verwezen wordt naar de reactie bij 21. onder 3. Verwezen wordt naar de reactie bij 21. onder 4. Verwezen wordt naar de reactie bij 21. onder 5. De mate van onderhoud kan niet in een bestemmingsplan worden geregeld. Doelstelling is dat het blijvend agrarisch gebied uitsluitend door volwaardige grondgebonden agrarische bedrijven wordt gebruikt. Door LTO en anderen wordt benadrukt dat de beschikbare ruimte voor akkergronden op het Eiland van Dordrecht (te) beperkt is. Er dient dus zuinig met de resterende agrarische productiegronden te worden omgegaan. Dat pleit ervoor om niet grondgebonden agrarische bedrijven zoveel mogelijk uit het gebied te weren en die bedrijven ook geen faciliteiten in de sfeer van nevenactiviteiten te bieden. Startende bedrijven die nog niet als volwaardig kunnen worden aangemerkt, kunnen pas nevenactiviteiten gaan ontwikkelen als zij wel als volwaardig kunnen worden aangemerkt. Als de regeling op dit punt zou worden versoepeld bestaat de kans dat de volledige grondgebondenheid dan wel de volwaardigheid niet of pas op een veel later tijdstip tot stand komt omdat de inkomsten toch wel door nevenactiviteiten worden aangevuld. Dat is niet de bedoeling van de regeling voor nevenactiviteiten. Bovendien zouden andere, wél volwaardige grondgebonden bedrijven door dit effect in het realiseren van hun behoefte aan schaalvergroting beperkt kunnen worden, hetgeen beleidsmatig ongewenst wordt geacht. Verwezen wordt naar de reactie bij 21. onder 7. Verwezen wordt naar de reactie bij 21. onder 8. Binnen de bestemmingen Recreatie en Natuur kan in de inrichtingsplannen rekening worden gehouden met bufferzones. Voor het daadwerkelijk veranderen van de functie van agrarisch in natuur- en recreatie dient een wijzigingsprocedure te worden gevolgd, waarbij belanghebbenden zienswijzen kunnen indienen. Het ligt voor de hand om een dergelijke procedure niet voor een incidenteel perceel te doen, maar pas te starten als een substantieel aaneengesloten gebied van functie zou moeten veranderen. Verwezen wordt naar de reactie bij 21. onder 13. Verwezen wordt naar de reactie bij 21. onder 14. Verwezen wordt naar de reactie bij 21. onder 15. Verwezen wordt naar de reactie bij 21. onder 16. Verwezen wordt naar de reactie bij 21. onder 17. De breedte van de bestemming Waterstaat-Waterkering is gelijk aan de in 2010 in Legger van het Waterschap Hollandse Delta vastgestelde kern- en beschermingszone en kent een vergelijkbare regeling. De Legger primaire waterkeringen is op 28-1-2010 door de Verenigde Vergadering van het Waterschap vastgesteld en vanaf 5 -3- 2010 vigerend. De in deze dubbelbestemming genoemde bepalingen zijn reeds vanuit de regels van de Keur van toepassing op de grenzen volgens de bovengenoemde Legger. Het bestemmingsplan vormt derhalve geen verdergaande beperking van de gebruiksmogelijkheden van de grond. Overigens zal voor de dijkversterking een afzonderlijk bestemmingsplan worden opgesteld, omdat deze activiteit MER-plichtig is en de dijkversterking niet meer in de MER voor het bestemmingsplan kon worden meegenomen. Verwezen wordt naar de reactie bij 21. onder 24. Verwezen wordt naar de reactie bij 21. onder 25.
Reclamant 23: Zienswijzen: 1. De tekst is (nagenoeg) gelijk aan zienswijze 21 onder 1. Kortheidshalve wordt daarnaar verwezen. 2. Reclamant is van mening dat door het ontbreken van een inrichtingsplan het onduidelijk is op welke zijde (wijze?) de natuur- en/of recreatiegebieden worden ingericht.
45
3.
4. 5.
6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20. 21. 22. 23. 24. 25. 26.
27. 28.
Reclamant is van mening dat in het landbouwgebied voorkomen moet worden dat de aanleg van natuurvriendelijke oevers schade/hinder gaat toebrengen aan het agrarische gebruik. De tekst is (nagenoeg) gelijk aan zienswijze 21 onder 2. Kortheidshalve wordt daarnaar verwezen. Reclamant wil de raad er op wijzen dat zij zich in besprekingen met het college steeds constructief heeft opgesteld, ondanks het feit dat ze geconfronteerd werd met grote natuurclaims en een grondbestemming die niet meer primair gericht was op de agrarische bestemming. Daarbij heeft het college zich in de besprekingen regelmatig uitgelaten over de grondverwerving die steeds op vrijwillige basis zou plaatsvinden. Dit is in de toelichting op het bestemmingsplan niet opgenomen. Daarnaast is zowel bij de plannen van Deltanatuur als in het Structuurschema Groene Ruimte het beleidsvoornemen uitgesproken voor een vrijwillige natuurverwerving, dit om het draagvlak met de maatschappij zo groot mogelijk te houden en geen maatschappelijke onrust te veroorzaken. Ook de provincie heeft zich uitgesproken voor een vrijwillige grondverwerving tegen een agrarische waarde met een volledige schadevergoeding. De tekst is (nagenoeg) gelijk aan zienswijze 21 onder 3. Kortheidshalve wordt daarnaar verwezen. De tekst is (nagenoeg) gelijk aan zienswijze 21 onder 4. Kortheidshalve wordt daarnaar verwezen. Reclamant is van mening dat de landbouwweg aangelegd dient te worden voordat het natuurgebied wordt gerealiseerd. De tekst is (nagenoeg) gelijk aan zienswijze 21 onder 5. Kortheidshalve wordt daarnaar verwezen. De overgangszone tussen landbouw en natuur dient goed te worden onderhouden zodat verspreiding van onkruidzaden wordt voorkomen. De tekst is (nagenoeg) gelijk aan zienswijze 21 onder 6. Kortheidshalve wordt daarnaar verwezen. De tekst is (nagenoeg) gelijk aan zienswijze 22 onder 6. Kortheidshalve wordt daarnaar verwezen. De tekst is (nagenoeg) gelijk aan zienswijze 21 onder 7. Kortheidshalve wordt daarnaar verwezen. De tekst is (nagenoeg) gelijk aan zienswijze 21 onder 8. Kortheidshalve wordt daarnaar verwezen. De tekst is (nagenoeg) gelijk aan zienswijze 21 onder 9. Kortheidshalve wordt daarnaar verwezen. De tekst is (nagenoeg) gelijk aan zienswijze 21 onder 10. Kortheidshalve wordt daarnaar verwezen. De tekst is (nagenoeg) gelijk aan zienswijze 21 onder 11. Kortheidshalve wordt daarnaar verwezen. Reclamant geeft aan dat het onder 17. genoemde ook gaat over bedrijven die in Agrarisch met waarde 1 zijn gesitueerd. De tekst is (nagenoeg) gelijk aan zienswijze 21 onder 12, eerste volzin. Kortheidshalve wordt daarnaar verwezen. De tekst is (nagenoeg) gelijk aan zienswijze 21 onder 13. Kortheidshalve wordt daarnaar verwezen. De tekst is (nagenoeg) gelijk aan zienswijze 21 onder 14. Kortheidshalve wordt daarnaar verwezen. De tekst is (nagenoeg) gelijk aan zienswijze 21 onder 15. Kortheidshalve wordt daarnaar verwezen. De tekst is (nagenoeg) gelijk aan zienswijze 21 onder 16. Kortheidshalve wordt daarnaar verwezen. De tekst is (nagenoeg) gelijk aan zienswijze 21 onder 17. Kortheidshalve wordt daarnaar verwezen. De tekst is (nagenoeg) gelijk aan zienswijze 22 onder 15. Kortheidshalve wordt daarnaar verwezen. Reclamant is van mening dat de oppervlakte van de onder 25 bedoelde strook in mindering moet worden gebracht op de benodigde oppervlakte voor natuur en/of recreatie. De tekst is (nagenoeg) gelijk aan zienswijze 21 onder 24. Kortheidshalve wordt daarnaar verwezen. De tekst is (nagenoeg) gelijk aan zienswijze 22 onder 25. Kortheidshalve wordt daarnaar verwezen
46
`
Reactie: 1. Verwezen wordt naar de reactie bij 21. onder 1. 2. Verwezen wordt naar de reactie onder II.5. 3. Het bestemmingsplan regelt op zich niet de vorm van de aan te leggen oevers. 4. Verwezen wordt naar de reactie bij 21. onder 2. 5. Verwezen wordt naar de reactie onder II.7. 6. Verwezen wordt naar de reactie bij 21. onder 3. 7. Verwezen wordt naar de reactie bij 21. onder 4. 8. De aanleg van de landbouwweg wordt hervat zodra de benodigde gronden daarvoor verworven zijn. 9. Verwezen wordt naar de reactie bij 21. onder 5. 10. De mate van onderhoud wordt niet in een bestemmingsplan geregeld. 11. Verwezen wordt naar de reactie bij 21. onder 6. 12. Verwezen wordt naar de reactie bij 22. onder 6. 13. Verwezen wordt naar de reactie bij 21. onder 7. 14. Verwezen wordt naar de reactie bij 21. onder 8. 15. Verwezen wordt naar de reactie bij 21. onder 9. 16. Verwezen wordt naar de reactie bij 21. onder 10. 17. Verwezen wordt naar de reactie bij 21. onder 11. 18. Verwezen wordt naar de reactie bij 21. onder 11. 19. Verwezen wordt naar de reactie bij 21. onder 12, eerste volzin. 20. Verwezen wordt naar de reactie bij 21 onder 13. 21. Verwezen wordt naar de reactie bij 21 onder 14. 22. Verwezen wordt naar de reactie bij 21 onder 15. 23. Verwezen wordt naar de reactie bij 21 onder 16. 24. Verwezen wordt naar de reactie bij 21 onder 17. 25. Verwezen wordt naar de reactie bij 22 onder 15. 26. Voor de bestemming Waterstaat-Waterkering gelden voorschriften die reeds vanuit de Keur van toepassing zijn op de grenzen volgens de Legger van het Waterschap Hollandse Delta. De bestemming heeft dus materieel geen enkel nieuw effect op de gebruiksmogelijkheden van de agrarische gronden. De eventuele beperkingen die uit deze bestemmingen voor het gebruik van de grond voortvloeien bestaan als op basis van de Legger. Er is dan ook geen enkele reden om de oppervlakte van de agrarische gronden met de bestemming WaterstaatWaterkering elders te compenseren. Bovendien is het niet aannemelijk dat de agrariërs die gronden hebben binnen deze bestemming gebaat zouden zijn met een compensatie van een strook grond met een breedte van 50 m op een locatie veel noordelijker in het plangebied, waar de te ontwikkelen gronden voor recreatie en/of natuur liggen. 27. Verwezen wordt naar de reactie bij 21 onder 24. 28. Verwezen wordt naar de reactie bij 22 onder 25.
Reclamant 24: Zienswijzen: 1. Reclamant acht de wijzigingsbevoegdheid die voor zijn percelen is gepland onaanvaardbaar omdat voor de toekomstige inrichting daarvan geen enkel financiële onderbouwing is gegeven. Zowel de gemeente als de provincie hebben hiervoor de komende 10 jaar geen geld gereserveerd. 2. Reclamant zal door deze claim geconfronteerd worden met een ernstige waardedaling van zijn landerijen doordat deze niet meer agrarisch te verkopen zijn. De gemeente zal hiervoor aansprakelijk worden gesteld. 3. Reclamant maakt bezwaar tegen verlies van landbouwgrond als gevolg van verhoging van de zeedijken. Dit geldt voor de Noord Bovenpolder en de Tongplaat. Reclamant is van mening dat de dijkverzwaring op de minst bezwaarlijke wijze aan de buitenzijde van de dijk kan plaatsvinden, zodat dit niet ten koste gaat van kwalitatief zeer goede landbouwgrond. 4. Reclamant vraagt aandacht voor zijn bedrijfsperceel aan de Haaswijkweg Oost (hoek Zuidendijk) en vraagt of het bouwblok daar maximaal vergroot kan worden nu de bouwplannen voor woningbouw in de Zuidpolder niet doorgaan. Tevens vraagt hij een tweede agrarische bedrijfswoning omdat hij zich zelfstandig wil vestigen.
47
Reactie: 1. Verwezen wordt naar de reactie onder II. 3 en 4. 2. Verwezen wordt naar de reactie onder II.2. 3. Voor de beoogde dijkversterking zal een afzonderlijke bestemmingsplanprocedure worden gevolgd. De bestemming Waterstaat-waterkering legt slechts vast wat reeds in de Legger van het Waterschap is geregeld. Eventuele berperkingen die uit deze bestemming voortvloeien bestaan al op basis van de Legger. 4. Het betreffende perceel valt buiten het plangebied en wordt meegenomen in een andere bestemmingsplanherziening. Over het vergroten van de bouwmogelijkheden wordt in het kader van die herziening een oordeel gegeven. Opgemerkt kan wel al worden dat een tweede agrarische bedrijfswoning in strijd is met het provinciaal beleid zoals vastgelegd in de Verordening Ruimte en niet zal worden toegestaan. Reclamant 25: Zienswijzen: 1. Reclamant wenst dat het bouwblok van de Griendheuvel aan de Noorderelsweg 12 in oostelijke richting met ca. 3000-3500 m2 wordt uitgebreid. De maximale bebouwingsoppervlakte bedraagt nu 1290 m2 en andere agrariërs hebben een uitbreidingsmogelijkheid van 1000 m2 gekregen. Als de bovengenoemde locatie wordt ingezet voor een agrarisch gebruik wordt er een schuur gebouwd en wordt direct het maximale aantal te bebouwing m2 benut. Er is dan geen uitbreidingsmogelijkheid meer, terwijl andere bedrijven die wel hebben. Reclamant acht een bebouwingsoppervlakte van 2290 m2 meer reëel. 2. Er moeten in het plan mogelijkheden worden geboden voor het houden van vee. Reactie: 1. Reclamant is geen eigenaar van dit perceel, maar mogelijk wel een gegadigde. Het perceel Noorderelsweg 12 is een rijksmonument, waarbij met name de boerderij en de boogbrug beschermd zijn. Hoewel niet rechtstreeks beschermd is ook de directe omgeving van de beschermde bebouwing van belang. Het toevoegen van een schuur of andere bedrijfbebouwing kan niet zonder meer op iedere plek plaatsvinden. Ten aanzien van de maximale bebouwingsoppervlakte kan worden opgemerkt dat er in de genoemde 1290 m2 al rekening gehouden is met 1000 m2 uitbreiding; de oppervlakte van de huidige bebouwing bedraagt 290 m2. Op dit moment is het lang niet zeker dat reclamant daadwerkelijk het genoemde perceel zal verwerven en de gevraagde oppervlakte aan bebouwing binnen de planperiode zal realiseren. Om deze reden kan op dit moment niet aan het verzoek worden voldaan. Mocht reclamant de eigendom daadwerkelijk verwerven en hij een plan kunnen ontwikkelen dat uit een oogpunt van monumentenzorg acceptabel is dan kan daarvoor een afzonderlijke planologische procedure worden gevolgd. 2. Het houden van vee is mogelijk, mits de milieuregelgeving niet wordt overtreden. Wanneer reclamant het voornemen heeft een intensieve veehouderij ter plaatse te beginnen, dan is dat in strijd met het rijks- en provinciaal beleid en het bestemmingsplan Nieuwe Dordtse Biesbosch. Reclamant 26: Zienswijzen: 1. Reclamant heeft een perceel in de Alloyzenpolder, waarop een wijzigingsbevoegdheid komt te liggen en heeft daar bezwaar tegen. Als iemand natuurplannen heeft kan hij die uitvoeren met als gevolg dat de agrariër met de consequenties komt te zitten. Te denken valt daarbij aan wildschade. 2. Eerder is afgesproken dat er geen uitvoering aan de natuur- en recreatieplannen wordt gegeven, voordat het hele gebied verworven is. Reclamant wil dat de wijzigingsbevoegdheid wordt geschrapt of dat er per direct ruilgrond wordt aangeboden in het blijvend agrarisch gebied. 3. Reclamant is van mening dat het plan gelet op de bezuiniging financieel niet haalbaar is. Reactie: 1. Voor wildschade bestaat een afzonderlijke regeling. Dit wordt niet in een bestemmingsplan geregeld. 2. Verwezen wordt naar de reactie onder II.7. 3. Verwezen wordt naar de reactie onder II.1.
48
Reclamant 27: Zienswijzen: 1. Op de verbeelding is de ligging van de gastransportleiding van reclamant niet geheel overeenkomstig de gegevens van reclamant weergegeven. 2. Het bestemmingsplan maakt ontwikkelingen in de bestemming Leiding mogelijk: 1. Ter hoogte van de Zanddijk wordt Verkeer en het aanleggen van naastgelegen watergangen via de bestemming Agrarisch met waarden 1 mogelijk gemaakt. 2. De bestemming Recreatie 1 valt samen met de bestemming Leiding. De gronden met de bestemming Recreatie 1 zijn onder meer bestemd voor water, waterpartijen, recreatieplas, kreken en bij de bestemming behorende voorzieningen. 3. De bestemming Natuur 2 valt samen met de bestemming Leiding. De gronden met de bestemming Natuur 2 zijn onder meer bestemd voor natuurontwikkeling, water met bijbehorende voorzieningen. De beoogde ontwikkelingen boven de gastransportleiding van reclamant kunnen ernstige gevolgen hebben voor de veilige ligging van de leiding. De aanleg van watergangen kan de bescherming van de leiding aantasten. Er is geen rekening gehouden met de huidige diepteligging van de leiding. Tevens kunnen nieuwe ontwikkelingen consequenties hebben voor de toegankelijkheid van de leiding. De belemmeringenstrook is noodzakelijk voor het veilig kunnen functioneren van de leiding en voor inspectie en onderhoudsdoeleinden. Het is van groot belang dat de leiding en de belemmeringenstrook obstakelvrij blijft. 3. Reclamant verzoekt alvorens tot vaststelling van het bestemmingsplan over te gaan overleg te voeren met de tracé-beheerder. Daarnaast dient te allen tijde een KLICmelding plaats te vinden. 4. Binnen de bestemming leiding is een afsluiter gepland. Deze dient voorzien te worden van een hekwerk en de betreffende grond kan niet voor andere doeleinden worden gebruikt. Reclamant verzoekt een afzonderlijke bestemming op te nemen voor deze locatie. Omdat op grond van artikel 1 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen afsluiters onderdeel zijn van een buisleiding adviseert reclamant om de betreffende locatie enkel te bestemmen als Leiding-Gas. 5. De verbeelding op de gemeentelijke website en op www.ruimtelijkeplannen .nl komen niet overeen. Omdat de officiële publicatie via ruimtelijkeplannen gaat, heeft reclamant de daar gepubliceerd verbeelding als uitgangspunt genomen. 6. In het Besluit externe veiligheid buisleidingen is bepaald dat een bestemmingsplan de ligging van de leiding en de daarbij behorende belemmeringenstrook weergeeft. Een adequaat artikel Leiding-Gas maakt hiervan onderdeel uit. Reclamant verzoekt de bestemming Leiding zodanig aan te passen dat bij het geheel of gedeeltelijk samenvallen met een andere dubbelbestemming de bestemming Leiding voorrang krijgt. Hierbij kan de volgende tekst worden gebruikt: “In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn. Verder geldt voor zover de op de verbeelding weergegeven dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen, dat de dubbelbestemming “leiding” voorrang krijgt”. 7. In artikel 28.5 en 28.6 wordt het mogelijk gemaakt om de bestemming Agrarisch met waarde 2 te wijzigen in Natuur 2 en Recreatie 1. Op dit moment wordt onvoldoende rekening gehouden met de aanwezigheid van de gastransportleiding. Reclamant verzoekt de wijzigingsbevoegdheid uit te breiden met de volgende bepalingen: “Burgemeester en wethouders zijn, op grond van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd de bestemming Agrarisch met waarde 2 te wijzigen in de bestemmingen Natuur 2 en Recreatie 1, mits: a. voordat tot wijziging wordt overgegaan, daar waar de bestemming Agrarisch met waarde 2 samenvalt met de dubbelbestemming Leiding, schriftelijk advies is ingewonnen bij de leidingbeheerder; b. in het wijzigingsplan een verantwoording is opgenomen ten aanzien van externe veiligheid voor wat betreft het groepsrisico; c. geen strijdigheid mag optreden met het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Reactie:
49
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
De ligging van de gasleiding is op enkele ondergeschikte delen afwijkend van de eerder door reclamant aangeleverde tekeningen gerealiseerd. De verbeelding zal hierop aangepast worden. Ten tijde van het ontwerpen van de gastransportleiding was reeds bekend dat deze door een te ontwikkelen natuur- en recreatiegebied zou gaan lopen, waarin ook waterpartijen en een recreatieplas zou worden ontwikkeld. Ook de landbouwweg was destijds al een gegeven. Met deze elementen is bij het ontwerpen van de leiding –ondermeer ten aanzien van diepteligging en wanddikte rekening gehouden en zijn hierover afspraken gemaakt tussen reclamant en de gemeente. Verder dient te worden opgemerkt dat de betreffende bestemmingsregel een aanlegvergunningenstelsel kent voor grondwerkzaamheden, die verder gaan dan het normale onderhoud, waarbij voorafgaand aan het verlenen van de omgevingsvergunning advies aan de leidingbeheerder dient te worden gevraagd. Aantasting van de belangen van de leiding worden hiermee voorkomen. Overleg heeft deels al plaatsgevonden en zal bij de verdere planuitwerking worden vervolgd. Uiteraard zal voorafgaand aan grondwerkzaamheden altijd een KLICmelding worden gedaan; dit hoeft niet in het bestemmingsplan te worden geregeld. De planregel bij de bestemming Leiding laat de bouw van een afsluitergebouwtje toe. Privaatrechtelijk kan worden geregeld dat deze locatie niet voor derden toegankelijk is. Inhoudelijk is de plankaart het zelfde, echter op www.dordrecht is de hartlijn van de gasleiding als aanduiding opgenomen. Bij de volgende bekendmaking zal dit worden hersteld. In artikel 18.4 en 19.4 is reeds een voorrangsregeling opgenomen. Hierbij wordt het primaat gegeven aan de hoofdwaterkering . Deze zal worden vervangen door een algemene voorrangsregeling, waarbij de bepalingen van de bestemming Waterstaat-Waterkering voorrang krijgen, gevolgd door die van de bestemming Leiding. Bij deze voorrangsregeling is met name uitgegaan van de omvang van effecten voor het gebied die bij een calamiteit zouden kunnen ontstaan. De door reclamant voorgestelde tekst onder a wordt overgenomen. De teksten onder b en c vloeien al uit de wet-en regelgeving voort en behoeven niet in het bestemmingsplan te worden opgenomen.
Reclamant 28: Zienswijzen: 1. Reclamant gebruikt zijn perceel als agrarisch bedrijf bestaande uit een bedrijfswoning, paardenstalling, longeerbak, stapmolen, drafbaan en overige aanhorigheden. Reclamant dient binnenkort een aanvraag in voor een rijbak en een opslagcontainer. De exploitatie wordt gedeeltelijk uitgevoerd door Stichting Leerbedrijf Stapvoets. De stichting heeft tot doel om jongeren een opleiding te geven om mogelijk weer te kunnen integreren in de maatschappij en de locatie te gaan gebruiken voor vormen van dagbesteding, zoals het houden van paarden, pony’s en kleine huisdieren, educatie ten aanzien van dierverzorging, onderhoud en groenonderwijs. Reclamant wenst het huidige gebruik voort te zetten en dit zeker te stellen middels opname in het bestemmingsplan . 2. Reclamant verwacht door verhoging van het waterpeil nabij zijn woning Provincialeweg 202 sterke overlast te krijgen van grondwater, hetgeen tot schade kan leiden aan de opstallen met aanwezige voorzieningen en de drafbaan (verzakking, drassige ondergrond). Derhalve dient in het plan opgenomen te worden dat eventuele peilwijzigingen wel mogelijk zijn maar niet binnen een afstand van 200 m van het eigendom van reclamant. 3. In het ontwerpbestemmingsplan heeft het eigendom van reclamant de bestemmingen Water, Wonen, Tuin en Natuur 2 gekregen. Verder valt het perceel onder de bestemming Waterstaat-Waterkering. In het vigerende bestemmingsplan heeft het perceel een agrarische bestemming. Hoewel het gebruik kan worden voortgezet op basis van het overgangsrecht dient de bestemming in zijn geheel te wijzigen in Agrarisch met waarden 1, waardoor de exploitatie van reclamant gewaarborgd blijft. 4. Het op de plankaart aangegeven bouwvlak is niet toereikend voor de huidige exploitatie van reclamant. Door dit bouwvlak te hanteren is eventuele uitbreiding onmogelijk. Reclamant verzoekt het bouwvlak te vergroten, zoals gebruikelijk is bij agrarische bedrijven van deze omvang en voegt bij zijn zienswijze een schets van de gewenste omvang van het bouwvlak.
50
5.
Reclamant wenst de mogelijkheid te krijgen om gebruik te maken van de Ruimte voor Ruimteregeling.
Reactie: 1. Opgemerkt dient te worden dat geen van de door reclamant genoemde activiteiten als agrarisch kunnen worden aangemerkt en dat –zeker ten aanzien van de activiteiten van de Stichting- daar evenmin een planologische vergunning of toestemming voor is verleend en is dus nu al in strijd met het vigerende bestemmingsplan . Het door reclamant beoogde gebruik past niet in de beoogde ontwikkeling van het gebied en zal derhalve niet in het bestemmingsplan worden gelegaliseerd. 2. Peilbesluiten worden niet genomen door de gemeente, maar door het Waterschap en de gevolgen daarvan kunnen niet worden geregeld in een bestemmingsplan. 3. Voortzetting van het gebruik op basis van het overgangsrecht geldt uitsluitend voor een gebruik dat voorheen in overeenstemming met het bestemmingsplan was. Dat is ten aanzien van de door reclamant beschreven activiteiten niet het geval. Het overgangsrecht is niet van toepassing op activiteiten die afweken van de voorheen geldende bestemming. De bestemming Agrarisch met waarden 1 voorziet niet in de activiteiten die reclamant op zijn perceel uitvoert. Die zouden eerder onder de bestemming “Maatschappelijk” vallen, voor zover het de door reclamant beschreven activiteiten van Stichting betreft en onder de bestemming Wonen, voor zover het een privé gebruik van het perceel voor het houden van paarden betreft. Bovendien blijkt nergens uit dat reclamant als agrariër dient te worden aangemerkt (zijn hoofdinkomen met een agrarisch bedrijf verwerft) en/of zijn bedrijf dient te worden aangemerkt als een volwaardig aan de grond gebonden agrarisch bedrijf. Voor aanpassing van de bestemming wordt verwezen naar de reactie onder 28.1. Overigens dient te worden opgemerkt dat de aankooponderhandelingen over de grond van reclamant nog lopen. 4. De door reclamant beschreven activiteiten zijn niet agrarisch en passen evenmin in de beoogde ontwikkeling van het gebied. Er is geen reden om ruimte te bieden om deze activiteiten verder uit te breiden. 5. De Ruimte voor Ruimteregeling is opgenomen voor agrarische bedrijven die hun grond kwijtraken waardoor er (niet langer bruikbare) agrarische bebouwing resteert. Indien deze bedrijfsbebouwing volledig wordt gesloopt, met een ondergrens van 500 m2, kan daar 1 woning voor terug worden gebouwd. Reclamant heeft minder dan 500 m2 aan bedrijfsbebouwing op zijn perceel en komt dus niet voor toepassing van de Ruimte voor Ruimteregeling in aanmerking. Reclamant 29: Zienswijzen: 1. Op het perceel van reclamant bevinden zich een woning en twee bedrijfsloodsen. De woning is deels als privéwoning in gebruik en wordt deels gebruikt als schoonheidssalon. De bedrijfsloodsen worden gebruikt voor op- en overslag van agrarische producten. Het perceel van reclamant heeft in het vigerende bestemmingsplan de bestemming ”Agrarisch fruitteeltbedrijf”. In het ontwerpbestemmingsplan is aan de grond de bestemming Recreatie 1 met als subbestemming Agrarisch bedrijf en bedrijfswoning gegeven. Voor een deel van de grond is de bestemming Recreatie 2 voorzien. Voor de gehele eigendom geldt ook de bestemming Leiding-Hoogspanningsverbinging. De maximale bouwoppervlakte bedraagt 3.500 m2. Door de aanwezige hoogspanningsverbinding is er een omgevingsvergunning nodig voor het oprichten van extra gebouwen. Uit de bouwregels blijkt dat de beheerder van de leiding moet worden gekend in het al dan niet toestaan van nieuw op te richten gebouwen. Het is aannemelijk dat Tennet geen medewerking zal verlenen aan het oprichten van nieuwe gebouwen in de zone van de leiding. Het is dan ook erg tegenstrijdig om een maximale bouwoppervlakte van 3.500 m2 op te nemen met de wetenschap dat de locatie gelegen is in de leidingzone. 2. De bestemming Agrarisch bedrijf is in strijd met de bestemming Recreatie 1. Het hebben van een agrarisch bedrijf houdt in dat het bedrijf gericht moet zijn op het voortbrengen van agrarische producten door middel van het telen van gewassen en het houden van dieren. Het onttrekken van de landbouwgrond voor recreatiedoeleinden is niet realistisch. 3. Reclamant wenst het bestemmingsplan ten aanzien van zijn perceel op de volgende punten te wijzigen:
51
-
4.
De bestemming dient gericht te zijn op de op- en overslag van agrarische producten; Er dient een subbestemming Caravan en bootstalling opgenomen te worden zodat op 3.500 m2 caravans en boten kunnen worden gestald; De subbestemming Schoonheidssalon dient te worden opgenomen en de bedrijfswoning dient gerelateerd te worden aan activiteiten zoals de schoonheidssalon. Wanneer de onder 3 genoemde bestemming niet aan het perceel van reclamant wordt gegeven, lijdt reclamant direct schade en komt zowel zijn vermogenspositie als zijn inkomenspositie in gevaar. Het vermogen (de locatie) wordt door de leidingenzone beperkt maar ook door het niet toekennen van een agrarische bestemming aan de locatie. Een redelijk denkend koper zal niet tot aankoop willen overgaan van een locatie met beperkingen omtrent het gebruik en de bebouwing. In inkomensschade die reclamant zal lijden ontstaat door het niet opgenomen zijn van de op- en overslagbestemming van de locatie en de subbestemming schoonheidssalon.
Reactie: 1. De woning is van oudsher een bedrijfswoning bij het agrarisch bedrijf. De schoonheidssalon is in strijd met het vigerende bestemmingsplan. Binnen het ontwerpbestemmingsplan is de schoonheidssalon alleen toegestaan als die aan de eisen van beroepsuitoefening aan huis voldoet. De bestemming van de gronden van reclamant in het vigerende bestemmingsplan Gedeelte Landelijk gebied is voor een deel (ca. 1 ha) Agrarische doeleinden A (bouwperceel) en voor het overige Agrarische doeleinden B (zonder bebouwing). Een deel van de aanwezige bebouwing valt onder het overgangsrecht van het vigerende bestemmingsplan. In het ontwerpbestemmingsplan is het perceel waarop gebouwd kan worden ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan verruimd, zodat ook de bebouwing die tot nog toe onder het overgangsrecht valt daar binnen valt. Aan vrijwel alle bedrijven binnen het agrarisch gebied en het recreatiegebied is in het ontwerpbestemmingsplan een uitbreidingsmogelijkheid van 1000 m2 toegekend. Deze uitbreidingsmogelijkheid vormt de grens van hetgeen op basis van de GREXregelgeving zonder kostenverhaal kan worden gebouwd. Samen met de aanwezige bebouwing komt deze uitbreidingsmogelijkheid voor het perceel van reclamant neer op een totale hoeveelheid bebouwing van 3.500 m2. Wat betreft de eis dat voorafgaand aan het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen de beheerder van de hoogspanningsleiding dient te worden geraadpleegd kan worden opgemerkt dat de leidingbeheerder alleen eisen kan stellen met het oog op de belangen van de leiding. Het is dus niet op voorhand zeker dat elke vorm van bebouwing zal worden tegengegaan. Als de uitbreidingsmogelijkheid niet zou zijn opgenomen is er zeker geen mogelijkheid om de bebouwing te vergroten. Overigens is er door de leidingbeheerder in het verleden al een zakelijk recht –ook op het perceel van reclamant- gevestigd dat de belangen van de leiding beschermt. Reclamant heeft dus ook al privaatrechtelijk met het oordeel van de leidingbeheerder te maken. 2. In het kader van de inspraakprocedure heeft reclamant er voor gepleit om zijn koelings- en opslagactiviteiten van (agrarische) producten in het bestemmingsplan op te nemen. Ook heeft reclamant in het kader van de inspraakprocedure aangegeven dat hij op 1 ha. cultuurgrond hortensia’s, pioenrozen en andere snijbloemen teelt, vermeerdert en oogst en dat hij dat gebruik in de toekomst wenst te handhaven. Dit laatste heeft ertoe geleid dat de functieaanduiding “Agrarisch bedrijf” voor het perceel van reclamant is opgenomen. Hierbij dient echter opgemerkt te worden dat de functieaanduiding “agrarisch bedrijf” inderdaad gericht is op het voortbrengen van agrarische producten; niet op op- en overslag van agrarische producten. Laatstgenoemde activiteit valt onder de functieaanduiding “Agrarisch hulpbedrijf”. Omdat de agrarische activiteiten van reclamant onder beide functieaanduidingen vallen zal de zwaarste categorie (agrarisch bedrijf) als functieaanduiding op de verbeelding worden gehandhaafd en zal in de planregels worden toegevoegd dat opslag en overslag van agrarische producten op dit perceel is toegestaan 3. De op- en overslag van agrarische producten zal binnen het bestemmingsplan door aanpassing van de planregels mogelijk worden gemaakt. De stalling van boten en caravans is geen recreatie- of agrarische activiteit en hoort niet op dit perceel thuis. Als nevenactiviteit bij een volwaardig aan de grond
52
4.
gebonden agrarisch bedrijf binnen de bestemming Agrarisch met waarde 1 zou de stalling van boten en caravans tot maximaal 750 m2 b.v.o., waarvan minimaal 500 m2 in een gebouwde stallingruimte kunnen. Maar de bestemming Agrarisch met waarde 1 is gereserveerd voor het blijvend agrarisch gebied, waarvan het perceel van reclamant geen deel uitmaakt, het gebruik dat reclamant van zijn perceel wil maken is een niet aan de grond gebonden gebruik en de omvang van de door hem beoogde caravanstalling is veel te groot. Een schoonheidssalon is geen recreatieve- of agrarische functie en hoort niet in dit gebied thuis. Wel wordt het mogelijk om als beroepsuitoefening aan huis in een ondergeschikt deel van de woning, waarin de beoefenaar van het betreffende beroep woont een schoonheidssalon te hebben. Deze mag dan echter niet groter zijn dan 25% van het oppervlak van de woning tot een maximum van 50 m2. De door reclamant gewenste aanpassing van de bestemming past met uitzondering van de functieaanduiding “Agrarisch bedrijf” niet in de ontwikkeling die op deze locatie wordt beoogd. De door reclamant genoemde beperking van het gebruik en de bouwmogelijkheden is al aanwezig als gevolg van het gevestigde zakelijk recht. Op- en overslagactiviteiten worden zoals vermeld in de reactie onder 29.2 en 3 in het bestemmingsplan mogelijk gemaakt en er is nooit een planologische toestemming verleend voor de schoonheidssalon. Op voorhand lijkt het dus niet mogelijk dat reclamant daadwerkelijk schade zal leiden als gevolg van het onderhavige bestemmingsplan. Maar als reclamant meent dat hij daadwerkelijke schade als gevolg van het bestemming zal leiden, kan hij na de inwerkingtreding daarvan een planschadeverzoek indienen. Een onafhankelijke adviseur zal het college van burgemeester en wethouders adviseren of er daadwerkelijk van planschade sprake is.
Reclamant 30: Zienswijzen: 1. De woning van reclamanten is als particuliere woning in gebruik. Daarnaast bezitten reclamanten een perceel cultuurgrond tussen de Zeedijk en de Zuidbuitenpoldersekade. Op dit perceel staat een schuur met een oppervlakte van 110 m2. in het ontwerpbestemmingsplan valt de woning onder de bestemming Recreatie 1, met de subbestemming bedrijfswoning. Op dit perceel mag in totaal 1.190 m2 aan bebouwing worden gerealiseerd. De locatie ligt tevens binnen de bestemming Leiding-hoogspanningsverbinding. Daarnaast is aan de grond de bestemming Waarde-archeologie 1 toegekend. Voor het perceel cultuurgrond is de bestemming Recreatie 2 voorzien. De aanwezige loods is wegbestemd. Reclamanten kunnen zich niet verenigen met deze bestemmingen. De woning is al 25 jaar voor particuliere bewoning in gebruik en dient conform dit gebruik opgenomen te worden in het bestemmingsplan. 2. Uit artikel 11 van de planregels blijkt dat de voor Recreatie 1 aangewezen gronden niet bestemd zijn voor Wonen. Wel is het mogelijk een bedrijfswoning van 800 m3 te hebben of op te richten. De gronden met deze bestemming zijn bestemd voor dagrecreatie en recreatieve dienstverlening. In de omschrijvende begrippen zijn deze begrippen niet omschreven en het is voor reclamanten niet mogelijk om op hun perceel een recreatiebedrijf op te richten dat voldoende inkomen en vermogen garandeert. Door de bestemming Recreatie 1 is er sprake van een forse waardedaling. Deze ontstaat door de beperking in de mogelijkheden bij de bestemming Recreatie 1 en de beperkingen van de leidingenstrook/ hoogspanningsverbinding. 3. In artikel 19 van de planregels wordt geregeld dat ten behoeve van de bestemming Leiding-hoogspanningsleiding uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegestaan. Dit houdt in dat de maximale bouwoppervlakte van 1.190 m2 door reclamanten niet onverminderd kan worden gerealiseerd, omdat tevens in artikel 19, lid 4 is bepaald dat het college bij een aanvraag om omgevingsvergunning kan afwijken van de bepalingen in artikel 19.2.1, mits wordt gebouwd in overeenstemming met de bouwvoorschriften voor de betreffende bestemming. Reclamanten achten de toebedachte bestemming, een archeologische waarde-bestemming en een bouwoppervlakte van maximaal 1.190 m2 onaanvaardbaar. 4. Door de bestemming Waarde-archeologie 1 moeten reclamanten onnodig kosten maken voor het laten onderzoeken van de archeologie. De archeologische waarden zijn naar verwachting door het landbouwkundig gebruik en de aanwezige bebouwingen als sinds vele jaren verloren gegaan. Uit de ter inzage gelegde stukken is niet gebleken dat deze bestemming op een uitgevoerd onderzoek is
53
5.
6.
7.
8. 9.
gebaseerd. Met het opnemen van deze bestemming vraagt de gemeente aan reclamanten de omgekeerde bewijslast te leveren. Het wegbestemmen van de loods ter grootte van 110 m2 aan de Zeedijk 1 heeft niet de instemming van reclamanten. De loods is in 1972 met een officiële bouwvergunning gerealiseerd. Indien de loods wordt wegbestemd zullen reclamanten hiervoor schadeloos dienen te worden gesteld. Reclamanten zijn bereid om vooruitlopend op de mogelijke verkoop van de woning aan Tennet in verband met de te hanteren veiligheids- en gezondheidszone tot een passende oplossing voor alle partijen te komen. Voor reclamanten houdt dat in dat de woning Zuidbuitenpoldersekade 3 wordt verplaats naar de Zeedijk 1, op de locatie waar nu de onder 5 bedoelde loods aanwezig is. Door het verplaatsen van de woonlocatie met ca. 2.900 m2 ondergrond naar de Zeedijk 1 wensen reclamanten daar een woonbestemming van ca. 2.500 m2 te krijgen. De aanwezige loods zal als bijgebouw worden gehandhaafd. De verplaatsing dient plaats te vinden tegen volledige schadeloosstelling. Voor wat betreft de cultuurgrond van reclamanten verzoeken zij om een wijzigingsbevoegdheid op te nemen voor het kunnen ontwikkelen van landgoederen op percelen grond met een oppervlakte van minimaal 5 ha. Door het mogen realiseren van nieuwe landgoederen komen er financiële dragers in het plan. Het oprichten van maximaal 3 landhuizen, en met het verplicht openstellen van het gebied kan de gewenste functie Recreatie worden gediend. Aangezien de financiële onderbouwing aan het ontwerpbestemmingsplan ontbreekt stemmen reclamanten niet in met het plan. De toebedachte bestemming aan de woonlocatie en de cultuurgrond zijn voor reclamanten een forse aantasting van hun vermogenspositie. Deze schade zal door de gemeente, DLG al dan niet in samenspraak met Tennet moeten worden vergoed. De gemeente heeft in de optiek van reclamanten de aanwezigheid van de hoogspanningsverbinding en de daaruit voortvloeiende bouw- en bestemmingsplanmogelijkheden onvoldoende in acht genomen.
Reactie: 1. De woning is altijd als bedrijfswoning bestemd geweest. Blijkens zienswijzen van anderen is er ook behoefte aan bedrijfswoningen in dit deel van het plangebied. Er is dan ook geen reden om een gebruik dat afwijkt van het geldende bestemmingsplan en de voorheen geldende bestemmingsplannen nu te legaliseren. Daar komt bij dat op grond van het door het Drechtstedenbestuur vastgestelde beleid en overeenkomstig de door het ministerie van VROM uitgegeven richtlijn rondom de hoogspanningslijn een magneetveldzone dient te worden vrijgehouden van functies waar kinderen langdurig verblijven. Binnen deze zone zijn in Nieuwe Dordtse Biesbosch met name recreatievoorzieningen en agrarische bedrijven gepland, c.q. aanwezig. Voor bestaande situaties alsmede voor niet-gevoelige functies heeft de magneetveldzone geen consequenties. Maatgevend voor de vraag wat onder bestaande situaties dient te worden verstaan is hetgeen aan bebouwing en functies op grond van de ter plaatse in oktober 2005 geldende bestemmingsplannen is toegestaan. In het ter plaatse in 2005 geldende bestemmingsplan werden geen woningen, maar uitsluitend (agrarische) bedrijven met bedrijfswoningen mogelijk gemaakt. De betreffende bedrijfswoningen vallen onder het begrip “bestaande situaties”; het omzetten daarvan in een woonbestemming is in strijd met het genoemde beleid en de richtlijn. 2. Het is de bedoeling om de agrarische grond van reclamant tegen volledige schadeloosstelling aan te kopen. In het aankoopbedrag is dan dus rekening gehouden met volledige bedrijfsbeëindiging. Waardevermindering als gevolg van de bestemming Recreatie 1 is dan voor reclamant niet meer aan de orde. De bedrijfswoning wordt niet aangekocht. Op het perceel van de bedrijfswoning kan een recreatieve functie worden uitgeoefend. Die gebruiksmogelijkheid zorgt in feite dus voor een extra inkomstenbron, terwijl de huidige inkomstenbron na aankoop al via de schadeloosstelling is vergoed. Het begrip dagrecreatie is inderdaad niet in artikel 1 van de planregels opgenomen, maar niet elk begrip hoeft daarin te worden verklaard. Onder dagrecreatie dienen volgens het algemene spraakgebruik te worden verstaan: recreatieve voorzieningen die gericht zijn op een gebruik gedurende de dag; dus geen verblijfsrecreatie, waarbij op het perceel kan worden overrnacht. Wat betreft de door reclamant gestelde waardedaling als gevolg van de bestemming Leiding-hoogspanningsleiding wordt opgemerkt dat er al een zakelijk recht door de leidingbeheerder op het perceel van reclamant gevestigd is die voor
54
3.
4. 5.
6.
7.
8. 9.
de bedoelde waardedaling zorgt. Bij de vestiging van dit zakelijk recht is door de eigenaar/exploitant van de hoogspanningsleiding aan reclamant of diens rechtsvoorganger een financiële compensatie uitgekeerd. De door reclamant bedoelde waardedaling ontstaat feitelijk niet als gevolg van het bestemmingsplan, maar desgewenst kan reclamant na de eventuele inwerkingtreding van het bestemmingplan een verzoek om planschade indienen. In artikel 19 is bepaald dat de gronden behalve voor de daar geldende bestemmingen (zoals Recreatie 1) mede zijn bestemd voor Leidinghoogspanningsverbinding. Waar de bestemming Leiding-hoogspanningsverbinding (mede) geldt, vervallen de rechtstreekse bouwmogelijkheden van de andere bestemmingen, maar via een omgevingsvergunning kan medewerking worden verleend aan het oprichten van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor zover die binnen de andere ter plaatse geldende bestemming mogelijk worden gemaakt en mits de belangen van de hoogspanningsleiding zich daartegen niet verzetten. Deze beperking vloeit al voort uit het gevestigde zakelijk recht dat voor het perceel van reclamant gevestigd is. Op de archeologische bestemming is reeds bij de reactie onder II.6 ingegaan. Niet gemotiveerd is waarom reclamanten bezwaar hebben tegen de bouwoppervlakte van 1.190 m2. Zie de reactie onder II.6. De bestaande loods, waarvoor in 1972 bouwvergunning is verleend valt reeds op basis van het vigerende bestemming Gedeelte Landelijk Gebied onder het overgangsrecht. Het betreffende perceel is in het vigerende bestemmingsplan geen agrarisch bouwperceel en gelet op de beoogde recreatieontwikkeling is er geen reden om in het nieuwe bestemmingsplan hier een bouwperceel op te nemen. Indien reclamanten menen dat zij door het niet positief bestemmen van de betreffende schuur planschade ondervinden kunnen zij na de inwerkingtreding van het bestemmingsplan desgewenst een planschadeverzoek indienen. Gelet op het feit dat bij de planschadebeoordeling een vergelijking tussen het oude en nieuwe planologische regime dient plaats te vinden en ook het oude regime de schuur al niet positief bestemd is, is de kans dat daadwerkelijk van planschade sprake is uitermate klein. Het oprichten van een woning aan de Zeedijk 1 is in het vigerende bestemmingsplan al niet mogelijk en wordt gezien de beoogde recreatieontwikkeling ook niet binnen het bestemmingsplan Nieuwe Dordtse Biesbosch wenselijk geacht. Bovendien zou het oprichten van een woning hier in strijd met de provinciale Verordening Ruimte zijn. Er is bewust niet voor gekozen om landgoederen binnen het plangebied mogelijk te maken. De beschikbare ruimte voor recreatie, natuur en blijvend agrarisch gebied is al beperkt en landgoederen zouden daar nog een extra ruimtebeslag op leggen. De constatering van reclamanten is niet juist; een financiële onderbouwing maakt deel uit van het ontwerpbestemmingsplan. Op de vermogensschade is hierboven, onder 30.2 reeds ingegaan. Voor de beperkingen in de bouw- en gebruiksmogelijkheden vanwege de leiding en de eventuele financiële gevolgen daarvan dient te worden opgemerkt dat hiervoor een zakelijk recht is afgesloten en reclamant of diens rechtsvoorganger daar reeds financieel voor gecompenseerd is. De gemeente heeft de aanwezigheid van de hoogspanningsverbinding voldoende in acht genomen, vandaar ook de beperking in de rechtstreekse bouwmogelijkheden. De beperkingen uit de ministeriële richtlijn dateren uit 2005. De gemeente kan niet verantwoordelijk worden gehouden voor het feit dat er ten aanzien van de gezondheidsrisico’s sprake is van voortschrijdend inzicht –onder meer bij het rijk- ,met als gevolg daarvan een beperking van de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
Reclamant 31: Zienswijzen: 1. Reclamant stemt niet in met de bestemming “Recreatie 1 met agrarisch bedrijf”en WRO-zone wijzigingsgebied 1. In de zone van het wijzigingsgebied is opgenomen dat na sloop van alle agrarische bedrijfsgebouwen er maximaal 1 vrijstaande woning met een inhoud van 800 m3 mag worden herbouwd. De provincie is verzocht in te stemmen met een aangepaste Ruimte voor ruimteregeling. Deze regeling maakt het mogelijk om 6 met name genoemde burgerwoningen te bouwen onder de voorwaarde dat de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen van minimaal 500 m2 worden gesloopt. De provincie heeft de vereiste ontheffing
55
verleend. Op de eigendom van reclamant zijn agrarische bedrijfsgebouwen aanwezig met een oppervlakte van 1.600 m2. Bij sloop van al deze bebouwing mag er maximaal 1 woning worden teruggebouwd. Dit is in strijd met de provinciale ruimte voor ruimteregeling, die voorschrijft dat er voor 500 m2 1 woning mag worden teruggebouwd. Reclamant verzoekt de gemeente om op te nemen dat voor het wijzigingsgebied twee extra woningen mogen worden gebouwd in ruil voor het slopen van 1500 m2 bedrijfsbebouwing. De derde woning is al positief op de plankaart bestemd. Deze woningen zouden dan ten oosten en ten westen van de woning van reclamant moeten worden gerealiseerd. Reactie: 1. Ten aanzien van de Ruimte voor ruimteregeling dient te worden opgemerkt dat de Verordening Ruimte van de provincie Zuid-Holland een Ruimte voor ruimteregeling kent, die uitgaat van de bouw van 1 compensatiewoning per 1000 m2 te slopen agrarische bebouwing met een maximum van 3 compensatiewoningen. Hierbij geldt onder meer de voorwaarde dat de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse moet verbeteren. Volgens de provinciale regeling zou reclamant dus in principe 1000 m2 bebouwing kunnen slopen, 600 m2 bebouwing kunnen laten staan en 1 compensatiewoning kunnen terugbouwen. De vraag is dan echter of de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse verbetert. De gemeente heeft voor een andere regeling gekozen. In de Dordtse situatie is de Ruimte van ruimteregeling slechts van toepassing op situaties waarin de grond van met name genoemde agrarische bedrijven is of wordt aangekocht, waarbij het agrarisch bedrijf ter plaatse wordt beëindigd. De bedrijfswoning krijgt een woonbestemming en de resterende voormalige agrarische bedrijfsbebouwing houdt de functieaanduiding “agrarisch bedrijf”. Bij handhaving van deze voormalige agrarische bebouwing zou in theorie nog een agrarisch gebruik denkbaar zijn. Wanneer echter een deel van deze bebouwing zou worden gesloopt en een deel wordt gehandhaafd is een reëel agrarisch gebruik niet meer mogelijk en is de kans groot dat deze bebouwing in strijd met het bestemmingsplan niet agrarisch zal worden gebruikt. Dat zou de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse niet verbeteren. Om deze reden is de gemeentelijke Ruimte voor ruimteregeling pas van toepassing als alle voormalige agrarische bedrijfsbebouwing wordt gesloopt. Tevens kent de gemeentelijke regeling een ondergrens van 500 m2 te slopen bebouwing, in plaats van 1000 m2, waardoor meer voormalige agrarische bedrijven gebruik kunnen maken van de regeling. Onder deze voorwaarde heeft de provincie ontheffing verleend van de Verordening Ruimte voor de Dordtse Ruimte voor ruimteregeling. Opname van de provinciale Ruimte voor ruimteregeling of –na ontheffing- een eigen Ruimte voor ruimteregeling in een bestemmingsplan is een bevoegdheid van de gemeente; geen plicht. Derden kunnen aan de provinciale regeling niet rechtstreeks rechten ontlenen. De constatering dat de bestemmingsplanregeling op dit punt in strijd is met de provinciale regeling is niet juist; de provinciale regeling gaat niet uit van 500 m2 te slopen bebouwing, maar 1000 m2 te slopen bebouwing en de ontheffing om voor de “Dordtse” ruimte voor ruimteregeling uit te gaan van minimaal 500 m2 te slopen bebouwing is gekoppeld aan de eis dat alle agrarische bedrijfsbebouwing wordt gesloopt). Deze constatering kan er derhalve niet toe leiden dat reclamant recht zou hebben op twee compensatiewoningen bij sloop van 1500 m2 aan bedrijfsbebouwing. Maar ook als de provinciale regeling in het bestemmingsplan zou zijn overgenomen zou er voor reclamant geen mogelijkheid zijn om 2 compensatiewoningen terug te bouwen bij sloop van al zijn agrarische bedrijfsbebouwing; dan zou hij immers 2000 m2 bedrijfbebouwing moeten slopen en zoveel bedrijfsbebouwing heeft reclamant niet. Reclamant 32: Zienswijzen: 1. Reclamant is niet akkoord met de bestemming Waarde archeologie 1, die aan zijn bouwvlak is toegekend. Met het realiseren van de nieuwe bedrijfsgebouwen en met inachtneming van het voormalige agrarische gebruik van de gronden is op deze locatie geen sprake meer van archeologische waarde. Door het toekennen van deze bestemming zal reclamant bij een bouwaanvraag onnodig op kosten worden gejaagd. In het ontwerpbestemmingsplan wordt niet gerefereerd aan een archeologisch onderzoek dat door de gemeente zou zijn uitgevoerd en er is niet op
56
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
te maken waarom deze locatie archeologische waarde zou hebben. Met het toekennen van deze bestemming is er sprake van een omgekeerde bewijslast. De maximaal toelaatbare bouwhoogte bedraagt 10 m. Reclamant wenst dat de nokhoogte wordt verhoogd tot 12 m, zoals ook bij de bouwlocaties aan de Zuidbuitenpoldersekade is toegestaan. Tot op heden is er geen overeenstemming bereikt over het aanleggen van de landbouwweg, ten noorden van de bedrijfslocatie van reclamant. Reclamant wil voor de benodigde grond gecompenseerd worden met andere landbouwgrond. Tijdens gesprekken met de gemeente in januari 2010 heeft de gemeente de toezegging gedaan dat de gemeente of DLG het perceel grond aan de Oude Veerweg 6 zou kunnen verwerven. Reclamant wenst nog steeds aanspraak te maken op dit perceel grond. Reclamant is ook eigenaar van gronden in de Bovenpolder, nabij de Kop van ’t land. Aan deze grond is de bestemming Agrarisch met waarde 2 toebedacht met de subbestemming Wro wijzigingsgebied 4 en 5. Reclamant stemt niet in met deze wijzigingsbevoegdheden, omdat dit een directe afwaardering van de waarde van de grond betekent. De mogelijkheid bestaat namelijk dat de gemeente aan de grond de bestemming Natuur of Recreatie 1 toekent. Ook aan de onder 5 bedoelde gronden is de bestemming Waarde archeologie 1 toegekend. Door het landbouwkundig gebruik is er geen sprake meer van archeologische waarde op deze gronden. Ten tijde van de aanleg van de gasleiding door de percelen is een archeologisch onderzoek uitgevoerd en daaruit bleek geen aanwezigheid van archeologische waarden. Dit vormt een extra reden om deze bestemming van de plankaart te verwijderen. Doordat de gemeente deze waarde toekent aan de gronden wordt reclamant onnodig gedwongen kosten te maken om te bewijzen dat zijn gronden geen archeologische waarde hebben . Wanneer de gemeente van mening is dat de locaties een archeologische waarde hebben zal zij op basis van onderzoek ook moeten aantonen dat deze waarde aanwezig is. In de optiek van reclamant kan er geen sprake zijn van een omgekeerde bewijslast. Nu in het ontwerpbestemmingsplan geen betere infrastructuur voor landbouwvoertuigen tussen de Bovenpolder en de Louisapolder is voorzien, ondanks de toename van recreatieverkeer, wenst reclamant op zijn grond in de Bovenpolder een agrarisch bouwblok voor het realiseren van een opslagruimte met een oppervlakte van 1000 m2. Daardoor hoeft reclamant niet onnodig agrarische producten te transporteren over de smalle dijken en wegen met veel recreatieverkeer. Tevens worden hierdoor de wegen in de Nieuwe Dordtse Biesbosch en het milieu minder belast en zijn de transportkosten lager. En bovenal is er een veiligheidsvoordeel te behalen. Uit het bestemmingsplan blijkt niet dat de financiële paragraaf voor de wijzigingsbevoegdheid aanwezig is. Reclamant stelt voor dat wanneer de gemeente de agrarische percelen grond wenst te verwerven, zij op basis van een omgevingsvergunning de bestemmingsplanprocedure in gang zet. Door het opnemen van de wijzigingsbevoegdheid wordt reclamant in zijn vermogenspositie aangetast, hetgeen door de gemeente of DLG zal moeten worden gecompenseerd.
Reactie: 1. Verwezen wordt naar de reactie onder II.6. 2. Verwezen wordt naar de reactie onder 21.8. 3. De wijze van verwerven of compenseren van de benodigde grond wordt niet in een bestemmingsplan geregeld. 4. Deze zienswijze heeft geen betrekking op het bestemmingsplan als zodanig. De wijze van verwerven of compenseren van gronden wordt niet in een bestemmingsplan geregeld. 5. De wijzigingsbevoegdheid voor de gronden van reclamant in de Bovenpolder vervalt. 6. Zie de reactie onder II.6. Waar in het kader van de aanleg van de hogedruk gastransportleiding archeologisch onderzoek is verricht kan reclamant de afwezigheid van archeologische waarde eenvoudig en zonder wezenlijke kosten aantonen aan de hand van het gemaakte onderzoeksrapport. 7. De planregel bij Agrarisch met waarden 2 wordt aangepast, zodat via een afwijkingsbevoegdheid onder voorwaarden agrarische bedrijfsbebouwing tot een oppervlakte van 1000 m2 kan worden toegestaan. 8. De wijzigingsbevoegdheid ter plaatse van de eigendom van reclamant vervalt.
57
Reclamant 33: Zienswijzen: 1. Reclamant heeft een perceel grond aan de Zuidbuitenpoldersekade waarop een privé-woning met siertuin, weiland en paardenstallen zijn gesitueerd. Reclamant heeft geen bedrijf ter plaatse en het is voor hem dan ook onbegrijpelijk dat zijn woning bestemd wordt als bedrijfswoning. Hij heeft ook niet het voornemen om hier een bedrijf te realiseren dat aansluit bij de voorgestelde bestemming “Recreatie”. 2. Voor de locatie van reclamant is een bebouwingsoppervlakte van 1.280 m2 en een bouwhoogte van 12 m opgenomen. Door de aanwezigheid van de hoogspanningsverbinding is het niet zeker dat deze oppervlakte kan worden bebouwd, omdat toestemming zal moeten worden gevraagd bij de leidingbeheerder. Naar de mening van reclamant is deze regeling tegenstrijdig. 3. In eerdere correspondentie met de gemeente heeft reclamant gepleit voor een ontsluiting van zijn perceel naar de Oude Veerweg. Deze lijkt op de plankaart te zijn ingetekend, maar reclamant wil dat bevestigd zien. 4. Reclamant heeft bezwaar tegen het feit dat ten westen van zijn eigendom de aanduiding “specifieke vorm van recreatie, parkeerterrein” is opgenomen. Door het aanleggen van een parkeerterrein op deze locatie wordt reclamant aangetast in zijn woongenot en privacy. Reclamant wenst het parkeerterrein in noordelijke richting verplaatst te zien. 5. Reclamant lijdt vermogenschade van de nieuwe bestemmingen omdat een bedrijfswoning met de bestemming Recreatie 1 zonder de mogelijkheid een volwaardig recreatiebedrijf te ontwikkelen onaanvaardbaar is. Volgens de regels mag een particulier op de huidige locatie niet wonen. 6. Vooruitlopend op de mogelijke ingreep van Tennet om woningen onder of nabij de hoogspanningsleiding te verplaatsen, stelt reclamant voor dat zijn grond wordt geruild met de grond gelegen ten zuiden van de parkeerplaats, die door DLG zal moeten worden verworven. Op de nieuwe locatie kan reclamant dan een woning oprichten, kan de gemeente de grond bestemmen als Recreatie 1 en is de woning al verplaatst voordat Tennet daartoe zal overgaan. Reclamant gaat er daarbij van uit dat de bij de ruiling te lijden vermogens- en inkomensschade en de bijkomende schade door de gemeente of DLG zullen worden vergoed. Met het ruilen van de grond kan in de optiek van reclamant de schade worden beperkt. Reactie: 1. Verwezen wordt naar de reactie onder 30.1. 2. Verwezen wordt naar de reactie onder 30.3. 3. Paden en ontsluitingen zijn meestal binnen de vigerende en beoogde bestemmingen mogelijk, maar worden niet op de verbeelding (plankaart) vastgelegd. Het bestemmingsplan regelt niet of deze ontsluiting ook privaatrechtelijk is toegestaan. 4. Het betreft hier een parkeerplaats met een bescheiden omvang. Verplaatsing in noordelijke richting is niet mogelijk omdat daar een pluktuin is voorzien. 5. Op zich is op het perceel van reclamant een volwaardig recreatiebedrijf te realiseren. De signalering dat een burger niet op deze locatie mag wonen is op zich juist, maar dat was op basis van het vigerende plan ook al het geval. In die zin brengt het bestemmingsplan geen wijziging in de vermogenssituatie van reclamant. 6. Het is bekend dat Tennet plannen heeft om woningen die binnen de zakelijk rechtstrook van de hoogspanningsleiding liggen te verwerven. Dat is een actie van Tennet, waar de gemeente niet bij betrokken is. De gemeente kan ook niet op deze verwervingactie van Tennet vooruitlopen. Reclamant 34: Zienswijzen: 1. Reclamanten verzoeken aan artikel 5.1 sub b toe te voegen dat het een verkooppunt van motorbrandstoffen betreft waar ook LPG, CNG, HCNG, waterstofgas, AdBlue en biologische brandstoffen verkocht mogen worden. Daarnaast zou er een servicepunt voor het opladen van elektrische/hybride voertuigen gevestigd moeten kunnen worden. 2. Het perceel weiland van reclamant valt onder een wijzigingsbevoegdheid. Reclamanten zijn van mening dat deze wijzigingsbevoegdheid niet correct op hun perceel is opgenomen en willen dan ook ontheven worden van deze
58
3.
4.
5.
subbestemming. Dit geldt met name omdat er door de gemeente niet is aangetoond dat er binnen de planperiode voldoende financiële middelen beschikbaar zullen zijn om de gronden van reclamanten te verwerven en in te richten ten behoeve van natuur. Wanneer blijkt dat de gemeente op termijn wel voldoende financiële middelen heeft kan de gemeente altijd nog het bestemmingsplan wijzigen. Door het opleggen van deze wijzigingsbevoegdheid daalt de waarde van het perceel van reclamanten. Reclamanten hebben een perceel weiland in gebruik voor het houden van kleinvee en kangoeroes. Volgens het huidige bestemmingsplan is dit toegestaan. Op basis van het ontwerpbestemmingsplan is dit niet toegestaan. Reclamant verzoekt een uitzondering te maken op de specifieke gebruiksregels in artikel 4.4. waarbij het houden van deze dieren wel mogelijk wordt. Reclamanten wensen op de plankaart opgenomen te zien dat er 2 bedrijfswoningen aanwezig zijn. De locatie dient de subbestemming “bw” te krijgen. Dit is nu niet eenduidig uit de plankaart af te leiden. Reclamanten vinden het beperkend dat er geen inrichtingsplan is gepubliceerd om de gevolgen van de toekomstige inrichting van gronden die aansluiten op de eigendom van reclamanten te kunnen beoordelen. Dit heeft met name te maken met de inrichting en het beheer, de overdracht van onkruid en wijzigingen in het waterpeil.
Reactie: 1. Het bestemmingsplan laat op zich de verkoop van motorbrandstoffen toe. De gevraagde toevoeging is dus overbodig. Alleen de plek waar dat kan gebeuren en de omvang van de pompeilanden wordt in het bestemmingsplan beperkt. Het past ook niet binnen het beoogde karakter van het gebied om hier uitbreiding van bijvoorbeeld de pompeilanden toe te staan. In de Voortgangsrapportage inzake het externe veiligheidsbeleid d.d. 1-7-2011 is ten aanzien van een deel van de door reclamant genoemde brandstoffen vermeld dat met het oog op een verkenning van mogelijke toekomstige ontwikkelingen die van belang zijn voor de externe veiligheid, de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu TNO onderzoek heeft laten doen naar de externe veiligheidsrisico’s van nieuwe stoffen. De conclusie van het onderzoek is dat er op het gebied van nieuwe stoffen geen externe veiligheidsproblemen te verwachten zijn. Voor bestaande stoffen met nieuwe toepassingen, zoals LNG (Liquefied Natural Gas), CNG (Compressed Natural Gas), biobrandstoffen, ondergrondse opslag van CO2 en covergisting van mest, geldt dat hier mogelijk wel externe risico’s spelen, waarvoor nader onderzoek nodig is. Voordat reclamanten deze stoffen kunnen gaan verkopen zullen zij een melding moeten doen of een vergunning moeten hebben op basis van de milieuwetgeving en in dat kader zal worden beoordeeld of daadwerkelijke verkoop van deze stoffen, gelet op onder meer externe veiligheidsaspecten mogelijk is. 2. Verwezen wordt naar de reactie onder II.1 tot en met 4. Voor een deel van het perceel van reclamant zal een tuinbestemming worden opgenomen. 3. In het geldende bestemmingsplan is de betreffende grond bestemd voor Agrarische doeleinden. Het hobbymatig houden van dieren is geen agrarische activiteit. Het is echter denkbaar dat reclamanten deze dieren reeds op dit terrein hielden voor 1 -3- 1977. Op die datum is het bestemmingsplan aangevuld met gebruiksvoorschriften. Het houden van dieren kon voor die datum niet op basis van het bestemmingsplan worden tegengegaan en valt dan onder het overgangsrecht. De in het ontwerpbestemmingsplan opgenomen regeling is op dit punt nagenoeg identiek aan de voorheen geldende regeling. De stelling van reclamant dat er dus een wijziging van de gebruiksmogelijkheden plaatsvindt is niet juist; die is in 1977 al ontstaan. Het maken van een uitzondering binnen de agrarische bestemming voor het hobbymatig houden van dieren heeft een precedentwerking en werkt een niet volwaardig agrarisch gebruik van de gronden in de hand en kan in de huidige vorm evenmin worden aangemerkt als een recreatiefunctie. Omdat een omvorming van het huidige gebruik naar een recreatiefunctie wel mogelijk is, door bijvoorbeeld het perceel open te stellen voor publiek, zal voor het betreffende perceel een wijzigingsbevoegdheid worden opgenomen. 4. Dit is in artikel 5.2.2 onder c en d van de planregels geregeld en hoeft niet op de verbeelding te worden opgenomen. 5. Verwezen wordt naar de reactie onder II.5.
59
Reclamant 35: Zienswijzen: 1. Cliënt van reclamant wenst dat het gedeelte van haar perceel dat de bestemming Natuur 2 heeft wordt gewijzigd in tuin. Het huidig gebruik als tuin grenst tot aan de watergang. Reactie: 1. De betreffende grond is niet noodzakelijk voor de ontwikkeling van nieuwe natuur. De bestemming Natuur 2 zal worden vervangen door Tuin. Reclamant 36: Zienswijzen: 1. Reclamant heeft een akkerbouwbedrijf van 34 ha en een winkel waar hij landbouwproducten verkoopt en wenst zijn bedrijf te continueren. Een deel van de grond (kadastraal bekend X 287) van reclamant heeft in het ontwerpbestemmingsplan de bestemmingen Recreatie 2 en Waarde archeologie 1 gekregen. De huidige bestemming dient behouden te blijven door het perceel te bestemmen als Agrarisch met waarde 1. 2. Een ander perceel van reclamant (kadastraal bekend Y 637) heeft in het ontwerpbestemmingsplan de bestemmingen Agrarisch met waarde 2 en Waarde archeologie 2 en Wro-zone wijzigingsgebied 4. Reclamant wenst deze bestemmingen gewijzigd te zien in Agrarisch met waarde 1, waardoor er geen beperkingen komen ten opzichte van de huidige exploitatiemogelijkheden. 3. De tekst is (nagenoeg) gelijk aan zienswijze 34 onder 2. Kortheidshalve wordt daarnaar verwezen. 4. Reclamant wenst ten aanzien van zijn percelen een wijziging van de bestemming Waarde archeologie 2. De percelen van reclamant zijn in het verleden meerdere malen geroerd, onder andere door de aanleg van drainage, maar ook door het woelen en egaliseren. Hierdoor is de archeologische waarde tot een diepte van minimaal 1,10 m verwaarloosbaar. Reclamant verzoekt de diepte van 70 cm genoemd in artikel 21.5.2 onder b te wijzigingen in 1,10 m. 5. Door de gemeente is toegezegd dat de agrarische exploitatie niet zal worden belemmerd en dat de inrichting en omvorming naar een andere bestemming polder voor polder zou plaatsvinden. Dit nadat alle gronden minnelijk verworven zijn. Ook zou eerst de landbouwweg aangelegd worden, voordat er gestart zou worden met de aanleg van natuur. Dit is niet nagekomen; de landbouwweg is nog niet gerealiseerd en de realisatie van natuur is al gestart. 6. De tekst is (nagenoeg) gelijk aan zienswijze 34 onder 5. Kortheidshalve wordt daarnaar verwezen. Reactie: 1. Het perceel met de kadastrale aanduiding X287 is nodig voor een recreatie- en natuurontwikkeling en kan geen agrarische bestemming behouden. Verwezen wordt naar de reactie onder II.10. 2. Het perceel van reclamant met de kadastrale aanduiding Y 637 behoudt de agrarische bestemming Agrarisch met waarden 2. Verwezen wordt naar de reactie onder II.4. Ten aanzien van de vraag naar een bestemming Agrarisch met waarden 1 wordt verwezen naar de reactie onder 10.2. 3. Verwezen wordt naar de reactie onder II. 1 tot en met 4. 4. Verwezen wordt naar de reactie onder II.6. Eerdere verstoring van de bodem met daarin mogelijk aanwezige archeologische waarden moet controleerbaar/toetsbaar zijn zowel wat betreft diepte als oppervlak. In een verkennend archeologisch booronderzoek kan dit vastgesteld worden. Dit onderzoek is pas verplicht als er daadwerkelijk dieper dan 0,7 m (op perceel X287) dan wel 1 m –mv (op perceel Y637) bodemingrepen plaatsvinden. Wat betreft de grens van 0,7 en 1 m -mv: hierbij is al op voorhand rekening gehouden met een veiligheidsmarge van 30 cm voordat daadwerkelijk archeologische waarden verstoord zullen worden. Een aanvraag voor ingrepen tot 1,1 m –mv zal in de praktijk dus zeer waarschijnlijk worden gehonoreerd. Aanpassing van de bestemmingsregel voor dit perceel is, gezien hetgeen onder II.6 is vermeld, niet wenselijk. 5. Verwezen wordt naar de reactie onder II.7. 6. Verwezen wordt naar de reactie onder II.5.
60
Reclamant 37: Zienswijzen: 1. De gronden van reclamant in de Noordbovenpolder en de Alloyzen- of Bovenpolder hebben in het ontwerpbestemmingsplan de bestemming Agrarisch met waarden 2 en wijzigingsgebied 4 en 5. Reclamant is van mening dat de wijzigingsbevoegdheid moet vervallen omdat deze voor een waardedaling zorgt en de verkoopbaarheid beperkt. Reclamant is van mening dat binnen de planperiode er geen toereikende financiële middelen zijn om de betreffende gronden minnelijk te verwerven en de beoogde bestemming te realiseren. 2. Wanneer de gemeente toch de bestemming wil wijzigen kan daarvoor een bestemmingsplanprocedure worden gevolgd, nadat de eigendommen zijn verworven. 3. Op de betreffende percelen zijn geen bebouwingsmogelijkheden of nevenactiviteiten meer mogelijk. Deze activiteiten zijn op basis van het geldende plan wel mogelijk. Reclamant wenst dan ook dat zijn gronden de bestemming Agrarisch met waarden 1 krijgen. 4. Reclamant wenst dat artikel 3 en 4 van de regels ten aanzien van nevenactiviteiten wordt aangepast door de term “volwaardig agrarisch bedrijf” te wijzigen in “agrarisch bedrijf”. Veel ondernemers exploiteren op hun bedrijf nevenactiviteiten om samen met hun normale agrarische exploitatie een volwaardige gezinsinkomen te realiseren. 5. In artikel 20 en 21 zijn uitzonderingen opgenomen ten aanzien van de diepte van grondwerkzaamheden waarvoor geen archeologisch onderzoek hoeft plaats te vinden. In deze artikelen is die diepte op 70 cm gesteld. Reclamant wenst deze diepte gewijzigd te zien in 1,10 m. Reden hiervoor is dat de gronden reeds geroerd zijn door het aanbrengen van drainage, diepploegen en woelen. 6. Op de grond van reclamant aan de Nieuwe Merwedeweg is een agrarische bouwkavel opgenomen, zonder mogelijkheid een bedrijfswoning op te richten. Reclamant wenst dat daar wel een bedrijfswoning mogelijk wordt gemaakt. Reden daarvoor is dat zijn huidige bedrijfswoning aan de Provincialeweg 12 niet kan uitbreiden en de locatie aan de Nieuwe Merwedeweg dan als uitwijklocatie kan worden gebruikt. 7. Daarnaast is de opgenomen bouwhoogte niet toereikend. Gezien de schaalvergroting in de landbouw die ook terug te vinden is in de te bouwen opstallen is een nokhoogte van 14 m passend in verband met ventilatiesystemen. 8. Het maximaal te bebouwen oppervlak dient verhoogd te worden van 1.735 m2 naar 3.500 m2. 9. De tekst is (nagenoeg) gelijk aan zienswijze 36 onder 5. Kortheidshalve wordt daarnaar verwezen. 10. De tekst is (nagenoeg) gelijk aan zienswijze 34 onder 5. Kortheidshalve wordt daarnaar verwezen. Reactie: 1. Verwezen wordt naar de reactie onder II. 1 t/m 4. Een deel van de percelen van reclamant ligt buiten het plangebied en voor een ander deel was al geen wijzigingsbevoegdheid opgenomen. De wijzigingsbevoegdheid voor perceel Y2808 vervalt als gevolg van hetgeen onder II.4 is vermeld. De percelen van reclamant in de Noordbovenpolder behouden de wijzigingsbevoegdheid omdat die grond noodzakelijk zijn voor de beoogde natuur/recreatieontwikkeling. 2. Het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid geeft duidelijker de intenties van de gemeente met het gebied aan, dan wanneer deze ontwikkeling niet wordt genoemd en pas bij een latere bestemmingsplanherziening aan de orde worde gesteld. Uiteraard kan de natuur- of recreatieontwikkeling pas gerealiseerd worden wanneer de betreffende gronden zijn verworven. 3. Verwezen wordt naar de reactie onder II.4. 4. Allereerst dient te worden opgemerkt dat op basis van de vigerende bestemmingsplannen het uitoefenen van nevenactiviteiten in het buitengebied niet is toegestaan. De regeling voor nevenactiviteiten is in het ontwerpbestemmingsplan opgenomen op basis van het rijksbeleid op dit punt. Het toestaan van nevenactiviteiten is bedoeld om volwaardige agrarische bedrijven voldoende inkomen te garanderen; niet om bedrijven die feitelijk al niet als volwaardig kunnen worden aangemerkt te laten voortbestaan. Wanneer aan niet-volwaardige agrarische bedrijven de mogelijkheid wordt geboden nevenactiviteiten uit te voeren is de kans groot dat die nevenactiviteiten in feite de hoofdactiviteit gaan vormen, hetgeen de agrarische
61
5. 6.
7.
8.
9. 10.
bedrijfsvoering en/of de expansiemogelijkheden van volwaardige agrarische bedrijven kan beperken, hetgeen niet de bedoeling van het rijksbeleid is. Omdat de gemeente echter een recreatief medegebruik in dit deel van het plangebied wenselijk acht, zal ambtelijk worden voorgesteld een afwijkingsbevoegdheid voor het uitoefenen van nevenactiviteiten bij grondgebonden agrarische bedrijven, uitsluitend ten behoeve van de dagrecreatie op te nemen. Verwezen wordt naar de reactie onder II.6. Uitgangspunt van zowel het provinciale- als gemeentelijke beleid is dat er slechts 1 bedrijfswoning per bedrijf wordt toegestaan. In eerdere instantie heeft reclamant aangegeven de locatie aan de Provincialeweg 12 als agrarisch bouwperceel en bedrijfswoning te willen handhaven in verband met de huisverkoop van agrarische producten die daar plaats vindt. Om die reden is een agrarische bestemming voor het perceel aan de Provincialeweg opgenomen en is een bedrijfswoning op de locatie aan de Nieuwe Merwedeweg in het ontwerpbestemmingsplan uitgesloten. Er zijn geen signalen ontvangen dat reclamant de bedrijfswoning aan de Provincialeweg niet meer als zodanig zal gebruiken. Van andere agrariërs is een vergelijkbaar verzoek, maar dan tot een nokhoogte van 12 m ontvangen. Niet valt in te zien waarom reclamant een grotere bouwhoogte dan andere agrarische bedrijven nodig heeft. De bouwhoogte zal tot maximaal 12 m worden verhoogd, behalve op buitendijks gelegen percelen. Een nadere mailwisseling met (de vertegenwoordiger van) reclamant wijst uit dat hij vooralsnog geen intentie heeft om te bouwen op de locatie Nieuwe Merwedeweg. De vraag naar grotere bebouwingsmogelijkheden is ingegeven door gesprekken met de toenmalige wethouder waarbij te kennen is gegeven dat het niet wenselijk zou zijn dat reclamant de huidige exploitatie aan de Provincialeweg 12 zou voortzetten. Wanneer deze lijn zou worden doorgezet is het passend dat er een bedrijfsverplaatsing naar de Nieuwe Merwedeweg plaatsvindt. Om hierop alvast te anticiperen (als schadebeperkende maatregel) acht reclamant een vergroting van de bouwmogelijkheden aan de nieuwe Merwedeweg voor de hand liggen. De gesprekken, die in het verleden met de wethouder zijn gevoerd, zijn feitelijk achterhaald. Op verzoek van reclamant is in het ontwerpbestemmingsplan aan zijn grond aan de Provincialeweg een agrarische bestemming (Agrarisch met waarden 1) gegeven, zodat hij ook ter plaatse zijn (hoofd)bouwperceel met dienstwoning kan behouden en als nevenactiviteit zijn landbouwproducten kan verkopen. Gevolg daarvan is dat volgens het beleid van de provincie en gemeente geen nieuwe dienstwoning op zijn andere bouwperceel kan worden toegestaan. Voor de ontwikkeling van de recreatie of natuurbestemming zijn verder geen gronden van reclamant aan de Provincialeweg meer nodig, zodat zijn bedrijfsbebouwing aan de Provincialeweg behouden kan blijven. Wel zijn er gronden van reclamant in de Noordbovenpolder nodig, maar voor die gronden golden al zeer beperkte bebouwingsmogelijkheden. In dat kader is het dus niet nodig (of mogelijk) om extra bouwrechten voor het perceel aan de Nieuwe Merwedeweg te bieden. Temeer niet omdat niet op voorhand aannemelijk is dat deze binnen de planperiode benut zullen worden. Mocht de situatie op termijn wijzigen dan kan altijd t.z.t. nog op verzoek van reclamant een herziening van het bestemmingsplan in procedure worden gebracht. Daarbij speelt echter dan wel kostenverhaal een rol. Verwezen wordt naar de reactie onder II.7. Verwezen wordt naar de reactie onder II.5.
Reclamant 38: Zienswijzen: 1. Op de plankaart is een landbouwweg opgenomen over het eigendom van reclamanten. Niet duidelijk is of het voorgestelde tracé het definitieve tracé is. Uit het plan blijkt niet dat deze weg daadwerkelijk gerealiseerd zal worden. Hierdoor is er planologische onzekerheid over de gronden van reclamanten, waardoor zij schade kunnen ondervinden. 2. Er dient aandacht te worden geschonken aan de verwijzing naar artikel 20 in artikel 21 van de regels. 3. De tekst is (nagenoeg) gelijk aan zienswijze 37 onder 5. Kortheidshalve wordt daarnaar verwezen. 4. De tekst is (nagenoeg) gelijk aan zienswijze 34 onder 5. Kortheidshalve wordt daarnaar verwezen.
62
Reactie: 1. Het op de verbeelding aangegeven tracé is het tracé dat gerealiseerd zal worden. Indien reclamanten hiervan schade ondervinden kunnen zij nadat het bestemmingsplan rechtskracht heeft verkregen een planschadeverzoek indienen. 2. De verwijzing wordt gecorrigeerd. 3. Verwezen wordt naar de reactie onder II.6. 4. Verwezen wordt naar de reactie onder II.5 Reclamant 39: Zienswijzen: 1. Uit het ontwerpbestemmingsplan blijkt geen financiële onderbouwing voor de voorgestelde bestemmingswijziging. Door de agrarische bestemming te wijzigen in een recreatieve bestemming zullen reclamanten vermogensschade leiden en zal de pachtster de grond niet meer kunnen gebruiken voor een landbouwkundig gebruik, zodat ook zij inkomensschade zal leiden. 2. Uit het plan blijkt niet op welke termijn de gemeente het bestemmingsplan wil uitvoeren. 3. Omdat het onzeker is geworden of er gronden worden aangekocht door de overheid worden reclamanten geconfronteerd met een waardedaling aangezien het niet te verwachten is dat andere partijen de grond met een recreatieve bestemming willen aankopen dan de pachtster schadeloos willen stellen. 4. De strekking van de tekst is vergelijkbaar met zienswijze 21 onder 14. Kortheidshalve wordt daarnaar verwezen. 5. Door het opnemen van het overgangsrecht gebruik in artikel 30 is het voortgezette landbouwkundig gebruik toegestaan, maar op het moment dat het perceel grond gedurende 1 jaar niet agrarisch zou worden gebruikt, kan dit gebruik niet worden hervat, waardoor reclamanten directe schade zullen ondervinden. Reactie: 1. Het ontwerpbestemmingsplan bevat wel een financiële onderbouwing. Indien reclamant als gevolg van het plan daadwerkelijk schade leidt kunnen zij na inwerkingtreding van het plan een planschadeverzoek indienen. 2. De in het plan opgenomen bestemmingen moeten (met uitzondering van de wijzigingsbevoegdheden) binnen de planperiode van 10 jaar worden gerealiseerd. 3. Verwezen wordt naar de reactie onder II.1. Voor het overige wordt verwezen naar de reactie hierboven onder 1. 4. Verwezen wordt naar de reactie onder II.6. 5. Het overgangsrecht zoals verwoord in artikel 30 betreft een in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen en (wettelijk) verplicht in bestemmingsplannen over te nemen regeling. Reclamant 40: Zienswijzen: 1. De tekst is (nagenoeg) gelijk aan zienswijze 38 onder 2. Kortheidshalve wordt daarnaar verwezen. 2. De tekst is (nagenoeg) gelijk aan zienswijze 37 onder 5. Kortheidshalve wordt daarnaar verwezen. 3. Reclamanten kunnen niet instemmen met de archeologische bestemming, voor het bouwvlak op hun eigendom , waarbij bij het aanvragen van een omgevingsvergunning via een archeologisch onderzoek moet worden aangetoond dat op de bouwlocatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Dit vormt een omgekeerde bewijstlast. Reclamanten pleiten ervoor de archeologische waarde alleen van toepassing te laten zijn op percelen waar geen bouwblok aanwezig is. 4. De tekst is (nagenoeg) gelijk aan zienswijze 32 onder 2. Kortheidshalve wordt daarnaar verwezen. 5. Het maximaal bebouwde oppervlak dient verhoogd te worden van 2.180 m2 naar 3.200 m2. Hierbij kan rekening gehouden worden met de afstand tot de naastgelegen bedrijfswoning, welke ten minste 100 m moet bedragen om eventuele overlast voor de bewoner te voorkomen. 6. De tekst is (nagenoeg) gelijk aan zienswijze 34 onder 5. Kortheidshalve wordt daarnaar verwezen. Reactie:
63
1. 2. 3.
Verwezen wordt naar de reactie onder 38.2. Verwezen wordt naar de reactie onder II.6. Verwezen wordt naar de reactie onder II.6.
4. 5.
Verwezen wordt naar de reactie onder 21.8. Het betreffende bedrijf heeft kandidaat-kopers die een melkveebedrijf ter plaatse willen beginnen en daarvoor dient de bebouwing te worden aangepast en het bouwvlak te worden uitgebreid. De noodzaak voor het ophogen van het bebouwingsoppervlak en de realisering daarvan binnen de planperiode lijken hiermee gewaarborgd. Op basis van het geldende bestemmingsplan was veel meer bebouwing mogelijk dan nu wordt gevraagd, zodat op dit punt geen kostenverhaal op basis van de GREXregeling mogelijk is. De aanpassing van het bouwvlak is op zich evenmin reden voor verrekening van kosten op basis van de GREX-regeling. De verbeelding (plankaart) kan op dit punt worden aangepast.
6.
Verwezen wordt naar de reactie onder II.5.
Reclamant 41: Zienswijzen: 1. Reclamanten hebben in 2009 van Bureau Beheer Landbouwgronden twee percelen landbouwgrond gekocht, waarop zij een landbouwbedrijf exploiteren. Samen met andere percelen heeft dit bedrijf een grondareaal van ca. 55 ha. In het ontwerpbestemmingsplan is aan de percelen van reclamanten de bestemming Agrarisch met waarde 1 gegeven. Een deel van de gronden van reclamanten heeft tevens de aanduiding Milieuzone-grondwaterbeschermingsgebied en andere gronden hebben tevens de bestemming Waarde Archeologie 1. Reclamanten signaleren dat de verwijzing in artikel 20.5.2 naar 19.5.1. niet juist is en derhalve niet geldt. Mocht dat niet het geval zijn, dan behouden zij zich het recht voor om alsnog hun zienswijze op dit punt kenbaar te maken. 2. In artikel 20.5.2.b is aangegeven wanneer het verbod om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning grondwerkzaamheden te verrichten niet geldt. Reclamanten zijn van mening dat het woelen, mengen, diepploegen, draineren, egaliseren en het graven en/of verruimen van watergangen tot een diepte van 70 cm reguliere agrarische cultuurtechnische onderhoudswerkzaamheden betreft, waarvoor een stelsel van omgevingsvergunningen een beperking is van het meest doelmatige gebruik. 3. In artikel 21.5.2 is weergegeven dat het verbod in lid 20.5.1. voor bepaalde werkzaamheden niet geldt. Reclamanten gaan ervan uit dat hier sprake is van een foutieve nummering en dat artikel 21.5.1. bedoeld wordt. 4. In artikel 21.5.2.b is aangegeven wanneer het verbod om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning grondwerkzaamheden te verrichten niet geldt. Reclamanten zijn van mening dat het woelen, mengen, diepploegen, draineren, egaliseren en het graven en/of verruimen van watergangen tot een diepte van 70 cm reguliere agrarische cultuurtechnische onderhoudswerkzaamheden betreft, waarvoor een stelsel van omgevingsvergunningen een beperking is van het meest doelmatige gebruik. 5. Reclamanten stellen zich op het standpunt dat archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast stellen reclamanten dat artikel 20 en 21 geen objectieve criteria bevat. Zo is een uit te voeren onderzoek door een deskundig archeoloog een subjectief criterium. In de eerste plaats is niet vast te stellen wat een deskundig archeoloog is en daarnaast zijn er geen regels gegeven voor de omvang en intensiteit van het onderzoek. Ook zijn er geen regels opgenomen welke bepalen in welke gevallen er sprake is van een archeologisch waardevol gebied. Het opnemen van de artikel 20 en 21 in in strijd met de rechtszekerheid. Reactie: 1. De verwijzing naar artikel 19.5.1. is inderdaad niet juist en zal worden gecorrigeerd. Op dit punt zal het bestemmingsplan gewijzigd worden vastgesteld en tegen die gewijzigde vaststelling kan beroep worden ingesteld. 2. De naar de mening van reclamanten gesignaleerde beperking van het meest doelmatige gebruik is noodzakelijk om eventueel aanwezige archeologische belangen te beschermen. De Monumentenwet verplicht gemeenten een dergelijke
64
3. 4. 5.
bescherming op te nemen in bestemmingsplannen en dient derhalve te worden aangemerkt als een dringende reden waarom het meest doelmatige gebruik wordt beperkt. De door reclamanten genoemde werkzaamheden zijn naar de mening van de gemeente dan ook terecht aan een omgevingsvergunning gekoppeld, voor zover ze de vrijgestelde diepte en oppervlakte te boven gaan. De aanname van reclamanten is juist, de nummering en verwijzing zal aangepast worden. Verwezen wordt naar de reactie onder 41.2. Archeologische waarden bevinden zich overwegend in de bodem. Maatregelen ten aanzien van bebouwing en gebruik van gronden om de archeologische waarden te beschermen dienen als gevolg van artikel 38a Monumentenwet in het bestemmingsplan te worden opgenomen. Een onderzoek is nodig om te kunnen bepalen of zich archeologische waarden in de bodem bevinden en is gezien het bovenstaande ruimtelijk relevant. Een archeologisch waardevol gebied is volgens het spraakgebruik een gebied waarin archeologische waarden voorkomen. In artikel 1.11 van de planregels is een begripsomschrijving opgenomen wat onder archeologische waarden dient te worden verstaan. De stelling dat de artikelen 20 en 21 geen of onvoldoende objectieve criteria bevatten wordt niet gedeeld. Voor het overige wordt verwezen naar de reactie onder II.6.
Reclamant 42: Zienswijzen: 1. Reclamant is eigenaar van een perceel grond nabij Provincialeweg 30. Bij het kadaster is dit perceel omschreven als bedrijvigheid (industrie) en tuin. Op dit perceel staat een bedrijfsloods. De onbebouwde grond is in gebruik als gebonden grond bij deze loods en is deels voorzien van verharding. In het ontwerpbestemmingsplan is de loods bestemd voor Agrarisch met waarden 1 en heeft de resterende grond de bestemming Tuin. Reclamant heeft in 1996 met de gemeente onderhandeld over bedrijfsbeëindiging in het kader van de plannen die aan het ontwerpbestemmingsplan ten grondslag liggen. Reclamant wilde daarbij de bedrijfsgebouwen aan de Noorderelsweg 12 houden ten behoeve van particuliere bewoning en de loods nabij Provincialeweg 30 aan de gemeente te verkopen. Tijdens de onderhandelingen is duidelijk gemaakt dat de bebouwing aan de Noorderelsweg 12 voor agrarische doeleinden beschikbaar diende te blijven en dat de loods niet door de gemeente zou worden aangekocht, omdat deze buiten de grenzen van het plangebied zou vallen. Het is vervolgens teleurstellend dat de gemeente geen bedrijfsmatige bestemmingen aan het perceel van reclamant toekent. Reclamant is van mening dat de bestemmingen Agrarisch met waarden 1 en Tuin in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening en met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. 2. Reclamant heeft er na de transactie met de gemeente/DLG op mogen vertrouwen dat de betreffende perceelsgedeelten niet voor de realisatie van het bestemmingsplan noodzakelijk zouden zijn. 3. De bedrijfsloods heeft geen enkele functionele en ruimtelijke binding met de bestemming Natuur 2. De bedrijfsloods leent zich door de separate ligging uitsluitend voor een bedrijfsmatig gebruik. De omliggende gronden lenen zich vanwege het ontbreken van een woning ook slechts voor bedrijfsmatige doeleinden. De toebedacht bestemmingen Agrarisch met waarden 1 en Tuin zijn in strijd met het meest doelmatige gebruik en derhalve in strijd met een goede ruimtelijke ordening. 4. Reclamant heeft er na de transactie met de gemeente/DLG op mogen vertrouwen dat het betreffende perceel niet voor de realisatie van het plan noodzakelijk zou zijn. De toebedachte bestemming is hierdoor in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. 5. Het perceelsgedeelte ten oosten en westen van de woning Provincialeweg 30 dient voor de ontsluiting van de bedrijfsloods. De ontsluitingsweg ten westen van deze woning is tevens de enige ontsluiting –op basis van een erfdienstbaarheid- van deze woning, De toebedachte bestemmingen Agrarisch met waarden 1 en Tuin sluiten niet aan bij de feitelijke situatie en het meest doelmatige gebruik. 6. Reclamant verzoekt de raad aan het bovengenoemde perceel de bestemming bedrijfsdoeleinden toe te kennen. Reactie:
65
1.
2. 3.
4.
5.
6.
De manier waarop een perceel in het kadaster staat ingeschreven hoeft niet overeen te stemmen met de planologisch bouw- en gebruiksmogelijkheden. Aan de inschrijving in het kadaster kunnen in dit opzicht geen rechten worden ontleend; het bestemmingsplan is voor de bouw- en gebruiksmogelijkheden maatgevend. Het geldende bestemmingsplan geeft voor het betreffende perceel al tientallen jaren een agrarische bestemming aan en geen (industriële) bedrijfsbestemming. Wanneer reclamant de grond en de loods voor niet-agrarische bedrijfsdoeleinden gebruikt, handelt hij in strijd met het vigerende bestemmingsplan. Vanuit planologisch oogpunt is er geen enkele reden om het perceel en de loods van reclamant voor (niet-agrarische) bedrijfsdoeleinden te bestemmen. Het gebied maakt geen onderdeel uit van een bedrijfsterrein, integendeel het ligt te midden van een agrarisch gebied. De reden om de loods niet te verwerven is dat op zich een gebruik van de loods voor agrarische doeleinden (in het gebied is vraag naar agrarische bedrijfsbebouwing, hetgeen ook uit de tegen het ontwerpbestemmingsplan ingediende zienswijzen blijkt) denkbaar is en de bebouwing niet ten behoeve van een natuur- of recreatieontwikkeling behoeft te worden gesloopt. Er was dus geen dringende noodzaak om de grond en het perceel aan te kopen. Gezien het bovenstaande valt niet in te zien dat de gekozen bestemming in strijd zou zijn met een goede ruimtelijke ordening, of met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Dat is juist. Vandaar dat de agrarische functie van de schuur gehandhaafd wordt Uit tegen het ontwerpbestemmingsplan ingediende zienswijzen blijkt dat er in dit deel van het plangebied behoefte bestaat aan agrarische bedrijfsbebouwing (ook zonder woning). De loods is dus conform de geldende en toekomstige bestemming te gebruiken. Er is in dit deel van het plangebied geen enkele reden om een bedrijfsontwikkeling (anders dan agrarisch of recreatief) mogelijk te maken. Niet elk in de ogen van reclamant meest doelmatige gebruik past in de beoogde ontwikkeling van de omgeving. Het beleid ten aanzien dit deel van het plangebied is gericht op de ontwikkeling van natuur en daarvoor is de schuur niet nodig. Een bedrijf behoort op een bedrijfsterrein te worden ontwikkeld; niet in een agrarisch gebied of in een natuurgebied. Gezien het bovenstaande valt niet in te zien waarom in deze situatie het onthouden van een bedrijfsbestemming in strijd zou zijn met een goede ruimtelijke ordening. Ook als de grond niet nodig zou zijn voor de beoogde ontwikkeling van het gebied, wil dat nog niet zeggen dat reclamant er op mag vertrouwen dat dan elke vorm gebruik die reclamant wenselijk acht zou worden toegestaan. De bestemming Tuin laat verhardingen en dus ook ontsluitingen toe. De tekst van artikel 13.3 zal zodanig worden aangepast dat binnen deze bestemming ook parkeren bij andere functies dan wonen is toegestaan wanneer de oprit ten behoeve van een andere functie wordt gebruikt. Zie de reactie onder 42.3 en 4. Gezien het bovenstaande past een bedrijfsbestemming niet in de beoogde ontwikkeling.
Reclamant 43: Zienswijzen: 1. Cliënt van reclamant heeft met de gemeente overeenstemming bereikt over de verkoop van een perceel grond ten behoeve van de aanleg van de landbouwweg. Hierbij is bedongen dat de gemeente aan zijn perceel een agrarische bestemming met de subbestemming “Agrarisch loonbedrijf” zou toekennen. Deze bestemming is ook blijkens de plankaart aan het perceel toegekend, maar ook de bestemming “Waarde archeologie 2”. De tekst is voor het overige (nagenoeg) identiek aan die bij zienswijze 40.3. Kortheidshalve wordt daarnaar verwezen. 2. De verwijzing in de artikelen naar andere leden van het artikel zijn niet juist weergegeven. In artikel 21.2, 21.3, 21.4 en 21.5 wordt steeds verwezen naar artikel 20. Dit zou moeten zijn 21. 3. De maximaal toelaatbare bouwhoogte bedraagt 10 m. Gelet op de huidige omvang van machines en opslagcapaciteit wenst cliënt dat de nokhoogte wordt verhoogd tot 12 m, zoals ook bij de bouwlocaties aan de Zuidbuitenpoldersekade is toegestaan. 4. Cliënt is overeengekomen dat er een rechtstreekse aansluiting vanaf zijn perceel op De landbouwweg zou komen. Uit de plankaart blijkt niet dat een dergelijke ontsluiting is voorzien. Reactie: 1. Verwezen wordt naar de reactie onder II.6.
66
2. 3. 4.
De opmerking van reclamant is terecht; de verwijzingen zullen worden aangepast. Verwezen wordt naar de reactie onder 21.8. De eigen grond van reclamant grenst aan de landbouwweg, zoals aangegeven op de verbeelding. Verkeersaansluitingen op het perceel van cliënt van reclamant worden niet als zodanig met een verkeersbestemming aangegeven, maar zijn op basis van de planregels (bij de bestemming behorende verhardingen) wel toegestaan. Een aansluiting van de eigendommen van cliënt op deze locatie op de landbouwweg is derhalve mogelijk en de verbeelding (plankaart) hoeft op dit punt dus niet te worden aangepast.
Reclamant 44: Zienswijzen: 1. Reclamanten zijn van mening dat het behoud van het sinds de inpoldering in 1839 bestaande agrarische beheer vooralsnog de beste waarborg vormt voor duurzaam behoud van de bestaande kwaliteiten in zowel cultuurhistorisch opzicht als wat betreft de aanwezige natuurwaarden van het Zuidplaatje. In het ontwerpbestemmingsplan is aan het Zuidplaatje de bestemming Natuur 1 toegekend. In de toelichting wordt echter vermeld dat natuurgebieden waar herinrichting aan de orde is onder de bestemming Natuur 2 vallen. Voor gronden met de bestemming Natuur 1 zijn juist geen wezenlijke veranderingen voorzien. Reclamanten merken op dat deze formulering ten onrechte suggereert dat de gronden al een natuurbestemming zouden hebben. 2. Reclamanten verzoeken de tegenstrijdigheden tussen de bestemmingen Natuur 1 en 2 toe te lichten. 3. Op basis van de bestemmingswijziging wordt voortzetting van het landbouwkundig gebruik onmogelijk, dan wel ernstig belemmerd. Tal van werkzaamheden die op grond van het geldende bestemmingsplan onder normaal beheer vallen (woelen, diepploegen, drainage of oeverbeschoeiing aanleggen), worden afhankelijk gesteld van een aanlegvergunning. Reclamanten voorzien schade als gevolg van de grote hoeveelheid extra werk, kosten en verhoogde inflexibiliteit die het aanlegvergunningenstelsel tot gevolg zal hebben. 4. Het lijkt er op dat de mogelijkheden om het bestaande bos actief te beheren, door onder meer periodiek hout te oogsten, op grond van het nieuwe bestemmingsplan beperkt zullen worden. Reclamanten vragen aan te geven of dit juist is en zo ja op welke wijze hiervoor compensatie wordt verleend. 5. In het natuurgebiedsplan staat dat op het Zuidplaatje de ontwikkeling van bloemrijk weiland wordt nagestreefd. Naar de mening van reclamanten is dit streven beter te combineren met een agrarisch gebruik dan de mogelijk niet realiseerbare omvorming naar natuur die nu beleidsmatig wordt voorgestaan. Reclamanten verzoeken de agrarische bestemming te handhaven en natuurbeheer te zien als een agrarische functie op zich, zoals vermeld op pagina 47 van de toelichting. 6. De vrees bestaat dat de voorgestane omzetting van vrijwel het gehele plangebied naar een natuur- en recreatiebestemming zal leiden tot een algehele omgevingsverandering met per saldo een groot negatief effect op de huidige agrarische exploitatie van het Zuidplaatje. Concreet wordt verwacht dat de omvorming van de Tongplaat zal leiden tot een hogere onkruiddruk en toenemende overlast van ganzen. 7. Verder vermoeden reclamanten dat de ontsluitingsmogelijkheden voor de landbouw zullen verslechteren. 8. Onvoldoende duidelijk is welke effecten het mogelijk doorsteken van de dijk van de Tongplaat zal hebben op de waterhuishouding van de percelen op het Zuidplaatje. 9. Reclamanten vrezen dat de overlast van recreanten onaanvaardbaar hoog zal worden. Gevraagd wordt aan te geven waarom gekozen is in de herziene versie van het ontwerpbestemmingsplan voor toevoeging van “natuurbehoud en natuurontwikkeling”, “recreatief medegebruik” en “parkeervoorzieningen” aan de begripsomschrijving. 10. Onduidelijk is hoe het streven de recreatiedruk op de natuurkernen te verminderen samen kan gaan met de in dit ontwerpbestemmingsplan opgenomen regels, waarbij de bestemmingen Natuur 1 en Natuur 2 expliciet bestemd zijn voor recreatief medegebruik. Gevraagd wordt nader toe te lichten wat dit recreatief medegebruik specifiek in kan houden en daarbij met name in te gaan op wat er in dat kader binnen de bestemming Natuur 1 “tot op zekere hoogte” mogelijk zou zijn.
67
11.
12.
13.
Reclamanten maken zich ook los van de beoogde bestemmingswijzing ernstig zorgen over de reeds enige tijd toenemende recreatiedruk. Deze gaat gepaard met overlast en criminaliteit, die zich op het Zuidplaatje uit in de vorm van vandalisme, diefstal, illegale vuilstort, illegale houtkap, (geluids)overlast, bedreiging, verstoring van de natuur en betreden zonder toestemming. Dit geldt overigens niet alleen voor het Zuidplaatje, maar ook voor het omliggende gebied. Deze recreatiedruk zal door de bestemmingswijzing verder toenemen en is des te zorgelijker omdat dit samenvalt met een verminderd toezicht van de zijde van de overheid (Politie) en natuurbeheerorganisaties, die zich geconfronteerd zien met enerzijds bezuinigingen en anderszijds oneigenlijke beheerstaken. In het ontwerpbestemmingsplan wordt onvoldoende duidelijk gemaakt wat de gevolgen van de plannen zijn voor overlast en criminaliteit en de in dat kader te nemen maatregelen. Gevraagd wordt naar de visie van de gemeente daarop. Het valt op dat de beleidsuitgangspunten (te) eenzijdig op het bereiken van natuur- en recreatiedoelstellingen zijn gericht. Het op grote schaal onttrekken van landbouwgrond is niet alleen in strijd met de “Agenda Vitaal Platteland”maar ook op gespannen voet staat met de in de toelichting vermelde noodzaak van schaalvergroting, die nodig is om de toekomst van agrarische bedrijven zeker te stellen. Het valt op dat wordt vermeld dat het Kernteam opdracht kreeg modellen te ontwikkelen voor onderwerpen of gebieden waarin minder keuzen te maken zijn, zoals ondermeer de reservaatontwikkeling op het Zuidplaatje. Mede hierdoor ontstaat het beeld dat er geen objectief onderzoek is gedaan naar de meest wenselijke ruimtelijke inrichting voor het Zuidplaatje en is toegeschreven naar de kennelijk voorafgaand aan het bestemmingsplan al bepaalde streefbeelden.
Reactie: 1. Reclamanten signaleren terecht dat het Zuidplaatje en de Tongplaat gebieden zijn waar natuurontwikkelingen plaatsvinden en derhalve onder de bestemming Natuur 2 thuishoren. Reden voor de bestemming Natuur 1 is dat de Tongplaat en het Zuidplaatje qua karakter vergelijkbaar moeten worden met het natuurgebied De Biesbosch, dat onder de bescherming van Natura 2000 valt en dus minder intensief recreatief gebruikt moet gaan worden dan de natuurgebieden die tussen het blijvend agrarisch gebied en het recreatiegebied zijn voorzien. Bovendien is er voor de Tongplaat al een planologische procedure gevolgd, waarmee de natuurontwikkeling vormgegeven kan worden en deze ontwikkeling zal bij de inwerkingtreding van het bestemmingsplan een feit zijn, waardoor de nadruk van dit gebied meer kan komen te liggen op het beheer dan op ontwikkeling. Ten aanzien van het Zuidplaatje is gekozen voor de ontwikkeling van natuur via particulier natuurbeheer. Een agrarisch gebruik vervalt hiermee. Daar staat ook een vergoeding tegenover. Hierover loopt constructief overleg met reclamant. 2. De bestemming Natuur 1 is gericht op natuurbehoud en –ontwikkeling. De bestemming Natuur 2 is gericht op natuurontwikkeling. Bij Natuur 2 zijn speelvoorzieningen mogelijk en bij Natuur 1 niet. Daarnaast gelden er voor Natuur 2 andere bebouwingsmogelijkheden. Bouwwerken die binnen Natuur 1 mogelijk zijn moeten verband houden met de bestemming; dus primair gericht zijn op natuurbehoud. Binnen Natuur 2 kunnen bouwwerken worden gerealiseerd die verband houden met de ontwikkeling van natuurgebied en die tevens meer gericht zijn op een recreatief medegebruik. 3. In het geldende bestemmingsplan “Gedeelte Landelijk Gebied” vallen de Tongplaat en het Zuidplaatje onder de bestemming “Primair natuurgebied, secundair Agrarische doeleinden B. In artikel 11, lid 3 van de bestemmingsplanvoorschriften is een aanlegvergunningenstelsel voor gronden met deze bestemming opgenomen voor verschillende -met name genoemde- werken. Onder deze werken vallen onder meer het ophogen en afgraven van gronden, het vellen van houtgewas anders dan bij wijze van verzorging ( met dien verstande dat geen aanlegvergunning is vereist voor het periodiek kappen van hakhout en andere houtopstanden voor zover dit betreft het bestaande gebruik van de bodem) en het scheuren van grasland. Een aanlegvergunning is niet vereist voor zover die werkzaamheden worden verricht binnen het kader van het normale onderhoud en voortzetting van de bestaande exploitatie. De werken of werkzaamheden in dat artikel zijn slechts toelaatbaar als daardoor de natuurwetenschappelijke of landschappelijke waarden niet worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van deze waarde niet worden verkleind.
68
4.
5. 6. 7.
8. 9.
10.
11.
12.
13.
In het ontwerpbestemmingsplan is eveneens een aanlegvergunningenstelsel opgenomen, dat een uitgebreidere redactie kent, maar eveneens een uitzondering kent voor werkzaamheden die het normale beheer en onderhoud betreffen. Het verschil zit in het begrip “voortzetten van de bestaande exploitatie”. Werkzaamheden die daartoe kunnen worden gerekend vallen op grond van het vigerende bestemmingsplan niet en in het nieuwe plan wel onder een aanlegvergunning. Reden daarvoor is dat de belangen van het natuurgebied op deze locatie zwaarder wegen dan die van de agrarische exploitatie en de bestaande agrarische exploitatie in principe de natuurbelangen zouden kunnen aantasten. Overigens zullen de meeste werkzaamheden, inclusief het woelen en drainage of oeverbeschoeiing aanbrengen tot het normale onderhoud kunnen worden gerekend. Actief bosbeheer is op dezelfde wijze als op basis van het vigerende bestemmingsplan mogelijk. Wat wel wijzigt is de mogelijkheid om anders dan ten behoeve van het normale beheer en onderhoud van het bos –dus om zuiver economische redenen- hout te winnen. Hiervoor is gekozen om de bestaande en te ontwikkelen natuurwaarden beter te kunnen beschermen. Overigens was dat feitelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan ook niet zonder aanlegvergunning mogelijk geweest, omdat daardoor waarschijnlijk de natuurwetenschappelijke of landschappelijke waarden zouden kunnen worden aangetast. Verwezen wordt naar de reactie hierboven onder 1. Verwezen wordt naar de reactie hierboven onder 1. De verkeersstructuur wordt niet gewijzigd en juist doordat het zwaartepunt van de recreatie aan het begin van het buitengebied bij de Zuidbuitenpoldersekade en de Provincialeweg wordt gesitueerd, is het niet te verwachten dat de verkeersdruk als gevolg van recreatieverkeer ten opzichte van de huidige situatie zal toenemen. De Tongplaat en het Zuidplaatje worden ook geen intensieve recreatiegebieden, maar natuurgebieden met een (beperkt) recreatief medegebruik. De waterhuishouding in het Zuidplaatje wordt voornamelijk bepaald door de waterstand op de Nieuwe Merwede. Natuurbehoud is een wezenlijk kenmerk van het natuurgebied dat tot het Natura 2000-gebied behoort. Een beperkte mate van recreatief medegebruik –zoals wandelingen door het gebied onder leiding van Staatsbosbeheer- komt in elk natuurgebied voor. Er is geen reden om dat hier uit te sluiten. Om te voorkomen dat ten behoeve van dit recreatieve medegebruik bezoekers van het gebied op de relatief smalle wegen gaan parkeren en daarmee onder meer het agrarische verkeer gaan belemmeren is er een mogelijkheid voor het aanleggen van beperkte parkeervoorzieningen opgenomen. Zie de reactie onder hierboven onder 7. Met de zin “Een recreatief medegebruik van deze gronden is tot op zekere hoogte mogelijk” wordt gedoeld op recreatieve activiteiten als wandelingen door het gebied onder leiding van Staatsbosbeheer, vogelspotten, etc. Recreatief medegebruik is echter alleen mogelijk met instemming van de grondeigenaar. Ten aanzien van de recreatiedruk wordt verwezen naar de reactie onder 44.7. De door reclamant genoemde effecten kunnen ook bij andere bestemmingen voorkomen en kunnen niet via een bestemmingsplan worden tegengegaan. Bij de feitelijke inrichting van het gebied zal zoveel mogelijk getracht worden deze effecten tegen te gaan. De “Agenda Vitaal Platteland” is slechts een van de vele beleidsdocumenten die voor het landelijk gebied in Nederland is opgesteld. De agrarische functie is niet de enige die een ruimteclaim op het buitengebied legt. In andere beleidsdocumenten van verschillende overheidslagen wordt juist weer gepleit voor meer natuur en recreatie. De keuze om binnen het plangebied te kiezen voor een mix van agrarisch gebied, natuur en recreatie vloeit voort de behoeften aan verschillende vormen van ruimtegebruik die in het algemeen, maar zeker ook voor het Dordtse buitengebied bestaan. Overigens blijft schaalvergroting van agrarische bedrijven binnen het blijvend agrarisch gebied mogelijk, bijvoorbeeld wanneer volwaardige bedrijven de kleinere, niet-volwaardige bedrijven opkopen. Het is niet mogelijk om elke variant in brede zin te blijven onderzoeken; er wordt altijd naar een keuze toegewerkt. Dat wil niet zeggen dat het onderzoek niet objectief is.
Reclamant 45: Zienswijzen:
69
1.
2.
3.
4.
5.
6.
In artikel 16 van de planregels wordt binnen de bestemming water de bestemming railverkeer mogelijk gemaakt. Tevens worden bouwwerken ten behoeve van het railverkeer mogelijk gemaakt tot een hoogte van 25 m. De bestemming water is niet voor railverkeer bedoeld. Reclamant verzoekt deze bepalingen uit de regels te schrappen. In artikel 3 en in artikel 10 van de planregels wordt vermeld dat bestaande bebouwing eenmalig met maximaal 10% van de inhoud mag worden uitgebreid. Hierbij dient vermeld te worden dat dit geldt vanaf de peildatum van 1-1- 1997. Als tussen 1997 en nu al een uitbreiding heeft plaatsgevonden, mag niet nogmaals worden uitgebreid. Daarnaast wijst reclamant er op dat de Beleidslijn Grote rivieren een onderscheid maakt naar functie. Bij een woning met bedrijfsgebouwen mag niet 10% van het totale oppervlak aan de woning worden toegevoegd en andersom. Reclamant verzoekt dit op te nemen in artikel 3.2.1, lid 2 en artikel 10.2.1, lid b. Uit de verbeelding blijkt dat de bestemmingen Agrarisch met waarden 2 en Wonen ook buitendijks te vinden zijn. Voor zover deze bestemmingen buitendijks zijn gelegen dienen de bouwmogelijkheden te worden beperkt. Reclamant verzoekt in artikel 4.2.1 van de planregels het volgende op te nemen: “Op gronden gelegen aan de rivierzijde van de hoofdwaterkering: 1. geen nieuwe gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegestaan; 2. bestaande bebouwing (per functie) eenmalig met maximaal 10% van de inhoud mag worden uitgebreid, gerekend vanaf de peildatum 1-1-1997” Tevens verzoekt reclamant in artikel 17.2.1 deze tekst op te nemen. In paragraaf 4.2. van de toelichting wordt vermeld dat het oprichten van uitkijktorens in buitendijks gebied wordt tegengegaan in verband met de regelgeving op het gebied van water. Reclamant wijst er op dat vogelkijkhutten in buitendijks terrein onder voorwaarden zijn toegestaan. Dat geldt ook voor artikel 10.3.1. De regels bieden onvoldoende mogelijkheden om verkeersvoorzieningen langs de oevers van de Merwede te plaatsen. Reclamant verzoekt om aan artikel 3.1 onder g, 9.1 onder g en 10.1 onder g toe te voegen “scheepvaartvoorzieningen”, onder 3.2.3, toe te voegen “scheepvaartvoorzieningen 7 m” en aan 9.2.2 en 0.2.3 toe te voegen “de bouwhoogte van scheepvaartvoorzieningen bedraagt ten hoogste 7 m.” Reclamant verzoekt om in paragraaf 4.2. van de toelichting onder “Inhoudelijk” onder “G. Natuur -1” op te nemen dat het beheer en onderhoud in het kader van waterveiligheid (programma stroomlijn, periodiek kort houden van vegetatie om opstuwing van water tegen te gaan) ook valt onder normaal beheer en onderhoud en is vrijgesteld van de vergunningplicht. Hierbij merkt reclamant op dat het beheer en onderhoud als bovengenoemd de natuur kan aantasten. Of dit onevenredig is kan op dit moment niet worden gezegd. De toets daarvan ligt bij de provincie, aangezien het hier een Natura 2000-gebied betreft.
Reactie: 1. De bedoelde bepaling is opgenomen met het oog op de aanwezige peilers van de spoorbrug over het Hollands Diep. Planologisch kenmerkend is dat deze onderdelen van de brug in het water staan. Om die reden is hier gekozen voor een bestemming water, waarbinnen deze delen van spoorbrug planologisch worden geregeld. In de betreffende planregel zal nader worden aangegeven dat het hier uitsluitend om peilers van een brug ten behoeve van het railverkeer gaat. 2. Bij bestemmingsplannen is het gebruikelijk het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan als peildatum te nemen. Wanneer de door reclamant opgenomen peildatum in het bestemmingsplan zou worden opgenomen kan bij bebouwing die onder het overgangsrecht valt (bijvoorbeeld qua afmetingen) een situatie ontstaan die afwijkt van de wettelijk verplicht op te nemen redactie van het overgangsrecht. Voor zover bekend hebben sinds 1997 geen uitbreidingen aan buitendijkse bebouwing binnen het plangebied plaatsgevonden. In artikel 3 en 10 behoeft derhalve geen peildatum te worden opgenomen. In de artikel 3.2.1, lid 2 en 10.2.1, lid b zullen de woorden “per functie” worden ingevoegd. 3. De bepaling als bedoeld in het tekstvoorbeeld bij 3.1 en 3.2 van reclamant kan in artikel 4 en 17 worden overgenomen, met uitzondering van de peildatum. 4. Het gaat te ver om in het bestemmingsplan alle voorwaarden te noemen die aan het realiseren van vogelkijkhutten worden genoemd. De noodzaak om dergelijke hutten te realiseren zal ook niet groot zijn. Om die reden wordt de regeling op dit punt niet aangepast. Mocht er in een voorkomend geval behoefte zijn aan een
70
5.
6.
dergelijke hut, dan kan daarvoor een omgevingsvergunningprocedure worden gevolgd. Blijkens de zienswijzen van reclamant wordt met scheepvaartvoorzieningen met name voorzieningen ten behoeve van de veiligheid van het scheepvaartverkeer bedoeld. Het verzoek van reclamant heeft blijkens de aard van de artikelleden, waarvan aanpassing wordt verzocht, betrekking op bouwwerken geen gebouwen zijnde. Voorzieningen voor de beveiliging en geleiding van de scheepvaart zijn, voor zover het bouwwerken geen gebouwen zijnde betreft, vergunningsvrij en behoeven niet in een bestemmingsplan geregeld te worden. Dit pleit er juist voor om dit beheer en onderhoud niet als vergunningsvrij aan te merken, maar pas na een positieve beoordeling mogelijk te maken.
Reclamant 46: Zienswijzen: 1. In het ontwerp is geen rekening gehouden met de aanwezigheid van meerdere griendwerkershuisjes, die al ruim 80 jaar in het gebied aanwezig zijn. Een aantal daarvan is reeds in verre staat van aftakeling waardoor behoud en aanwijzing van deze keten niet meer wenselijk wordt geacht. Voor twee keten (de keet Hoge Biezenplaat en de keet Noordplaat) wordt instandhouding en daarmee aanwijzing wel gewenst. 2. Reclamant werkt aan een uitvoeringsplan om te komen tot een duurzame instandhouding van gebouwen in de gehele Biesbosch. Hierbij is reeds in kaart gebracht welke mogelijke haalbare functies/bestemmingen hieraan idealiter gegeven dienen te worden, met behoud van de aanwezige en te versterken natuurwaarde. Een belangrijk onderdeel binnen het project :”gebouwen Biesbosch” is om te kunnen voorzien in bijzondere overnachtingsmogelijkheden. De wens, welke reeds in verschillende nota’s is geformuleerd, is tevens een maatschappelijke wens gebleken vanuit diverse onderzoeken. Het Parkschap is initiator van deze ambitie tot het verstrekken van bijzondere overnachtingsmogelijkheden. Doordat er reeds meerdere keten, boerderijen etc. in de Biesbosch aanwezig zijn, is het niet wenselijk of noodzakelijk om hiervoor nieuwe verblijven op te richten, De gebouwen die hiervoor geschikt zijn, zijn reeds aanwezig in het gebied. Reclamant verzoekt om de keten op de bij de zienswijze gevoegde tekening aangegeven met 13 en 14 in het plan op te nemen als cultuurhistiorisch waardevolle panden en tevens de functie recreatiewoning dan wel specifieke recreatie te geven. Reactie: 1. De zienswijze van reclamant komt op een erg laat tijdstip, zeker als het onder 1 van de zienswijze genoemde streven al geruime tijd bekend was. In eerdere reacties heeft reclamant deze wens nooit verwoord. Op de verbeelding zullen de twee keten als gebouw worden aangegeven en voorzien van een cultuurhistorische aanduiding. In de regels zal de instandhouding van deze keten geregeld worden, zodat ze niet onder het overgangsrecht vallen. 2. De wens om in het natuurgebied te overnachten lijkt op voorhand in strijd met de doelstellingen van Natura 2000. Bovendien zijn overnachtingsmogelijkheden in het buitengebied en -dus ook nabij het natuurgebied- in het plan opgenomen in de vorm van nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven binnen de bestemming Agrarisch met waarde 1. Verder is er een mogelijkheid om binnen de horecabestemmingen overnachtingsmogelijkheden te bieden. Niet valt in te zien dat vanuit planologisch oogpunt daarnaast ook nog behoefte bestaat aan het bieden van overnachtingsmogelijkheden in één van de zwaarst beschermde natuurgebieden van ons land. De wens van reclamant lijkt eerder ingegeven door financiële motieven die verhand houden met de bekostiging van de instandhouding van de betreffende keten. Gezien het bovenstaande wordt niet tegemoet gekomen aan het verzoek van reclamant om de betreffende keten te bestemmen als recreatiewoning of specifieke vorm van recreatie. Reclamant 47: Zienswijzen: 1. Reclamant is van mening dat de dijkverzwaring niet ten koste mag gaan van de locatie waar hij al 47 jaar woont. Daarnaast zou reclamant graag zien dat de monumentale bunkerlinie niet wordt doorbroken.
71
Reactie: 1. De primaire waterkering ter hoogte van de locatie waar reclamant woont is geen onderdeel van het dijkversterkingproject Eiland van Dordrecht Oost van het Waterschap Hollandse Delta. Het Waterschap Hollandse Delta heeft voor deze primaire waterkering ook geen ander dijkversterkingproject lopen. De bunkerlinie heeft cultuurhistorische waarde en wordt dus beschermd. Reclamant 48: Zienswijzen: 1. De wijzigingsbevoegdheid wordt voor veel onderdelen van het plan toegepast. De functie kan naar believen door het bevoegd gezag gewijzigd worden voor een periode van 10 jaar. Hiermee wordt een voorzet gegeven richting de (onzekere) toekomst. Reclamanten vinden het onverantwoord om voor zoveel hectares de beslissing de komende jaren aan het lot over te laten. 2. Ondanks de benodigde bezuinigingen staan er nog steeds grootschalige ingrepen in het plan. Uitgangspunt is nog steeds 377 ha ecologische hoofdstructuur en 400 ha Recreatie voor de stad. 42 ha Recreatiegebied in Boven- of Zuidpolder, 325.000 bezoekers, 40 miljoen euro, etc. De menselijk maat is hier zoek. Dingen zijn soms mooier als je er gewoon van af blijft. 3. De recreatieplas komt steeds terug en is zeer groot gedimensioneerd. Waarom zo groot, waarom zo’n onherstelbare ingreep in het landschap waar niemand op zit te wachten, waarom een tweede Merwelanden, waarom niet bij de Viersprong? Zelfs het Waterschap is niet gebaat bij zo’n grote plas. Jaar in jaar uit is water van EUzwemkwaliteit een zeer grote opgave. 4. Er is een alternatief: het plan Buitenlust. Op menselijk maat, met beperkte ingrepen, zoals eenvoudig fiets-wandelverbindingen en bijvoorbeeld een kleine uitkijk bij de Viersprong over de Dordtse Wetlands, gericht op kleinschalige nevenactiviteiten voor boeren en met extra aandacht voor biologisch ondernemerschap. Het hoeft allemaal niet zo groot. Begin bij de Zuidpolder als pilot. Reactie: 1. Reclamant miskent dat over het initiatief en de uitwerking van Nieuwe Dordtse Biesbosch al jarenlang breed is gediscussieerd en dat deze ontwikkeling in verschillende beleidsstukken van alle overheidslagen is vastgelegd, waaronder in de gemeentelijke structuurvisie. De plannen om recreatie en natuur in delen van het plangebied te ontwikkelen is derhalve niet nieuw. Als er in dit opzicht al sprake van onzekerheid is, bestaat die al jaren. Overigens zal zoals vermeld onder II.4 de wijzigingsbevoegdheid worden ingeperkt tot hoofdzakelijk het gebied van de Noordbovenpolder en het gebied waar de recreatieplas (en omgeving) is gepland. Het overige deel van het gebied kan een agrarische bestemming behouden. 2. Verwezen wordt naar de reactie onder II.1 en II.10. 3. De omvang is gebaseerd op de verwachte recreatiebehoefte. De recreatieplas is juist bedoeld om de druk op de recreatieplas in de Merwelanden te verlichten. De reden dat deze plas niet bij de Viersprong is gepland is de aan de Provincialeweg aanwezige goede ontsluitingsmogelijkheid en de mogelijkheid om de recreatie in het hele buitengebied te kunnen spreiden. 4. De recreatiemogelijkheden die in het plan Buitenlust beschreven worden dekken de vraag naar recreatiemogelijkheden vanuit de stad en omgeving onvoldoende. Reclamant 49: Zienswijzen: 1. Reclamant is in principe tegen recreatieontwikkeling in het gebied nabij de Kop van het Land en pleiten voor behoud van de landelijke uitstraling zoals die nu is. Recreatie brengt aanvullende parkeerbehoefte met zich mee, terwijl de parkeermogelijkheid nu reeds ontoereikend is voor de aanwezige horeca, havenmensen en bewoners. In het bestemmingsplan wordt niet gesproken over aanvullende parkeermogelijkheden aan de Kop van het Land, ondanks het feit dat reclamant diverse malen gesprekken heeft gevoerd met vertegenwoordigers van de gemeenten en het Waterschap en een aantal eigen voorstellen hiervoor hebben aangeleverd. 2. Voor zover reclamant heeft kunnen vaststellen is er geen rekening gehouden met het tevens in dit gebied lopende dijkversterkingsproject. Samenwerking met het Waterschap is meerdere malen toegezegd, recent nog in april 2011. In het bestem-
72
3.
4.
mingsplan is niets van deze toezegging terug te vinden. Het geplande kleimoeras aan de Kop van het Land heeft voor de bewoners van dit gebied veel nadelen, hetgeen de leefbaarheid niet ten goede komt (muggenoverlast, vocht in de huizen door verhoogd waterpeil). Reclamant zal het op prijs stellen als de gemeente het oorspronkelijk commentaar van reclamant zoals ingediend op 9-10-2010 en zijn zienswijze van september 2009 nog eens ter harte zou nemen.
Reactie: 1. De parkeerbehoefte die ontstaat door de ontwikkeling van het recreatieknooppunt wordt opgelost aan het begin van het recreatieknoopunt, aan de Provincialeweg. Bij de Kop van het Land is er een parkeerprobleem dat veroorzaakt wordt door de gebruikers van de haven en de horeca. Met reclamant, c.q. de bewoners is een planologische oplossing voor dat parkeerprobleem besproken, waarin aan de voet van de dijk, tegelijk met de dijkversterking een parkeeroplossing voor zowel de bewoners, de gebruikers van de pleziervaartuigen en de horecabezoekers wordt geboden. Die oplossing is binnen de kaders van het ontwerpbestemmingsplan mogelijk en hoeft niet specifiek op de plankaart te worden aangegeven. De voorgestelde oplossing wordt dus planologisch mogelijk gemaakt, maar de financiering daarvan hoort niet bij de gemeente thuis en vergt investeringen van de bewoners, de horeca en de gebruikers van de haven. 2. Voor de dijkversterking is onder meer een MER-procedure nodig. Het dijkversterkingsplan kon niet worden meegenomen in het bestemmingsplan (en de bijbehorende MER-procedure die voor het bestemmingsplan is gevolgd), omdat op dat moment de plannen voor de dijkversterking nog onvoldoende waren uitgewerkt. Voor de dijkversterking zal op korte termijn een afzonderlijk bestemmingsplan in procedure worden gebracht. 3. Verwezen wordt naar de reactie 9.1.m. 4. De eerder ingediende zienswijze luidde als volgt: Zienswijzen: 1. Reclamant maakt bezwaar tegen de wijziging van bestemming van landbouw naar natte natuur met recreatie. Het ontwerp-bestemmingsplan kent een grote mate van vrijheid c.q. vaagheid m.b.t. tot de definitieve inrichting. Daardoor is het voor bewoners en gebruikers van het gebied moeilijk om een goed onderbouwde zienswijze in te dienen, aangezien onduidelijk is welke elementen (natuurzones, fiets- en ruiterpaden, overige recreatieve voorzieningen) op welke plaatsen en in welke mate in het gebied ingepast gaan worden. 2. Er is onvoldoende onderbouwd of er behoefte is aan een grootschalige recreatievoorziening bij Knoop in ’t Land. Bestaande inventarisaties volgen de landelijke trend maar er is geen specifiek onderzoek voor de situatie en wensen op het Eiland van Dordrecht gedaan. 3. De ingetekende waterplas staat nog niet vast, maar een waterpartij met een omvang van ca. 30 ha tast in hoge mate het bestaande landschap aan, waarbij veel cultuurhistorische aspecten zullen verdwijnen. 4. De omvang van de parkeervoorziening bij Knoop in ’t Land acht reclamant overdreven groot en tast de rust en schoonheid van het gebied aan. Reclamant wil de behoefte aan een dergelijke voorziening onderbouwd zien. Er zijn andere wijzen van vervoer mogelijk. Te denken valt daarbij aan een transferium bij de Papendrechtse brug en/of de kruising Provincialeweg/N3 waar bezoekers snel hun auto kwijt kunnen en met waterbus, huifkar, fiets, etc. het gebied in kunnen. Een van de hoofddoelen van het SGP is recreëren bij de stad, waarbij dus juist het fietsverkeer gestimuleerd zou moeten worden. Redenen om vraagtekens bij de schaal van het parkeerterrein te hebben. Een verkleining van dat terrein komt ten goede aan de aantrekkelijkheid van het gehele gebied. 5. Reclamant heeft nagenoeg geen problemen met de bestemming Natuur 2 mits voor een droge inrichtingsvariant, gecombineerd met extensief agrarisch gebruik wordt gekozen. Gezien de doelstelling van reclamant – behoud van landschappelijke en cultuurhistorische waarden- sluit een droge inrichtingsvariant beter aan bij de landschappelijke, agrarische en cultuurhistorische ontwikkeling in de laatste paar honderd jaar. Door het inzetten van agrarisch natuurbeheer wordt de band tussen heden en verleden versterkt, blijft het gebied herkenbaar en kan het meer van haar
73
bestaande karakter en kracht behouden. Voor het behoud van cultuurhistorische aspecten kan zelfs gebruik worden gemaakt van (Europese) subsidies. 6. De Kop van ’t Land ontleent haar naam aan het feit dat dit gebied na de St.Elisabethsvloed als eerste droog kwam te liggen. Dat zou juist moeten worden benadrukt, in plaats van natte natuur toevoegen. 7. Reclamant plaatst kritische kanttekening bij het besluit af te wijken van een oorspronkelijke extensieve recreatievariant naar een veel intensievere. Dit lijkt moeilijk te rijmen met de beoogde sterkere ecologische hoofdstructuur, die zich bovendien in bestaande stiltegebied bevindt. Bewoners en gebruikers van de Kop van ’t Land wensen dit sterke punt, dat het gebied voor een groot deel haar aantrekkingskracht geeft, te handhaven. 8. Uit een oogpunt van leefbaarheid acht reclamant het cruciaal dat het verkeersaanbod bij de Kop van ’t land van en naar de Zeedijk structureel afneemt. Reclamant mist een gedegen visie op het verkeer in dit gebied voor de komende 10-15 jaar, waarbij rekening wordt gehouden met de effecten van de nieuwe inrichting van het gebied op het bestemmings- en transitverkeer. Reclamant heeft begrepen dat er nog gewerkt wordt aan een verkeerscirculatieplan dat nog tot aanpassingen in het bestemmingsplan kan leiden en betreurt het dat deze inzichten nog niet beschikbaar zijn en in het bestemmingsplan zijn meegenomen. 9. Het is inmiddels duidelijk dat een toekomstvaste verbetering van de verkeerssituatie niet wordt bereikt met enkele bescheiden aanpassingen van het bestemmingsplan. Reclamant roept de gemeente op om in deze fase van de planprocedure te benutten om na te gaan of het huidige ontwerp aanpassingen behoeft, waardoor later bepaalde maatregelen slagvaardiger genomen kunnen worden. Beter acht reclamant het om te wachten met de vaststelling van het bestemmingsplan tot het verkeerscirculatieplan gereed is en er meer duidelijkheid is over de dijkversterking. 10. De kans wordt gemist om in het nu lopende dijkversterkingsproject al rekening te houden met bepaalde verkeersmaatregelen. 11. Reclamant stelt in lijn met de doelstelling van NDB en ter bevordering van de leefbaarheid een nieuwe polderweg te projecteren, westelijk van de Heerenweg, die de Provincialeweg verbindt met de Zeedijk. Hierdoor kan de Heerenweg een doodlopende weg worden en kan het gedeelte van de Zeedijk tussen Provincialeweg en Heerenweg afgesloten worden voor autoverkeer. Het doorgaande verkeer richting Polder De Biesbosch krijgt hierdoor een kortere route en de smalste schakel in de ecologische verbindingszone wordt op die manier niet meer doorkruist door twee wegen, maar door één. De verhoging van de leefbaarheid door minder verkeer is evident. Deze oplossing heeft enkele negatieve effecten in cultuurhistorisch opzicht; de nieuwe weg moet de aardhaalzone en een bomenrij van oude knotwilgen langs de Zeedijk doorkruisen. 12. Er dient rekening gehouden te worden met afsluitbare parkeerplaatsen voor bewoners/ gebruikers/horecabezoekers bij de kop van ’t Land en de Ottersluis. Een dergelijke parkeervoorziening zou in combinatie met de dijkversterking gecreëerd kunnen worden. 13. Om overlast voor bewoners en gebruikers te beperken is het van belang dat de dijkversterking en de uitvoering van het bestemmingsplan gecombineerd worden. 14. Reclamant wil betrokken worden bij de verdere invulling van de deelplannen. Reactie op er eerder ingediende zienswijzen: 1. Verwezen wordt naar de reactie onder II.5. 2. Zie de reactie onder II.10. 3. Niet ontkend kan worden dat de recreatieplas een forse ingreep in het huidige landschap betekent. Een recreatieplas is echter een belangrijke voorziening waaraan ook blijkens onderzoek in Dordrecht behoefte is. De gekozen (globale) locatie voor de plas is landschappelijk gezien minder interessant dan de andere locaties in het plangebied. Bij het ontwikkelen van de inrichtingsplannen voor het gebied, waarbij belanghebbenden zullen worden betrokken, zullen de cultuurhistorische waarden –zeker voor zover deze beschermingswaardig zijn- worden gerespecteerd.
74
4.
5. 6. 7.
8.
9. 10.
11.
12. 13. 14.
De parkeervoorziening voor de Knoop in ’t Land bestaat uit een vaste parkeergelegenheid voor de normale recreatiedagen en een overloopparkeerterrein voor absolute piekdagen (ongeveer 12-15 per jaar). Dit overloopterrein is puur een reservering voor parkeren maar wordt niet als intensief te gebruiken parkeerterrein ingericht. Er wordt naar gestreefd alle parkeervoorzieningen zo goed mogelijk in te passen in de omgeving en gebruik te maken van natuurlijke materialen. Beperken van de parkeervoorziening dan wel fiscaliseren van parkeren zorgt voor een olievlekwerking van parkeeroverlast in bestaande wijken (de Hoven en Stadspolder), hetgeen ongewenst is. De ligging van de Knoop in ’t Land dicht tegen de stedelijke grens stimuleert het fietsgebruik optimaal. De directe ligging aan de stad komt tot uiting in het relatief lage percentage van 60 voor het aandeel autoverkeer wat gehanteerd is voor de berekening van de verkeersaantrekkende werking en benodigde parkeervoorziening. Eveneens is er in het plan ruimte om recreanten te vervoeren over water (Wantij). In de vervoersketen speelt dit een marginale rol vanwege de capaciteit. Een transferium voor auto’s verderaf gelegen (bijv. N3 en A16) brengt hoge vervoerskosten met zich mee. Voor het goed functioneren van een transferium is het van belang dat het attractiepunt onaantrekkelijk is om te parkeren (weinig capaciteit, hoge parkeerkosten). In het gebied zal echter voldoende fysieke ruimte om de parkeervraag op te lossen worden geboden. Een droge inrichting voldoet niet aan de opgave van een robuste ecologische verbinding tussen de Biesbosschen. Zie de reactie hiervoor onder 5. Door intensieve en extensieve gebieden in te richtten (zonering van de recreatiedruk) is het mogelijk om een verweving tussen recreatie en natuur te realiseren, overlast voor landbouw en privéwoningen te beperken en toch een grote opvangcapaciteit te bieden. Het plangebied moet ruimte bieden voor het versterken van de ecologische verbindingszone, maar ook aan de aanleg van recreatieve voorzieningen. Het knooppunt Knoop in ’t Land is goed bereikbaar en leent zich daardoor beter voor intensieve recreatie. Om die reden is gekozen voor een meer intensieve recreatievariant. Een verkeerscirculatieplan voor het buitengebied is nog niet in ontwikkeling en kan daarom ook niet als input dienen voor het vernieuwde bestemmingsplan. Er is geen noodzaak om voor het hele plangebied van Nieuwe Dordtse Biesbosch een verkeerscirculatieplan op te stellen omdat de extra verkeersbewegingen door de recreatieknopen zich grotendeels concentreren op de Provincialeweg en de Schenkeldijk, dus dicht tegen de bebouwde kom. De overige wegen in het buitengebied hebben geen primaire ontsluitingsfunctie voor het verkeer van/naar de recreatieknopen en zullen daarom niet extra belast worden door de beoogde ontwikkelingen. Zie de reactie hiervoor onder 8. Verwezen wordt naar de reactie onder 49.2. De uitvoering van de dijkversterking moet gecombineerd worden met de realisering van het inrichtingsplan voor het gebied. In dat kader kunnen ook passende verkeersmaatregelen worden getroffen, mits die financieel haalbaar zijn. De huidige en toekomstige verkeersbelasting van de Zeedijk en het gebied ten zuiden ervan is zodanig laag dat de aanleg van een vervangende weg om de Heerenweg te ontlasten niet noodzakelijk is. Verwezen wordt naar de reactie onder 49.1 en 49.2. Zie de reactie onder 49.10. Reclamant wordt uiteraard betrokken bij de ontwikkeling van inrichtingsplannen.
Reclamant 50: Zienswijzen: 1. Reclamant heeft eerder zienswijzen tegen het ontwerpbestemmingsplan ingediend en behoudt ook tegen het aangepaste ontwerpbestemmingsplan bedenkingen. Reclamant komt zelfs tot de conclusie zijn eerdere oordeel over het project Nieuwe Dordtse Biesbosch niet wezenlijk te kunnen wijzigingen. De in september 2009 ingediende zienswijzen welke nog actueel zijn kunnen als volgt worden verwoord:
75
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
De veranderingen die met het ontwerpbestemmingsplan worden beoogd zijn ingrijpend en stuiten op maatschappelijke weerstand, met name ten aanzien van: de introductie van veel groot- en kleinschalige natte natuur bij woon- en recreatiemilieus; de concentratie van intensieve water- en oeverrecreatie vlakbij een stadswijk en het Natura 20000-gebied De Biesbosch; Het wegbestemmen van agrarische bedrijven, terwijl de noodzaak daarvan onvoldoende is aangetoond. Reclamant acht het essentieel recht te doen aan de van rijkswege geïntroduceerde uitgangspunten dat respectvol omgegaan dient te worden met de aardkundige en cultuurhistorische kwaliteiten van het plangebied. Dergelijke waarden worden door het rijk als kernkwaliteiten beschouwd. Tot op heden is niet gebleken dat serieus rekening wordt gehouden met deze uitgangspunten. De reacties van reclamant op het voorontwerpbestemmingsplan blijken nauwelijks enig effect te hebben gehad. Ook het Beeldkwaliteitsplan spreekt in dat verband boekdelen. Het bestemmingsplan biedt het college door vage functie-aanduidingen veel juridisch-planologische bewegingsvrijheid. Dat wordt ook in de MER opgemerkt. In de MER is gewezen op de nadelige invloed die intensieve recreatie ter plaatse van een gepland plassencomplex zou kunnen hebben op het buitendijks gelegen Natura 2000-gebied. Een strategisch groenproject biedt een geschikte gelegenheid op een maatschappelijk verantwoorde wijze met een landschap om te gaan waarbij karakteristieke, historische- en belevingswaarden planologisch worden beschermd. Deze waarden worden door uitvoering van het bestemmingsplan niet beschermd, maar aangetast, met name in de zone van Zanddijk tot Kop van ’t Land en polder De Zuidpunt. De planvorming bleek sterk beïnvloed door de hang naar natte natuur en het streven de waterrecreatie sterk uit te breiden. Wanneer grondverzet daarbij de bedoeling is, vormt e.e.a. een bedreiging van de historische-, bio-ecologische- en belevingswaarden van het huidige cultuurlandschap. Reclamant denkt daarbij aan de gevolgen voor de boomvriendelijkheid ervan. Hoe weinig oog de plannenmakers hebben voor de betekenis van het huidige landschap blijkt uit de voorgenomen vermoerassing van het noordelijk deel van staatsbos De Elzen. Het belangrijkste doel van vernatting binnen de hoofdwaterkering is het creëren van een bio-ecologische verbinding tussen de Sliedrechtse en ZuidHollandse Biesbosch. Deze natte as zou echter niet het karakter krijgen van een typisch Biesbosch landschap omdat getijdenstromen er (voorlopig) niet worden toegelaten. Het wordt een zone veel stagnant water, rietvelden en wat drassige bossages van wilgenstruweel, die een bron voor muggenplagen en allerlei ziekten zal blijken te zijn. De rietvegetaties zullen voor een snelle verlanding zorgen en zodanig gaan domineren dat belangrijke, interessantere plantensoorten er geen kans krijgen. Dit is alleen te voorkomen door een intensief beheer, hetgeen uit financieel oogpunt discutabel is. Om de agrarische gronden ten zuiden van de ecologische verbindingszone te vrijwaren van haar hoge waterstanden zullen beide worden gescheiden door een hoge kade, wat extra grondverzet nodig maakt. Reclamant vindt het zeer bedenkelijk dat ten behoeve van de realisatie van natte natuur ook het noordelijk deel van het met overheidssubsidie aangelegde staatsbos De Elzen wordt opgeofferd, mede omdat daarbij behalve een populierenplantage ook een flinke oppervlakte met duurzame houtsoorten als de eik zal verdwijnen. De gedeeltelijke verdwijning van het bos is ook ongewenst omdat het uit recreatief oogpunt juist aanmerkelijk zou moeten worden uitgebreid. Bij de aanleg van het bos is beloofd dat de helft van de snelgroeiende bosgedeelten, na te zijn gekapt, zouden worden vervangen door beplanting met duurzame houtsoorten. De realisatie van een verbindingszone voor voedselrijke natuur dwars door het buitengebied is naar de mening van reclamant ook niet meer nodig. Elders in de Biesbosch is en wordt al veel meer polderland aan de uitbrei-
76
2.
3.
4.
5.
ding van dit milieutype opgeofferd dan jaren geleden bij de planning van de natte natuur langs de Dordtse Zeedijken werd gedacht. 10. De komende jaren zal de overheid sterk moeten bezuinigen, Met name projecten waarvan het nut, de noodzaak en de urgentie discutabel zijn zullen dan waarschijnlijk worden beperkt. Reclamant acht de gedeeltelijke vernatting van het Dordtse polderlandschap een project dat zal worden wegbezuinigd. 11. Reclamant constateert dat het buitengebied nog al kaal en niet erg doorgankelijk is. Door een flinke uitbreiding van de oppervlakte bos en de aanleg van wandel-, fiets- of ruiterpaden kan dit relatief goedkoop worden verbeterd. Daarbij is het zaak dit zo te doen dat de beplanting en paden de natuurlijke en cultuurhistorische structuur van het landschap markeren en accentueren. Bovendien kan daardoor aan zeldzaam geworden planten- en diersoorten van de drogere voedselrijke bosmilieus en het minder intensief geëxploiteerde, vroegere boerenland nieuwe biotopen worden geboden. Reclamant pleit er voor bij de planvorming het accent te verschuiven naar de aanleg van monumentaal opgaand bos en afgravingen zoveel mogelijk achterwege te laten. Hierdoor zou een biologisch belangrijk landschapspark (Buitendort of Nieuw Dordwijk) tot stand kunnen komen, waarin ook een deel van het gebied waar het Belthurepark werd gepland zou moeten liggen. Het agrarisch gebruik zou in het landschapspark onder bepaalde voorwaarden kunnen worden voortgezet. Ook de stichting of uitbreiding van enkele landgoederen moet worden overwogen. Reclamant’s opvattingen zijn geconcretiseerd in een rapport. 12. Reclamant acht het ontwerp-bestemmingsplan in strijd met een goede ruimtelijke ordening, omdat het zich richt op natte natuur en natte massarecreatie, waardoor het bijzondere en interessante landschap verloren gaat. Met het huidige ontwerp wil het college bereiken dat de eerder gepresenteerde plannen toch worden verwezenlijkt. Om dit onder de huidige politieke en economische omstandigheden mogelijk te maken wordt een temporisering en fasering van de uitvoering voorgesteld. Daarbij wordt wel erkend dat de verwezenlijking niet zeker is. Door de wijzigingsbevoegdheid zullen diverse eigenaren nodeloos in onzekerheid worden gebracht over hun toekomstmogelijkheden. Reclamant acht een dergelijk binnenplanse bewegingsvrijheid bedenkelijk. Een bedenkelijke bewegingsvrijheid heeft het college zich geschonken in het zuidelijk deel van het gebied, waar blijkens de toelichting de functie en terreingesteldheid kan worden gewijzigd. Gedacht wordt daarbij aan het verbreden van kreken. Dat betekent een aantasting van de cultuurhistorische en aardkundige kernkwaliteiten van het landschap. De beoogde vergravingen zijn bedenkelijk omdat dit deel van het gebied door Gedeputeerde Staten erkend is als cultuurhistorisch topgebied en polder De Biesbosch als kroonjuweel. Reclamant acht het prematuur een ontwerpbestemmingsplan in procedure te brengen waarvan de uitvoering nog allerminst zeker is. Bovendien betreurt hij dat niet tegelijkertijd een beeldkwaliteitplan ter inzage is gelegd. De afgelopen decennia werd het ruimtelijk beleid gedomineerd door de bouw, biologen met hun ecologische wensdromen en boeren met hun behoefte aan voldoende inkomsten. Op die manier werd vrijwel uit het oog verloren dat landschappen vooral in gebieden met waardenassociaties vooral informatie- en toeristisch-recreatief interessante belevingswaarden bieden. Hierdoor worden de belevingswaarden van de Nederlandse landschappen weer even ernstig bedreigd als in de zestiger jaren. De meer en meer als onwenselijk ervaren bisectorale benadering van onze buitengebieden leidde tot het ontstaan van bewegingen die juist aandachtvragen voor de polyvalentie van allerlei landschappelijke situaties. De dominante actoren in de samenleving toonden daarvoor echter niet de belangstelling die van hen mocht worden verwacht. Reclamant keurt dat af en vindt het onbegrijpelijk dat inmiddels een lange reeks van jaren vergaderd is over een natuur- en recreatieplan voor een dichtbevolkte streek, zonder dat een de samenleving inspirerend resultaat werd bereikt. De voorgeschiedenis van de Elzen bewijst dat zoiets wel mogelijk was geweest. De huidige ontwikkeling is ook betreurenswaardig omdat de behoefte aan doorgankelijk opgaand groen en cultuurland inmiddels verder toenam, de talrijke vergaderingen over het plan als
77
6.
misschien evenveel geld hebben gekost als de aanleg van een flink groengebied en overheden voor de realisatie van zo’n groenvoorziening thans weinig financiële middelen beschikbaar willen stellen. Lichtpunt is dat op de hogere delen van het eiland nu voldoende boomvriendelijk zavelige gronden beschikbaar zijn voor de aanleg van doorgankelijk opgaand groen met potentiële ecologische en recreatieve toekomstwaarden, waarvan het beheer ook minder problematisch zal zijn dan dat van natte natuur. Ook zal dan de 25 jaar geldende door het rijk geuite wens om gefaseerd de oppervlakte bos met 240 ha uit te breiden kunnen worden gerealiseerd. Van die oppervlakte is destijds slechts de helft beplant. De bosoppervlakte groeide nog wel met de bescheiden beplantingen in de Louisapolder. Er moet nog zo’n 100 ha houtopstanden worden gerealiseerd. Vanuit particulier initiatief zou een allure genererend landgoed kunnen worden gerealiseerd. Reclamant is van mening dat dergelijk initiatieven welwillend door de overheden dient te worden benaderd, mits zij gefundeerd zijn op de pijlers die de appreciatie van het landschap bepalen. Dan zal ook sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening. Er moet echter voor gewaakt worden dat de levende natuur dan niet een te nauw keurslijf wordt geboden. Bovendien bestaat het gevaar dat natuurdoeltypen worden gepland die niet in het betreffende gebied thuishoren. Verder dienen op landgoederen ook exoten en cultuurgewassen te kunnen worden geplant.
Reactie: 1. 1. 2.
2. 3. 4. 5.
Verwezen wordt naar de reactie onder II.10. Het Beeldkwaliteitsplan vormt geen onderdeel meer van het bestemmingsplan, maar maakt onderdeel uit van de welstandsnota. 3. Het bestemmingsplan biedt een juridische basis voor de concrete inrichting van het gebied. Die concrete invulling wordt gerealiseerd op basis van inrichtingsplannen en die zijn nog niet voorhanden, met uitzondering van de inrichtingsplannen die nu reeds in het gebied zijn of worden uitgevoerd. (Tongplaat, Louisa/Cannemanspolder en eerste deel landbouwweg). Het is juist de bedoeling bij het opstellen van de inrichtingsplannen maatwerk te leveren, binnen de kaders die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen en daar belanghebbenden bij te betrekken. In dat kader zullen de inrichtingsplannen ook ter kennis gebracht worden van de raad. Zie ook de reactie onder II.5. 4. Verwezen wordt naar de reactie onder 21.20. 5. In het bestemmingsplan zijn bepalingen opgenomen ter bescherming van cultuurhistorische waarden. Waar en in zoverre vernatting zal plaatsvinden is het de bedoeling dat door het aanbrengen van peilverschillen geen stilstaand water gaat ontstaan, waardoor de door reclamant beoogde effecten derhalve niet zullen optreden. 6. In het bestemmingsplan wordt vastgelegd, dat het noordelijk deel van het bos De Elzen een natuurbestemming krijgt en onderdeel uitmaakt van de Noorderdiepzone als ecologische verbinding tussen de Dordtse Biesbosch en de Sliedrechtse Biesbosch. Een goede waterhuishouding voorkomt de noodzaak van intensief beheer. 7. Het landbouwgebied wordt gescheiden van het natuurgebied door een lage kade met een sloot. 8. De planontwikkeling vindt in goed overleg met de beheerder van bosgebied De Elzen plaats. 9. Een specifieke functie van de Noorderdiepzone is de verbinding van de Biesboschen. 10. Verwezen wordt naar de reactie onder II.1. 11. Verwezen wordt naar de reactie onder 9.4. 12. De keuze voor natte natuur wordt onderbouwd in het Raamplan dat aan dit bestemmingsplan mede ten grondslag ligt. Niet valt in te zien dat hier sprake is van een slechte ruimtelijke ordening. Verwezen wordt naar de reactie onder II.4. Aan de kreken zal een cultuurhistorische bescherming worden gegeven. Verwezen wordt naar de reactie onder II. 1 en II.3. Het Beeldkwaliteitplan maakt geen onder meer uit van het bestemmingsplan. De mening van reclamant wordt op dit punt voor kennisgeving aangenomen. Getracht is voor de verandering van het buitengebied een zorgvuldig mogelijk proces te kiezen. Duidelijk is dat zo’n proces veel tijd kost en nooit iedereen
78
6.
tevreden zal stellen. De uitbreiding van 100 ha bos maakt geen onderdeel uit van de opgave voor het Strategisch groenproject Verwezen wordt naar de reactie onder 30.7.
Reclamant 51: Zienswijzen: 1. Reclamant is verheugd dat ervoor gekozen is de binnendijkse natte Noord-Zuidas te beperken zodat vanaf de Elzen een droog bebost gebied zal ontstaan aansluitend op/onderdeel van de Dordwijkzone. Dat betekent wel dat er des temeer reden is bestaande barrières in de Dordwijkzone uit de weg te ruimen om zo de migraties van dieren en planten van en naar het Wantij beter mogelijk te maken. De ontwikkelingen bij Wantijpark en Jeugddorp waarbij de natuur de laatste jaren steeds verder is ontmanteld laten een tegengestelde beweging zien. 2. In de eerder ingediende zienswijze wordt de nadruk gelegd op het belang van de versterking van de getijdennatuur in de Wantijzone boven het creëren van een binnendijkse natte as. Inmiddels wordt de waarde van de Wantijzone erkend door Gedeputeerde Staten, die deze zone eind 2009 hebben opgenomen in de Ecologische Hoofdstructuur. Gedeputeerde Staten hebben er tevens voor gepleit het Wantij aan te wijzen als Natura 2000-gebied. De procedure voor Natura 2000 is nog niet afgerond en de uitkomst kan van invloed zijn op het bestemmingsplan. Niet vermeld is dat deze EHS is vastgelegd in de provinciale structuurvisie en de Verordening Ruimte. Opvallend is dat in het bestemmingsplan nauwelijks wordt ingegaan op de waarde van de Wantijzone en dat evenmin wordt genoemd dat het Wantij is opgenomen in de EHS. 3. Een groot gemis is dat bij het maken van plannen, keuzes en prioriteiten niet of nauwelijks aandacht is voor de toekomst van de Wantijzone, die grotendeels buiten dit bestemmingsplan ligt. Als dat wel was gebeurd zouden mogelijk andere keuzes zijn gemaakt ten voordele van de versterking van de Wantijzone door met voorrang zoetwatergetijdennatuur in de Noord Bovenpolder te realiseren. 4. In het ontwerpbestemmingsplan wordt het belang van de Wantijzone te weinig in acht genomen. Daardoor wordt het mogelijk dat de Noord Bovenpolder en het deel van het Wantij daar ter plaats ten prooi gaat vallen aan drukke recreatieve bewegingen vanuit de stad via het Wantij en tussen de Merwelanden (met name vanwege de activiteiten vanuit het Biesboschcentrum, waarvoor de groei van het bezoekersaantal een topprioriteit is) en het te creëren recreatieknooppunt Knoop in het Land. 5. Er ontbreekt in het bestemmingsplan een schatting van het aantal recreanten dat tussen de Merwelanden en de andere te realiseren recreatieknooppunten zal pendelen via het Wantij en de Noord Bovenpolder. 6. De waarde van de Wantijzone ter hoogte van de Noord Bovenpolder komt in het bestemmingsplan onvoldoende aan bod. Hier zijn belangrijke biotopen aanwezig. Het is dan ook verwonderlijk dat in de planregels deze oeverzone is aangemerkt als Natuur 2 in plaats van Natuur 1. Reclamant verlangt daarom een wijziging. Aan deze oever zullen volgens het ontwerp steigers voor de watertaxi en andere boten worden aangelegd. Dat past geheel niet bij deze kostbare oever zal teveel verstorend werken. Het trekt juist recreatiestromen aan naar deze oever en door de Noord Bovenpolder, welke een zware belasting gaan vormen voor aanwezige en toekomstige natuurwaarden. 7. Reclamant maakt ernstig bewaar tegen het laten verrichten van onderzoek voor dit bestemmingsplan door het NWC. Het NWC is nauw gelieerd aan de Natuur en Vogelwacht en de Natuur en Vogelwacht is nauw betrokken bij het ontstaan van het ontwerpbestemmingsplan en zou zelfs een van de initiatiefnemers zijn. Het kan dan niet zo zijn dat het NWC een rapport schrijft over de haalbaarheid van het plan. Bij de conclusie dat geen significante aantasting van natuurwaarden zal plaatsvinden kan dan ook een zeer groot vraagteken worden gezet. De Natuur en Vogelwacht is al jarenlang financieel zwaar afhankelijk van de gemeente. Reclamant kan een via een WOB-verzoek verkregen verklaring overleggen dat de Natuur en Vogelwacht zonder openbare aanbesteding een contract kreeg voor al het ecologische onderhoud binnen de gemeente. Ook wordt het NWC regelmatig ingehuurd om onderzoeken te doen die de voortgang van gemeentelijk projecten mogelijk moet maken. Reactie:
79
1.
2. 3. 4. 5.
6.
7.
Het bestemmingsplan geeft op dit moment geen uitsluitsel over de uiteindelijke inrichting van het toekomstig natuur- en receatiegebied. De conclusie van reclamant dat er een bebost gebied vanaf de Elzen naar de Dordwijkzone zal ontstaan is niet uit het plan af te leiden en is dus prematuur. Zijn opmerking ten aanzien van Jeugddorp heeft geen betrekking op het plangebied. De opmerkingen van reclamant zijn terecht; in de toelichting op het bestemmingsplan zal dit bij het onderdeel Provinciaal beleid worden opgenomen. Realisatie van natuur in de Noordbovenpolder blijft op basis van dit bestemmingsplan via een wijzigingsbevoegdheid mogelijk. Verwezen wordt naar de reactie hieronder bij 51.5 en 51.6. Deze schatting is nooit gemaakt en zal pas een rol spelen als er echt concrete plannen voor een dergelijke verbinding zijn. In dat geval dient er gebruik te worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid voor de gronden in de Noordbovenpolder, welke vooralsnog een agrarische bestemming behouden) en in dat kader dient voorafgaand aan de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid onderzocht te worden wat de consequenties van het beoogde recreatieve medegebruik zijn voor onder meer de flora en fauna. Aan de Wantijoever ter plaatse van de Noordbovenpolder zal de bestemming Natuur 1 worden gegeven. Wel zijn hier enkele aanpassingen aan de oever voorzien om van de Noordbovenpolder na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid een getijdengebied te kunnen maken, maar die zijn aan een omgevingsvergunning gekoppeld. Voor zover in de Noordbovenpolder in de toekomst een recreatief medegebruik gewenst wordt geacht, zal in het kader van de wijzigingsbevoegdheid een beoordeling op basis van de natuurwetgeving plaatsvinden. Concrete plannen voor een aanlegplaats voor de waterbus of andere steigers zijn er niet. De betreffende passages zijn uit het plan geschrapt, behalve in de tekst onder het kopje “Voorkeursalternatief” op pagina 68 van de toelichting, omdat die tekst een beschrijving van het onderzochte alternatief weergeeft. Het Natuur Wetenschappelijk Centrum wordt regelmatig door de gemeente ingeschakeld voor het doen van onderzoeken in het kader van de Flora- en faunawet, omdat het NWC plaatselijk grote bekendheid van de plaatselijke flora en fauna heeft en op dit gebied deskundig is.
Reclamant 52: Zienswijzen: 1. Reclamanten doen een beroep op het gelijkheidsbeginsel voor het bouwen van een bedrijfswoning op hun terrein en willen daar dan ook de aanduiding “BW” krijgen. 2. Het bedrijf van reclamanten wordt bestemd als Recreatie 1 waarbij onder artikel 11.1 onder e. van de planregels de bestemmingsomschrijving tuincentrum is. Reclamanten willen hiervoor de omschrijving tuincentrum/hoveniersbedrijf/ detailhandel hebben. 3. In het plan wordt aangegeven dat het gehele gebied recreatief is, maar dit geeft naar de mening van reclamanten een beperking van hun mogelijkheden in de toekomst. Beter was geweest dat de gemeente alle bedrijven in dit gebied had aangekocht en verplaatst zou hebben. Wellicht kan dat nog in overweging worden genomen. Reactie: 1. De richtlijn van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu verhindert het toevoegen van nieuwe gevoelige functies, waaronder bedrijfswoningen binnen de zone van een hoogspanningsverbinding. Ook op basis van het vigerende bestemmingsplan is het toevoegen van een bedrijfswoning op het perceel van het tuincentrum niet mogelijk. De oorspronkelijk bij het perceel van het tuincentrum behorende woning is niet door reclamanten aangekocht, c.q. is niet door de vorige eigenaar van de grond verkocht. Hiermee hebben reclamanten bewust of onbewust het risico genomen dat er bij hun bedrijf geen bedrijfswoning kan worden toegevoegd. Het ontbreken van bouwmogelijkheden van een bedrijfswoning had echter op basis van het vigerende bestemmingsplan bekend kunnen zijn. 2. Een hoveniersbedrijf maakt onderdeel uit van zeer veel tuincentra. Een uitbreiding van de bestemmingsomschrijving is op zich dan ook niet nodig, maar voor de duidelijkheid zal in de planregels specifiek worden vermeld dat een hoveniersbedrijf deel uitmaakt van het tuincentrum.
80
3.
De gevraagde toevoeging van het begrip detailhandel wordt niet gehonoreerd, omdat daardoor ook andere vormen van detailhandel dan die welke een relatie hebben met het aanleggen, onderhouden en gebruiken van tuinen en die afwijken van hetgeen normaliter in een tuincentrum wordt verkocht, mogelijk zou worden gemaakt. Dat laatste wordt ongewenst geacht. Hierbij kan nog opgemerkt worden dat detailhandel in tuingerelateerde artikelen al een vast onderdeel uitmaakt van een tuincentrum en dus niet afzonderlijk beschreven behoeft te worden en het assortiment dat normaliter in een tuincentrum wordt verkocht al zeer ruim is. Het tuincentrum staat omschreven als een specifieke vorm van recreatie binnen het recreatieknooppunt. Op zich is een tuincentrum geen recreatieve functie, maar in de praktijk wordt een bezoek aan een tuincentrum vaak wel zo ervaren. Het tuincentrum levert in ieder geval een bijdrage aan het recreatieve gebruik van dit deel van het plangebied. Omdat een tuincentrum goed binnen een recreatieknooppunt is in te passen, is er geen noodzaak om het bedrijf aan te kopen.
Reclamant 53: Zienswijzen: 1. Reclamant is geruime tijd voornemens om aan de Zuidbuitenpoldersekade 2 een manege op te richten. Op het huidige perceel van reclamant aan de Zuidendijk 537 wordt momenteel een paardenpension geëxploiteerd. De gemeente heeft het voornemen om op laatstgenoemde locatie woningbouw te realiseren. Om toch de bedrijfsactiviteiten voort te kunnen zetten en uit te kunnen breiden met manegeactiviteiten is het perceel Zuidbuitenpoldersekade 2 aangekocht. De plannen voor de manege zijn bij de gemeente bekend, maar gelet op de planregels kan de manege niet geheel in de geplande vorm worden opgericht. Horeca is volgens de planregels niet rechtstreeks toegestaan. Omdat een horecavoorziening bij een manege een veelvuldig voorkomende activiteit is, verzoekt reclamant om een kleinschalige horeca wel rechtstreeks toe te staan. De horecavoorziening zal kleinschalig en ondergeschikt zijn en uitsluitend gebruikt worden door klanten die gebruik maken van de voorzieningen op de manege. Het is niet de bedoeling om deze ruimte te verhuren aan derden. 2. Het bouwvlak van het perceel Zuidbuitenpoldersekade 2 ligt deels binnen de gebiedsaanduiding Milieuzone-geur. In artikel 25 en 26 van de planregels staat dat het gebruik als geurgevoelig object van binnen deze zone gelegen gebouwen niet is toegestaan. Ook het oprichten van geurgevoelige objecten is niet toegestaan. In deze zone zal een manege opgericht worden. Een manege is niet per definitie geurgevoelig, maar omdat derden daar recreëren kan een manege, ook door de aanwezigheid van de kantine, als geurgevoelig object worden gezien. Reclamant verzoekt op te nemen dat het exploiteren/gebruiken van een manege met alle bebouwing is toegestaan en niet gezien wordt als geurgevoelig. 3. De gehele locatie van de manege ligt binnen de bestemming “Waarde archeologie 1”. Gezien de bijbehorende planregels worden er binnen deze bestemming geen rechtstreekse bouwmogelijkheden geboden. Deze beperking kan slechts opgeheven worden door het laten uitvoeren vaneen archeologisch onderzoek. Het is vanuit praktisch en bedrijfseconomisch oogpunt niet wenselijk dat voor elke vorm van uitbreidingen groter dan 30 m2 of buiten de bestaande fundering een dergelijke procedure moet worden doorlopen. Naar de mening van reclamant staat een bouwvlak voor een bouwrecht. Reclamant verzoekt de bepalingen rondom archeologie zodanig aan te passen dat de bestemming “Waarde archeologie 1” niet geldt voor het bouwvlak. 4. In het bestemmingsplan is het te bebouwen oppervlak vast gelegd op 3.655 m2. Daardoor wordt reclamant in zijn ontwikkelingsmogelijkheden beperkt. Reclamant verzoekt om eventueel via een afwijkingsbevoegdheid het mogelijk te maken dat meer kan worden bebouwd. Reactie: 1. Reclamant wil feitelijk een kantine bij zijn manege. Dit wordt niet als horeca aangemerkt. Horeca is met name gericht op bezoekers die speciaal voor het nuttigen van eten of drank naar de voorziening zouden komen. Het realiseren van een kleinschalige, ondergeschikte op de gebruikers van de manege gerichte kantine maakt normaliter deel uit van de manegevoorzieningen zonder dat deze afzonderlijk planologisch mogelijk behoeft te worden gemaakt. Horeca, gericht op bezoe-
81
2.
3.
4.
kers die geen gebruik maken van de activiteiten waarvoor de manege bedoeld is, is minder gewenst en wordt om die reden aan een afwijkingsbevoegdheid gekoppeld. Het gaat hier om de geurzone die bij de geplande manege zelf behoort. Uit de jurisprudentie blijkt dat alleen voor geur gevoelige objecten die geen onderdeel uitmaken van de inrichting voor bescherming in aanmerking komen. Aanpassing van de regel op dit punt is derhalve niet nodig. De stelling dat een bouwvlak staat voor een (onaantastbaar) bouwrecht is niet correct. Er zijn tal van regelingen die de bouwmogelijkheden binnen een bouwvlak kunnen beperken. Denk aan bijvoorbeeld het welstandsoordeel, het bouwbesluit en de bouwverordening en ook bij de archeologieregelgeving is dat het geval. Het probleem dat reclamant schetst, dat bij iedere uitbreiding een archeologisch onderzoek moet worden verricht kan hij ondervangen door eenmaal voor het gehele bouwperceel een dergelijk onderzoek te laten uitvoeren. Voor het overige wordt verwezen naar de reactie onder II.6. De in het bestemmingsplan genoemde maat is met reclamant besproken en door hem zelf aangegeven in het kader van een overleg inzake kostenverhaal op basis van de GREX-regeling. Op dit moment is op geen enkele wijze aangetoond dat er binnen de planperiode daadwerkelijk behoefte bestaat aan een grotere hoeveelheid bebouwing en kan derhalve niet aan dit verzoek worden voldaan.
Reclamant 54: Zienswijzen: 1. (Gemachtigde van) reclamant verzoekt de inhoud van de volgende stukken als woordelijk herhaald en ingelast in zijn zienswijze aan te merken: a. de volmacht d.d. 20-8-2010; b. de ingevulde vragenlijst met zaaknummer 4073989; c. het kadastraal overzicht van polder De Zuidpunt, waarop aangetekend waar reclamant nu woont en waar de voorgenomen nieuwbouwwoning moet komen; d. de kadastrale tekening met de in eigendom aan reclamant toebehorende gronden met daarop ingetekend de locatie van de door reclamant gewenste nieuwbouwwoning; e. De tegen het eerdere ontwerpbestemmingsplan ingediende zienswijzen d.d. 11-9-2009; f. de ontvangstbevestiging d.d. 14-9-2009; g. de brief van de griffier d.d. 9-10-2009; h. de brief van Stadsontwikkeling d.d. 1-7-2010; i. het verslag van het gesprek van Stadsontwikkeling met reclamant d.d. 128-2010; j. de reactie van reclamant op het onder i. genoemde verslag, d.d. 24-8-2010 k. het verslag van de informatiebijeenkomst Nieuwe Dordtse Biesbosch d.d. 30-9-2010; l. de brief van reclamant aan het college van B en W d.d. 10-9-2010; m. de brief aan Stadsontwikkeling d.d. 7-12-2010; en n. de brief aan het college van B en W d.d. 4-1-2011. 2. Reclamant heeft de percelen W91, 113,117 en 118 in eigendom en de percelen W115,116,119,124 en 125 in erfpacht. Reclamant is in 1978 een loonwerkbedrijf gestart. De eigenaar van de erfpachtgronden, dhr. Stehouwer, was de grootste cliënt van reclamant. Ten tijde van het starten van het loonwerkbedrijf was de situatie aan de Polder Oudendijk als volgt: op nr. 1 woonde een politieagent, op nr. 3 woonde een politieagent, op nr. 5 woonde een pensioneerde landarbeider en op nr. 7 een cafehouder. Door toedoen van dhr. Stehouwer kon reclamant het pand Polder Oudendijk 5 gaan bewonen. De woningen Polder Oudendijk 1,3,5 en 7 zijn zeer klein en al vele decennia niet meer als landarbeiderswoningen in gebruik. Reclamant is ruim 10 jaar geleden getroffen door een ernstige ziekte (MS) en zijn lichamelijke toestand verslechtert sindsdien. De huidige woning is totaal ongeschikt voor reclamant. De slaapgelegenheden bevinden zich op de verdieping en zelfs met hulpmiddelen is het voor de echtgenote van reclamant moeizaam om reclamant naar de verdieping te brengen. Reclamant wil op eigen grond een nieuwe gelijkvloerse woning bouwen. 3. De reden voor de tervisielegging van een nieuw ontwerpbestemmingsplan is de herziening van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Deze is echter als op 1-7-2008 in werking getreden en het eerdere ontwerpbestemmingsplan viel al onder de
82
4.
5.
6.
7.
werking van de herziene Wro. Voor reclamant heeft dit als nadelige consequentie dat het nieuwe bestemmingsplan later kan worden vastgesteld. In de literatuur wordt over de Grondexploitatiewet geschreven dat met dit instrument de gemeente kosten moeten verhalen. De Wro is al geen gemakkelijke wetgeving, maar de Grondexploitaitewet spant de kroon. De gemeente moet wel een nieuw bestemmingsplan vaststellen omdat ander in 2013 er voor het aanvragen van bouwvergunningen geen leges meer mogen worden geheven en dat is budgettair voor de gemeente niet doenlijk. De wetgever heeft een limitatieve opsomming gegeven van de te verhalen kosten, welke is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De gemeente kan geen kosten verhalen die niet in deze lijst zijn opgenomen. De te verhalen kosten moeten een direct aanwijsbare relatie met de planontwikkeling hebben. Het exploitatieplan moet gelijktijdig met het bestemmingsplan worden vastgesteld. Gelet op het schrijven van 1-7-2010 verzoekt reclamant om de mogelijkheid in het bestemmingsplan op te nemen voor het bouwen van een bedrijfswoning op eigen grond. Reclamant is het er niet mee eens dat de vertegenwoordigers van de gemeente vervroegd (op 4-8-2010) zich al bij reclamant hebben gemeld en in hun verslag stellen dat de noodzaak van het bouwen van een woning als door reclamant gewenst moet worden aangetoond door een agrarisch deskundige. Dat wordt met klem weersproken en staat niet in de wet. Helaas ontbreekt in het verslag de noodzaak van een nieuwe woning, geheel gelijkvloers in verband met de ernstige gezondheidstoestand van reclamant. Tevens wordt in het verslag geen aandacht besteed aan het bewonen van de kleine arbeiderswoningen door particulieren (burgerbewoning) welke al tientallen jaren terecht door de gemeente wordt getolereerd. Nooit heeft een van de bewoners geklaagd over overlast en deze huisjes die er al bijna 100 jaar staan detoneren niet in het landschap. Het stelt reclamant teleur dat in ieder geval bij reclamant de indruk is gewekt dat de vertegenwoordigers van Stadsontwikkeling met vele argumenten hebben getracht reclamant en zijn echtgenote ervan te weerhouden een verzoek tot het bouwen van een bedrijfswoning op eigen terrein in te dienen. Er had toch wel wat meer compassie mogen worden verwacht. In agrarische gebieden worden 3 soorten woningen onderscheiden: de agrarische bedrijfswoning. Dat is de woning die door de agrariër wordt bewoond in het kader van de uitoefening van zijn bedrijf. Daarvoor gelden geen milieurechten en –plichten. Wanneer het een gewone woning betreft kan de eigenaar opkomen tegen bijvoorbeeld stank van bemesting van landerijen, geluidoverlast van landbouwvoertuigen, etc. Dat geldt niet voor de eigenaar van een agrarische bedrijfswoning. de burgerwoning. Dat is een gewoon woonhuis en daarbij heeft de burger wel alle rechten op grond van milieubepalingen acties te ondernemen. Zo’n burgerwoning mag in een gebied dat een agrarische bestemming heeft niet worden gebouwd. Je moet er ook niet op rekenen dat je voor het bouwen van twee burgerwoningen het groene licht krijgt in het nieuwe bestemmingsplan. de plattelandswoning. Dat is een initiatief van CDA’-er Van Heugten en daarvoor is een nieuw wetsontwerp gemaakt. Daarbij gaat het om vroegere agrarische bedrijfswoningen (boerderijen) waarvan er zo’n 5000 in Nederland leeg zouden staan. Deze mogen dan alsnog door burgers worden bewoond, ook al is het gebied waarin die boerderijen staan qua bestemmingsplan agrarisch gebied. Maar dat geldt uiteraard alleen voor bestaande woningen en niet voor nieuw te bouwen woningen. De thans op de gronden van Stehouwer staande woningen moeten alle als plattelandswoningen worden geduid en de nieuw te bouwen woning voor reclamant op eigen grond als agrarische bedrijfswoning.
Reactie: 1. Veel van de door (gemachtigde van) reclamant aangevoerde stukken bevatten geen inhoudelijke argumenten die op het ontwerpbestemmingsplan betrekking hebben of die in ieder geval geen zienswijze op dat ontwerpbestemmingsplan inhouden en kunnen dus niet bij de besluitvorming over het ontwerpbestemmingsplan worden betrokken: De onder a. genoemde machtiging bevat geen planologische argumenten. De onder b genoemde vragenlijst is een inventarisatie, bedoeld OM inzicht te krijgen in de plaatselijke situatie ten behoeve van de gesprekken
83
-
-
-
-
-
-
die in het kader van de gesprekken die rond de GREX-regeling zijn worden gevoerd. Deze inventarisatie geeft wel de wensen van reclamant aan ten aanzien van het ontwerpbestemmingsplan maar op die wensen wordt ook elders in de zienswijze uitvoerig ingegaan. Dat laatste geldt ook voor de onder c. en d. genoemde kadastrale tekeningen. Op de onder e. genoemde zienswijze wordt hieronder ingegaan. De onder f. en g. genoemde ontvangstbevestiging en kennisgeving van de griffier bevatten geen planologische argumenten. De onder h. genoemde brief van Stadsontwikkeling is bedoeld om belanghebbenden informatie te verstrekken omtrent de GREX-regeling uit de Wro en bevat geen planologische argumenten tegen het ontwerpbestemmingsplan. Het onder i. genoemde verslag bevat evenmin planologische argumenten tegen het ontwerpbestemmingsplan. In dit verslag wordt er op gewezen dat wanneer reclamant een nieuwe bedrijfswoning wil bouwen, hij –gelet op het beleid van de provincie- aan zal moeten tonen dat daarvoor een noodzaak bestaat, zonder dat er twee bedrijfswoningen op één bedrijf ontstaan. Inschakeling van een agrarisch deskundige is gebruikelijk om te kunnen beoordelen of de gevraagde bebouwing noodzakelijk en doelmatig is voor de bedrijfsvoering van volwaardige agrarische bedrijven, zoals de provincie in de Verordening Ruimte eist, en vond ook al plaats op basis van voorgaande planologisch beleidstukken van de provincie. In de onder j. genoemde reactie wordt gesignaleerd dat het gesprek in het kader van de GREX-regeling eerder heeft plaatsgevonden dan volgens de onder h. genoemde brief gepland. Reclamant spreekt dan ook van een verrassingsbezoek. Op zich is het gesprek inderdaad eerder gevoerd dan de in de genoemde brief vermelde datum, maar wanneer reclamant dat ongewenst achtte had hij de afspraak voor dit gesprek eenvoudig kunnen weigeren en naar een later tijdstip kunnen verzetten. Verder gaat reclamant onder meer in op het verslag van het GREX-gesprek, waar het de inschakeling van een agrarisch deskundige betreft. Daarvoor bestaat volgens reclamant geen enkele noodzaak, omdat hij immers ook een loonbedrijf heeft en de lichamelijk toestand van reclamant op zo kort mogelijke termijn het strikt noodzakelijk maakt in gelijkvloerse huisvesting te voorzien. Opgemerkt dient te worden dat een loonbedrijf niet gezien wordt als een volwaardig agrarisch bedrijf en dat gezondheidsredenen op zich -in ieder geval juridisch-planologisch- geen reden vormen om een nieuwe agrarische bedrijfswoning toe te staan. Tot slot stelt reclamant dat de indruk bestaat dat de vertegenwoordigers van de gemeente op pad zijn gestuurd om te voorkomen dat waar dan ook en door wie dan ook binnen het ontwerpbestemmingsplan nieuwe bebouwing zal worden gerealiseerd. Die indruk is onterecht. Het doel van het gesprek was met name om te informeren over de GREX-regeling en te inventariseren in welke gevallen er behoefte is aan een zodanige uitbreiding van bestaande bebouwing of aan nieuwe bebouwing, dat kostenverhaal verplicht is. Het onder k. genoemde verslag bevat vragen en antwoorden die vooral betrekking hebben op de GREX-regelgeving en voor een klein deel op het ontwerpbestemmingsplan. Een reactie op alle vragen is al in het betreffende verslag gegeven, zodat daar kortheidshalve naar kan worden verwezen. De onder l. genoemde brief bevat geen planologisch argument tegen het ontwerpbestemmingsplan. In de onder m genoemde brief wordt opnieuw de wens van reclamant om een nieuwe bedrijfswoning te realiseren genoemd en wordt opnieuw gesteld dat de gemeente niet kan eisen dat reclamant moet aantonen dat een zelfstandig volwaardig bedrijf op eigen grond en langdurig in pacht verkregen grond mogelijk is. Daarop is hierboven en wordt en in de verdere reactie op de zienswijze ingegaan. De onder n genoemde brief bevat een bezwaarschrift tegen het voorbereidingsbesluit. Reclamant stelt dat naar zijn mening ten onrechte de door hem gewenste bouwmogelijkheid voor een woning niet in het voorbereidingsbesluit is opgenomen en verzoekt het voorbereidingsbesluit te wijzigen in die zin dat in het ontwerpbestemmingsplan de bedoelde bouwmogelijkheid wordt opgenomen. Een voorbereidingsbesluit is een verklaring van de raad dat er voor een bepaald gebied een bestemmings-
84
plan wordt voorbereid. Het effect ervan is dat de beslissing op aanvragen om omgevingsvergunning voor bouwen moeten worden aangehouden. Een voorbereidingsbesluit geeft geen richting aan de inhoud van een ontwerpbestemmingsplan. Beroep tegen een voorbereidingsbesluit is niet mogelijk, omdat een voorbereidingsbesluit op de negatieve lijst, behorende bij de Algemene wet bestuursrecht staat. Dit standpunt is door de raad op 17-5-2011 bevestigd en aan reclamant medegedeeld.
2.
De onder e. genoemde zienswijzen, d.d. 11-9-2009 kunnen als volgt worden samengevat en van commentaar voorzien: Zienswijze: Cliënt van reclamant is ernstig gehandicapt, maar is met behulp van geavanceerde technieken nog steeds in staat zijn landbouwbedrijf uit te oefenen. De twee zonen van cliënt zullen t.z.t. het landbouwbedrijf voortzetten. De woning van cliënt en de bedrijfsopstallen staan niet op eigen grond, maar op erfpachtgrond. Cliënt verzoekt het bestemmingsplan zodanig aan te passen dat op eigen grond 2 bedrijfswoningen kunnen worden gerealiseerd. Deze woningen zijn nodig voor de zonen die het bedrijf over gaan nemen. Cliënt zelf zal tot aan het einde van de erfpacht in de woning die op erfpachtgrond is gerealiseerd blijven wonen. Door de bij de gemeente bekende lichamelijk toestand van cliënt heeft deze een zwaarwegend belang bij het toestaan van 2 bedrijfswoningen op eigen grond. Reactie: Bij geen enkel agrarisch bedrijf wordt meer dan één bedrijfswoning toegestaan. Dit sluit direct aan bij het beleid van de provincie op dit punt, vastgelegd in de Verordening Ruimte. Het bestemmingsplan voorziet niet in de huisvesting van agrariërs die hun activiteiten hebben beëindigd, omdat daardoor sluipenderwijze meer burgerwoningen in het gebied gaan ontstaan, die op zich weer beperkingen voor de agrarische bedrijfsvoering kunnen zorgen. De huidige bedrijfswoning zou dus bij overname van het bedrijf van reclamant door een nieuwe agrarische ondernemer moeten worden gebruikt. Pas wanneer objectief wordt aangetoond dat de bedrijfswoning, die op erfpachtgrond staat, niet meer door de nieuwe ondernemer kan worden gebruikt, zou er reden kunnen zijn om een bouwvlak op te nemen voor de eigen grond van reclamant, waarop dan één bedrijfswoning zou mogen worden gebouwd. Daarbij moet dan aangetoond worden dat de grond waarover reclamant of diens opvolger op dat moment beschikt voldoende is om als volwaardig agrarisch bedrijf te kunnen worden aangemerkt. Indien deze situatie zich in de toekomst voordoet, kan daarvoor in principe een bestemmingsplanherziening in procedure worden gebracht. Hierbij dient overigens kostenverhaal op basis van de GREXregeling uit de Wro plaats te vinden. Het in 1978 ter plaatse geldende bestemmingsplan was het bestemmingsplan Uitbreidingsplan in Hoofdzaak der gemeente Dubbeldam uit 1949. Dit bestemmingsplan kende tot 1-3-1977 geen gebruiksvoorschriften, waardoor een gebruik in strijd met de bestemming niet kon worden tegengegaan. Hierdoor kon tot die datum niet worden verhinderd dat agrarische bedrijfswoningen als burgerwoningen in gebruik werden genomen. Deze tekortkoming is op 1-3-1977 verholpen door het bestemmingsplan aan te vullen met gebruiksvoorschriften, maar daarbij is ook een overgangsrecht opgenomen. Het gebruik van gronden en opstallen dat in afwijking van het bestemmingsplan bestond ten tijde van het van kracht worden van de aanvullende gebruiksvoorschriften (1-3-1977) mag worden voortgezet. Dit gebruik mag slechts gewijzigd worden wanneer de wijziging verband houdt met de verwezenlijking van de in het bestemmingsplan aan de grond gegeven bestemming of het een minder strijdig gebruik betreft. Het gebruik van de genoemde agrarische bedrijfswoningen als burgerwoning kon derhalve op basis van het overgangsrecht worden voortgezet. Een en ander wil niet zeggen dat woningen die nu als bedrijfswoning bij een agrarisch bedrijf in gebruik zijn als burgerwoning mogen worden gebruikt. In 1985 is voor het onderhavige gebied het bestemmingsplan Gedeelte Landelijk gebied van kracht geworden. Daarin zijn de percelen Oudendijk 1, 2, 2A, 3, 5, 7 en 9 bestemd voor Agrarische doeleinden A (agrarische bouwpercelen). Het gebruik van een deel van deze panden als burgerwoning bleef derhalve onder het
85
overgangsrecht vallen. Het pand dat reclamant bewoont is als agrarische bedrijfswoning –conform de bestemming uit het geldende bestemmingsplan- in gebruik. Het overgangsrecht is derhalve niet van toepassing op deze woning. Het vervangen van de huidige woning en het aanpassen daarvan aan de eisen die in verband met de gezondheidssituatie van reclamant gesteld dienen te worden is op dezelfde locatie mogelijk, maar is voor reclamant niet rendabel, omdat de onderhavige grond niet zijn eigendom is. Het oprichten van een bedrijfswoning op eigen grond is in strijd met het vigerende bestemmingsplan, omdat daarop geen bouwperceel ligt. In het ontwerpbestemmingsplan is dit niet mogelijk gemaakt omdat er dan 2 bedrijfswoningen bij hetzelfde bedrijf zouden komen, hetgeen in strijd met het provinciaal beleid is.
3.
4. 5.
Uit de eerder ingediende zienswijze d.d. 11-9-2009 van reclamant blijkt overigens een geheel ander beeld: reclamant wil feitelijk twee bedrijfswoningen voor zijn zonen op eigen grond bouwen en zelf de huidige woning aan de Polder Oudendijk 5 blijven bewonen tot het moment waarop de erfpacht wordt beëindigd. De ziekte van reclamant was in die zienswijze veel minder de drijfveer om een of twee nieuwe woningen te realiseren. Niet duidelijk is of reclamant na het beëindigen van de erfpacht en nadat zijn zonen het bedrijf van hem hebben overgenomen het doel heeft om in een van de door hem gewenste bedrijfswoningen te blijven wonen. Dat laatste zou in strijd met het beleid en met het geldende en toekomstige bestemmingsplan zijn. Feitelijk is er in principe maar één oplossing denkbaar: reclamant koopt de woning en onderliggende grond van de huidige eigenaar (die deze woning slechts als bedrijfswoning bij een agrarisch bedrijf kan verkopen) en verbouwt deze naar behoefte -maar binnen de grenzen van het bestemmingsplan- of sloopt deze en bouwt een nieuwe woning op deze locatie en blijft deze als bedrijfswoning gebruiken. Hierdoor vervalt de behoefte aan een nieuwbouwwoning op zijn huidige eigen grond. Vooralsnog wordt de noodzaak van een nieuwe bedrijfswoning op een nieuw op te richten bouwperceel gezien het bovenstaande niet aangetoond. Overigens dient te worden opgemerkt dat een loonbedrijf geen volwaardig agrarisch bedrijf is en derhalve niet op basis van het voorheen geldende en nu geldende bestemmingsplan ter plaatse gevestigd had mogen worden. De GREX-regeling is tegelijk met de Wro in werking getreden en was ten onrechte niet in het ontwerpbestemmingsplan verwerkt. De effecten van dit kostenverhaal leidde tot aanpassingen van de bouwmogelijkheden van het plan, waardoor dit één van de redenen was om een nieuw ontwerpbestemmingsplan op te stellen en ter inzage te leggen. De uitbreiding van bebouwing met meer dan 1000 m2 en de bouw van een (dienst)woning zijn volgens het Bro kosten die verhaald moeten worden. Het doel van het gesprek was met name om te inventariseren of er uitbreidingen, c.q. bouwmogelijkheden werden gewenst waarvoor kostenverhaal verplicht zou zijn. Dat blijkt ook uit de brief van Stadsontwikkeling d.d. 1-7-2010. Allereerst stond het reclamant vrij om de (te vroege) afspraak te weigeren. Maar los daarvan valt niet in te zien waarom reclamant zoveel moeite heeft met het te vroeg gehouden gesprek; aangenomen mag worden dat hij ook op 4-8-2010 al een bouwmogelijkheid voor een nieuwe woning op eigen grond wenste, hetgeen ook blijkt uit het feit dat reclamant deze wens tijdens het gesprek heeft ingebracht. De noodzaak voor een nieuwe gelijkvloerse woning, i.c. de gezondheidstoestand van reclamant, is tijdens het gesprek minder aan de orde geweest, of in ieder geval minder aan de vertegenwoordigers van de gemeente opgevallen; met name het feit dat de huidige woning van reclamant op erfpachtgrond stond en de erfpacht op enig moment zou kunnen worden beëindigd werd als reden voor de gewenste bouwmogelijkheid aangevoerd en in het verslag genoteerd. Het feit dat de gezondheidstoestand van reclamant mede of voornamelijk reden was voor de wens om een bouwmogelijkheid voor een bedrijfswoning op eigen grond te krijgen is om die reden niet in het verslag opgenomen, maar kon ook in het vragenformulier worden vermeld of als reactie op het toegezonden conceptverslag worden aangegeven, hetgeen ook gebeurd is. In de brief van 1-7-2010 is vermeld dat aan de hand van de ingevulde vragenlijst een voorlopige toets van de mogelijkheden en onmogelijkheden van de bouwwensen zou worden gemaakt. Deze konden in het gesprek aan de orde komen
86
6.
7.
en worden toegelicht. Mogelijk zou in dat gesprek ook al kunnen worden ingegaan op de financiële gevolgen van de bouwwensen. De definitieve beoordeling en besluitvorming van de bouwwensen zou aan de hand van het ingevulde vragenformulier en het verslag van het gesprek later plaatsvinden. In lijn met de brief van 1-7-2010 is door de vertegenwoordigers van Stadsontwikkeling direct ingegaan op de door reclamant kenbaar gemaakte bouwwens, door er op te wijzen dat de noodzaak voor een nieuwe agrarische bedrijfswoning objectief dient te worden aangetoond. Dit past binnen het gestelde in de provinciale Verordening Ruimte, dat niet agrarische bebouwing (dus ook de bedrijfswoning) alleen mogelijk is als deze noodzakelijk en doelmatig is voor de bedrijfsvoering van volwaardige agrarische bedrijven. Sinds jaar en dag wordt daarvoor door de gemeente –en voorheen ook door de provincie- een objectief oordeel van een agrarisch deskundige geëist. Het is merkwaardig dat reclamant met de inschakeling van een agrarisch deskundig zoveel problemen heeft. Als de nieuwe bedrijfswoning objectief bezien noodzakelijk is voor het functioneren van het agrarisch bedrijf en het gaat om een volwaardige agrarisch bedrijf vormt het verkrijgen van een positief advies van een agrarisch deskundige toch geen probleem? Los daarvan mag een gemeente bij de beoordeling van de vraag of een bepaalde bouwmogelijkheid in een bestemmingsplan kan of moet worden opgenomen adviseurs inschakelen. De basis daarvoor hoeft niet in de wet te zijn verankerd. En als een belanghebbende verzoekt om opname van een specifiek bouwmogelijkheid verbiedt de wet niet dat aan die belanghebbende gevraagd wordt objectief de noodzaak van zijn verzoek aan te tonen. Ook het gebruik van de bedoelde woningen is niet in het gesprek aan de orde geweest, althans niet voor zover de vertegenwoordigers van Stadsontwikkeling zich herinneren en het stond reclamant vrij daar in de reactie op het toegezonden conceptverslag melding van te maken, hetgeen niet gebeurd is. Het is op geen enkele wijze de intentie van de vertegenwoordigers van Stadsontwikkeling geweest om reclamant ervan te weerhouden een verzoek tot opname van een bouwperceel in het ontwerpbestemmingsplan in te dienen. Het is ook niet duidelijk waar reclamant deze indruk uit afleidt. Tijdens het gesprek is zelfs door de vertegenwoordigers van Stadsontwikkeling medegedeeld dat wanneer op de grond van reclamant een zelfstandig volwaardige agrarisch bedrijf wordt gevestigd, het in theorie mogelijk is dat een bij dat bedrijf behorend bouwvlak zou kunnen ontstaan. Er is daarbij wel gewezen op het feit dat er voor opname van een dergelijke bouwmogelijkheid objectief aangetoonde noodzaak moet zijn. Er is inderdaad een wetsontwerp gemaakt dat tot doel heeft de mogelijkheden van een beroep op handhaving van de milieuwetgeving door bewoners van woningen, die niet de planologische status van een (burger)woning hebben, te schrappen. Daardoor zou het planologisch logischer worden een gebruik van een voormalige agrarische bedrijfswoning als burgerwoning toe te staan. Maar op dit moment gaat het nog steeds om een wetsvoorstel; de milieuwetgeving is op dit punt nog niet gewijzigd en de bewoner van een “plattelandswoning” heeft op dit moment nog steeds alle rechten om een beroep te doen op handhaving van die milieuwetgeving. Voorts dient te worden opgemerkt dat de panden Polder Oudendijk 1, 3 en 7 mogelijk jarenlang als burgerwoning worden gebruikt (zie in dat verband het eerste deel van de reactie onder 54.2), maar het gebruik van Polder Oudendijk 5 vindt conform het geldende bestemmingsplan als agrarische bedrijfswoning plaats. Er is, zolang de milieuwetgeving niet is gewijzigd, dan ook geen reden om juist dit pand als plattelandswoning aan te merken.
Reclamant 55: Zienswijzen: 1. De grond rond de woning van reclamant verandert van agrarisch naar natuur 1. Reclamant gebruikt deze grond als erf, tuin en grond waarop hij zijn hobby’s (tuinieren, fruitbomen, schapen houden) kan uitoefenen. Reclamant verzoekt aan deze grond de bestemming Tuin te geven. Reactie: 1. De betreffende grond is een klein deel van een perceel waarvoor een natuurbestemming is opgenomen. Aankoop van de betreffende grond ten behoeve van een natuurontwikkeling is niet gepland. De natuurdoelen worden niet geschaad als dit relatief kleine deel van het perceel, dat al jaren feitelijk als tuin in gebruik is,
87
niet als natuur wordt ingericht. Aan het verzoek van reclamant wordt tegemoet gekomen.
Reclamant 56: Zienswijzen: 1. Reclamant maakt bezwaar tegen de bestemmingswijziging van zijn grond van agrarisch naar natuur. Reclamant wil voor zijn grond de bestemming Agrarisch met waarde 1 behouden. 2. Reclamant heeft een deel van zijn gronden verpacht en wil zijn pachtafspraken nakomen. Mochten de betreffende percelen aan de landbouw onttrokken worden, dan wil reclamant vervangende grond om zijn pachtafspraken na te kunnen komen. Als dat niet mogelijk is,dan zullen de pachters door de gemeente schadeloos moeten worden gesteld. 3. Reclamant verzoekt rekening te houden met zijn eerder ingediende zienswijze. 4. Reclamant verwacht door verhoging van het waterpeil in het overgrote deel van het plangebied en op de locaties direct grenzend aan zijn eigendom en de verpachte percelen sterke overlast van grondwater, hetgeen tot schade kan leiden aan erf en bebouwing. Daarnaast zal het agrarisch gebruik beperkingen ondervinden (vernatting, vertrapping/beschadiging van graszoden en lagere opbrengsten). Opgenomen dient te worden dat eventuele peilwijzigingen niet zullen plaatsvinden binnen minimaal 300 m van erf, opstallen en gronden van reclamant. 5. Aangezien er geen definitief inrichtingsplan ter inzage is gelegd is het voor reclamant moeilijk te reageren op de inrichting van het gebied. In de buurt van zijn woning zou een zwemplas gepland zijn. Het niet kunnen geven van een reactie hierop is erg vervelend in deze situatie. Reclamant verzoekt om eventuele fietspaden meer dan 300 m buiten zijn erf en perceelsgrenzen te houden, vanuit een oogpunt van privacy en ongestoorde beweiding van landbouwhuisdieren. 6. Voor een groot gedeelte van het plangebied wordt een wijzigingsbevoegdheid van toepassing. Reclamant maakt hiertegen bezwaar omdat het nog zeer onduidelijk is of het project Nieuwe Dordtse Biesbosch wel rond komt. 7. Er is gezien de bezuinigingen nog veel onduidelijk rond de financiering, inrichting, onderhoud en beheer van het nieuw in te richten natuur/recreatiegebied. Als dit gebied niet voldoende onderhouden kan worden, wordt het een rommelig gebied en de gemeente wil juist verrommeling tegengaan. Dit geldt ook als het gebied in gefaseerd wordt aangelegd. Reclamant verzoekt hiermee rekening te houden. Reactie: 1. De huidige bestemmingen van de percelen van reclamant is “Beperkt agrarische doeleinden” voor zover de gronden binnen het bestemmingsplan “Uitbreidingsplan in hoofdzaak der gemeente Dubbeldam” uit 1966 liggen en “Agrarische doeleinden B” voor zover de gronden binnen het bestemmingsplan Haaswijk uit 1970 liggen. Een deel van de gronden van reclamant vallen in het ontwerpbestemmingsplan onder de bestemming “Agrarisch met waarden 2” en “Wro-zone, wijzigingsgebied 4”. Deze wijzigingsbevoegdheid vervalt voor het perceel van reclamant. Op deze gronden kan het agrarisch gebruik worden voortgezet . Een deel van de gronden aan de Zeedijk heeft in het ontwerpbestemmingsplan de bestemmingen “Wonen” en “Tuin”. Vanuit privacyoverwegingen wordt op de plankaart de bestemming “Tuin” vergroot. Het resterende deel van de gronden van reclamant heeft in het ontwerpbestemmingsplan de bestemming “Natuur 2”. Deze grond is nodig om de natuurdoelstellingen te kunnen realiseren. 2. De grond kan niet door de gemeente voor recreatie of natuur kan woerden ingericht als deze gronden niet verworven zijn. De wijze van verwerven en de vraag of er compensatiegronden kunnen of zullen worden aangeboden wordt niet in een bestemmingsplan geregeld. 3. De eerder ingediende zienswijze bevat de volgende argumenten: Zienswijzen: a. Reclamant maakt bezwaar tegen de wijziging van de bestemming van zijn landbouwgronden en huiskavel van agrarisch naar natuur en recreatie. b. Reclamant maakt bezwaar tegen de plankaart, waarop de recreatiezone Knoop in ’t Land te dicht bij zijn woning en opstallen ligt. c. Daarnaast heeft reclamant bezwaar tegen het fiets/wandelpad dat direct voor het perceel Zeedijk 14 ingetekend is in het BKP.
88
d.
4. 5. 6. 7.
Reclamant vreest dat door de recreatie de drukte toeneemt en daardoor de leefbaarheid wordt aangetast en dat de woning en opstallen in waarde zullen dalen. Reactie op de eerder ingediende zienswijzen: a. Voor de huiskavel van reclamant zijn behoudens een strook van ca. 1 m geen wijzigingsbevoegdheden opgenomen. De wijzigingsbevoegdheid voor die strook vervalt. Voor het perceel Y 585 was in het ontwerpbestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, maar deze kan gelet op hetgeen onder II.4 is vermeld, vervallen. Voor perceel Y 3082 blijft de wijzigingsbevoegdheid gehandhaafd. De wijzing van de bestemming van dit perceel is noodzakelijk om de natuur- en recreatiedoelstellingen te kunnen realiseren. b. Vanuit privacyoverweging is de bestemming Tuin vergroot. Verwezen wordt naar de reactie onder 56.1. c. De feitelijke ligging van fiets- en wandelpaden wordt niet in het bestemmingsplan geregeld, maar in de nog op te stellen inrichtingsplannen, waarbij belanghebbenden zullen worden betrokken. Voor zover de ligging van het fiets- en wandelpad uit het BKP is afgeleid, heeft dat plan geen bindende werking (zie de reactie onder II.9) , maar geeft het slechts streefbeelden aan. d. De drukte in het gebied zal zeker toenemen, maar de leefbaarheid zal daardoor geen onaanvaardbare proporties aannemen. Wanneer reclamant kan onderbouwen dat de waarde van zijn onroerend goed afneemt, kan hij wanneer het bestemmingsplan rechtskracht heeft verkregen, een verzoek om tegemoetkoming in de schade (planschade) indienen. Waterpeilen worden niet in het bestemmingsplan geregeld. Verwezen wordt naar de reactie onder II.5. Verwezen wordt naar de reactie onder II.1 en 4. Verwezen wordt naar de reactie onder II.1.
Reclamant 57: Zienswijzen: 1. Het ontwerpbestemmingsplan is gebaseerd op besluiten en onderzoeken, die naar de mening van reclamanten achterhaald zijn. De basis voor het Strategisch groenproject dateert uit 1993 en is dus al 18 jaar oud. Ook de onderzoeken die de basis vormen voor de MER zijn minimaal 10 jaar oud. Reclamanten vragen zich af hoe besluiten en onderzoeken die zo oud zijn nog de basis kunnen vormen voor een ontwerpbestemmingsplan. 2. Er is geen financiële onderbouwing van het ontwerpbestemmingsplan. Niet alleen de provincie, maar ook andere financiers hebben aangegeven dat er tekorten zijn en dat er geen middelen beschikbaar zijn voor de financiering van dergelijke plannen. Reclamanten vinden het onverantwoord om tot functiewijziging over te gaan als nu al vaststaat dat de financiële middelen ontbreken. 3. Gezien het bovenstaande zal het niet mogelijk zijn om de uitvoering van het plan binnen de planperiode van 10 jaar te realiseren. Een functiewijziging is alleen mogelijk als vast staat dat die gerealiseerd zal worden binnen de planperiode. 4. De agrarische gebruiksmogelijkheden van de landbouwgronden worden zo maar wegbestemd. Dit zonder dat duidelijk is of, en zo ja, op welke wijze er sprake zal zijn van compensatie. Reclamanten wensen hun agrarisch bedrijf voort te zetten en waar mogelijk verder te ontwikkelen. Hierbij moet gedacht worden aan bedrijfsopvolging en bedrijfsvergroting. Het beoogde bestemmingsplan maakt dit niet mogelijk. 5. Reclamanten kunnen zich niet vinden in de voorliggende plannen en pleiten ervoor het bouwvlak te vergroten zodat er in de toekomst geen belemmeringen zijn voor de bedrijfsontwikkeling. Voorkeur gaat uit naar aanpassing van het bouwvlak aan de grenzen van bouwvlakken van aangrenzende percelen. 6. Reclamanten maken zich zorgen om de bescherming van hun privacy en pleiten voor een verdere vergroting van het bouwvlak of het inrichten van een overgangsgebied dat niet toegankelijk is voor publiek. 7. Het worst-case scenario voor reclamanten is dat er inderdaad een functiewijziging komt en zij geen overeenstemming kunnen bereiken over het verkrijgen van vervangende gronden, zodat het agrarisch bedrijf moet worden beëindigd. In dat geval kunnen zij geen agrarisch bedrijf meer uitoefenen, maar heeft het bouwvlak nog wel een agrarische bestemming. In die situatie voor de agrarische bestemming
89
een belemmering voor nieuw te ontwikkelen activiteiten en voor het niet-agrarisch gebruik van de bedrijfsgebouwen. Reclamanten pleiten ervoor in het bestemmingsplan nu reeds rekening te houden met dit scenario bij het toekennen van de bestemming. Reactie: 1. Verwezen wordt naar de reactie onder II.9 en 10. 2. Verwezen wordt naar de reactie onder II.1. 3. Verwezen wordt naar de reactie onder II.3. 4. De recreatieve bestemming van de momenteel agrarische gronden kan pas gerealiseerd worden, wanneer die gronden ten behoeve van de beoogde ontwikkeling zijn aangekocht. Aankoop vindt plaats op basis van volledige schadeloosstelling, c.q. bedrijfsbeëindiging. De mogelijkheden voor het bieden van eventuele compensatiegrond zal een onderdeel vormen van de aankooponderhandelingen en wordt niet in het bestemmingsplan geregeld. Tot het moment van aankoop is voortzetting van het agrarisch gebruik mogelijk. 5. Het op de plankaart aangegeven bouwperceel valt samen met de kadastrale eigendom van reclamanten op deze locatie. Het vergroten van het bouwvlak heeft geen zin als de betreffende grond niet privaatrechtelijk door reclamanten kan worden benut. Daarnaast is er op dit moment geen enkele reden om aan te nemen dat er binnen de planperiode daadwerkelijk behoefte is aan uitbreidingen van de bebouwing die verder gaan dan hetgeen nu wordt mogelijk gemaakt. 6. De vergroting van het bouwvlak lost weinig op ten aanzien van de privacy, omdat de bestaande bebouwing, waaronder de bedrijfswoning, op ca. 15 m van de weg staat. Bij vergroting van het bouwvlak ligt de woning nog steeds op korte afstand van het openbaar toegankelijke gebied. Op dit moment zijn er geen plannen bekend dat reclamant de woning zal gaan vervangen en elders op het perceel wil gaan situeren. Om de privacy te waarborgen zou reclamant er voor kunnen kiezen om tussen de weg en de woning beplanting aan te brengen. Voor het ontwikkelen van een overgangsgebied op openbare grond, waar dan geen publiek mag komen, is geen ruimte. 7. Wanneer de agrarische gronden worden aangekocht en er geen ruilgrond beschikbaar is, kan de bebouwing als agrarische bebouwing (bijvoorbeeld voor de opslag van agrarische producten of materiaal van een ander agrarisch bedrijf) in gebruik blijven of worden veranderd in een recreatieve functie, zoals omschreven in de planregel bij de bestemming Recreatie 1. IV. Conclusies 1. De zienswijzen van de onderstaande reclamanten dienen ten aanzien van de eveneens hieronder vermelde punten geheel of gedeeltelijk gegrond te worden verklaard en geven ten aanzien die deze punten aanleiding het bestemmingsplan gewijzigd vast te stellen: Reclamant 1 ten aanzien van punt 1.4 (gedeeltelijk); Reclamant 3 ten aanzien van punt 3.1 (gedeeltelijk); Reclamant 5 ten aanzien van punt 5.1 (gedeeltelijk); Reclamant 6 ten aanzien van punt 6.5; Reclamant 8 ten aanzien van punt 8.1, 8.2 (gedeeltelijk) en 8.4(gedeeltelijk); Reclamant 9 ten aanzien van punt 9.14, 9.15 en 9.16; Reclamant 10 ten aanzien van punt 10.2 (gedeeltelijk); Reclamant 11 ten aanzien van punt 11.5(gedeeltelijk) en 11.7 (gedeeltelijk); Reclamant 14 ten aanzien van punt 14.4 (gedeeltelijk); Reclamant 17 ten aanzien van punt 17.1 en 17.2; Reclamant 21 ten aanzien van punt 21.8, 21.10, 21.15 en 21.17; Reclamant 22 ten aanzien van punt 22.8 en 22.14; Reclamant 23 ten aanzien van punt 23.14, 23.16 en 23.24; Reclamant 27 ten aanzien van punt 27.1, 27.6 (gedeeltelijk) en 27.7 (gedeeltelijk); Reclamant 29 ten aanzien van punt 29.3; Reclamant 32 ten aanzien van punt 32.2, 32.5, 32.7 en 32.8; Reclamant 34 ten aanzien van punt 34.2 (gedeeltelijk) en 34.3 (gedeeltelijk); Reclamant 35 ten aanzien van punt 35.1; Reclamant 36 ten aanzien van punt 36.2 (gedeeltelijk); Reclamant 37 ten aanzien van punt 37.1 (gedeeltelijk), 37.4 (gedeeltelijk), en 37.7 (gedeeltelijk);
90
2.
Reclamant 38 ten aanzien van punt 38.2; Reclamant 40 ten aanzien van punt 40.1, 40.4 en 40.5; Reclamant 41 ten aanzien van punt 41.1 en 41.3; Reclamant 42 ten aanzien van punt 42.5 (gedeeltelijk); Reclamant 43 ten aanzien van punt 43.2 en 43.3; Reclamant 45 ten aanzien van punt 45.1 (gedeeltelijk), 45.2(gedeeltelijk) en 45.3 (gedeeltelijk) ; Reclamant 46 ten aanzien van punt 46.1; Reclamant 48 ten aanzien van punt 48.1 (gedeeltelijk); Reclamant 50 ten aanzien van punt 50.3; Reclamant 51 ten aanzien van punt 51.2 en 51.6; Reclamant 52 ten aanzien van punt 52.2 (gedeeltelijk); Reclamant 55 ten aanzien van punt 55.1; Reclamant 56 ten aanzien van punt 56.1 (gedeeltelijk); 56.3a (gedeeltelijk) en 56.3b. De zienswijzen kunnen voor het overige ongegrond worden verklaard.
B. WIJZIGINGEN IN HET BESTEMMINGSPLAN Het gegrond verklaren van de onder A. genoemde punten uit de zienswijzen leiden tot het voorstel het bestemmingsplan op onderdelen aan te passen. Ook ambtshalve wordt voorgesteld om het plan op onderdelen aan te passen. -
-
-
-
Als gevolg van de recente financiële afspraken met de provincie wordt ambtelijk voorgesteld om minder gronden met name in de Alloysen- of Bovenpolder aan te kopen, waardoor hier niet langer actief een recreatieontwikkeling kan worden nagestreefd. Het betreffende deel van het plangebied kan de agrarische bestemming behouden. De gronden binnen dit deel van het plangebied maken in de meeste -zo niet alle- gevallen deel uit van bedrijven die elders hun agrarisch bouwperceel met bedrijfswoning hebben. Om die reden wordt voorgesteld aan deze gronden de bestemming “Agrarisch met waarde 2”, ditmaal zonder wijzigingsbevoegdheid, toe te kennen. Om te voorkomen dat agrarische ondernemers echter geen enkele opslag- en stallingmogelijkheid op deze percelen wordt geboden en daardoor verplicht worden om na het bewerken van hun gronden altijd hun materieel en producten naar hun bouwperceel te vervoeren, wordt voorgesteld om een afwijkingsbevoegdheid in het plan op te nemen, waarmee kan worden toegestaan dat maximaal 10% van de gronden binnen deze bestemming, met een maximum van 1000 m2 per bedrijf kan worden bebouwd met agrarische bedrijfsbebouwing. Om te voorkomen dat bij een bedrijf meerdere bedrijfswoningen ontstaan, hetgeen in strijd is met onder meer het provinciale beleid, wordt de bouw van bedrijfswoningen binnen deze bestemming uitgesloten. Eveneens via een afwijkingsbevoegdheid kan worden toegestaan dat op deze gronden en opstallen een recreatief medegebruik plaatsvindt. De recreatieontwikkeling wordt hierdoor voor een deel overgelaten aan particulier initiatief. Ten behoeve van de recreatieplas en bijbehorende voorzieningen als een restaurant/bezoekerscentrum en parkeergelegenheid vindt wel een actieve verwerving van gronden plaats. Deze recreatieve elementen worden actief door of namens de gemeente ontwikkeld, met dien verstande dat het gebied waarin deze ontwikkeling plaatsvindt duidelijker kan worden begrensd en de wijzigingsbevoegdheid als gevolg daarvan tot een kleiner gebied kan worden beperkt. Voorgesteld wordt om de in het ontwerpbestemmingsplan opgenomen mogelijkheid voor het realiseren van 15 trekkershutten binnen de twee recreatiebestemmingen te schrappen. Zonder definitieve inrichtingsplannen is niet duidelijk waar deze trekkershutten het best gesitueerd kunnen/moeten worden en de huidige regeling maakt het mogelijk dat deze voorzieningen op een minder gewenste locatie zouden kunnen komen. Bij de volgende herziening van het bestemmingsplan kunnen deze trekkershutten weer worden ingepast. In het verlengde daarvan verdient het ook aanbeveling de mogelijkheid van vlotkampeerplaatsen vooralsnog uit het plan te schrappen en daarmee de recreatieknooppunten te beperken tot dagrecreatie. Verblijfrecreatie is dan wel in beperkte mate mogelijk via de regeling voor beroepsuitoefening aan huis in de vorm van bed and breakfast. De mogelijkheid om binnen de bestemming Recreatie 1 ook natuur te ontwikkelen was wel in de Toelichting genoemd, maar ten onrechte niet in de regels opgenomen. Dit is hersteld. Vanwege de noodzaak om van de Reeweg-Zuid te verhuizen wordt tevens voorgesteld om binnen de bestemming Natuur 1 de vestiging van een bijenhoudersvereniging mogelijk te maken. Ten aanzien van de natuurontwikkeling kan worden opgemerkt dat het streven gericht is op het ontwikkelen van natte getijdennatuur in de Noordbovenpolder en bij de Kop van ’t Land. Voor de Noordbovenpolder wordt voorgesteld de wijzigingsbevoegdheid van agrarisch
91
-
-
-
-
naar natuur te handhaven. Voor de grond bij de Kop van ’t Land was al een natuurbestemming zonder wijzigingsbevoegdheid Voorzien. Ook voor de gronden in de Noorderdiepzone blijft de ambitie volledig gericht op een natuur- en recreatieontwikkeling. Voorts wordt voorgesteld om de bestemming van een perceel agrarische grond op de hoek Nieuwe Merwedeweg/Noordpolderweg, waarvoor feitelijk ten onrechte een natuurbestemming was opgenomen , te bestemmen voor Agrarisch met waarden 1. Het betreffende perceel maakt geen deel uit van de beoogde natuurontwikkeling. Binnen de bestemming Natuur 2 was rekening gehouden met het oprichten van onderhoudsgebouwen tot een omvang van in totaal 200 m2. De gronden binnen deze bestemming zijn echter eigendom van meerdere eigenaren. Om te voorkomen dat hierdoor slechts 1 onderhoudsgebouw op een minder voor de hand liggende locatie ontstaat, wordt voorgesteld om de maximale omvang per onderhoudsgebouw op 100 m2 te stellen, waardoor er minimaal 2 (kleinere) onderhoudsgebouwen binnen deze bestemming mogelijk zijn. Bij de bebouwing van de Stichting Natuur- en Vogelwacht wordt een bedrijfswoning noodzakelijk geacht. De GREX-kosten hiervoor worden via een anterieure overeenkomst verhaald. Daarnaast moeten de toelichting en de verbeelding op onderdelen worden aangevuld of gewijzigd.
Gelet op het bovenstaande wordt voorgesteld de raad te adviseren het bestemmingsplan op de volgende onderdelen te wijzigen en het plan gewijzigd vast te stellen: Ten aanzien van de planregels: 1. Aan artikel 3.2.1, lid 2 en 10.2.1, lid b de woorden “per functie” toe te voegen; 2. Artikel 4.2.1 en 17.2.1 aan te vullen met de Volgende tekst: “met dien verstande dat: op gronden gelegen aan de rivierzijde van de hoofdwaterkering: 1. 2.
3.
4. 5.
6. 7.
8. 9.
geen nieuwe gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijn toegestaan; per functie de bestaande bebouwing eenmalig met maximaal 10% van de inhoud mag worden uitgebreid.”; Een nieuw artikel 4, lid 3 op te nemen met de volgende tekst: “Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in: a. lid 4.2.2 onder a. voor het buiten de aanduiding 'bouwvlak' oprichten van bebouwing, met uitzondering van een dienstwoning, met een maximale hoogte en oppervlakte van respectievelijk 12 m en 10% van de oppervlakte van de bijbehorende grond van het bedrijf voor zover gelegen binnen deze bestemming, met een maximum van 1000 m2, met dien verstande dat de op te richten bebouwing: wordt gesitueerd aan of nabij de openbare weg; vanuit landschappelijk oogpunt aanvaardbaar kan worden geacht. b. lid 4.2.3 voor andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde met een bouwhoogte van ten hoogste 9 m. c. lid 4.2.3 voor bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van een recreatief medegebruik, wanneer toepassing is of wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 4.5.1 onder b.”; Artikel 4, lid 4 onder c te schrappen; De punt in artikel 4.5.1. te veranderen in a en een sub b toe te voegen met de volgende inhoud: “b. lid 4.4 onder a ten behoeve van een recreatief medegebruik gericht op de dagrecreatie van gronden en opstallen.”; Het woord “volwaardig” in artikel 4.5.2. onder 1 en 2a te schrappen; Artikel 4.5.2 onder 2 b te vervangen door de volgende tekst: “b. geen gebouwen buiten het bouwvlak of de met behulp van lid 4.3 onder a genoemde afwijkingsbevoegdheid op te richten bebouwing vereist.”; Aan lid 4.5.2. onder 2 een sub f toe te voegen met de volgende tekst: “f. wordt beëindigd, indien de agrarische hoofdactiviteit wordt beëindigd.”; Artikel 9, lid 1 te vervangen door de volgende tekst: “De voor 'Natuur - 1' aangewezen gronden zijn primair bestemd voor natuurbehoud en secundair voor natuurontwikkeling en daarnaast voor : a. b.
groenvoorzieningen; water, waaronder kreken;
92
c.
10.
bij de bestemming behorende voorzieningen, zoals verhardingen en parkeervoorzieningen; d. alsmede ter bescherming van cultuurhistorische waarden ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' een en ander met inachtneming van het bepaalde in lid 9.4.”; Aan artikel 9.2.1 een sub a toe te voegen met de volgende inhoud: “a.
11.
12.
13.
14. 15.
16. 17. 18. 19.
20. 21. 22.
23.
gebouwen ten behoeve van het onderhoud in de vorm van griendketen ter plaatse van de aanduiding cultuurhistorische waarden.; De punt in artikel 9.4. te Veranderen in a en een sub b toe te voegen met de volgende inhoud: “b. een recreatief medegebruik is niet toegestaan.”; Een lid 9.5 toe te voegen met de volgende inhoud: “Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.4 onder b voor het toestaan van een recreatief medegebruik, gericht op de dagrecreatie, mits aangetoond wordt dat de aanwezige natuurwaarden niet onevenredig worden verstoord.”; Aan lid 10.2.2 een nieuw sub b toe te voegen met de volgende inhoud: “b: de oppervlakte van en onderhoudsgebouw bedraagt ten hoogste 100 m2.” en de overige subleden door te nummeren; Aan artikel 11.1 een nieuw sub h toe te voegen met de tekst “natuurontwikkeling” en de overige subleden door te nummeren; Artikel 11.3, waarin de mogelijkheden voor het oprichten van trekkershutten en vlotkampeerplaatsen worden geregeld te laten vervallen en de overige leden door te nummeren; Aan artikel 11.3 (nieuw) onder c de woorden “waarvan een hoveniersbedrijf deel uitmaakt” toe te voegen; Aan artikel 11.3 (nieuw) onder d de zin “Opslag/koeling en overslag van agrarische producten is binnen deze aanduiding toegestaan” toe te voegen; Aan artikel 11.4 een sub c toe te voegen met de volgende inhoud: “voor de vestiging van een bijenhoudersvereniging.”; De punt in artikel 13.3 te veranderen in a en een sub b toe te voegen met de volgende inhoud: “b. indien de tuin mede wordt gebruikt als ontsluiting van een naast het betreffende perceel gelegen andere functie dan wonen is het parkeren van auto's ten behoeve van de betreffende andere functie toegestaan.”; De tekst van artikel 16.1 onder d te vervangen door de volgende tekst: “a. peilers ten behoeve van een brug voor het railverkeer;”; Aan artikel 16.2.2 onder a de woorden “peilers ten behoeve van een brug voor” toe te voegen; Artikel 18.1 onder c en d te wijzigingen in: “c. een of meer waterleidingen van bovenlokale betekenis.” en punt d te laten vervallen; Aan artikel 18.5.2. de woorden “en/of het onderhoud aan de leidingen” toe te voegen;
24.
In de artikelen 20 en volgende de onjuiste verwijzingen te corrigeren;
25.
Aan de eerste zin van artikel 22.1 de woorden “het beheer en onderhoud van”toe te voegen; Aan artikel 26 een lid 5 toe te voegen met de volgende inhoud: “26.5 Cultuurhistorische waarden
26.
26.5.1 Bescherming cultuurhistorische waarden Ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' dienen de aanwezige cultuurhistorische waarden gehandhaafd te worden. 26.5.2 Sloopvergunning 26.5.2.1 Omgevingsvergunning voor het slopen Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) een bouwwerk of werk met de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' geheel of gedeeltelijk te slopen of te vernietigen. 26.5.2.2 Voorwaarden
93
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 26.5.2.1 wordt uitsluitend verleend indien uit cultuur-/bouwhistorisch onderzoek blijkt, dat de cultuurhistorische waarden niet op onaanvaardbare wijze worden verstoord. 26.5.3 Omgevingsvergunning Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning een als zodanig op de verbeelding aangeduid werk of landschapselement van cultuurhistorische betekenis geheel of gedeeltelijk te veranderen.
27.
28.
29.
26.5.4 Voorwaarden Het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 26.5.3 is slechts toelaatbaar indien uit cultuurhistorisch onderzoek blijkt dat de cultuurhistorische waarden van het werk of landschapselement niet op onaanvaardbare wijze worden verstoord.” en de artikelen 3.6, 5.4, 7.3, 9.7, 10.6, 12.4 en 17.4 te laten vervallen; Aan artikel 28.3 de volgende zinsnede toe te voegen: “en voor het realiseren van een onderhoudsgebouw met een bouwhoogte van ten hoogste 12 m en een oppervlakte van maximaal 1000 m2.”; Aan artikel 28, lid 5 de zinsnede “mits voordat tot wijziging wordt overgegaan, daar waar de bestemming Agrarisch met waarde 2 samenvalt met een dubbelbestemming het bepaalde in artikel 29.1 onder b in acht wordt genomen.” toe te voegen; Aan artikel 28, lid 6 onder a een sub 4 met de volgende inhoud op te nemen: “4.
30.
Voordat tot wijziging wordt overgegaan, daar waar de bestemming Agrarisch met waarde 2 samenvalt met een dubbelbestemming het bepaalde in artikel 29.1 onder b in acht wordt genomen.”; Een nieuw artikel 29 toe te voegen met de volgende inhoud: “29.1 Voorrangsregeling a.
Voor zover de op de verbeelding aangegeven dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen gelden: 1. in de eerste plaats de bepalingen van artikel 22 WaterstaatWaterkering; 2. in de tweede plaats de bepalingen van artikel 18 Leiding; 3.
31.
in de derde plaats de bepalingen van artikel 26.2 Waterwingebied; 4. in de vierde plaats de bepalingen van artikel 26.3 Grondwaterbeschermingsgebied; 5. in de vijfde plaats de bepalingen van artikel 20 Waarde-Archeologie 1; 6. in de zesde plaats de bepalingen van artikel 21 Waarde-Archeologie 2; en 7. in de zevende plaats de bepalingen van artikel 19 Leiding-Hoogspanningsverbinding. b. Voorzover de op de verbeelding aangegeven dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen met de aanduidingen Wro-zone wijzigings-gebied 1 t/m 5 dient bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid schriftelijk advies te worden ingewonnen bij de dijkbeheerder en/of de leidingbeheerder(s).”; De artikelen 30 en 31 te vernummeren en in de artikelen 18,19,20,21,22 en 26 naar artikel 29.1 lid te verwijzen, alsmede artikel 18.4, 19.3, 20.3 en 21.3 te laten vervallen.
Ten aanzien van de verbeelding: De bestemming Leiding op onderdelen aan te passen aan de daadwerkelijke ligging van de leiding; 33. De verkeersbestemming van de Landbouwweg op enkele onderdelen aan te passen aan het beoogde tracé; 34. De bouwhoogte voor binnendijks gelegen bouwpercelen binnen de bestemming Agrarisch met waarden 1 te verhogen van 10 naar 12 m;
32.
94
35.
36.
37.
38.
39. 40. 41. 42.
43. 44.
45.
46.
47. 48.
49.
50.
51. 52. 53.
54.
55.
De bestemming Agrarisch met waarden 2 op het perceel met de kadastrale aanduiding Y2796, ten westen van het perceel Provincialeweg 8a, gedeeltelijk te wijzigen in de bestemming Tuin; De percelen met de kadastrale aanduiding Y562 en 563 (ten oosten van de woning Zeedijk 14) over een lengte van 20 m en een diepte van 10 m te bestemmen tot Tuin; De bestemming Natuur 1 voor het deel van het perceel met de kadastrale aanduiding W18 (bij de woning Zanddijk 11), dat niet als natuurgebied is ingericht te vervangen door de bestemming Tuin; Het bouwvlak op het perceel met de kadastrale aanduiding X369 (Noorderelsweg 1) in zuidelijke richting te vergroten en de te bebouwen oppervlakte te vergroten tot 4400 m2; De aanduiding “cw” op het perceel met de kadastrale aanduiding X369 (Noorderelsweg 1) te schrappen; De griendketen op het perceel met de kadastrale aanduiding W147 op de Hoge Biezenplaat en de Zwartbolplaat voorzien van een bouwvlak en de aanduiding “cw”; De kreken binnen de bestemmingen Agrarisch met waarden 1, Natuur 1 en Natuur 2 aan te duiden met “cw”; De aardhaalzone ten noorden van de Zeedijk op de percelen met de kadastrale aanduiding Y556, Y557, Y558, Y559, Y560, Y561, Y562, Y563, Y578, Y579, Y580, Y583 Y585, Y590, Y622, Y633, Y635, Y640, Y658, Y2279 (ged.), Y3074 en Y3083 aan te duiden met “cw” ; De bestemming Natuur 2 voor de Wantijoever ter plaatse van de Noordbovenpolder te vervangen door de bestemming Natuur 1; De bestemming Natuur 2 voor de percelen met de kadastrale aanduiding T1455 (ged.), T1456 (ged.), X468 (ged.), Y232, Y233, Y234, Y292 (ged.), Y650 (ged.), Y269 (ged.), Y287 (ged.) en Y1278 (ged.) tussen de Ottersluis en de Kop van ’t Land te vervangen door de bestemming Natuur 1; De bestemming Natuur 2 op de percelen met de kadastrale aanduiding Y269 (ged.),Y2272 (ged.) en Y3092 (ged.), ten oosten van het perceel Heerenweg 1 te vervangen door de bestemming Tuin; De bestemming Natuur 2 ter plaatse van het perceel met de kadastrale aanduiding X179 (Noorderelsweg/hoek Nieuwe Merwedeweg) te vervangen door de bestemming Agrarisch met waarden 1; De wijzigingsbevoegdheid 2 te laten vervallen voor delen van de percelen met de kadastrale aanduiding Y599, Y600, Y624, Y629, Y2275, Y3082 en Y3098; De wijzigingsbevoegdheid 4 te laten vervallen voor de Alloysen- of Bovenpolder, met uitzondering van het perceel met de kadastrale aanduiding Y2793 (noordoostzijde Alloysen- of Bovenpolder); De bestemming Natuur 2 voor het perceel met de kadastrale aanduiding Y2793 , met uitzondering van een strook met een breedte van 50 m langs de Provincialeweg en het zuidoostelijk deel van dit perceel ten noorden van genoemde strook, te vervangen door de bestemming Agrarisch met waarden 2 en wijzigingsbevoegdheid 4; De wijzigingsbevoegdheid 5 te laten vervallen voor de Alloysen- of Bovenpolder, met uitzondering van de percelen met de kadastrale aanduiding Y1276 (voor zover dat binnen de beoogde agrarische bestemming) ligt, (Zuidendijk 585), Y2796 (Provincialeweg 8a), Y2811 (Provincialeweg 111/111b) en Y2838 (Provincialeweg 111a/111c) ; De bestemming Leiding voor de (lokale) transportleiding van het waterwingebied naar de Baanhoekweg te laten vervallen; Voor de agrarische schuur op het perceel met de kadastrale aanduiding Y1276 (Zuidendijk 585) een bouwvlak op te nemen; De bestemming Natuur 2 op de percelen met de kadastrale aanduiding Y557 en Y622 ten noorden van de Zeedijk (nabij de aansluiting op de Zuidbuitenpoldersekade) te vervangen door de bestemming Agrarisch met waarden 2; De bestemming Natuur 2 ten noorden van de Zeedijk op de percelen met de kadastrale aanduiding Y556, Y559, Y561 (ged.) Y590 (ged.), Y599 (ged.), Y600 (ged.), Y624 (ged.), Y629 (ged.), Y3082 (ged.), Y3083, Y3098 (ged.) te wijzigen in de bestemming Recreatie 1; De bestemming Recreatie 2 op het perceel met de kadastrale aanduiding X413, ten zuiden en oosten van Zuidbuitenpoldersekade 7 te wijzigen in de bestemming Recreatie 1;
95
56.
57. 58.
59. 60. 61. in
De bestemming Recreatie 2 op het perceel met de kadastrale aanduiding X266 ten noorden van Zuidbuitenpoldersekade 2 over een oppervlakte van ca. 1 ha. te wijzigen in de bestemming Recreatie 1; De Natuurbestemming op het perceel X450 (ged.) te vervangen door de bestemming Agrarisch met Waarden 1; De bestemming Recreatie 2 op het perceel met de kadastrale aanduiding X454 (ged.) ten zuiden van Zuidbuitenpoldersekade 1a te vervangen door de bestemming Recreatie 1; Voor het perceel met de kadastrale aanduiding X446 (Noorderelsweg 2a) de mogelijkheid voor de realisering van een bedrijfswoning op te nemen. Het bouwblok op de percelen X87, X418 en X419 (ged.) op verzoek van de eigenaar te draaien. Het gedeelte van het perceel Y578, ten zuidoosten van perceel Y 3090 te wijzigen de bestemming Tuin.
Ten aanzien van de toelichting en de bijlagen bij de toelichting:
62. 63. 64. 65. 66.
De tekst van de toelichting naar aanleiding van het bovenstaande op onderdelen aan te passen; Hoofdstuk 10 Financiële haalbaarheid te vervangen door de meest actuele informatie; Het akoestisch- en luchtkwaliteitrapport te vervangen door een inhoudelijk identieke versie, waaruit de vermelding “Concept”is verwijderd; De rapportage van het Natuur Wetenschappelijk Centrum inzake de actualiteit van het natuuronderzoek als bijlage bij de toelichting te voegen; Het advies van de Brandweer/VHR als bijlage bij de toelichting te voegen;
96
Bijlage 1 bij de Nota naar aanleiding van de zienswijzen en de wijzigingsvoorstellen ten aanzien van het ontwerpbesluit tot vaststelling van het bestemmingsplan Nieuwe Dordtse Biesbosch. NAW-gegevens reclamanten: 1. Agri-service loonbedrijf M. Cornelisse, Zuidbuitenpoldersekade 1, 3329 LA Dordrecht; 2. Akkerbouwbedrijf W. den Hoed, Van Elzelingenweg 2, 3329 KS Dordrecht; 3. Blankensteijn Bouw en Loonbedrijf, Zuidendijk 561, 3329 LD Dordrecht; 4. A. Brand, Wieldrechtse Zeedijk 5, 3328 LC Dordrecht; 5. A.A. Bras en S.P. Bras-van Heeren, Haaswijkweg Oost 77, 3329 KC Dordrecht; 6. DAS, Postbus 23000, 1100 DM Amsterdam, namens W.L. van Pelt, Zwanenplaatweg 1, Dordrecht; 7. Fam. Dubbeldam, Zuidendijk 579, 3329 LD Dordrecht; 8. Evides, Postbus 4472, 3006 AL Rotterdam; 9. P.J. en J.P. van der Eijk en M. van der Eijk-D Mooij, Van Elzelingenweg 1, 3329 KS Dordrecht, Landbouwbedrijf P.J. van der Eijk, Maatschap P.J. en W.J.H. van der Eijk, Landbouwbedrijf Beerzicht, allen van Elzelingenweg 1, 3329 KS Dordrecht, J.G. van der Eijk, Stal De Elzen, beide Van Elzelingeweg 17, 3329 KS Dordrecht en W.J.H. van der Eijk, Van Elzelingenweg 19, 3329 KS Dordrecht; 10. J.A. Groeneveld, Zeedijk 7, 3329 LC Dordrecht; 11. D.J. Kemp Hakkert, Zeedijk 22, 3329 LC Dordrecht; 12. B.P. en M.C. Kooij, Noorderelsweg 5, 3329 KH Dordrecht; 13. A.H. Kooijman, Nieuweweg 43, 3371 CJ Hardinxveld-Giessendam; 14. C.J. Kooijman, Noordendijk 801, 3329 KG Dordrecht; 15. H. Kooijman, Zuidendijk 585, 3329 LD Dordrecht; 16. H. Kooijman-van der Velde, Zuidendijk 595, 3329 LD Dordrecht; 17. D. van de Lagemaat, Ottersluis 53, 3329 KL Dordrecht; 18. La Gro Advocaten, Postbus 155, 2400 AD Alphen a/d Rijn, namens P.L. de Baat, Zeedijk 5f Dordrecht; 19. La Gro Advocaten, Postbus 155, 2400 AD Alphen a/d Rijn, namens P. Kros te OudVossemeer; 20. La Gro Advocaten, Postbus 155, 2400 AD Alphen a/d Rijn, namens M.A. Groeneveld en N.M. Groeneveld- van der Wees, Zuidendijk 533, 3329 LD Dordrecht; 21. LTO Noord, Postbus 441, 3990 GE Houten, namens erven M.P. Herweijer, Vissersdijk 38, 3319 GV Dordrecht en maatschap P.W. en A.P. van den Hoek, Westdijk 50, 3274 KG Heinenoord; 22. LTO Noord, Postbus 441, 3990 GE Houten, namens S.R. Kadijk, Blindeweg 9, 3329 LM Dordrecht; 23. LTO Noord, Postbus 441, 3990 GE Houten, namens afdeling LTO Noord Eiland van Dordrecht, Postbus 649, 2003 RP Haarlem; 24. LTO Vastgoed, Hoefweg 205 B, 2665 LB Bleiswijk, namens A.P. van Heeren, Zuidendijk 577, 3329 LD Dordrecht; 25. A.M. v.d. Merwe, Haaswijkweg Oost 10, 3319 GC Dordrecht; 26. A.M. v.d. Merwe, Haaswijkweg Oost 10, 3319 GC Dordrecht; 27. N.V. Nederlandse Gasunie, Postbus 19, 9700 MA Groningen; 28. Overwater Rentmeesterskantoor, Postbus 5715, 3290 AA Strijen, namens A.W. van Leeuwen, Provincialeweg 202 Dordrecht; 29. Overwater Rentmeesterskantoor, Postbus 5715, 3290 AA Strijen, namens H.M. Schoonderwoerd, Zuidbuitenpoldersekade 7 Dordrecht; 30. Overwater Rentmeesterskantoor, Postbus 5715, 3290 AA Strijen, namens dhr. en mevr. Pols, Zuidbuitenpoldersekade 3, Dordrecht; 31. Overwater Rentmeesterskantoor, Postbus 5715, 3290 AA Strijen, namens M. Vervelde, Zeedijk 1a Dordrecht; 32. Overwater Rentmeesterskantoor, Postbus 5715, 3290 AA Strijen, namens J.F.C. Willemsens, Dordrechtseweg 100 Dordrecht; 33. Overwater Rentmeesterskantoor, Postbus 5715, 3290 AA Strijen, namens J. Valk, Zuidbuitenpoldersekade 1a Dordrecht; 34. Overwater Rentmeesterskantoor, Postbus 5715, 3290 AA Strijen, namens J.K. en R.G. Kooijman, Provincialeweg 8a Dordrecht; 35. Overwater Rentmeesterskantoor, Postbus 5715, 3290 AA Strijen, namens L. Kooijman, Heerenweg 1 Dordrecht; 36. Overwater Rentmeesterskantoor, Postbus 5715, 3290 AA Strijen, namens H.J. Valk, Burg. Jaslaan 39 Dordrecht;
97
37. 38. 39. 40. 41. 42. 43. 44. 45. 46. 47. 48. 49. 50. 51. 52. 53. 54. 55. 56. 57.
Overwater Rentmeesterskantoor, Postbus 5715, 3290 AA Strijen, namens A.A. Groeneveld, Provincialeweg 12 Dordrecht; Overwater Rentmeesterskantoor, Postbus 5715, 3290 AA Strijen, namens erven M.J.S.A. Vicomtesse de Poulpiquet du Halgouët- de Moré Pontigibaud; Overwater Rentmeesterskantoor, Postbus 5715, 3290 AA Strijen, namens A.A. in ’t Veld, Venuslaan 1 Dordrecht en C.C. Kok, Zuidendijk 493 Dordrecht; Overwater Rentmeesterskantoor, Postbus 5715, 3290 AA Strijen, namens ervan M.J.E.F. de Bengy de Puyvallée-de Moré Pontigibaud en G.C.M. de Bengy de Puyvallée; Overwater Rentmeesterskantoor, Postbus 5715, 3290 AA Strijen, namens I.J. en M.R. van Chastelet, Zeedijk 4, 3329 LC Dordrecht; Overwater Rentmeesterskantoor, Postbus 5715, 3290 AA Strijen, namens F.H. Haanstra, Van Eesterenplein 333, 3315 KX Dordrecht; Overwater Rentmeesterskantoor, Postbus 5715, 3290 AA Strijen, namens F.N. Schoonderwoerd, Zanddijk 7 Dordrecht; Rentmeesterskantoor Van Lynden, Postbus 24, 6670 AA Zetten, namens L.C., P.C. en J.J.R. de Waal; Rijkswaterstaat, Postbus 556, 3000 AN Rotterdam; Staatsbosbeheer, Postbus 330, 5000 AH Tilburg;p M. Stam, Zwanenplaatweg 2, 3329 LE Dordrecht; Stichting Buitenzorg, Ottersluis 47, 3329 KL Dordrecht en Stichting Behoud Dordtse Polder, Oudendijk 147, 3329 LK Dordrecht; Stichting Landschap & Cultuurhistorie Kop van ’t Landp/a C.H. Steijaart, Zeedijk 15, 3329 LC Dordrecht; Stichting Nationaal Landschapskundig Museum en Documentatiecentrum Telluris, Reeweg Oost 145, 3312 CN Dordrecht; Stichting Het Wantij, Plein 1940-1945 nr. 53, 3313 CV Dordrecht; Tuincentrum & Hoveniersbedrijf De Biesbosch, Zuidbuitenpoldersekade 3a, 3329 LA Dordrecht; Van Dun Advies, Dorpsstraat 54, 5113 TE Ulicoten, namens dhr. In ’t Veld, Zuidendijk 537, 3329 LD Dordrecht; Mr. Drs. J. van der Haven van Rijsbergen,Dreef 12, 2012 HR Haarlem, namens W.G. van Rijsbergen, Polder Oudendijk 5, 3329 LL Dordrecht; Dhr. Vermaat, Zanddijk 11, 3329 LB Dordrecht; A. Vermeij, Zeedijk 14, 3329 LC Dordrecht; Wilschut Fiscaal Advies, namens erven P. van Pelt-Korevaar, p/a Zuidendijk 527, Dordrecht en W.P. van Pelt, Iepenlaan 32, Dordrecht.
98