Gesprekken met Valkenburgers Jan Portengen
1980 - 1986
Deze gesprekken met Valkenburgers werden opgetekend tussen 1980 en 1986 en gepubliceerd in het huis aan huis verspreide maandblad van de Verenigingenraad “Zicht op Valkenburg”. Nu, tien tot vijftien jaar nadien zijn ze, voorzien van een aantal foto’s, gebundeld. Het resultaat, dit boekje, is vervolgens met eigen hand gemaakt en in eigen beheer uitgebracht door de schrijver. Nadruk etc. is zonder toestemming niet toegestaan. Valkenburg, januari 1996
1
Valkenburg Z.H.
2
Inhoudsopgave oktober 1980 Martien van Stijn . . . . . . . . . . . . 4 Gijs Vis . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 8 Vliegtuigspotters . . . . . . . . . . . . 12 Pontbaas Siebert . . . . . . . . . . . . 16 Burgemeester Van ‘t Wout . . . . . 20 Anneke van de Broek . . . . . . . . . 24 Zuster Moerkerken . . . . . . . . . . . 27 Henk van der Nagel . . . . . . . . . . 31 Kapper Bremmer . . . . . . . . . . . . 33 Paardenmarkt 1981 . . . . . . . . . . 37 Meester De Heus . . . . . . . . . . . . 39 W.H. Warring . . . . . . . . . . . . . . . 42 Oudjaar 1981 . . . . . . . . . . . . . . . 46 IJspret . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 48 Jan van den Berg . . . . . . . . . . . . 51 Piet Koornneef . . . . . . . . . . . . . . 54 Gerrit Barnhoorn . . . . . . . . . . . . 59 Johannes Beerbaum . . . . . . . . . . 64 Aardbeiendieven . . . . . . . . . . . . 68 De vreemde vogel . . . . . . . . . . . . 70 Jan van Egmond . . . . . . . . . . . . . 75 Inspiratie in het zwembad . . . . . 79 Oudjaar 1982 . . . . . . . . . . . . . . . 83 Jaantje Vernaut . . . . . . . . . . . . . 86 Corrie van Kralingen . . . . . . . . . 91 Piet van Duyn . . . . . . . . . . . . . . . 94 Trijntje van Delft . . . . . . . . . . . . 98 Slager van Tol . . . . . . . . . . . . . 101 J. v.d. Bor . . . . . . . . . . . . . . . . . 104
3
Jaap van Kouwenhove . . . . . . . Piet de Vries . . . . . . . . . . . . . . . Oudjaar 1983 . . . . . . . . . . . . . . Kleuterschool . . . . . . . . . . . . . . Advendo . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afvalverwerking . . . . . . . . . . . . Slager van Kesteren . . . . . . . . . De Harmonie . . . . . . . . . . . . . . Gerrit van der Wee . . . . . . . . . . idem (vervolg) . . . . . . . . . . . . . Simon Tameling . . . . . . . . . . . . idem (vervolg) . . . . . . . . . . . . . Oudjaar 1984 . . . . . . . . . . . . . . IJsclub Nooitgedacht . . . . . . . . Kees Houwaard . . . . . . . . . . . . Leen van Tilburg . . . . . . . . . . . De Boot . . . . . . . . . . . . . . . . . . Oud Valkenburg . . . . . . . . . . . . Aad Oosterlee . . . . . . . . . . . . . . Paardenmarkt 1985 . . . . . . . . . Van den Clooster . . . . . . . . . . . Wil van Dijk . . . . . . . . . . . . . . . Terugblik . . . . . . . . . . . . . . . . . Piet Geerlings . . . . . . . . . . . . . MC De Slipstream . . . . . . . . . . Gerrit Russchenberg . . . . . . . . idem (vervolg) . . . . . . . . . . . . . De floeper . . . . . . . . . . . . . . . . .
107
Martien van Stijn
110 115 119 124 129 133 137 142 145 151 155 160 166 170 173 177 181 187 190 196 200 204 207 211 215 219 222
Ik zal proberen u stap voor stap naar de gewenste herkenning te voeren, daartoe starten we van het dorpsplein! We lopen de Hoofdstraat in en steken bij de fietsenmaker de weg over. We lopen het Boonrak in tegen de rijrichting in, op nr. 3 aan de linkerzijde moeten we zijn. Nee, het is geen offerblok, daar voor het huis! Zoals een gepensioneerde zeeman een anker, heeft deze meneer een aambeeld in de voortuin gezet! Een sterke jongen, die het weghaalt! Ter verduidelijking: een aambeeld is een speciaal gevormd gietijzeren blok waarop de smid het daartoe verhit ijzer door slagen met de smeedhamer vervormt. Samen met het vuur van brandende kolen, door een blaasbalg tot feller prestaties aangezet, vormt dat een belangrijk deel van het gereedschap van de vakman. De dorpssmid! Het beroep van de man waarnaar we gaan luisteren. U verwacht misschien een reus, met door de vuurgloed geteisterd gezicht en door het moker-zwaaien gestaalde vuisten? Of denkt u aan dat kleine mannetje met die vérdragende stem die veelal voorafgegaan door zijn echtgenote per rijwiel het dorp doorkruist? Misschien voldoet hij uiterlijk niet aan uw verwachtingen; wat de vuisten betreft lijkt mij desondanks voorzichtigheid geboden! We worden hartelijk ontvangen! De eerste verrassing is het prachtige uitzicht op de Rijn. De bouwers van de wijk zijn bijzonder geslaagd in hun kennelijke opzet dit uitzicht voor slechts de rand-Boonrak bewoners te reserveren! Enfin, de andere helft heeft de gereformeerde kerk om naar te kijken, en te luisteren. Onze gastheer heeft met dit alles geen problemen en geniet onbekommerd van zijn unieke plekje en welverdiende rust. Nou ja, rust? Als hij mijn verzoek aanhoort is zijn eerste reactie “Zal één avond genoeg zijn?”. Achteraf bezien was deze opmerking zo gek nog niet. 4
Het begon met de geschiedenis van vader Van Stijn, die als 18jarige wees uit Warmond rond 1888 in dienst van Koppers naar Valkenburg kwam. Koppers was destijds de dorpssmid, een reusachtige man, min of meer alleen op de wereld. De smidse was toen reeds gevestigd in het pand waar de firma Van Stijn nu huishoudelijke artikelen en nog veel meer verkoopt. Koppers was beroemd om de kwaliteit van de door hem vervaardigde graaf's, die tot ver in de omtrek werden verkocht. Dit spitwerktuig, ook wel spade genoemd naar ik meen, werd geheel met de hand vervaardigd. Het blad werd van een in het vuur gelaste snede voorzien, Tenslotte werd het product gemerkt met het vierkante geribbelde makersstempel. Nu nog zijn er originele “Koppers” in omloop. De verkoop van deze tuingereedschappen, ook schoffels en harken werden met de hand vervaardigd, liep goed. Doortrekkende Katwijkers waren de beste klanten. Die gingen toen nog te voet (of op de fiets?) naar hun werkplekken in de wijde omgeving. Katwijkers waren bij uitstek honkvast en dus ook vaste klanten! (Hun nazaten die per auto door ons dorp razen hebben daar geen tijd meer voor!) Met respect werd trouwens ook nog een andere Valkenburger genoemd: Gerrit Zandbergen, beter bekend als de Spitmachine! “Die heeft heel Valkenburg omgespit”, aldus de spreker. Met uitzondering van dat stukje grond waarop de smederij stond, dunkt me. Het bedrijf floreerde later onder leiding van vader Van Stijn, bijzonder goed. Het assortiment werd uitgebreid met, eveneens handvervaardigde, hakbijlen. Om het Haagse bos te kappen. Heel wat bijlen zijn daar naar toe gegaan. Al vroeg moesten de kinderen meehelpen in het bedrijf. Veelal werd Martien aangewezen om de daartoe van een slinger voorziene grote zandsteen in draaiende beweging te brengen, net zolang tot de slijper het staal volmaakt geslepen achtte. En dat duurde lang! Uiteraard werden ook kachels verkocht en gerepareerd, bekend was ondermeer het Godin fornuis. Een zwart gietijzeren, vierkante kachel met vier gedraaide poten en drie van ringen voorziene kookplaten, kostprijs ƒ12,50. Destijds een eerste voorwaarde om een huishouden te kunnen opzetten. In Rijnsburg lag dat overigens iets anders, daar trouwden ze pas als er “kroten, een orgel en uien” waren, volgens Martien. Ook potkacheltjes werden hersteld. Door oververhitting lelijk gezwollen buikjes werden met een stalen band ingesnoerd. Van alles en nog wat werd gerepareerd, 5
zelfs “nachtspiegels”, die werden aangeboden als een kostbaar relikwie, behoedzaam in krantenpapier gewikkeld. “Ze bleven stinken, zelfs nadat de bodem vernieuwd was,” aldus Martien. Het zou te ver gaan alle
6
verhalen over oud Valkenburg zelfs maar samen te vatten. De smid had naast de burgemeester, de dominee en de bakker een belangrijke sociale positie in het dorp. Burgemeester Lotsy was een echte heer. Ds. Koek fungeerde bij gebrek aan een dokter min of meer als de plaatselijke medicijnman. De paardenmarkt was destijds een regionale gebeurtenis. Aanbod van 600 tot 700 paarden was heel gewoon. Echte zigeuners met een zigeunerkoning verzorgden het vertier. Voor het pontje stonden de gehele dag honderden mensen in de rij om overgezet te worden. In die tijd zonder TV was de smederij, met de ervoor aangebrachte “transvalie”, een gewilde plaats van samenkomst voor mannen, die veelal op straat van gedachten wisselden. Geen baliekluiver dus, maar transvalie-kluivers. Het schijnt daar gebeurd te zijn dat ds. Koek zodanig over de hekel werd gehaald, dat de oude smid woedend een einde maakte aan het gesprek met de woorden “En nou opgedonderd anders smijt ik een emmer water over jullie heen!”. In de smederij is daartoe gewoonlijk een ruime hoeveelheid koelwater aanwezig. Martien is nu 70 jaar, op z'n 40e getrouwd en één van die zeldzame AOW’ers die nog recht hebben op kinderbijslag. Hij ziet terug op een rijk rooms leven. Als hij vroeger de door ouderen gehanteerde uitdrukking “het leven is een rook” hoorde, dacht hij “Oude mannen praat”! Nu moet echter beaamd worden dat inderdaad de jaren als damp zijn vervlogen en de vraag blijft “Heeft al mijn zwoegen zin gehad?” Moet alles worden opgesomd waarmee Martien zich heeft afgetobd? De gemeenschap Katholiek Valkenburg, het paardenmarkt comité, het 75-jarig bestaan van de harmonie, de politiek partij voor gemeente belangen, de boerenleenbank. Met schitterende ogen vertelt hij over de mooie oude brandspuit die het dorp eens rijk was. De rood koperen ketel op de roodgelakte wagen, de koperen cilinders en zuigers middels dwingstangen en hefbomen door aan weerszijden acht mannen bediend. Hij spoot boven de toren uit! Tenslotte en niet in het minst zijn werkzaamheid als correspondent van de Leidse Courant! Daar word je als amateurverslaggever helemaal stil van! Hij ziet terug maar ook ver vooruit! De oude kern van Valkenburg is verdund. Er is veel veranderd. Ook ten goede. Het is wel erg snel 7
gegaan. Met zorg bekijkt hij het gezag! Wij liepen vroeger als jeugd in een keurig onderhouden tuintje. De paadjes waren duidelijk afgebakend. Op mijn vraag of de huidige jeugd in de jungle bezig is, was hij even stil. Nee zo lag het niet precies, het tuintje was leeg en er was iets mis met de horizon. Als Rooms-Katholiek in een reformatorisch bolwerk als Valkenburg hebben ze het goed gehad. Wat hij ons allemaal wil aanraden is: “Wees goed voor een ander!” De preek van ds. Vermeulen op de gezamenlijke start-zondag in de NH-kerk, waar gelukkig een groot deel van Valkenburg aanwezig was, had tot onderwerp “Bouwstenen of zwerfstenen”. Zo te horen was de bouwsteen jé van het. Martien van Stijn is volgens mij meer een zwerfsteen. Tot rust gekomen en met een verhaal. Over de Schepper die alles zo prachtig gemaakt heeft. Met een lied in zijn hart ter ere van Hem. Maar misschien moet ik nu uitkijken voor de emmer water van de smid!
november 1980 Gijs Vis Proloog Om tot een goed gesprek te komen is persoonlijk contact nodig. Dat was deze keer een moeilijke zaak, ettelijke vergeefse telefonische pogingen deden mij tenslotte tot de conclusie komen met een druk bezet man van doen te hebben. Hoewel de naam Gijs Vis mij al lang geleden ter ore kwam, was mij verder slechts bekend dat hij wethouder van de gemeente was. Dat word je niet zomaar, een eerste vereiste is natuurlijk dat je je aan de Wet houdt (dat behoeft nauwelijks betoog!), maar daarnaast dient betrokkene oog te hebben voor het algemeen Welzijn en het vertrouwen te genieten van een belangrijk deel van de gemeenschap. Een eigenschap die klaarblijkelijk verkregen wordt door enige tijd actief lid te worden van een politieke partij. Zelfs ik weet echter dat je er dan nog niet bent, aan de definitieve benoeming gaat meestal heel wat politiek geharrewar vooraf. Het was dus vrijwel onmogelijk telefonisch een afspraak te maken, een gegeven dat mij tenslotte tot een kloek besluit deed komen: na ampele 8
overweging besloot ik niet mijn zondagse pak aan te trekken, maar als gewoon mens verkleed een bezoek te brengen aan het bedrijf! Per rijwiel begaf ik mij daartoe via de Achterweg, rechtsaf de Zonneveldlaan in, richting B-post! Nadere informatie bij Zandbergen Sr., die daar op de hoek een lap grond aan het schoffelen was (die weet ook van geen ophouden), maakte me precies duidelijk waar ik moest zijn. Hoewel het zonnetje scheen was het koud, het mooie najaar leek definitief op de vlucht gejaagd. Trouwens, in Valkenburg waait het altijd! Geen wonder dat men hier al vroeg begon de tuin met glas te bedekken. Eerst het zgn. laag-glas (waaronder de tuinder kruipend zijn werkzaamheden moest verrichten) later grote glazen bouwwerken waarin deze verrichtingen rechtopstaande kunnen geschieden. Het bedrijf van Gijs Vis is van een betonnen uitrit voorzien. Links ervan een omheining, een hek zodanig geconstrueerd, dat een man het doen en laten van een er achter lopend paard, ondersteund kan gadeslaan. Rechts een stukje “koude” grond, gewoonlijk uit nostalgische overwegingen gereserveerd of simpel om ook nog eens een frisse neus te kunnen halen. Daarmee bezig ontwaarde ik twee mannen, iets in de houding van de oudste deed mij denken mijn doel bereikt te hebben, het bleken echter de oudste zoon en zijn jongere broer te zijn die kennelijk met plezier in de voetstappen van hun vader treden. Deze laatste bleek naar een vergadering te zijn ergens in de bollenstreek! Met het voornemen het 's-middags nog eens te proberen besteeg ik mijn rijwiel en keerde huiswaarts. Ook deze rit gaf mij de nodige inspiratie! Ten eerste moest ik dekking zoeken voor een door de bocht scheurende bestelauto. Naast de coureur zag ik nog in een snelle flits Gerrit Barnhoorn Sr., die kennelijk met haast naar een zeker doel werd gesleurd. (Een haastige groet in het voorbijsnellen!) Voorts was er ondanks de kou en het vreemde uur van de dag weer een spion op de achterweg (maar daarover een andere keer). Het gesprek “Wat voor zin heeft het mij te beschrijven? Wie ben ik. Eerlijk gezegd was ik niet van plan te praten.” Naast mij staat mijn 55-jarige gastheer, het gerimpelde gezicht in de richting van het schrale zonnetje. We hangen over het hek! Het paard begrijpt niet veel van die belangstelling, die geen 9
belangstelling is en doet drammerige pogingen de aandacht te trekken. Het begin van het gesprek is “Straight to the point”; want inderdaad is dat een goede vraag. Hebben deze gesprekken en het weergeven ervan zin voor Valkenburg? Zonder echter een antwoord op deze indringende vraag te vinden, raken we ongemerkt aan de praat. Over het wethouderschap. Over ruimtelijke ordening en goedkope woningbouw. Als daarvoor geijverd is en je ziet dan dat de prijzen de pan uit rijzen! “Wat voor zin heeft dan alles gehad? Als je bedenkt hoeveel tijd er in gestopt is, vraag je je af of die tijd niet beter besteed had kunnen worden!” Lang blijft hij daar echter niet bij stil staan. Het heden is van meer belang. In de grond van de zaak heeft hij een hekel aan politiek. “Je moet uitkijken er niet door te vervuilen!”. We praten over de veranderingen in de maatschappij. “We denken niet meer economisch. Iedereen wil overal bomen planten maar geen hap minder eten. De kerncentrale moet dicht, maar niemand wil thuis het knopje van de elektriciteit omdraaien. Democratie zonder orde is de ondergang”. Hij rolt een sigaret, harde vingers met de kleur van tuinaarde. Vertelt over het lidmaatschap van het hoofdbestuur van de Christelijke Boeren en Tuindersbond, West Nederland. Daar vind je nog echte mannenbroeders! Dat laatste woord bevalt hem echter niet zo erg, hij zoekt een andere omschrijving. “Mannen die voor hun zaak staan, de schouders er onder zetten! Zo'n voorzitter als Bukman, daar heb ik diep respect voor. De C van CBTB wordt er serieus genomen. Zelf sta ik daar ook helemaal achter, hoewel sommige mensen dat wel niet zullen begrijpen”. Over deze kennelijk zere zaak praten we niet verder. Er vallen nog meer namen. Lid van de Bloemisterij commissie van het CBTB. Lid van het bestuur van de Stichting tot Verbetering van de Agrarische structuur in het Noordelijk kustgebied (Stikust). Lid van het dagelijks bestuur van de agrarische structuurcommissie Bollenstreek, Rijnsburg en omgeving. Lid van de provinciale advies-commissie agrarische structuur verbetering in ZuidHolland (een adviesorgaan van het Prov. bestuur) en tenslotte komen we weer op eigen terrein: secretaris van de CBTB afd. Valkenburg. U ziet Gijs Vis is een druk bezet man. Er is goed overleg met de ambtelijke regionen van de overheid. Het landbouwschap heeft een belangrijke functie in onze economie. “We hebben immers een eigen ministerie!”, 10
constateert hij niet zonder enige trots. De “Castellumruiters” komen ter sprake. Hij is daarvan voorzitter. Ervaart het als een niet onbelangrijk stuk jeugdwerk. Schijnbaar heeft hij weinig last van de kille zeelucht, die over het vliegveld komt aanwaaien en mij doet verkleumen tot op het bot. We vluchten de kas in. Ik krijg een vluchtige indruk van buizen en soortgelijke appendages. Elektrisch bediende pompen, schakelkasten en relais. Een zadel over een hok met het opschrift “Anneke”. Een oude vervaarlijke cirkelzaagmachine (kom je in veel dergelijke bedrijven tegen, toch zie je weinig tuinders zonder vingers!). Rijen potplanten op tafels en bloemen op de begane grond. We komen in de “rusthoek”. Een van gemakkelijke zitjes voorzien, afgescheiden gedeelte (een veilingkist als tafel) waar vermoeide werkers bij tijd en wijle hun koffie genieten en pauzeren. Boeren en tuinders kunnen dank zij de werkkracht van hun hele gezin (!!) en dat gedurende een groot deel van de dag en de nacht, ruimschoots het inkomen van minimumloners evenaren!!! Als weer en wind meezitten is het zelfs mogelijk het modale inkomen te benaderen! Dat werd me duidelijk gemaakt. U begrijpt dat Gijs Vis, bijgestaan door een flinke vrouw, drie zoons en twee nog zeer jeugdige meisjes (een tweeling), geen reden tot klagen heeft. De oudste dochter is reeds gehuwd. We komen nu pas goed op dreef! Geboren en getogen in het dorp, waardeert hij die plaats als een enclave in de randstad. Met de nodige tegenzin heeft hij zich door de lagere school geworsteld. Heeft veel opgestoken op de jongelingsvereniging. Twee jaar ondergedoken tijdens de bezetting. Na de oorlog dienst genomen bij de “Zwarte Baretten” (huzaren van Boreel). Als wachtmeester. (Mij gaat een licht op! Van dat korps schijn je nooit meer los te komen. Je bent dan ook niet meer geschikt voor enige andere militaire functie! Een speciaal korps met speciale mensen!) Ging met de 7 dec. divisie (EM) voor ruim drie jaren naar Indië. Voelde er veel voor om in dienst te blijven (zie je wel!), maar vraagt zich af of hij de huidige toestand zou kunnen verdragen. “Het kan me niet schelen hoe ze er bij lopen, maar discipline moet er wel zijn!” Tenslotte nog iets over de verenigingen-raad. “Ik hoop dat jullie het zullen volhouden! Er zal een agenda moeten zijn. Praktische zaken. Het Dorpshuis hoort daarbij, volgens mij!” 11
Epiloog Het gesprek met Gijs Vis is moeilijk weer te geven. Razend snel werden zijn gedachten geformuleerd. Mijn vingers waren te stijf om daarvan ook maar iets op te schrijven. Na een ruim twee uur durend gesprek namen we hartelijk afscheid. Het was mistig geworden, desondanks was op de Achterweg het aantal kleumende spionnen groter dan ooit! Dat moeten we toch eens nader bezien!
december 1980 Vliegtuigspotters Na mijn vorige gesprek trof ik op de Achterweg een roodharig, mager jongmens aan. Hoewel zonnig, was het koud en winderig. Genoemde persoon stond, slechts matig beschut door het struikgewas, eenzaam op het brugje te kleumen op een tijdstip waarop ieder weldenkend mens zijn dagelijkse arbeid verricht of (gezien de leeftijd van de vreemdeling) op school bezig gehouden wordt. Nu is mij al eerder opgevallen dat zich daar lanterfanters ophouden en vrijwel uitsluitend van de mannelijke kunne. Heel vroeger kwam het ook wel eens voor dat er geniepige stiekemerds rondscharrelden; als schildwacht weifelde je dan altijd tussen: “Een waarschuwingsschot in de lucht of direct raak” of “Hardhandig verjagen” of “Negeren” waartoe je meestal besloot. De kennelijk in de technische details van onze luchtarmada geïnteresseerde spion verdween meestal vanzelf. Niettemin leek het mij wenselijk deze hernieuwde belangstelling nauwkeurig te observeren en heb zelfs een verzameling aangelegd van ter plekke achtergelaten “stille getuigen” waarvan volledigheidshalve hierbij een summiere opsomming: 1) - Blikje, 1/3 liter Coca Cola, leeg 2) - Blikje, 1/3 7/up, leeg. 3) - Kartonnetje, 1/4 liter, Jaffa drink (met gaatje voor rietje), leeg. 4) - Kartonnetje, 20 gram Kellogs speciaal, leeg. 5) - Kartonnetje 30 gram, Kellogs Frosties, voor 1/3 gevuld. 6) - Wikkel, Van Nelle zware shag, enkele tientallen stuks 12
7) - Wikkel, Kitkat, chocolade met luchtige vulling, meerdere aantallen 8) - Wikkel, MilkyWay, idem. Er werden door mij geen verpakkingen van alcoholhoudende dranken aangetroffen. Bezig met de bruine bonen op onze gemeenschappelijke doe-hetzelf tuin sprak mijn maat tenslotte het verlossende woord. “Dat zijn spotters!” Hij heeft de gewoonte na een dergelijke mededeling enige tijd van stilte in acht te nemen om anderer hersenen tot zelfwerkzaamheid te pressen. Bij mij heeft dat uiteraard geen effect meer en dus wachtte ik rustig op nadere toelichting. “Mijn zoon Hans is er één van!”, kwam er tenslotte. Hier opende zich dus geheel onverwacht een nieuw perspectief voor deze rubriek. Een gesprek met een jonge Valkenburger. En, omdat zijn achternaam Van der Meij is, kan hij zelfs in betrekkelijke anonimiteit gehuld blijven. Hans, 15 jaar, leerling Atheneum, weet de antwoorden! Over die roodharige, kleumende spion: “Dat is Leo, uit Leiden, lid van de KNVVL (iets voor zweefvliegen)”. Over de boven vermelde verzameling: “De Ypenburgse spotters gebruiken Duyvis, wokkels of zoiets, van die kaasgevalletjes!” In volle ernst werd het gezegd. Ieder vliegveld heeft, zo bleek, zijn eigen spottersgroep. Hier is het de “Spotters Groep Valkenburg” oftewel de SGV. Er zijn ook “Groninger Eelde Air Spotters” met een eigen blad GEAR ( de R van review). Er zijn “Schiphol spotters” onder de verzamelnaam ASN. Hun lijfblad is 06-24. Dat nummer slaat, zo werd mij deskundig uit de doeken gedaan, op de ligging van de betreffende landingsbaan. Ook in Ypenburg hebben ze een eigen blad “Spotting Paper Ypenburg”. Hiermee krijgen we een spoor in handen want de aanvangsletters van deze Engelstalige krant vormt het woord SAY. Hetwelk overgezet zijnde betekent: spion! Uit de gedetailleerde beschrijving van Hans werd allengs duidel k dat we in een w dvertakte, spontaan gegroeide internationale beweging zijn terecht gekomen. Voortgekomen uit de handelingen der spotters (luchtwaarnemers) tijdens de wereldoorlog. Hans maakt met zijn kornuiten vele reizen. Bepakt en gezakt op tienertoer. Anderen gaan met de auto, stoomfiets of brommer. De gevorderden beschikken over een vierkant zwart koffertje voorzien van blinkend sluitwerk. Het mij getoonde exemplaar was een soortement verkleind 13
model van de vroegere zeeroverskist! Daarin wordt dan de benodigde apparatuur opgeborgen, met deze koffer is de spion pas een echte spotter. Tot in details wordt de spiegelreflexcamera met lens beschreven. De lens met een brandpuntsafstand van 135 tot 200 mm is het meest geschikt. In principe is het de bedoeling het type en de registratienummers van bewegende luchtvaartuigen vast te stellen (movements). Het platen (fotograferen) is daartoe een gewild hulpmiddel. Aan de hand van deze registratie en van in de roulatie zijnde naslagwerken weet de ervaren spotter het vliegtuig te identificeren naar herkomst, levensgeschiedenis, soort en type en wat dies meer zij. Een uitwas in het vak is de “Scanner” die zich met professionele ontvangstapparatuur beperkt tot het opvangen van radiogesprekken. Afgestemd op de band van de verkeerstoren (voor insiders de GCA), aast deze radioman op “call signs”, de roepnaam waarmede het vliegtuig geïdentificeerd wordt. Zo schijnt, om maar dicht bij huis te blijven, de Neptune bemanning maar steeds om Pappa Alva te vragen als ze de verkeerstoren oproepen. Fred Passchier uit Rijnsburg is zo’n luisteraar. Als die naar TV kijkt is z’n ene oor via de babyfoon verbonden met de radio boven op zolder! Vaak schiet hij ‘s-nachts recht overeind in zijn bed, dan hoort hij het geluid van zeldzame “call signs” van vliegtuigen op weg naar Schiphol. Er zijn nog meer Valkenburgers bij de zaak betrokken. Openlijk worden hun namen genoemd. Rob Schleiffert en Hans Peter Oesterholt. Geen nick names (schuilnamen) zoals in Groningen wel worden gebruikt zoals mij bleek uit één hunner geschriften. Hans is gespecialiseerd in militaire vliegtuigen. Amerika, Nederland en Engeland zijn ideale oorden voor spotters. Er is veel vrijheid. Persoonlijk is hij in Duitsland (Laarbrüch) door de “Polizei” verjaagd en moest zich dus elders verdekt opstellen om de benodigde opnamen te kunnen maken! De gegevens en foto's worden wereldwijd uitgewisseld. De sportieve spotter beperkt zich tot ruilen. Het is bijvoorbeeld de kunst alle registratienummers van een bepaald type vliegtuig te spotten, een volledige serie dus. Als er dan één van “klapt” of “crashed” worden de gemaakte spots des te meer waard. In het notitieboekje van Hans zag ik bijvoorbeeld dat hij op 20 juni 1980 op Twente 31 movements had gespot (je gaat dat vakjargon vanzelf gebruiken!). Dat betekent 31 foto's. “Je zou 14
we gestoord, nu door een overvliegende straaljager. Deze keer volgde een langere onderbreking. Het was een zeldzame vogel maar de spot mislukte. Tenslotte hebben we het nog over de toekomstplannen van Hans. Zijn jeugddroom, gezagvoerder van een groot militair vliegtuig (in straaljagers zie je niets) is in de ijskast gezet. Er is nog niets voor in de plaats gekomen. Het brugje op de Achterweg is een ideale plek voor het maken van spots. Slechts één kas zou moeten worden gesloopt. Een overdekking zou ook niet overbodig zijn. Het geheel nog eens overziend lijkt het inderdaad nog niet zo gek dat de gemeente voorzieningen treft voor deze jeugdige enthousiastelingen. Ze komen immers van heinde en ver! Een verwarmd glazen koepel op een terp? Voorlopig lijkt me een afvalbak voldoende. Hun hobby moet een strijd met de elementen blijven!
januari 1981 rijke ouders moeten hebben.”, verzucht Hans, hij moet allerlei karweitjes opknappen om aan het benodigde geld te komen. Een ander voorbeeld van hun waarneming zag ik nauwkeurig opgetekend in een der uitgegeven blaadjes. Het betrof hier een verslag uit Curaçao. Op 16 aug. 1980 werden daar onder meer drie Neptunes gespot, de 217V, de 203V en de 214V, de laatst vloog op één motor. U ziet het: geen vliegtuig kan onbespied zijn gang gaan. Zelfs een nauwgezette opsomming van een aantal “Decoys” ergens in België ontbrak niet! Dat zijn een soort lokvogels, in dit geval als Mirages vermomde waardeloze Thunder Streaks, die bedoeld zijn om het vijandelijke vuur aan te trekken! Hans droomt van een reis naar het spottersparadijs, Greenham Common in Engeland. Volgend jaar is daar een festijn voor marinevliegtuigen. In deze fase van het gesprek werden we gestoord, een helikopter vloog laag over. Mijn gastheer rende naar buiten. Later bleek het een Duitse Bell AULD te zijn geweest. Herkenbaar aan het echte lekkere oude Bell geluidje, aldus mijn zegsman, die even later vertelde tegenwoordig alle door hem gespotte verplaatsingen door te geven aan de Schipholgroep. De gegevens worden in hun blad gepubliceerd. Ook houdt hij zich bezig met het maken van landkaarten, uiteraard vliegvelden. Weer worden 15
Pontbaas Siebert De winter heeft zich weer aangediend. Sneeuw en ijzel. Storm en hagel. Regen en mist. Kale bomen, dorre bladeren, de aarde trekt haar voelsprieten in. Het gerommel op de daken, vanouds toegeschreven aan Sinterklaas en zijn trawanten, wordt niet meer bespeurd. Kleine en grote begeerten zijn vervuld. De ouderen verbergen zich in hun warme huizen. Mijn weg voerde van de hoogte opgeworpen boven de restanten van het Romeinse Castellum naar het Veerpad. Donkere wolken pakten zich boven ons dorp samen, dreiging van natte sneeuw. Het oversteken van de Hoofdstraat is een nachtmerrie voor de eerzame voetganger. Ongeacht de slechte staat van het wegdek en het opspattende sneeuwwater baant het verkeer zich een weg in de voortdurende race naar het doel. Een inferno van razende wielen en verbeten gezichten. Opgejaagd door deze furie tuimelde ik veilig in de eeuwenoude haven. Veilig omdat die sinds jaren gedeeltelijk gedempt is, er staan nu auto's. Toch is het nog een echte haven. Er ligt een stoomboot, Sinterklaas blijft langer dan ik dacht. Zelfs ontwaarde mijn oog in het toenemende 16
duister een havenkantoor met een vriendelijk verlicht venster. Een bord met het opschrift VOETVEER. En een goed onderhouden platboomd vaartuig, aan stuurboordzijde voorzien van een mast met driekante wimpel in de top. Ik ging dus aan boord en maakte mijn eerste oversteek! De aanwakkerende wind en het zwarte water ten spijt bleek het een bijzondere ervaring. Zo heb ik met eigen ogen gezien dat de veerman de overkant gewoon naar zich toetrekt! Als u 't niet gelooft gaat u zelf maar kijken. Tijdens die spectaculaire verplaatsing kunt u dan als terloops van het unieke uitzicht genieten. Als voetganger een enkele reis voor 0,35 ct. Het pontveer verzorgt de verbinding tussen het Veerpad aan deze en het Valkenburgse Veerpad aan gene zijde. Dat laatste is een niet verlicht wegje met een bocht er in die uitnodigt rechtdoor de sloot in te rijden. Op een steenworp afstand ligt Het Waterbos domein voor zwemmers en sportlui. Mijn speurtocht op vreemde bodem moest beëindigd worden, het veer sluit om zeven uur. Er was zicht op een gesprek met een Valkenburger en daartoe bracht ik de volgende dag een bezoek aan het veerhuis. Dat domein van pontbaas Siebert, zoals hij door de jongere garde genoemd wordt (ouderen zeggen Veerman Siebert), is een van steen opgetrokken eigendom van de gemeente Leiden ten dienste van het Gemeentelijk Gasbedrijf. De letters SLF en de bekende twee gekruiste sleuteltjes in de gevel maken dat duidelijk. (Dat SLF zal wel Stads Lichtgas Fabriek betekenen, een gas, dat tegenwoordig niet meer apart aangemaakt behoeft te woorden.) De ramen en de deur van het door Siebert bewoonde gedeelte zijn beplakt met honderden stickers, spreuken van een bekende geneverfabriek maar ook andere merken en tekens. Binnen brandt de oliekachel. In het kleine vertrek staat een tafel met drie stoelen waarvan er een geblakerd door de nabije hitte kennelijk de pontbaas tot zetel dient. De andere is bezet door brutaal ogende wichten die de vrije woensdagmiddag van school vieren, alsof ze bij de pontbaas kind aan huis zijn! De een komt uit Rijnsburg de ander uit Oegstgeest, vertellen ze me. Ook al vanwege de vele gaanden en komenden is het geen geschikte gelegenheid voor een gesprek. Nog diezelfde avond word ik ontvangen in zijn nachtverblijf. In geen enkel opzicht te vergelijken met een scheepshut of vooronder. Integendeel. Het is een kraakheldere burgermanswoning. Er staat al gauw 17
een biertje voor m'n neus. “Eigenlijk ben ik geen Valkenburger maar een rasechte Rotterdammer!”, verklaart mijn gastheer. In werkelijkheid blijkt hij hier al 16 jaar te wonen en zijn bedrijf uit te oefenen. En nooit meer weg te willen! Ook heeft hij weinig behoefte met vakantie te gaan. “Ik heb teveel van de wereld gezien. Veel moois maar ook veel slechts.” Er komt een blikken trommel te voorschijn. Gebutst en gedeukt door ouderdom en gebruik. Een “monsterboekje” vergeeld en volgeboekt met zeereizen van de olieman J.B. Siebert. Één van die reizen maakte hij met een schip voorzien van armen en benen aandrijving. Toen hij die uitbeeldde kreeg ik de indruk dat de schroefas van het betreffende schip door mankracht in draaiende beweging gebracht werd. Zoiets als onze brandspuit vroeger. Hiermee wordt echter, zo bleek, door insiders de verticale stoommachine aangeduid. Inderdaad een van armen en benen voorzien mechaniek. Hij zat dus op de wilde vaart van 1947 tot 1959 en heeft het nodige meegemaakt. De toestanden aan boord waren niet bepaald rooskleurig in die jaren. De kakkerlakken in het midscheeps en de rattenesten in het vooruit! Zeer suggestief werd daarbij de afmeting van het knaagdier aangegeven zodat ik me verwonderd afvroeg hoe groot dan wel een scheepskat moet zijn om deze monsters de baas te kunnen! In het voorste en achterste deel van het schip werd de bemanning ondergebracht. Bij slecht weer voer het schip meer onder dan boven water. Het ketelbinkie werd er dan op uit gestuurd om proviand of dergelijke voor de oudere manschappen te halen. Over het heen naar de kombuis moest dat dan hand over hand zich vastklampend aan alles wat maar mogelijk was, gebeuren. Zo leerden ze het vak. De pontbaas springt van de hak op de tak. Niet slechts vertellend maar daadwerkelijk! Regelmatig wipt hij van zijn stoel en zoekt een aanlegplaats boven op de gashaard! Je herkent hier de echte stoker/olieman. Het langdurig aan extreme hitte blootgestelde, dun geworden bloed behoeft extra verwarming! Bij het uitbreken van de oorlog was hij 18 jaar. Hij had toen al gewerkt als schilder en ijzerwerkersmaatje. Tijdens de oorlog ging hij als schippersknecht varen. Op het motorschip “'t-is altijd wat” onder bevel van zijn zwager Klaas Bosch. Mijn gastheer die geen blad voor de mond neemt, zich niet beter wil voordoen dan hij 18
denkt te zijn, heeft de volgende uitspraak gedaan “Schipper Klaas Bosch is een man zonder vrees!” Om dat aan te tonen komen er een paar korte flitsen over een bomaanval in de haven van Den Helder. De brandende oorlogsschepen rondom, de dreiging van explosies. “We konden nog wegkomen met de kont van het schip diep in het water. We kwamen er telkens weer heelhuids door. Hij schetst nog een situatie van tot aan de hals in het water staande mannen. Onder een betonnen bouwsel. En ook daar zijn ze uitgekomen. Mensen die veel beleefd hebben zijn kort van stof in die zaken. Naast deze vaarperiode heeft hij nog gewerkt als “strekker” in de scheepsbouw. Dat is de vakman die kromme scheepsplaten en balken richt. Daarvoor werkte hij ook nog als kelner, (met zeer goede getuigschriften), buffetchef, classificeerder en wat dies meer zij. Hij heeft van alles aangepakt tot hij in 1964 het pontveer van zijn zwager en diens maat kon overnemen, met de pontrechten van Katwijk tot de Haagse Schouw. Na een woelige reis lijkt het schip tot rust gekomen. Schipper op een eigen vaartuig, behulpzame jongmaatjes om je heen, nuttig werk, soms een flinke Noordwester om tegen te vechten, gezellige klanten wat wil je nog meer? Liever geen spectaculaire belevenissen meer. Slechts één voorval herinnert hij zich nog goed. Op een stormachtige, regenachtige avond kwam er een meneer die de oversteek waagde. Naast hem een jong meisje. “Wat kost een retour? De berekening was eenvoudig, ƒ 1,40. De man betaalde: “Laat de rest maar zitten”. Aan de overzijde wilde het meisje het verschuldigde eveneens voldoen. Tot verwondering van de pontbaas die dacht met vader en dochter van doen te hebben. Overwegende dat de onnozele hals toch gek was besloot de pontbaas er het zwijgen toe te doen. Zodat ik nog steeds een gratis oversteek van de veerman te goed heb.
19
februari 1981 Burgemeester Van ‘t Wout De jaarwisseling is bij uitstek de tijd voor het opmaken van de balans en dat ook in figuurlijke zin. Zo vroeg ik me af hoe lang het mogelijk zou zijn deze rubriek vol te houden. Enig rekenwerk had tot resultaat dat het aantal inwoners garant bleek voor nog een respectabel aantal jaren en (bedacht ik) als je opa gehad hebt kunnen we op de inmiddels volwassen kleinkinderen overgaan. Dus zie ik vooralsnog geen problemen. Maar toch, er moet ook nog inspiratie zijn en dat is nu dat deel van het gesprek waarvoor je de straat op moet! Zo geviel het dat op een winderige, druilerige halfmistige donkere avond, begin januari, mijn aandacht getroffen werd door een merkwaardig tafereel. Op de Hoofdstraat. Drie vreemdsoortige voertuigen, op grote bolle banden, geel geschilderd, voorzien van verkeersaanduidingen en het opschrift “Grondonderzoek”. Met brullende motoren en flitsende zwaailichten bewoog de colonne zich langzaam richting Leiden op de linkerzijde van de weg. Op het trottoir een, in geel regengewaad gestoken gids, die kennelijk via de mobilofoon rij-instructies doorgaf aan de chauffeur. Het woord “Grondonderzoek” bracht me op een dwaalspoor. Nog vers in het geheugen ligt immers de affaire “Methyl Bromide” vergiftiging rond de kassen in het Westland! Ik nu verbaasde me grotelijks over de vermeende grootscheepse aanpak van het ministerie van sociale zaken oftewel de ermee belaste onderafdeling Volksgezondheid. “Als die lui eenmaal wakker worden weten ze van aanpakken!” dacht ik zelfs. In deze omlijsting zag ik de burgemeester staan, de bedrijvigheid gadeslaand. Nu heb ik altijd al een groot respect gehad voor mensen die in de ure des gevaars op hun post staan. In zulke tijden vervallen ook de normale restricties, ik vermat me hem persoonlijk aan te spreken met de vraag “Hebben ze al wat gevonden?” en kreeg het verbazingwekkende antwoord “Morgen zetten ze een jaknikker in je tuin!” Pas toen ik er achter kwam dat het hier een grondonderzoek van de Ned. Aardolie Maatschappij betrof, begreep ik de strekking van dat antwoord. 20
Ik kon echter niet meer los komen van dat beeld van onze burgervader, staande op de bres voor onze belangen. En zo maakte ik dus een afspraak met N. van 't Wout op Hoofdstraat 39 en U moet me niet euvel duiden dat ik deze keer het gebruik van de voornaam achterwege laat. Hangende deze afspraak werd me als inleiding een artikeltje ter hand gesteld uit het Leids Dagblad van Jos v.d. Meer behelzende een psychologische verklaring van de tic van de burgemeester. Uiteraard wordt zoiets door ons, minder deskundigen, met graagte gelezen. Ook de fenomenale wijze waarop deze columnist zulks weet te verbinden met vermeende tekortkomingen in het handelen van onze gezagvoerder is waarlijk verbijsterend. Oorspronkelijk had ik slechts één bezwaar tegen het artikeltje: een met een zuur hart uitgesproken nieuwjaarswens is als een vloek, leeg keert hij terug naar de plaats van oorsprong. Mijn voorkeur gaat nog altijd uit naar het eerlijke “Veel heil en zegen!”. Maar er bleef toch een vervelend gevoel over, hoewel ik geen lezer van het blad ben, 't is net of je zelf beledigd bent! Maar daar zal Jos wel een deskundige verklaring voor hebben. Het vertrek, waar de burgemeester zijn edelachtbare vak uitoefent, is op de 1e etage van het gemeentelijke buitenverblijf in het Boonrak. Een waardig onderkomen met een prachtig uitzicht op de Oude Rijn. Schijnbaar trekt burgemeester Van 't Wout zich niet veel aan van het aangehaalde artikeltje. Demonstratief tilt hij zelfs enige malen de bril van zijn neus. Hij gunt me zelfs nog een blik op een andere kant van zijn psyche, het met duim en wijsvinger omvatten en wrijven van de neus. “Dat schijn ik te doen als ik met krachtige argumenten op de proppen kom!”. Het zij met eerbied vermeld, des burgemeesters reukorgaan is goed ontwikkeld! Nee, hij ergert zich wel aan het feit dat genoemd dagblad het nodig vond, nu al ten vierde male, de wat te royaal geachte afscheidsviering van secr. Bol te memoreren. “Het plezier is voor die man al genoeg vergald!” Tussen haakjes gezegd, volgens mij heeft dat slachtoffer een te groot gevoel voor humor om daarover in te zitten. Reden waarom ik dit rustig durf te schrijven. We komen aan de praat over de ontwikkeling van het gezag. Als broekje geconfronteerd met het autoritaire, feodale gedrag van zijn baas, de baron-burgemeester, had hij al het intuïtieve gevoel “Dat is niet 21
goed!”. Een intuïtief gevoel dat door velen van zijn generatie werd gedeeld en omgezet in daden. Als 61-jarige bestuurder staat hij nu voor de taak min of meer te regeren in deze tijd. Het is nu zo dat als met een grote groep na ellenlange besprekingen tot een beslissing gekomen is de minderheden die de volgende dag bestrijden met een demonstratie. En toch dient de raad de knopen door te hakken en zou de raad wel gek zijn als ze het oor niet te luisteren legt bij de belanghebbenden. Het is een goede zaak dat de burger beter beschermd is tegen willekeur bij de overheid. Voelt U zich wel eens verantwoordelijk en eenzaam? “Je zou het zo kunnen noemen.” Men verwacht altijd overal een direct antwoord op. Dat je overal over nagedacht hebt. Maar ik heb met beide wethouders een bijzonder goede relatie. Er blijven nu eenmaal problemen waar geen oplossing voorhanden is. We blijven net zo lang zoeken tot, en soms komt er onverwacht, de oplossing. Het grootste knelpunt in onze gemeente is niet de financiën maar de ruimte. Daaruit voortvloeiend het probleem van de geluidshinder in het algemeen en de vlieghoogte met betrekking tot het belendende vliegveld in het bijzonder. We hebben de begroting 1981 gelukkig rond. Dit jaar moet de aanleg van het Castellumplein gereed zijn voor de paardenmarkt. De bouw van een sportzaal staat eveneens op het programma. We praten over de toenemende werkloosheid en de zorgelijke economische ontwikkelingen. “De problemen van nu zijn het resultaat van te lang vooruitgeschoven beslissingen. Ook de werkloosheid gaat Valkenburg niet voorbij. Het gevaar bestaat dat betrokkenen zich gaan opsluiten in hun huizen. Er zijn er zelfs die hun werkloosheid voor de buitenwereld gaan maskeren. Het zal in de toekomst belangrijk worden dat er wegen en middelen komen om dat op te vangen. Dat moet echter van het eigen initiatief uitgaan De gemeente zal zulks zeker stimuleren. Overigens is leven niet alleen werken, ontplooiing van de persoonlijkheid is minstens even zinvol.” Wat denkt U van de racebaan door het dorp? “Jammer dat de aanleg van de provinciale weg steeds maar uitgesteld wordt. Langzamerhand wordt het hier een onhoudbare toestand. Het fietsen is inderdaad levensgevaarlijk. Hoewel het gelukkig nog meevalt met het aantal ongelukken. Van de auto’s die hier rijden is 75% doorgaand verkeer.” 22
Ruim 40 jaar werkt Van ‘t Wout nu al op de gemeentelijke administratie en bekleedt hier naast het ambt van burgemeester ook de functie van secretaris. Begonnen als volontair in 1938 te Lage Ruige Weide (waar hij geld toe moest geven!) studeerde hij gemeenteadministratie en financien en werd in 1939 aangesteld als ambtenaar ter secretarie in Oudenrijn. Gedurende de oorlog bleef hij daar tot hij in 1945 als eerste ambtenaar ter secretarie vertrok naar het ernstig door de oorlog getroffen Renswoude. In 1969 solliciteerde hij naar Valkenburg met het bekende resultaat. En zou voor geen geld weg willen naar de stad of een grotere plaats. Bij leven en gezondheid is over 4 jaar de tijd van pensionering aangebroken. Zijn gezin telt 4 kinderen waarvan 2 nog thuis zijn. Zijn vrouw is een dochter van dominee Zijlstra, die zendeling geweest is op Celebes. Ze zijn lid van de gereformeerde kerk. Het CDA ziet hij als een belangrijke middengroep. Is er nog wat ontdekt bij de opgraving? “Binnenkort heb ik daarover een gesprek, ik weet er dus nog weinig van, hoe dieper ze kwamen hoe minder er was.” Hebt u hobby's? “Nee, eigenlijk niet. Alleen muziek, vooral Mendelsohn, romantisch dus. Vroeger wel gezongen.” Is er nog iets bekend over gif in Valkenburg? “Nee, we weten daar niet zoveel van af, het is ook nieuw en 't is ook meer de verantwoordelijkheid voor degene die vergunning geeft.” Is de eerste nieuwjaarsreceptie goed bevallen en hebt U zelf nog wensen voor de toekomst? Ja, we moeten ons de volgende keer wat anders opstellen maar overigens is het gezellig en goed geweest. Wat wensen betreft, als eerste de oplossing van het verkeersprobleem op de Hoofdstraat maar ook dat de gemeente als zodanig zelfstandig kan blijven. Hebt u nog adviezen voor de verenigingenraad? “De vrijwilligheid neemt af, de gemeente kan door subsidies en door ruimte ter beschikking te stellen het met elkaar zinvol bezig zijn stimuleren.” Tenslotte nog één opmerking: “Het gemeentehuis is “Open huis” voor iedereen.”
23
maart 1981 Anneke van de Broek Voorwaar het zijn barre tijden die we mogen meemaken! Het ene moment zie je de koolmeesjes het voor hen bedoelde broedhokje ontdekken alsof het er pas voor 't eerst hangt en met een bravoure of ze het zelf gemaakt hebben, een dag later raast de storm door de straten. 's Morgens een flink pak sneeuw, 's middags een zwerm spreeuwen in de kale appelboom met hun kwetterende samenzang ter ere van de heerlijke warme zon. Februari 1981. De tijd waarin honden-eigenaren angstig naar buiten kijken en zich beperken tot een wandeling naar de tuin van de buren of nog erger, volstaan met het openen van de voordeur. Hoe lang nog zullen we voortdurend ons pad moeten verkennen willen we niet van de ene naar de andere straat glibberen? Maar nu over de storm gesproken, bar en boos was het! We reden achter een karavaan scholieren naar Katwijk. Tot twee keer toe werd één van deze onze Valkenburgse kinderen voor de bumper van mijn voertuig geblazen en was het slechts aan mijn lage snelheid te danken dat er geen ongelukken gebeurden! Ondanks ons, automobilisten, zijn ze er ook deze keer weer doorgekomen, voorzover ik weet. Het wordt hoog tijd dat er een goed fietspad komt, bedacht ik. En aangezien zulks geen nieuw idee is en er al heel wat, kennelijk vruchteloze, activiteiten dienaangaande zijn ontplooid leek het me zinvol eens te gaan praten met een dame in ons dorp die wat dat betreft aan de weg getimmerd heeft. Anneke v.d. BroekWesterink. Zij rijdt dagelijks bij mij door de straat. Het is haar (en u) daar toegestaan dwars tegen het autoverkeer in te fietsen. Achterop de bagagedrager de ene dochter, voorop de andere. Ook zoon en man fietsen dagelijks naar school en kantoor. Het gebruik van de auto, de “eend” is sinds enige tijd vervangen door een wat groter voertuig, wordt beperkt tot het minimum. Ze heeft haar oorspronkelijke vak, binnenhuisarchitect, niet verleerd. De van oudsher eng-bewande huiskamer is herschapen in “veel ruimte in wit en naturel”. Een speelzaal voor kinderen. Eenmaal binnen 24
duurde het niet lang of we hadden het over Welzijn en bleek dat haar bemoeienis in dat opzicht niet beperkt is tot ons dorpsbelang! Ze is al sinds twee jaar lid van de provinciale staten van Zuid Holland. In het bijzonder belast met de zorg voor de volksgezondheid, culturele en sociale aangelegenheden. Oftewel vrijwel het gehele pakket werkzaamheden vallende onder dat begrip “welzijn”. Een plaatsgenoot om trots op te zijn! Onze plaatselijke welzijnscommissie is benoemd door de gemeenteraad en wordt gevormd door een lid van het college van B en W, twee raadsleden, een onderwijskracht en drie vertegenwoordigers uit het verenigingsleven. Het is geen commissie die veel van zich doet horen. Één van haar taken is de beschikbare geldmiddelen om te zetten in doeltreffende activiteiten en subsidies. Injecties als het ware. Ons dorp lijkt wars van injecties! Het begrip welzijn overigens is lang niet iedereen duidelijk, welzijn heeft in ieder geval betrekking op de gehele mens, geestelijk en lichamelijk. Anneke heeft veel waardering voor het werk van de “Peuk” en ziet daarin een belangrijk stukje regionaal jeugdwerk. Helaas maar matig geaccepteerd in de dorpsgemeenschap. Een parttime beroepskracht zou misschien het werk van de vrijwilligers kunnen verlichten. Ze leest drie dagbladen en daarenboven een aantal weekbladen. De Rijnsburger had ze echter (nog) niet gelezen, ik doel op het jaarverslag van de politie, mij was daarin opgevallen het aantal baldadigheden en de vechtpartijen in ons goede dorp! Zoveel zelfs dat we wat dat betreft Rijnsburg naar de kop steken! “Duidelijk een gevolg van ons levenspatroon!” knikt ze. Kennelijk heeft dit stukje “Onwelzijn” te maken met de opvoeding. Wat dat betreft is al op zeer jeugdige leeftijd de lichamelijke afstand tussen de opvoeder en het kind vooral in de eerste vier jaar erg belangrijk. Die lichamelijke afstand mag niet meer bedragen dan een bepaald aantal meters. Als vuistregel kan gelden dat het maximale aantal meters gelijk is aan de leeftijd van de peuter. In jaren! Laat ze ook maar eens mee rommelen in de aardappelschilbak. Betrek ze bij al je doen en laten. Aangezien de man nog steeds in onvoldoende mate geëmancipeerd is blijft deze taak vooralsnog voorbehouden aan de vrouw. Ze is sinds enige tijd eveneens verkozen tot voorzitter van de Peuterburg, een speel25
zaal waar kinderen van zo'n twee tot vier jaar onder deskundige leiding hun agressie op elkaar kunnen uitleven. In de hoop dat ze dat dan op latere leeftijd zullen nalaten! Eerlijkheidshalve dient vermeld dat dit echter niet dusdanig door Anneke werd geformuleerd, het schijnt mogelijk te zijn deze kleine Valkenburgertjes een zekere mate van welzijn te doen beleven. Er kan méér dan thuis, aan vingerverven en kleien begin je niet elke dag. Bovendien is er contact met leeftijdgenootjes. Ze heeft een open oog voor de gebreken die er aan onze dorpsgemeenschap kleven. Zonder daarop al te zeer af te geven. Er zijn te weinig bomen, gebrek aan ongebreideld groen, vrijwel geen gelegenheid voor “openlucht” recreatie noch voor jong noch voor oud. Over de randweg zullen we maar zwijgen, nu is het te laat en is de provinciale buidel leeg. Tenslotte ervaart ze de politieke concurrenten ter plaatse als onverdraagzaam (Roodkapje moet altijd haar zin hebben!) ook de kerkelijke autoriteiten komen er niet veel beter af. Met verdraagzaam bedoelt ze, voor zover ik het begrijp, het respecteren en dus aanvaarden van de ander ondanks diens andere zienswijze. Ze is, en dat behoeft nauwelijks betoog, raadslid en dat namens de PvdA die hier ter stede in samenwerkend verband met de PPR opereert. Het gezin Westerink woonde op één der Singels in Leiden. Anneke was de jongste van de drie kinderen. Haar vader, nu overleden, was predikant in de gereformeerde kerk en gaf eveneens meermalen blijk van progressieve, destijds niet altijd gewaardeerde, opvattingen. Geboren na de oorlog ging ze na haar middelbare school naar de kunstacademie in Den Haag en Amsterdam. Ze wilde met haar handen gaan werken. En haalde voor de eerste keer de pers; ze deed in het ziekenhuis haar eindexamen en dat was nieuws! Daarna heeft ze zich een aantal jaren bezig gehouden met het ontwerpen van interieurs voor kantoren en dergelijke. Ze heeft er minstens één duidelijke richtlijn aan overgehouden: “Nooit de ander je smaak opleggen”. Haar politiek functioneren in ons dorp heeft haar veel geleerd: politiek is denkwerk, vindt ze. Ook daar heeft ze een paar duidelijke stelregels (voor zichzelf) van overgehouden. “Als iets leeft moet je het de ruimte geven!” Maar ook: “Als je de consequenties van een beslissing niet kunt overzien, moet je het niet doen” en “politiek en zeker dorpspolitiek moet doorzichtig zijn”. Met 26
het oog op het laatste vindt ze het dan ook een goede zaak dat het gemeentebestuur bij monde van een der ambtenaren in Zicht op Valkenburg naar buiten treedt. Hoewel ze het een bezwaar vindt dat een kerkelijke gemeenschap veelal slechts oog heeft voor de eigen kudde, de diaconie bijvoorbeeld zal zich maar zelden het lot van andersdenkenden aantrekken, acht ze het belang en de maatschappelijke functie van die gemeenschap hoog. Ze weet zich gereformeerd, zoekt echter de bijeenkomsten niet. Tenslotte komt er nog een ander aspect van haar sociale betrokkenheid boven water, het Ombudsteam. Met allerhande problemen worstelende inwoners van ons dorp kunnen terecht en worden geholpen, vaak om wegwijs te worden in een doolhof van verplichtingen en beperkingen. Anneke is er één van het team van 5 personen dat daartoe beschikbaar staat. Het mag wel gezegd worden dat het initiatief van haar is uitgegaan. Deze veelzijdige geëmancipeerde vrouw van Klaas v.d. Broek rooit het best! Als ik de boze wolf was zou 'k me wel drie keer beraden vooraleer te besluiten Roodkapje te verorberen! Met dezulken loopt het slecht af.
april 1981 Zuster Moerkerken Gesprek met een Valkenburger? Af en toe is het gewenst bepaalde regels met een korreltje zout te nemen. Vandaar dat vraagteken achter de aanhef van dit gesprek. Wat bijvoorbeeld te denken van iemand die hier 23 jaar werkt in de gezondheidszorg en uit dien hoofde in veel gezinnen komt? Als wijkverpleegster! Zou dat op zijn minst geen halve Valkenburger zijn ook al woont ze in Katwijk? Temeer omdat ze van plan is met werken te stoppen en wat dat betreft ons gaat verlaten. En dus maakte ik een afspraak met zr. Moerkerken onze wijkverpleegster van het Interkruis. Thuis was ze telefonisch niet te bereiken, via het gezondheidscentrum ging het beter, Ada Freke regelde één en ander bekwaam en snel. Zo kwam ik meteen weer in contact met één der leden van het comité, die met voortvarende ijver bezig zijn een groot “feest” te organiseren om het vertrek van voormelde wijkzuster niet ongemerkt te laten voorbijgaan. 27
Woensdagmiddag om half vier zou het gesprek plaatsvinden en als te doen gebruikelijk zal ik U een korte beschrijving geven van de tocht naar de plaats der samenkomst. Het stormde en regende als gewoonlijk. De jonge aanplant in de Marinus Poststraat had deze aanvallen goed doorstaan niet echter het bos van televisiemasten. Vele toch waren geknakt, neergeveld op het dak van de flat. Voorzichtig, mijn weg zoekend tussen ..... (maar dat weet u al!) vroeg ik me af waarom een verpleegster, net als de burgemeester, dominee en dokter altijd met hun beroep aangesproken worden. De mens wordt aldus gedwongen achter het beroep schuil te gaan. Het gezondheidscentrum werd door mij voor de eerste keer betreden en ook zr. Moerkerken was mij volslagen onbekend. Dat onbehagen bleek wederzijds, ook zij had zich afgevraagd met wie ze van doen zou krijgen en had net een interview achter de rug met iemand van de krant. Een paar bekommerde, trouwe ogen bekeken mij door grote brillenglazen, een tikkeltje gelaten. Als het moet dan moet het maar! Mijn eerste indruk van haar was er één van volkomen betrouwbaarheid en rust; een vrouw van weinig woorden. Je gaat je als het ware vanzelf patiënt voelen en krijgt het gevoel: nu komt alles goed! Geboren en getogen in Sassenheim vloog ze na de oorlog uit dat familienest naar Sonnevanck (bij Harderwijk). Drie jaar lang werden haar daar de eerste beginselen van het vak bijgebracht, vervolgens werkte en leerde ze gedurende vijf jaren in het Academisch ziekenhuis te Leiden in vrijwel alle afdelingen. Daarna weer terug naar Sonnevanck tot ze hier in 1957 opdook. Als teken van haar verworven bekwaamheden draagt ze het verpleegkruis. Nauwkeurige bestudering van het op de hoge boord gespelde “kruis van verdienste” bleek de moeite waard. Het eenvoudige kruis geldt voor de algemene verpleegkunst, haar vaardigheid als wijkzuster werd met kleine hoekjes aan dit kruis toegevoegd. Voorts is er in het midden de beeltenis van een ooievaar, de bevoegdheid aanduidende de werkzaamheden van deze vogel, voor zover het in haar kraam te pas komt, te steunen. Ik kon me overigens niet aan de indruk onttrekken dat hier sprake is van een verouderde instelling. Het zou toch mogelijk moeten zijn om bijvoorbeeld een boerenkool als ordeteken te voeren! De beschrijving van de 28
“medaille” is niet compleet zonder de vermelding van de woorden “ziekenverpleging-wet” met duidelijke letters rond het kruis aangebracht. Kennelijk bedoeld om weerbarstige patiënten het nodige ontzag bij te brengen. Het Interkruis betaalt haar salaris, dat echter niet alleen, ze is vol lof over het bestuur van de stichting waarin de oorspronkelijke OranjeGroene-Gele-Witte-kruizen zijn opgegaan. Deze stichting voor Valkenburg en Katwijk breidt haar activiteiten sinds kort uit in de richting Rijnsburg. De wijk van zr. Moerkerken omvat het Molenblok en ons dorp. Toen ik haar vroeg hoe ze er destijds toe gekomen was het beroep van verpleegster te kiezen en of er misschien sprake was van een soort roeping schudde ze ontkennend het hoofd: “Nee, roeping is zo'n groot woord”. Ze las destijds in de kerkbode een noodkreet voor Sonnevanck en rolde zo vanzelf het vak in. “Bent u Nederlands hervormd?” polste ik haar voorzichtig. “Nee, gereformeerd” Het klonk wat terughoudend. “ P r a a t U daarover wel eens met de mensen?” Kennelijk begon ik lastig te worden. Toch kwamen er herinneringen los. “Ik had het er wel moeilijk mee toen één der bejaarde patiënten mij te kennen gaf in geen geval in een christelijk tehuis te willen!” Ook herinner 'k me nog een oude man die het er altijd moeilijk mee had dat de dominee Heer in plaats van Heere las. Hij kwam dan met mij daarover praten. Zo moest 'k hem ook eens een keer een hoofdstuk uit de bijbel voorlezen. De dominee had daar uit gepreekt maar niet naar zijn zin”. Achteraf kon ze er om lachen. De eerste rit met de fiets naar Valkenburg herinnert ze zich nog best. Op zoek naar het pontje verdwaalde ze in de (toen nog) vlakke velden van Rijnsburg. Bij een boerderij moest ze de weg vragen. Ze is er gekomen! Drie jaar heeft ze gewoond bij mevrouw Duiker (Tante Bet) ergens aan de rand van het huidige Castellumplein. Haar eerste klant was een bejaarde man die hulp vroeg voor een zuigeling. Hetgeen haar hogelijk verwonderde, totdat bleek dat het opa betrof! Haar kijk op de prestaties van de Valkenburgers moge voorts blijken uit de navolgende vuistregel, door de wijkzusters (in ieder geval vroeger) gehanteerd: Is er een aanvraag uit Katwijk aan Zee dan kun je kalm aan doen, is het er een uit Katwijk Binnen dan heb je wat minder tijd, komt de aanvraag echter uit Valkenburg dan is het hollen! 29
Oorspronkelijk was de zuigelingen en kleuterzorg in de bijzaal van de hervormde kerk. Nog herinnert ze zich het gesjouw met zware planken om de boxen (kleedhokjes) in elkaar te zetten en af te breken. De dokter zat in de consistoriekamer, behalve als er een trouwdienst was, dan moest zij uitwijken naar de keuken. Het was een gezellige boel, zo alles bij elkaar. Het nieuwe centrum was prachtig en mooi maar ze moest toch nog wat overwinnen toen de verhuizing een feit werd. Valkenburgers zijn gezellige mensen en niet nieuwsgierig maar toch behulpzaam kwamen we tot de conclusie. Haar aflosser komt half augustus. Els v.d. Berg voor zover ze weet. Goed dertig jaar oud, dus één met de nodige ervaring. Geboren in Delft, werkt momenteel in Zutphen. We komen weer op haar werkzaamheden. Hoewel ze veel liever met het echte verpleegwerk (curatief) bezig is zag ze haar werkzaamheden hoe langer hoe meer naar het adviserende (preventief) verschuiven, en is de laatste om daarvan het belang niet in te zien. De zorg voor de gezondheid van de schoolkinderen is ook in goede handen. “Wat denkt U van de hoofdluis?”, probeer ik grappig te zijn. Ze gaat er serieus op in: “Door het opzetten van elkaars mutsen en het opstapelen van de jassen en zo wordt de verspreiding in de hand gewerkt. Het begin heeft natuurlijk te maken met onreinheid. Op de vuilnisauto staat: Houdt de gemeente rein. En dat is voor alles een goede zaak”. Wat bent u van plan te gaan doen? “Ik ben dankbaar met mijn goede gezondheid en ga eerst genieten van mijn vrije tijd. Je hebt altijd op tijd moeten zijn. Het lijkt me heerlijk om nu eens te kunnen doen waar je zin in hebt. Misschien ga 'k nog eens naar Canada!” Zuster Moerkerken spreekt onberispelijk Valkenburgs! Ze is nu 60 jaar en gaat in de “overbrugging”. Geen groot prater. Jammer dat ze weg gaat! We kunnen haar een groots afscheid bereiden. Op donderdag 2 april in het Gezondheidscentrum aan de Broekweg. Van 5 tot 7 uur is iedereen welkom.
30
mei 1981 Henk v.d. Nagel Het eerste gesprek in “Zicht op Valkenburg” ging over het oudste echtpaar van het dorp: oma en opa v.d. Nagel. Eén van hun zoons, Johannes Gerardus, kortweg Jan genoemd, is jaren geleden door een noodlottig bromfietsongeval om het leven gekomen. De zoons van Jan: Frans, Niek en Henk hebben een bedrijf in het Duifrak aan de Luit Katlaan. Een warenhuis waar de gebroeders zich toeleggen op het kweken van chrysanten. De moerplanten worden daar, na het stekken, onbeworteld verhandelt aan v.d. Mey BV. Een besloten vennootschap waarin CDA wethouders van Rijnsburg en Valkenburg gebroederlijk samengaan. Onlangs is de kwekerij van de gebroeders van der Nagel als voormeld, in het nieuws gekomen door een bezoek van de Commissaris van de Koningin, mr. Vrolijk. Reden: een opmerkelijk gunstig energieverbruik door toepassing van een motor die aardgas omzet in elektrische energie en de gelijktijdig ontwikkelde warmte benut door middel van een warmtewisselaar. Hetgeen blijkbaar tot grote besparing kan leiden. Dat is echter niet de reden voor dit gesprek. Het gaat om de voorzitter van het CDA, Henk v.d. Nagel. De kiesvereniging immers is de bron van waaruit de behoeders en bepleiters van ons wel en wee voortkomen. En een groot deel van onze plaatselijke overheid. De voorzitter daarvan is dus de man achter de schermen van het politieke CDA-gebeuren. Toen 'k voor dit gesprek naar het genoemde adres trok, men had me gezegd: “bij het voetbalveld”, lukte het me zelfs het eerste het beste huisnummer 7 binnen te dringen en de verkeerde heer des huizes in zijn slaapje te storen! Bloembollenhandelaar v.d. Berg wees me desondanks bijzonder vriendelijk terecht zodat het juiste adres ongedeerd bereikt werd. Zo is er altijd wel wat te beleven op reis. De landhuizen die deze bollen-bazen bouwen zijn overigens niet van domme huize! Mijn gastheer zette zich in een magistrale leunstoel tegenover me en bekeek me met een welwillend gelaat. “Hier zit de juiste man op de juiste plaats”, dacht ik! 31
Geboren (vlak na de oorlog) en getogen in Valkenburg. Die zich nog herinnert met een (ledige) melkemmer op het hoofd, huilend door het dorp gedwaald te hebben, omdat hij het hengsel niet onder zijn kin vandaan kon krijgen! Die zich de lagere school nog best kan herinneren maar er niet veel over kwijt wil. Slechts één voorval uit de tijd toen er nog geschoold werd in de bijzaal van de NH kerk. De keurige meester Middelraad altijd netjes gekleed met jas en hoed. De statige stoel waarop dit hoofddeksel werd neergelegd om vervolgens door Piet Botermans te worden geplet. Mij werd niet duidelijk of de meester toen voor de eerste keer het woord “Boerenkarhengsten” gebruikte, waarmee deze brave jonge broeders sindsdien door hem werden benaamd. Zeven klassen van de lagere school doorlopen hebbende, ging hij vervolgens naar de tuinbouwschool in Rijnsburg. Daarna als dienstplichtig chauffeur op de YP 408 bij de fuseliers, de Prinses Irene Brigade. Hij is gehuwd met Ineke van Delft, uit Rijnsburg, die daartoe haar baan in de confectiewinkel v.d. Waal in Leiden opgaf voor het beroep van huisvrouw. Ze hebben nu drie kinderen. Anja, Kees en Jan. Er is ook een paard in de familie, van het merk “Van Tilburg”, Henk's hobby, maar hij heeft er weinig tijd meer voor. Zijn vrouw is lid van de oudercommissie van de Lagere school. Ook een hobby. Vader Jan v.d. Nagel zat vroeger al in het bestuur van de CHU. Zoon Henk volgde wat dat betreft diens voetsporen. Toen er landelijk gezocht werd naar verband tussen CHU, AR en KVP, is er ook in Valkenburg een werkgroep in het leven geroepen die oorspronkelijk slechts uit leden van de CHU en AR bestond. Daarna volgde de oprichting van de plaatselijke kiesvereniging KVP. Toen tenslotte het CDA een feit werd, bleek het functioneren van Henk in de werkgroep dermate goed bevallen, dat hij als voorzitter in het CDA werd gekozen. En zo kwam de jonge generatie aan bod in een nieuw verband. Het CDA behaalde overigens minder zetels als de participanten voordien bezetten, hetgeen iets te maken schijnt te hebben met restzetels. Is er nu na ruim drie jaar CDA nog iets terecht gekomen van de goede voornemens? Het gemeenteprogram “Niet bij brood alleen” wordt te voorschijn gehaald. We lopen het groene boekwerkje door. Het welzijnsbeleid: het belangrijkste is wel de 32
realisering van de sportzaal. “Ik vraag me af of die niet wat aan de grote kant is. “Het recreatiegebied “Gat van Lagendijk” is in handen gegeven van een beheersinstituut. Voor wat betreft het verkeer: het verkeersplan is aangepast en bijgestuurd. Er wordt naarstig gezocht naar alternatieve routes. En de mogelijkheid van een fietspad. Voorts is er de renovatie van het Dorpsplein. De voorzitter van het CDA is redelijk tevreden over de gang van zaken. Natuurlijk blijft er altijd wat te wensen over. Binnenkort moet de kiesvereniging weer op de politieke toer. De verkiezingen voor de Tweede Kamer staan voor de deur. Op 16 mei komt er een verkiezingsbus op het Dorpsplein met ondermeer de kamerleden De Boer (def.) en Van 't Hoog. “Het zwaardere geschut wordt in Rijnsburg in stelling gebracht”, aldus ietwat teleurgesteld Henk. Mij lijkt echter dat we met een defensiespecialist niet ontevreden mogen zijn! Henk is gelukkig met het CDA, het is een partij die werkgevers en werknemers, progressief en conservatief verenigt. Dan moet er wel geschipperd worden, maar zo is het hele leven. Het CDA is de meest bekritiseerde partij en door velen al bij voorbaat veroordeeld. Henk is ook nog jeugdouderling van de NH gemeente. En uit dien hoofde voorzitter van de NH jeugdraad. Een veeleisend ambt, maar ook dat gebeurt met zijn volledige inzet. Het is een echte Valkenburger en ik herhaal, de juiste man.
juni 1981 Kapper Bremmer Al weken liep ik er tegen aan te hikken. Of ik nu tegen mezelf zei dat 's mans klantenkring zulks niet kon gedogen, of dat anderen mij op het welhaast onhoudbare van de toestand opmerkzaam maakten, de drempel bleef hoog. De jongeren hebben er over 't algemeen minder moeite mee, de zorgvuldig gekweekte lange haren van de zeventiger jaren hebben geruisloos plaats gemaakt voor kort-Amerikaans 1980. Teken van nieuw rechts? Mij echter begon een andere nood te dringen, de scheerzeep raakte op. Vind U dat ik de zaken ga dramatiseren? 33
Al jaren worstelde ik met een scheerprobleem, meestal ontaardde deze bezigheid in een bloedig drama. Tot ik hier bij kapper Bremmer een onaanzienlijke grote pot scheerpasta kocht van een onbekend merk! Sindsdien is dagelijks scheren een genoegen. Zo'n leverancier moet in ere worden gehouden, een overweging die mij tenslotte zijn drempel deed overschrijden. “Heren Kapper” staat er op de winkelruit. Er zit altijd wel iemand binnen. Niet steeds om geknipt te worden, want dan zouden bepaalde dorpsfiguren over een onwaarschijnlijk grote haargroeikracht moeten beschikken. Zij zitten er voor de gezelligheid. Ook komen er veel jongens en soms ook meisjes, na een bepaalde leeftijd gaat dat ook weer over en wenkt de dameskapper. Zoals de meeste kappers is ook Bremmer een man met veel woorden, maar er moet een klankbord zijn. Zo'n sprekende luisteraar zat er dan ook even later in het kappersgestoelte. Omhuld met een witte cape, sluitend om de nek bevestigd. Zichzelf bewonderend in de voor hem opgestelde spiegel. Met een laatste poging althans nog iets te redden van de voornamelijk terzijde van het hoofd groeiende grijze manen. Ik dus gaf het maar op, wetende dat zolang er leven is, er hoop mag zijn op een nieuw begin. En hoorde toen voor 't eerst wat velen uwer al lang zullen weten, over de zeldzame hobby van onze kapper. In diens weerstation op de hoek van de Lotsy- en Marinus Poststraat worden professionele waarnemingen verricht! Het werd enkele dagen later. Welaan dus, zo sprak ik tot mezelf, laat ons opgaan en des kappers huisvesting betreden! Vervolgens de daad bij de gedachte voegend, trof ik hem bezig met een stofdoek de deurpost van de schuur te reinigen. Zijn echtgenote zat eveneens in de tuin, achter een oude handnaaimachine, verwoed bezig één of ander kledingstuk in elkaar te flansen. De naaimachine bleek een 75 jaar oude Simsonia, die sinds haar geboorte nog nimmer geweigerd heeft en zulks ook niet van plan lijkt. Het was een lust te zien hoe haar vaardige vingers het antieke gereedschap tot moderne prestaties dwongen. Ik werd door de kapper naar de huiskamer geloodst, die er, mijn bezoek was niet aangekondigd, desondanks uitzonderlijk schoon en netjes uitzag. De voor de hand liggende conclusie dat hij zijn vrije middag doorbrengt met de stofdoek en bij mooi weer buiten aan de schuur begint, lijkt mij voorbarig. De winkel 34
ziet er ook altijd keurig uit en we weten allemaal wie daar voor zorgt! Goed, ik werd geconfronteerd met een aan de wand hangende reservoirbarometer van het merk Wilh. Lambrecht KG. Waarmee tot op een tiende van een millibar nauwkeurig de atmosferische lucht gemeten kan worden. Het onzichtbare wordt aangetoond door deze gewone dorpskapper! Maar wat is gewoon? Hij is geboren in Hazerswoude: augustus 1932. Door twee huizen gescheiden van het meisje dat nu zijn vrouw is, groeide hij op in een groot gezin, dat pas een zekere welstand leerde kennen toen de vader in 1939 in dienst moest en soldij uitgekeerd kreeg. Daar begon onze weerkundige, na de kappersschool te hebben doorlopen, als leerling bij een baas. En daar, twee huizen verderop, werkte het meisje dat toen pas zijn aandacht trok en uiteindelijk zijn echtgenote werd. Zo gaat het soms in het leven. Maar eerst moest hij in dienst. Als barbier-zee milicien werd hij geplaatst aan boord van de Soemba. Vervolgens na 1,5 jaar varen, aan de wal bij de onderzeedienst in Den Helder. Weer burger en na een inloopperiode in Voorburg, kwam hij tenslotte in januari 1958 naar Valkenburg als kostganger bij mevr. Ravensbergen in het huidige woonhuis. Na hun huwelijk betrok het echtpaar een gedeelte van het huis, oma heeft nog tien jaar lief en leed met het gezin gedeeld. Ze hebben nu als oudste een meisje en drie jongens. Dat weer-gevoel van onze kapper schijnt hij van zijn moeder te hebben. Die beperkte zich tot het weerglas als enige instrument en vertrouwde verder slechts op haar zintuigen en haar gezond verstand. Kapper Bremmer heeft echter een uitgebreid instrumentarium verzameld. Naast voornoemde barometer, beschikt hij bovendien over een windsnelheidsmeter. Daartoe draait een soort molentje op het dak van zijn huis, in de huiskamer is het elektrische afleesinstrument aangebracht, waarop ieder moment de windsnelheid in knots, m/sec en Beaufort af te lezen is. Voorts is er een windwijzer op het dak bevestigd. Op het registratiebord in de woonkamer zijn de windstreken aangebracht waarachter lampjes gaan branden in overeenstemming met de stand van de windwijzer op het dak. Ten tijde van mijn waarneming was het zwakke tot matige wind van Oost tot Zuid-Oost. Een (stijgende) barometerstand van 997 millibar en een temperatuur van 22 graden Celsius. Droog weer, onbewolkt tot licht35
bewolkt. Thermometers heeft hij ook, verschillende. Eén, de zgn. grasthermometer, bevestigt hij onder een stalen plateautje in de voortuin. En ik maar denken dat het een rustplaats voor laaghippende vogels was. Dat instrument registreert de minimum nacht-temperatuur. Uiteraard mits 's nachts geplaatst. Voorts beschikt hij over een ingewikkeld samenstel thermometers waarvan er één gestoken is in een katoenen hemdje waarvan de slippen zogezegd in een potje water hangen. Het verschil van beide metingen schijnt informatie te verschaffen over de luchtvochtigheidsgraad. Mits juist geïnterpreteerd met behulp van een tabel. Tenslotte is er op de schuur een glazen kolf geplaatst voor het opvangen van de neerslag, ter bepaling van de hoeveelheid in millimeters. Onvermijdelijk kwam bij mij de vraag op: “Wat doe je er nu mee?” Ware het niet dat de Meteo van het vliegveld ingeschakeld is in de keten van waarnemingsstations over geheel Nederland, hij zou zeker in aanmerking komen voor deelname, als amateur. Nu echter moet hij zich beperken tot het vastleggen van zijn dagelijkse waarnemingen in grafieken. En ze bewaren in mappen. Daarmee houdt het verzamelen echter niet op. Ook van bijzondere weersgesteldheden bewaart hij allerhande krantenknipsels. Van jaren her. En weerkaarten, allen minutieus gesorteerd. Niettemin wordt er door de plaatselijke bevolking weinig gebruik gemaakt van al deze verzamelde en parate kennis. Voor echte weervoorspellingen zijn trouwens veel meer gegevens van elders nodig. Een hartenwens van onze plaatselijke kapper-weerkundige is dan ook een “Mufax” apparaat. Daarmee hoopt hij ooit het nu nog als geruis uit zijn super-ontvanger stromende geluid om te kunnen zetten in weerkaarten. Een hartenwens, want zijn huidige uitrusting heeft al menig Valkenburger het hoofdhaar gekost. Een “Mufax” zou waarschijnlijk geen haar op ons hoofd laten! We praatten nog wat over snorren en baarden. En over kort en lang haar. En de wereld om ons heen, want hij leest 4 kranten. Aan “Zicht op Valkenburg” komt hij niet of nauwelijks toe, bekent hij me. Misschien als we een maandelijks weeroverzicht (uiteraard van zijn hand!) gaan plaatsen? Gerrit Bremmer is ingeschreven als lid van de werkgroep “Weeramateurs”. Met als speciale ambitie: het maken van grafieken. Hij leest dientengevolge het maandblad voor weer-geïnteresseerden. Bij het 36
doorlezen van nr. 3 van jaargang 9 van “Weerspiegel” viel me de volgende zinsnede op uit een vergaderverslag: “Om 13.30 uur was er koffie met appeltaart, hetgeen gezellig was bij het heersende weertype: regen met pijpenstelen.” Zo gaat dat met weeramateurs onder elkaar. Aan de ledenlijst te zien is het op een enkele vrouw na, een hobby voor mannen.
september 1981 Paardenmarkt Tussen Kermis en Biertrom De jaarlijkse paardenmarkt ligt weer achter ons. Desgevraagd deelde één der bonzen mij mede “Het was een goed marktje. De leek ziet dat er niet af”, aldus deze zegsman. “maar er is een goede omzet geweest en maar weinig daarvan was voor de slacht bestemd. En het was gezellig.” Nu dat laatste konden we zelfs als leek constateren. De voorbereidingen voor de feestelijkheden die met deze beestenhandel gepaard gaan, waren ook niet mis. Die der moeders zeker niet op de laatste plaats. Maar ook de jongeren waren al dagen lang druk. Zo kon ik één dezer dagen een gesprek beluisteren van twee jongelieden. Vanuit de ene achtertuin naar de andere. Een schuttingpraatje zogezegd. De één kwam, verkleed als piraat (compleet met ooglap) en zwaaiend met een houten kromzwaard in de ene en dito dolkmes in de andere hand, de tuin in rennen. Geheel in stijl. De ander vanuit de naastliggende tuin, bekeek de capriolen van zijn leeftijdgenoot met enige verbazing. “Wat ben jij?” kwam, wat onder de indruk, zijn vraag. De zeeschuimer staakte een ogenblik zijn stekende, hakkende en de denkbeeldige vijand bedreigende bewegingen: “Een piraat!” klonk het vrij overbodig. “Wat ben jij?” “Een smid” was het bedachtzame antwoord. De piraat reageerde met enige verachtelijke gebaren. “Ha! Dan kom ik morgen met mijn kortjan en hak je hoofd er af!” Het was enige ogenblikken stil aan de andere zijde van de erfscheiding. Kennelijk had de smid tijd nodig een waardig antwoord te bedenken. Vastberaden kwam het tenslotte: “Dan kom ik met mijn zware hamer en sla je de hersens in 37
elkaar!” Beide telgen verdwenen daarop tevredengesteld weer in hun huizen. U begrijpt dat mijn verwachtingen voor de optocht hoog gestemd waren. En het werd een schitterende optocht! Het zwaard van de piraat ligt nu gebroken tussen het afval. Ergens tussen de beide uitersten van werelds vermaak, de kermis op het Castellumplein en de Biertrom in het verborgene naast de begraafplaats, stond de kraam van Anton Noort. Tot barstens toe gevuld met allerhande stichtelijke lektuur. Enerzijds geflankeerd door een uitstalling gipsen poesen en dergelijke, anderzijds een kraam met allerhande, variërend van antieke geweren tot versierde klompen . Anton Noort is een lange, enigszins gebogen persoon die de klanten met eerlijke trouwe ogen door grote brillenglazen aankijkt. Vader Dirk Noort was brandstoffenhandelaar in Rijnsburg en zo ook zoon Anton. Nu bedient hij met zijn vrouw het Bijbelhuis de Schatkamer op de Herengracht in Leiden. “Sinds ik een kind van God ben, ben ik daarmee begonnen!”, aldus Anton. Gestadig benadrukt hij dan ook met duidelijke woorden hoe belangrijk het is het duur gekochte aanbod van die Vader te aanvaarden. Van buiten lijkt Anton me echter weinig veranderd. Zijn eenvoudige, slordig om zijn stoffelijk omhulsel hangende kleding en schoeisel is immer die van de brandstoffenhandelaar. Zijn handel en wandel blijkt echter radicaal veranderd. “Niet ik maar Hij is belangrijk!”, zegt hij nu. Het aan de goede verstaander overlatend te begrijpen wie daarmee bedoeld wordt. Er wordt goed verkocht. De stroom passanten tussen kermis en biertrom splitst zich in voorbijgangers en belangstellenden. Sommige beschrijven een ruime boog naar de overzijde. De tent van Noort werkt als een magneet! Een magneet echter die gelijksoortige polen aantrekt en andersoortige afstoot. Bert blijkt er door aangetrokken. Geboren in Katwijk en werkzaam als tuinman bij de gemeente Leiden. Blijkbaar stereotiep gekleed in een lange gabardine regenjas. Zijn eenvoudige gezicht plooit zich in een brede herkenningsvolle glimlach. Het is een vaste klant maar zonder geld. Een gezicht vol uitdrukking maar geen woorden. Hij mag de folders uitdelen. En doet het met liefde.
38
Op de thuisweg zag ik de kleuters aan het werk. Met kleurkrijt werden de mooiste tekeningen op het trottoir gemaakt. Helga tekende een kerk met veelkleurige ramen. Met veel zon er boven! Haar buurvrouw Angela een huis. Zwaarbewolkt met regen. Geïnspireerd door de kleuren van Helga probeerde Angela haar ramen wat vrolijker te maken. Zoals de ouden zongen, piepen de jongen.
oktober 1981 Meester de Heus Meester de Heus kan best als een Valkenburger aangemerkt worden. Hij woont hier met zijn gezin al zo'n 20 jaar. Het oud-hoofd van de School Met Den Bijbel (zoals het nog steeds met letters staat aangegeven op het gebouw aan de Broekweg) is een rijzig man. Zijn vervroegde pensionering heeft hem geen slecht gedaan. Een gebruind, gezond gezicht graag bereid tot hartelijk lachen. Zo kwam ik hem tegen in de Marinus Poststraat. Zoals immer, gekleed als een heer, met grote stappen enigszins gebogen naast zijn vrouw voortgaand, minzaam groetend in het voorbijgaan. En zo geviel het dat ik mij op een latere datum vervoegde ten zijnen huize aan de Hoofdstraat. Als heer vermomd. Nu ik dit schrijf voel ik me zelfs niet geheel vrij van een zekere prestatiedrang. Zal het een voldoende worden of iets meer? Je zit immers tegenover iemand die beroepshalve de Nederlandse Letteren toegedaan is! En gewend daarop nauwlettend toe te zien. Gelukkig heeft de burgemeester me in een eerder interview al eens gezegd dat verhalen als deze altijd gemaakt worden door twee mensen. De schrijver en de verteller. Mocht U dus iets bijzonders constateren dan is het beslist de invloed van de meester! De woning van het gezin de Heus is er één van die typische burgermanswoningen die vlak voor en na de oorlog werden gebouwd. Met een vrij uitzicht op de gereformeerde kerk en de Hoofdstraat. Met de mogelijkheid onbeperkt te genieten van voorbijrazende auto's en zondagsmorgens om tien voor half tien gewekt te worden door de kerkbel. Ze zijn er echter al aan gewend. Maar nauwelijks wordt een langs denderende 39
veertig-tonner met aanhanger opgemerkt. We raken al gauw in gesprek. Over de huidige bezigheden. En die zijn vele. Zoals zo vele gepensioneerden begint hij het nu pas druk te krijgen! Eerstens is hij vice-voorzitter van de vereniging Nederland - Israël. In dit rayon. Met het doel de vriendschap met Israël te bevorderen. Vervolgens is hij voorzitter van de afdeling Valkenburg van het Ned. Bijbelgenootschap. Die de verspreiding en de vertaling van dat geschreven erfstuk van voormeld volk ten doel heeft. Voorts bestuurslid van het Rode Kruis van Katwijk/Valkenburg. De jaarlijkse collecte daarvoor door de leerlingen van het Pieter Groen college worden van daaruit georganiseerd. Tenslotte, en dat is eigenlijk zijn voornaamste bezigheid, de N.C.R.V. De reisvereniging om precies te zijn. Als herder en leraar voert meester de Heus de hem toegewezenen naar Oostenrijk en Zwitserland. Over bergen en door dalen! Soms vergezeld van zijn vrouw. Voor hem worden de kosten betaald door de vereniging, voor zijn vrouw echter niet. Vandaar dat soms! Het voert te ver al de verhalen die over de reizen verteld kunnen worden op te schrijven. De overblijvende schaarse vrije uurtjes worden dan nog besteed aan een zeer oude hobby, het verzamelen van postzegels. Vanaf zijn tiende verjaardag is hij ermee begonnen. Van zijn vader kreeg hij de eerste series cadeau. Ook op de scholen werden onder zijn leiding postzegelclubjes georganiseerd. Zo herinnert hij zich nog hoe hij met een aantal liefhebbers in het clubhuisje van de speeltuin in 't Boonrak aan het ruilen was. Zijn verzameling is gespecialiseerd op de Beneluxlanden en verder Europa. En mag uitgebreid heten! We keren tot het begin van zijn loopbaan. Geboren in het laatste jaar van de eerste wereldoorlog en getogen in een Haarlems onderwijzersgezin ging hij in de dertiger jaren naar de kweekschool. En ook toen lagen de baantjes niet opgescheept. “Ik heb eerst bij mijn vader gekweekt!” vertelde hij. (Mij werd al ras duidelijk dat die bezigheid niets van doen had met het kweken van bloembollen of boerenkool.) “Er waren toen vier kwekelingen op één school. Ik had als 18-jarige kwekeling met acte de vierde klas.” En dat leverde als invaller ƒ3,11 dagloon en als vaste kracht ƒ25 tot 30 per maand op.” Maar eerst moest hij in dienst. Als dienstplichtig soldaat bij de luchtdoelartillerie. Later werd hij al weer spoedig gemobiliseerd en 40
geplaatst in Weesperkarspel. Dat betekende een soldijverhoging van ƒ1,02 naar ƒ2,04 per dag. In mei 1940 kwam daar weer een einde aan, echter niet nadat hun batterij een Duits vliegtuig neerhaalde dat in zijn val de dijk zodanig beschadigde dat alles onder water kwam te staan. Het bleef moeilijk aan werk te komen en dus nam hij dienst bij de belastingdienst. Als ambtenaar. Later tijdens de bezetting werd hij uit dien hoofde gedetacheerd op het grote kantoor in Amsterdam. Een door de Duitsers in beslag genomen gebouw. Zijn vrouw komt uit Overijssel, ze trouwden in 1944. En betrokken een woning in Bloemendaal. Toen deze plaats door de bezetters echter tot “Sperr-gebied” werd verklaard moesten ze weer terug naar Haarlem. Hun schamele bezittingen werden met behulp van een rolstoel verhuisd. En voor hem was de tijd om onder te duiken aangebroken! Niet in een zwembad maar achter de schotjes. Waarmee bedoeld werd een onder het schuine dak aan het gezicht onttrokken afgeschoten gedeelte van de woning. een ruimte die in zijn geval gedeeld moest worden met de heer des huizes die zich eveneens verborgen moest houden. In die laatste donkere bezettingsmaanden was de honger een gesel en de kou diens beste maat. De honger dreef het jonge echtpaar de straat op. Hij vermomd en U mag raden hoe! Naar de tuin om wat bieten en peentjes op te delven. Een kostbaar bezit dat met andere hongerenden gedeeld moest worden. De koude dwong hen tot het omhakken van de schaars geworden bomen. Zo ging het toen, om de peentjes te kunnen koken moest je er op uit. Met van kou gekromde vingers hanteerde men de spanzaag. Het straatbeeld werd bepaald door verveloze huizen en grauwe stenen. Eens hoorden ze kwalijke geluiden en zich verborgen houdend voor mogelijke plundering en geweld hoorden ze pas de volgende morgen dat de oorlog voorbij was! Daarna was er werk genoeg. In 1946 kwam zijn eerste benoeming. In St. Jansklooster (Ambt Vollenhoven). Hem werd de tweede en derde klas van de viermansschool toebedeeld. Met zichtbaar plezier vertelt hij hoe de moeders in dat dorp hun pasgeboren kinderen stijf inbakeren en naast de kachel zetten. Om op temperatuur te komen! Het schraapsel van spek werd aan de inhoud van de zuigfles toegevoegd als versterkend middel. Het bleek echter een probaat middel om de stuipen op te wekken. Tot grote woede van de dokter! 41
Toen de meesters-vrouw, het betuttelen zat, haar baby in de kinderwagen buiten zette werd haar verontwaardigd toegesist: De Joffer laat het kind dood gaan! Het bleek mee te vallen en sindsdien volgden de moeders van St. Jansklooster het voorbeeld. En zetten hun kinderen ongeremd in de buitenlucht. Meester de Heus herinnert zich de school nog als een donkergroen geschilderd geval. Met zeker vijftig jampotjes met bloemen in de vensterbanken. Zoals velen met hen in de ondernemende vijftiger jaren trokken ze van de ene plaats naar de andere. In Mijdrecht werd hij naast onderwijzer ook nog voorzitter van de plaatselijke zangvereniging en tenor. Want zingen kan hij, al komt er tegenwoordig niet veel meer van. Ten slotte stonden ze voor een keus tussen twee werelden, het uiterste Zuiden en het Westen. Het werd Valkenburg. Waar het gezin, vier meisjes en een jongen zich blijvend vestigde. Waar na aanvankelijk zeer goede jaren donkere tijden aanbraken. Culminerend in zijn voortijdige pensionering. Maar staat er niet ergens geschreven over de rechtvaardige die ten val komt en weer opstaat! Opgericht wordt! De meesters-vrouw is jarenlang presidente geweest van de NCVB (vrouwenbond). Dankbaar denkt ze terug aan die tijd en de steun van die vrouwen ondervonden. Zo hebben beiden hun inbreng op onze samenleving, die dit dorp is. En hun weg is geen doodlopende. De kinderen zijn nu allen de deur uit. Vooral zijn reizen bieden voldoening en plezier. Met hun ervaring en kennis kunnen ze nog velen ten dienste zijn. Meneertje wat wil je nog meer!
november 1981 J.H. Warring Dit verhaal is mede te danken aan mijn regelmatige tripjes naar de volkstuin achter het Frankenburg. Een weg die voert langs beide lagere scholen die ons dorp rijk is. Via het brugje over de Grote Wetering. Terug van dat lustoord, dat ons vooralsnog gegund blijft bij de gratie van provinciaal geldgebrek en veranderend verkeersinzicht, is die hoge hindernis een 42
uitdaging voor mij, een met de vruchten des lands beladen wielrijder. (Deze zin is bedoeld voor de gevorderde lezer!) Als je 't haalt kom je in de Oosterleestraat. In één der garages zag ik daar steeds weer en typische doe-het-zelver scharrelen. In zijn tot werkplaats ingerichte box. Druk in de weer met oude kasten en meubels. Balken en planken. Bij dag en ontij! Bij geval was ik juist in die dagen zelf een oude linnenkast, een waardeloos geacht familiebezit, aan het opknappen. Een verwante ziel vermoedend betrad ik onbeschaamd zijn werkdomein. De verwantschap bleek zeer betrekkelijk. Weldra had ik het gevoel als leerling bij de meester op bezoek te zijn. Was de kast waar ik me aan gewaagd had klein en eenvoudig van constructie en slechts oud, deze meneer was aan een imposant meubelstuk bezig van massieve houtsoorten, zodanig bewerkt als slechts lang geleden betaalbaar was. Zijn werkplaats is voorzien van een welhaast professionele zaagmachine. Een vlugge blik naar zijn vingers toonde me dat deze allen en vrijwel ongeschonden aan zijn handen zitten. Handen die model kunnen staan voor die van een vakman-meubelmaker of timmerman. Bedeesd informeerde ik naar zijn beroep! “Eierhandelaar” kwam het antwoord, en hij keek me daarbij wat plechtig aan. Verbijsterd ging ik huiswaarts. Het liet me echter niet los. Van eierhandelaar tot antiekrestaurateur! Zou dat wat zijn voor Zicht op Valkenburg? Zo kwam ik er toe nogmaals zijn werkstede te bezoeken. Er lag een grote stapel tot korte delen verzaagde houten kozijnen. Uit de container. Sloophout. Goed grenen. Zonde om weg te gooien! Zo kwam ik achter een andere eigenschap van hem. Liefde voor hout. Ik kan het moeilijk anders omschrijven. Uit die liefde komt zorg voort. Zorg ook voor het verworpene. Het verachte hout heeft zijn hart! En daarvandaan die stapels oude planken en balken. En houten voorwerpen. Eiken en beuken. Kastanje en kersen. Teak en grenen. Van het één kwam het ander, denk ik. Hoe was dat begonnen? We kwamen tot een afspraak. Méér als een kwartiertje dacht hij niet nodig te hebben, het werd een hele avond. En we waren nog lang niet uitgepraat. Zo gaat dat, ook bij de familie Warring op de Broekweg. Tot 1 augustus van dit jaar was hij nog directeur en mede-eigenaar van de groothandel in eieren en zuivelproducten onder de oude familienaam, in Leiden. Het bedrijf is nu overgege43
ven in handen van een oude getrouwe medewerker. Op 70 jarige leeftijd vond hij de tijd gekomen zich geheel aan zijn voormelde hobby's te wijden. Al op jeugdige leeftijd kwam hij via zijn ouders in contact met de Leidse kunstschilders Floris van Ster en Leendert v.d. Vlis. Zij oefenden hem in het herkennen van werkelijke kunst. Op allerlei gebied. Eén van zijn eerste aanwinsten was dan ook een schilderij. Als betaling voor twee kisten eieren van een klant die geen geld had. Hem kostte het drie weken zakgeld. Het niet gesigneerde kunstwerk kwam uiteindelijk op de zolder terecht, werd beschadigd en ter restauratie verkocht voor ƒ 1225,--. Tijdens die behandeling bleek het een meesterwerk uit de Haagse School en het tienvoudige waard. Al doende leert men! Later kwam de belangstelling voor antieke en oude meubels. En voor hout in het algemeen. Het bleek een probaat materiaal om er de tijdens het werk opgedane spanningen op af te reageren. Vooral de prestaties en de houding van het jongere personeel noopten hem menigvuldig op het harde hout te beuken! Na werktijd wel te verstaan. De schoorsteenmantel in de voorkamer van zijn woning bestaat uit een massief brok bewerkt hard hout. Uit die periode. “Was U eigenlijk niet in de wieg gelegd voor beeldhouwer of zo?”, opperde ik. Bedachtzaam worden zijn woorden gevormd. Zijn zeventig jaren zijn hem niet aan te zien. Een kaarsrechte stevig gebouwd persoon. Wat langzaam in zijn bewegingen. “Een ei en Warring zijn één!” liet hij zich ontvallen. Uiteraard is dat figuurlijk bedoeld. Zoals ik hem zie zou hij ook als kapitein op een groot schip best op zijn plaats zijn! Maar nee, als beeldhouwer acht hij zichzelf niet geschikt. Zelf een gezicht of zo iets te moeten maken grijpt hem te hoog. Overigens beleeft hij driedubbel plezier van zijn handelen. Ten eerste is daar de verwerving! Of het nu van de kraakwagen of de sloper komt, van de antiquair of de zolder van een familielid steeds is het een belevenis. Met kennis van zaken wordt de inkoopsprijs bepaald. Hoe lager hoe beter! Vervolgens komt het opknappen. Het repareren en restaureren. Veel poets en schuurwerk. “We hebben wat afgeschuurd!”, verzucht zijn vrouw, die hem met die en andere bezigheden krachtdadig steunt. Trouwens, als verpleegster (dat was ze vroeger) leer je de handen wel uit de mouwen te steken! Ze hebben wat afgesleept die twee. Bijvoorbeeld de parketvloer in de woonk44
amer. Zelf vervaardigd uit een groot aantal opgekochte beukenhouten schoolbanken. Die daartoe echter moesten worden verzaagd en geschuurd! Toch zijn er nu nog de putjes en krassen aantoonbaar die eens de stoere knapen van weleer in het hout kerfden. Dat maakt het echt! De keukenvloer werd op dezelfde wijze uit oude kersenhouten vloerdelen vervaardigd. De vloer van de WC van eiken en boven zijn ze nu bezig met teakhout. Afkomstig uit een sloopvloer van Minerva. Tenslotte is er de verkoop. Een voortdurend gebrek aan opslagruimte dwingt hen de verworvenheden weer van de hand te doen, Uiteraard staan moeder en dochter, (kleuterleidster) bovenop de klantenlijst. Ook de zoon is een belangrijke afnemer. Van hem begreep ik dat pa echter geen Sinterklaas speelt. Voor niets gaat de zon op! De zoon is manager in de Horeca. Familie en kennissen behoren eveneens tot de vaste afnemers. Dan is er nog de zwarte markt. In Beverwijk. Dat zwarte heeft overigens niets met clandestien te maken. Het is een terrein waar jan en alleman tegen een geringe vergoeding een plaats krijgt om van alles en nog wat te verkopen. Soms komt deze onze dorpsgenoot echter met méér spullen thuis dan hij verkocht heeft. Wat moet ik nog méér vertellen? Dat ze hier gingen wonen omdat er een geschikt huis te koop was en dat binnen 10 km van Leiden? Dat de vrouw des huizes secretaresse is van de kiesvereniging van de VVD ter plaatse? Over de zelfgemengde Berenburger die geschonken werd? (Ik heb het overleefd!) Of van de geweldig zware zelfgemaakte massief eiken kloostertafel in de voorkamer? Ze schijnen er meerdere van dat model vervaardigd te hebben. Wat een hout, wat een schuurwerk! Of over de verkeerde ideeën die er schijnen te bestaan over het verband tussen het gebruik van eieren en het cholesterolgehalte van het bloed? Over de zwendel in scharreleieren? Toen het al laat geworden was kwam ik er pas achter dat de heer des huizes ook nog graag te bakken en te braden staat. En een verwoed zeiler is geweest. En U zult wel gemerkt hebben dat ze er samen graag met de caravan op uit trekken. Zo blijft bij mij het gevoel dat nog lang niet alles van wat er te vertellen is weergegeven is. Dat zou gewoonweg méér tijd als dat kwartiertje vergen! U weet nu in ieder geval dat er een adres in het dorp is waar U Uw oude waardeloos geachte spullen kunt aanbieden. Bij voorkeur van massief hout! 45
december 1981 Oudjaar 1981 besloot een laatste ronde te maken en stond aan de oever van de Rijn om over gezet te worden. De pontbaas zat in zijn hokje. De benen om de kachel. Hij bekeek met enige tegenzin de natbesneeuwde gestalte aan de overzijde, stapte in zijn bootje en haalde de oude over. Deze groette vriendelijk, betaalde het verschuldigde bedrag en zette voet aan wal. In Valkenburg. Bijgeval stond ik daar te genieten van mijn pensioen, een bezigheid die me nog enige ruimte laat iets voor anderen te doen, en werd door onze gast aangesproken. Kort zette hij zijn bedoelingen uiteen. “Ik ben uitsluitend in de vooruitgang geïnteresseerd”, besloot hij en zo werd ik hem tot gids. 1980 was het jaar van de vrouw. 1982 is door sommigen uitgeroepen tot het evangelisatorisch jaar. Was 1981 soms het jaar van de vooruitgang? Ik wist het niet maar werd enthousiast. “Ziehier de stoomboot van sinterklaas en daar het havencafé!” begon ik de rondleiding met een breed gebaar. Misprijzend bekeek hij het werkloze vaartuig in winterslaap en het al even verlaten ogende etablissement ter plekke. “De waard lijkt er veel meer op uit te zijn het landvolk te trekken!” wees hij mij terecht. En inderdaad, nu pas viel het me op dat de ingang van de uitspanning één grote plantenkas is. “Vooruitgang!” drong hij aan, “en denk er om uitsluitend 1981". Vlug pratend probeerde ik hem ongemerkt de Hoofdstraat over te loodsen. Het lukte zowaar. We stonden voor de winkel van Van Stijn. De dit jaar zelfstandig geworden jonge winkelier en zijn toekomstige echtgenote kropen door de etalage. Van sinterklaastabbert naar kerstster. Waarderend knikte 1981 hen toe. Ze merkten het niet eens. Hij trok me mee, het vernieuwde Castellumplein was hem opgevallen. We renden welhaast de terrastreden op. “Wat een hoop stenen!” kreet hij verrukt. “Daaronder zou ik begraven willen worden!” Daartoe uitgenodigd door het bekende aanduidingsbord wandelden we een wijle in het plantsoen ter rechterzijde 46
van de kerk. Vermoeid doch voldaan zetten we ons tenslotte neder op één der aanwezige banken. Het geheel overziende sprak hij zijn waardering uit voor de ontwerpers. “Geen oude krotten meer. Geen gammele boerderijtjes. In plaats daarvan de supermarkt met die prachtige herenhuizen. Goed zo! Zo komt de kerk ook beter tot zijn recht. Die houten bakken zijn natuurlijk om er verplaatsbare bomen in te planten!? Wat moet dat lelijke ijzeren hek daar nog?” voer hij voort. Ik hield mijn mond maar. Ik had ineens geen zin meer hem te vertellen van de inwendige kerkelijke verfbeurt. En dat er vast bomen zouden komen. En bloembakken. En dat het ijzeren hek misschien wel een protest is tegen de verstening. Dat moet 1982 maar uitzoeken. We vervolgden onze rondrit. Daartoe maakten we van een uniek vervoermiddel gebruik. De SRV bus. Zodoende bleef geen stukje Valkenburg voor ons verborgen. Eerst namen we de zuidelijke route. De chauffeur en reisleider, de heer van Diemen, wees ons vele bezienswaardigheden. Het begon goed met het grondig vernieuwde Rabobankgebouw. Daarna echter leek onze gast zich af te sluiten voor alle indrukken van buiten. Nauwelijks voorbij de stoplichten, op de Voorschoterweg, kwam hij weer tot leven. Oorzaak: het nieuw uitgebreide warenhuis aan de rechterzijde van de weg. “Dat is ware ondernemerslust!” kwam het, en hij bedacht bewonderend dat onlangs een der eigenaren blijk had gegeven voor een naderend bankroet te vrezen. “In tijden van druk geen stap terug maar juist met des te meer inzet er tegen aan!” sprak hij belerend. In het Duyfrak bewonderden we de aanleg van de nieuwe ijsbaan. Dat de ijsvereniging wederom tot leven gekomen was deed hem deugd. “'k zal zien wat ik nog voor ze kan doen”, mompelde hij voor zich heen. Op de achterweg was er eveneens sprake van oprukkend en uitbreidend glas. De bewoners van huize De Woerd stijgt het tot de lippen zogezegd. Maar dat en zelfs de verwoestingen die de aanleg van de Leidse waterleiding in onze landbouwgronden aanricht worden door 1981 onbekommerd positief gewaardeerd. Ook op de terugweg konden we de Hoofdstraat niet vermijden. We passeerden de ambtswoning van onze burgervader. Door de ramen ont47
waardden we een flitsende kleuren TV. “Goed voorbeeld!” veerde 1981 op. Ik vertelde hem van het ambtsjubileum en het geschenk van de burgerij. Verderop was er een verkrottend boerderijtje. “Zo moet het spel gespeeld!” was zijn waarderende reactie. “Zelfs monumentenzorg zal daarvoor terugschrikken.” Ik wees hem op de nieuwbouw aan de overzijde. En op de terugweg die op het marktveld. En vertelde wat er gesloopt was. Opgewekt begonnen we aan de tweede route. We wandelen naar de Broekweg en namen de andere SRV bus. Ook de bestuurder en exploitant van deze rijdende winkel was ons zeer ter wille. De rondgang door het noordelijke gedeelte van ons dorp vergde heel wat minder tijd. We konden ons beperken tot het opmerken van enig grondverzet, daar waar de Legioendreef moet komen. Voorts de sloop van de oude school aan de Kerkweg waar de nieuwe sportzaal gedacht wordt. Tenslotte het nog immer rommelige complex waar de Peuk op betere tijden hoopt. Er naast is een bandenbedrijf geopend. We waren spoedig uitgekeken. Trouwens 1981 begon haast te krijgen. Binnen de kortste keren stonden we weer op ons uitgangspunt. Het oude jaar verzocht mij allen die hem van dienst geweest waren hartelijk te bedanken (wat ik hierbij doe!) en stapte op het gereedliggende pontje. Terwijl hij werd afgevoerd stak ik als in een opwelling mijn hand op tot een laatste groet en schreeuwde welhaast “Hiep, hiep, hoera! Lang leve de vooruitgang!” Dankbaar draaide hij zich nog eenmaal om, beantwoordde de groet en verdween in de duisternis. “Gelukkig nieuwjaar!?” wist ik nog uit te brengen, ietwat zachter.
januari 1982 IJspret 1981 en in diens kielzog 1982 deden nog even hun best. De ijsbaan kon voor de eerste keer geopend worden. Mijn jongste zoon had dus een paar schaatsen nodig. Dat leek niet moeilijk. Op zolder stond een doos vol. Een tweetal houten krabbertjes viel al dadelijk af. Te klein geworden. Twee stel Noren waren persoonlijk eigendom van zijn oudere broers. De tot nu 48
toe door hem gebruikte zwierschaatsen met damesschoen zouden het wel kunnen doen als ik maar zo vriendelijk wilde zijn het bovenste gedeelte van de hoge schoenen af te snijden. Of zo iets! Ook een aantal houten zwierschaatsen van voor de oorlog werden afgekeurd. De één was schoenmaat 43 en de ander 45, de laatste afkomstig van een rommelmarkt. Ten slotte resteerden mijn eigen houten doorlopers. Van de fa. G.H. Nijdam uit Oranjewoud. Hoe ik ze ook aanprees, niets vermocht zijn tegenzin te vermurwen. Dus togen we gezamenlijk naar Jan v.d. Berg de fietsenmaker. We ruilden de damesschaatsen voor een paar echte Noren maat 38 en mijn Friese doorlopers werden vakkundig geslepen. Uiteraard met enige bijbetaling mijnerzijds. Het was prachtig weer en druk op de ijsbaan. We raakten elkaar al vlug uit het oog. Hem nam het uitproberen van zijn nieuwe ijzers te veel in beslag. Mij de aanvankelijk moeizame pogingen het evenwicht te bewaren. Toch ging het nog best. Al vlug voelde ik me weer in staat tot de lange, beheerste streken van vroeger! Maar werd ook geconfronteerd met een oud probleem, het beentje over. Voor de niet ingewijden behoeft dit enige toelichting. Om de één of andere duistere reden is de rijrichting op de ijsbanen linksom. Tegen de wijzers van een klok in. Niemand schijnt daar problemen mee te hebben. Door allen wordt de kop van de baan moeiteloos
49
gerond. Maar niet door mij. Beentje over naar rechts gaat mij het best af. Daardoor reed ik altijd tegen de draad in. Op de wijde plassen van mijn geboortedorp ging dat zonder problemen. Op de ijsbaan is het echter nodig me aan te passen. Een losgeraakte riem was mede de oorzaak, op zeker moment klapte ik vorstelijk tegen de grond! In de bocht. Een vriendelijke jongeman informeerde bezorgd of alles goed ging! Er bleek niets gebroken en wat getemperd vervolgde ik mijn weg. En zocht een bankje om wat te bekom Vlak naast me zat een typisch Valkenburgse jongeling. Iets ouder als tien jaar. Op luide toon schreeuwde hij zijn plezier uit naar zijn vriendjes. “Hebben jullie het ook gezien? Ha! Ha! Die ouwe vent van Portenger viel plat op zijn smoel!” Pas toen kreeg hij in de gaten dat het slachtoffer van zijn ondubbelzinnige uitspraken pal naast hem gezeten was. In plaats van met beschaamde kaken af te druipen, zoals ik vroeger (denk ik) gedaan zou hebben, scheen deze omstandigheid hem slechts tot groter vermaak te dienen. Toen er nog een vriendje aan kwam rijden werden zijn banale opmerkingen uitbundig herhaald. Met daarbij het klapstuk: “En hij zat naast me toen ik dat riep!” Jongens, wat hadden ze een lol. En dan te weten dat zijn ouders zulke nette mensen zijn! Overigens zag ik zijn vader nog niet op de baan. Daar wacht ik dan maar op. Over klapstuk gesproken! De jaarwisseling is niet geruisloos voorbij gegaan. Sommige vierders verschieten in een wilde orgie al hun kruit in één keer. Er is een zekere waardering voor op te brengen. Anderen zijn op een treiterige manier de hele nacht bezig. Bij mij in de buurt vielen de laatste knallen om half vijf 's morgens. Vooral de voordeur van een alleenwonende dorpsgenote moest het ontgelden. En dan is het niet leuk meer. Mij hangt het al met al de keel uit. Het tolereren van dergelijke ziekelijke uitwassen heeft niets meer met traditie te maken. De carbid-bus die wij vroeger lieten knallen en het zeldzame vuurwerk dat toen gebruikelijk was hebben niets van doen met de huidige waanzin. Misschien is het verstandig net als met de kerstboom-verbranding er een, door verstandige mensen georganiseerd, feest van te maken. En de koop van vuurwerk aan een vergunning te verbinden. De miljoenen guldens kunnen beter besteed worden.
50
februari 1982 Jan van den Berg Deel 1. Waarin de schrijver een oude bekende ontmoet. Hoewel niet in Valkenburg ben ik toch geboren en getogen in een dorp en werkte er als leerling in een garage. Ik en de baas deden het werk. We repareerden alles waar wielen onder zaten. Naast ons was het bedrijf van de fietsenmaker. Diens zoon en hulp was een paar jaar jonger dan ik daarom keek hij hoog tegen mij op, de gevorderde monteur. Hij bediende de benzinepomp van zijn vader, een antieke vleugelpomp, ik die van mijn baas, een modern elektrisch gedreven apparaat. Soms was er voor beiden tegelijkertijd een klant en liepen we samen op. Dan stak hij altijd vrolijk groetend de hand naar me op. We verloren elkaar uit het oog. Totdat ik, onlangs op bezoek, een rijwielonderdeel nodig had en besloot het bij hem te halen. Hij bleek opgegroeid tot een wat gebogen oude man. We groetten elkaar hartelijk. “Jij hebt het maar goed gemaakt!” begon hij. Het oude respect was nu vermengd met wat flegmatieke weemoed. Van mijn kant kriebelden de vingers bij het zien van het rustige werkplaatsje en de prettige sfeer die er uitging van de ring en steeksleutels, de tangen en schroevendraaiers. Of het nu het opgekropte gal van jaren was dat hij kwijt moest, of dat het inmiddels een gewoonte van hem geworden is: in het volgende half uur zag hij kans om alle problemen van een fietsenmaker in het bijzonder en de kleine middenstand in het algemeen over me uit te storten. “Ik heb er geen zin meer in, Jan” begon hij. “Er is geen aardigheid meer aan! De mensen worden lastig. Als het niet vlug genoeg gaat worden ze zelfs agressief!” Het is iets wat ik me kan indenken 's-mans langzaam bewegen in aanmerking genomen, dies knikte ik begrijpend. Het bleek koren op zijn molen. Vooral toen ik hem adviseerde een hulpmonteur in dienst te nemen kwam hij goed los. De hele rotte maatschappij, de verwording der zeden, de ondermijning van het gezag en de werkschuwheid en onbetrouwbaarheid van het jeugdige personeel werden in één grote stortvloed van woorden uitgebraakt. “Er is maar één goede oplossing. Werkkampen! En alle linkse tuig er in! Zeg nou zelf eens, Jan” 51
besloot hij heftig. Ik deed er enige seconden beduusd het zwijgen toe. En keek hem eens goed aan. “Maar Jan” begon ik weifelend (hij heet ook Jan) “Je was vroeger altijd zo'n vrolijke jongen!” Ietwat gedeprimeerd verliet ik het bedrijf. Deel 2. Waarin de lezer kennis maakt met een bedrijf en een gezin. Ik dacht aan onze Valkenburgse fietsenmaker. En het van leven bruisende bedrijf dat hij in een aantal jaren heeft opgebouwd. Waar somtijds zelfs twee jongmaatjes hun loon verdienen en het vak leren van een vakman die tot in de verre omtrek bekendheid geniet. Zo kan het dus ook, bedacht ik. Jan v.d. Berg staat er met grote ijzeren letters op de werkplaats. Via de winkel werd ik in de voorkamer genood. Dertien jaar wonen ze nu hier, zijn vrouw en dochter en hij. Later kwam Jan jr. Die is nu vier jaar. Het bedrijfspand werd overgenomen van de fam. Rijnsburger. Het was een winkel met elektrische artikelen. De Valkenburgse rijwielen werden toen gerepareerd door Joop v.d. Nagel en de Fa. van Stijn. Beiden hadden echter weinig behoefte daarmee door te gaan zodat er ruimte bleek voor nieuw initiatief. Alles liep gesmeerd! Totdat al vrij vlug de grote klap kwam. Een flinke brand, begonnen in de werkplaats, breidde zich uit naar de winkel en bedreigde het woonhuis. Moeder en dochter zochten een heenkomen bij de buren. De brandweer was snel en kon erger voorkomen. De schade was echter groot. De inventaris van de winkel en werkplaats waren veranderd in een grote hoop uitgebrande frames, geknalde spuitbussen en zwartgeblakerde onderdelen. Waaruit de damp van het bluswater opsteeg. Groot was de wanhoop van de beide echtelieden die een tijdelijk onderdak vonden in Katwijk. Nu bleek wat goede nabuurschap vermag! De brandweer liet het niet bij het blussen van de brand en organiseerde een rondgang door het dorp. Onder het motto: Help Van de Berg uit de brand! Het resultaat was niet alleen een financiële opkikker voor het gezin, maar vooral een morele! Ze vatten weer moed. En begonnen opnieuw. Deel 3. Waarin we kennismaken met de Hoofdpersoon. Oorspronkelijk moest Jan boerenknecht worden. Vader Van den Berg was molenaar. Het gezin met tien kinderen bewoonde de molen. En dus moest er brood op de plank komen! Jan had echter andere aspiraties. Het begon 52
met een 98cc NSU motorrijwiel. In delen werd het apparaat naar de zolder gesmokkeld en daar in elkaar gezet. Op zondagmiddag, als pa lag te slapen, werd het vurige motorfietsje uitgeprobeerd op de landweggetjes en daarna weer uiteen genomen! Om kwart over drie 's morgens moest hij bij de boer zijn. 's Avonds naar de ambachtsschool. In Zoeterwoude werd de eerste fietsenmakerij gestart. Met een compagnon. Het werd een mislukking. Daarna werd hij kraanmachinist. Kort daarna moest hij in dienst. Als monteur-motorvoertuigen bij de Lichte Luva. Hij vond het een vrijgevochten leven! Nadat hij zo'n tien jaar als kraandrijver gewerkt had, wilde hij toch weer de werkplaats in en nam dienst bij Roest. In Oegstgeest. Daar leerde hij het vak pas goed! Roest was een kortaangebonden baas. Dat ondervond een dame die met een lekke band de werkplaats binnen kwam. Kort tevoren was ze door een flinke hondenhoop gereden. Toen de oude baas de band aanvatte, om met de bekende handgreep deze uit de velg te lichten, bleek dat reden voor enkele hartgrondige opmerkingen. “Nou ja” lachte de klant, in antwoord op zijn gemopper, “Daar ben je fietsenmaker voor!” Roest schijnt toen “Hulk” geworden te zijn! “Wat fietsenmaker!” brulde hij, en smeet het rijwiel met enig vertoon van geweld de deur uit. Het vloog door de lucht, reed vervolgens op eigen kracht vele meters voort en belandde tenslotte opstijgerend tegen een boom in een tak. In Oegstgeest is Jan in het huwelijk getreden. Zijn vrouw komt uit Katwijk-binnen. Haar vader is daar tuinder. Zoals al gezegd zijn ze uit Oegstgeest naar Valkenburg gekomen. Moeder en dochter Linda zijn beiden enthousiaste leden van de Valkruiters. Moeder tevens als secretaresse. Ze doet ook de boekhouding van de zaak. In de winkel zult U haar zelden of nooit zien. Een fiets is geen pondje suiker. De koper heeft recht op een goed advies. En daar is vakkennis voor nodig. En niet minder voor de verschillende soorten brommers, motormaaiers, kettingzagen en niet te vergeten de schaatsen. Zonder verkoop zou de werkplaats geen droog brood opleveren. Niet omdat er onvoldoende reparatieaanbod is. Werk genoeg. Zo zelfs dat hij, om overdag de handen vrij te hebben voor de klanten, vaak al om half zes opstaat om aan het sleutelen te gaan. Dan kun je lekker opschieten.
53
Deel 4. Waarin we kennis maken met het Personeel en de Klanten en de schrijver zich voorneemt niet meer over de Hoofdstraat te zeuren! De rechterhand van onze rijwielhersteller is Gerrit Hoekstra. Als jongen van zeven jaar liep hij al hele dagen in de werkplaats en is van lieverlede opgegroeid tot een gewaardeerde volleerde fietsenmaker. Werk genoeg dus. Als je echter de werkelijke kosten moet doorberekenen dan zou een fietsbel van 2 gulden inclusief de montage zo'n 5 gulden moeten kosten. En hou je geen klant over! Dus wordt het vaak service van de zaak. De werkplaats is, net als de smederij van de Fa. v. Stijn vroeger, een ontmoetingsplaats voor jongelieden. “Je moet wel eens schoonmaak houden!” lacht de fietsenmaker. Hij hoopt nog steeds op een uitbreidingsmogelijkheid. Ook bekende hij toch wel eens de wenkbrauwen gefronst te hebben. Het was toen een jongedame hem 's morgens uit bed belde om de lege band van haar fiets op te pompen. En U kunt wel nagaan hoe vroeg dat geweest moet zijn.
maart 1982 Piet Koornneef Proloog We betraden gelijktijdig het Trefpunt. Omdat hij de leeftijd der zeer sterken heeft bereikt, hield ik de deur voor hem open. In de gang stonden enige krachtige, van baarden voorziene mannen die met vastberaden blikken onze aankomst observeerden. Daar ook scheidden zich onze wegen. Niettemin bleef ik me afvragen wat hem er toe bewogen kon hebben de mistige koude donkerte van de winteravond te trotseren en zich te midden van deze jonge kerels te begeven. Met verwondering vernam ik het van de koster. Het was de oprichtingsvergadering van de PVDA. Was de heer P.C. Koornneef een socialist van het eerste uur? Het Botenpad De hoofdpersoon van dit gesprek staat bekend als Ome Piet van het Botenpad. En dat is een door de bewoners toegekende benaming voor een 54
strook land tussen de Hoofdstraat en de Oude Rijn. Achter de tot meervoudige bewoning ingerichte boerderij op nr. 99. Het is een oase van rust en particuliere bouwnijverheid. Een ijzeren bord met verweerde letters geeft te kennen dat de toegang verboden is voor onbevoegden. Aan weerszijden van het stemmig verlichte tegelpad liggen de woonboten. Sommige als waren het drijvende kastelen. De woonark van Ome Piet verheft zich maar nauwelijks boven de oever. De bewoners hebben het land tussen hun schip en het tegelpad, in eigendom verworven en er prachtige tuinen op aangelegd. Sommige verborgen achter hoge schuttingen en heggen. De tuin van Ome Piet is een Open Hof. Geen voetganger passeert zonder de hand op te steken. Geen kleuter zonder even aan te wippen. “Neem er maar twee!” hoor ik hem zeggen en er rammelt een snoepjestrommel. Het verhaal We zitten naast elkaar in de tuin. De maartse wolken zijn verjaagd door een heerlijk zonnetje. Ome Piet is geboren in 1900 in Amsterdam op Kattenburg. Zijn vader was scheepstimmerman bij de marine en heeft nog gevaren op een half stoom- half zeil-schip. Na de geboorte van Piet moest vader Koornneef voor een term van drie jaar naar de Oost. Daar werd hij aangewezen om de houten sloepen van de Atjeh-strijders te repareren en te onderhouden. Omdat de koppensnellers in die dagen actief waren moest dat gebeuren onder geleide van een peloton soldaten! Toen hij terug kwam in Holland was hij voor zijn zoon tot een onbekende geworden. “Wie is die mooie meneer?” vroeg Piet zijn moeder toen de indrukwekkende persoon in uniform zich met hem wilde bemoeien! Het gezin verhuisde nog al eens. Eerst van Amsterdam naar Den Helder. Daarna naar Hellevoetsluis en tenslotte naar Rotterdam. Ome Piet ontrolt zijn jeugdverhaal in geheugenflitsen. “Ik hield niet van de marine”, vertelt hij peinzend. “Wel van molens en roeiboten!” Nog ziet hij de brandende molen van Hellevoetsluis, in zijn geheugen geprent als een razende furie met losgeslagen doldraaiende wieken als brandende fakkels. En zichzelf op de Maas, uit alle macht roeiend om de gevaarlijk naderende schepen van de raderboten van Fop Smit te ontwijken. Maar ook het bevrachten van de Batavierboten op de Maaskade. Hoe hij daar op de 55
Boompjes het af- en aanrijden van de sleperswagens gefascineerd gade sloeg. En de kenmerkende beweging die de bezwete paarden maakten om het onderste uit de haverzak te krijgen, die hen tijdens het laden en lossen werd omgehangen. Zijn vader werd gepensioneerd van de marine en trad in dienst bij gemeentewerken. In het stadstimmerhuis. Uit die tijd dateert de vriendschap tussen Piet en Cor van Bruggen. De laatste zou jaren later roem oogsten als bemanningslid van het KLM verkeersvliegtuig de Uiver. Waarmee de wereldberoemde Melbourne race gewonnen werd. Piet ging op aanraden van het hoofd van de lagere school naar de ambachtsschool. Niet als timmerman, zoals zijn vader wilde, maar als schilder. Cor ging naar de Mulo. Het was 1914, het jaar waarin de eerste wereldoorlog uitbrak. Op de lagere technische school werd het tekentalent van Piet ontdekt. De leraar adviseerde vader Koornneef zijn zoon naar de Academie voor beeldende kunsten te sturen. “Wie zal dat betalen?” vroeg deze zich voor de zoveelste keer af. Maar er werd een weg gevonden en zo ging Piet naar de academie. Een foto uit die tijd toont hem temidden van zijn kornuiten. Als echte bohémiens compleet met slappe hoeden en manchester broeken! Maar geldgebrek dwong hem toch de dagschool te verwisselen voor de avondlessen en overdag te gaan werken. Er was werk voor hem, het in de carbolineum zetten van een groot aantal schuttingen. Een voorproefje van wat later zijn beroep zou worden? Cor ging als machinist naar de zeesleepvaart. Het als kwajongens pikken van een Coolsingeltje of een Hoofdstraatje was afgelopen. Zoals reeds gezegd ging Cor later naar de KLM. Er is nog een brief van hem bewaard. Daarin bedankt Cor zijn “Ouwe Sobat” Piet voor het door hem geschilderde portret van zijn “plofkop” en zegt “spuugzat” te zijn van de beroemdheid die zijn deel geworden is. Cor was zijn slepersjargon nog niet vergeten! Tijdens de tweede wereldoorlog kwam hij nog eenmaal in de bekendheid toen zijn vliegtuig door de Duitsers werd neergeschoten boven de Golf van Biscaje. Hij is toen omgekomen. Piet haalde inmiddels met glans het diploma schilderen en tekenen en studeerde af in een tijd dat ingenieurs als trambestuurders of straatveger moesten werken. Piet verdiende de kost met het schilderen van alles wat los en vast stond maar wilde hogerop. Hij kreeg een kans bij een 56
reclamebureau in Den Haag. Het werd een vaste baan bij C.F. Becker jr. op het Hofwijckplein. Decoraties en reclame door het gehele land. Hij bewaart nog een hele stapel briefkaarten van zijn baas waarop deze hem de werkopdrachten deed toekomen. Met postzegels van 2,5 ct. Het was het jaar 1925. Op schuttingen en doelplanken van voetbalvelden, op muren en borden, schilderde en ontwierp Piet afbeeldingen van Miss Blanche (een geliefkoosd onderwerp) en reclame voor Lever Zeep Mij, Rinse en Sunlight. Zo werden door geheel Nederland op de meest in het oog lopende plaatsen zijn meesterwerken tentoongesteld! Het geld zat goed, maar of het zijn kunstenaars ambities bevredigde weet ik niet. Je kon niet kieskeurig zijn in die tijd. In 1926 is hij getrouwd. Zijn nu overleden vrouw kwam uit Schiedam en was winkeljuffrouw bij Termeulen in Rotterdam, toen een manufacturenwinkeltje op de Gedempte Slaak. Een dochter kwam het gezin uitbreiden, niet lang daarna verhuisden ze naar Den Haag. Daar werden nog twee dochters geboren. Maar de economische toestand werd steeds slechter, de beruchte dertiger jaren! Ook het reclamebedrijf kreeg daaronder te lijden. Voor een jaar moest hij weer in Rotterdam gaan werken, iedere dag heen en weer met de fiets. Hij werd uitgeleend aan een concurrent, de Fa. Vriesland, eveneens in Den Haag maar ook dat liep af. Deze tijdelijke baas echter deed een goed woordje voor hem bij de afdeling Openbare Verlichting van de gemeente. Piet voldeed aan de eis: je moest met een ladder kunnen fietsen en letters kunnen zetten! En hij begon weer geheel onder aan de ladder! Alle lantaarnpalen van Den Haag moesten van een nummer en een teken worden voorzien. Het was een jaar lang werk tegen een uurloon van 75 ct. De baas kreeg vertrouwen in zijn werk en er werd hem een kans geboden in vaste dienst over te gaan bij het GEB. Zijn vrouw moest hem er toe aanzetten want de vrijbuiter die hij was had weinig zin om ambtenaar te worden! Desondanks is hij in 33 jaren ge57
meentedienst opgeklommen tot Technisch Hoofdopzichter van de bouwafdeling. Zijn baas, de architect, gaf hem de ruimte om zijn talenten te ontwikkelen. Hij was het die toen Piet gepensioneerd werd diens bekwaamheden samenvatte met de woorden: “Hij was een man die opgeleid is voor de kleine kwast, maar in zijn leven de grote kwast niet schuwde!” Met deze diepzinnige woorden werd Piet's loopbaan afgesloten. Ze verlieten de stad, zijn vrouw zocht rust en vond die in Valkenburg. Voor hem werd een oude wens vervuld, te wonen in een boot, een molen of een boerderijtje. Dat is nu ruim twaalf jaar geleden. Epiloog We zitten binnen en praten nog wat na. Over zijn kinderen, negen kleinkinderen en een aantal achterkleinkinderen. Die noemen hun overgrootvader “Opa Boot”. Ter onderscheiding van de echte opa's. “Ik ben gereformeerd gedoopt maar sociaal gaan denken”, vertrouwt hij me toe. “ 'k Heb altijd hard voor het bestaan moeten knokken” verduidelijkt hij. Hij heeft echter nooit op de barricaden gestaan. Hij toont me een schets uit zijn Haagse jaren. Met ogenschijnlijk simpele streken is het portret getekend van een hengelaar. Van achteren bekeken. Ik krijg het gevoel de man te zullen herkennen als hij zich zou omdraaien! Hij vertelt over de schaakclub: “Dat doe ik om mijn hersens soepel te houden.” Hij wijst daarbij op zijn hoofd, het is wat dun behaard. Hij laat de poes binnen door een raam. Aan de wand van het goed onderhouden verblijfje hangt een bordje: Geniet van het leven, het duurt maar even. “Ja”, glimlacht hij. “Ik hoop hier mijn tijd uit te dienen.” We nemen bij de deur afscheid van elkaar. Als ik voet aan wal zet, valt me een dood struikje op in de tuin. Het is van top tot teen beschilderd. Met goudverf.
58
april 1982
bewoonde de boerderij op wat nu het Botenpad heet. Gerrit, onderwerp van dit gesprek, trouwde op 18 mei 1932 met Bep de Wit en verwierf zich daarmede een boerendochter als metgezellin, die van alle markten thuis
Gerrit Barnhoorn Ons dorp heeft een ernstig gebrek. Er zijn vrijwel geen echte wandelmogelijkheden. Mij zijn slechts drie als zodanig aangegeven gebieden bekend: de Voorschoterweg, een gedeelte van het Castellumplein en Duinzicht. Dus zijn en blijven we aangewezen op het rondje: Zonneveldslaan, Torenvlietlaan en Achterweg. Voor serieuze honden-uitlaters mogelijkerwijze een heen en weertje op de Broekweg. Daar houdt het mee op. De planten en dieren die daar in het wild leven worden elders in dit blad regelmatig beschreven door Corrie v. Kralingen. Volgens mij doet ze dat heel goed, zodat ik me kan beperken tot het waarnemen van glazen bouwwerken met grote gasketels. En huizen. En de nog steeds aanwezige lappen land waarop soms zelfs een zeldzaam exemplaar van de koudegrond bewerker. Een man met armen als graafwerktuigen en een door weer en wind geteisterd gezicht. Op de Achterweg stormt de wind ongehinderd over het vliegveld op je af. Er staan twee nieuwbouwhuizen, klaarblijkelijk opgericht om dat en de eeuwen te trotseren. Huize “Nieuw Welgelegen” valt op door de imposante gemetselde schoorsteen, die het vermoeden wekt dat de bewoners er gaarne warmpjes bij zitten. Het is de woning van de fam. Barnhoorn grenzend aan de chrysantenkwekerij. Vader en moeder Barnhoorn hopen 18 mei a.s. hun gouden bruiloft te vieren, reden genoeg om er eens te gaan praten. Dochter Beily doet open en me vervolgens in een laaggelegen zitplaats wegzinken. Ze is een dagje over om haar moeder te helpen, die daarin niets te kort blijkt te komen. De 74 jarige vader Barnhoorn moet nog uit zijn drukke werkzaamheden losgerukt worden en verontschuldigt zich als hij wat later binnenkomt. Hij mompelt iets van “Moest nog even een kistje opsteken!” Het is een mij onbekende handeling; ik volsta met het woordelijke optekenen van de uitdrukking. Er komt koffie en al vlug praten we honderduit. Dat komt er van als je in zo'n stoel zit! Opa Barnhoorn had drie zoons, Arie, Piet en Gerrit. Het gezin 59
60
was. Haar vader en moeder hadden een boerderij op de Kaag, van hen leerde ze melken, kaas bereiden, vee verzorgen maar ook naaien en breien. Dat laatste doet ze nog steeds voor de hele familie, werd me verteld. Hun eerste woning werd het kasteeltje dat nu als gemeentehuis dient. Ze woonden er 35 jaar in het prachtig gelegen buiten, een behuizing die mede bewoond werd door J. Schoneveld Sr.. Het echtpaar werkte dag en nacht. Vader Barnhoorn weidde een aantal koeien in het Joght (Joch) en verbouwde groenten op de “koude” grond als toen gebruikelijk. Met de vlet werden de produkten naar de veiling in Katwijk gebracht. Ook tulpen werden geteeld. Hij was, in navolging van zijn vader, ook op een ander terrein actief. Vele jaren diende hij de gereformeerde kerk als ouderling. Hij werd benoemd in de raad van toezicht van de boerenleenbank (Rabobank) en bleef daar 34 jaar. Gedurende 25 jaar was hij lid van het schoolbestuur, de meeste tijd als penningmeester. Moeder Barnhoorn bereidde kaas en verkocht die. “Het was een goed kaasje!”, beaamt haar man als ze dit vertelt. Later zal één van haar dochters pochen: “Mijn moeder kan tien dingen tegelijk doen!”. Toen de juffrouw verzocht dit beweren hard te maken kwam ze tot negen handelingen. Maar bedacht er vlug nog één bij: “Ze geeft ook nog een klap”. Daar, in hun eerste huis, werden zes meisjes geboren, één ontviel hen aan het water. En vijf jongens. Hoe ze er kans voor zag weet ik niet, ze was ook nog 8 jaar secretaresse van de Ned. Chr. Vrouwenbond in Valkenburg. Al met al oud “Welgelegen” bracht lief en leed, maar ook veel plezier in het gezin. De dertiger jaren liepen ten einde. Nederland werd gemobiliseerd. Ook vader Barnhoorn moest in dienst en werd op 25 augustus 1939 ingedeeld als kok bij de veldartillerie. Groot waren zijn zorgen, want wie moest nu het bedrijf runnen? De druk zou nog zwaarder worden. De oorlog brak uit en hij lag ergens in het Rijswijkse bos. De capitulatie bracht nog meer verwarring. Op zoek naar rats en bruine bonen voor de kookpot, liep hij zeer toevallig zijn zwager tegen het lijf. “Heel Valkenburg is platgeschoten!”, wist die te vertellen, zonder er bij na te denken wat deze melding teweeg moest brengen. Niet lang daarna zat de kok op de fiets, zijn dienstkoppel nog steeds om het lijf, op weg naar Valkenburg. Dat niettegenstaande het uitdrukkelijk bevel van de bezetter in het kwar61
tier te blijven. Het werd een avontuurlijke reis, maar hij kwam behouden bij het gespaard gebleven gezin en huis. De bezetting duurde, er kwam hongersnood, maar dankzij de tuin en het vee bleef er brood op tafel. Kaas haalden ze van de boerderij op de Kaag. Niet altijd was dat gemakkelijk getuige het volgende verhaal. Oma had nog wel wat op de plank: “maar”, zei ze, “dan moet je door het varkenshok en die zijn wild van honger.” Haar dochter bleek niet voor één gat te vangen. “Ik maakte een slobbertje van het één en ander, gooide dat in de trog en zo kwam ik er langs!”, vertelt ze glunderend. Een ander verhaal betreft het gemeste kalf. Tussen strobalen werd het beest verborgen gehouden en gevoerd. Vlak voor de clandestiene slacht zou plaatsvinden, wist het dier zijn schuilplaats te ontvluchten en sprong pardoes in de Rijn. De baas was ergens in het Joght bezig, maar er werd hulp geboden. “Voor de helft haal 'k hem eruit!”, was het gretige aanbod. Maar ook hier kwam moeders ervaring van pas. Ze wierp een touw om de nek van het kalf, waarop het dier gewillig de wal op klauterde. Er kon geslacht worden, maar dat is een ander verhaal. Hoewel er twaalf hongerige magen
62
gevuld dienden te worden, waren er bovendien gasten aan tafel. Later werden er aantallen van 24 eters bereikt. Maar dat was na de oorlog. Het bedrijf moest langzaam maar zeker overschakelen op de bloementeelt en dat onder glas. Daartoe was het stuk grond aan de Achterweg de aangewezen plaats. Toen viel het besluit Nieuw Welgelegen te bouwen. Nauwelijks was de laatste steen gelegd, of er kwam bericht dat er onteigend zou worden voor de aanleg van de nieuwe verkeersweg. Maar dat is ruim 15 jaar geleden, de plannen zijn inmiddels al een aantal keren gewijzigd. Beiden hebben nog goede hoop daar tot in lengte van dagen te kunnen blijven wonen. De jongens konden goed leren. Achteraf bedenk ik dat over de meisjes dienaangaande geen bijzonderheden verstrekt noch gevraagd zijn. Ze zijn allemaal goed terecht gekomen! Kees, de oudste zoon, is de rechterhand van minister Van Kemenade van onderwijs. Piet, onze dorpsgenoot, is welbekend als directeur/eigenaar van Raethuys BV. Arie is registeraccountant, woont op St. Maarten (Ned. Antillen) en heeft daar een leidinggevende functie. Hans, de jongste zoon, is nog thuis, afgestudeerd, en wacht zijn bestemming af. Maar Gerrit, de derde zoon, wilde niet leren. Hij is het die zijn vader heeft opgevolgd in de chrysantenstekkerij. “Hij heeft het beste koppetje van allemaal!”, benadrukt zijn moeder en wijst daarbij veelbetekenend op haar hoofd. “Voor zo'n bedrijf komt heel wat kijken. Ook moet hij veel reizen, naar Israël, naar Frankrijk en nog verder!” Straks zal het grote feest gevierd worden. Door 21 kleinkinderen, 10 kinderen en 9 aangetrouwde kinderen. Vader en moeder Barnhoorn op de erezetels. Het zal hen tot dankbaarheid stemmen. Een dankbaarheid waarvoor ze een adres zullen weten. Zo de Heere wil.
63
mei 1982 Johannes Beerbaum De plaatselijke actie voor hulp aan Polen werd voor een belangrijk deel op gang gebracht door de heer Beerbaum. Om die reden kwam ik weer bij de woonboten terecht. Het Botenpad rouwde...... Pieter Barnhoorn, de oude en vroegere bewoner en eigenaar van het terrein was begraven. De dag daarop Remco Fasseur. Verbijsterd door diens dood, volgden vrijwel alle bewoners de laatste tocht van die hulpvaardige en hartelijke jongen. De gebeurtenissen hadden Johannes Beerbaum en zijn vrouw Annet Beerbaum-Meyer diep geschokt. We besloten evenwel om toch maar ons “gesprek” te voeren, al was het maar om de gedachten af te leiden. We doken diep het verleden in. Naar overgrootvader Beerbaum, die als Pruisisch officier diende in het Keizerlijke leger en een gezin had met 24 kinderen. Als tegenpool heeft Johannes Beerbaum maar één zoon en twee kleinkinderen, welke in Voorburg wonen. Het gebied van de Beerbaum's lag -zo bleek mij- dicht aan de grens bij Polen. Eén van de 24 kinderen was onze Beerbaum's grootvader, die naar Holland trok en daar zich liet naturaliseren tot Nederlander, huwde en naderhand met zijn kinderen naar Zuid-Afrika trok. Hij vestigde zich in Pretoria en was werkzaam als Chef du Bureau bij de legendarische spoorweg. Na de Boerenoorlog moest hij vertrekken met zijn gezin met achterlating van zijn bezittingen. Alleen geboren Afrikaners konden blijven. Hij stuurde zijn gezin per schip naar Holland. Zelf volgde hij met zijn oudste zoon later, tegelijk met president Paul Kruger (Ome Paul) per door Koningin Wilhelmina gezonden kruiser Gelderland. Eén van hun zonen, de vader van onze Valkenburger, trouwde een Friezin en na gewoond te hebben in Arnhem, vestigde hij zich in Den Haag. Vader Beerbaum was een ondernemend man in bankzaken. Financieel en persoonlijk geïnteresseerd bij de import van Alfa Romeo automobielen (ze wonnen de Grand prix 1924/1925) en ver daarvoor in het beroemde vaderlandse produkt “Spijker”. Daarnaast was hij betrokken bij diverse autobusdiensten in den lande. Zoon Johannes, onder vrienden Joop, ontplooide een veelzijdige 64
interesse tijdens het opgroeien. Het begon al op de lagere school met het bespelen van de viool (later volgde hij daartoe nog een aantal jaren het Haagse conservatorium). Na zijn middelbare opleiding wilde hij samen met zijn vriend Baron iets ondernemen. Beide gezworen kameraden smeedden de wildste plannen en brachten die ook ten uitvoer. In één opzicht waren ze het volkomen met elkaar eens: ze wilden niet onder een baas werken. Daarom begonnen ze de “Eerste Nederlandsche Auto Onderneming”, kortweg “ENARO”. Met een Citroën-personenauto (1930) werd een speciale lange aanhanger voorzien van grote reclameborden rondgetrokken. Maar deze onderneming bracht geringe verdiensten. Vader Beerbaum stond garant, maar moest meer kleine schulden voldoen dan de jongelui aan winst opstreken. Ze begonnen een nieuw avontuur, waaraan ook een andere vriend mee deed: een rijwielstalling annex herstelplaats. Voor fl 7,50 werd een fiets gemoffeld en voorzien van een nieuwe kettingkast en zo nodig werd met kleine bijbetaling een nieuw stel spaken in de wielen “gevlochten”. Gelukkig had het tweetal nog een achterdeurtje: begon vader Beerbaum echter wat zuinig te kijken, dan werd een beroep gedaan op moeder Baron, die eveneens een welgevulde beurs ter beschikking had en immer bereid bleek de jonge zakenlieden te steunen. Tussen de bedrijven door, toerden die in een zelf tot kampeerauto omgebouwde T-Fordvrachtauto door het land. Uniek voor die dagen. Vader Beerbaum overleed. Beide vrienden moesten hoe langer hoe meer op eigen benen gaan staan en overwogen nog een betrekking als vuurtorenwachter ergens midden in de Stille Oceaan te aanvaarden. Dit gekke plan liep op niets uit. Joop echter moest in dienst en daarmee kwam de samenwerking ten einde. Na zijn diensttijd bij het Regiment Jagers werd Johannes handelsagent in farmaceutische artikelen en zijn vriend was rijksambtenaar geworden. Nog eenmaal maakten ze serieuze plannen om samen naar Indië te gaan, in de suiker, waar een broer van Baron in de omgeving van Soerabaia fabricage-chef was, maar de mobilisatie verhinderde het voornemen. Het was augustus 1939. Ook Johannes moest opnieuw onder de wapenen. De oorlog brak uit en daarmee kwamen de Duitse parachutisten. Veel van zijn kameraden sneuvelden in Ockenburg, de standplaats van zijn compagnie. Na de capitulatie van Nederland werd het oude baantje weer 65
opgevat; de farmaceutica, cosmetica en technica. Zijn moeder trok naar Friesland en hij in haar huis. Niet lang daarna werd hij opgepakt en vast gezet in een kamp in Duitsland, nabij Elten. Na drie maanden wist hij met één van zijn lotgenoten te ontsnappen. 's Nachts trokken ze over de grens. Met valse papieren (gekregen van het ondergrondse verzet in Zutphen) passeerden ze een nacht later met een Wehrmachtstrein de zwaarbewaakte Ijsselbrug. “Toen we in de achterste wagon zaten, snapte een Duitse officier ons en bulderde ons de trein uit. Ik ken de Duitsers. De bullebak was nauwelijks weg of we kropen weer terug op onze plaatsen. Het zou immers niet in zijn hoofd opkomen om weer te gaan kijken.” Het was één van de weinige verhalen die hij over die tijd kwijt wilde. Na de bevrijding nam hij de draad weer op bij zijn oude baan. Na enig jaren zocht en vond hij ander werk bij een onderafdeling van de Borsumij, waarvoor eerst een verkoopopleiding gevolgd moest worden in Londen. Het reizen en vergaderen werd hem echter te veel, zodat hij tenslotte in 1974 bij het Hoogheemraadschap Rijnland terecht kwam. Daar kwamen geheel nieuwe talenten tot ontplooiing.... het schrijven van verhalen! Zijn werk bracht hem in contact met veel mensen en die wederwaardigheden werden door hem in verhaalvorm te boek gesteld. Voor het archief van de dienst. Voor het Kinderhoekje in het Personeelsblad schreef hij sprookjes. Een aantal van die verhalen zullen nog dit jaar in een sprookjesboek worden opgenomen en uitgegeven. Johannes Beerbaum is dus ook schrijver. Op mijn vraag waarom hij zich toelegt op het schrijven van sprookjes, komt er een vlot antwoord: “Omdat ik er in geloof! Een sprookje haalt je soms even uit de harde werkelijkheid.” Maar ook gedichten van zijn hand leest hij met genoegen voor, trouwens, zijn vrouw doet daar in niets voor hem onder. Ook zij begon met vioolles en ging over op piano en zang. Ze heeft een geschoolde stem. Verder is zij o.a. geruime tijd secretaresse geweest op het Kabinet van de Minister van Onderwijs en bij de Ned. Onderwijs Film, waar zij onder meer ook teksten insprak bij films. Voor de Ned. Blindenbibliotheek heeft zij meer dan tien jaar belangeloos boeken op de band gesproken. Naast de gebruikelijke moderne talen studeerde zij ook Italiaans. Het komt haar goed van pas bij haar hobby: het vertalen van toneelstukken, waarvan er heel wat 66
van haar hand in omloop zijn. De basis hiervoor lag bij een jarenlange toneelervaring, ook als regisseuse! Nu heeft ze een opdracht van een uitgever een sprookje van haar man om te zetten in een toneelstukje voor kinderen. Haar kunstzinnigheid uit zich bovendien in het beschilderen van allerlei houten gebruiksvoorwerpen, in Hindeloper stijl. Voor zover ik kan beoordelen, heel goed! Er zijn trouwens heel wat dames in ons dorp die dat beoefenen. Het wordt tijd dat er eens een eigen stijl ontwikkeld wordt, de Valkenburgse stijl bijvoorbeeld. Haar man wilde graag in een woonboot gaan wonen, het beviel haar maar matig, maar toen haar het door Corsel gebouwde drijvende huis getoond werd, gaf ze zich gewonnen. Ze liggen nu ruim 20 jaar aan het Botenpad. Het echtpaar voelt echter als probleem van de laatste tijd de slechte busverbinding met Katwijk en Leiden. Als oud-strijder maakt hij daar korte metten mee, belt gelijk maar even met een kopstuk en deelt wat orders uit. Maar of het veel zal helpen? Er is nogal wat veranderd in de wereld de laatste jaren. Ze reageren op het Binnenhof niet zo vlug meer! De actie voor Polen is mede dankzij hun inzet en het vele werk verricht door Burgemeester Van 't Wout, waarmee Johannes goede contacten heeft, en ook niet te vergeten de medewerking van de kerk en vele anderen (o.a. het beschikbaar stellen van opslag en gebruik van auto's) een succes geworden! Vooral de inzameling met dozen door de vele leden van de Peuk is bijzonder geslaagd en oogstte regionale bewondering. De bejaarden van Torun zijn er heel erg gelukkig mee. Dat is wel gebleken bij de terugkeer van het konvooi.
67
augustus 1982 Aardbeiendieven We kuierden onze Sabbatreize naar de tuin. Wij, dat waren mijn broer, die op bezoek was en ik. De tuin is dat stukje toekomstige autoweg achter het Frankenburg dat steeds dichter door de bebouwing benaderd wordt: eerst de openbare lagere school en nu weer de nieuwbouw op de Legioendreef. Van verre zag ik al dat er iets vreemds aan de hand was. Op het stukje grond van mijn buurman-volkstuinder waren jongens bezig! Op handen en voeten kropen ze rond het net dat diens aardbeien tegen het gevleugeld gedierte diende te beschermen. Het was me trouwens al opgevallen dat hem een rijke oogst wachtte, milieubewuste bemesting en het warme weer hadden daartoe het hunne bijgedragen. Zodoende begreep ik vrijwel direct wat er gaande was: Stropers, jeugdige stropers! Vanaf de straat sloeg ik met verbijstering hun handelingen gade en besloot tenslotte in te grijpen. Aangezien ik over een geoefende stem beschik en daarbenevens op redelijke wijze in staat ben uitdrukking aan mijn gevoelens te geven, bulderde ik hen de woorden toe: “Wat moet dat daar!” Ook de uitwerking was voorspelbaar. Als hazen schoot het drietal vandalen overeind, door het net gedwongen nog steeds op handen en voeten, en ging er vandoor, weg van de Stem in de richting van het struikgewas en het belendende perceel. Terwijl er één nog even omkeek, vervolgde De Stem: “Denk erom, ik heb jullie gezien! Kom dus niet meer terug.” Omdat ik geen der insluipers kende noch herkende en nochtans de waarheid diende te spreken, koos ik deze woorden. Met enig geluk zouden ze het verschil tussen zien en kennen niet doorhebben en voldoende in de rats zitten. En niet meer terugkomen. Hoopte ik. Na een wijle tussen de tuinbonen en rode bieten te hebben vertoefd, vervolgden we onze wandeling. Omdat de kleine boeven zich nog steeds schuil hielden, besloot ik de gedupeerde aardbeien-kweker van hun aanwezigheid op de hoogte te stellen. Het leek me niet moeilijk zijn huis te vinden, een honderd meter verderop en zeer waarschijnlijk zou er een oproep voor de Vredesfietstocht voor het raam hangen! Ons kent ons! Zo kwam ik er achter dat er in die straat twee huizen van dat herkenningste68
ken voorzien waren. Dat behoeft niemand te verontrusten, hun getal blijft gering. Trouwens, onze jeugd (neem ik aan) heeft voor een kernachtige reactie gezorgd in de muziektent en daar met grote letters opgekalkt: Liever Buskruid dan Onkruid!!! Zo zie je maar. Dit dorp van kwekers heeft een broertje dood aan onkruid. Altijd al gehad. Zoals de ouden zongen, piepen de jongen. Die denken dat buskruid (t) een verdelgingsmiddel is voor ongedierte! Maar ter zake, vanuit het huis van de verkeerde vredesvoorvechter hadden we een goed uitzicht op onze volkstuin en hij maakte me er dan ook op attent, dat er blijkbaar al weer kapers op de kust waren. Inderdaad had mijn krachtige toespraak weinig effect gesorteerd, de rekels kropen opnieuw onder het net, vastbesloten de in de steek gelaten buit in veiligheid te brengen. Keihard! Deze keer zette ik de jacht in. Ze hadden me al gauw in de gaten en reageerden blindelings en instinctief. De eerste die opkeek rolde als een kat, zonder een kik te geven, onder het net door en zette het op een lopen, de oude vluchtweg op. Pas gealarmeerd door zijn overhaaste vertrek, volgden wat later zijn beide makkers. En weer keek er één, vlak voor hij tussen de struiken wegglipte, nog even om. Berekenend! Vanuit een andere hoek nam ik met een sprong dezelfde hindernis en zag nog net een paar benen, onder een daar liggende omgekeerde roeiboot, verdwijnen. Zo stond ik daar een aantal minuten voor dat wat kennelijk hun schuilplaats was, met een toegang waar nauwelijks een kat onder door kon! Zij zullen wel benauwde momenten gehad hebben, maar ik moest op adem komen! Zeer beheerst sprak ik tenslotte: “Zo, daar zitten jullie, onder de roeiboot. Kom er maar onderuit!” Slechts wat geritsel was te horen, maar verder geen reactie. “Goed!”, zei ik tenslotte weer, met stemverheffing, “dan keer ik de boot om en gooi hem met jullie erbij de sloot in!” Nu verscheen er een wijzend vingertje vanonder het vaartuig. “Maar...dan moet u ons niet pakken!”, klonk het, wat benauwd. “Ik zal jullie niet pakken, maar kom er nu onder vandaan”, beloofde ik de belhamels. Eerst kwam er één, onder het stof en besmeurd. Vrijmoedig keek hij me aan. “Hoe heet je?”, vroeg ik hem. “Schaaf”, was het antwoord. “Maar we hebben geen telefoon!”, liet hij er direct op volgen. Ook de tweede verstekeling was inmiddels te voorschijn gekropen. Zwarte vegen in het gezicht. “En hoe 69
heet jij?”, vroeg ik ook hem. Deze was echter niet zo scheutig met zijn antecedenten. Maar, kennelijk omdat nummer één vreesde als enige met naam en toenaam bekend te zullen worden, stelde hij zijn makker bereidwillig aan mij voor. “Dat is Stevens en hij heeft ook geen telefoon! En dat is Hans Kabouter”, wees hij vervolgens nr. 3 aan, die de kust veilig waande en ten langen leste eveneens te voorschijn kroop. Daarop trachtte ik hen duidelijk te maken, dat het niet goed is de met zorg gekweekte vruchten des velds, te kapen. Zonder toestemming van de eigenaar. “De tuin is geen speelplaats”, vervolgde ik mijn betoog. “Het is toch wel erg brutaal dat jullie, zo kort na mijn waarschuwing, weer terug durfden gaan.” Ze bleken maar weinig onder de indruk. We liepen samen de tuin af. Het drietal achter mij aan, alsof ik hun aanvoerder geworden was. Schaaf vertelde me in goed vertrouwen dat hij in de flat woonde; “En hij ook”, wees hij “Stevens” aan. “We kunnen nergens meer spelen.” Hoewel ik het hem niet liet blijken, moest ik hem eigenlijk gelijk geven. Het stukje gras achter het Frankenburg biedt de avontuurlijke geest weinig uitdaging. En het stukje wildernis dat tot voor kort de Legioendreef vormde, is met grote hekken afgezet, er komen keurig nette huizen. Straks als de autoweg het laatste stukje groen opslokt, is er helemaal niets meer voor jong noch oud. Ik echter verhardde mijn hart. “Als je het bruggetje over gaat, kom je in de Marinus Poststraat”, sprak ik ferm, “en daar is een speeltuin met grasland. Ga daar maar heen!” Ik moest wel. Immers, vandaag zijn het de aardbeien, morgen de komkommers en wat zal het overmorgen worden? Maar wanneer straks de auto's razen waar nu het speelterrein is, wat dan? Ja, Valkenburg, wat dan?
september 1982 De vreemde vogel Of het nu de publiciteit was of het mooie weer, de rommelmarkt trok veel publiek. Meer nog uit de verre omtrek dan uit ons eigen dorp. Wij, als organiserende commissie waren er gelukkig mee. Als eersten verdrongen zich de beroepsscharrelaars rond de koopwaar, op de één of andere manier 70
herkenbaar. Was het hun houding, de schattende blik waarmee ze je aankeken, de net niet te gretige bedragen die ze boden? Dan waren er de verzamelaars, behoedzaam bladerend tussen de ene rij boeken en tegelijkertijd een andere stapel bespiedend. Als terloops pikten ze het begeerde deeltje er uit, bekeken het met een verachtelijk gezicht en boden dan wat smalend een knaak of zo. Er waren ook gewone lieden. Zoals die opa met zijn kleindochter uit Katwijk. Toen ik ze met elkaar hoorde overleggen moest ik aan de bekende zuiderzeeballade denken, een oude visserman op het droge. Kleindochter toonde enige belangstelling voor een afgedankte maar nog immer mooie salontafel. “Die komt bij de burgemeester vandaan!” prees ik het meubelstuk aan. Of het dat argument was of een andere overweging weet ik niet, hun twijfel verdween, we werden het spoedig eens. Het tweetal sjouwde het magistrale meubelstuk tevreden huiswaarts. Ik dacht: “Gelukkig, daaraan behoeven wij straks niet weer te tillen!”. Het werd hoe langer hoe drukker, de kans dat sommige klanten simpelweg wat spulletjes uitzoeken, die in een tasje stouwen en vergeten te betalen wordt dan wel groot. Ook zag ik een oud dametje zorgvuldig de vakjes van de vele afgedankte damestasjes aftasten. “Dat heb ik ook al gedaan” sprak ik haar vriendelijk aan, “maar niets gevonden!” Ze lachte net zo vriendelijk terug. Wat later op de dag werd me ineens duidelijk dat we kans gezien hadden een geheel ander publiek te trekken dan we in ons rustige dorp gewend waren. Aan de tafeltjes waar de dorstigen tegen vergoeding gelaafd werden, zat de vreemde vogel. De verwrongen houding waarmee hij in de stoel hing viel me als eerste op. De lange sluike haren neerhangend voor de ogen en met één hand het daarachter verborgen hoofd steunend op het tafelblad. Voor hem lag een blad papier en verf. Lak in tubeachtige potjes, ieder voorzien van een schroefdop met penseeltje, in alle kleuren van de automarkt. Welwillend ter beschikking gesteld door een plaatselijke fabrikant. Voor de rommelmarkt. Ik zette me aan het zelfde tafeltje, genietend van een koud drankje en sloeg enige tijd de ijverig schilderende jongeman gade. “Ben je aan het schilderen?” trachtte ik een intelligent gesprek te openen. Met een nonchalant gebaar streek hij de haren uit zijn ogen en keek me aan alsof ik een belangrijk persoon was: 71
“Och, je rotzooit maar wat aan, nietwaar?” zuchtte hij. “Deze verf droogt tenminste direct”, liet hij er wat blijmoediger op volgen. In zijn stem dat vertrouwelijke dat slechts beneden de Moerdijkbruggen wordt gevonden. Iets in zijn bruine ogen deed een beroep op mijn betere ik, een verzoek om erkenning, een aanbod tot vriendschap. Hij schroefde het dopje van een nieuwe tube, nam dat tussen duim en wijsvinger en bracht met behulp van het korte penseeltje enige klodders verf aan op het blad papier. De manier waarop dat verricht werd deed mijn aanvankelijke twijfel aan zijn capaciteiten verdwijnen. Zeker hadden we hier te doen met een dolend talent welks genialiteit om ontdekking smeekte! Geïmponeerd bekeek ik zijn schepping wat aandachtiger. Temidden van wilde, onduidelijke verfstrepen waren de omtrekken herkenbaar van een vreemd gepluimde vogel. Het kwam me bekend voor. Waar had ik zo'n schepping eerder gezien? Was het op een tentoonstelling van naïeve kunst? Of een klodderwedstrijd van de kleuterschool? Of in een psychologisch handboek? Omdat ik geen verstand heb van schilderijen noch van hun makers moest ik me op mijn gevoel verlaten. Dies prees ik zijn ijver hartelijk. “Je hebt talent! Weet je wat”, stelde ik voor, “je maakt dit schilderij af en dan gooien we het in het rad van avontuur!” Zoals reeds gezegd, het was geen kennis van zaken die me tot deze uitspraken bracht maar een diepe behoefte hem te plezieren. “Zou het?” kwam het weifelend maar het idee beviel hem best. “Het is voor een goed doel” overwoog hij mijn voorstel en toog met des te meer ijver aan het werk. Tussen de bedrijven door vertelde hij me een aantal loten te hebben gekocht. Voor “Gijs”, waarmee een konijn compleet met hok werd aangeduid. Aangezien hij voor acht uur 's avonds in Breda moest zijn maakte hij zich zorgen over de uitslag: “Hoe kom ik te weten of ik gewonnen heb?” “Geen probleem!” haastte ik me te zeggen, “als je morgenochtend om tien uur opbelt dan kan de kosteres je precies vertellen hoe het gegaan is”. Deze, die uit hoofde van haar functie, vooral de vreemde klanten scherp in de peiling houdt, knikte veelbetekenend. Hem werd het telefoonnummer verstrekt, alweer druk bezig met zijn werkstuk dat hij van enige afstand bekeek. “Zo een lijstje er omheen!” wees hij met zijn gestrekte vinger de grenzen van zijn werkstuk en maakte daarbij tevreden geluidjes. Ik echter moest me weer in het gewoel begeven. Later op de middag zag ik hem nog een keer, als 72
met vleugels klappend door de grote zaal hippen. De markt kwam tot een hoogtepunt, het rad van avontuur. Een klein tenger meisje, met een nog kleiner broertje in haar spoor, kwam naar me toe. “Meneer, wanneer wordt het konijn uitgeloot? Wij moeten om negen uur thuis zijn!” Dwingend keek ze me aan, krampachtig een aantal loten omkneld. Er was een afspraak gemaakt voor een later uur maar het was duidelijk dat daaraan iets gedaan moest worden. Voor overleg begaf ik me op weg daarbij halsstarrig gevolgd door het tweetal. Aangezien dat 73
enige tijd zou vergen en om ze af te leiden gaf ik ze een boekje loten om die te gaan verkopen. Een minuut of tien was ik ze kwijt toen ze een tiental loten verkocht hadden stonden ze weer voor me. Onder hoogspanning werd georganiseerd en ruim over negen was het zover, de gang van het rad van avontuur werd onderbroken voor de verloting van het konijn Gijs. Beide kinderen zaten stijf van spanning op de voorste rij stoelen. Het rad ratelde onbarmhartig een nummer, stil vertrokken ze naar huis. Omstreeks half elf werd ik aan de telefoon geroepen. Een mevrouw uit Leiderdorp. “Ik heb met mijn man gepraat, ik mag ze hebben. Doe er maar vijf gulden bovenop! Ik kom met de bromfiets naar Valkenburg!” Ter elfder ure, de inschrijving voor vier stoelen uit oma's tijd sloot op dat tijdstip, kwam ze met een stralend gezicht naar me toe. Ze had de hele middag al om de stoelen heen gelopen. Eerst was er honderd gulden geboden, zij had het bedrag verhoogd. Maar in de loop van de dag was het bod enige keren overtroefd. Weifelend was ze daarop naar huis gegaan. “Ik ga het mijn man vragen” vertelde ze me openhartig. Binnenkort was ze jarig en haar man had met overwerken wat extra verdiend. In de loop der jaren had ze haar huis in oude stijl ingericht. “Deze stoelen vind ik gewoon mooi!” besloot ze. Er was zo laat in de avond niemand die nog een hoger bod had uitgebracht en vijf minuten over elf werd ze eigenaar voor een bedrag van f 230. Hoewel een handelaar ons 's morgens verteld had dat het meublement wel f 400 waard was, niet dat hij het ervoor wilde geven, was ik dik tevreden. De volgende morgen informeerde ik of de vreemde vogel nog gebeld had. Men begreep mij onmiddellijk. Ja, hij had het beschilderde blad afgegeven en op de achterzijde voorzien van zijn naam en adres. Maar ook zijn banknummer! Tevergeefs was geprobeerd hem aan het verstand te brengen dat het niet de bedoeling was spullen ten eigen bate in het rad van avontuur aan de man te brengen. Precies om tien uur 's morgens had hij gebeld, helemaal uit Breda. De vrouwen, druk bezig met opruimen, waren geheel met de zaak verlegen en hadden hem met een kluitje in het riet gestuurd. Het schilderij was blijven liggen, ergens in de keuken. Nu zit ik thuis, vermoeid maar voldaan, na deze eerste en zonnige rommelmarkt. Voor me ligt het werkstuk van de vreemde vogel. Ik heb 74
het daarop vermelde telefoonnummer gebeld. Aan de andere kant was de stem van een stille wat oudere man. Wat verbaast over mijn telefoontje. “Ja, dat is mijn zoon. Hij heeft vannacht thuis geslapen. U weet hoe dat gaat. Als ze hem maar goed opvangen, he”. Er klonk bezorgdheid door in zijn stem. Toen ik hem vertelde van het konijn en het schilderij en de gerezen misverstanden lachte hij kort. “Ja, nu schildert hij weer. Hij zei al tegen me: Pa, ze willen er niks voor betalen!” Zij stem klonk wat triest. “Ja, hij vertelde al dat hij naar de rommelmarkt was geweest. Toch aardig van u dat u even gebeld heeft. Hoe was uw naam ook al weer?” Wat zal ik met het portret van de vreemde vogel doen? Ik zal het op een plankje plakken. Er een lijstje omheen maken. En het dan ophangen. En iedere keer dat ik er naar kijk zal ik me die vreemde vogel herinneren. Op die rommeldag in 1982. Een aandenken aan een kostelijke dag. Een meesterwerk.
oktober 1982 Jan van Egmond Een Chow-Chow is een uit China afkomstige, sterke hond met het uiterlijk van een kleine roestbruine beer. Met name Bimbo trok vele keren zijn tegenstribbelende baas uit de Lotsystraat naar de Achterweg en verder. Tegenwoordig moet de vrouw met hem uit. Toen ik te dicht naast zijn baas ging zitten, werd hij jaloers en drong zich tussen ons. Dus schoof ik maar wat op, de bank was breed genoeg. Zijn baas, waarover dit gesprek zal gaan, heeft vele jaren het dorp onveilig gemaakt met zijn onverslijtbare motorbakfiets en kan dat nog steeds niet laten. Zijn kruk gooit hij dan ergens voor in de bak! “Natuurlijk”, zult U nu zeggen, “Jan van Egmond uit de Lotsystraat!” En zo is het. Onze bloemenkoopman is van oorsprong een Rijnsburger en gehuwd met Emmy van der Meij, een niet minder markante Valkenburgse. Het echtpaar kreeg zes kinderen. Tijdens mijn bezoek kwam kleinzoon Gerard binnen, trots zwaaiend met een ballonnetje. Opa reageerde spontaan: “Oo! Nu gaat de wereld de hoogte in!” Inderdaad voor een kind is een ballonnetje de hele wereld en voor oudere mensen de herinneringen. Jan van Egmond blijkt zich alles nog 75
haarscherp te herinneren. Zelf heeft hij al plannen gehad om zijn belevenissen op schrift te stellen. Als het zover was kon hij meestal geen balpennetje vinden! Die memoires dateren vanaf zijn derde jaar. “Toen liep ik al met die gasten mee in Rijnsburg; tulpen verkopen voor 3 cent per stuk en “starretjes” met kerst. En dat alles om snoep en nogablokken te kunnen kopen bij Jans de Putter.” Het gebeurde in die dagen dat hij, komend uit die snoepwinkel bij de Krom, onder de tram geraakte waarbij zijn voet werd afgereden. Een mobilisatietram met kolen voor Noordwijk, weet hij nog. Het was 1916, er zat een legerofficier op de bok. Zijn vrouw en dochter die mee zaten te luisteren werden al die details wat te gortig. “Man”, wierp zijn vrouw tegen, “toen ik drie was zat ik nog in de kinderstoel!” Ook dochter deed een duit in het zakje: “Vertel liever het verhaal van toen, dat je met je houten been gaten in de grond stampte voor het aardappelen-poten!” Maar onverstoorbaar werd het jeugdverhaal voortgezet. Zijn linkerbeen werd voorzien van speciaal schoeisel. Jan mengde zich al weer spoedig onder zijn kornuiten. Het werd een bron van sterke verhalen! Op de lagere school was hij wat “kletserig”. Meester 'Sikkie' stuurde hem ten einde raad naar huis. Jan zag echter handel en ging voor 10 cent per zak gras snijden. Prinsheerlijk meerijdend op de paardenwagen van zijn 'baas', moest hij wegduiken als zijn vader in zicht kwam. Drie maanden wist hij dat vol te houden. Daarna werd hij weer één der nagels aan de doodkist van de meester. Als ze niet moesten werken, hielden de jongelui zich na schooltijd onledig met de tram. Ze bonden er allerhande voorwerpen aan, die rinkelend meegesleept werden, of sprongen op de tram en liftten zo naar Noordwijk en weer terug. Totdat ze gegrepen werden en toen was Leiden in last. De ouders moesten een retourtje Noordwijk betalen, het was toen gauw afgelopen. Bij de, in de loop der jaren uit de kluiten groeiende Rijnsburgertjes, ontwikkelde zich een steeds groter wordende behoefte ontspanning te zoeken buiten het dorp. Leiden, Katwijk en Noordwijk moesten het ontgelden. Wie zuchtend de verrichtingen van de jeugd van “teugenswoordig” gade slaat, moet maar eens met Jan van Egmond gaan praten! Namen als Pieter Kromme,
76
Bert Hogenhuis, Gerrit van Bassie en Gerard van Grijgte staan onuitwis baar in het geheugen gegrift. Vooral Pieter bleek een macabere grapjas. “Daar lachten we ons altijd dood mee!”, verklaarde mijn gastheer. In Leiden werden ze eens de bioscoop uitgesmeten. Ze zwierven door de stad, totdat ze in de Donkersteeg een agent zagen naderen. Vlug deden ze net alsof ze een inbraak aan het plegen waren in de goudwinkel ter plekke. Alsof ze betrapt werden, holden ze weg. Met zijn fluit had de politieman echter spoedig versterking, de bandieten werden ingerekend. Pas de v ol g e n d e m or g e n w er d e n ze n a ee n st re n g v 77
erhoor vrij gelaten. Dat avontuur beviel hen zo goed, dat ze naar Katwijk trokken in de hoop op een identieke behandeling, een nachtje in de nor. Hoe ze ook treiterden, noch Katwijk, noch later Noordwijk, reageerden op de door hen gewenste wijze. Onverrichter zake moesten ze terugkeren naar hun geboortegrond. Ze vonden een uitlaatklep, het afzagen van de takken van een perenboom met peren en al eraan. Toen Jan enige dagen daarna 's avonds in Katwijk moest zijn, wilde hij een kaars van zijn fietslantaarn aansteken. De pit moest daartoe opgewipt worden. Jan had een stokje nodig en plukte dat van een boom in een tuintje van een huis, en daar had de “Buffel” op gewacht. Hij kreeg een bekeuring voor het vernielen van andermans eigendom. Met een briefje van de eigenaresse van de boom, wist hij voor het gerecht zijn betrekkelijke onschuld te bewijzen en werd vrijgesproken. Maar niet lang daarna, pakte dezelfde politieman hem voor het rijden zonder licht. En daar kon hij niet onderuit. Als dertienjarige jongen zat hij al volop in de groente- en bloemenhandel. “Ik drukte al af op de veiling”, zo omschreef hij het zelf. Alles werd met de bakfiets of de handkar gedaan. Of met de mandfiets, zoals die eerste keer naar Leiden. Bij de eerste de beste klant moest hij binnen komen. De hartelijke vrouw informeerde naar de oorzaak van zijn houten been en schonk koffie met koek. Jan had echter meer oog voor haar vier dochters. De moeder bleek ook in dat opzicht niet karig. “Zoek er maar één uit, ik kan ze aan de straatstenen niet kwijt!”, moet ze gezegd hebben. Er bleek echter een ander voor hem bestemd. Enkele weken voor het uitbreken van de tweede wereldoorlog, reed Jan met een hortensia in zijn handen op de fiets. Het werd donker en het licht moest aangezet worden. Uiteraard brandde het weer eens niet. Een hulpvaardige jongedame hield de plant vast zolang hij bezig was met de reparatie. “En sinds die tijd zit ze aan hem vast”, grapte Emmy. Jan maakte lange dagen maar ook lange reizen met de bakfiets. Naar Berkel-Rodenrijs, maar ook een enkele keer naar Den Helder. Om vier uur 's morgens trok hij er dan op uit. Soms met een slaperig hoofd, want het gebeurde dat hij in plaats van het pontje op, de Rijn in reed. Met bakfiets en handel en al. “'t Was goed dat ik nog een beetje zwemmen kon, want anders was ik helemaal gezonken!”, besloot hij dit verhaal. In de hongerwinter kwam zijn ervaring goed van pas. In een dag reed hij met de bakfiets naar de Ijsselbrug bij Zwolle. Het was de 78
enige toegangsweg naar het Noorden. De Duitsers lieten hem ongemoeid vanwege zijn handicap. Zijn aangeboren handelsgeest en vrijmoedigheid brachten brood op de plank en zelfs bij deze en gene boer daarenboven beleg. Met die zelfde vrijmoedigheid wist hij ook een Rijnsburgse onderduiker over de Ijsselbrug te smokkelen, verborgen onder wat oude zakken en dekens. Maar het hielp hem weinig als er beschietingen uit de lucht plaatsvonden. De mensen sprongen dan zo snel mogelijk in langs de weg gegraven putten. En dat gaf Jan wel eens problemen. “Dat ik nog leef, kan ik niet begrijpen!”, dacht hij hardop. Een diepe indruk heeft de terechtstelling van 50 gijzelaars op hem gemaakt. De voorbijgangers werden gedwongen langs de stoffelijke overschotten te lopen en te rijden. Vol lof is hij over de hartelijkheid van de Overijsselse en Drentse boeren. Als hij dan na vele avonturen weer thuis kwam, trok hij er niet lang daarna weer op uit. “Mijn vrouw gaf alles weg”, mopperde hij gekscherend. Maar zelf kan hij ook royaal voor de dag komen. Zo met een gebaar van: Wie het breed heeft, laat het breed hangen! Het is een man die een hele rol drop geeft aan een kind, in plaats van een enkel snoepje. Na de oorlog heeft hij zich volop in de bloemenhandel kunnen uitleven. In Leidschendam had hij een goed beklante stand bij het Postkantoor. En een ventvergunning voor Voorburg, waar hij zijn komst altijd met een bel aankondigde. Hij verdiende er een goed stuk brood mee. Maar vorig jaar moest hij opnieuw aan zijn been geopereerd worden. Het kostte hem vele maanden ziekenhuis en revalidatie in het zeehospitium. En de moeite van het aanpassen aan een nieuwe orthopedische voorziening. Zijn stand in Leidschendam heeft hij overgedaan aan een opvolger. Maar zoals al gezegd, hij kan het bakfietsen niet laten en rijdt nog regelmatig naar de veiling. Of moet ik zeggen: Hij kan het handelen niet laten?
november 1982 Inspiratie in het zwembad Het zwembad was leeg op een eenzaam man na die half uit het water en steunend op de kant intensief door de glazen wand naar buiten staarde. 79
Zijn ene schouder wat omlaag. Als gewoonlijk begaf ik mij op enigszins terughoudende wijze te water. Je stort je niet zo makkelijk in het onbekende als je wat ouder wordt. Na enkele zwembewegingen en wat ontwenningsverschijnselen begon ik me al spoedig thuis te voelen in het zwoele nat. Ook mijn enige badgenoot rukte zich los uit zijn beschouwingen en ging weer zwemmen. Terwijl ik duidelijke rechte voren door het van chloor dampende vocht ploegde maakte hij rondjes... Toen mijn baan de zijne dreigde te kruisen besloot ik hem aan te spreken en stelde hem de meest onnozele vraag die ik maar bedenken kon: “Zat u de vogels te bekijken?” Nu is een gesprek tijdens het zwemmen niet eenvoudig vol te houden, de stem blaft als die van een zeehond over het water. Voor zover ik kon beoordelen werd ik niet begrijpend aangekeken. En voor zover dat mogelijk was duidde ik hem dat ik dacht dat hij naar de vogels buiten had gekeken, hoe die honger en koude leden. En dat ik veronderstelde dat hij deswege met deernis bewogen zou zijn. De ander, een stevig gebouwde jongeman, verborg een wijle het hoofd onder water, kwam weer boven en proestte: “Nee, ik zat na te denken!” Het voordeel van een zwemgesprek is dat je onopvallend kan pauzeren. Je maakt gewoon een paar baantjes. Ook mijn pas verworven gesprekspartner watertrapte enkele rondjes als om mij in de gelegenheid te stellen de volle zwaarte van zijn mededeling op te nemen. Met een boog zwom hij daarna weer naar me toe. Terwijl hij een hoeveelheid opgehoopt badwater uit zijn mond verwijderde vertrouwde hij me toe: “Ik doe altijd inspiratie op in het zwembad!” Het woord inspiratie klonk me bekend in de oren. “Ja,” beaamde ik volmondig en inderdaad bijna stikkend in het drabbige water, “soms lig ik al zwemmend over een verhaal na te denken!” Hij, in wie ik een geestverwant begon te vermoeden bleek echter geheel andere aspiraties te hebben. “Ik lig te bedenken wanneer en wat voor werk ik zal gaan doen!” lichtte hij toe terwijl we samen opzwommen. Hij gaf me geen gelegenheid een vraag te stellen en behield het initiatief: “Wat bent u, een Steenbok of een Stier?” Nu heb ik altijd geprobeerd met beide benen op het dek te blijven staan maar heb toch wel eens over die dingen gelezen en nagedacht. Er zijn weekbladen met rubrieken die in stede van te wijzen op des mensen onbekwaamheid tot enig goed hen aangeboren meest goede eigenschappen toedichten. Aan de 80
hand van de stand der sterren op hun geboortedag. Zodoende wist ik een Leeuw te zijn en deswege behept met een aantal voortreffelijke eigenschappen. Iets van trots zal dus wel in mijn stem hebben doorgeklonken toen ik hem daarvan op de hoogte bracht. Mijn ondervrager bleek echter matig tevreden gesteld: “Welke datum?” bracht hij tenslotte uit. Na het antwoord bleef hij enkele meters stil en bromde slechts iets, ik verstond “Weegschaal” en “Vrouw” aleer hij zich deed wegzinken maar kon geen verband met het voorgaande ontdekken. “Ik heb vannacht gedroomd dat ik een Leeuw zou ontmoeten!” hijgde hij weer boven water terwijl hij me met een raadselachtige blik bekeek. “Een vrouw!” We pauzeerden een moment in het ondiepe gedeelte. Met de armen over elkaar stond hij tegenover me. “Ik ben net terug uit Israël” ging hij op een ander onderwerp over en trok de badmuts wat dieper over de oren. “Jeruzalem, de Olijfberg, de zee van Tiberias en het meer van Genesareth gezien. Jezus heeft daar op het water gelopen!” verduidelijkte hij opgetogen. “Heb je dat zelf ook geprobeerd?” trachtte ik grappig te zijn. Hij bekeek me met een teleurgestelde blik en dook het schuimende nat in. We hervatten onze oefeningen. Zoals reeds gezegd, tijdens die simpele bewegingen van het lichaam gaat de geest een eigen leven leiden. Al of niet gestimuleerd door onze voorafgaande astrologische overpeinzingen namen mijn gedachten een hoge vlucht, het oneindige heelal met de talloze sterren en planeten. Ik bedacht hoe een buitenaardse toeschouwer ons hier zo bezig zou zien, de één angstige rondjes zwemmend als een dier dat tracht te ontsnappen, de ander heen en weer, als in een dwangneurose, als één die de moed heeft opgegeven. Tot mijn troost bedacht ik dat de Schepper gelukkig al zijn pappenheimers kent. Naast me dook een van het water druipend gezicht op: “Je wordt lekker rustig in het water. De elektriciteit kan goed worden afgevoerd” hervatte mijn badgenoot de communicatie en hij vervolgde: “Ik denk dan veel na over de sterren en de planeten. Er is daar leven!” Verrast over de gemeenschappelijke gedachteloop vergat ik de belangwekkende informatie over de stroomafvoer en sprak hem belerend toe “Je zou moeten zeggen: er kan leven zijn!” Hij echter diende me stellig van repliek. “Nee, ik ben al jaren bevriend met een helderziende en die weet dat het zo is!” Hij bestudeerde mijn reactie met een wetend 81
glimlachje. “Ik ben verscheidene keren overspannen geweest, daar ben ik nu gelukkig over heen” voer hij voort. Ik bekeek hem wat beter, zeker een leraar, dacht ik, die in het water krachten verzameld om straks weer het jeugdige gespuis te kunnen weerstaan. We waren inmiddels gestrand en hingen getweeën aan de walkant zodat hij de kans kreeg zijn verhaal te vertellen. “Ik heb het bedrijf van mijn vader van de grond weer opgebouwd. Dat kostte veel tijd en inspanning. Dat werd me wel eens te veel. Ik zit in de oud papierhandel!” Ik heb altijd veel bewondering voor mensen die een onderneming opzetten en goed laten draaien en bewonderde deswege zijn werken openlijk. “Och!” temperde hij mij bescheiden, “vroeger zeiden ze wel eens tegen mijn zuster: verbeeld je maar niks, je bent maar de dochter van een lorreboer!” Ik had me vergist in 's mans beroep maar mijn respect voor hem werd er niet minder om. We zaten later op een bankje in de hal van het zwembad en wisselden onze geestelijke verworvenheden uit. Hij luisterde aandachtig maar bekeek tegelijkertijd zorgvuldig mijn uiterlijk. “Je bent erg gevoelig” merkte hij eensklaps nuchter op “en je denkt snel! Dat zie ik aan het flitsen van je ogen.” In stede van mij er over te verheugen dat er eindelijk iemand was die mij op mijn juiste waarde wist te taxeren, brachten zijn opmerkingen mij in verwarring. “Ik heb twaalf jaar aan gelaatsstudie gedaan!” stelde hij me gerust en vervolgde: “Je kunt beter een katoenen broek dragen. De elektriciteit moet via de kleding en het schoeisel afgevoerd worden. In de moderne stoffen zit te veel olie. Het is ook beter voor je hart. Ook daar moet je goed op passen, je bent overactief!”. Hij gaf me vervolgens de raad niet te veel te eten en een aantal aanwijzingen voor gezonde voeding. Verbijsterd vroeg ik me af met wat voor een man ik kennis gemaakt had, iemand met paranormale gaven? Geheel met de zaak verlegen luisterde ik maar half naar de uitleg die hij zelf verstrekte: “Als je alleen zit, zoals ik, ga je veel lezen. Er zit heel wat interessante lectuur tussen het oude papier!” We hebben nog lange tijd met elkaar zitten praten. “Ik ga de konijnen voeren!” besloot hij tenslotte. We liepen samen naar het parkeerterrein. Hij stapte in een oude, roestige Opel Kadet, schoof wat rommel opzij om plaats te kunnen nemen en reed met een stoot op de claxon uit mijn gezichtsveld. 82
december 1982 Oudjaar Zware storm uit het Westen. Langs de roodgekleurde schemerlucht jakkerden de grijze wolkenflarden van zee. De reeds kale bomen werden door dit geweld tot de wortels gebogen. En als de natuur waren de mensen. Gehaast jachtten ze op of in hun voertuigen naar huis. Een jongen holde over de Broekweg, een gebogen schim. Een claxon schreeuwde zonder te remmen. Eén der weinige voetgangers, een wat oudere vrouw die voor me liep, hief verontwaardigd de vuist naar de haastige rijder. De jongen echter, veilig aan de overzijde, voerde een uitdagende dans ten tonele als om zijn verachting te tonen voor de gezag dragende goden van deze eeuw! De kordate vrouw vervolgde haar weg naar het Castellumplein, waar ik haar even later aantrof in de luwte van de kerk op een bank. Rechtop zittend, immer waakzaam! Ik dacht haar te kennen en maakte aanstalten naast haar plaats te nemen. Zij echter weerhield me met een kort handgebaar. Uit haar schoudertas haalde ze een papieren zakdoekje en wreef daarmee het door mij begeerde zitgedeelte schoon. Dankbaar herkende ik in haar de geëmancipeerde dame en ging zitten. Het was 1982! Voor de ingang der kerk lag een metershoge kerstboom geveld ter aarde. “Zonde!”, begon ze het gesprek, “na zoveel jaren omgehakt, en dat voor niets.” Het was duidelijk uit welke hoek de wind waaide en denkend aan de boom die in mijn huis gloorde, bracht ik een dit jaar veel gebruikt tegenargument ter sprake: “Maar goed voor de werkgelegenheid!” Ze lachte me vierkant uit. “Voor de economie dan?”, probeerde ik wat minder zeker. “Wie gaat nu eten koken alleen om bezig te zijn. En de kinderen dan zeker tegen heug en meug laten slikken? Alsof dat niets kost!”, was het schampere antwoord. “Maar goed dan, laat me eerst maar wat van het dorp zien!”, nodigde ze me uit. En dus voerde ik haar de Kerkweg op, zij aan de linkerzijde van de straat en ik rechts, naast haar schuilend uit de wind. Met moeite kon ik haar bijhouden. Ons gezamenlijk pad voerde door een land van zand, modder en 83
diepe duisternis, het opgebroken Dorpsplein, naar de vriendelijk wenkende ingang van een immens gebouw. “Aha, een nieuwe sportzaal!”, constateerde mijn gezelschap nuchter. De beheerder was druk doende, maar gaf toestemming tot bezichtiging. Met enige woorden schetste ik de totstandkoming van deze trotse tempel voor lichaamsoefening. “Ziehier het voorportaal en de gezellige zitjes voor het gewone volk!”, wees ik haar. We namen plaats en rustig gezeten, bekeken we het sfeervolle altaar zoals dat terzijde opgericht is, waar aanhangers van vele religies zich broederlijk verenigen in het offeren aan Bacchus. Omstandig legde ik haar uit, dat in het midden van het bouwsel de dienaar staat en het H. vaatwerk wast en vult uit de glimmende tapkranen en karaffen met het geestrijke vocht. En de kist waar de geldelijke bijdragen van de deelnemers worden opgeborgen. De krukken waarmede de zich opofferende lichamen ondersteund dienen te worden. Mijn gloedvolle betoog werd echter maar matig gewaardeerd. “Onzin!”, was haar ontnuchterende commentaar. Dus wendde ik me van het met kerstgroen versierde heiligdom en volgde haar naar de binnenbaan. Geheel naar het voorschrift ontdeden we ons van ons schoeisel en betraden de ruimte op kousenvoeten. Verbouwereerd bewonderden we de imposante houten vloer beschilderd met rechte en gebogen lijnen, die voor zover mij bekend een mystieke betekenis hebben. Over de vloer bewogen zich een twintigtal jonge mannen gekleed in de traditionele gewaden. “Kijk”, fluisterde ik, “zij beoefenen het balspel! Rituele handelingen volgens een strikt voorgeschreven patroon.” Mijn gezellin luisterde nauwelijks, ze ging volkomen op in de handelingen waarmede de jongeren zich aftobden om de volmaaktheid te bereiken. Slechts na enige aandrang was zij bereid verder te gaan. Terug in het voorportaal schoeiden we onze voeten wederom en wees ik haar tenslotte de plaats waar een aandenken namens de verenigingen zal komen hangen. We namen afscheid van de beheerder die daarop prompt een glas uit zijn handen liet vallen. Hij echter verbond daar geen bepaalde betekenis aan. Nadat ik haar het dorpshuis gewezen had en verteld over de renovatie-plannen, wandelden we terug naar de Broekweg. Nog immer raasde de storm over de daken. Van winkels kijken wilde ze niets weten. “Ik ben nu niet geïnteresseerd in neringdoenden!”, sprak ze afgemeten. “De jeugd en de verenigingen, daarover wil ik horen.” Omdat ik haar hoe 84
dan ook de patatkraam van buurman Piet wilde tonen, voerde ik haar naar de Ringweg. Ze hield me staande bij de muziektent. Op het platform dat één keer per jaar gebruikt wordt als luidspreker voor het paardenmarkt comité, scharrelden wat jongens rond. Duistere figuren als vlooien in een oorschelp. Naar de geluiden te oordelen bezig met het voorbereiden van dat wat de klap van het jaar moest worden.. Een knal uit een toeter, wat wil je nog meer. Er vlamde een vuurtje op, maar er volgde slechts een zacht sissen. “De politie moest er naar kijken, straks kost het die stakkerds een oog of een oor!”, was de verwachtbare reactie van de toeschouwster. Maar die hebben wel wat anders te doen, dacht ik in stilte; stapels bekeuringen uitschrijven enzovoort, en dan nog het personeelsgebrek. De patatkraam was gesloten, we haastten ons over het brugje naar de Katwijkerweg. Mijn reisdoel was een verlaten stuk grond aan de oever van de Rijn. Ik wees haar hoe daar Soos de Peuk temidden van de afbraak zich verheft als een rots in de branding. “Nee maar!”, kreet ze op een wijze die het midden hield tussen verrukking en afgrijzen. Ik haastte me een verklaring te geven voor de aanblik van de omgeving, ze leek eerder teleurgesteld dan opgelucht! Desondanks snelde ze de steile trap op, die naar het hooggelegen verblijf voerde. We onderhielden ons geruime tijd met de voorzitter, die met zijn onafscheidelijke jagershoedje op, ons hartelijk welkom heette en aan de stafleden voorstelde. “Dit alles hebben we met eigen handen ingericht!”, verklaarde hij trots. “Maandelijks halen we het oude papier op in het dorp. Met de bijdrage van de leden erbij hebben we al een flinke spaarpot voor het nieuwe clubhuis als we hier weg moeten. We halen graag onze eigen broek op!” Op een tafeltje bij de ingang liggen een aantal niet opgehaalde lidmaatschapskaarten, v.d. Plas, Zuyderduin, v. Delft, allemaal bekende namen uit Oegstgeest, Katwijk en Rijnsburg. Daarop mengden we ons onopgemerkt tussen de jongeren. Wat ik vreesde gebeurde, haar die ik mocht begeleiden was er volkomen weg van. Als in hoge nood begaf ze zich naar de dansvloer. Daar stond ze dan, afwezig in de verte starend, beurtelings de linker dan wel de rechter wijsvinger heffend. Daarbenevens heupwiegend en lichtelijk door de knieën knikkend. Onder de lichtbundels die onophoudelijk omhoog en omlaag, heen en weer zwaaiden. Onder de spiegelbollen die, opgehangen aan het 85
plafond, langzaam draaiden en daarbij het licht van een sterke lamp weerkaatsten. In honderden kleurschakeringen en lichtvlekjes, die als wolkjes door het interieur dreven. En de rijen gekleurde lampjes, die opeenvolgend aan en uit flitsten. En de muziek die de discjockey achter zijn gele zwaailampen de zaal in stortte. Kortom, als een drenkeling onder een waterval van licht en muziek. En ik? Die me slechts eenmaal op de dansvloer gewaagd had? In de dagen van weleer, toen de dans nog paardans was. En gevlucht was! Moest ik nu deze verlorene redden? Heldhaftig stelde ik me tegenover haar op. Slechts even flitste een blik van herkenning in haar ogen op. Als gebiologeerd bewoog ik mijn linker wijsvinger omhoog, als de hare. En de rechter. Boog ik door de knieën zoals zij dat deed. Het ging goed! Triomfantelijk wiegde ik eenmaal met de linker heup, bewoog ik de andere. Toen schoot het in mijn rug! Mijn partner bleek meer attent dan ik vermoedde. Handig ving zij me op en bracht me buiten het gewoel. Stijf rechtop verliet ik aan haar arm de zaal via de nooduitgang, de brede trap af, naar buiten. Onder de indruk zochten we onze weg tussen de vele fietsen, brommers en auto's die er geparkeerd stonden. Het werd druk zo te zien. Ik wilde haar nog veel laten zien. De plaats waar zovele jaren de oerdegelijke bestelauto in de Middenweg stond, als een monument voor de Engelse techniek -ik mis het echt. Het clubhuis van de Castellumruiters op de Broekweg. Ook die halen hun eigen broek op! En nog zoveel meer plaatsen waar de verenigingen bloeien, maar wat moest ik? In die storm aan de arm van deze dame door Valkenburg lopen? Zij begreep ook wel dat zulks niet van mij gevraagd mocht worden en bracht me thuis. Mocht één uwer iets weten over haar verdere tocht door Valkenburg, dan verneem ik dat gaarne.
januari 1983 Jaantje Vernaut In Elst is ze geboren, bij Nijmegen. “Ik heb nu 87 jaren op deze wereld rondgescharreld. In die tijd 31 keer verhuisd. Mijn vader was stationschef, vandaar! Als dat weer nodig was, ging hij op zoek naar een geschikte 86
woning, dat was in die tijd niet zo moeilijk, om het andere huis stond er één leeg met een bordje; Te Huur. Kwam hij daarna thuis dan zei hij: Moeder ik heb twee huisbazen! Hij hield altijd een slag om de arm dan kon zij ook nog kiezen. Mijn eerste man was ook bij de spoorwegen, commies. Zo komt het dat ik in iedere provincie van Nederland heb gewoond, alleen in Groningen niet”, zo begint mijn gastvrouw haar verhaal. Die jaren zijn haar niet aan te zien, maar dit is wat ze daar zelf van dacht: “Van buiten niet, maar van binnen ga je achteruit. Je hersens gaan wat langzamer werken. Soms staat het daar even stil (ze tikt op haar voorhoofd), maar dan komt het weer. Straks zal ik je wat voordragen. Het eerste is ernstig, daar schieten de tranen van in je ogen. Het tweede daar word je vrolijk van, dan huil je van blijdschap.” Ze verkneuterde zich al bij voorbaat, waarom werd me pas later duidelijk. “Ik was een kleine hanepen, een ondeugende duvel. Jaan Vernaut kreeg tenslotte altijd overal de schuld van. Dat was in Hazerswoude op school bij meester Pijper (Ik denk dat Wim Pijper, de violist een kleinzoon van hem was).” Terwijl ze haar genoeglijke herinneringen ophaalde, bewonderde ik de portrettengalerij. Een plank vol historie. In het midden de stationschef. In het uniform, met de bakkebaarden en de houding die de belangrijkheid van die functie op onnavolgbare wijze duiden. Daarnaast moeder Vernaut met het ernstige gezicht en de plechtige kleding van haar generatie. Dan de kinderen met hun mannen en vrouwen. En Opa en Oma. Ik denk dat er niemand gemist wordt. In de achterkamer staat de jongere garde, minstens 87
evenveel. Er zijn onlangs twee achterkleinkinderen geboren. Dan zijn er nog de poppen. Van alle kanten kijken ze naar je. Met ondeugende en uitdrukkingsloze ogen, met levendige of devoot getekende gezichten, oer-Hollandse en uitheemse dames. Gehuld in hun snoezige gewaden, wachten ze op de dag van de grote tovenaar! “Mijn vader was niet nieuwsgierig maar weetgierig”, vervolgde ze. “Ik heb van de Lieve Heer een stel aparte hersens gekregen, kon goed zingen, onthouden en voordragen. Meid, Jaan, zei hij, dit moet je eens leren! Het was het gedicht Ode aan de Rijn. Ik was toen zeven jaar en leerde het met gemak uit het hoofd. Het is geschreven door dominee Borger uit Katwijk aan de Rijn. Eerst stierf zijn enig kind en kort daarna zijn vrouw. Hij heeft toen zijn kind opgegraven en in de kist bij zijn vrouw gelegd. Daarover gaat dat gedicht. Ik zal het nu voordragen dan kun je er zelf over oordelen.” Ze ging naast de tafel staan. Ademloos luisterde het talrijke publiek, de poppen, de portretten, de poes die van buiten door het raam naar binnen keek en ik. Naar het enige en beroemd geworden dichtwerk van de theoloog-letterkundige E.A. Borger, geschreven in het jaar van zijn overlijden. Poppen en ouderwets opgevoede mannen huilen niet, uiterlijk onbewogen aanhoorden wij de vertolking van deze hartenkreet zomaar uit Jaan's blote bolletje. En bleven een wijle sprakeloos. Na enige tijd begon ze spontaan te lachen. Er kwam een verhaal. Uit haar eigen leven. Over Jaan de hanepen. Intensief bezig met haar schoonschrijven. Met behulp van een lei, een griffel en een liniaal. In de schoolbank. De liniaal nu, viel op zeker moment op de grond. Jaan kroop niet lang daarna op handen en voeten onder de bank op zoek naar haar verloren eigendom en kwam zodoende terecht onder het zitvlak van Arie van Ommeren, die in de bank voor haar zat (“Hij wilde dominee worden, maar of dat gebeurd is, weet ik niet!”) Nu waren de banken niet massief, maar van latwerk. Jaantje kon de verleiding niet weerstaan en stak de liniaal recht omhoog. En omdat ze nu eenmaal een haan met twee kammen was, met enige kracht. Arie sprong met een woeste kreet een meter in de lucht. Meester Pijper tuurde over zijn brilletje naar de bron des kwaads en zag Jaan met een rood gezicht opduiken. “Wat is daar nu weer aan de hand?” Arie beproefde toen reeds een rechtschapen levenswandel. “Jaan 88
Vernaut heeft het gedaan; meester, ze stak een liniaal in mijn kont!” “Omdat ik de banjert uitgehangen had, kreeg ik honderd strafregels en Arie kreeg er vijftig!”, besloot de vertelster dit verhaal. Niet begrijpend keek ik haar aan. “Waarom Arie?” Lachend kwam het antwoord: “Die moest schrijven: Ik mag geen onfatsoenlijke woorden zeggen in de klas.” Aan de vloed van haar herinneringen kwam geen einde. Ze zag zichzelf weer in de Rijnstroomlaan. Daar woonde ze met haar tweede man, die bakker was en uit Rijnsburg kwam. Samen hadden ze zes kinderen, waarvan vier jongens. Belhamels die moeilijk te vangen waren voor een somtijds noodzakelijke lichamelijke tuchtiging, ze konden hard lopen. Toen moeder eens woedend achter hen aan zat en trachtte althans de langzaamste een schop onder het achterste te verkopen, vloog de klomp van haar voeten de tuin in. “Op mijn ene blote voet moest ik lang tussen de boerenkool zoeken voor ik hem terug had. Als ik er nog aan denk, kan ik in m'n eentje wel gillen van het lachen!” Nog flauwtjes is de zachte G van het Zuid-Nederlands hoorbaar in haar spreken. Ze liet me een foto zien van drie zoons met hun vader. “Zelf gemaakt!”, wijst ze me de keurige maatkostuums waarin de heren gekleed gaan. De jongens met een vrijgezellen strikje, vader bleek daartoe niet over te halen en koos voor een keurige stropdas. Zo kwamen we terecht bij de heren-kleermakerij in Den Haag waar ze als naaister werkte. “Ik werkte graag bij de mannen, die zaten met gekruiste benen boven op de tafel. Als ik moeilijkheden had, was het al gauw: Geef maar hier, dan doe ik het wel even voor je. Bij de vrouwen hoefde je daar niet mee te komen. Die hadden geen tijd.” Ineens barstte ze in lachen uit, kennelijk binnenpretjes. Wat aarzelend keek ze me aan. “Och, laat ik het maar gewoon vertellen”, begon ze. “Soms moest ik de maat van de heren nemen. Dan moest ik weten of ze links of rechts 89
droegen. Ik zie dat je begrijpt wat ik bedoel. Meestal zag ik het zo wel en anders vroeg ik het ze. Toen ik voor de jongens dat pak moest aanmeten, hadden ze daar de grootste schik over. “Aan welke kant draag ik eigenlijk? Kun je dat even voor me bekijken?”, vroegen ze hun zusje. Die werd dan woedend en dan hadden ze hun lol!” Nog steeds zijn de resultaten van haar handigheid met naald en draad zichtbaar. Aan de wand hangt dat wat ik voor een geschilderd werk hield en in werkelijkheid een geborduurde reproductie van een Vermeer bleek te zijn. We kwamen terug op haar zangkwaliteiten. “Meester Pijper wilde me naar het conservatorium hebben, maar daarvoor was geen geld. Alles moest toen zelf betaald worden. Hij heeft me daarop zelf het een en ander over muziek bijgebracht. Als de schoolopziener onverwachts kwam, liet hij mij altijd naar voren komen om een lied te zingen.” Desgevraagd vertelde ze me nog elke dinsdagavond naar het koor te gaan. De voorzitter van Advendo beschouwt haar als erelid. Trouw wordt ze iedere keer opgehaald! In een oude timmerschuur kreeg ze catechisatie. Steevast kwam de dominee vooraf met de offerbus rond. Wat gebeurde? “Meid, Pie, nu ben ik toch mijn cent vergeten!” Grote schrik, maar vriendinnetje Pie wist raad. “We zoeken een dun kiezelsteentje en dat gooi je er in!” Zo gezegd, zo gedaan. De beide bedriegsters hadden echter buiten het geoefend oor van de dominee gerekend. Zeer wel wist die de klank van vallend geld te onderscheiden van andere geluiden. “De dominee keek me aan. Hij had lieve ogen. Jaantje wil je om twaalf uur nog even blijven?” En toen kwam het hele verhaal er uit. Nog hoort ze zijn verwijtende stem: “Wil je dat nooit meer doen, beloof me dat Jaantje! Tranen als lollepotten heb ik gehuild, gesnotterd dat ik heb!”, besloot ze dit verhaal om te laten zien dat haar leven ook dieptepunten heeft gehad. De poes voor het raam kijkt lijdzaam naar binnen. “Even geduld. Ik kom!”, riep ze naar buiten en naar mij: “Hij weet precies hoe laat het is!” Ze ging naar buiten en verstrekte het beest enige hapklare brokjes. “In de Lotsystraat had ik vier poezen!”, vatte ze later de draad weer op. “Toen ik naar hier verhuisde, moest ik iedere avond de beesten bij het oude adres weghalen. Ze hechten aan het huis en niet aan de bazin. Het kon zo niet langer meer. Dus heb ik de jongens voor iedere poes vier guldens gegeven. Om ze naar Wassenaar te 90
brengen voor een pijnloze dood. De vier jongens met de poezen vertrokken met de auto. 'Het is voor elkaar, moeder', zeiden ze toen ze terug kwamen. Maar later versprak Jan zich tijdens een feestje, ze hadden de katten losgelaten bij een boerderij en de centen eerlijk verdeeld!”, moeder lacht er eens smakelijk om. Voor ik vertrok, mocht ik de keuken bekijken, waar ze nog steeds het dagelijkse potje kookt voor zichzelf en zoon Bas. Soms op de oude petroleumstellen van haar moeder! Nadat ik de bijzonder goed verzorgde tuin van Bas bewonderd had, kwam er een einde aan dit gesprek met een, deze keer niet denkbeeldige, Valkenburgse, mevrouw Ten Haken.
februari 1983 Corrie van Kralingen Corrie van Kralingen verzorgt maandelijks een natuurvriendelijke bijdrage aan Zicht op Valkenburg, artikeltjes die steevast eindigen met een gezond recept of een goede raad. Ons beider terrein is dus duidelijk afgebakend, zij de natuur, ik de mensen. Haar hing dus al lang een gevaar boven 't hoofd, dat mij nimmer bedreigen kan: onderwerp te zijn van elkanders schrijfwerk. Tenzij ze, na dit gelezen te hebben, een speciaal recept voor mij bedenkt. Er blijven raakpunten, dat wel! Nadat ze me gewaarschuwd had dat ze zichzelf te weinig belangrijk achtte om den volke voorgesteld te worden, en ik zulks met een minachtend gesnuif van de hand gewezen had, mocht ik me op een afgesproken tijd aan haar woning vervoegen. Enig speurwerk bracht mij op haar adres, het oude huis van Peursum aan de Hoofdstraat. De bewoners van de vier min of meer aaneen gebouwde woningen ter plekke, kunnen worden beschouwd als waaghalzen of vertwijfelden. Wie anders gaat uitgerekend in de aanvliegroute van een vliegveld wonen, temidden van de lichtbakens? Nog erger, welke natuurliefhebber gaat aan de Hoofdstraat wonen? Toen ze me zag aankomen, haastte ze zich van achter de grote, bijna antieke schrijfmachine om de deur te openen. Niet veel later zat ik achter een kopje thee met een, naar ze zei, milieu-bewust koekje, Sesam Caramel, een pittig brokje kauwwerk! 91
Al spoedig waren we in een druk gesprek gewikkeld. In een hoek van de kamer stond een glazen bak op een tafeltje. Een tiental kuikens scharrelden er halfslaperig onder een rode lamp. Er voor lag een pakje zware Van Nelle shag met Mascotte vloei. Achteloos neergesmeten alsof de eigenaar ieder ogenblik kon binnenstormen. “Dat is Wim's hobby!”, reageerde mijn gastvrouw op mijn wenken. Ze doelde daarbij niet op het rookgerei, begreep ik, want ze vervolgde: “Hij fokt raskippen. Welsummers!” Verontschuldigend voegde ze er aan toe: “Voor de productie!” Wim is procuratiehouder en personeelschef op een verzekeringskantoor in Leiden. “Een kleintje, hoor!”, verduidelijkte ze, bang de status van haar man al te zeer op te hemelen. Naast al dat werk is hij ook nog bestuurslid van de postzegelvereniging en zorgt hij voor de aanvoer van enorme hoeveelheden houtblokken om de zwart ijzeren Deense houtkachel te voeden, die het huis verwarmt. Zijn rol is duidelijk, maar wat doet Corrie nu eigenlijk? Vanwaar haar belangstelling voor de natuur? Daarover kan ze kort zijn. Vader Kroon, een professionele cactuskweker, wandelde veel met zijn dochters in de weilanden ten Westen van Voorschoten en vertelde over alles wat daar leefde en groeide. Daar werd de basis gelegd voor haar huidige hobby. Als lid van het Instituut voor Natuur en milieu educatie (IVN), volgde ze de opleiding tot natuurgids. Het IVN is een actieve vereniging. Er zijn vrijwel geen passieve leden. Door de afdeling Leiden worden regelmatig natuurwandelingen georganiseerd in de duinen en bossen in de omgeving, maar ook tentoonstellingen, cursussen, lezingen en lessen voor scholen. Als het nodig is, steken ze ook de handen uit de mouwen; het hooien van bepaalde landstukken, het knotten en hakken van houtpercelen in de Horsten. Het educatieve element van de vereniging, hoewel niet met een hoofdletter geschreven, komt in het handelen van dit lid sterk naar voren. Ook ons dorp profiteert van haar inzet, in het kader van een herfstproject loodste ze onlangs een deel van de leerlingen van de openbare lagere en kleuterschool door het “Pan” bos. Tezamen met de boswachters die eveneens van de IVN club zijn. Aanschouwelijk onderwijs over het vallende blad, de eikel en kastanje. De papegaai, vanuit zijn kooi, protesteerde herhaaldelijk en luidkeels tegen mijn aanwezigheid. Toen het 92
tweede kopje thee geschonken werd, veranderde het thema. “Koekie”, klonk het ineens. Ook dit beest kreeg een milieubewust brokje. Ze is van beroep verpleegster met Z-bevoegdheid, zwakzinnigenzorg. Ze is verbonden aan de Willem van den Bergh stichting te Noordwijk. Momenteel is ze daar begeleidster van een groep mensen die in een eigen huis wonen. Buiten de inrichting, tussen het gewone volk in! Uiteraard komt niet iedere bewoner van de stichting daarvoor in aanmerking. Zelfs in Katwijk zijn er nu vier dergelijke woongemeenschappen gehuisvest. Corrie verkeert twintig uur per week in haar commune van twee dames en vier heren ergens in een huis in Noordwijk. Eén der mannen heeft de gelukkige gave gemakkelijk vriendschap te sluiten. Met Jan en Alleman zogezegd. Zodoende komt er veel bezoek en is het er gezellig. Hoewel Corrie haar loopbaan begonnen is op de v.d.Bergh stichting, ze ontving daar haar opleiding, ging ze later in Nieuw Voordorp werken, destijds een kindertehuis in Voorschoten. In die periode volgde ze de avondopleiding “Kinderbescherming” aan de sociale academie in Den Haag. Ze maakt echter geenszins een kniebuiging voor allerlei deskundigheid, wars als ze is van de oneigenlijke status die sommige geleerden zich aanmeten. Een vrachtauto, voortbolderend over de ongelijke straatstenen, deed me schudden op mijn zitplaats. “Ik ben ook nog lid van de Verkeerswerkgroep!”, verklaarde mijn gastvrouw heel toepasselijk. “Momenteel in sluimertoestand, maar gereed om ieder moment weer actief te worden!” De grote actievoerder Jan Juffermans is echter vertrokken en het waken tegen de racebaan door het dorp verslapt. Het verhinderde ons niet er gezellig over te praten. Zo ook over het vliegverkeer. Regelmatig vloog een Atlantic veilig hoog over het huis maar op één motor! Corrie verblikte noch verbloosde. “Dit huis staat er al sinds 1916", sprak ze zich en mij moed in. “Op deze plaats is het geluid minder dan even verderop, het is vlug voorbij!” Ook het vredesvraagstuk heeft haar volle aandacht. Ze is lid van de IKV kerngroep. Voor zover er door deze mensen acties worden ondernomen, kunnen ze bij haar terecht. Met man en macht moet de waanzin van een oorlog worden voorkomen, vindt ze. Tenslotte zit ze ook nog in de politiek. Daartoe is ze lid geworden 93
van de PVDA. Als het maar enigszins kan volgt ze de raadsvergaderingen. Aangezien ze op de verkiezingslijst voorkwam, zit ze nu in de steunfractie. Met een aantal anderen vormt ze aldus een ruggensteun voor de gemeenteraadsleden van de partij. Nog eenmaal deed ze me verbaasd opkijken, we kregen het over boeken. Ze leest graag Science Fiction verhalen. Nog nimmer had ik met een vrouw over de door mij bewonderde en veel gelezen SF schrijver Jack Vance van gedachten kunnen wisselen. Zonder meewarig te worden aangekeken! Heb ik me vrijwel beperkt tot dat genre, zij echter leest met het grootste gemak ook gewone letterkundige werken. Op mijn verzoek mocht ik even een blik werpen op de tuin. De oude kas van Peursum doet goede diensten als opbergruimte voor twee konijnenhokken; “vleesvoorziening!”, merkte mijn gids fijntjes op. En als garage voor de “eend” van mevrouw: “Twee auto's”, beschuldigde ze zichzelf. En de houtvoorraad van Wim. Diens pluimveestapel schuilt in een aantal nachthokken buiten. Een educatief woordje zou hier wel eens gesproken mogen worden, dunkt me. De smalle strook tuinbouwgrond strekt zich uit tot halverwege de Rijn. “Het hele jaar door verse groente!”, beweerde ze trots. Het gezin is twee dochtertjes rijk, Janneke en Martine. De jongste kwam op dat moment de schuur binnenstormen met een vriendinnetje. Moeders aandacht was elders vereist. Het was een goed moment om afscheid te nemen.
april 1983 Piet van Duyn Iedere dag regen, wolken en donkerheid. Dan ineens een stralende zonnige dag. April doet wat hij wil! Aarzelend komen de bejaarden uit hun winterverblijven. Een merel in de struiken rond de “Pleisterplaats” zingt het hoogste lied. Iedereen is vriendelijk en groet elkaar. Toch mis ik iemand in dit dorpsbeeld. Een man die ook bij minder mooi weer altijd goed gemutst zijn ronde maakt. Met een vriendelijk woord voor Jan en Alleman. Piet van Duyn. Bedachtzaam, breedgeschouderd, borstelig grijze kuif, 76 jaar. 94
Deze onze dorpsgenoot heeft al jaren een goed onderkomen gevonden bij zijn oudere zuster, de weduwe N.J. Rous-Van Duyn. In ‘t Boonrak. Het zijn die huizen met een uitbouwsel aan de voorzijde om te voorkomen dat je met de deur in huis valt! Vriendelijk stond deze zuster mij te woord. Haar broer was op dat moment verdiept in het radioverslag van de tweede kamer, of ik een uurtje later zou willen terugkomen. Dan zou er wel bezoek zijn maar ‘s-middags kwam er ook een vaste klant en de volgende dag evenzo. Ik moest dan maar zien. Piet van Duyn is blijkbaar geen eenzaam en vergeten man. Op de gestelde tijd trof ik het tweetal inclusief een bezoeker om de gezellige grote tafel achter het voorraam. De plaats bood een prachtig uitzicht. Eerst de rij hoge Italiaanse populieren. Daarachter een breed grasterrein met schapen. Begrensd door het Botenpad. Even verderop, bijna onhoorbaar, de landende vliegtuigen. Piet onttrok grote rookwolken aan zijn sigaar en pufte die de kamer in. De gastvrouw was bezig met een lekker bakje koffie. Ze hadden het over Groningen met name Slochteren de oorsprong van hun bezoeker. Aan de wand hangt een tekst “De Heer is mijn herder”. Aan dezelfde muur een afbeelding van de oude dorpskerk. Buiten passeerde de vuilnisauto, de gemeenteman stak zijn hand op tot een groet. Met zijn ogen kan Piet van Duyn al deze dingen niet meer waarnemen. Hij is vrijwel blind. Er is niets meer aan te doen, begreep ik. Het is echter iemand die liever de zegeningen telt. Beiden, broer en zuster beleven veel genoegen aan de kerktelefoon. Ook de door mevrouw Aldekamp verzorgde muziek en zang op dinsdagmorgen wordt gaarne beluisterd. “Al is het maar dat je met elkaar zingt!” vindt mevrouw Rous. “Het is wel aardig, ja!” knikt Piet wat ingehouden. Als de kinderen bij het dopen naar voren komen voelen ze zich bij de handelingen betrokken. Samenvattend zegt hij: “We leven nog midden in de wereld. Hier in ‘t Boonrak is van alles te beleven. We leven nog mee. We zijn nieuwsgierig!” Vader Van Duyn werd als weeskind door loting aan pleegouders toegewezen. Volwassen geworden werd hij veldwachter in Katwijk aan Zee. Een historische foto, opgenomen in het boekje “Kijkjes in Katwijk” toont hem in volle glorie als koddebeier op de boulevard. Een andere foto laat moeder Van Duyn-Minnee zien als jong meisje in Katwijkse kleder95
dracht. Ze kon niet tegen de zeelucht, daarom verhuisde het gezin en werd vader Van Duyn veldwachter in Valkenburg. Naast het bestrijden van de misdaad behoorde tot zijn taak het aansteken van de straatlantaarns en het schoonhouden van de “Kolk”. Doornat geregend tijdens een ambtshalve bijgewoonde begrafenis moest hij direct erna, met natte kleren weer elders dienst doen. Het werd een longontsteking, enkele dagen daarna was hij dood. Het nagelaten gezin van de man die ook nog twaalf jaren als militair ondermeer in Atjeh gediend had moest rond zien te komen van vier gulden steun van de gemeente en drie gulden van de diaconie. De huur van hun huis bedroeg toen anderhalve gulden per week. Valkenburg was toen nog een boomrijk dorp. De iepziekte maakte daaraan een eind. De eeuwenoude bomen moesten omgehakt worden, de inwoners kregen er ieder één toegewezen, voor brandhout. Een uitzonderlijk dikke boom stond voor het huis van Meurs. Menigeen had er een begerig oog op laten vallen. De reus bleek echter volkomen uitgehold! Piet ging in de bollen. Eerst bij Paul Noort (beste vent, eerlijke vent!) later bij de gebroeders Zandbergen. Knelis, de andere helft van de firma woonde in Amerika. Ondermeer vanuit de grote bollenschuur achter “Ruit Hora”, nog immer een opvallend bouwwerk, werden de bollen daarheen uitgevoerd. Naast zijn werk ging hij min of meer in de politiek. Ook voorzag hij het Leids Dagblad van plaatselijk nieuws en historische gebeurtenissen. Als mede-oprichter van de Valkenburgse afdeling van de Christelijke Arbeidersbond werd ook door hem een einde gemaakt aan de alleenheerschappij van heren, 96
boeren en bazen, de eerste arbeiders kwamen in de gemeenteraad. De man die thans drager is van de gouden CNV speld met gouden lauwertakken werd toen wel eens de Christelijke communist genoemd! De oorlog brak uit. Duitse parachutisten drongen via de Broekweg het dorp binnen. De Hollandse artillerie opende het vuur. Er vielen veel slachtoffers onder burgers en militairen. Zowel Piet als zijn zuster Neeltje (mw Rous) waren geoefende EHBO-ers. Beiden hebben in die dagen veel werk verzet. In het werklozenzaaltje naast het oude gemeentehuis werden de gewonden behandeld door Duitse artsen. De kelder onder de (oude) pastorie leek een veilig onderkomen voor de patiënten maar die stond onder water en moest eerst worden leeggeschept. Tijdens de bezettingsjaren moest hij onderduiken. Uiteindelijk kwam hij in Brabant terecht. Vanuit de verte zag hij de slag om Arnhem. Vóór de hongerwinter, die vooral het westen van het land zou teisteren, was hij zodoende al in bevrijd gebied. Dus nam hij dienst bij de stoottroepen. Op de dag van de Duitse capitulatie bevond zijn legereenheid zich in Duitsland. Piet ging met verlof naar huis. De bus naar Holland strandde na zeven lekke banden ergens onderweg. De reizigers moesten gaan liften. Pas om twaalf uur ‘s-nachts kwam hij thuis, bepakt en gezakt. “k Leek wel een muilezel”. Niet lang daarna ging hij met zijn korps naar Indië. Zes weken dobberden ze op zee en werden in Batavia niet toegelaten. Soekarno en diens kornuiten hadden hun kans waargenomen. Na veel omzwervingen kwam hun schip op Malakka terecht, in Kuala Lumpur. Vandaar voeren ze tenslotte toch naar Nederlands Indië. Het werden drie bewogen jaren. Bij zijn terugkomst in Valkenburg reageerde een jongetje verwonderd: “Mama, daar loopt een verroeste vent!” Piet besloot dit verhaal met de opmerking: “Toch wel een goede leerschool gehad, je bekijkt de wereld nu heel anders!” Ik kon niet nalaten deze oud-strijder naar zijn mening te vragen over de vredesbeweging. Er kwam een kernachtig antwoord: “Ieder normaal mens is toch tegen zo’n bommentoestand. Hiroshima was het begin van het eind. Sommigen hadden dat toen al door. Wie weet welke vuiligheid er nog meer is. Denk niet dat ik antimilitair ben. Zo’n fietstocht hoeft voor mij ook niet. Laten ze er iets wezenlijks voor in de plaats doen. 97
En dan die demonstratie in Amsterdam. Op de ene plaats stonden ze “Vrede op aarde” te roepen en even verderop had je die VPRO-toestand, met hun gevloek. Dat’s toch ook niks!” Neeltje, die na de oorlog begiftigd werd met de eremedaille van de Orde van Oranje Nassau vanwege haar werk in de oorlogsjaren bracht op bescheiden wijze eveneens haar mening te berde: “Ik vind het zo erg dat de vrouwen zich er mee bemoeien!” Haar broer vulde aan: “Je bedoelt die rode-vrouwentroep!” Het werd tijd om afscheid te nemen. Niet omdat we uitgepraat waren. “Volgende keer zal ik je vertellen hoe Kees Meurs, Jan van Leeuwen en ik de “Valken” opgericht hebben!” beloofde hij nog. Dit verhaal is een globaal portret geworden. Een laatste opmerking nog werd opgetekend: “Wij Hollanders zijn nuchtere mensen. We zijn nooit niet zo enthousiast. We blijven overal het humoristische van inzien!”
mei 1983 Trijntje van Delft De “pleisterplaats” beschouwende, vroeg ik mij af, of de merel die daar de vorige maand zo uitbundig de naderende lente bezong, inmiddels een nest gesticht zou hebben. Het was doodstil in de struiken. Het leek me niet waarschijnlijk. Wie gaat er nu met zulk weer broeden? De natuur immers lijkt geheel in de war. Vandaag regen en donder. Gisteren harde wind met orkaankracht. Bomen werden ontworteld, pleziervaarders verdronken. De weken daarvoor niets dan kou en nattigheid. De tijd van de ijsheiligen. Half mei 1983. Het was spreekuur, dokter van Delft was bezig met de patiënten. Mij wachtte de huiskamer, een gesprek met de vrouw des huizes. Daar werd me een zetel toebedeeld en een kopje thee. Henk, de oudste zoon, scharrelde wat rond op de binnenplaats met een baal hooi. De hond, een Franse herder oftewel een Beauceron, zoals me verteld werd, kwam even kennis maken. Een bescheiden beest, slechts een geringe handtasting was hem genoeg. Schuin tegenover me zat de doktersvrouw. Trijntje, zoals sommigen haar mogen noemen, vertelde over haar jeugd. Ik had het gevoel dat 98
ze zo snel mogelijk tot het heden wilde komen. Het verleden heeft afgedaan. We leven in het nu. Ze heeft weinig behoefte ophef over zichzelf te maken. In Ambt Vollenhove is ze geboren, een zeer rustig dorpje in Overijssel. Haar vader, ds. H. Post, was daar predikant. Ruim tien jaar later zou in dat zelfde dorpje meester de Heus zijn loopbaan beginnen (Zie gesprek van Okt. '81). Inderdaad een rustig dorpje, want toen ds. Post in 1939 werd beroepen naar Rijnsburg en het gezin daar heen verhuizen moest, kon de 5-jarige Trijntje daar maar nauwelijks aan wennen. In haar vorige dorpje waren nog geen auto's, Rijnsburg was al een drukke plaats. Niet lang daarna brak de oorlog uit. De daden van de bezetter dreef sommigen tot gewapend verzet. Nodig om joden en onderduikers het leven te redden. Johannes en Marinus Post, twee bekende verzetsstrijders uit Drenthe, kwamen menigmaal in Rijnsburg bij hun broer, ds. Hendrik Post. Zijn hun heldhaftige daden niet door Anne de Vries beschreven in het boek: De levensroman van Johannes Post? Trijntje moest wel eens met haar oom mee terug naar Drenthe. Om de indruk te wekken dat er een gewone man met zijn dochtertje op reis was. Ze moest dan haar oom “Pappa” noemen! Dat kleine dochtertje werd niet op de hoogte gebracht van het doen en laten van de gebroeders. Wel was haar bekend dat achter het kerkorgel in Rijnsburg heel wat onderduikers, waaronder joden, verborgen leefden. En dat haar vader met een pistool onder de toga op de preekstoel stond. Niet om zijn gehoor tot geloven te dwingen: Geloof of ik schiet! Ds. Post onderwees zijn dochter, hoe klein ook, in het schieten met een pistool. Om, mocht de nood aan de man komen, te kunnen handelen! “Daarom”, verklaarde mw. van Delft, “heb ik mijn kinderen nooit ook maar enig schiettuig als speelgoed gegeven. Voor mij is een pistool geen speelgoed!” Toen ze 19 jaar was, ging ze als leerling-verpleegster in het diaconessenhuis werken. Met de bewijzen van haar bekwaamheid, het Witte kruis en de Ooievaar, ging ze de praktijk in. Niet veel jaren daarna trouwde ze met Gerrit van Delft, Rijnsburger als zij en student in de medicijnen aan de VU in Amsterdam. Toen Henk drie jaar werd, deed zijn vader artsexamen. Zo worden dergelijke dingen onthouden! Na nog enige tijd waargenomen te hebben in een praktijk in 99
Ilpendam, kwamen ze naar Valkenburg. Eerst op de Hoofdstraat 16, de voormalige bakkerij de Vries. Opa van Delft nam op zich de gemetselde ovens uit het bouwwerk te slopen. Het kostte hem bijna het leven. In 1970 tenslotte werd hun huidige “Pleisterplaats” geopend. Aan alles is te zien dat de bewoners van deze stede paardenliefhebbers zijn. Met haar beide zonen Hendrik en Gerhard zit mw. van Delft met hart en ziel in deze sport. De eerste zocht daarin oorspronkelijk zijn broodwinning, maar het bleek een karige boterham te zijn. Lange dagen en weinig guldens. Hij zocht en vond een baantje bij Fasson in Leiden. Voor zolang het duurt, want ook daar dreigt ontslag voor een groot deel van de werknemers. Gerhard is vertegenwoordiger bij de fa. Post en verkoopt alle kleuren van de automarkt. Maar om bij de paarden te blijven, vanwaar die beestenliefde? Dat blijkt in de familie Post te schuilen. Opa Post was boer en diens vader evenzo. Vandaar! Het begon voor de familie van Delft allemaal met de pony. Een geschenk van een oom. Nog steeds staat Sjors, zoals het dier genoemd werd, in de stal achter het huis en wacht een goedverzorgd levenseinde. Henk verwierf zich al ras een hengst, een halfbloed Arabier, geen rijpaard maar één die bedoeld is om met zekere snelheid een kar voort te bewegen. Gerhard heeft een groter merkloos dier aangeschaft. Moeder en zoons zijn lid van de LR Irene in Katwijk. Zij als secretaresse, want aan haar verpleegsterstijd heeft ze een rugkwaal overgehouden die haar het rijden onmogelijk maakt. Ieder jaar organiseert de vereniging een vakantiekamp in de bossen, het betekent nogal enig organisatiewerk dat voor een groot deel op de secretaresse neer komt. Wat volgens mij eveneens aangeboren moet zijn is haar sociale bewogenheid. Maar dan in de vorm van: Geen woorden, maar daden! In het Rode Kruis is ze betrokken bij de organisatie van de Welfare: Het uitgeven van handarbeid-artikelen voor de minder-validen. Ook is ze behulpzaam bij het organiseren van de jaarlijkse bus- of boottocht voor deze mensen. Vervolgens is ze medewerkster in het dienstencentrum, voornamelijk op het gebied van het handwerken. De jaarlijkse uitgaansdag voor de bejaarden, waarvoor in ons dorp huis aan huis gecollecteerd wordt, komt mede dankzij haar inzet tot stand. Dit jaar gaan er 140 mensen op stap. Er komt echter te weinig geld binnen, er moet bezuinigd 100
worden! Tenslotte zit ze ook nog in de rommelmarktcommissie van de gereformeerde kerk. Deze commissie stelt zich ten doel jaarlijks een rommelmarkt te organiseren. Desgevraagd zei ze er kortweg dit van: “De rommelmarkt, dat is gewoonweg heerlijk!” De heer des huizes, klaar met het spreekuur, liep nog even binnen voordat hij aan het patiëntenbezoek zou gaan beginnen. Lachend bedacht hij dat hij straks in Zicht op Valkenburg hem onbekende handelingen en gedachten van zijn echtgenote zou kunnen lezen. Wie immers doorgrondt zijn vrouw ten volle? De levensroman van Trijntje Post (mw. van Delft) behoeft uiteraard veel meer woorden dan mij ter beschikking staan, zou echter zeker niet compleet zijn zonder de vermelding van haar beide jongste zonen. Harmen is bezig met zijn eindexamen HAVO en heeft zich voorgenomen medicijnen te gaan studeren. Toch nog een opvolger voor zijn vader? Elzard, de jongste, maakt zich gereed voor het Rijnlands Lyceum. Hopelijk heb ik u in korte trekken een dorpsgenote geschilderd die zich met hart en ziel inzet voor datgene wat op haar weg komt. Praktisch en zakelijk ingesteld, dat wel, maar toch met hart voor de ander. Want daarenboven is ze ook nog doktersvrouw.
augustus 1983 Slager Van Tol Met enig wantrouwen lichtte ik de deksel van de vleespan. Er was immers een nieuwe slager in het dorp gekomen. Van Kesteren was een begrip, na hem Van Tol. Maar hoe zou die nieuwe worden, slager Timmers? Ik kon geen verschil proeven. Cornelis van Tol wilde geen slager zijn. Hoewel hij goed kon leren en er van droomde arts te worden, bleef hem na de lagere school weinig keus. Moeder maakte voor haar oudste zoon een keurige, witte jas en zo werd hij aan het werk gezet in de slagerij van de familie. Kees slingerde zich een weg op de mandfiets met bestellingen een weg door het dorp. Veel mensen leefden toen noodgedwongen en niet uit gewoonte op de pof. Vader van Tol echter kon zijn klanten moeilijk met lege handen 101
wegsturen. Al werd er dus weinig verdiend, het brood behoefde niet droog te worden verorberd, voor elk der veertien kinderen was er nog wel een plakje spek op de boterham Dat was in Hazerswoude, begin dertiger jaren. De Engelsen dropten wapens boven bezet Nederland, maar op de verkeerde plaats. Terwijl in Zoetermeer vergeefs werd uitgezien naar de toegezegde bevoorrading, vond in Hazerswoude een boer 's morgens zijn land bezaaid met kokervormige dozen en parachutes. Instede van het bevoegde gezag, stelde hij de ondergrondse van zijn vondst in kennis. Die vervoerde de lading op klaarlichte dag en onder de neus van de Duitsers naar de plaats van bestemming. Het was één van de stoute staaltjes waarvoor Kees en zijn toenmalige kornuiten onlangs het Verzetskruis uitgereikt werd. Ina Ottevanger's vader was molenbouwer in Moerkapelle en als zodanig de grondlegger van de door zijn zonen opgerichte Ottevanger BV. In haar vond Kees de vrouw voor zijn leven. Samen kochten ze het bedrijf van slager van Kesteren in Valkenburg. Deze senior-keurslager kwam sindsdien iedere dag even om de hoek kijken; met raad en daad stond hij de beginnende ondernemers terzijde: “het was een vader voor me en ik was hem een zoon!”, zo omschreef Van Tol beider goede verstandhouding. Dat heeft drieëndertig jaar geduurd en zelfs nu de derde-generatieslager zich aandiende. blijft Van Kesteren's belangstelling immer levendig. De vleesch-houwerij kan een mens in het bloed zitten! René van Tol, de jongste zoon, wilde slager worden. Hij echter studeert voor arts. De kinderen Van Tol hebben een ingeboren aanleg gemeen: hen trekt de witte jas! De oudste zoon, Leon, is weliswaar zo goed als stedenbouwkundig ingenieur, maar gehuwd met een arts. En is hij het niet, die een groot deel van zijn kostbare vrije tijd in de slagerij doorbracht? De oudste dochter, Yvonne, is medisch analist en zulks riekt eveneens naar witte beroepskleding, nietwaar? Tenslotte Marjan, die als verpleegkundige in het Academisch Ziekenhuis werkt. Commentaar overbodig. Moeder van Tol had zich voorgenomen in geen geval het gezin te verwaarlozen voor de zaak. En als dat lukt ben je immers spekkoper! De Nederlandse keurslagers hebben zich verenigd. Maandelijks verschijnt er een map met aanwijzingen en raadgevingen voor de leden, die voor dat lidmaatschap een niet gering bedrag moeten bijdragen. Ook 102
komt er op niet aangekondigde tijden een onbekende klant in de zaak, bestelt het één en ander, betaalt gewoon het verschuldigde bedrag en vertrekt. Later komt er dan een uitgebreid rapport met bemerkingen omtrent de bediening, het aanzien van de winkel, personeel en koopwaar en uiteraard de kwaliteit van het geleverde. Van Tol's worst was regionaal vermaard. We behoeven echter niet in de war te zitten, de oude recepten worden eveneens overgedragen. Ook Van Tol kan het niet laten zo nu en dan even binnen te lopen. Bijvoorbeeld op zaterdagmorgen om zeven uur. Dan ziet hij zijn oude klanten van weleer nog eens. Moerman, Neuteboom en mevrouw Imthorn, die het erom doen de eerste te zijn. Het slagerswerk bestaat niet allen uit de verkoop van kant en (vlug) klare hapjes. Tot in de jaren zeventig werd er nog zelf geslacht en tot het laatst toe heeft Van Tol de beesten zelf ingekocht. Dan dient het slachtoffer te worden beoordeeld op slachtgewicht en slachtwaarde. Daartoe moet het beest gemeten. Van Tol maakte ter verduidelijking een alles omvattend gebaar met beide armen, waaruit bleek dat het meten met behulp van deze ledematen placht te geschieden. Voorts worden bepaalde delen van de corpus betast met het oog op toekomstige bieflappen, schenkelstukken en dergelijke. (Wederom werden veelzeggende gebaren gemaakt) Tenslotte moet onderhandeld worden over de prijs. En dan het minst prettige karwei, het doden. Van Tol had er een gezonde hekel aan en liet het graag aan anderen over. Het echte slagerswerk is het hakken en uitbenen. Met als uiteindelijk resultaat, onvervalste keurwaar. We spraken elkaar in het onderkomen dat de slager als bekroning van zijn zwoegen en menige harde Valkenburgse gulden deed bouwen. Vlak naast de aanvliegroute van het vliegveld en aan de drukke Hoofdstraat. “Ik houd van drukte, dat vind ik juist gezellig!” Overigens, de door een tweetal tuinbouw-studerende neven aangelegde siertuin zal, als straks de prunussen en coniferen uit de kluiten wassen, een meer privé en stil genieten mogelijk maken! Achter het huis is een stuk gronds uitgezet waar sperzieboontjes en dergelijke groenten met zorg gekweekt worden. Voorlopig dus genoeg bezigheid voor het gezin Van Tol. Stijlvol rustend in het zachte leder van zijn bankstel, vertelde mijn gastheer over de laatste jaren van zijn bedrijf. “Het bestedingspatroon is sterk veranderd. Vroeger haalde men voor de zondag een stukje vlees in huis en door de week was 103
er spek. Nog kopen ouderen mensen steeds hetzelfde. Ze willen het vlees direct van de bout gesneden zien. De jongere klanten willen vlug-klare artikelen. De vrouw werkt immers!” Het bleek één der redenen om met het bedrijf te stoppen. Ouder geworden, begonnen zijn handen en knieën minder soepel te worden, maar ook voelde hij zich tekort schieten in het voldoen aan de steeds veeleisender vraag naar kant-en-klare hapjes. “De jongere generatie is flexibeler, schakelt gemakkelijker over!” Het belang van de klant heeft altijd zwaar gewogen in deze slagerij.
September 1983 J. v.d. Bor Vroeger kon je aan de grootte van het huis de belangrijkheid van de bewoners afmeten. De burgemeester werd het kasteeltje toebedeeld. Daarna kwamen de geleerden: de dominee en de dokter. Zelfs bood ons dorp een status-symbolisch onderkomen aan hoogleraren, rechters en dergelijke. Ook de boerenbehuizingen waren groot of klein, al naargelang de omvang der veestapel. Voorts de middenstand; hun aanzien werd bepaald door de afmetingen van winkel of werkplaats, waarvan de woning veelal deel uitmaakte. De landbouwers, vooral hen die geen grond in eigendom hadden, was slechts armoe beschoren, hun deel lag temidden der arbeiders, die met grote gezinnen de kleinste huisjes bewoonden. De tijden zijn veranderd. De geringen van weleer, bouwen zich thans huizen als kastelen. Nu schuilt menig ontwikkeld talent in woonboot of nederige stulp. Een dergelijke eenvoudige huisvesting is Hoofdstraat 52. J. v.d. Bor - E. Glazener staat er op de voordeur. Voor het raam hing een geel affiche: Trappen tegen de kruisraketten. Het weerhield mij er niet van aan te bellen. Het was theetijd. De heer des huizes, een gewone jongen met weinig pretenties en dito baard, verzorgde de drank en ging weer zitten. Zorgvuldig schudde hij de laatste restjes uit het bekende blauwe buideltje en draaide een sigaret. Zijn vrouw reikte hem een nieuwe voorraad aan en 104
presenteerde mij een biskwietje. Binnen de vier muren van het huisje was door verbouwen een woonvertrek gecreëerd met voldoende ruimte voor een aantal goed gevulde boekenplanken en de meest noodzakelijke meubels. Het echtpaar verwacht binnenkort hun eerste kind. “Och”, bedacht ze, “vroeger woonden hier gezinnen met acht en meer kinderen. Toen ging het ook. Zouden wij het dan niet redden?” Wat dat betreft hebben ze geen zorg voor de toekomst. Esther is in Wageningen afgestudeerd en dus landbouwkundig ingenieur. “Waarom zet U dan geen ir. voor uw naam?”, stamelde ik in verwarring. In gedachten zag ik bekende figuren als ir. v.d. Graaf en ir. Staf. Beiden schroomden niet hun wetenschappelijke titel de daarvoor gevoelige schare voor te houden. De één terwijl hij de gereformeerde leer der vaderen verdedigde (en dat nog doet) en de ander als minister van defensie. Mannen van naam! Mijn gastvrouw zit echter meer op de toer van Ruud Lubbers en Joop den Uyl van wie nauwelijks blijkt dat ze ooit gekwalificeerde kennis verworven hebben. Dit zei ze er van: “Het is niet belangrijk. Ik voel me een gewoon mens. Als het echter nodig is, als er daardoor deuren opengaan, zal ik het heus wel laten blijken.” Hoewel vrouwen in haar vak minder geaccepteerd worden dan mannen, heeft ze een goede werkkring gevonden. “In Bennebroek. Onderdeel van een Zweedse firma. Veredeling van suikerbietenzaad. Lijkt saai, maar kan heel in gewikkeld gaan. Suikerbieten is een heel ingewikkeld gewas.”, aldus Esther, die begin volgend jaar van werk veranderen gaat. Wel in hetzelfde bedrijf, maar aan de onderzoekskant. Omdat ik ook wel eens een bel hoor luiden, kwam mijn vraag: “Wat denkt U van genetische manipulatie?” Het is niet het werk waarmede zij zich bezighoudt, maar ze wist er wel het een en ander van. Onbewust ging ze zelfs over op de docerende toon en termen van de wetenschapper. Kennelijk daartoe aangemoedigd door mijn luisterende gezicht, hetwelk meer begrip uitstraalde dan verantwoord was, werd ik overstelpt met uitdrukkingen als: Recombinanten DNA, plasma fusie, stikstof bindende bacteriën waarmee getracht werd vlinderbloemigen te strikken en zo meer. Haar man mengde zich zodanig in het gesprek dat mij ontviel: “Heeft U ook Wageningen?” Hij echter studeerde aan de VU, is drs. in de 105
economische wetenschappen en werkt op het Ministerie van Verkeer in Den Haag. daar verdiept hij zich in het landelijk streekvervoer, hetgeen uiteraard aanleiding was tot enige vragen over de slechte busverbinding met Valkenburg. Hij weet er alles van. De oorzaak is simpel: Te weinig passagiers. Onrendabel! De remedie even eenvoudig: Massaal in de bus gaan zitten. De economische wetenschap tenslotte blijkt een wetenschap achteraf. Hetgeen veel van de huidige verwarring verklaart! Johan is 31 jaar en afkomstig uit Bilthoven. Esther nog jonger en geboren in Zuid-Afrika. Haar vader was daar als ingenieur in de wegenbouw. Dat was in de vijftiger jaren. De apartheidspolitiek van dat land botste toen reeds met de opvattingen van haar ouders, zodat ze naar Nieuw Guinea verhuisden. Haar prille jeugd (tot 1960) bracht Esther door in Hollandia. Daarna werd het Zeist. Daar hebben ze elkaar leren kennen. Hun woonkeus viel op Valkenburg, liggend tussen Bennebroek en Den Haag. Na enige tijd hier vroegen ze zich af welke hun plaats was binnen onze dorpsgemeenschap. Door de week werkten ze buiten het dorp. De kerk zochten ze in Den Haag. Hun vrienden woonden overal elders. Valkenburg was hen slechts tot slaapstede! Daadwillig als het echtpaar is, besloten ze daar wat aan te doen. Ze werden lid van de schrijfgroep van Amnesty International en de Vredeswerkgroep. Beider doelstelling behoef ik niet te beschrijven. Van deze laatste groep werd Esther min of meer voorzitter. Ze noemde twee redenen waarom het goed is de bewapening terug te dringen: Het kost geld dat beter gebruikt kan worden voor wereldhulp en als Christen mag je je vertrouwen niet op wapenen stellen. Bijbelse Gerechtigheid en Vertrouwen. “Hebben jullie nog vertrouwen in de toekomst?”, vroeg ik. “Ja”, klonk het dapper en Esther vulde aan: “Was het niet Luther die zei 'Als ik wist dat morgen de wereld zou vergaan dan nog zou ik vandaag een boom planten'!” En ze voegde eraan toe: “Ik vertrouw God.” Hetgeen haar doet handelen. Van de kerken verwacht ze bemoediging. Tot slot een anekdote. Johan wandelend op de Hoofdstraat, een auto stopt, gezichten staren hem aan. Door het geopende raampje een stem: “Meneer, kunt U ons vertellen waar de grotten zijn? En het pretpark?” Is daarom ons plaatsnaambord voorzien van de aanduiding Z-H?
106
oktober 1983 Jaap van Kouwenhove Jaap van Kouwenhove is een bekende Valkenburger! Niet dat hij door iedereen bij de voornaam genoemd wordt. Het dorp spreekt van hem als: meneer van Kouwenhove. Is het dan zo'n deftig mens? Helemaal niet. Hij heeft niet eens een auto! Zelfs geen rijbewijs. Op de brommer gaat hij naar zijn werk. Zwaar gehelmd en ingepakt. Klein van stuk, maar groot van uiterlijk. Toch heeft hij een witte-boorden baantje. Chef van de Binnendienst is hij. Op een assurantie-kantoor in Leiden. Het is een administrateur in hart en nieren. Eén van de oude stempel. Toen hij drie was, kreeg hij kinderverlamming. Het bleef beperkt to het bovendeel van zijn rechterarm. Sindsdien doet hij alles links! Behalve schrijven. De meester dwong hem tot het gebruik van zijn rechterhand. Op straffe van kastijding. Zo ging dat in die dagen. Hij mocht naar de MULO. Hem ontbrak echter de zin. Drie jaar hield hij het vol. Later volgde hij avondscholen. Middenstandsdiploma. Boekhouden. En dergelijke. Vader van Kouwenhove voer op de grote vaart. Gedurende de oorlog in Engeland. Het gezin woonde in Noordwijk. Na de bevrijding kwam hij terug. Zijn gezondheid was geknakt. Toch werd hij goedgekeurd voor een nieuwe reis. Hij mocht het niet meer beleven. Hartverlamming. Ze woonden toen in Leiden. Ergens op een Singel. Jaap werkte bij de LOI. Personeelsadministratie. Nauwkeurig hield hij de werktijden bij. Wie te laat kwam, moest een dubbeltje betalen. Eén was er die steeds een open brug op haar weg vond. Of een gesloten spoorwegovergang. Het kostte haar een fikse bijdrage. Tot ze elkaar met andere ogen bekeken. Geen boete meer! Ze trouwden. Is Jaap van Kouwenhove een man die met twee maten meet? Hoe dies zij, hij ging in dienst bij een accountant. Om de fijne kneepjes van het vak te leren. Eén van zijn baantjes was het incasseren van huurpenningen. Het bracht hem in contact met de Valkenburgers. En huisvesting. Incasseren is uit de tijd, zegt hij nu. Je treft de vrouwen niet meer thuis. Ook 's 107
avonds ben je niet welkom. De TV is funest voor de verzekeringsman. Zo is er geen contact meer met de klanten. Alles gaat via de computer. En daar zit geen persoonlijkheid in. In dit verband vertelde hij een ander verhaal. “Laatst was er een klant bij me op de zaak. Zijn vader was overleden. Zeventig jaar. Als je even wacht, zei ik, betaal ik je gelijk uit! De klant stond perplex. Wat is het hier een koude bedoening!, herhaalde hij een paar keer. Op mijn beurt stond ik verbaasd. Wat dacht U? Het is mijn dagelijks werk, hoor! Weet je wat, neem maar een bakje koffie.” De schaakvereniging stond mat. Nog twee kastelen wankelden op de rand van het bord. Rob den Tonkelaar deed een laatste poging: “Joh, je komt toch in Valkenburg wonen? Ik heb wel weer zin om te schaken. En Herman Russchenberg ook. We waren van plan op te heffen!” De Toren werd weer opgericht met een springlevende Koning. 108
Dat was zo'n zestien jaar geleden. In het Wapen van Valkenburg werden de eerste veldslagen geleverd. Gratis werd de ruimte ter beschikking gesteld. Zelfs voor extra bediening werd gezorgd. De club was echter klein. Van Emmerik zou aan hun koffie weinig verdienen, meenden ze. Daadoor voelden ze zich bezwaard. Van narigheid dronken ze dan maar een biertje. Of een glaasje genever. Hetgeen de prestaties niet ten goede kwam. Ze schaken nu alweer jaren in het Trefpunt. Van Kouwenhove is sinds enige weken geen voorzitter meer. Om gezondheidsredenen. Wankelt de Toren nu weer? “Niks ervan! Een springlevende vereniging. Financieel gezond. De subsidie wordt minder. Dat kan iedereen zien aankomen. Trouwens, een vereniging moet zichzelf kunnen bedruipen. We hebben een trainer. De zaalhuur moet worden opgebracht. Die trainer is zijn geld waard. Bij de jeugd zitten een paar goede schakertjes. Van die jonge ventjes! We halen punten tegenwoordig. Winnen wedstrijden!” Zelf acht hij zich een middelmatig schaker. Het voorzitterschap kostte hem veel tijd, merkt hij nu. Niet met alles is hij gestopt. Nog is hij secretaris van de jeugd-snel-schaak-kampioenschappen. Uit heel Nederland komen de deelnemers naar Leiderdorp. “Ik ben nu bezig met een nieuwe sponsor voor ruim 10.000 gulden. Mag de naam niet noemen. Dat is het voordeel als je veel contacten hebt.” Vervolgens is er de oranjevereniging “Wilhelmina”. Het organiseren van de jaarlijkse festiviteiten rond de paardenmarkt. De vereniging bestaat nu ruim vijftig jaar. Een derde gedeelte daarvan is hij nu voorzitter! Persoonlijk gaat het bestuur het dorp door voor een bijdrage. “Ondanks de slechte tijd, wordt er goed gegeven. Als dan het hele dorp in rep en roer is, denk ik bij mijzelf: Zo, dat hebben we weer aardig voor elkaar gebokst!” Tenslotte is hij ook op het voetbalveld geen onbekende. Niet dat hij zelf speelt, maar als scheidsrechter. Ruim 29 jaar heeft hij in de eerste klas van de afdeling gefloten. Nu nog is hij de veldcontroleur van Valken '68. Al met al is hij 'Official' en lid van verdienste van de KNVB. “'k Heb er ontieglijk veel vrienden door gekregen. Je maakt als scheidsrechter ook fouten. Ik kon altijd goed van me af praten. Als een speler commentaar had, zei ik: Ik heb jou ook al twintig keer op het doel zien schieten. Steeds 109
mis!” Verbleekt zijn vrouw onder deze uitgebreide opsomming? Sophia Zuidema acht zich een rasechte Leidse maar haar vader kwam uit Hoogeveen. Zij dus werkte bij de LOI. Tot er kinderen kwamen. Eerst een dochter, Heleen, nu alweer getrouwd. Binnenkort komen ze in Valkenburg wonen! Daarna een zoon, Freek. Als matroos 2e klas vervult hij zijn dienstpicht op het vliegveld. De tweede dochter, Evelien, leerde voor bejaardenverzorgster op Uytterdijk. Nu werkt ze in het Sophiahuis te Wassenaar. Voorts wederom een dochter, Liesbeth. Het gezin werd voltooid geacht met een vierde dochter, Jeanet. Beiden zitten op de MAVO in Rijnsburg. Moeder blijft echter niet in huis zitten. Ze organiseert jaarlijks de collecte van de AVO. Voor minder validen. Kruipt het bloed waar het niet gaan kan? Ze is lid van de vereniging van plattelandsvrouwen: “Meegegaan met een vriendin. Toch zorg ik ervoor de kinderen niet alleen te laten.” Vaak is het een gezellige boel op de Marinus Poststraat 61. Met onbelemmerd uitzicht op het vliegveld. “Het is hier altijd een zoete inval. Soms wel eens te druk. Vorige week werd mijn man 61 jaar. Er zijn er wel zo'n zestig geweest. We zetten dan de tafel uit de kamer. Het wordt ons wel eens te klein.” Jaap van Kouwenhove steekt een sigaret op. Onder zijn stoel ligt de hond. Een kruising tussen een Golden Retriever en een Cocker Spaniel. Wantrouwig loert hij naar me. En gromt.
november 1983 Piet de Vries “Best grondje!”, was het oordeel van mijn collega-volkstuinder. Hij kan het weten, is opgegroeid tussen de groente, zogezegd. We rooiden, overigens met toestemming van de oorspronkelijke eigenaar, een stuk of wat rabarberstruiken uit het land van Piet de Vries achter zijn huis aan de Hoofdstraat. Reeds waren er palen uitgezet voor een vijftal woningen en verbinding met de Middenweg. “Gaat het U niet aan het hart als je ziet dat de grond, die je jarenlang bewerkt hebt, plaats moet bieden aan nog meer keurige, nette huisjes?”, vroeg ik de man wiens gast ik voor één avond mocht zijn. “Daar lig 110
ik niet wakker van!”, was zijn eerste reactie. Maar toen hadden we het over land dat hij zelf in de loop van zijn veelbewogen leven gekocht had, voor min of meer lange tijd zelf bebouwde en dan weer van de hand moest doen. Eerst omdat het vliegveld uitbreiding behoefde. Later voor de Van Giffenstraat. om maar iets te noemen. Daarna een stuk grond voor de bungalows langs de Grote Watering aan het Frankenburg. Vervolgens moest de Legioendreef er komen en ook dat teelland werd tot huisvesting. Maar toen de verkoop van de grond die eens tot het ouderlijk huis behoorde ter sprake kwam, werd duidelijk dat zulks niet zonder hartzeer geschied was. Maar, de Staat had het nodig en dus..... Nu echter heeft hij een grens gesteld. Tot de schuur en niet verder! Hij wenst een degelijke muur tussen het hem resterende deel en de oprukkende bebouwing. Geen ijzeren gordijn. Piet de Vries is ruim tachtig jaar, maar nog geenszins bereid op te geven. Ik heb geen gestel om op de stoel te zitten, weet hij zelf. In de telefoongids van Valkenburg komt de naam De Vries minstens even vaak voor als Van der Mey. Hebben we hier te maken met oorspronkelijke bewoners? Helaas, de familieherinneringen doen anders vermoeden. De opa van de opa van Piet de Vries (hijzelf is nu ook opa) leefde onder Napoleon en zocht zich uit Rotterdam een onderduikadres in Valkenburg. Er wordt verteld dat hij verse paarden verzorgde voor de postkoets aan de Haagse Schouw. Opa's vader werd in de loop van de negentiende eeuw gekozen tot diaken van de plaatselijke kerk. De vader van Piet de Vries tenslotte was baas op de pannenfabriek van de gebr. Sillevolt aan de overkant van de Rijn, daar waar de pont aanlegt. Het geboortehuis van Piet de Vries is in de meidagen van 1940 geheel verwoest. Zijn huidige woning werd in 1943 op dezelfde plaats, maar iets meer van de weg af, nieuw gebouwd. Ik werd ontvangen in de achterkamer. Het door een vierkante, allesvretende Belgische kachel lekker verwarmde vertrek was door een tweetal schuifdeuren afgesloten van de voorkamer. Mijn gastheer zette zich in een onverslijtbare vooroorlogse lage leunstoel, mij werd een soortgelijke keus toegestaan, de vrouw des huizes verkoos een rechtstandiger meubel naast de kachel. Weldra vervulde de geur van versgezette koffie en een goede sigaar op aangename wijze de lucht. Nu moet ik eerst bekennen, in het 111
begin begreep ik nauwelijks iets van zijn verhalen. Allengs werd me duidelijk dat hier sprake was van een geheel eigen taal, tuindersjargon denk ik. Vaak vergezelt van suggestieve gebaren. Om tien uur 's avonds besloten we een “kleintje” tot ons te nemen, royaal bemeten overigens. Het gesprek duurde tot middernacht. De verteller liet meermalen zijn zorg blijken, dat ik de draad van het verhaal kwijt zou raken. Terecht! Na de lagere school begon hij bij Paul Noort op de tuin. Een jaar of vijf daarna hield hij het voor gezien en stapte over op de pannenfabriek bij zijn vader. Een prachtige foto van het personeel van de fabriek is bewaard gebleven. De familie de Vries was daar goed vertegenwoordigd, maar ook bijvoorbeeld een onmiskenbare Gerrit Russchenberg. Piet kreeg armslag voor andere zaken, er behoefde slechts acht uur per dag gewerkt te worden en de zaterdagmiddag was vrij. In die dagen had hij nog tijd muzikaal zijn partijtje mee te blazen in de dorpsharmonie. De muziektent stond toen op de plaats waar nu het café-restaurant is. Een andere foto uit de verzameling toont hem in dat gezelschap: Dirk van Duyn, Joop Oosterlee, Piet van Dijk, Wim Russchenberg, om er maar een paar te noemen. Die kunst kwam hem goed van pas toen hij in dienst moest als soldaat bij het 4e regiment infanterie. Na zijn opleiding in de Harskamp werd hij in Ede geplaatst als hoornblazer en lid van de militaire muziekkapel! Als zodanig moest hij 's morgens “het bijeengeraapte zootje” uit de veren blazen met de reveille en assisteren bij het hijsen en neerhalen van de vlag met weer andere signalen. “Net even voor Koninginnedag mocht ik er weer uit”, herinnerde hij zich. Hoe langer hoe meer ontworstelde Piet zich aan de dienstbaarheid. Op 5 maart 1924 zette hij de eerste spade in een stuk grond voor zichzelf. Een hont of vier, vijf huurland op “Kikkerlust” een stuk met sloten doorsneden land ten Zuidwesten van de Achterweg waar nu het vliegveld is. Een flinke partij aardappelen was ondermeer het resultaat. Die moesten aan de man gebracht worden, maar hoe? Bij de pannenfabriek was een kar, ergens anders werd een huisweegschaal opgescharreld, onder het oog van zijn vader, die zijn hart vasthield, nam Piet de wagen mee, laadde hem vol en liep er mee naar Leiden. Of zijn prijs gunstig lag, of hoe dan ook, het kostte niet veel moeite de vracht van de hand te doen. De jonge koopman kreeg lef en 112
huurde daarop een echte handkar met een patent-as bij de Ru voor een gulden per week. Zo raakte hij zijn oogst kwijt en telde zijn eerste winst. Gereformeerd Valkenburg was in die tijd kerkelijk aangesloten bij Katwijk-Binnen. Piet de Vries was daar voorzitter van de jongelingsvereniging Pred.12:1a (oude vertaling uiteraard). Nog weer een foto uit de oude doos beeldt hem af met de jongelingen rond het veertig-jarig bestaan van de vereniging in 1929. Hij was toen 26 jaar en kreeg hoe langer hoe minder tijd voor dergelijke activiteiten. Een vrije zaterdagmiddag was er voor deze strenge-baas-voor-zichzelf niet meer bij, zelfs geen achturige werkdag. Toch vond hij nog gelegenheid om in het huwelijk te treden. Jacoba Hogewoning was al enige jaren in betrekking bij slager Van Kesteren. Haar eerste man is overleden toen ze nog geen jaar getrouwd waren. Ze woonde in Katwijk-Binnen en zo ontmoette zij haar huidige man. Ze is nu 72 jaar. Huize onrust!, denkt ze terug, altijd bezig. Het heeft hen geen kwaad gedaan, zo te zien! Met vereende krachten, door hard werken, durf en ondernemingslust, wist Piet menig onroerend goed te verwerven. De “rijke jongeling” werd een begrip in Valkenburg. Hij kocht zich een paard en wagen om de vruchten des lands naar de veiling in Leiden te vervoeren. Later, toen zijn paard “de kolder” kreeg, kocht hij een vrachtauto, een Chevrolet 1934. Kwam dat zo uit dan schroomde hij niet andere handel mee te nemen. Een pracht van een kachel voor een krats. Een auto vol konijnenhokken van een fokker die het beu was. Alles werd met winst verkocht. “Het geld ligt op straat, je moet het zien liggen!”, stelde hij, maar verwonderde er zich tevens over dat hij slaagde waar anderen faalden. Jaap van Stijn was eigenaar van een grote boerenschuur op de plaats waar nu de schietsportvereniging gehuisvest is. Ook was hij lid van de harmonie. De schuur werd ingericht tot oefenruimte. Steeds gezelliger werd het onderkomen voor de mannen, zelfs kwam er een biljard. Zelf verbleef en overnachtte de eigenaar, die ergens in Aalsmeer woonde, als het zo uitkwam op het toneel. Op een keer trof men hem daar dood aan. Toen moest de zaak verkocht worden. Voor 1500 gulden werd Piet de Vries eigenaar. Sindsdien stond de enige dorpsgemeenschapsruimte van die jaren bekend als “Zaaltje de Vries”. Huurgegadigden genoeg. De 113
114
Harmonie. De burgerwacht. De bijzonder vrijwillige landstorm. De jongelingsvereniging. De huur bedroeg fl 1,50 per avond, licht en verwarming vrij. Later vond de gereformeerde kerk er onderdak en overdag de lagere school. In de oorlogsdagen werden er gewonden ondergebracht. Achterin was een soort Engelenbankje getimmerd waarop de spreuk: Aanschouwt hier en Aanhoort En Leert uit Daad en Woord De eerlijke verdeling gaf wel eens problemen. “Ik ben altijd toeschouwer geweest!” zegt Piet de Vries nu. “Mijn vader zei altijd: Ieder denkt dat ie 't bij 't rechte end heeft.” Drie dochters groeiden op in huize de Vries. Allen nu getrouwd. Alie woont vlakbij, Cor in Rijnsburg en Ko in Diepeveen. Vaak komen ze met de kleinkinderen, er zijn er zes, op bezoek. “Ik heb het altijd reuze gehad!”, constateerde oma tenslotte, “gezellig!” Opa liet me uit en demonstreerde ten afscheid een grote antieke speeldoos. Met een vriendelijk melodietje van metalen tongetjes en belletjes vertrok ik. Buiten was het volle maan en koud.
december 1983 Oudjaar Zo omstreeks half december begin ik uit te zien naar een ontmoeting met het oude jaar op diens laatste ronde door het dorp. Ik, arme, moet daartoe wel de straat op! Was dat vorig jaar in storm en ontij, het weer liet deze keer voor de tijd van het jaar niets te wensen over: een vriesblauwe hemel, wit beijsde daken en iets als de geur van brandende dennentakken in de lucht. Er wordt een strenge winter voorspeld, sommigen voelen dat op hun klompen aan, zonder ingewikkelde berekeningen. Immers, we hadden 115
een extreem nat voorjaar gevolgd door een extreem droge, hete en lange zomer; het zit er dus dik in. Houdt de borst maar droog! In die dagen was ik bezig op onze volkstuin achter het Frankenburg. Met verbijstering bekeek ik de verwoestingen, die aangericht waren in en aan onze broeibak van één-ruiters. Van buiten waren er een viertal ramen stukgegooid, we hadden ze pas vernieuwd. Van binnen zaten er ratten in de andijvie. Voor hen kon ik een zeker respect opbrengen. Via meterslange gangen hadden ze zich een ondergrondse weg naar de wortel gegraven en vraten dan van onderop netjes het hart uit de plant. De overblijvende blaadjes vielen daarna waaiervormig uiteen en bedekten zodoende keurig het hol van de onverlaten. Tegen ratten is iets te bedenken, maar wat moet je doen aan apen die zo maar voor de lol vernielingen aanbrengen? In die gemoedsstemming zag ik een oudere man naderen over het pad langs de tuin. Niet onbekend van uiterlijk; zwart rubberen laarzen aan de stramme benen, een versleten soldatenjas om het kaarsrechte lijf, een wollen ijsmuts diep over de oren getrokken. De rechterhand, gestoken in iets dat deed denken aan een zwarte gebreide sok, omklemde een knoestige tak als wandelstok. “Goede man”, klonk onverwacht zijn zware basstem, “kunt U mij vertellen waar het Castellumplein is?” Verwonderd keek ik op. “U bent geen Valkenburger”, constateerde ik meer dan ik vroeg. Het kwam niet in me op, me te ergeren aan de gemeenzame toon waarop hij zich tot mij richtte. “Inderdaad!”, beaamde de oude zonderling, zijn koud-rode neus belangstellend gericht op de kapotte ramen. “Ik zie, dat U schade berokkend is.” Om kort te gaan, ik had niet veel tijd nodig om er achter te komen dat ook 1983, want dat was hij zoals u al lang geraden zult hebben, mijn diensten als gids op prijs zou stellen. Wij waren dus op het Valkenhorst. Ik volstond er mee, de tien uiterlijk sobere woningen waarmee Duinzicht verlengd werd en de twintig die bijna gereed zijn aan de Glasbergenlaan en de Joghtlaan uit de verte te duiden. Meer van nabij wist ik hem te boeien met de onopvallende uitbreiding van de Openbare Lagere School met een afdeling voor kleuters die geen bijzonder onderwijs van node hebben. En vermeldde terloops de oprichting van de speeltuinvereniging, die daar ter plekke grote plannen koestert. Argeloos wees ik hem daarop de veertien riante huizen ter 116
rechterzijde, dit jaar gereed gekomen en waarvan één der bewoners kennelijk “De laatste stuver” opzij moest leggen. Een zuinige trek rimpelde het misprijzende gezicht van de oude van dagen. Dat verbeterde er weinig op, toen we de hoek omsloegen en de nieuwbouw aan de Legioendreef bezichtigden. Strijdlustig zwaaide hij met zijn stok. “Wat moet dat ene huis daar?”, kwam het bars. Haastig vertelde ik hem over de plaatselijke Bouwkundige, die zich daarin wenste te presenteren. “Er moet bezuinigd worden.”, was zijn enige commentaar. Vlug loodste ik hem het Lambrechtsveld over, het bruggetje over naar het Dorpsplein. “Dit jaar officieel geopend door de Commissaris van de Koningin!”, wees ik hem in het voorbijgaan het gerenoveerde Dorpshuis. En even verderop het “zaaltje de Vries”, waar sinds kort de schietvereniging probeert de roos te raken. Niet lang daarna stonden we gebogen over de bronzen maquette op het Castellumplein. “Door Koningin Beatrix onthuld!”, vertelde ik trots. De plattegrond geeft doeltreffende informatie over de ligging van het Romeinse fort, dat in oude tijden de Rijndelta beheerste. Ook kwamen we er achter, dat de Valkenburgers destijds tot het volk der Kaninefaten behoorden. Vanuit de Porta Principalis Dextra, de rechter hoofdpoort die uitkomt op de Middenweg, volgden we de met gele stenen in het plaveisel aangegeven omwalling van het Castellum. Zodoende kwamen we als vanzelf bij de nieuwe winkel van de firma Van Stijn, op de plaats van de voorvaderlijke smidse (net binnen de muur). “Een goede ondernemer bezuinigt niet!”, probeerde ik in het straatje van het afgelopen jaar te denken. Hij was het er nog mee eens ook! We nuttigden een eenvoudige maaltijd in mijn huis. Gebruik makend van zijn voldane stemming, vroeg ik naar zijn verdere plannen. “Geen nieuwigheden meer!”, wees hij mijn voorstel in die richting van de hand. Immers, er worden hier en daar nog wat nieuwe huizen gebouwd, er is grond aangekocht voor de nieuwe tennisvereniging en het verbanningsoord van soos De Peuk. Er is uitbreiding van de glasbouw. Er zijn tegenwoordig twee benzinepompen open, die angstvallig dezelfde, overigens redelijke prijs hanteren. Garage Poot is van eigenaar veranderd, er worden nu voornamelijk Citroëns verwerkt. Niets van dat alles wenste hij te zien. Tot mijn verbazing bleek 1983 sociaal bewogen, zij het ter elfder ure. “Hoe gaat het hier met de baanlozen en bejaarden?”, vroeg hij. Een 117
telefoontje met het dienstencentrum was voldoende, snel kon een keus gemaakt worden uit een aantal activiteiten voor bejaarden: Gymnastiek op woensdagmorgen; Bingo om de veertien dagen op woensdagmiddag; Donderdagmiddag handwerken; Vrijdagmorgen volksdansen en 's middags klaverjassen. Het lag voor de hand: “Laten we vanmiddag maar naar de bingo gaan!” De zaal van het dienstencentrum was bijna vol met allemaal dames. Aarzelend vroeg ik de gastvrouwen of er ook mannen toegelaten werden tot de spelen. Zulks bleek het geval, niet slechts was de spelleider een man, gewoonlijk was er ook een heer onder de spelers, deze keer was laatstgenoemde helaas afwezig. Hartelijk werden we door de dames naar zijn vaste hoekje genodigd. Er werd weinig tijd verspild. Zonder verwijl kwamen de bingo-kaarten op tafel. “Voor twee gulden kan je de hele middag meedoen!”, voegde mijn buurvrouw mij toe. Een tafel gedekt met een keur van prijzen stond voorin. Het was duidelijk dat mijn metgezel van plan was vele daarvan in de wacht te slepen, hij schafte zich drie kaarten aan, ik één. Zonder verdere aankondigingen begon de heer Bosch op de hem eigen wijze nummertjes op te lezen, duidelijk en lekker langzaam. Verder geen gezeur over horizontaal, verticaal of diagonaal, maar gelijk de volle kaart. Houdt de spanning er lang in! “Denk erom”, fluisterde één der dames ons toe, “gewoon bingo zeggen, hoor! Niet: Ja, bingo! Dat geldt niet!” Kennelijk was de leiding erg streng, want tot driemaal toe werden we op dat gevaar gewezen. Na vijf ronden had ik beet. Achter elkaar rolden de drie laatste getallen er uit. Soms gebeurt dat. Verbaasd riep ik luid en duidelijk: “Ja!” En even later: “Bingo!”. Meewarig keken de dames me aan. Ook het oude jaar bleek een streng man te zijn. “Eerlijk is eerlijk!”, riep hij, “Meneer hier is drie keer gewaarschuwd, er moet doorgespeeld worden!”. De dames twijfelden. “Van mij mag hij hem hebben, hoor!”, kwam er één royaal. Anderen knikten. De spelleiding zat er mee, wilde eerst doorspelen. Toen echter bleek, dat een groot aantal spelers de kaarten al schoongeveegd had. Bij voorbaat. Nu werd het pleit 118
in mijn voordeel beslist. Het literpak Fruitdruifje werd mij van harte gegund. Zo brachten we een genoeglijke middag door in het gezelschap van onze Valkenburgse bejaarden. De oude baas naast me was geen geluk beschoren. Uitgeput door het haastige schuiven met de cijfertjes, hij had immers drie kaarten, moest hij zonder prijs het veld ruimen. Inmiddels was mij een tweede winnende bingo ten deel gevallen. “Het geluk is met de domme!”, bitste hij. We moesten ons haasten de bus te halen, hij wilde verder naar Leiden. Net voor onze neus vertrok het bijna lege voertuig. Mopperend realiseerde hij zich, dat de volgende pas over twee uur zou gaan. “Bezuinigingen!”, merkte ik met gepaste eerbied op.
januari 1984 Kleuterschool Zo'n vijftig jaar geleden moest ik naar de Bewaarschool. In dat opzicht was mijn geboortedorp bevoorrecht: de dames Reeskamp stelden niet alleen hun deskundigheid, maar ook hun woning ter beschikking. Meer uit naastenliefde dan uit lust tot gewin. Het waren beide wat oudere dames met een waas van geheimzinnigheid om zich heen. Het dorp fluisterde over een zekere verwantschap met de Adel die het kasteel bewoonde. Ons domein, de achterkamer van het huis, was bereikbaar via een laag halfrond en zeer oud poortje. De juffrouw was gekleed in een deftige, lange jurk met kanten kraag en dito schortje. Ook wat haardracht, spraak en manieren betreft, vertoonde ze gelijkenis met een gouvernante, maar dan één uit de vorige eeuw. Haar zuster wisten we achter de immer gesloten schuifdeuren, nooit heeft iemand haar gezien. Van onze bezigheden herinner ik me slechts het matjes vlechten. De meisjes beoefenden daarnaast het handwerken. Tafeltjes en stoeltjes waren er niet. We zaten of lagen op de met zeil bedekte houten vloer. Juffrouw Reeskamp had grote eerbied voor al wat leefde. Zelfs vliegen en torren moesten worden ontzien. Het huis was dan ook een domein voor insekten. Waarschijnlijk om flink te lijken trapte ik een spin dood. Goed duidelijk zodat iedereen het kon zien. De juffrouw was even weg. De klas 119
nam wraak! Een meisje sloeg de hand voor de mond met een overdreven gebaar en schreeuwde: Ooooh!...Dat zal ik zeggen!....Tegen de juffrouw!.....Dat jij een spin doodgemaakt hebt! Het stomme wicht sprak in lettergrepen. Eerst een paar, maar weldra namen alle kinderen de praatmanier over. Zo ontstond er een luid spreekkoor. Net zo lang tot de bewaarster binnenkwam en mij verwijtend berispte. Alsof ik een doodzonde had begaan. Dat was toen. Om half negen zou ik in de Kleuterburg zijn. Het weer was bar en boos, windkracht negen tot tien. Er wordt tegenwoordig van alles en nog wat geregeld vóór de kinderen komen. In mijn lokaal werden er vier tafeltjes aangericht. Met een stuk of acht stoeltjes er omheen. Een tafel om te plakken: lijmpotjes met kwast, gekleurde stroken papier en schaartjes. Een tafel om te kleien: keurig afgepaste stukjes klei op plastic onderleggers. Een tafel om te tekenen: kleurpotloden en witte blaadjes tekenpapier. Een tafel voor het vrije spel: blokken in vele afmetingen waren voorhanden. In een andere hoek van het lokaal stonden dertig stoeltjes in een kring. Daar vergaderden zich de kinderen ter bestemder tijd. Maar eerst was er koffie voor het personeel. En tijd voor een laatste overleg. De kleuterleidsters, Hennie, Desiree en Norie verzamelden zich in het kamertje, Yvonne zorgde voor koffie. Toen kwamen de kleuters. Ze werden allemaal gebracht. Sommigen door vader, hij ging er al weer gauw vandoor. De meesten door moeder, zij nam er wat meer tijd voor, zag ik. Zelfs was er een opa, maar die bleef in de auto zitten. “Edwin, kom kijken, moeder gaat weg!”, trok een klein meisje haar broertje aan de arm. Samen verdrongen ze zich voor het raam. Buiten zwaaide moeder nog één keer en duwde toen resoluut de kinderwagen tegen de aanwakkerende storm en regenvlagen in naar huis. Een ander jongetje veegde een traan uit zijn ogen en holde meteen daarop de gang in, met een blijde kreet van herkenning. Het was negen uur. Nadat de kinderen druk babbelend de gereedgezette spullen in het lokaal hadden bekeken, verzamelden ze zich in de Kring. Hannie en Yvonne, wat voorovergebogen in hun midden, vielen nauwelijks op. Hoewel de aanwezigen reeds tot stilte gemaand en vrij 120
rustig waren, had er één nog praatjes. “We waren al stil, hè!”, werd hem fijntjes aangezegd. Toen werd mijn persoon het volkje voorgesteld. Geen van hen kende me. “Ha, ha!”, lachte er eentje toen hij mijn naam hoorde. Door anderen werd ik argeloos bekeken, grote ogen, open monden. Daarna werden de kinderen met name genoemd: Remko, Danny, Esther (die was ziek), Arjan, Bianca, Pieter, Edwin, Daniëlle, Stef, André, Martha, Ingrid, Wilma, Anita, Marjolein, Piet, Jeroen, Jack, Anita, Helene, Hans, Johan, Brenda, André, Nancy, Jens, Jan en Margot. Iedereen was bekend met iedereen, het werd weer stil. Nu doen we de handen samen en de oogjes dicht, werd er gezegd. “Buiten stormt het heel hard”, bad de juffrouw. De kinderen pruttelden zachtjes mee. Na het “Amen” werd Remko verzocht een liedje te zeggen. Het werd: God, die alles maakte! Na hem mocht Brenda. Zij koos voor het: Hoe kwam Mozes door de Rode Zee? Enige tijd nadat de laatste woorden van het liedje waren verklonken, zaten sommige kleuters nog te zingen. Geluidloos, maar met duidelijke mondbewegingen. Nog meer moest er gezongen worden. Op voorstel van Danny: Hoger dan de blauwe luchten. En van Jack: Blij, blij, mijn hartje is zo blij! Dat laatste lied werd met enthousiast handgeklap ondersteund! 121
Behoedzaam werden de kinderen in de stemming gebracht voor de komende bezigheden. Eerst moesten ze daartoe een poosje met de armen in de lucht zitten. En zwaaien. Om geestelijke spanningen af te voeren, denk ik, Toen werd er wat gepraat, zo maar. Remko mocht de helicopter, die hij voor zijn verjaardag kreeg, laten zien. En Arjan de meegebrachte eendenveren. Ieder wilde even voelen hoe lekker zacht de prachtige gekleurde veren waren. Ook mijn wang moest er aan geloven. Hennie vertelde. Over een egeltje in winterslaap. Over een eendje en nog meer dergelijk gevogelte. Er werden plaatjes getoond uit een boek. Een meisje wilde de juffrouw eens uit een andere hoek bekijken. Diep voorovergebogen, het hoofd op de knieën, volgde ze met grote ogen het verhaal. Het geheel der bezigheden vertoonde een duidelijke samenhang, die later door de hoofdleidster werd aangeduid als het Rooster. En dat alles maakte weer deel uit van een Project: dier en plant in de winter. De kinderen werd groepje voor groepje een taak toebedeeld. Eerst de groep Plakkers (zoals ik ze voor mijn gemak maar noemen zal). Zij mochten een vogelhuisje maken voorzien van enig toepasselijk gedierte. Vervolgens de Tekenaars. Hen werd verzocht een eend, woerd of zwaan uit te beelden. Voorts de Kleiers. Aan hen was het een egeltje te formeren. Tenslotte de Blokkers. Hun plaats in het Rooster was mij onduidelijk. Het leken vrije vogels. Van blokken bouwden ze hun eigen koninkrijk met griezelig hoge torens en dikke muren. Vrij-spelen noemde de juffrouw dat. Geheel anders echter hen die een opdracht hadden. Hoe teken je een eend, laat staan een woerd of een zwaan? Als je niet van anderen wilt afkijken, staar je eerst een hele tijd voor je uit. Of je krast wat met een potlood op het papier, in de hoop dat daarbij op wonderbaarlijke wijze een Eendje tot stand zal komen. Dan komt de juf te hulp. “Teken eerst maar een snaveltje!”. Dat was vlug voor elkaar. Gewoon een driehoekje. Maar hoe verder? “Een ronde kop er tegenaan!”, bemoeide ik me ermee. Ook dat lukte best. “Nu een buik”, ging ik na enige tijd verder. Iets als een met lucht gevulde plastic zak werd aan de kop getekend. Stap voor stap ontstond zo een beest, dat veel weg had van een omhoog vliegende draak. Trots en met uitbundig plezier werd het kunstwerk den volke getoond. Ook de plakkers waren voor hun inspiratie afhankelijk van de juf 122
en keken goed naar elkaar! Eén begon er met een bruine paal, het werden allemaal bruine palen. Behalve één meisje. In zichzelf gekeerd maakte ze een geheel eigen ontwerp. Met enige goede wil was er zelfs een vogelhok in te herkennen! Inmiddels roffelden kleine vuisten op de kleikluiten. Eerst ongelijkmatig, maar weldra in de maat! Sst!, moest de juffrouw doen en klapte daarbij in de handen. De Egeltjes waren voltooid, een ronde bal met prikkertjes. “Voel eens hoe scherp!”, noodde me een meisje. Voorzichtig deed ze voor hoe ik dat zou moeten doen. Ik legde mijn hand op het werkstuk en trok een pijnlijk gezicht. De kleuters werden weer naar de Kring gedirigeerd. Na nog even met de armen in de lucht gezwaaid te hebben, mochten de kousen en schoenen uit. En toen, heel zachtjes, naar de grote Speelzaal. Daar konden ze zich uitleven. Op alle mogelijke manieren werd er gelopen. Alsof ze klein waren, of lang. Met lichte en met zware stappen. Snel en langzaam. Dan ineens weer stilstaan. En dat alles op aanwijzingen van de leidster. Reactie-oefeningen noemde ze dat. Daarna waren er nog allerhande zing- en raadspelletjes. En het Vangspel! Krijgertje spelen doet het nog altijd goed. Zelfs in de nieuwste electronische spelletjes is dat element sterk aanwezig. Een happende kop! Grijpende tentakels. Die te ontwijken is de kunst. Voor gevorderden is er het verweer. Liefst met een laserkanon. Naar het goede voorbeeld van de kleuterleidster, heb ik me niet laten gaan. Slechts mijn armen stond ik toe bizarre bewegingen te maken. Sommigen wilden niets liever dan gepakt worden, leek het me. De meesten echter renden als gold het hun leven. Ze glipten daarbij onder mijn armen door als gladde alen door de vingers. De juffrouw maakte er een eind aan, trots stonden de overwinnaars in he midden. Hijgend zat ik in een stoeltje. Terug in het klaslokaal bleek het ijs gebroken. Eén der jongelingen kwam naar me toe, keek me ernstig aan en zei; “Hij zei dat jij een stomme meneer bent, maar ik vind van niet, hoor!” Zodat ik, terugziende op die morgen, U geachte Valkenburgers gerust kan stellen. Straks wacht ons een geslacht van louter beste en brave medeburgers. Mocht dat onverhoopt anders uitpakken, dan is dat niet te wijten aan de kleuterschool. Heel wat anders dan in mijn tijd. 123
februari 1983 Zangkoor Advendo Wat er vooraf ging Voor zover bekend werd de voorloper van Advendo opgericht tijdens de bezettingstijd. Het moest een kerkkoor zijn, want dat hoefde niet te worden gemeld bij de cultuurkamer. Mede daardoor bleven de activiteiten beperkt tot de gereformeerde kerk. Het bestuur werd gevormd door Gerrit v.d. Eykel, Henk Botermans en Beppie van Gent (onderwijzeres). Na verloop van tijd wist men de bekende Chris Hanegraaf als dirigent te werven. Direct na de bevrijding werd het roer omgegooid, iedereen kon lid worden. Het koor sloot zich aan bij de Koninklijke Bond en er werd een naam gekozen, van toen aan was het de Chr. Gem. Zangver. “Com nu met sang”. Voorzitter was Th. v.d. Mey, de latere wethouder. Chris Hanegraaf werd opgevolgd door Jan van Sandbrink uit Voorschoten en die op zijn beurt door Leen Haasnoot uit Katwijk. Maar daar ging eerst nog wat aan vooraf, want eigenlijk zou er een zekere Henri Welboorn komen, een zangpedagoog met enige faam. Om hem daartoe over te halen, waren een tweetal bestuursleden de dichtgevroren Rijn overgestoken en naar Oegstgeest gelopen. De man liet zich uiterst moeilijk overtuigen, maar tenslotte werden beide partijen het eens over 30 gulden per maand. Welgemoed aanvaardden de onderhandelaars de terugtocht en brachten verslag uit aan de vergadering. Wat bleek echter? Enkele leden hadden gehoord dat de nieuwe dirigent Rooms Katholiek was en dat, zo meenden ze, was volstrekt ontoelaatbaar! In arren moede moest de voorzitter de gemaakte afspraak afzeggen. Het interkerkelijk karakter van het koor bleek ook zijn beperkingen te hebben. Maar goed, Leen Haasnoot werd dirigent en het klikte meteen. Hij wist het koor op bijzonder goede wijze te stimuleren, hetgeen resulteerde in een tweetal 1e prijzen (Hattem en Den Haag) en een 2e prijs (Zeist). Het koor zong gewoonlijk à capella en stelde zich het Nederlandse lied 124
ten doel. Daartoe werd onder meer gebruik gemaakt van de bundel 'Com nu met sang' van G. van Ravenzwaaij. Een exemplaar van dit boekwerk en een drietal foto's uit die periode worden zuinig bewaard door mw. van Dijk-v.d. Bent. Het zijn de enige nog stoffelijke bewijzen van het bestaan van dit koor. Waar de prijzen uithangen weet niemand! De repetities waren in de oude school op de Kerkweg. Ook de jaarfeesten waren befaamd. Met zang en spel werden deze avonden door de leden opgeluisterd. Reeds het noemen van De Orgelman en Gymnastiek voor 80+ers doet de toenmalige leden nu nog in lachen uitbarsten. Enkelen ervan zijn tot op heden lid van Advendo! Aan de bloei van het koor kwam een onverwacht einde. Leen Haasnoot moest gaan studeren en had geen tijd meer. Eén van de tenoren, de heer Kroon, probeerde nog een poosje de grote man te vervangen. Het bestuur en de koorleden zagen er weinig brood in. 'Com nu met sang' verstomde. Dat was in 1952. Een nieuw begin Op 22 december 1952 werd een nieuw Valkenburg's Christelijk Gemengd koor onder die naam opgericht. De heer Kroon werd benoemd tot tijdelijk dirigent en de eerste repetitie was op 3 januari 1953. Ruim een jaar later memoreerde de secretaris in zijn jaarverslag: “Een jaar van vooruitgang, een jaar om in dankbaarheid op terug te zien.” Tevens maakte hij gewag van de gestadige groei en veel optredens naar buiten. In het mij welwil125
lend ter beschikking gestelde notulenboek, schreef de heer Scheffer: “Vriend Noort werd tot voorzitter gekozen, Scheffer als secretaris, Varkevisser algemeen adjunct, Mevr. v.d. Mey penningmeesteresse en Mevr. v.d. Mey-Glasbergen bibliothecaresse.” Hij vervolgde: “direct werd de zaak goed aangepakt, de leden kwamen trouw en er heerste een prettige stemming op de repetitieavonden.” In het verslagjaar werd medewerking verleend aan een interkerkelijke dienst in de Nederlands-Hervormde kerk en de notulen zeggen daarvan: “Dit eerste optreden op de 2e paasmorgen, zo kort na de oprichting, mag een succes heten, als we hier van succes mogen spreken.” Deze laatste toevoeging, die waarschuwende vinger, duidt niet op gebrek aan zelfvertrouwen, nee, veeleer het grote gevaar van menselijke praalzucht die in de eredienst geenszins thuishoort! Immers, het koor en de directeur Kroon (die kort daarna zijn vaste aanstelling verwierf en ter gelegenheid daarvan een dirigeerstok aangeboden kreeg) streefden wel degelijk naar meer. Naast de interkerkelijke diensten verleenden ze ook hun medewerking aan de strand-evangelisatie in Katwijk en samen met de MLD kapel bij de dodenherdenkingen. Daarenboven was er de jaarlijkse uitvoering in de dorpskerk. Op 30 juni 1955 togen ze naar Rotterdam om met zo'n 5000 andere zanglustigen een massale bijeenkomst van Billy Graham op te luisteren. Inmiddels aangesloten bij de Kon. Bond van Christelijke Zang en Oratorium verenigingen waagden ze drie jaar later de stap naar een Concours in de Stadsgehoorzaal in Leiden. Getuige het verslag heeft zulks dirigent Kroon heel wat zweetdruppeltjes gekost, temeer omdat deze naast zijn gewone baan ,directeur van het plaatselijke postkantoor, ook nog een geweldig groot kinderkoor (de Lofstem) in stand hield. De beloning was een 1e prijs in de 2e afdeling! Even moest het koor bekomen van de schrik. In 1960 begon de vlam opnieuw te branden, ik citeer uit het notulenboek: “daarom werd besloten de contributie te verhogen, deze werd nu veertig cent per week en voor echtparen samen 70 cent.” En nu komt het: “Het voorstel om de kast, waar de eventuele Concours-prijzen moeten worden opgehangen, te laten opknappen, werd ook goedgekeurd.” Het was de laatste keer dat de heer Scheffer, die dat acht keer trouw deed, het jaarverslag verzorgde. Op een concours in Hilversum werd vervolgens de 126
2e prijs in de 3e afdeling verworven. Het was ook het jaar waarin de huidige naam van het koor, Advendo, voor het eerst genoemd werd. Aangenaam Door Vriendschap En Nuttig Door Ontspanning, wist één der leden me te vertellen. De gezellige avondjes in het zaaltje De Vries waren een jaarlijkse traditie geworden, maar ook vierde het koor in de Kleine Burcht het winnen van de 1e prijs in de 3e afdeling. Dat was in 1961 na een concours in Leiden. Welhaast overmoedig geworden, sleepten ze wat later in dat jaar nog een 2e prijs in de wacht. Uit Rotterdam. Het was een topjaar, B&W verschenen zelfs op een repetitie om koor en dirigent te feliciteren met de behaalde successen. In 1962 werd een feestcommissie aangesteld om de viering van het 10-jarig bestaan voor te bereiden. Het koor telde toen 50 leden en de contributie werd met 5 cent verhoogd. “We hopen U in de toekomst daarmee niet meer lastig te vallen”, schreef de secretaris bezwerend. Twee eerste prijzen werden in dat jubileumjaar behaald. Nauwelijks twee jaar later trad de kentering in, dirigent Kroon moest afscheid nemen. Nog een laatste eerste prijs onder zijn leiding werd bereikt op een jubileumconcours in Leiden en een afscheidsconcert gegeven in Valkenburg. Dirigent Welboorn verscheen weer ten tonele, maar mede door ziekte maakte die het niet lang. Er was veel verzuim, veel leden bedankten. Een dieptepunt voor het koor. Dat was in 1964. U ziet dat een koor staat of valt met een dirigent. Advendo is er weer bovenop gekomen en heeft onder de bekwame leiding van bestuurders en dirigenten tenslotte onder Bontje weer triomfen beleefd. Maar ook die is weer vertrokken en natuurlijk heeft dat moeite gekost. Na wat problemen is er nu dan een nieuwe dirigent. Niets staat het koor in de weg om er weer fris tegenaan te gaan. Behalve..... Vier lege stoelen Maandagavond. In het Trefpunt was de kosteres al bezig met de koffie. Voor de zang. Twintig minuten voor acht kwam Kees Varkevisser als eerste binnen. “Ha, Jan! Kom je zingen?” Het klonk blij verrast, maar na mijn explicatie keek hij me verwijtend aan en verdween in de grote zaal om de piano klaar te zetten. Klokslag acht kwam de dirigent binnen, een magere, ernstig kijkende jongeman, die zich bescheiden achter de piano 127
opstelde. De kersverse voorzitter, Aad Gravekamp, was verhinderd, zodat diens vervanger na een tweetal nieuwe damesleden hartelijk welkom geheten te hebben en na nog wat andere mededelingen, de ware reden van mijn aanwezigheid uiteen zette. Geen nieuwe bas dus, slechts een verhaaltjes-schrijver. Met het lied 'Wees mijn leidsman' werd de avond geopend. De oefeningen begonnen met een lied van John Steiner 'God so loved the world'. Alras echter achtte de dirigent het nodig eerst wat stemoefeningen te doen. Toonladders onder het uiten van de woorden WaWo en vervolgens omgekeerd, WoWa. Oefening baart kunst en inderdaad na meerder herhalingen waren we in staat de beide woorden zonder haperen uit te spreken en dat zelfs vlug achter elkaar en daarbij tot hogere dan normale regionen op te stijgen! “Als U er bij lacht, klinkt het ook wat beter!”, demonstreerde de dirigent, terwijl hij zijn gezicht dienovereenkomstig vertrok. Naar mijn gevoelen precies op tijd, werd deze oefening beëindigd en keerden we terug naar John Steiner. “Ziet U wel dat het nu veel beter gaat!”, vond de dirigent. Mij was een gastplaats naast de bassen toebedeeld. De drie gebroeders Gravekamp geven daar (naast Kees) de toon aan. Eén hunner ontbrak, zoals reeds vermeld, de tweede kwam in ZHV uniform halverwege de eerste helft gehaast binnen, zodat we om te beginnen met drie man naast elkaar zaten. Dat wat ik naast me hoorde, klonk goed, dat wel. Maar toch.... Nu moet ik weer denken aan mijn eerste indruk toen ik de zaal binnenkwam. Groepsgewijs zaten de alten rechts en de sopranen links achterin de zaal. Links voor de sopranen zaten de tenoren en rechts voor de alten stonden vier lege stoelen. Alsof daarop hoogwaardigheidbekleders werden verwacht. Of solisten bij een concert. Je gaat je vanzelf belangrijk voelen als je daarop plaats mag nemen! Tijdens de pauze was ik in de gelegenheid met de dirigent, Marcel den Dulk, te praten. Zijn pianospel was me opgevallen. “Sinds mijn achtste speel ik al”, kwam de verklaring. Afgestudeerd voor onderwijzer, ging hij verder op het Kon. Conservatorium in Den Haag, bekwaamde zich in school- en kerkmuziek en tenslotte koordirectie. Momenteel geeft hij les op de gemeentelijke muziekschool in Katwijk, is naast Advendo 128
dirigent van een kinderkoor (Lenteklokjes), een kamerkoor (Ricercare) en een gemengd jongerenkoor in Den Haag. Zijn menig over Advendo is; Enthousiaste mensen, willen zich heel goed inzetten. Zijn streven: beoefenen van geestelijke zowel als wereldlijke muziek. Van dat laatste heb ik een voorproefje gehad. Vlak voor de pauze was het boekje 'Vier redeloze zangen' (van Albert de Klerk) te voorschijn gehaald. U had ze toen eens moeten horen! Een nachtegaal in Echternach die zong alleen muziek van Bach Tot groot misnoegen van zijn vrouw Die enkel Mozart horen wou En zo ging dat nog een poosje verder. 's Avonds laat keek ik bij het weggaan nog een keer om. De kosteres had afgepast vier stoelen klaargezet voor de bassen. Dat lijkt natuurlijk nergens op. Dat moeten er minstens twee keer zoveel worden. Mannen ga naar de zang. Een koor dat geliefde dirigenten weet te overleven is de moeite waard!
maart 1984 Afvalverwerking Op allerlei manieren wordt tegenwoordig de werkgelegenheid van de vuilnisophaler aangetast, bedacht ik. Jeugdsoos De Peuk zamelt oud papier in. Op het Castellumplein en bij de flat op het Frankenburg zag ik een glascontainer. Dan zijn er de rommelmarkten die jaarlijks in ons dorp gehouden worden en daarmee verwant de activiteiten van particuliere jutters, die in het duister van de avond, of op klaarlichte dag het aangeboden huisafval doorzoeken naar wat van hun gading is. Daar zeg ik overigens geen kwaad woord van, want meer dan eens, als er weer een fiets van de kinderen gestolen was, bouwde ik zelf van een aldus van de kraak gered wrak voor hen een goed bruikbaar karretje! Tenslotte is er het Vam-vat. Maar dat is een verhaal apart. Het lijkt er op dat de gemeentelijke vuilafvoer-dienst met het aan129
prijzen van het Vam-vat de eigen opheffing op het oog heeft. Had ik vroeger iedere week zeker twee zakken met vuil aan de weg staan, tegenwoordig met pijn en moeite één in de veertien dagen! De afvalvreter consumeert de rest. Nu ja, er waren wat kinderziektes. Tijdens de vroege voorjaarsstormen van dit jaar -het apparaat stond pas enige dagen opgesteld- waaiden het bovendeksel en de onderschuif onder veel lawaai 's nachts in een naburige tuin. Een fietsbinnenband om de schuif en een klap op het deksel leek genoeg. Helaas, ook de volgende nacht stak de storm de kop op en blies deze keer het hele geval ondersteboven! Mijn tuin vol snippers. Goed, een gewicht van 10 kilo op het deksel bleek afdoende en als alles goed gaat, heb ik straks een compostberg in mijn tuin. Gratis voor niks! Ieder woensdag rijdt de vuilniswagen nr.6 uit Katwijk door ons dorp. Na bekomen toestemming van de heer R. Strikwerda, directeur van onze gemeentewerken, mocht ik een paar ritjes meemaken. Gedeeltelijk achterop de wagen, gedeeltelijk voor in de cabine. Achter het stuur, Willem, een krachtig gebouwde Katwijker met dikke rode trui en blauwe wollen das. Een sigaar in het hoofd. Vroeger visser, tijdens zijn dienstplicht bij de kleine vaartuigendienst van de marine, nu één met zijn truck. Een gezellige prater, maar niets ontgaat hem. Behendig manoeuvreert hij de DAF door de onmogelijkste bochten, vrijwel ieder hoekje en gaatje van Valkenburg kent hij. Af en toe springt hij uit de hoge cabine en helpt een handje met het volgooien van de grote bak. Achter het voertuig, als infanteristen bij een oprukkende tank, loopt voorman Van Duyn met zijn trawanten Joop Bergman en Gerrit v.d. Bosch. De voorman woont in Katwijk, de beide laatstgenoemden zijn dorpsgenoten. Allen zijn het ambtenaren in dienst van de gemeente. Joop heeft in zijn loopbaan de meeste kilometers op deze wijze afgelegd. Vandaag valt hij in voor Wim Wijnnobel, ziek thuis te Leiden. Het weer is gunstig, wel fris, maar met een heldere hemel. De ploeg werkers gaat er welgemoed tegenaan. “Dat geeft een prettig gevoel na afloop. Alles weer keurig schoon!”, merkt een hunner op, nadat we als een reusachtige stofzuiger door een straat zijn gerold. De vuilnisophalers houden er geen vaktaal op na. In niet mis te verstane termen duiden ze me hun problemen. “Zie je, dat zijn geen 130
Valkenburgse zakken. Als je ze oppakt, vallen de gaten er in!” De spreker schudt de wat anders gekleurde plastic buil heen en weer en drukt de uitpuilende inhoud naar binnen. “Eigenlijk zou je ze moeten laten staan”, bromt hij, terwijl hij de zak met vuil in de gapende muil werpt. Die is vol. de voorman drukt op een knop en een hydraulisch bewogen bovengebit met stalen tanden grijpt de zakken en werkt ze naar achteren, de ijzeren slokdarm in. Tot een grote klont samengeperst. Haastig zet een huisvrouw een lege doos naast haar vuilniszakken. Het kost de ophaler een extra wandeling van 5 meter heen en 5 meter weer. Als je dat op zo'n dag zeg maar 500 keer moet doen? “Kijk, zo gaat dat”, krijg ik te horen, “voor hetzelfde geld trap je hem in elkaar en stop je 'm in de zak!” Dozen zijn een ellende, begrip ik nu. Als het regent, raakt het karton doorweekt en valt de inhoud op straat. Als het stormt, ligt het hele dorp er mee bezaaid. Takken en brandhout is een ander probleem. “Altijd te lang en te groot. Touw schijnt hier in Valkenburg schaars te zijn”, laat de chauffeur zich ontvallen. Nijdig wordt een grote hoop slordige takken bijeengeraapt en in de wagen gesmeten. We krijgen er pas weer schik in als even verderop in het Middenjoght minstens evenveel, maar nu keurig gebundelde en hanteerbare pakketjes snoeihout aangeboden worden. Ook de flat op het Frankenburg is een beruchte verzamelplaats. “Daar is 't altijd een rotzooitje”, werd me tevoren gezegd. Verwachtingsvol beschouw ik de grote hoop naast de ingang. Inderdaad los vuil, maar ook keurig dichtgebonden zakken. “Zeker door honden of katten, of misschien kinderen?”, probeer ik te relativeren. “Kan zijn”, wordt beaamd. maar het gezicht kijkt ongelovig. Als de rommel weggedragen is, schraapt de voorman met beide handen, gevat in ruwlederen werkhandschoenen, de derrie bijeen en gooit het in de wagen. Af en toe help ik een handje. In de Centuriedreef staat een weliswaar roestig, maar nog bruikbaar driewielertje bij het afval, een lege bal achter in het bakje. Ik pak het op en maak aanstalten het geheel te doen vermorzelen. “Laat dat maar staan”, wordt er haastig geroepen. “Je kunt nooit weten!” Zo werd het fietsje van Uw kind gered! Wat zegt U, was dat niet de bedoeling? Och, dan rijdt er nu een ander trots mee rond. Kringloop heet dat tegenwoordig. 131
Het loopt tegen tienen, tijd voor koffie en de wagen is vol. We rijden naar de gemeentewerkplaats op de Achterweg. Een kraakheldere kantine, de koffie pruttelt, een kanarie zingt het hoogste lied, daarbij ondersteund door een lotgenoot in een kooitje wat meer verborgen ergens bovenop. Aan de wand hangen diverse kunstwerken in de loop der jaren van de vernietiging gered. Tot mijn verrassing stapt Cor Bol de kamer binnen. De oud-gediende gemeentewerkman is klaarblijkelijk nog steeds kind aan huis. Als hij mijn vragende gezicht ziet, verklaart hij; “Ik was aan 't spitten, maar wou niet al te fel beginnen anders ben ik vanavond nergens meer!” Het wordt een kostelijk momentje. Maar al te gauw dringt de voorman aan op vertrek. De mannen hebben hun broodjes met makreel op en de wagen moet leeg. Er valt nog meer te doen vandaag! Met z'n drieën in de grote cabine rijden we naar Voorhout. Daar is de vuilstortplaats voor de Bollenstreek. Een lange rij spoorwagons van de VAM maakt duidelijk hoe de vuilafvoer plaatsvindt. Een grote loods omvat het overslagbedrijf. Drie wagens kunnen er tegelijk lossen. Om er te komen moet je eerst over de weegbrug. Daarna wordt de wagen achteruit naar binnen gereden tot een enorme betonnen kuil in de loods. Als ik naar beneden kijk, duizelt het me, zodat ik steun moet zoeken bij één der ijzeren pilaren die het dak torst. De balk is bedekt met een dikke laag stof. De inhoud van de vuilnisauto wordt over de rand leeggedrukt, de put lijkt wat minder diep. Boven in de nok van het bouwwerk zit een machinist in een glazen kooi. Hij bedient een grijper die over een looprail van de gehele oppervlakte bestrijkt. Daarmee wordt de inhoud van de kuil overgeslagen in de wachtende wagons. Als we wegrijden, worden we opnieuw gewogen, we zijn 9860 kg in gewicht afgenomen. Dat gaat onze gemeente zo'n 600 gulden kosten. En dan te weten dat er op één dag meer dan twee keer zoveel, ruim twintig ton, wordt omgezet! Op de terugweg neemt de chauffeur contact op met de gemeentereiniging in Katwijk. Via de mobilofoon. Aan een zekere Jaap worden allerlei Valkenburgse adressen doorgegeven. Daar ligt het ijzerwerk apart. Want fietsen, wasmachines en dergelijke worden opgehaald door de firma Van Leeuwen. Dat is de afspraak. Soms krijg je als vuilnisman een rare pijp te roken! “Dat is nog eens een keurig dichtgebonden zak!”, dacht Gerrit. Tevreden wierp hij de 132
baal in de bak, drukte op de knop en keek toe hoe het plastic gegrepen werd en vermalen. Een straal carbolineum trof hem precies in de ogen. Dokter van Delft wist er gelukkig raad mee. Een toevalstreffer, maar toch.... Liever geen gevaarlijke stoffen, kapotte accu's, blikken verlopen olie en verf verstoppen bij het huisafval. Wat zegt U? Gooit U het dan maar in het riool? Pas op, hoor! Het milieu kan niet zoveel meer hebben. U weet toch dat er een gemeentewerkplaats is op de Achterweg? Eén ding is me duidelijk geworden, de werkgelegenheid van de afvalverwerkingsdienst loopt nog geen gevaar. Niemand behoeft daarom te schromen het huisvuil goed te verpakken en zo dicht mogelijk bij de straat te zetten. Of oud papier en vodden in te zamelen voor de vereniging. En meer gebruik te maken van de glasbakken, nog teveel glas komt in de zakken terecht. En alsnog een Vam-vat te bestellen, voor 60 gulden, de andere helft betaalt de gemeente. Hoe dan ook, alles wat niet in de grote kuil terecht komt, spaart geld en materiaal. Het bevorderen van de kringloop is een goede zaak!
april 1984 Slager van Kesteren De bewoners van Middenweg 10 willen niet gestoord worden in hun middagslaapje. “Niet voor vier uur bellen”, hangt er een briefje aan de deur. Dat geldt niet zozeer mevrouw van Kesteren, maar haar man die de tachtig ruim gepasseerd is en nu met ziekte te kampen heeft. Desondanks had ik hem enkele dagen tevoren zien fietsen door het dorp, hetgeen me de moed verschafte om kwart over vier terug te komen. Er was al bezoek, de keurig in het pak gestoken heer des huizes zat in de leunstoel en observeerde door het raam mijn nadering met enige afstandelijkheid. Zo van: Wie is die vreemde snoeshaan ook al weer? Niet zo lang daarna zat ik naast hem in een soortgelijk meubelstuk. “Gesprek met een Valkenburger? Ik ben geen Valkenburger. Een koe wordt nooit een paard!” Hij keek me aan met een paar doordringende grijze ogen achter grote brillenglazen. Een mager gerimpeld gezicht, het hoofd bedekt met kortgeknipte witte 133
haren. De houding van zijn tengere gestalte straalde nog immer gezag uit. Handen met lange, slanke vingers die zijn woorden benadrukten. De vorige uitspraak werd nader uitgediept. “Hooguit ingeburgerde import.” Hij dacht even na en vervolgde: “Met het deksel er op. Dat ze denken, wat zit er onder? Als je een mens niet nieuwsgierig maakt, interesseert hen niets meer!” Enigszins in de war gebracht door zijn taalgebruik, informeerde ik naar zijn gezondheid en het fietsen. Deze bezigheid zo vlak na het ziekenhuis hadden hem een terugklap bezorgd en een penicilline-kuur van de dokter. “Och. ik ben op mijn oude dag weer wat wijzer geworden. Dat duurt soms een hele tijd. Als je 't ooit wordt!” Tenslotte verduidelijkte hij zijn bloemrijke spreekwijze. “Ik zeg de dingen in beeldspraak gemakkelijker dan dat ik het uit moet leggen. Ik maak ze niet, ze komen op!” Van Kesteren is de man die van 1924 tot 1950 het hakmes zwaaide in de dorpsslagerij. Geboren en getogen in Hillegom als zoon van een bloemenvakman, leek hij evenals zijn drie zusters en vijf broers voorbestemd voor de tuin. Een schoolkameraad echter wees hem de geneugten van het slagersvak. “Lekker op het fietsie zitten. Af en toe vang je nog een dubbeltje extra!” Vader van Kesteren had 'tabak' van de plannen van zijn jongste zoon. Hij stelde hoge voorwaarden. “Goed, als je een rijksdaalder per week kan verdienen!” Hij dacht, dat lukt hem toch niet. Het pakte anders uit; zijn zoon werd jongste knecht bij de slager. De oudere knechts kenden armoe. Grote gezinnen en hongerige monden thuis. Om de karige rantsoenen aan te vullen, smokkelden ze vleeswaren mee naar huis. Zonder te betalen uiteraard! Het bleef niet onopgemerkt bij de leerling, maar hem werd weinig keus gelaten: “Als je je mond weet te houden, zullen we je 't vak leren. Anders krijg je een pak op je mieter!” Dit gedeelte van het verhaal besloot mijn gastheer met de laconieke opmerking: “Gelukkig is dat tegenwoordig anders. Toen was het zo, als je nergens voor deugde, werd je slagersknecht of koloniaal.” De jongen bekwaamde zich in het vak en werd volwassen. In die tijd leerde hij zijn vrouw kennen, de dochter van een bloemist uit Lisse. Samen zetten ze de stap naar een eigen bedrijf in Valkenburg. Mevrouw van Kesteren herinnerde zich nog goed hoe ze hier op het gemeentehuis werden ontvangen. Ze betrokken een deel van een oud herenhuis, niet ver 134
van de plaats waar de huidige slagerij nu is en verbouwden dat tot winkel en werkplaats. Valkenburg telde toen zo'n 700 inwoners. De meesten daarvan waren straatarm. “Zo kwam er eens een kind met een briefje: 'Wilt U alstublieft een stukje spek meegeven? Zodra ik kan zal ik betalen.' Van Kesteren keek me schattend aan toen hij me dit vertelde. “Je mag het gerust weten. De slagerij was geen rijke boterham, wel een rijke ervaring! Wat moest ik met dat briefje? Ik heb het maar in de collectebus van de kerk gestopt!” En even later merkt hij op: “Armoe bindt, weelde verslindt.” In die dagen was er nog geen waterleiding. Naast de slagerij was de dorpskraan, opgesloten achter een houten hokje. De oude Klomp was belast met de afgifte van het water. Tegen betaling kregen de vrouwen hun emmers gevuld. Ze moesten zorgen op tijd te zijn, Klomp was geen gemakkelijke man. Vooraf werden meestal de boodschappen bij de slager gehaald. Daar maakten de dames haast om even later uitgebreid te gaan staan kletsen als hun emmer vol was. De slager maakte zich daar wel eens 135
nijdig om. Dan liep hij naar buiten en riep: “Ga je eten klaar maken voor je kinderen!” De vrouwen lachten erom: “Je bent een rotvent, maar je hebt lekkere worst!” “De Weet” was een oude gewoonte. Als er een baby geboren was, gaf men zulks te kennen in de slagerswinkel. Dan ging de slagersvrouw op kraambezoek en de slager bezorgde een extra stukje vleeswaar. “We houden van kinderen, ze zijn nog eerlijk.” Zelf bleven ze kinderloos. Op 10 mei 1940 werd het dorp overvallen door de Duitsers. Eén der inwoners wees hen de slagerswinkel. Toen de soldaten niet direct op hun wenken bediend werden. wilden ze achter de toonbank komen. Het werd de slager te machtig. Eigenlijk wilde hij helemaal niet over die periode praten. “Ik was vergift! Dat hadden ze net nodig, een grote bek. Ik riep:'Wat moeten jullie hier? Met het slagersmes in de hand. Het was trillende lef! 'k Heb zelf niet beseft wat ik deed. Maar ze gingen netjes in de rij staan. Ze hebben mijn hele zaak leeg gegeten!” Later werd het echtpaar met de bajonet in de rug gedwongen het huis te verlaten naar de boerderij van Van Egmond. Tijdens de oorlogshandelingen werd de winkel door een Hollandse granaat vernield. De huidige slagerij is wat hogerop gebouwd, in het kader van de wederopbouw. In 1950 werd de zaak overgedragen aan Van Tol en verdween Van Kesteren voor enige tijd in het ziekenhuis. Maagperforatie. Als onderkomen vonden ze het oude boerderijtje aan de Marinus Poststraat. Een idyllisch stukje Valkenburg dat nu gesloopt is. “Weg voor de weg die er nog niet is.” Ze hebben daar nog twintig jaar gewoond. De slager in ruste ging in de handel, koeien kopen. Dat lag hem, merkte hij toen, minstens even goed. “Veel slagers slachtten wel zelf, maar bij het inkopen liepen ze op 1 ½ poot. Dat was ik, al zeg ik het zelf, aardig meester. Daar hoefde je niet voor te werken. Na de koop zei je, daar of daar moet hij naar toe.” Wat deed mevrouw van Kesteren? Haar leeftijd is haar niet aan te zien. Klein van stuk, maar gewend de dingen van de zonnige kant te bezien. “Een mens zonder humor, is een boom zonder vruchten.” Ze hielp graag in de winkel en had een warme belangstelling voor het wel en wee der klanten. “Ik was slagersknecht, nietwaar baas?” Ze voelt zich vergroeit met de plaatselijke bevolking. “We hebben veel liefde van de 136
mensen ondervonden, daar ben ik erg door aangesproken. Het heeft me op de been gehouden.” Bij mijn vertrek kreeg ik nog goede raad mee hoe de gespreksstof te verwerken: “Herkauw alles eerst maar eens op je gemak.” Achter het raam van Middenweg 10 zit een kaarsrechte man in een leunstoel. “De film is zo goed als afgedraaid”, zegt hij zelf, “de meeste peren zijn geplukt.” Een man die een doel had en bereikte wat hij wilde. “Meer gekropen, dan geslopen”, erkent hij bescheiden. “Ik zit hier maar te kijken, wat moet ik anders?” Buiten dient de lente zich aan. De buurman zwaait hartelijk naar binnen. Een kleuter, uitgedost in een fleurig jurkje wordt in een auto gehesen. Met aandacht worden de verrichtingen gade geslagen. De film draait nog. Man en vrouw lezen veel. Hij interesseert zich vooral voor de politiek. De gang van het communisme in het wereldgebeuren bijvoorbeeld. “Op 't eind snapte ik er iets van!”, besluit hij. Als ik hem naar de huidige politiek toestand vraag, geeft hij mij onverbloemd zijn kijk daarop: “Het is net een bal gehakt op zaterdagavond. Allemaal restjes op een hoop. Draai ze door elkaar!” Ook zijn toekomstvisie is oppervlakkig bekeken somber. “Toekomst is chaos. Lees Openbaringen maar.” Op tafel ligt een boek: De planeet die aarde heet. Van Lindsey. Gelukkig heeft de Schepper het laatste woord, weten we. In het hoofd van de man achter het raam, ontrollen zich allerlei gebeurtenissen. Te snel om 't op te schrijven. Op de valreep komt er nog een flits. “O ja, ik ben in de oorlog secretaris van het schoolbestuur geweest. De één werd er uit getrapt, ik werd er in getrapt. Op 't laatst had ik er nog schik in ook. Er kwam allerlei rommel van hogerhand. Wat moest ik er mee? 'k Heb 't altijd maar weggegooid. Hoorde er niets meer van.”
mei 1984 De Harmonie Het was 1902. “Door enige jongelieden dezer gemeente werd het plan gevormd eene muziek Vereeniging op te richten en om tot dit doel te 137
geraken, werd de hulp van enige ingezetenen ingeroepen. Een achttiental jongelieden verklaarden zich bereid als werkende leden op te treden en werd op de 6e februari 1902 eene eerste bijeenkomst gehouden.” Aldus een verslag in het eerste notulenboek van de vereniging. Even verderop worden veertien van die werklustige jongelieden genoemd: H. van Stijn, D. de Roode, G. de Wit, P. van der Zwart, A. de Roode, N. van der Nagel, J. Zwaan, J. Gravekamp, J. van der Zwart, Gijsb. de Wit, Nic. Ouwersloot, Arie Oudshoorn, J. van der Nagel en G. Oudshoorn. De eerste zorg was: Hoe komen we aan muziekinstrumenten en aan het geld daarvoor? De reeds bij de voorbereidingen betrokken kapelmeester, Hupkens, had connecties met een Franse fabriek en kwam met een prijsopgave van 400 gulden voor 14 man! Enige maanden later kon zijn jaarsalaris worden vastgesteld op 150 gulden (fl 3,= per les), nadat ze door de Katwijkse muziekvereniging waren ingeblazen. Op 1 januari 1903 werd een eerste openbare optreden genotuleerd. Een ovatie bij de voorzitter van het hoofdbestuur der vereniging, burgemeester W.P. van Oordt. Dit staat er over in het notulenboek: “De vier muziekstukken bij deze gelegenheid ten gehore gebracht, getuigden van de ijver en lust welke de jeugdige vereniging bezielde en gaf velen de overtuiging dat niet alleen met de oprichting van dit corps, maar ook dat men in de toekomst aangename verpoozing zoude vinden onder het genot van de lieflijke toonen van Valkenburg's Harmonie corps. Dat het leve en bloeije!” Wie de beide laatste concerten van Valkenburg's Harmonie ter plaatse beluisterd heeft en zich afvraagt hoe zo'n gewone dorpsharmonie een dergelijke prestatie kan leveren, moet maar eens een repetitie gaan bijwonen. Maak eerst een afspraak met de voorzitter, Piet van der Mey, de repetities worden niet altijd op dezelfde avond gehouden. Na de bouw van het dorpshuis vond de harmonie daar een vast onderkomen, dat na de renovatie vorig jaar werd samengevoegd met de nieuwe sportzaal, De Terp. Door deze uitbreiding is er een aparte ruimte ter beschikking gekomen voor de opslag van instrumenten, het vaandel en de prijzen. Boven op de kast staat er nu de zilveren tulp, jongste aanwinst en eerste prijs van het Tulip Time Festival. Uiterlijk heeft deze felbegeerde onderscheiding weinig met een tulp te maken. Ik zag er meer iets in van een chemische fabriek. In een hoek staat het vaandel opgesteld, wachtend op 138
betere tijden. Een groot aantal zilveren lauwertakken zijn op het bordeaux-rode fluweel vastgespeld. Voorts staan er de vele toeters, rinkelbellen, trommels en muziekstandaards. Een ware schatkamer! Terecht werd als eerste handeling de dirigent aan me voorgesteld. Jan van Nerijnen. Redelijk klein van gestalte, mager en donker uiterlijk, beweeglijk, een zware bril. Maar natuurlijk kent U hem al lang! Toen hij acht jaar was, speelde hij al mee in de fanfare van Dordrecht. Op zijn vijftiende begon hij als dirigent. In 1955 studeerde hij af aan het conservatorium van Utrecht. Thans blaast hij de trompet in het Utrecht's symfonieorkest. Bovendien is hij dirigent van diverse muziekgezelschappen. En componist! Hij schrijft muziek voor verschillende instrumenten, zgn. ensembles. Nu heeft iedere dirigent die zichzelf respecteert wel eens een stukje muziek geschreven, maar deze meneer heeft al meer dan 150 titels op zijn naam staan. Al dan niet onder pseudoniem. En ze worden uitgegeven ook! “Componeren kun je niet leren, dat heb je of dat heb je niet”, vernam ik tenslotte op mijn desbetreffende vraag. Geen grootspraak van hem, begreep ik, het is nu eenmaal een geboren muzikant! Valkenburg's Harmonie gaat een plaat maken die zal worden uitgebracht door Euro Sound. “Een muziekmenu door Valkenburg's Harmonie” komt er op de hoes te staan. De opname zal zijn op 21 en 22 juni a.s. in de Terp. Totale duur van de plaat; 46 minuten en 34 seconden. Een niet onbelangrijk deel der ten gehore te brengen muziek is van de eigen dirigent. Ik trof het in zekere zin, de muziek voor deze plaat zou voor de eerste keer gerepeteerd worden. En ik zat tussen het koper. Een harmonie is samengesteld uit koper en hout, werd me duidelijk gemaakt. Het slagwerk staat altijd een beetje apart. Jan Spies staat bij de grote trom met het koperen bekken. Op gezette tijden hanteert hij eveneens het cimbaal en slaat de gewelfde koperen schijven met een uiterste precisie tegen elkaar. Eén der muziekstukken moest worden beëindigd met een klop op de grote trom. Niet zomaar een hengst, dat kun je denken. “Zo droog als het maar even kan, meneer Spies!” verzocht de dirigent en hij deed met zijn mond voor hoe: “Pah!” En laat het dan maar aan Jan over! Het slagwerk bevat overigens ook nog een imposant drumstel en een samenstel pauken. Beide apart bemand. “Hoofdbestanddeel van de harmonie, in 139
tegenstelling tot de fanfare, is het hout”, vertrouwde de dirigent me toe. “De fagotten, klarinetten, diverse fluiten en de hobo”, verduidelijkte hij. Voor zover ik begreep, behoren ook de saxofoons tot deze categorie, ook al zijn deze tegenwoordig van metaal. Onder de houtblazers bevinden zich de jongste muzikanten, meer meisjes dan jongens telde ik. Valkenburg's Harmonie heeft geen last van vergrijzing. Toch hopen er volgend jaar drie hun veertigjarig lidmaatschap te vieren. Om bij de dames te beginnen: Mien Oosterlee, lid van het bestuur. Zij ontlokt muzikale klanken in bes aan één der twaalf klarinetten. Vervolgens Arie Oosterlee, die één van de vier saxofoons bespeelt, tenor. Tenslotte, Jan Doldersum, die ook wel eens voor het voetlicht getreden is als dirigent en eerlijk koper blaast. Op een rijtje van vier. Hij noemt zijn instrument Euphonium, een welluidende naam, die echter moeilijk te onthouden is; ik houd het maar op een tuba. Samen vormen deze mensen met nog een stuk of wat anderen de grijzende kern. De leden die het corps door dik en dun trouw gebleven zijn. Want heus, er zijn ook magere jaren geweest. Zoals ik al vertelde. bevond ik mij tussen het koper. Achter bliezen vijf enthousiaste trompetten. In m'n rechteroor twee trombones, dat zijn een soort uitschuifbare trompetten. Links van me zaten de hoorns, drie gekrulde toeters met een heleboel ingewikkelde ventielen en aftapbuisjes. In die demonteerbare buisjes verzamelt zich condensatie en ander vocht dat regelmatig verwijderd moet worden. Een hele plas op het zeil, zag ik. Aan het eind van de rij zat de bas, een uit de kluiten gegroeide tuba. Welhaast nog groter dan Bou Zandbergen zelf, die er overigens weinig moeite mee had. Geen bolle wangen, geen rood aangelopen gezicht. Er is behoefte aan nog een bas, hoorde ik. Het zijn vrijwel allemaal jonge gasten die koperblazers. Ze kunnen er wat van. Uiteraard heb ik het gedrag van de muzikanten geobserveerd. De koperblazers zitten meestal wat onderuit gezakt. Hunner is immers het recht-voor-de-raap-werk! De voeten stampen het aangegeven metrum. Soms heftig, soms nauwelijks merkbaar. Sommigen met de tenen, anderen met de hak. Vrijwel onhoorbaar, de jeugd draagt soepel schoeisel. “De betekenis van 'f', weet u wel, maar ook die van 'p'?”, kwam het fijntjes van de kapelmeester. De houtblazers kunnen er niet tegenop. Bij hen verwachtte ik 140
artistiek gezwaai met het bovenlichaam. Slechts bij de fluitspelers werd het door mij waargenomen. Kaarsrecht zitten ze op hun stoel. De ogen onafgewend op de muziek gericht. “Bij mij blijven, hoor”, lachte de dirigent op een gegeven moment. Hij was er helemaal in. Zijn dirigeerstok was al gauw ergens opzij gelegd. Met beide handen en zijn hele lijf gaf hij nu de aanwijzingen. Eén der stukken van de plaat werd doorgenomen, voor de eerste keer. “U speelt wat log. Het moet lichter. Wat scherper! Ta rop tiep re tat tat!” Strak worden de woorden gearticuleerd. “Wat vinden jullie er nu van?”, informeerde hij even later, toen het muziekstuk in de grondverf stond. Door de vele onderbrekingen en het ontbreken van de solist was het wel erg moeilijk enige lijn in het geheel te ontdekken. “Vind er niks an!”, reageerde één der jeugdigen uit het hout. Even keek de dirigent beteuterd. “Dat is tenminste eerlijk, straks komt de saxofoon erbij. Dan wordt het heel mooi!” En inderdaad, na één keer oefenen zat er in de meeste gevallen al muziek in. De maëstro woont in Bruchem, een plaatsje ten westen van Zaltbommel! Wat beweegt hem ertoe zo ver van huis te gaan? “Ik was hier voor tijdelijk. In verband met het overlijden van de vorige dirigent. Ben blijven hangen. Hier is een goede geest. Veel jeugd erbij gekomen. Daar kan ik goed mee overweg. Er moet muziek gemaakt worden. Geen gepraat. Meer studeren. Extra repetities. Als de ambitie er is, halen we de top!” Tijdens de pauze kreeg ik een kopje koffie van zijn plaatsvervangster. Die komt uit Zaltbommel! Studeert Harmonie- en Fanfare-directie bij J.P. Laro. En kijkt hier de kunst af. En speelt onderwijl klarinet. Henriëtte Sabel heeft een vastbesloten gezicht. Die komt er wel. Zo ook Valkenburg's Harmonie. Dat het leve en bloeie! Bent u al donateur?
141
augustus 1984 Gerrit van der Wee Een dof gebrom kondigde hun komst reeds uit de verte aan. Soms hadden ze de ondergaande zon in de rug. Je kon de condenssporen zien, in de ijle lucht. Witte strepen die uitwaaierden als staarten achter de honderden Lancasters en Liberators, zwaar met bommen beladen en op weg naar het Oosten. Later priemden de zoeklichten omhoog en bulderde het afweergeschut. Soms ontstond er aan de donkere hemel iets als een brandende fakkel die ter aarde stortte, gevolgd door een doffe dreun in de verte. Nederland was bezet gebied. In die dagen werden boven Noord-Brabant verzetskrantjes uitgeworpen. Gedrukt in Engeland. Eén ervan kwam in handen van een inwoonster van het dorpje Made en Drimmelen. Zo las Dina Rovers stiekem het verhaal over de heldhaftige lotgevallen van een Nederlandse vliegtuigbemanning overzee. Hoe zou ze kunnen weten dat haar verloofde daarbij betrokken was? Hem immers waande ze als marinier tweede klasse nog steeds in Curaçao op de Nederlandse Antillen! Toch bewaarde ze het vlugschrift angstvallig. Voordat hij bij de mariniers ging, was Gerrit J. v.d. Wee een gewone Brabantse jongen. Na de lagere school zocht hij het kielzog van zijn vader, de binnenvaart. Als schippersknecht begon hij voor fl 3,50 per week. Vervoer van bonenstokken en rietmatten voor de tuinders in het Westland. Vele jaren heeft hij zo trouw verschillende schippers gediend en moest ter bestemder tijde voor zijn nummer in dienst. Hij werd ingedeeld als torpedist bij de genie. “Een best leven!”, herinnert hij zich nog. Een overeenkomstige hoeveelheid werk, die hij voorheen alleen verzetten moest, kon nu met vijf man worden gedaan. Toen zijn diensttijd volbracht was, meldde hij zich bij de marine. Hij was te oud. Dan maar bij de mariniers. Dat kon nog net. Er werd informatie ingewonnen bij de pastoor en de plaatselijke overheid. Gerrit werd gewikt en gewogen en tenslotte toegelaten. Na een grondige opleiding in de marinierskazerne te Rotterdam, werd hij uitgezonden naar de Nederlandse Antillen. Voor twee jaar naar het eiland Curaçao. Dat was in 1938. 142
De mariniers waren gehuisvest op het Waterfort dat deel uitmaakt van het bekende Fort Amsterdam aan de havenmonding. “Tien jaar voordat ik er kwam, was het fort doel van een opstand”, herinnert de nu gepensioneerde majoor vliegtuigmaker zich een verhaal dat hem daar verteld werd. “Een zekere Ubino was de leider. De opstandelingen hadden de gouverneur reeds in handen!” Maar de koloniale regering in Den Haag reageerde krachtig. HMS Gelderland werd er op uit gestuurd met een detachement mariniers aan boord. Toen het schip na acht dagen (een record in die dagen) de haven binnen voer en de zeesoldaten van boord gingen, raakten de oproerkraaiers in paniek. “Dat zijn geen mensen!”, schrokken ze, toen ze de gehelmde en zwaar bepakte gestalten zagen embarkeren. Ze vluchten schreeuwend de koenoekoe in, het schaars beboste binnenland, oord van doornstruiken en cactussen. De korpsleiding achtte het ongewenst dat ook de manschappen met nietsdoen hun tijd verdeden en legde hen zware wachtdiensten en werkzaamheden op de schouders. De aanleg van de Michielsbaai bijvoorbeeld. Daartoe moesten een aantal zogenaamde melkbomen worden omgehakt. Zo ondervonden de soldaten dat het sap van die bomen giftig is. Blaren op de armen en tot overmaat van ramp kreeg één der werkers een spat in het oog. Goede raad was duur zo ver van elke medische verzorging. De omwonende bevolking echter verschafte de uitkomst. Eén der vrouwen boog zich over het slachtoffer heen, ontblootte haar goed gevulde borst en spoot een flinke straal onvervalste moedermelk in het tranende gezichtsorgaan. “Een doeltreffende behandeling”, prees later de kazerne-arts het kordate optreden van de vrouw. Het wachtlopen staat nog steeds als een verschrikking in het geheugen gegrift. Om te beginnen in de koenoekoe: de buitenposten tussen de wilde geiten en de wegschietende leguanen. Rondom hen de metershoge cactussen, die als bizarre vogelverschrikkers het land bevolkten. De mariniers werden geassisteerd door leden van het Vrijwilligerscorps Curaçao. Gerrit weet nog goed dat er één 's nachts onraad meende te bespeuren en met van angst vertrokken gezicht naar hem toe kwam. “Kijk daar!” 's Mans ogen tolde door het hoofd! De paniek werkte aanstekelijk, het duurde geruime tijd voor de beroepsmilitair zich wist te vermannen en 143
op onderzoek uitging. De verschrikker bleek een achtergelaten muskietennet te zijn, gedrapeerd om een cactus. Vervolgens in de haven. Vlak na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog zochten de Duitse koopvaardijschepen zich een toevlucht in de toen nog neutrale haven van Willemstad, opgejaagd door de Engelse bewaking. Tenslotte was er nog de kazerne waar menig wachtje geklopt moest worden. De oorlog werd steeds meer uitgebreid en ook op het vredige eiland waren de gevolgen merkbaar. Er strandden allerlei zeelieden wier schepen getorpedeerd waren door Duitse onderzeeërs. Nederlanders die soms dagenlang op zee gezwalkt hadden op vlotten of in kleine bootjes. Voor niet weinigen onder hen was het zelfs hun tweede of derde ervaring. Eenmaal op het paradijselijke eiland aangeland, maakten ze niet veel haast om weer aan te monsteren. De eilandwet echter werd streng gehandhaafd. Wie langer dan een aantal weken zonder vergunning op het eiland verbleef, werd als ongewenste vreemdeling knijp gezet! Zo werden die van de dood geredde drenkelingen opgeborgen in een concentratiekamp, inderhaast op het kazerneterrein van het fort ingericht. In een soort kooi achter traliehekken. Met mariniers als bewakers. Of hen dat beviel? Op zeker moment werden vrijwilligers gevraagd voor vliegtuigschutter in Engeland. Gerrit was de eerste die zich meldde! Wist hij waar hij aan begon? Zeker, ze hadden wel enige ervaring met luchtbombardementen. Er was immers een echt vliegtuig op het eiland! Een beroemd exemplaar uit het KLM-verleden: De Snip. De vlieger was oud-KLM gezagvoerder. De opdracht: Het interneren van vijandelijke koopvaardijschepen. Dat ging zo: achterin zat een marinier met een aantal bommetjes. Voor het geopende luik. Op het seintje van de piloot gaf hij een slinger aan de luchtschroef van het projectiel en wierp het vervolgens naar beneden voor de boeg van het schip. Meestal werd dit dreigement goed begrepen! Kennelijk beviel deze manier van oorlogvoeren de mariniers heel wat beter dan het wachtlopen; een ruim aantal scheepte zich in naar Engeland en verliet het rustige nest. Het was eind 1940. Vier dagen na het vertrek uit Curaçao ploeterde het schip dat hen overbracht door het ijs op weg naar Zuid-West Engeland. Het kanaal was onbevaarbaar. De Duitsers 144
hadden het overwicht in de lucht en voor een deel ook op zee. Met de veilige haven in zicht werd onderzeebootalarm gegeven. Gelukkig was er een Destroyer van de Royal Navy in de buurt, die met dieptebommen de vijand verdreef. Zo kwamen de mannen op de basis waar de bemanningen voor het vliegtuigsquadron 321 getraind werden. Tijdens het luchtalarm! Na de opleiding vertrokken ze naar het operationele vliegveld Lucas in Schotland. Daar werden ze bij aankomst geconfronteerd met een “in stukken geschoten” bemanningslid, dat uit een vliegtuig werd gedragen. “Dat is ook jullie voorland!”, werd de nieuwelingen als bemoediging toegezegd. Zo ging dat in die dagen.
september 1984 Gerrit van der Wee (vervolg) Terwijl de Nederlanders noodgedwongen leerden leven met de bezetter (sommigen slaagden daar bijzonder goed in), vochten de Engelsen ter land, ter zee, maar vooral in de lucht een wanhopige strijd. Versterkt met een handjevol Europeanen, ontkomen van het vaste land en van overal aangespoelde zeelieden en vluchtelingen van allerlei nationaliteiten. Heel wat van de Hollanders onder hen werden ingedeeld bij het vliegtuigsquadron 320 (ergens in Schotland), dat over een aantal tweemotorige Lockheed Hudsons kon beschikken; vliegtuigen uitgerust met dieptebommen voor konvooibegeleiding. De mariniers uit Curaçao waren hard nodig. Vrij kort daarna gingen ze de lucht in. Gerrit, marinier der eerste klasse, in de middenkoepel, achter de twee Vickers mitrailleurs. Achter de stuurknuppel een tot vliegenier omgeschoolde kwartiermeester van de Koninklijke Marine. Voorts de telegrafist; op een stoomcursus was deze matroosseiner tot zijn taak bekwaamd. Tenslotte de twee waarnemers, luitenant ter zee van hetzelfde krijgsmachtonderdeel met het brevet vliegtuigwaarnemer. De oudste van deze beide officieren was commandant, een verantwoordelijkheid die gewoonlijk de vlieger toevertrouwd werd. De marineleiding kon maar moeilijk wennen aan de gang van 145
zaken in de Royal Air Force, waarbij het squadron was ingedeeld. Daar was het gebruikelijk dat de bemanningen niet alleen in de lucht een hechte gemeenschap vormden, maar ook op de grond zich in hetzelfde onderkomen ontspannen konden. Vliegtuigbemanningsleden waren per definitie minstens onderofficier. Niet echter een deel van deze Nederlandse marinemensen. Vanwege hun lage rang mochten ze dat verblijf niet in! Daarbij kwam een aanmerkelijk verschil in salariëring. Gerrit en zijn maten moesten op een houtje bijten in de kantine waar de 'minderen' zich onledig hielden. Of werden zelfs aangewezen voor corveediensten. Daardoor leefden ze gescheiden van de andere vliegtuigbemanningen, Engelsen en Hollanders. Zij moesten ontberen de heldenverhalen van de strijdmakkers aan de bar. Maar ook de uitwisseling van hun ervaringen. Ook in de manschappeneetzaal werd er niet geschipperd met de regels. Meer dan eens kwamen ze ver na etenstijd terug van een zware tocht. De keuken bleef onverbiddelijk gesloten en van hun eigen geld kochten ze dan maar wat patat in de kantine. Geen romantisch heldenbestaan voor deze vliegers. Of ziet u de mitrailleurschutter nog steeds als een vuurspuwende waaghals, die dood en verderf zaait onder de aanvallende jagers? Niets is minder waar. Mijn zegsman deed er heel nuchter over. “Je hebt nagenoeg geen kans er één te raken. Als schutter ben je uitkijk. De vlieger gaat helemaal af op jouw aanwijzingen. Wegkruipen in een wolk ....! Hard dalen ...! Bakboord of stuurboord! Het vuur vermijden, daar gaat het om. Wegen vinden om te ontsnappen.” Gerrit kreeg daar grote ervaring in en ontwikkelde zelfs een zekere inventiviteit. Eens bijvoorbeeld werden ze vanaf de grond onder vuur genomen. Hij gooide een aantal lege bierflesjes door het luik. Ze maakten het gierende en fluitende geluid van vallende bommetjes. De vuurmonden beneden zwegen plotseling. “Och, dat ging een keer goed”, relativeert hij nu, “de volgende keer moest je weer wat anders bedenken.” Op het hoofdkwartier van de RAF hadden ze precies uitgerekend hoeveel overlevingskans je had. Gemiddelde levensduur drie maanden of zeven vluchten. Jaar na jaar bleef Gerrit van der Wee doorgaan. Vliegers van naam probeerden hem tenslotte tot bemanningslid te werven. Hij immers had kennelijk een sterke beschermengel. Die moest je aan boord 146
zien te krijgen! In het “Observers and Airgunners Logbook” heeft hij nauwkeurig aantekening gehouden van alle door hem gemaakte vluchten. Zuinig wordt het geschrift bewaard, voorzien van allerlei krantenknipsels en pasfotootjes van omgekomen collega's. Toen hij de honderdste vlucht na afloop noteerde kwam er een einde aan de oorlog! De wonderbaarlijke ontsnapping van De Vliegende Hollander (zo werd hun kist genoemd) werd beschreven in het reeds genoemde strooibiljet en is één der meest bekende vliegersverhalen geworden. Aan boord de zojuist beschreven bemanning. Ze vlogen boven de fjorden van Noorwe147
gen en ontdekten twee vijandelijke bevoorradingsschepen geëscorteerd door twee vissersschepen. Althans, zo zagen ze eruit. Ze klommen naar 400 ft in de richting van de zon. Een oude, beproefde techniek, de bemanning van de schepen moest zodoende tegen de zon inkijken om het vliegtuig te kunnen waarnemen. Als alles goed ging, dook het vliegtuig daarna zo laag mogelijk, terwijl de piloot zijn twee naar voren gerichte Vickers mitrailleurs afvuurde. Tij dens deze manoeuvre deponeerde de waarnemer de bommen op de plaats van bestemming. Raak, deze keer, want het grootste schip maakte al gauw slagzij. Ze kwamen er echter niet zonder kleerscheuren vanaf. De twee vissersschepen ontpopten zich als twee 'luchtvegers'! Drijvende geschutsbatterijen als het ware. De Hudson werd, zoals later bleek, zwaar getroffen. Maar wat erger was, ook de vlieger! “Neem het over!”, waren zijn laatste woorden. Toen viel hij voorover op de stuurknuppel en dwong daarmee het vliegtuig in een fatale duikvlucht. Krampachtig probeerde de waarnemer, over de schouder van de dode piloot heen, het stuurorgaan achterover te halen, om zodoende de kist op te trekken. Het lukte nauwelijks. Ooit had hij eens een rondje om het vliegveld mogen sturen. Het werd nu hun redding. Met het trimvlak van het hoogteroer bracht hij het vliegtuig uit de duik. Het zwaar gehavende vliegtuig vloog daarop in grote cirkels om de plaats des onheils en werd aldus steeds onder vuur genomen. Ook de vliegtuigschutter, onze plaatsgenoot, was licht gewond, maar zat met de benen beklemd. De telegrafist wist hem te bevrijden. Samen haastten ze zich naar de cockpit en begonnen de vlieger uit de stoel te sjorren, diens voeten zaten vast aan het voetenstuur, zodat al 148
doende het vliegtuig de raarste capriolen maakte. Wonder boven wonder kregen ze de bestuurdersplaats leeg en 'hingen' ze nog steeds in de lucht. Wat nu? De kist in zee laten storten? De Duitsers zouden niet bepaald vriendelijk handelen. De waarnemer achter de knuppel? “Ik kan niet vliegen!”, schreeuwde die vertwijfeld. Walgend keek hij naar de bloederige resten in de vliegersstoel. Zijn maten toonden weinig medegevoel. Met geweld dwongen ze hem plaats te nemen. “Vooruit! ....Vliegen!....Trek die kist recht!” De telegrafist deed een noodsein uitgaan. Een voltreffer sloeg het seintoestel uit zijn handen weg. De radio aan stukken. Zo was er geen verbinding meer met de thuishaven. De meeste meters op het instrumentenbord stonden op nul of waren van slag. Het gyro-kompas werkte niet. Iemand herinnerde zich, dat er voor in de neus van het toestel een vloeistofkompas opgesteld stond. Door een nauwe tunnel kroop de telegrafist er heen. Juist toen hij het grijpen wilde, werd het geraakt en verbrijzeld. Alsof ze het er om deden, daar beneden! De waarnemend vlieger kreeg het vliegtuig in een rechte baan en oriënteerde zich ten einde raad op de windrichting en de golfslag. De aangeschoten vogel zette koers naar daar waar Engeland vermoed werd. Eén vleugel hoog, de andere laag, want helemaal recht was de kist niet meer te krijgen. Na een afmattende tocht van ruim twee en een half uur, kwamen ze tenslotte bij de Engelse kust en vonden een landingsbaan. “Nu gaan we naar de bliksem!”, schrokken ze toen ze zich realiseerden dat ze moesten landen, nog altijd de moeilijkste opdracht voor elke vlieger! Ze namen er de tijd voor. Twintig minuten voor de eerste aanvliegronde. Op het moment dat het zou gaan gebeuren, steeg er een aantal vliegtuigen omhoog van de basis. Ze moesten doorgaan! De tweede poging mislukte, doordat op het kritische moment de zon recht in het gezicht scheen. De derde keer zetten ze de kist aan de grond. Een perfecte landing! De chef-vliegdienst van de Engelse vliegbasis bekeek stomverbaasd de schade. Meer dan honderd tachtig voltreffers! En dan zonder vlieger uit Noorwegen? “Dat kan niet!”, verklaarde hij beslist. Zelfs toen hij hoorde dat hier sprake was van de Flying Dutchman, was hij nauwelijks te overtuigen. Erg trots voelde de bemanning zich echter niet. Eén van hen was gesneuveld. Waar was hun redding aan te danken? Eén der stuurkabels was gebroken, de andere op een paar tiertjes na ook. Aan die 149
paar dunne staaldraadjes had hun leven gehangen! De invasie was werkelijkheid geworden. Noord-Nederland beleefde 'Dolle Dinsdag'; een gedeelte van het Zuiden werd bevrijd, waaronder het dorpje Made en Drimmelen. Sergeant Vliegtuigschutter Van der Wee, tweemaal onderscheiden met het Vliegerskruis, werd in Brussel geplaatst en kreeg verlof naar zijn geboorteplaats te gaan. Op een gegeven moment stond hij in Breda te liften. Een glanzende limousine van het Militair Gezag naderde en reed door. Tot zijn verbazing passeerde de ene wagen na de andere; zonder te stoppen. Toen hij begon te overwegen dan maar zijn pistool te voorschijn te halen en het eerste het beste voertuig tot stoppen te dwingen, kreeg hij contact. Het waren Polen! Zij brachten hem helemaal tot Ter Heide, waar zijn zuster woonde. Daar werd die nacht een kind geboren! De volgende dag trok hij op een oud en geleend fietsje verder. Zonder opzien te baren stond hij enige tijd later voor de deur van zijn ouderlijke woning. Het huis was gedeeltelijk verwoest, zijn moeder was ernstig ziek en zijn vader lag geveld door een beroerte. Maar toch een blij weerzien! Een buurmeisje liep vlug naar de winkel waar Dina Rovers werkte. “Gerrit is thuis!” Ze liet alles vallen voor wat het was en klepperde met haar houten klompjes de straat over, naar het huis van haar verloofde! Een foto laat zien hoe vier weken later hun huwelijk voltrokken is: bij de uitgang van de grote kerk vormen de leden van de Binnenlandse Strijdkrachten een erehaag en betuigen zo hun respect voor “Den Vlieger” en zijn jonge bruid. Gedurende zesentwintig jaar wonen ze nu in ons dorp. Weinig opvallend. Hun drie kinderen zijn het huis uit en zochten zich onderdak in de omgeving. Er zijn drie kleinkinderen. Het echtpaar geniet van iedere dag en heeft geen behoefte terug te keren naar hun geboortestreek. Onder alles zijn het gewone, hartelijke Brabanders gebleven. Langzaam genezen de wonden, die de oorlog geslagen heeft. De schrijnende herinneringen. Mij ontbreekt de ruimte om meer van het gesprek door te geven. Er zou een boek mee te vullen zijn, dunkt me.
150
oktober 1984 Simon Tameling Op Broekweg 4 zit je in het hart van het dorp. Toen de familie Tameling daar ruim twintig jaar geleden introk, was dat niet anders. Het gezinshoofd was opperwachtmeester van de Rijkspolitie en benoemd tot Postcommandant van Valkenburg. Zijn voorganger, Dorrestein, moest een stapje terug doen, maar wist het op te brengen zijn aflosser op zeer collegiale wijze in te werken. Het was de tijd dat privé en dienst van de politieman nog niet zo strikt gescheiden waren als tegenwoordig. Binnen de kortste keren werd het gezin ingeschakeld in de dorpsbelangen. De vrouw in de vrouwenbond en het bejaarden comité. De man op allerlei manieren door zijn werk. Ook toen viel Valkenburg wat dat betreft onder Rijnsburg. De groep telde tien man en is nu meer dan verdubbeld. En dat heus niet voor niets. Met grote waardering spreekt de nu gepensioneerde diender over het saamhorigheidsgevoel dat korps destijds eigen. Ik schreef 'diender', met opzet, want Tameling huldigt een uitgesproken opvatting over zijn werk. Dienstverlening noemt hij het. “Zeker”, gaat hij verder, “aan een royale overtreding zat een bon vast, dat wel. Maar je bent er ten dienste van de bevolking.” In Valkenburg betekende dat voor hem de lessen Veilig Verkeer, die hij verzorgde, het werk voor de reservepolitie en, niet in het minst, het dag en nacht beschikbaar staan voor het dorp. Voor zover hem dat mogelijk was, want het grootste deel van zijn diensttijd werd in Rijnsburg opgeëist. “Valkenburg is de leukste plaats van alle plaatsen die we gehad hebben”, merkt zijn vrouw nadrukkelijk op. Haar man moet het beamen. Niet om te vleien, eerlijkheid staat hoog in het vaandel en Simon Tameling is een Groninger. Uit de stad. Mij is vanouds wijsgemaakt, dat bij voorkeur uit die contreien het onkreukbare soort gezagshandhavers werd gerekruteerd, dat nodig geacht werd om het grillige Westen mores te leren! In die geest zie ik dan een bulderbast van bijna twee meter. Hij echter is geheel anders, is eerder klein van stuk en zelfs bescheiden van optreden, zijn woorden worden weloverwogen gevormd met ietwat 151
samengeknepen lippen. Zijn vrouw is gezellige, geboren en getogen in Deventer, het verwonderd me niets dat ze hier snel ingeburgerd was. Het echtpaar heeft drie kinderen, Marga, Reinier en Paul. En zes kleinkinderen. Ze gaan er vaak naar toe. Maar toch: “Gelukkig dat Paul en Jannie nog in Valkenburg wonen!”, zucht de moeder op zeker moment. Op de parkeerplaats tegenover het huis staat een vaalkleurige Opel. Een oude zes cilinder uit 1973. Sterk als een paard en daarom geschikt als trekker voor de caravan, waarmee het gezin buiten de grenzen trok. Tegenwoordig gaan ze samen, meer naar een vaste plaats in eigen land. Niet zo lang geleden waren ze bij Reinier in Overdinkel. Die is daar opperwachtmeester bij de Rijkspolitie! “Pa, heb je soms een bekeuring gehad?”, viel hij met de deur in huis. Het bleek dat de oude zes cilinder op de heenreis argwanend was gevolgd via de mobilofoon. Van plaats tot plaats. Het kenteken was nagetrokken tijdens een routinecontrole op een parkeerplaats onderweg. Achteraf bezien was een sticker van de IPA (Internationale Politie Organisatie) de oorzaak. Op de voorruit van zo'n oude wagen leek dat minstens verdacht! Zoals reeds beschreven: Simon groeide op in de stad Groningen en leek voorbestemd om schoolmeester te worden, hij mocht naar de Normaalschool. Het werd echter na afloop daarvan een kantoorbaan voor ƒ 2,50 per week met een avondstudie voor boekhouden en handelscorrespondentie. Maar ook dat werk lag hem niet, zodat het in zekere zin een bevrijding was dat hij in dienst moest. Hij werd ingedeeld bij de bereden artillerie en mocht in de kaderopleiding. Tegen het einde van de cursus moesten ze naar het veldleger om praktische ervaring op te doen en werden geplaatst in De Klomp, tussen Veenendaal en Rhenen. Enkele dagen later brak de oorlog uit. De batterij-commandant besloot de zestien, door paarden getrokken stukken geschut die onder zijn bevel stonden, niet op de gewone plaats op te stellen maar ergens gecamoufleerd in een bosrand. Het werd hun redding. De Duitsers wisten precies waar ze het vuur moesten concentreren om de Hollandse kanonnen het zwijgen op te leggen, behalve in dit geval. “We hebben me daar een stuk vuur afgegeven! De monden stonden roodgloeiend. De waarnemers zaten in de bomen en op hun aanwijzingen schoten we over de Grebbeberg heen! De Duitse opmars werd tot staan gebracht.”, aldus het ooggetuige verslag. De 152
stelling werd verplaatst naar Jutfaas, zesendertig uur zaten de mannen in het zadel en toen kwam de capitulatie. “Wat waren we kwaad! Sommigen zaten te janken van woede, anderen sloegen hun karabijn stuk. We begrepen niet waarom. We wonnen toch?” Na de demobilisatie hernam alles ogenschijnlijk zijn gewone gang. Zozeer zelfs dat Simon besloot te solliciteren bij de marechaussee. Ondanks zijn geringe lengte werd hij aangenomen en na zijn opleiding geplaatst in Heerenveen. Voor de actieve politiedienst. Daar kwamen de eerste problemen. De staf kwam er achter dat er door de manschappen rogge en melk werd gehaald bij de boeren in de omtrek. Om de immer lege magen van de veelal potige jongens bij te vullen en als aanvulling op het karige rantsoen. Aangezien zulke gezagsondermijnende handelingen niet gedoogd konden worden, kregen ze het bevel strenge controle op dergelijke clandestiene handel uit te oefenen. Simon weigerde. Omdat hij moeilijkheden voorzag, vroeg hij overplaatsing aan naar Assen, de administratieve dienst. De korpsleiding achtte het echter beter de dwarsligger manieren bij te brengen; het werd de Westenberg-kazerne in Schalkhaar. Een detachering bij het Politie Opleidings Bataljon, dat bekend stond als een broeinest van Duitsgezinden. Hij besloot te drossen en mee te gaan met een collega die in het verzet zat en van plan was naar Engeland te vluchten. Ze waren op weg naar het Tjeukermeer waar een Engels vliegtuig zou landen, toen hen het bericht achterhaalde: De zaak is verraden! Onverrichterzake moest hij terug naar de kazerne. Zijn brigade-commandant wist hem te overreden: Probeer het eerst eens in Schalkhaar, misschien valt het mee. Het viel mee, maar toch kwamen er problemen. Om discipline (en gehoorzaamheid aan de bezetter) te leren, kreeg ook het administratief personeel exercities. De Hitlergroet hoorde daarbij. Groepsgewijs moest die beoefend worden. Ze weigerden. Men trachtte hen over te halen, het was immers geen Hitlergroet, maar een oud-Germaans vriendschappelijk gebaar. Ze bleven hardnekkig. De NSB-leiding was lankmoedig, met een paar dagen cel kwamen ze er van af. Zo vond Simon bij de afdeling administratie een eilandje van politiek betrouwbaar personeel, waar veel gedaan kon worden voor het verzet. Dat begon met het smokkelen van uniformen en het vervalsen van legitimatiebewijzen. En het doorgeven 153
van allerlei informatie. “Je kwam er eigenlijk vanzelf in. Dat kwam door Eef”, verklaarde hij nu. Eef was een verzetsman van het eerste uur en een oude bekende van hem. Onder het toeziend oog van de Duitsers en de NSB-leiding werden zo door Simon, die bekend stond als Leo, en een andere collega de meest stoute staaltjes verricht. Maar slechts met moeite is hij er toe te bewegen er over te praten. “Ik heb mijn plicht gedaan, meer niet!”, is zijn mening en om die reden heeft hij ook een onderscheiding, hem destijds aangeboden, geweigerd. Terwijl hij probeert zijn eigen rol zoveel mogelijk weg te cijferen, komen er desondanks toch wat verhalen los. Zo beschreef hij zichzelf in een auto, in uniform en ijverig de Hitlergroet brengend. Op weg naar een verzetsdaad. Een verhaal duidelijk bedoeld als een ironische hint naar zijn koppigheid in het verleden dienaangaande. En de overval op het huis van bewaring te Arnhem. Twee vorige pogingen waren mislukt. Op zondagmiddag wordt er aangebeld bij de directeur. Diens woning staat in verbinding met de gevangenis via een doorgang. Buiten staat een deftig gekleed heer met een dame, die zich bekend maken als dominee X met zijn echtgenote, die willen praten over gevangene Y. Ze worden binnen gelaten. Even later ziet de verbouwereerde directeur een pistool op zich gericht. De in de straat verdekt opgestelde verzetslieden sluipen door de voordeur naar binnen en door de geopende verbindingsgang in de gevangenis. Een gedetailleerde plattegrond van dat huis van bewaring is voorhanden. Het telefoonverkeer is voor vijf minuten precies gestremd, een medewerkster bij de PTT zorgt daarvoor. De tijd die nodig blijkt om de bewaking in bedwang te krijgen. De met naam en toenaam bekende politieke gevangenen worden uit de cel gehaald. Binnen het uur zijn allen, voorzien van spoorkaartjes en distributiebescheiden, op weg naar hun schuiladressen. Alles haarscherp voorbereid door Eef en een zekere Johannes (de dominee). Mijn gastheer haalt een herinneringsboek van het verzet te voorschijn. Hij wil mij de foto laten zien waarop deze Johannes staat afgebeeld en zoekt tussen de vele bladen met pasfoto's van omgekomen helden. “Sta jij daar niet bij?”, vraagt zijn vrouw onbevangen. Even is het stil. “Nee”, klinkt het wat ironische antwoord, “Dan zou ik hier niet zitten.” We lachen er niet om. 154
november 1984 Simon Tameling (vervolg) Na Dolle Dinsdag kwam het verzet in Deventer meer op eigen benen te staan. Simon, alias Leo, moest onderduiken en kwam terecht bij de inlichtingendienst, die gegevens met het bevrijde gebied uitwisselde. Een grote belemmering daartoe was de IJssel, die hermetisch afgesloten was. Zonder opzien te vermijden, werd op klaarlichte dag een grote kabelrol aan de oever van de rivier neergezet. Een aantal in PTT uniform geklede werklieden gingen aan de slag. 's Nachts werd in het duister en in alle stilte de armdikke kabel met roeibootjes over gevaren. Sindsdien beschikte het verzet over een eigen telefoonverbinding met het bevrijde gebied. Simon had zo zijn eigen inlichtingenbronnen, bijvoorbeeld het huishoudelijk personeel van de Westenberg kazerne. Hoe dat van pas kwam, zou al gauw blijken. Het hoofd van de inlichtingendienst viel in handen van de Duitsers en werd onder strenge bewaking gevangen gezet in die kazerne, die inmiddels, op het huishoudelijk personeel na, helemaal Duits was. Ten koste van alles moest geprobeerd worden hem te bevrijden, want als hij zou doorslaan, zag het er niet best uit voor de anderen. Simon kwam van het keukenpersoneel te weten, dat de gevangene naar een tandarts zou worden gebracht, hoe en wanneer. De informatie klopte! Op de bewuste tijd en plaats drongen drie 'Duitse soldaten' de wachtkamer binnen. “Ausweiss!!”, brulden ze zoals te doen gebruikelijk. De twee bewakers reageerden gehoorzaam en kwamen er te laat achter dat ze met een overval te maken hadden. Aan handen en voeten gebonden werden ze uren later gevonden. De chef inlichtingendienst en zijn trawanten waren inmiddels gevlogen. Steeds gevaarlijker werd het werk. Ook voor Simon. Hij had toen verkering en kwam in uniform bij zijn meisje op bezoek. “Ik had mezelf bevorderd!”, glundert hij nu. Maar de buurt keek hem met de nek aan en zette de familie Dijkhof onder druk. “Hoe kan Dinie toch met zo'n onbetrouwbare vent omgaan?” Van de escapades van haar jongen wist ze niets 155
af en ze moest er even aan wennen dat het uniform besmet was. Tot een oom, die meer wist, haar vader en moeder gerust stelde; het zat wel goed. Overigens, Dinie wist ook van wanten. Geboren en getogen in Deventer verzorgde ze onderduikadressen voor de joden uit die stad. Ze bracht ze dan naar schuilplaatsen aan de andere kant van de IJssel. Als ze terugkwam was ze twee keer zo dik geworden, door de worsten en zijden spek om en aan haar lichaam gehangen. Zou de Duitse wacht op de brug het verschil zien? Soms was ze doodsbang. Het was de dag van de bevrijding. De geallieerden rukten op naar Deventer. Een jongen en een meisje, sinds een week getrouwd, probeerden de Twentolbrug open te houden. Samen met een viertal anderen. Slechts bewapend met een paar pistolen. Ze namen een Duitse soldaat gevangen. “Laat me gaan”, smeekte hij, “Ik zal jullie niet verraden!” Ze kregen medelijden en lieten hem los. Even later kwam hij terug met een patrouille. De jongen en het meisje werden voor de officier geleid. “Stel ze terecht!”, beval hij de soldaten. Het meisje lachte. “Ik kan het niet!”, weigerde één der soldaten. “Ga er dan maar bij staan!”, blafte de officier. Zo werden op de dag dat de bevrijders de stad binnentrokken zes Nederlanders en een Duitser doodgeschoten. De jongen en het meisje waren de beste vrienden van Dinie en Simon, die op dat moment in de kelder van een tapijtfabriek schuilden en nergens van wisten. Ze hoorden en voelden het geweld waarmee de spoorbrug over de IJssel in de lucht vloog. Door het keldergat zagen ze de Canadezen optrekken, aan weerszijde van de straat. Direct na de bevrijding deed het Militair Gezag zich gelden en om te voorkomen dat Jan Rap en zijn maten 'gerechtigheid' zouden gaan oefenen, werd de POD (Politieke Opsporingsdienst) ingesteld. Met anderen kreeg Simon die taak opgedragen. “Er werden fouten gemaakt”, constateerde hij achteraf, “Het waren verwarde tijden” Wat bijvoorbeeld te denken van hen die ter elfder ure een geheel andere politiek gingen belijden? Waren het gladjanussen die de bui zagen hangen en zich kronkelden om de gerechte straf te ontkomen? Maar ook, waren alle getuigenissen omtrent de gang en wandel van de 'landverraders' wel betrouwbaar? Inderhaast waren soms mensen opgepakt zonder arrestatiebevel! Al met al was het voor politieman Tameling weinig bevredigend werk. Hij 156
zocht en vond wat anders; een aanstelling bij de Algemene Politie in dienst van het gouvernement van Nederlands Indië. De vertrekdatum werd vastgesteld op 10 oktober 1945. Simon en Dinie, sinds enkele weken verloofd, besloten eerst te trouwen. En zo kon het gebeuren dat de bruidegom, één dag voor hij naar de Tropen zou gaan, in een deftige koets omstuwd door motorrijders naar het stadhuis reed en de volgende morgen reeds vroeg onderweg was naar de plaats van afvaart, in een veewagen van de Nederlandse Spoorwegen! Goed, de reis werd uitgesteld, Simon mocht weer naar huis, maar moest tien dagen later definitief op stap. Met de trein en de Ferry-boot naar Dover en verder, na een verblijf van een maand in Malvren Wells, naar Southampton waar ingescheept werd op de Nieuw Amsterdam. Aan boord 7800 militairen van allerlei soort. Simon was de rang van sergeant-majoor toegekend. In NederlandsIndië speelden de Engelsen de baas, slechts militairen zouden worden toegelaten en daarom werden ook de politieambtenaren en andere burgers tot de militaire stand verheven. Een lange, hete reis was begonnen. Eerst de Rode Zee en toen de Indische Oceaan. Zoet water was schaars aan boord en het was smoorheet. In de verblijven was het niet te harden. Velen zochten 's nachts een slaapplaats op het dek. Zo ook een Zuid-Afrikaanse planter, die onderweg aan boord gekomen was. Toen de slapers 's morgens vroeg door een tropische plensbui verrast werden, had hij het gauw bekeken, ten aanschouwe van allen kleedde hij zich snel uit en zeepte zich haastig in. Triomfantelijk keek hij om zich heen naar de anderen die slaperig een goed heenkomen gezocht hadden. Op het moment echter dat hij het schuim van zijn lijf zou spoelen, hield de hemelse douche op. Definitief! Zoiets vergeet je in geen veertig jaar! Omdat het één en ander volgens de Engelsen niet klopte, mocht de Nieuw Amsterdam de havens van Nederlands Indië niet binnenvaren en moest uitwijken naar Malakka. Voor Simon en met hem vele anderen, begon een langdurige zwerftocht. Na enkele maanden op het eiland, konden ze met de KMP boot naar Batavia. Simon ging na enige tijd weer verder, met een oude Dakota naar Medan. Daar op Sumatra diende hij een aantal maanden onder bevel van Westerling, belast met de inlichtingen157
dienst. Later werd hij overgeplaatst naar Tandjong Pinang in de Riouw Archipel. Met de zorg voor deze honderden eilandjes tussen Singapore en Sumatra werd hij belast. Met een aantal inlandse politiemannen en een boot! Simon werd een vertrouwde verschijning op de Indische wateren. Dinie zat op de boot, de Boissevain! Een schip vol soldaten, ambtenaren, burgers en een klein aantal vrouwen op weg naar hun mannen in de tropen. Er braken onlusten uit tussen de soldaten en het kader, dat meende hen uiterst streng in bedwang te moeten houden. Zozeer zelfs dat er schildwachten voor de hutten van de dames werden geplaatst, die daarvan allerminst gediend waren. Tot overmaat van ramp werd hun vaartuig in Singapore aan de ketting gelegd, er stonden kanonnen opgesteld op het dek en dat was tegen de voorschriften. Marechaussee kwam aan boord om de orde te herstellen, maar verder werd er geen mens toegelaten. Dinie, die haar man dicht in de buurt wist, stond hoog op het dek met haar nieuw-gevonden vriendinnen. “Dien...daar komt een politieboot. Dat moet hem zijn!”, wezen ze haar een klein motorbootje, dat razendsnelle capriolen rond de oceaanstomer maakte. Met moeite kon zij haar man herkennen in de magere, bruinverbrande en vreemd geüniformeerde politieman op de voorplecht. Enthousiast zwaaide ze. Onbereikbaar voor elkaar? Natuurlijk 158
werd er een gaatje gevonden. Simon werd door de purser in de inderhaast versierde hut van zijn vrouw gesmokkeld! Ook Simon had Dinie's bedje gespreid, dacht hij. Een huis naast een gevangenis en achter een politiekazerne, een kokkie en een baboe, wat wil je nog meer? Vrouwtje kon lekker gaan zitten.....en zich vervelen! Simon was meer weg dan thuis, ze kreeg heimwee. Gelukkig ontfermde de enige Hollandse vrouw in de omgeving zich over haar en werd haar de zorg voor een kleuterschooltje toevertrouwd, voorlopig was het lek boven water. Een overplaatsing naar Kidjang maakte een definitief einde aan de verveling, er woonden veel werknemers van de Bauxiet Maatschappij Biliton. Er was een bloeiende kerkgemeenschap waarin Simon als kerkbestuurder diende. “Alles was er bij elkaar. Dat kon, omdat je elkaar nodig had. Ik heb er een poosje voor dominee gespeeld. Heel wat anders dan in Holland, waar ze elkaar om één bijbelwoord in de haren vliegen!” Hoewel het inkomen van het gezin even laag bleef, steeg de status, het personeel werd uitgebreid met een chauffeur en een tuinman. Daar ook werd Marga geboren, hun oudste kind. Het eiland was bezet geweest door de Japanners en daarvan waren de sporen goed zichtbaar. Met de inlandse politie ging Simon meer dan eens op patrouille. Ze waren soms langer dan een week onderweg en moesten zich met de klewang een weg banen, de oude paden waren vaak dichtbegroeid en onbegaanbaar geworden. “Ular! Ular!”, werd op een zeker moment geroepen. Een zeer giftige slang hing over de enige weg die ze gaan konden. Simon nam de sabel van één hunner en hakte resoluut het beest de kop af. Zijn manschappen echter dachten dat het beest nog lang niet onschadelijk gemaakt was, ook de staart moest verwijderd worden voor ze hun weg vervolgen wilden. Toch zou het gezin nog één keer moeten verhuizen, Simon werd overgeplaatst naar Medan waar veel Nederlanders zich verzameld hadden. Huizen waren schaars. Ze werden ondergebracht in een pension voor ƒ 600,= per maand. Er bleef niet veel over van het gezinsinkomen dat ƒ 640,= bedroeg. Om het hoofd boven water te houden moesten er spullen verkocht worden. Op de zwarte markt! Zo ging dat in die jaren. In december 1948 tenslotte werd de terugreis aanvaard met de Sibajak. Een tropen159
tijd werd afgesloten, misschien een illusie armer, maar zeker veel kostbare herinneringen rijker. Simon werd tewerkgesteld in Oude Pekela, want die standplaats was hem nog tijdens de oorlog administratief toegewezen. Er was echter geen huis voor het echtpaar. Dinie bleef in Deventer bij vader en moeder. Reisvergoeding was er niet bij, want Simon was immers ongehuwd toen hij daar geplaatst werd. Zo werken de bepalingen! “Wij hadden nog niet eens het geld om een fietspomp te kopen!”, besloot mijn gastheer zijn zeer gedetailleerde relaas. Mijn tijd drong, snel informeerde ik naar nog wat bijzonderheden over zijn latere Hollandse jaren. “In 1972 heb ik de dienst verlaten na een hartoperatie”, noteerde ik nog.
december 1984 Oudjaar Het liep tegen de tijd dat de Aarde, op haar baan om de Zon, voor de zoveelste keer het denkbeeldige punt naderde, dat met de jaarwisseling wordt aangeduid en waarop onze planeet aan een nieuwe ronde begint. Hoewel de zon des daags maar nauwelijks boven de kim uitkwam, aarzelde de natuur nog steeds tussen zomer en winter. Begon het voorspelde resultaat van de luchtvervuiling nu al duidelijk te worden? Volgens afspraak ontmoette ik 1984 bij het postkantoor. Een glimlach van herkenning verhelderde zijn zorgelijke gezicht, dat onmiskenbaar door het naderende einde getekend werd. “Hoe gaat het ermee?”, informeerde ik beschroomd, me afvragend hoe ik zelf zo'n benadering zou ervaren, gestoken in een zo tenger en fragiel omhulsel. Hij echter lachte breed en tikte tegen het voorhoofd: “Hier zit het nog wel goed.” “Zullen we dan maar?”, stelde ik voor; behoedzaam bood ik hem mijn arm. Het oude jaar begon zijn laatste ronde door het dorp. Een korte wandeling bracht ons bij de 'Punt', de splitsing van wegen, waar sinds jaren een steen is opgericht om het doorgaande verkeer op de Hoofdstraat te verwijzen naar Nederlands Oudste Paardenmarkt, Valkenburg. Naar gewoonte en daartoe aangespoord door een vriendelijk zonnetje en de 160
blauwe hemel, hadden zich daar de oudere dorpelingen verzameld, deze keer om het doen en laten van de wegenbouwers gade te slaan. “Vrouwen zal je hier niet aantreffen!”, constateerde mijn metgezel wijs. “Die hebben hun eigen verzamelplaatsen”, gaf ik toe en dacht aan de bingo in het Dienstencentrum. Trots wees ik hem de geheel vernieuwde Hoofdstraat en de vluchtheuvel ter plekke, waarop in de toekomst de overstekende voetganger het vege lijf kan redden. En de handige wijze waarop daar een soort verkeersdrempel is aangelegd. hetwelk de haastige automobilist zal dwingen vaart te verminderen, of het smaller geworden trottoir op te rijden. “Goed zo”, prees mijn metgezel luid en duidelijk, “zo moet de waanzin beteugeld worden.” “Ze hadden het hele dorp moeten afsluiten”, gromde één der beschouwers. “Ze misbruiken de fietsers om het verkeer af te remmen”, mopperde een ander. “Ze zouden beter doen de Hoofdstraat geen voorrang meer te geven op de zijstraten!”, bedacht een derde. Wij begaven ons over de Middenweg naar het hart van het dorp en doorwandelden het splinternieuwe Majoor Mallinckrodtveld. “Prachtig aangelegd....Gaaf!”, werd naast me verrukt de loftrompet geheven over de indeling van het woongebied en de kwaliteit van de huizen. “Maar”, kwam het er achteraan, “die oude stal daar, dat kan nu niet meer, die past er niet meer bij, dat lijkt nergens op!” Verontwaardigd nam ik het op voor de man, die al zolang bezig is het driehonderd jaar oude boerderijtje te restaureren: “Wie had zich eigenlijk bij wat moeten aanpassen? Moet dan ieder stukje oud Valkenburg plat?” Het oudejaar echter was wijs en zweeg. 161
Ietwat afgekoeld voerde ik hem naar het gedeelte van het veld waar de familie van de majoor onlangs een eik heeft geplant en toonde hem het jonge boompje. Terwijl ik me voorstelde hoe daar over dertig jaar een machtige eik de takken uitbreidt, sprak ik in vervoering: “Eens was Valkenburg een bomendorp, dat moet het weer worden!” en bedacht in stilte: Maar dan liever geen bomen met bessen waaraan honderden spreeuwen zich volvreten, die daarna de auto's van boven tot onder bevuilen. Zo gaat dat! Ten mijne huize gebruikten we de thee. Aan de overzijde van de straat pronkte de nieuwe rijdende SRV-winkel voor Valkenburg-Zuid. Uitgerust besloten we niet te liften, maar te voet onze ronde te vervolgen en kwamen op de Achterweg. Het zien van de volkstuintjes, bracht me tot de mededeling dat de sinds kort opgerichte volkstuinvereniging reeds zesenvijftig leden heeft, maar nog geen grond. Ook kon ik 1984 een nieuwe verworvenheid wijzen: De omheining van het vliegveld. “Om de leden van de vredesbeweging te weren”, schamperde ik. De oude man knikte zonder woorden. Met belangstelling bekeek hij de uitkijkboom van de spotters. “De spionnen weten zich het gemakkelijk te maken!”, spotte hij bij het zien van de zitplaatsen, die zij tussen de takken gemaakt hadden. We wandelden verder langs een aantal riante woningen en vernieuwde warenhuizen en leidden daaruit af, dat het in dit voor landbouwers gereserveerde deel van Valkenburg nog steeds goed boeren is. Het bij voorkeur gebruikte middel van vervoer is BMW begrepen we. De terugweg lag voor ons: het nog niet van een wegdek voorziene deel van de Hoofdstraat. Op sommige plaatsen was het voor het wegverkeer begaanbare gedeelte uiterst smal. Een zware, ons tegemoet bolderende vrachtauto werd door onze aanwezigheid enigszins in de voortgang belemmerd. De chauffeur opende het raampje, vloekte en bulderde lasterlijk naar beneden en liet de motor brullen. Rakelings maalden de lompe wielen langs mijn voeten. “Nelie Smit maakt wegen voor goeden en kwaden”, grapte mijn reisgenoot, terwijl ik hem uit de kuil hielp, ik was razend. De 'stratenmakers' daarentegen hadden goede zin. Hun handradio's schalden muziek, op luide toon werden grappen uitgewisseld. We waren op tijd bij Ronald Diesveld in de Marinus Poststraat. 162
Want 1984 bracht aan twee Valkenburgers het kampioenschap en Ronald was daar één van. Uiterlijk is het een gewone jongen. Aan leren had hij een hekel. Zijn vader zei: “Ga maar een vak leren, timmerman of zo.” Ronald ging, maar het werd niks. Hij ging van de LTS af, zocht een baas en werd behanger. En daar begon het. Zijn baas had een bijzondere hobby, het racen met boten! Niet dat soort watersporters die in de zomer zwemmers en plankzeilers lastigvallen, maar echt om het hardst varen met snelheden boven de 100 km per uur en op speciaal afgezette watergebie-
163
den. Binnen de kortste keren raakte Ronald in de ban van deze sport en kocht na enkele jaren een eigen boot. Een diepe v-boot met een standaard 75 pk motor en een roestvrijstalen race-schroef allemaal conform de formule 1. Hij ging meedoen en met succes. Welgeteld dertien prijzen heeft hij in de wacht gesleept, bekers en plaquettes en dit jaar kwam de veertiende: Nederlands Kampioen Klasse T1. Natuurlijk is dat nog niet de top. Daarom is hij vrijwel iedere avond en elke zaterdag in Amsterdam te vinden bij zijn vriend. Samen bouwen ze, ieder voor zich een nog betere boot. Van polyester, zo'n vijf en een halve meter lang en minder dan tachtig kilo. In 1985 wil hij naar de races in Bristol. “Dat is wel gevaarlijk, je moet natuurlijk je hoofdje er bij houden”, lacht hij. En inderdaad met een vaste hand, een goed oog, een helm op je hoofd en geharnast in een speciaal zwemvest wordt het risico tot een minimum beperkt. En wie weet komt er nog eens uitkijk op een catamaran, met een nog grotere motor. Ronald is nu 21 jaar en werkt bij Henny Blikman. Het is een goede behanger. Dat konden we zien aan de wanden en het plafond van zijn ouderlijk huis, die hij beplakt heeft. Dat werk levert geen zilveren of gouden prijzen op, dat niet, maar geld is onmisbaar voor deze interessante hobby! Nog geen tien minuten later zaten we bij Raymond Herder op 't Boonrak 10. Remie, zoals hij zich laat noemen, is 20 jaar en fors van gestalte. Toch is het hem niet aan te zien, dat hij maar liefst 85 kilo weegt. Ook hij had een broertje dood aan leren, ook hij ging naar de LTS en gaf er al gauw de brui aan, het schildersvak lokte hem niet. Hij was toen 16 jaar en wilde dienst nemen bij het Korps Mariniers; een soort commando of para, dat leek hem wel wat. Hij bleek echter niet inpasbaar. Toen werd hij maar uitbener, één van de facetten van het slagersvak aan de lopende band. Maar omdat hij bleef dromen van grote sprongen werd hij lid van een parachutisten-vereniging en haalde op zijn sloffen achtereenvolgens het A,B en C brevet. “Ik kon wel leren”, erkent hij nu en beschreef de kunststukjes die je tijdens de afdaling moet kunnen volbrengen om daarvoor in aanmerking te komen. Dan heb je pas de basis bereikt begrepen we, want steeds hoger voert de kunst. Lenig stapte hij over de tafel en zocht zich het vakblad voor de parachutisten om ons de vele soorten 164
parachutes te tonen die de laatste jaren ontwikkeld werden. Hoe langer hoe meer krijgen ze de vorm van een ouderwetse vliegtuigvleugel, waarmee gezweefd kan worden en naar believen gemanoeuvreerd. Soms worden er kleurige formaties gevormd. De vereniging opereert op het vliegveld Zestienhoven en beschikt over een eigen vliegtuigje. “De eerste sprong vergeet je nooit meer”, aldus Remie, die dit jaar Nationaal Kampioen geworden is in de categorie Style. Tijdens de nationale kampioenschappen parachutespringen op het vliegveld Teuge. “Internationaal zou ik ongeveer vijfde zijn geworden”, merkte hij bescheiden op. Met een zekere bezorgdheid over diens verrichtingen overhandigde zijn moeder ons een grote foto van haar zoon in vrije val, de armen wijd gespreid als een koorddanser. We verdiepten ons nog enig tijd in de vele mogelijkheden van de sport, maar de tijd noopte ons tot vertrek; de avondmaaltijd werd aangericht en ook ons wachtte het eten. Onderweg filosofeerde het oudejaar nog wat over de overeenkomst die hij in beide verhalen meende aan te treffen. “Straks gaan die Valkenburgse jongeren nog denken dat er drie dingen nodig zijn om kampioen te worden: Je moet een hekel hebben aan leren; Je moet de vakschool voortijdig verlaten; Je moet zo gauw mogelijk geld gaan verdienen. De opvoedkundige waarde die daarvan uitgaat is nul komma nul!” Ik moest dat toegeven, maar kon toch nog wat aan de overwegingen toevoegen. “Er is nog een vierde overeenkomst, de vaders van de jongens waren beide bij de marine!” Thuis stond de zuurkool met worst al op tafel. De Oude van dagen liet zich de maaltijd goed smaken. We babbelden gezellig over de ontwikkelingen van het afgelopen jaar, als de honger in Afrika, het toenemende asociale gedrag van mensen en de steeds hoger wordende lasten die het beveiligen van de verworvenheden ons opleggen. Verzadigd van het goede, had mijn gast tenslotte weinig zin de ronde af te maken, zeker niet te voet, zodat ik de auto voorreed. De nieuwe Joghtlaan moest in ieder geval bekeken worden! Op het Duinzicht wees ik hem de woningen die tijdens zijn bewind aan het woningbestand van ons dorp konden worden toegevoegd. “Jullie hebben een actief gemeentebestuur!”, prees hij. Ik kon er weinig tegenin brengen. Langzaam reed ik hem door de Joghtlaan, profiterend van de goede verlichting en de keurige bestrating. 165
Via deze tweede verbinding met het Joght, kwamen we op de Katwijkerweg en gingen rechtsaf. Daar staat sinds kort een grote plattegrond van Valkenburg opgesteld ter informatie van de bezoekers. Dat krijg je als een dorp uit de kluiten wast! Via het Achterste sluipweggetje bracht ik mijn passagier tenslotte naar het station van Leiden. Met het onbestemde gevoel in mijn achterhoofd dat ik wat vergeten was.
januari 1985 IJsclub Nooitgedacht Door een dikke sneeuwlaag was ons dorp omgetoverd in een nieuwjaarsplaatje. Een helder blauwe hemel, windstil weer en een redelijke temperatuur lokte jong en oud de straat op. Ik was op weg naar de ijsbaan, te voet. Valkenburg is een modeldorp met modelbewoners! Echt waar. Alles wordt hier in het werk gesteld om de meest kwetsbare verkeersdeelnemers ter wille te zijn. Neem nu bijvoorbeeld de trottoirs. In dit dorp geen kachel klittende koukleumen. Hier wordt sneeuw geruimd, iedere bewoner zorgt voor het pad voor zijn huis. Een oeroude afspraak, overgeleverd van vader op zoon. “We zijn dat zo gewend!”, stoomwolkte een ijverige schraper, die ik dienaangaande een compliment maakte, “u denkt toch niet dat we hier slechts de eigen stoep vegen? Je kunt oude mensen toch niet voor je raam door de rotzooi laten ploeteren?” Ontroerd door dit blijk van naastenliefde, klauterde ik over de sneeuwhopen die her en der verspreid op het trottoir waren gemikt om de uitritten voor de auto's vrij te maken! Onderweg dacht ik me een dorp, als het onze doorsneden door een drukke autoweg. Ook deze weg moest worden opgeknapt. De werkplanning liep uit de hand, de winter naderde en er moest haast gemaakt worden. De autobaan kwam er, maar het trottoir slechts gedeeltelijk. Vorst en sneeuw maakten verder werken onmogelijk. Maandenlang moesten de voetgangers zich maar zien te redden. Denkt u dat iemand zich daar om bekommerde? Integendeel, er werd zelfs toegestaan dat op het meest gevaarlijke deel van die weg hele stapels tegels op het trottoir bleven staan. Zodat daar bij herhaling de moeders met hun kinderwagens de drukker wordende verkeersweg moesten bewandelen. Zoiets, dat zal hier 166
niet gebeuren! Vast niet! Desondanks kwam ik heelhuids op de ijsbaan. Het was er druk. Geen mens kan daar een sombere stemming lang volhouden. Zelfs een oude, knarrige kerel voelt daar het bloed sneller door het lijf stromen. Vooral als er, zoals die middag, een hele school kinderen rond schaatst. Min of meer onder leiding van het onderwijzend personeel, waarvan het merendeel zelf de schaatsen ondergebonden had. Eén letterlijk: meester Pen, die zich nog op onvervalste, echte (dus houten!) Friese doorlopers staande weet te houden. De gymnastieklerares daarentegen was op kunstschaatsen, zij speelde met een aantal kinderen 'ijshockey'. Eén van haar vazallen luisterde aandachtig toe toen ik met haar praatte. “Gaat u een verhaal schrijven?” Ik knikte gewichtig. “Zet mijn naam er dan ook maar in”, kwam het met een brede grijnslach. “Hoe heet je dan?” Demonstratief schreef ik zijn antwoord op: Erwin Vierbergen. Hij er gauw vandoor. Direct over het houten bruggetje dat tot de ijsbaan voert staat links de kantine van de 'Ijsvereniging Nooitgedacht'. Het domein van Kees Ouwersloot, die heel wat van zijn vrije uurtjes besteed heeft aan de inrichting en het opknappen van het houten gebouwtje. Die middag zat hij achter het loketje om de toegangsbewijzen te controleren en te verkopen. Zijn broer Jan buiten, de handen gesteund op het hekje, sloeg geduldig het gedoe van het jonge volkje gade, een grote rustgevende gestalte. In de kantine was het een drukte van belang. Er is een barretje waarachter twee dames die van alles en nog wat verkochten, vooral de erwtensoep rook heerlijk. Het vertrek werd ouderwets verwarmd door een grote gietijzeren kachel van het merk Godin nr. 2500. Verder was het tot barstens toe gevuld met schaatsliefhebbers, al of niet voorzien van schaatsen, in alle standen op de grond of op de banken gezeten. Aan de wand opgehangen een rode vlag met het opschrift: Ijsclub Valkenburg. Een relikwie uit de eerste jaren van de vereniging en er op bevestigd twee armbanden, nrs. 2 en 3, waarmee destijds de baancommissarissen getooid werden. Door een deur kwam ik in het bestuurskamertje en zette me naast de reeds genoemde bekende Valkenburger, die bezig was een lidmaatschapsbewijs af te geven. Het schuifraampje ging weer dicht en Kees, zijn onafscheidelijke pet op het hoofd, knikte tevreden: “De zestigste”. Met al 167
die kwakkelwinters achter de rug kwamen de mensen in de verleiding hun lidmaatschap op te zeggen. De vereniging zat op zwart zaad. Nu komen er gelukkig weer bij. Want ijs of geen ijs, de vaste lasten gaan door. De grond, zeker een bunder, wordt gehuurd van Dirk de Vries, die gelukkig niet het onderste uit de kan haalt. Zomers grazen er schapen. De secretaris van de vereniging, Jan van Leeuwen, stampvoette naar binnen en schoof achter het loket, aflossing van de wacht. De boerderij moest het maar even zonder hem stellen. “Hoe oud is de vereniging?”, informeerde ik. “O, meer dan negentig jaar. Kees hier is het oudste lid!” Deze knikte bescheiden. “'k Heb 36 jaar aan de ijsclub gewerkt en altijd gezegd: 'k Schei er pas mee uit als er een baan is. En een kantine!” voegt hij er haastig aan toe. De vereniging zal nog wel een trekpleister voor hem in petto hebben, hoop ik. De secretaris, die eveneens tot de oude getrouwen gerekend mag worden, beschreef de ijsbaan van de club op lovende toon: “De grootste van de omgeving. En de beste!” Zelfs uit Rijnsburg kwamen ze hier schaatsen, maar dat werd toegeschreven aan de omstandigheden dat daar een tractor door de ijsbaan gezakt was! En inderdaad, terwijl ik er zat, kwam een aanvraag binnen van een technische school die met 800 man op woensdagmiddag de baan wilde afhuren. “Laat ze maar komen”, besliste de voorzitter, Peter Noyons, die vergezeld van een daadkrachtig uitziend persoon, Henk de Vries, inmiddels binnengekomen was. Voor zover na te gaan heeft geen vrouw ooit in het bestuur van de vereniging gezeten. Dat is mannenwerk. Baanvegen (er staat een lichte veegmachine), verlichting aanleggen (de voorzitter is daar handig in), water pompen en ga zo maar door. Allemaal zwaar werk. “En de kantine dan?” zult u zeggen. Die dames zijn vrijwillige medewerksters. Hun man is bestuurslid of zo. Er is overigens op zulke dagen altijd plaats voor hulp. Bel de voorzitter maar. Ook werden me de toegangsprijzen duidelijk gemaakt. Als u een gezin hebt met kinderen onder de 16 jaar, kan een gezinsabonnement gunstig zijn: ƒ 15 per jaar. Als het dan eens een jaartje niet vriest, moet u zich maar als donateur beschouwen. Per persoon per jaar is het ƒ 7,50. U bent dan lid, waarvoor wel een inschrijfgeld betaald moet worden, meen ik. Anders betaalt u een rijksdaalder per keer. 168
Tenslotte nog wat uit de oude doos. De Ijsclub Valkenburg werd opgericht op 21 januari 1893... ! Maar tot 1963 ontbreken vrijwel alle historische gegevens. Vanaf dat jaar is er een notulenboek, in alle bescheidenheid een lezenswaardig document. Jaarverslagen en notulen van de ledenvergaderingen, ondertekend door regelmatig wisselende voorzitters, maar vrijwel zonder uitzondering door één en dezelfde secretaris, Jan van Leeuwen. Ik zei het al, één van de oude getrouwen. Van zijn vrouw kreeg ik nog een hele pagina van de Rijnsburger toegestopt, waarin een uitstekend verslag opgetekend staat over het doen en laten van de, toen nog Ijsclub Valkenburg geheten, vereniging. De vereniging had, naast beoefening van de schaatssport, werkverschaffing voor de inwoners van Valkenburg ten doel: Baanvegen! Als het weer mee zat, werden banen uitgezet op de Rijn en wedstrijden georganiseerd. Op 7 februari 1963 kwam het bestuur, na een driejarige slaapperiode, bijeen ten huize van de heer J. v.d. Mey Hzn. De tweede voorzitter, de heer Meurs, betoogde dat de ijsclub op dat moment in een netelige positie verkeerde. Een strenge winter, zoals in jaren niet het geval was, en de ijsclub had verstek laten gaan. Wie was de schuldige? Het bestuur kwam unaniem tot de conclusie gefaald te hebben en besloot 'als blok' af te treden en op 14 februari een ledenvergadering uit te schrijven. Zulks geschiedde, een deel van het bestuur werd herkozen en er werd het besluit genomen de volgende dag een baan op de Rijn te maken. Al vroeg toog men aan de slag met een tractor en schuiver, zodat diezelfde middag een wedstrijd gehouden kon worden voor de meisjes en voor de groteren een afvalwedstrijd. De dag erop werden er wedstrijden voor de jongens gehouden die opgeluisterd werden door de muziek. Doordat Katwijk was gaan spuien, moest uitgeweken worden naar het Gat van Lagendijk. Het ijs was prima. Tot eind februari werden er wedstrijden gehouden, het was een strenge winter, de ijsclub was weer helemaal wakker. De nieuwe voorzitter, A. Oosterlee, kon tevreden zijn. Hoewel de kwakkelwinters daarna het élan deden verminderen, bleef hij in het zadel zitten. Er werd geprobeerd van het Dorpsplein een ijsbaan te maken, er werd een alternatief gezocht op de kunstijsbaan van Ton Menken. Door de jaarverslagen heen klinkt de hoop op een eigen ijsbaan. Nu tenslotte is dat gelukt. De vereniging kreeg de naam: Nooitgedacht. Ik zou zeggen, 169
houden zo!
februari 1985 Kees Houwaard Minstens een jaar stond de voorgevel van het huis in de steigers. Langzaam maar zeker vorderde de restauratie. In de vrije uurtjes. Maar toen moest het trottoir ter plaatse worden opgebroken. De werkstellingen moesten weg. Tot verdriet van de eigenaar, die eigenlijk nog niet klaar was. Zijn vrouw echter vond het wel goed! Als je aan de blinkend gepoetste, koperen knop trekt bij de voordeur, gaat ergens binnen een bel rinkelen. Eén der zoons deed open. Ietwat besluiteloos voerde hij me door een aantal in staat van renovatie verkerende doorgangen naar de voorkamer. Om de kamerdeur te openen moet de kruk omhoog in plaats van omlaag. De heer des huizes was aan het telefoneren, dus koos ik me zonder daartoe permissie verkregen te hebben, een zitplaats naast Kees junior die op de bank dichtbij de warme haard zat te slapen. Buiten was het bitter koud en de dag was lang en zwaar geweest. Kees sr. legde de hoorn op de haak, stopte bedachtzaam een pijp tabak en kwam tegenover me zitten, de ringbaard omhult met rookwolken het toonbeeld van de tevreden roker. Vanzelfsprekend kregen we het over het huis, de oude boerderij. “'k Heb een jaar nodig gehad om alles op kaart te zetten!” begon hij. “Alles was scheef, daarom heb ik eerst een vierkant uitgezet. Volgens het coördinatiestelsel, tien meter lijnen. Van daaruit ben ik gaan meten.” Ik knikte alsof ik er alles van begreep. Het grote huis met de vele vertrekken is nu reeds gedurende vier jaren van de huidige bewoners vervuld. Die zich al aardig aangepast hebben aan de restauratielust van de man en vader van het gezin. Die is niet zomaar een hobbyist die maar wat rotzooit. Van jongs af zat het vakmanschap hem al in het bloed. Om te beginnen was zijn opa scheepstimmerman, zijn vader metselaar en zelf wist hij op zeer jeugdige leeftijd precies wat hij wilde worden: timmerman. De meester echter wilde hem naar de MULO hebben. Voor Kees was de keus niet moeilijk, de am170
bachtsschool. Trouwens, zijn ouders zouden een student niet de kost kunnen geven. Hij moest het doen met twee rechterhanden en een goed stel hersens. Als velen met hem in die jaren, moest hij zichzelf omhoog werken. Op 19-jarige leeftijd kreeg hij zijn eerste werk als uitvoerder, toen hij 26 was haalde hij zijn aannemersdiploma. Bedrijven als Kamsteeg en Van der Marel's bouwbedrijf leerden hem kennen en waarderen. Tussen de bedrijven door hield hij zich onledig met een vooropleiding voor de Nijverheids Onderwijs-akte en bracht geruime tijd door op een architectenbureau. Vijf jaar geleden tenslotte kreeg hij een aanstelling bij het adviescentrum voor de Rijksgebouwendienst als planbeoordelaar. Speciaal belast met de controle op de bouwactiviteiten van het voortgezet onderwijs. Zo werd hij rijksambtenaar. Momenteel bezig met de restauratie van de door hem in eigendom verworven boerderij, die net even buiten de zuidoost poort van het Castellum is gelegen. Eén van de weinige werkelijk oude gebouwen die Valkenburg nog rijk is. Hem vertelt iedere steen, ieder hoekje van het huis een eigen verhaal over de vakman van weleer. Zijn vrouw is beter geïnformeerd over de geslachten die er voor hen in woonden en leefden. Zo'n 150 jaar geleden was dat Cornelis Bol, die de boerderij weer verkocht aan zijn zwager, ene Van der Nagel. Diens zoon Klaas was de volgende bezitter en daarna weer diens zoon Henk. En dan zijn we bij de ruim negentig-jarige, bekende Valkenburger, die momenteel in de Wilbert vertoeft. “Bent u Valkenburgse van oorsprong?”, vroeg ik, beduusd om de radde manier waarop al die namen de revue passeerden. “Nee, ze komt uit Den Haag!”, antwoordde haar man voor haar. Opdat ik niet al te zeer onder de indruk zou geraken, haastte zij zich echter te verklaren, dat zij weliswaar in Den Haag geboren was, maar haar ouders van één der Zuidhollandse eilanden afkomstig waren. “Bevalt het jullie in Valkenburg?”, informeerde ik voorzichtig. “Best, en dat zelfs als Katwijker”, sprak de vrouw nu voor de man om diens herkomst te duiden en de spreekwoordelijke honkvastheid van dat volk ironisch aan de kaak te stellen. Deze maakte zich op om mij het huis te tonen. We lieten Wim achter met zijn zelf ontworpen bloemetjes motieven, die hij met een naaldfijn verfstraaltje op de vrachtauto's spuit. En Jaap met zijn meisje. 171
En Kees, naast de haard, onder de brede, rechthoekige schouw met de blauwe boerentegeltjes, nog steeds diep in slaap. En Bram achter de kofferschrijfmachine bezig met zijn schoolwerk. En de Schotse collie, die zich naast de tafel een plekje gezocht had. En de grote tekentafel met de één of andere detailtekening van het huis in ontwerp. En de gastvrouw. De deur viel in het slot, de knop omlaag. Het pronkstuk van het huis is de kelder, een tonvormig gewelf onder het fundament. Geschatte ouderdom, 400 jaar. In de hoek is een ronde welput gemetseld, waarin drabbig water zichtbaar is. Een meter of drie diep. “Helemaal leeg gemaakt. Niets gevonden!” In de wand is een nisvormige uitsparing, voor de kaars! De dikke muren dienen tot steun, maar zijn nooit werkelijk één geworden met het huis. De voorgevel heeft de neiging af te wijken en moest met kunst en vliegwerk worden rechtgetrokken. Met veel geduld werden mij de details van de restauratie getoond, de wenteltrap die naar zolder voert, een ronde toren van grote stenen. De verscheidene slaapkamers, de jongste zoon van vijf schurkt zich behaaglijk onder de veilige dekens als we binnenkomen. Het achterhuis met de keuken en tenslotte de stal. Voorzichtig wordt de deur geopend, een tot de nok gevulde ruimte met allerlei bouwmaterialen en dergelijke spullen en spinnenwebben. “Een vijfjaren plan!”, begreep ik toen we weer in de huiskamer zaten. “Zeg maar tien jaar!”, lachte één der zoons. We kregen het over het verleden. Toen de Houwaards naar Valkenburg kwamen, werd vader Kees als spoedig benaderd voor het jeugdwerk in de NH kerk (in Katwijk had hij bij de zeeverkenners gezeten). Later werd hij benoemd tot kerkvoogd. Maar ook buiten het kerkelijke erf is hij actief geweest. De Oranjevereniging en het Kruiswerk, zoals hij het noemt. Zelfs nu, volop bezig met die restauratie, vindt hij nog tijd voor de zondagsschool. Hij laat me een door hem ontworpen relatieschema zien, waarmee de kerkraad geadviseerd werd. Een ingewikkeld werkstuk. Zoals je verwachten mag van een planbeoordelaar!
172
maart 1985 Leen van Tilburg “Hoeveel boeren zijn er in Valkenburg?” Mijn gastheer behoefde nauwelijks na te denken. “Drie”, kwam het prompt, “Van der Marel, Van Leeuwen en Van Egmond. Dat zijn de groten!” Zelf beschouwt hij zich als een kleine boer. In hart en nieren, dat wel, maar met een veestapel die tegenwoordig nauwelijks telt. Allerlei soorten beesten kwam ik tegen: konijnen, kippen, een geit, schapen (die nacht werden er vier lammetjes geboren) en koeien. De roodbonte soort overheerst nog steeds, maar ook stond er een Limousine in de stal, een leikleurige koe van Franse komaf. Voorts twee stieren, waarvan de één me beschreven werd als een Pimotees, eveneens een mij onbekend ras. Onder de indruk staarde ik naar de brede, vierkante kop, die slechts beheerst leek door de aandrift tot stoten en rammen. De koeien bekeken de vreemdeling in hun huis met gastvrije nieuwsgierigheid. In een apart verblijf jammerden een paar pasgeboren kalfjes, een tweeling! Dezelfde stal herbergde een paar paarden. In de muur waren gemetselde openingen. Twee paardenhoofden staken hunkerend naar buiten. Pony's en paarden spelen een grote rol in het leven van Leen van Tilburg, maar niet minder in dat van zijn vrouw, Rie van Dijk. De lucht werd donkerder, natte sneeuwvlokken vielen naar beneden. “Maartse buien, die beduien, dat de zomer aan komt kruien!”, lachte de boer toepasselijk. De beide paarden trokken zich terug in hun appartement. Leen van Tilburg stamt uit een oud boerengeslacht. Zijn opa kwam in 1880 uit de Biesbosch en vestigde zich op Kloosterschuur, een stuk land tussen Noordwijk en Rijnsburg, waar het gras de massieve fundamenten van een vergaan klooster bedekte. Een plichtsgetrouw geslacht, waarvan een plaatsgenoot later beweerde: “Als ge een Van Tilburg opensnijdt, komt er AR bloed uit!” Leen volgde de lagere school in Rijnsburg, twintig minuten lopen met een 'stikkie-zakkie' op de rug. De middagmaaltijd moest op school gebruikt worden. Hij kon goed leren en koesterde in het geheim de wens om dominee te worden. Het liep anders, nog maar nauwelijks van school 173
moest hij aan de vork! Hele dagen 'mist' strooien op het land. Alle beschikbare mankracht van vroeg tot laat was nodig op het bedrijf. De oorlog brak uit. In Valkenburg woedde een heftige strijd. De boerderij van de familie Van Dijk op de Hoofdstraat 132 was doelwit van de Hollandse artillerie, die dacht dat daar de Duitsers lagen. Links en rechts van de opstallen sloegen de granaten in. Wonder boven wonder bleven het huis en de stal gespaard. Daarin hadden 150 mannen, vrouwen en kinderen een vluchtplaats gezocht! De boerin stookte het grote waterfornuis op en kookte er de aardappelen in. De schooljuffrouw Kuipers kon goed Duits en sprak de bezetter aan. Zij begreep van hen dat het zaak was binnen te blijven en de ramen en deuren te barricaderen met matrassen en alles wat daartoe dienstig kon zijn. Vanuit het huis zagen ze anderen in paniek voorbij gaan, richting Leiden, levensgevaarlijke plaatsen tegemoet. Later werden op last van de Duitsers de vrouwen en kinderen geëvacueerd. Terwijl in Valkenburg deze dingen hun beslag kregen, ging Leen in Rijnsburg naar de kerk. Naar gewoonte. In alle rust. Op bevel van de Orts-kommandant moesten de boeren uit de omtrek paard en wagen leveren voor het verrichten van werkzaamheden op het strand. Als jongste van de familie werd Leen er op uit gestuurd. Hard werken was er niet bij, integendeel, ze deden zo lang mogelijk over een karweitje. Maar ook de ondergrondse deed meerdere keren een beroep op de medewerking van de boeren. Als onderduikadres en voor eten. Bijvoorbeeld toen dokter Van der Laan met zijn autootje vol met knapen het erf kwam oprijden en om onderdak verzocht. De twaalf jongens waren opgepakt tijdens een razzia, in de 'Zonneveldstraat' vastgezet en daaruit bevrijd. Ze werden zo snel mogelijk doorgeloodst, voor Leen was het een gezellige periode zo met z'n allen op de deel verhalen vertellen. Ook moest er een koe worden afgeleverd; een clandestiene slacht voor de ondergrondse. 's Morgens voor dag en dauw trok Leen er op uit naar de pont. Het beest stond nauwelijks met de voorpoten op het dek of het vaartuig begon al te drijven. Steeds wijder gaapte de afstand tussen de wal en het schip. De koe loeide erbarmelijk. Met veel vertoon van kracht wist de pontbaas de pont terug te dwingen. Het beest kwam droog over. Al met al werd Leen heen en weer geslingerd tussen vriend en vijand. Tenslotte 174
werd hij er nog één keer op uit gestuurd om tabak en sigaretten te lossen uit een schip voor de Wehrmacht. Op aanstichting van ene Dick Iterson verstoutte hij zich die keer, 16 jaar oud, er met een lading vandoor te gaan en die af te leveren bij de CD (conservenfabriek CD v.d. Vijver en onderkomen van de ondergrondse). De Duitsers echter hadden het spelletje door en begonnen lastige vragen te stellen. Het begon er lelijk uit te zien voor de jonge Leen. Maar gelukkig kwamen op dat moment de Canadese motorrijders het terrein oprijden, omhangen met patronen banden. De oorlog was voorbij. Onder gemopper van de Duitsers werd het schip gelost en de lading afgeleverd bij de Canadezen! Terwijl Rie van Dijk in Valkenburg met haar familie bevrijdingsdag vierde, haalde Leen op de afgelegen boerderij zijn zuinig bewaarde fietsonderdelen van de hooizolder en zette die in elkaar. Voor hem een eerste vereiste. Na de oorlog gingen de veranderingen snel. In 1952 brandde de boerderij af. Leen en Rie vonden elkaar en trouwden naar gewoonte dier dagen. Ze zou meegaan naar Rijnsburg, maar had één voorwaarde: ze had van haar vader een pony gekregen en die moest mee. Ondanks de bezwaren van haar schoonvader, die het onnodige beesten vond. Zo deed de pony haar intrede op Kloosterschuur. Vijf jaar later kwam vader Van Dijk door een verkeersongeval om het leven. Leen, die 24 bunder Kloosterschuur met zijn broer beheerde, voelde er wel wat voor zelfstandig te worden en verhuisde naar de boerderij in Valkenburg. Toch altijd nog goed voor 10 bunder ten zuiden van de Slotwetering. Toen echter de adellijke landeigenaresse het land aan Herwaarden verkocht, werd langzaam maar zeker de grond onder Leen's voeten weggezogen. Waar eens zijn koeien graasden, ontstond het 'Gat van Lagendijk'. Tenslotte kon hij slechts via een smal zandpad zijn akkers bereiken. Leen pendelde dagelijks enkele keren met paard en wagen en werd een bekende verkeersrem op de Voorschoterweg! Hij intussen was, naar Valkenburgse gewoonte, gretig ingeschakeld in het kerkelijke en maatschappelijke leven. Als ouderling van de gereformeerde kerk en enige tijd als wethouder gedurende de laatste jaren van de AR partij. Dat vooral bleek een veeleisende taak, twee dagen en vier avonden per week! Zijn vrouw had de bui al zien hangen en gewaarschuwd. Straks zit jij in Den Haag en ik onder de koeien! Ze kreeg gelijk. 175
Hun beider hobby is het paardrijden. Hij echter zit in allerlei besturen. Uiteraard werd hij benoemd in het Paardenmarkt comité, was mede-oprichter van de Valkruiters en is tegenwoordig voorzitter van de Castellumruiters. Voorts zit hij in het bestuur van een landelijke vereniging, die zich het fokken van Shetland pony's ten doel stelt. Als hij dan weer eens ter vergadering geroepen werd, zuchtte zijn vrouw: “Ga er niet heen, je zit er zo weer in!” Leen echter had een groot verantwoordelijkheidsgevoel en ging. Thuisgekomen was hij meestal weer een functie rijker. Niet slechts het besturen van paarden en mensen is zijn lust en zijn leven, maar ook het fokken van vee. Als een soort vroedvrouw is hij in deze tijd van het jaar bij nacht en ontij in de weer. Wat aarzelend kwam hij tenslotte met een laatste tijdverdrijf op de proppen: het rijden voor bruiloften. Te weten met bespannen koetsen en in livrei gestoken. “Hij heeft tegenwoordig zoveel drukte met zijn hobby's, het werk moet dan maar even gedaan worden!”, lachte Rie toegeeflijk. Het januari-nummer van Z.O.V. werd te voorschijn gehaald. “We waren eigenlijk niet van plan er op te reageren”, begon Leen bezwaard, terwijl hij enkele redactionele oudejaarsopmerkingen over de paardenmarkt hekelde; “We dachten: Laat hem maar kletsen. De jaarmarkt is de laatste jaren aardig stabiel gebleven. Natuurlijk is het geen Hedel, maar moet dat dan?” De oude boerin, mevrouw van Dijk-Ippel, bewoont een apart huisje naast de stal. Ze is 81 jaar en heeft vanuit haar bed het oog op de werf en door het andere raam het huis dat haar kleinzoon Floor aan het verbouwen is voor eigen gebruik. “Gisteren was hij zulke palen aan het versjouwen”, onder de dekens bewogen haar handen als om een maat aan te geven. Met waardering in haar stem vervolgde ze: “Blazend van moeigheid. Met die jongen Van Dijk. Je man, dat is paardenkracht!” Even bleef het stil. “Mijn vader was ook timmerman”, ging ze verder. “Ik ben in Werkendam geboren”. Waarop ik constateerde dat Floor zijn aanleg van niemand vreemd had en informeerde hoe een timmermansdochter boerin kon zijn. “Och”, antwoordde ze, “mijn man zei: Doe jij het huishouden maar. Nou ja, ik plukte wel eens een maaltje bonen uit de tuin. Je past je maar aan, hoor”. Over haar dochter was ze goed te spreken. “Rie mocht gaan leren. 176
Naar de huishoudschool. Ze is haast nog beter dan haar man.” Ze lachte wat voor zich uit en zag in gedachten één of ander spektakelstuk in het verleden door haar dochter volbracht: “Die gekke koe! Leen kon het niet gedaan krijgen. Zij het grijze jasje aan en er onder. En ze kreeg het voor elkaar!” Tot voor kort is ze enige tijd opgenomen geweest in het ziekenhuis. Ik korte zinnen vertelde ze haar belevenissen. “Goed van eten en drinken gehad. Alles is versleten, zei de dokter. Dan schrik je toch wel even. Maar je moet door gaan. Je maar aanpassen. De zusters waren er maar druk mee. Ik moest mezelf zien te helpen. Wat een armoe!” Dat laatste wat lachend. Het apart wonen bij de boerderij bevalt haar best. “Oud bij jong, dat is niets. Dat moet je nooit doen. Wij hebben het koud!” Ze keek me veelbetekenend aan en ik meende het te begrijpen.
april 1985 De Boot Al doende begon de vereniging bestuurlijk gestalte te krijgen. Eerst werden de statuten vastgesteld. De 'WET' kwam er boven te staan, met grote letters. Voorts de regels: Regel 1: Er mag alleen worden gevaren als er een lid van de staf bij is Regel 2: Er wordt geen rommel of afval in de sloot gedumpt Regel 3: Jullie moeten een opdracht uitvoeren als dat door de leiding gezegd wordt Regel 4: Er zal niet overbodig GEVLOEKT worden Regel 5: Vernielde dingen worden GEMAAKT of VERGOED Regel 6: Bij overtreding van de WET zal er streng gestraft worden (Deze wet geldt alleen op de boot) De functies waren binnen het bestuur reeds min of meer verdeeld en werden vastgelegd. Bootsman: André Volwater (13) Kwartiermeester: Michiel van Beele (14) 3e man: Henk van der Meij (12) 177
4e man: Rolf van de Velde (13) Dit viertal vormde de zogeheten Staf en beschikt over een drietal manschappen (5e mannen) te weten: Hans Bouters (12), Richard Volwater (10) en Arnoud de Vries (10). Over de toetreding van nieuwe leden wordt door de staf beslist. Zo werd de club tenslotte tot een hechte werkgemeenschap gesmeed, want met werken is het begonnen, de bouw van de boot! Maar eerst was er de ontdekking. Dat was in maart 1984. Ergens in de sloot lag een oude stalen groentevlet in staat van ondergang. Wat doe je als je zoiets vindt? Je springt erop, kijkt eens rond en dan rijpt een idee, varen! Zomaar meenemen mag niet, maar gelukkig daar loopt iemand, bij de kas. “Is de boot van u?” De man ziet de hoopvolle gezichten, maar schudt het hoofd. “Die is van mijn broer”. “Mogen we 'm hebben?”, houden ze vol. “Van mij wel!”, komt het laconieke antwoord. De man gaat weer aan het werk. Het hek is van de dam. De jongens hozen de boot leeg, gooien de modder overboord en zie daar: het gevaarte drijft. De proefvaart kan beginnen. Voor alle zekerheid wordt de boot na de reis ergens anders afgemeerd. De Valkenburgse jeugd kan onderscheiden worden in 'van die jonge gastjes' en 'die grote gasten'. Deze laatsten, jaloers op de ontdekking van hun jongere soortgenoten, kaapten de boot op een onbewaakt moment en voeren er de Rijn mee op. Ze kwamen er achter dat het niet eenvoudig is zonder deugdelijke riemen of vaarstokken zo'n vlet over breed water voort te bewegen en moesten het vaartuig halverwege achterlaten. De club wist met peddels hun verloren gegane bezit weer terug te brengen en in de wetering aan 'hem zijn land' te parkeren. Met een knik naar Henk, wiens vader het betreffende stuk grond, bedoeld voor de autoweg, huurt van de provincie. Sindsdien spelen de meeste activiteiten van de club zich daar af. En sindsdien liep ook menig pa zijn spullen te zoeken: Waar is die hamer gebleven?..... en die nijptang? De jongens hadden een paar 'bledden' gevonden (platen constructiehout) en timmerden die met behulp van oude planken en balken in elkaar tot een kajuit. Om staande het schip te kunnen besturen, werd een soort brug in elkaar geflanst en zo ontstond de eerste ruwe versie van wat later omgebouwd zou worden tot het huidige 'luxe kajuitjacht' dat 'De Boot' gedoopt werd. Zo'n jaar geleden werd de 178
proefvaart gemaakt. In de sloten en weteringen. Dat kon de ondernemingslust van de bemanning maar matig bevredigen, de Rijn lokte. Op zeker moment werd de doorsteek gewaagd, onder de bruggetjes door, langs het sluisje en daar was het wijde water. Voor de zekerheid werd de grote boot vergezeld door een polyester vaartuig van geringere afmetingen. Tijdens zo'n Rijnvaart gebeurde het dat de twee broers in het water terecht kwamen. Ze besloten in allerijl naar huis te varen voor droge kleren. Uiteraard met het begeleidingsvaartuigje. 'De Boot' werd zolang ergens langs de oever achtergelaten. Niet onbeheerd. Er was nog één bemanningslid over, de jongste. Deze moest dan maar als wachtmeester aan boord blijven. Het duurde langer dan voorzien. Na verloop van tijd liet de jongen, alleen in de grote, onbeweeglijke boot, de moed zakken en begon luidkeels om hulp te roepen. De bestuurder van een motorbootje verloste hem uit zijn benarde positie. Zo kon het gebeuren dat de bootsman, van droge kleren en ouderlijke vermaningen voorzien, zijn wachtsman op straat tegen kwam. Terwijl hij hem veilig aan boord waande. En dat nog gek vond ook! Een andere keer voer de boot, voortbewogen door vier roeiers, richting Katwijk. Bij de bocht kwam een 'raceboot' als een gek op hen afstuiven en wendde pas op het laatste moment de steven. De boeggolf deed het vaartuig van de jongens bijna zinken. Een grapje van een snelheidsmaniak? Drijfnat keerden ze huiswaarts. Maar niets wist hun enthousiasme af te koelen. Op 24 januari 1985 werd een 'Bericht van de boot' de leden toegezonden met de volgende strekking: “Wij zijn van deze zomer weer een heleboel van plan met de boot. Maar voordat we zover zijn, moeten we de boot eerst opbouwen. Die tijd valt in de maand maart of april.” De leden werden opgeroepen allerlei zaken als kussens, vloerbedekking en dergelijke te verzamelen en daarbij de vuilnis niet te schuwen. Bijgevoegd werden een maatschets van de boot op millimeterpapier en een bouw- en constructietekening. “Mot je goed bewaren. Ze komen nog van pas”, aldus besloot het bericht. 'De Boot', ontdaan van de oude betimmering, werd weer opgebouwd. Beter en meer doordacht dan de vorige keer. Achter Valkenhorst 179
werd op nieuw het geluid van hamer en zaag gehoord. Ieder vrij uurtje was het raak. Over en weer vlogen de op hoge toon geuite commando's en het moet gezegd, slechts in uiterste noodzaak vielen boze woorden (Regel 4).
Het raam van de stuurhut was moeilijk waterdicht te krijgen. De jeugdige scheepsbouwers kochten een spuitbus 'schuimplastic'. Produceert 20 liter schuim! .... stond er op. Eerst werd serieus geprobeerd het lek te stoppen. Prachtig ging het. “Laat mij ook eens!”, begon de één. Om de beurt moest het spuiten geprobeerd worden. Het lek was dicht met misschien een halve liter schuim, de bus was leeg, waar was de rest? “Ik kon wel huilen”, klaagde één der moeders, “een goede jas, helemaal onder het schuim. En dan zijn haren nog!” Desondanks steunde ze het doen en laten van haar zoon van harte. “Anders zitten ze maar voor de televisie”. Het was redelijk lenteweer, die middag. De Boot lag gereed voor de afvaart. Gauw werd nog even de kajuit aangeveegd, de spullen netjes gezet. Eén der vijfde mannen gooide de meertouwen los. Met een grote stap kwam ik aan boord. Als passagier mocht ik eerst even de stuurhut en de kajuit bekijken. Op mijn knieën door de opening over de wat vochtige 180
vloerbedekking. Binnen heerste absolute duisternis, tot mijn ogen begonnen te wennen. Wat ik toen zag is moeilijk te beschrijven. Een radio. Petroleumlampen. Gemakkelijke kussens. Kortom, een weelderig manschappenverblijf, waar het goed toeven lijkt. Toen ik weer aan dek kwam, voeren we. Met bonenstokken werd het vaartuig door de wetering geboomd. Af en toe brak er één, oud en verdroogd als het hout was. Toen alle vaarbomen gebroken waren, werd de boot gekeerd. Met man en macht. Van de wind af ging het vanzelf. Triomfantelijk keerden we terug naar ons uitgangspunt. Twee meisjes keken afgunstig toe. “Doen jullie nog balletje trap? Bij ons in de poort maar!”, riepen ze uitnodigend. De varensgasten antwoordden ietwat kortaf: “Nee, we doen tikkertje in de flat”. Ik bedankte ze voor de plezierige vaart en ging mijns weegs.
mei 1985 Oud Valkenburg Gewoonlijk wordt in deze rubriek geen actualiteit nagestreefd maar de laatste maand hebben zich in onze gemeenschap gebeurtenissen voltrokken waar niemand omheen kan: Duitslands capitulatie 40 jaar geleden en de opgravingen bij de Achterweg. Omdat beide zaken nauw met de geschiedenis van Valkenburg verweven zijn leek het me goed een bezoek te brengen aan Cock Oesterholt-Vis, secretaris van de vereniging “Oud Valkenburg”. Een vereniging die zich ten doel stelt de geschiedenis van ons dorp te bewaren voor het nageslacht en waarvan de burgemeester voorzitter is. Cock echter blijkt niet bepaald gesteld te zijn op publieke belangstelling. De burgemeester moest haar overreden om te voldoen aan het verzoek van de Oranjevereniging de plaquette van de bevrijdingsboom te onthullen. Een gebeurtenis die de kranten haalde. En hoewel ze samen met de penningmeester van de vereniging (Henk Imthorn) een boekje heeft gemaakt (Valkenburg in oorlog 1940-1945) vindt ze ook dat geen reden om in de openbaarheid te treden. Het boekje is nog immer te koop voor ƒ10. 181
We zaten aan de gemakkelijk hoge eettafel. Voorlopig moest ik het doen met een tweetal plakboeken, twee afleveringen van het boekje “Valkenburg aan de Rijn in oude prenten”, een archeologisch cahier “De Romeinen langs de Rijn” en het reeds genoemde boekwerkje. Naar aanleiding daarvan vertelde ze een oorlogsherinnering. Ze was toen zes jaar. De wagenschuur van Vis had twee grote deuren. Als die open stonden keek je uit op de hangars van het vliegveld. Van daaruit zag ze op die fatale morgen in mei 1940 de Duitse parachutisten landen. In die schuur had het gezin zich een schuilplaats gezocht tegen de oorlogshandelingen die er volgden: de Hollanders begonnen met kanonnen het inmiddels bezette dorp te beschieten. Ze lagen tussen de zandzakken toen er op een bint boven hen een granaat ontplofte. Sinds die dag is ze oorlogsinvalide en draagt een beenprothese. Cock is blij met alles wat er nog te genieten valt en viel. De avondjes met de BB vroeger. In diezelfde tijd haar baan op het gemeentehuis, eerst met burgemeester Van der Harst en later diens opvolger Van der Have. En tegenwoordig haar bezigheden in de vereniging en de huisvestingscommissie. “De Valkenburgers hebben me altijd goed opgevangen!” prijst ze haar medeburgers. “Daar dank ik heel veel aan. Ik hoor er bij en dat is fijn”. We bladeren wat in het plakboek. “Kijk hier, postcommandant Dorresteyn. Dat was een echte diender!” lachte ze. We kregen het over de verzameling van de vereniging Oud Valkenburg die op de zolder van het gemeentehuis is ondergebracht. Op aanvraag overdag te bezichtigen. “We hadden het open op Donderdagavond. Er kwam geen kip!” En over de opgravingen: “Heel Valkenburg ligt vol. Er kwam eens iemand bij me met een bak vol aardewerk, stukken en brokken. Cock, neem jij die als ‘t je belieft , ik wil geen gegraaf in mijn tuin hebben!” Van Cock had ik begrepen dat ook Henk Iterson actief is in de vereniging maar op zoek naar hem kwam ik terecht bij zijn buur182
man Maarten van der Meij op de Katwijkerweg. Die, hoewel druk met een opknapbeurt van zijn keuken, zat aan de koffie. “Kom er bij!” Ik bedankte voor de koffie en vertelde hem over mijn missie. Hij werd even stil en staarde voor zich uit: “Ja, die oorlogsdagen” begon hij bedachtzaam, “mijn broer Thom was het eerste slachtoffer, hier!” Hij wachtte even en bekeek misprijzend mijn vasten. “Hier, probeer deze borstplaat eens. Zo lekker vind je ze nergens. Heeft mijn dochter gemaakt.” Voorzichtig slikte ik een klein stukje door, het was inderdaad heerlijk. “Ze waren aan het werk in de kas, hier aan de overkant van de weg!” ging hij verder. “Mijn vader, moeder en Thom en nog een paar man. Ineens waren de parachutisten binnen. Hände hoch!” Hij pauzeerde even en dronk zijn koffie. “Mijn moeder was niet zo vlug, ze kreeg een schot in de buik. Toen Thom dat zag probeerde hij te vluchten, er vandoor te gaan. Ze schoten hem recht door het voorhoofd! Mijn vader en de anderen werden weggebracht naar het vliegveld”. Langzaam stond mijn gastheer op van zijn stoel en strekte moeizaam zijn rug. “Moeder is gewond de weg over gekropen. Niemand kon haar helpen, niemand durfde de straat op. ‘s-Avonds kwam mijn vader terug, met een Duitse dokter. Jo, zei ze, leef je nog? Een kwartier later was ze zelf dood. Ik was toen soldaat, op het vliegveld bij Rotterdam”. Het huis dat Henk van Iterson zich gebouwd heeft is hoog en droog. Inderdaad is hij de enthousiaste verzamelaar van krantenknipsels voor het archief van de vereniging die me beschreven was. Meer dan dat, hij heeft ook buitengewoon veel belangstelling voor de opgravingen. Dat is begonnen in de vijftiger jaren toen hij als aannemer bezig was met een bouwproject in de buurt van het stadhuis te Leiden. Bij het leeghalen van een oude afvalput kwam er een schat aan 14e eeuws aardewerk te voorschijn. “Sinds die tijd durfde ik nauwelijks een spade in de grond te steken! Bang iets te beschadigen.” Tegenwoordig gaat hij iedere dag even naar de opgravingen kijken. En gaat stug door met het lezen van dikke historische boeken. Bij het afscheid nemen liet hij me nog een door hem gebouwd modelschip zien: “De schuit van Postmus, voor de oudheidskamer. Het origineel is verkocht!” Ik besloot een bezoek te brengen aan de archeologische dienst.
183
Ten zuid-westen van de Romeinse heerbaan zijn een vijftal jonge mensen bezig in een werkput, ieder op zijn eigen wijze, op zijn eigen plek. Op de ene plaats wordt in de kleffe klei een diepe kuil gegraven, met scherp afgebakende loodrechte wanden waarin zich de sporen van het verleden aftekenen. Wie kan ze lezen? Een Orion vliegtuig van de Marine, laag in de landing, ronkt voorbij. Er wordt nauwelijks opgekeken. Uit een andere diepe afgraving wordt een stronk gerooid. Het totaal vergane restant van dat wat duizend jaar geleden een boom was, wordt rigoureus in plakjes gestoken en opzij gelegd. Op een derde werkplek wordt de kleilaag met de bats nauwkeurig afgeschuimd, in uiterst dunne plakjes. Welke geheimen zullen zich prijsgeven? Eén der medewerkers zoekt de bodem af met een elektronische detector. Af en toe piept het apparaat. Zo te zien vals alarm. Per vindplaats worden de gevonden voorwerpen in plastic bakjes gedeponeerd voorzien van een genummerde label. Onze plaatsgenoot Henk de Vries bedient zijn als nieuwe hydraulische graafmachine, schraapt uiterst precies de losgewerkte aarde van de kleilaag en deponeert die op een hoop. In het midden van de opgraving zijn twee haaks naast elkaar gelegen houten balken blootgelegd, duidelijk door mensenhanden aangelegd. Ik probeer me er een voorstelling van te maken. Natuurlijk, bedacht ik, daar zat eens een Valkenburger. In de schaduw van een dikke boom. Op een met behulp van aarde en wat houten balken opgehoogd, droog plekje. Veilig voor de zoveelste overstroming van de Rijn. Altijd heeft de Rijn van alles en nog wat meegevoerd op haar weg naar zee. Als de rivier buiten haar oevers trad bleef daarvan een 184
gedeelte achter. Zo ontstond in de loop van miljoenen jaren een kleilaag, vruchtbare grond waarvan de waarde nauwelijks te schatten is. De Romeinen kwamen, bouwden hun versterkingen langs de rivier en zorgden ervoor dat die eveneens over land met elkaar verbonden waren door wegen. Dat gebaande pad liep over de Woerd rechtstreeks door het Castellum en verder naar de zee. Een smalle weg tegen het opkomende water beschermd met palen en versterkt met schelpen van het strand. Naast de weg werden de doden begraven. Wie niet ten prooi viel aan het wild gedierte, het water of de nog niet aangepaste autochtone bevolking vond in de “katteklei” een laatste rustplaats. Zo werd het stoffelijk overschot aangetroffen van een vader, een moeder en een kind. Op aandoenlijke wijze in de dood verenigd. Onberoerd gebleven onder de ploeg van Gert Jan Varkevisser die daar jaar in jaar uit de grond bewerkte. Zoals zijn vader voor hem. Wisten zij veel! Ik vroeg me af wat daar werkelijk gebeurd was. Een jong gezin, in één keer gestorven? Dat gebeurde wel meer, daar niet van. Maar was het misschien zo: De begrafenisondernemer kwam op het Castellum. Kijken of er nog wat van zijn gading was. De Romeinse hoofdman wees hem een tweetal gestorven slaven, een man en een vrouw. “En daar ligt nog een kind!” gebaarde hij naar een andere hoek van het vertrek. De helpers wierpen de lijken in de kar. De ondernemer nam zijn loon in ontvangst en de kar zette zich in beweging, richting de Woerd. Slechts terloops nagestaard door wat vrouwen en kinderen buiten de poort. Halverwege werd halt gehouden. De baas wees de plaats, gaf de orders en vervolgde zijn weg. Zijn trawanten maakten zich op voor de begrafenis. Nu was Rufus, de Cananefaat, geen groot licht. Een aardige jongen, dat wel, maar veel hersenen had hij niet. Voor slaven werd de kuil meestal zo klein mogelijk gemaakt, klei was taai en zwaar. Het stoffelijk overschot werd er dan in gepropt en afgedekt. Rufus echter was een fantast. Samen begonnen ze te graven maar de ander zocht al gauw een plekje: Laat Rufus maar graven! Die groef en groef. Dikke zweetdruppels op zijn voorhoofd. Het werd een grote wijde kuil Toen droeg hij behoedzaam de lichamen er in. Eerst de vrouw, haar legde hij op de rug, boog haar rechterarm zo dat er een veilig plaatsje ontstond en legde daar het kind. Daarna de man. Niet als 185
heerser van het nest maar opzij van de vrouw, opkijkend naar haar en het kind. Alsof hij nameloos verdrietig was. Rufus bleef maar kijken en kon er niet toe komen de kuil dicht te gooien. Dat moest zijn maat doen. Maar Rufuds was dan ook niet goed wijs. Door hem ontstond dit verstilde portret dat de eeuwen zou trotseren. Zo zal het wel gegaan zijn, denk ik. Het heeft heel wat voeten in de aarde gehad voordat er met het oudheidkundig onderzoek begonnen kon worden. De noodzaak was duidelijk. Er moest een nieuwe autoweg komen en daartoe diep gegraven worden. Daarmee was de kans om ooit nog iets te onderzoeken verkeken. Anders had onze generatie het graag aan het nageslacht overgelaten. Dan immers zijn er betere instrumenten, misschien meer mogelijkheden. Maar deze keer was het nu of nooit. Bekwame mensen zijn er genoeg. Velen lopen werkloos rond. Geld was het probleem. De handen werden ineen geslagen. Onverwachte financiële bronnen konden worden aangeboord: sponsors, het Prins Bernhardfonds, er kwam een stichting “Onderzoek Romeinse bewoning Valkenburg ZH”. Na veel strijd kwam het voor elkaar. De beslissing viel. Een kantoor, een computercentrum en een werkplaatsje werden ter plekke ingericht. Het te onderzoeken terrein werd omgeploegd en enige tijd met rust gelaten. De regen kon haar werk doen, aan de oppervlakte gekomen scherfjes, botjes en dergelijke spoelden schoon. Die voor de hand liggende voorwerpen werden ingezameld, niet zo maar op goed geluk maar zeer systematisch. Dat ging zo: het veld was in een aantal evengrote vakken verdeeld en genummerd. Per vak kregen daarna evenveel mensen evenveel tijd om het materiaal op te rapen en in het zakje te doen. Aan de hand van de totale verzameling kon het terrein in kaart worden gebracht en bepaald worden waar met de meeste kans op succes begonnen moest worden. Zo ongeveer ging dat. Dit alles en nog veel meer kunt u te weten komen bij mevrouw Hiske Land die de relaties met het publiek onderhoud. Of bij de archeologen zelf, Hallewas en Bult. Zij hebben de leiding over het project.
186
augustus 1985 Aad Oosterlee Begin dit jaar bestond de Verenigingenraad vijf jaar. Er is weinig bekendheid aan gegeven. Zicht op Valkenburg verscheen vijftig keer. Ook dat vermocht nauwelijks aandacht te trekken. Nu is de man, die in 1980 het initiatief nam tot de oprichting van deze raad en gedurende al die tijd het maandblad verzorgde, er mee gestopt. Het leek me goed dat niet stilzwijgend te laten voorbij gaan. Vroeger was het: Bij Stien de Marel moest je zijn! De kleine Valkenburgertjes wisten destijds (net als nu) precies waar ze hun laatste stuiver konden verbrassen voor een kauwgombal of een voetbalplaatje. Het winkeltje op het Marktveld! En was Stien er niet dan hielp tante Jo je wel. Beiden wisten hoe de jeugd te benaderen. Voor de volwassenen waren er andere genotmiddelen te koop. Dat alles is nog zo, maar er staat een andere naam op de winkelruit. Sigaren mag. Aad Oosterlee. Het voortuintje van het belendende pand, het woonhuis van de winkelier, is slechts enkele meters groot. Een ouderwets hoge en brede ligusterhaag onttrekt het gewas, dat daarachter een schamel bestaan lijdt, aan het oog. Het ogenschijnlijk kleine huisje blijkt van binnen ruim en gerieflijk. De vrouw des huizes bevindt zich boven, bezig met de kinderen. Aad Oosterlee, lid van een oud (sinds 1600), Valkenburgs geslacht, is één van zijn zeldzame avondjes thuis. Het duurt niet lang of er staat een biertje voor me. De opzet was, dat de Verenigingenraad er naar zou streven bepaalde verenigingsactiviteiten te coördineren, de oprichting van nieuwe verenigingen zou stimuleren en steunen en gezamenlijke belangen behartigen. De gewezen secretaris is niet ontevreden met de behaalde resultaten tot dusver. Er zijn vier nieuwe verenigingen gestart, twee verenigingsmarkten werden georganiseerd en Zicht op Valkenburg is een graag gelezen huisaan-huis-blad geworden. Daar ging dan ook voor hem het meeste werk in zitten, vaak moest er tot midden in de nacht gestencild worden. Om over 187
het samenstellen van de kopij maar te zwijgen. Want dat werd me alras duidelijk: Aad Oosterlee is iemand die moeilijk delegeren kan, het is een echte doe-het-zelver, zogezegd. Die daarom nogal eens kritiek te verduren kreeg. Waar hij eigenlijk niet zo goed tegen kan; “Als je niet werkt, kan je geen fouten maken.” En het is een harde werker, die al aardig op weg is om twaalf ambachten vol te maken. Ik zal dat kort samenvatten; achtereenvolgens beoefende hij de volgende beroepen: 1. Opleiding LTS houtbewerken (in het voetspoor der vaderen) 2. Bijrijder op een oliewagen (winterwerk) 3. Matroos op een sleepboot (De boot heet Kees, vaart nu nog op de Rijn. “Een prachttijd, je ziet veel!”) 4. Lijmfabriek in Voorschoten (pijpjes was maken voor de meubelmakers) 5. Goudsmid op de zilverfabriek (“Ik verdiende te weinig”) 6. In afwachting van een nieuwe baan op de tuin 7. Op de zilverfabriek als tekenaar/ontwerper (Ik volgde 's avonds de lessen voor illustratief tekenen op de Koninklijke Academie te Den Haag. Het ging daar oorspronkelijk best maar we konden tenslotte elkaars visie niet waarderen) 8. Vertegenwoordiger reclamemateriaal in Hazerswoude 9. Een paar weken niets gedaan. Was ik gauw zat. Er moest brood op de plank komen 10. Verenigde houthandel, 7 maanden 11. Filiaalhouder grammofoonplatenverkoop in Wassenaar 12. Winkelier (tabaksartikelen, snoepwaar, dagblad etc.) Sinds enkele jaren is daar bij gekomen het beroep van restaurateur, hij pacht en beheert een bar van een grote tennisvereniging in de Merenwijk. Wat betreft zijn werk op de zilverfabriek: op zeker moment moest de wereldcup getekend worden. Aan de hand van het origineel. De peperdure trofee moest daartoe uit elkaar geschroefd worden. Zodoende werd openbaar dat ergens binnenin de naam van een Italiaan gegraveerd was. Aad kon het niet laten de zijne er naast te zetten. Als u dus de wereldcup van land tot land ziet gaan, weet dan dat daarin de naam van een Valkenburger gekrast is. Nogmaals, een actieve Valkenburger. Want nog lang niet alles is u 188
aangezegd. Ook in de sport vloog deze, graag vrije vogel van de hak op de tak. Voetbal, gymnastiek, volleybal, tafeltennis, boksen, tae-kwondo (Koreaanse verdedigingstechniek) en zaalvoetbal. Ooit heeft hij zelfs muziek beoefend, bespeelde de klarinet en de dwarsfluit, was op de drumband en bracht het tot tamboer. Ook voor de dorpsbelangen blies hij zijn deuntje mee; was lid van de Oranjevereniging, de reeds genoemde Verenigingenraad en is voorzitter van S.V. De Valken, bestuurslid en leider van de jongerensociëteit de Peuk en gemeenteraadslid namens de VVD. Mocht u door deze opsomming van activiteiten de indruk krijgen dat Aad Oosterlee tegen de middelbare leeftijd moet lopen dan zit u mis, hij is maar net even boven de dertig. Zelf zegt hij ervan: “Ik zou me best eens willen vervelen. De deuren moeten nodig geschilderd worden.” Zijn vrouw, Yvonne, knikt heftig. Ze is inmiddels begonnen aan een verjaarsjurk voor één van haar dochters. Aad's zaterdagavond is voor de Soos gereserveerd. Hij is dan opperhoofd in de Peuk, het onderkomen van zo'n drie- tot vierhonderd jongeren uit de wijde omgeving, die zich daar met dans en muziek vermaken. Het gaat er ordelijk toe, raddraaiers worden geweerd. “'k Heb wel eens een klap uitgedeeld, maar ook gekregen!” Enthousiast vertelt hij van een vakantie op Terschelling met een vijftig Peukleden. Van 's morgens vroeg tot 's avonds laat hadden ze de grootste schik en zo ontstond er een hechte band onder elkaar, de kern van de club, waaraan hij nog steeds met hart en ziel leiding geeft. Niet velen zullen daartoe bereid zijn op zaterdagavond. Wat dat betreft is hij van mening dat de autochtone Valkenburger maar al te graag het verenigingsheft uit handen geeft en dat overlaat aan vreemden. Hij geeft voorbeelden van niet ter plaatse geboren en getogen plaatsgenoten, die hun schouders er wel onder zetten. We kennen nu in ieder geval één uitzondering. Niet in de laatste plaats is mijn, van een aankomend martiale knevel voorziene gastheer betrokken bij het werk van de gemeenteraad. Voor wat betreft de renovatie van de Hoofdstraat betreurt hij nog steeds de snelheidsbelemmerende kronkels in de weg, “Levensgevaarlijk”. Met instemming hoor ik hem aan. De voorzieningen worden immers door de meeste automobilisten genomen zonder ook maar een millimeter gas terug 189
te nemen. Integendeel, worden niet juist de overmoedigen uitgelokt hun meesterschap achter het stuur te bewijzen? Die avond zijn we het aardig eens, maar achteraf vrees ik dat zijn bedoeling verschilt van de mijne. Is het niet een man die van opschieten houdt en van hot naar her vliegt in zijn Fiat stationcar? Tenslotte Yvonne en de kinderen. Zij, geboren en getogen in Leiden, maar verwant aan een oud, Indisch geslacht, doet me verbaasd staan over de Hollandse nuchterheid waarmee ze de zaken bespreekt. Eens was ze lokettiste bij de PTT en zou dat het liefste weer gaan doen, maar, zie je, de kinderen! En de winkel. Gelukkig springt haar schoonmoeder vaak in de bres. Doet ze graag. Zodoende komt er ruimte om ook eens naar Terschelling te gaan, met vakantie. Met Tim, Marissa en Cynthia. En natuurlijk met Aad. Het is laat geworden. Als ik wil vertrekken, wordt me als verrassing nog een huisgenoot getoond. “De grootste hond van het dorp. Van hem zal je niets op straat vinden. Daar maak jij je toch nogal druk over? Deze doet alles in de tuin.” De keukendeur wordt opengeworpen en een geweldig lichaam verheft zich met enige moeite van de grond. Een paar trouwhartige hondenogen kijken omhoog. Het wit met bruine lijf maakt zich gereed om tegen me op te springen, maar wordt daarvan weerhouden. Ik kriebel wat achter de kop van de lobbes. De Sint-Bernhard zakt weer op de vloer. De deur gaat achter me dicht.
september 1985 Paardenmarkt Er duiken steeds weer namen op van dorpen en steden die aanspraak maken op de titel 'Oudste Paardenmarkt' en Valkenburg de eer betwisten. Toen burgemeester Sinke geïnstalleerd werd, beweerde één der leden van zijn 'gevolg' zelfs dat diens woonplaats in Zeeland daarvoor in aanmerking kwam. Ze hadden sterke papieren. Gelukkig heeft onze 'Loco', die slechts kort over ons mocht heer
190
sen, in het voorwoord van het boekje van de Oranjevereniging alle twij fels daaromtrent weggenomen. Hij schrijft: “Valkenburg, de bakermat van de Zuidhollandse beschaving, luidt het seizoen 1985/86 in met de oudste paardenmarkt.” Wie zou aan zijn woord durven twijfelen? Bovendien wordt ons plekje grond, waarop in oude tijden het Romeinse castellum stond, vergeleken met een geboortekleed waarop de weldaad van de (Romeinse) beschaving over onze voorouders uitgestort werd. Barbaren, die sindsdien met knoestige handen de grond bewerkten tot de vruchtbare aarde die ons werd toevertrouwd. Goed, wij maken er asfaltbanen van, maar één ding houden we in ere: de paardenmarkt. Een jaarlijks gebeuren, dat tegenwoordig tot een week van dorpsactiviteiten uitgegroeid is en waarin de kermis een vaste plaats heeft. Het houden van de markt behoort tot de doelstellingen van het paardenmarkt comité; het organiseren van de meeste gebeurtenissen er om heen is de taak die de Oranjevereniging Wilhelmina op zich heeft genomen. In deze nauw samenwerkend met de verenigingen. Als je het 191
programma ziet, sta je versteld van alles wat er te doen is in zo'n week! Het begint al op 5 september met het Open-paardenmarkt-schaaktoernooi, dat ik niet bijgewoond heb, aangezien ik pas zaterdag 7 september het programma gelezen heb. Datzelfde geldt voor de Kromar prestatieloop op diezelfde dag. Ik kan er dus niets over vertellen. Wel over de ringrijderij voor paard en tilbury op zaterdagmiddag. Georganiseerd door het paardenmarkt comité. Of dat zin heeft? Nou ja, zoveel mensen stonden er niet te kijken op die koude zaterdagmiddag. Niet slechts de aangekondigde tilbury's, maar veel andersoortige door paarden en pony's getrokken voertuigen verschenen aan de start. Van heinde en ver gekomen. De koetsiers en hun passagiers, veelal als dames en heren van vroeger gekleed waarbij hun voornaamheid en zelfs bevalligheid de sierlijkheid van hun paarden en voertuigen accentueerden. Anderzijds was er een deelnemer, ik meen uit Wassenaar, die als boer vermomd mee deed op een platte wagen. Vergezeld van een aantal, eveneens in blauwe kiel gestoken jongelui. Een baal stro achterin. De ponywagens waren uitsluitend bemand met jongeren, die zich modern gekleed presenteerden. Eigentijds. Dat 'modern' ving ik op van Cor Bol, die de deelnemers naar de, in de Marinus Poststraat opgestelde, ring praatte. Als vanouds vanaf de balustrade van de flat en met behulp van luidsprekers. Gekleed in het traditionele zwart met bolhoed, de borst getooid met een kleurige strik van het paardenmarkt comité. Met korte zinnen weet hij bijkans allen te typeren en te plaatsen. Dat gaat als volgt (ik doe maar een greep): “Dat is Van Kesteren. Mist de ring. Dat geeft niet. Als je er maar bij bent. Dat paardje gaat het steeds beter doen!” Een groep jongens beijverde zich met het oprapen van de ringen. Uiteraard ontstonden daarbij de wildste taferelen. Toegeeflijk schalde de stem van boven: “Hartstikke leuk hè, om die ringen op te rapen. Tussen de paardenkeutels vandaan!” Een hoog gevaarte met ijzeren wielen daverde voorbij. De voerman met knallende zweep probeerde op het laatste moment het houten blok met de ring te ontwijken. Zijn deftige dame bukte zich angstig, maar stak even later triomfantelijk de ring omhoog. “leuk beestje was dat”, klonk het door de toeter, “en nog raak ook.” Zo ging dat daar. Veel belangstelling was er niet, maar er waren opmerkelijk veel jongeren. En dat mag het 192
comité hoop voor de toekomst geven. Het feestprogramma vermeldde voorts een tafeltennistoernooi op maandagavond en de traditionele lampionoptocht op dinsdagavond. Het weerbericht voorspelde de komst van een hogedrukgebied boven ons land en, behoudens wat ochtendmist, een zeldzame mooie nazomerdag. De verwachtingen waren hooggespannen die tweede woensdag in september, waarop reeds om zes uur 's morgens de eerste paarden aangevoerd zouden (kunnen) worden. Geen Valkenburger behoeft de wekker te zetten, want om half zes wordt vrijwel iedereen gepord. Daar zorgt een naamloze groep jongeren voor, die in het programmablad vermeld staat, ieder jaar weer, zonder dat er iets nader geregeld wordt. Voor dag en dauw staan deze knullen op en zorgen ervoor dat zelfs de grootste luilak wakker wordt. Met behulp van blikken bussen en stokken maken ze lawaai en trekken zo het dorp rond. Deze keer hoorde ik zelfs het geluid van een hoorn. Wilt u weten wie dat was? Het werd me in de loop van de dag bekend; een zoon van Van der Meij! Het met behulp van een gasflesje aangedreven toetertje was te koop bij Jongeneel, vertelde hij. De ontwikkeling staat niet stil. Gewoontegetrouw verzamelde de bevolking zich ter bestemder tijd en plaats voor de officiële opening door de nieuwe burgemeester. Deze, op een open bloemenwagen en omringd door gezinsleden en het comité, wist zich staande in een traditie van vele jaren. Daarenboven verwees hij naar een boekwerk (Markten in Nederland) waarin zwart op wit staat: “Sinds 1026 is Valkenburg Nederlands oudste paardenmarkt!” De burgerij gaf blijk deze krachtige woorden zeer op prijs te stellen, daarin gesteund door de beide, feestelijk uitgedoste wethouders onder het gehoor. Tenslotte trachtte hij de markt te openen, maar werd daartoe verhinderd door het allengs ernstiger falen van de geluidsinstallatie. Brokstukken van zinnen weerklonken, na enkele vergeefse pogingen werd nog een laatste verzuchting versterkt: “De marine is toch ook niet meer wat ze geweest is!” Daarna werd het voorgoed stil. Terwijl de zon de mist deed optrekken, de kermis dreunend draaide, de 193
marktkooplieden hun waren aan de man brachten, een aantal paarden verhandeld werd en andere eigenaren hun dieren tentoonstelden, zocht ik verpozing in het rustiek plantsoentje dat in de plaats gekomen is van de muziektent. Er staan drie bankjes, waarop ik een aantal gesprekken voerde die niet onvermeld mogen blijven. Het eerste was met het 'mannetje' op de middelste bank. Een paar bontbeschilderde klompen. Een te wijde, versleten soldatenbroek, gerepareerd met grote, scheef opgenaaide, vierkante lappen. Een bontgeruit overhemd. Met smakkende lippen maakte hij een gebraden kippetje soldaat. “Smakelijk eten”, groette ik vrij overbodig en nam plaats op het andere eind van de bank. Ik maakte wat aantekeningen op papier en hij smulde hoorbaar verder. “Ik heb zo te doen met die kippen”, begon hij en keek me van opzij aan, twee slimme kraaloogjes achter een dienstfiets. “Ze hebben altijd huisarrest ....”, hij onderbrak zichzelf om één voor één de vingers omstandig af te likken ....”Legbatterijen”, verduidelijkte hij tenslotte. “U bent toch geen Valkenburger?”, informeerde ik lachend om zijn twijfelachtig vertoon van consideratie. Hij schudde het ruw geschoren en slecht geknipte hoofd. “Leiden, ik woon ik een hofje”. Zo ontspon zich het eerste gesprek, het duurde niet lang, ineens vroeg hij: “Bent u soms schoolmeester?” Ik knikte ontkennend. “Oh....ik dacht het zo te zien”, verontschuldigde hij zich. Aarzelend bekende ik hem dat ik wel eens verhalen schreef. Argwanend bekeek hij me nog eens. “Dan maak ik daar nu zeker ook deel van uit?”, begreep hij plotseling. Hij stond op, frommelde de resten van zijn maaltijd in het papier, overwoog het geheel op de bank te laten liggen, maar zag nog juist op tijd de beide afvalbakken: “Ik moet er vandoor. Dag heer!” Met enige spijt zag ik hem gaan, een kleine kromgebogen gestalte. Daarna waren er de twee jongetjes. Ze kwamen naar me toe. Eén van de twee voerde het woord met een stemmetje dat haast niet te verstaan was: “Deelt u geld uit?” Zeker door een grapjas naar me toegestuurd, bedacht ik en vroeg nog eens nadrukkelijk: “Wat wil je hebben?” “Een gulden of zo”, kwam het aarzelend. “Twee gulden!”, vulde zijn vriendje openhartig aan. “Waar hebben jullie dat voor nodig? Heeft je vader niets meer?” hield ik de boot af. Ze mompelden iets onverstaanbaars over de draaimolen. “Ik heb geen cent op zak”, verklaarde ik naar eer en geweten. “Kijk maar”, ik keerde de ene broekzak met enig vertoon 194
binnenstebuiten. Belangstellend sloegen ze mijn verrichtingen gade. Ik schutterde wat en draaide me om de andere zak te tonen. “Zal ik even helpen”, bood de woordvoerder aan, maar griezelde terug toen hij de consequentie van zijn aanbod inzag. Ook die andere zak bleek leeg. Medelijdend keken ze me aan en dropen af. Tenslotte was er de marineman. Hij zette zich naast me en genoot van het prachtige weer. Ik informeerde belangstellend of de storing in de geluidsinstallatie inmiddels verholpen was. Hij had de vraag kennelijk al meer beantwoord en zat met zijn gedachten op een heel andere golflengte: “Och meneer, de elektronica, dat is een geloof”. Zijn gezicht onder de blonde krullekop plooide zich tot de welhaast gelukzalige glimlach van een pas bekeerde. Van hem kwam ik te weten dat een verbindingskabel het begeven had. Een 'afgang' die hij betreurde, maar waarvoor ik alle begrip toonde. Immers, dat gebeurde vroeger ook! Zelfs bij de marine. Rondspeurend op de markt, besloot ik dat de kraam van de vredesbeweging niet onbesproken mocht blijven. Immers, slechts daar kon ik met lege zakken terecht. Het viel me op dat vrijwel uitsluitend vrouwen de tent bemanden en bezochten. Klaarblijkelijk klieken de dames samen om, mocht het zijn, ons mannen de baas te worden. Voorwaar een kwalijke ontwikkeling. Begrijp me goed. Na de trekking van de loterij, stonden er nog drie activiteiten op het programma: de puzzelrit voor kinderen, het ringsteken voor paren op vierwielige vehikels en het prijsschieten. Gelijktijdig verzamelden de liefhebbers van de vier-beners zich op het terrein van de Castellumruiters, die daar een grootscheepse demonstratie verzorgden. Toen werd het avond. “Vroeger”, vertelde een Valkenburger, “hotsten we tot laat in de avond door het dorp. In lange slierten. We hadden geen geld voor de kermis!” De tijden zijn veranderd, maar gezellig was het dit jaar zeker ook. Op de kermis, maar ook in de biertrom, de schenkgelegenheid van de Stichting Steunfonds Valkenburgs Harmonie. Daarmee eindigde voor velen de paardenmarkt, maar niet de Oranjefeesten. De volgende dag zou het zeldzaam mooi weer worden. En bar gezellig.
195
oktober 1985 R.J.J.A.A. van den Clooster Baron Sloet tot Everlo Toen ik buiten kwam, overviel me de stilte van de nacht. Het rossige licht van de lantaarns bescheen het dampende asfalt van de weg. Niemand liet zich horen, geen mens was te zien. Ik kreeg het gevoel dat mijn hoofd op een ander niveau dreef dan dat waarop mijn benen bewogen. Er tussenin iets meer bier dan ik gewend ben. Ik verlangde naar mijn kooi aan boord. Plotseling verscheen een schimmige gestalte in het licht van een opengaande poort en een bekende stem verbrak het zwijgen: “Ik zie niet graag dat mijn schaapjes zo laat nog ronddolen.” Het was de vlootpredikant. Met enige nadruk richtte hij zich tot degene die naast hem was opgedoemd en afscheid nam. Als een beschermengel stond hij me even later terzijde, waarop ik me haastte hem de reden van mijn late wandeling te verklaren: “Ik had een gesprek met een Valkenburger, met Van den Clooster!” Even bleef het stil, voor zover ik in het donker kon nagaan, werd er enige keren bedachtzaam geknikt: “Die heeft een heel wat langere naam, Baron van Sloet tot Everloo!” “En het is een marineman”, viel ik hem in de rede, “ik weet het!” “Weet je ook dat hij meester in de rechten is?”, voer hij voort met een tikkeltje ontzag voor aanzien en geleerdheid, de gereformeerden eigen. “Nee”, moest ik toegeven, “daarover heeft hij het niet gehad.” Nadat ik hem ietwat gehaast uiteengezet had waarom ik nodig naar huis moest, gingen we met een groet uiteen. Dat onze Verenigingen raad in de nieuwe penningmeester een alleszins capabel bestuurslid mocht verwelkomen, was me al gauw duidelijk. Dat deze thesaurier bovendien van adel is en deswege behept met een aantal indrukwekkende namen werd me pas later bekend. Dat hij daarenboven ook nog luitenant ter zee der eerste klasse bij de Koninklijke Marine geweest is, begreep ik pas tijdens ons gesprek. Toen echter was het kwaad reeds geschied, ik had hem verzocht elkander bij de voornaam te noemen. Iets wat vroeger, gezien mijn bescheiden functie bij dezelfde koninklijke baas, nauwelijks denkbaar was. 196
Inmiddels bleek dat mijn superieur en gastheer zich met zijn echtgenote bijna dertig jaar geleden in 't Boonrak vestigde. Niet in het 'kasteeltje', zoals u misschien denkt, maar in een eenvoudige burgermanswoning, die overigens van alle gemakken voorzien is en met behulp van allerlei smaakvolle voorwerpen gezellig is ingericht. Dat ik in dit verband het 'kasteeltje' noem is niet willekeurig. Het huidige gemeentehuis is meermalen grondig hersteld en verbouwd. Tijdens één van die beurten werd de faam. van den Clooster opgebeld door een mevrouw die haar man wilde spreken: “Hij is toch bij u aan het werk?” Aan de hand van het telefoonboek dacht ze bij de baron aan het goede adres te zijn. Niet alleen kastelen worden hem toegedacht, maar ook paarden. “We woonden hier pas”, begon een ander verhaal. “De telefoon ging, een zware stem bromde: “Mevrouw, uw paard is gearriveerd.” “Mijn paard? Hebben wij een paard besteld?” “Ja zeker, Ja!” bulderde de andere kant ietwat ongeduldig, of onzeker!? Het raadsel werd na enig heen en weer gepraat opgelost. De paardenhandelaar was de naam van de klant vergeten, had de telefoongids geraadpleegd en een, naar zijn mening, logische conclusie getrokken. Zo'n dertig jaar geleden hadden gewone mensen immers geen rijpaard! Over kastelen gesproken..... De naam van het geslacht is terug te voeren tot het jaar 729 en betekent niets anders dan slot van het zwijnenhok. Het familieslot dateert van 1704 en stond in Denekamp in Overijssel. Het is in de vorige eeuw afgebrand, alleen de stallen resteren nog, waarin een restaurant ondergebracht is: Havezate 'Het Everloo'. En wat de paarden betreft... Bij de nonnetjes ging hij op de fröbelschool, bij de broeders volgde hij het lager onderwijs, maar tijdens de bezetting moest het ouderlijk gezin verhuizen. Zo kwam het Haagse bleekneusje bij een Gelderse boer terecht en daarmee tussen de paarden. “Daar bleek mijn latente voorliefde voor paarden. Ik werd op het makste beest gezet. Ze behoefden me nooit te zoeken, waar het paard was, daar was ik!” De pas ontloken paardenliefhebberij werd na de oorlog weldra gesmoord in de perikelen van de middelbare school en vervolgens definitief de kop ingedrukt: “Bij de marine was er geen emplooi voor.” In plaats daarvan ontwikkelde hij na het KIM (Koninklijk Instituut van de Marine) 197
de noodzakelijke zeebenen aan boord van de HM Karel Doormat en de onderzeebootjager HM Noord-Brabant. Zijn aspiraties voor het vliegbedrijf deden hem, na een daartoe geëigende opleiding, belanden in de waarnemersstoel van de Avenger. Hij werd opnieuw geplaatst op de Doorman, maar nu als vliegende bemanning. In een tijd dat de marine nog alle wereldzeeën bevoer. Er volgde een intensieve vaar - en vliegperiode die hoge eisen stelde aan het gezin thuis, dat inmiddels met een dochter en een zoon uitgebreid was. Om die reden verzocht en kreeg hij tenslotte in 1961 een definitieve walplaatsing met alle consequenties vandien. Hij werd geplaatst bij de marine in Den Haag. In 1982 werd hij vijftig en bereikte daarmee de leeftijd waarop de marineman het veld moet ruimen voor de jeugd. Sindsdien werkt hij nog halve dagen als beleidsmedewerker bij de Koninklijke Vereniging van Marine-officieren en kreeg de latente voorliefde weer kans het hoofd op te steken. Dat begon tijdens een huifkartrektocht door Ierland, die hij met zijn zoon Reinoudt volbracht. “We waren dag en nacht met het paard bezig. Trokken van herberg tot herberg. Op 't laatst dacht ik: Nu of nooit, ik ga paard rijden!” Nu komt de vrouw des huizes in beeld. Heus, ik realiseer me best dat dames in deze rubriek vaak een magere rol spelen, maar deze keer is het slechts gedeeltelijk mijn schuld. Mevrouw van den Clooster, of Willy Ignatius (wat moet ik schrijven?) kwam pas laat thuis. Nog vervuld van de bestuursvergadering die ze bijgewoond had. Als onderwijzeres met ervaring in het buitengewone onderwijs, zet ze zich met hart en ziel in voor het geestelijk gehandicapte kind, maar ook voor de begeleiding van ouders en gezinsleden. Ze heeft de problemen die dat met zich meebrengt aan den lijve ondervonden; Desiré, de eigen dochter is al jaren niet meer thuis. De meeste van haar vrijwillige bezigheden concentreren zich rond de Stichting Praktisch Pedagogische Thuishulp. Plaatselijk is ze actief in het comité uitgaansdag bejaarden. Zijdelings vernam ik nog dat ze ook in het bestuur zit van de manege Moedig Voorwaarts te Leiden. Hoewel deze rijschool zich toelegt op gehandicapten, worden er uitzonderingen gemaakt: haar man leerde er het paardrijden. Het duurde niet lang of deze kocht zich een bruine merrie, Mirjam. 198
En werd lid van de Castellumruiters. “Ik heb me verkeken op de zorg die besteed moet worden aan een paard dat op stal staat”, bekende de heer des huizes tijdens ons gesprek, “poetsen, voeren, mesten en minstens een uur per dag rijden. Het kost me de hele middag.” Vóór Mirjam besteedde hij die tijd met de modelbouw van schepen. Eén ervan staat op de kast in de huiskamer. Het is een getrouwe kopie van het oorlogsfregat L'Orennoque, dat in vroeger jaren de Franse grandeur op de zee moest handhaven. Een indrukwekkend zeilschip met stoomgedreven hulpraderen. Misschien vraagt iemand zich af wat Reinoudt tegenwoordig doet? Oorspronkelijk bezig met het behalen van een pedagogische akte, heeft hij zich nu toegelegd op de lerarenopleiding tekenen en handvaardigheid. Dat hij niet ontbloot is van een zekere aanleg, blijkt wel uit de her en der opgehangen werken van zijn hand. Het bevalt de bewoners van 't Boonrak 4a best in Valkenburg. Maar, jammer dat er van het agrarische karakter weinig overblijft. Het dorp bestaat tenslotte slechts uit huizen en wegen. Zoals reeds verteld werd het laat en ik kreeg haast. Bij het afscheid nemen trof me de hoeveelheid in de vestibule opgehangen schildjes, stuk voor stuk herinneringen aan het aantal schepen en inrichtingen waarop de eigenaar gediend heeft. Ook wat dat betreft is u in dit verhaal nog niet de helft aangezegd. Hoe kan het ook anders.
199
november 1985 Wil van Dijk De dagen worden korter. Het was al donker toen er aan de deur gebeld werd. “Heeft u misschien een poes gevonden? Zwart met wit. Een vlooienband om.” Een mij onbekende dame stond voor de deur van mijn woning, een bezorgde uitdrukking op het gezicht. Ze was bezig met een huis aan huis onderzoek. Ik moest haar teleurstellen. “Als ik wat zie, bij wie moet ik dan zijn?”, informeerde ik, meer om haar te troosten dan in het vertrouwen dat zoiets gebeuren zou. “Marinus Poststraat...” Ze noemde een nummer dat ik een half uur later al weer vergeten was. Zo gaat dat. Daaraan moest ik denken toen ik twee dagen later aanbelde op Claudiusdreef 20. Een huis dat zich in niets onderscheidt van de overige in het rijtje. Mijn vinger zette het één of ander speelmechanisme in werking, binnen weerklonken de tonen van een bekend klassiek melodietje. Nauwelijks waren de laatste klanken verstorven of de deur ging open. Wil van Dijk was thuis. “Zullen we gelijk maar doorlopen naar de schuur?”, stelde ze voor. Zo is ze. Kordaat en doelbewust. Geen plichtplegingen. Even later stonden we in de achtertuin. Geen beest te zien! Voor ik het vergeten zou, vertelde ik haar van de zwart-witte poes die gezocht werd. “O, die uit de Marinus Poststraat!”, wist ze direct, “nee, die is nog niet terecht!” Via een ijzeren hek betraden we het eenvoudig ingerichte asiel voor zieke, zwakke of in de steek gelaten dieren. Dat als egelopvangcentrum regionale en zelfs landelijke bekendheid geniet. Allemaal het werk van één vrouw. De dieren zijn gehuisvest in een gewoon schuurtje. In de ene helft daarvan zijn de gebruikelijke spullen opgeslagen. In de andere helft staan hokjes van de egels, de cavia's en het konijn. Voor de ernstige gevallen zijn er zelfs glazen bakken met een rode lamp, die voor de nodige verwarming zorgt. Er is ook een gedeelte afgeschut als vogelverblijf. Het is er geen beestenboel. Geen grote groepen mauwende poezen of blaffende honden. Geen kreupelende eenden of meerkoeten. Slechts één poes liep er rond, de linkerachterpoot in een stijf verband. 200
“De mens is koning, de aarde zijn domein. Dieren en planten zijn er om gegeten te worden.” Dat werd weliswaar niet beleden, maar wel in de praktijk gebracht! Tot nog toe bewees de mens zich een koning in het stadium van de baby. Alles wat hij ziet, gaat in de mond. Toch groeit er langzaam begrip voor de natuur. Mens, dier en plant hebben elkaar nodig om te kunnen voortbestaan. In een biologisch evenwichtige toestand. Ineens zien we de mens als de grote verstoorder. En de dieren als de eerste slachtoffers. Daarom groeit het aantal instanties dat zich ter bescherming daarvan inzet. Zo is er dan nu de landelijke stichting AMIVEDI, die zich ten doel stelt regelmatig lijsten te publiceren van vermiste en gevonden dieren. Voornamelijk huisdieren, wel te verstaan. De naam AMIVEDI komt uit het Latijn en betekent dan ook: Dierenvriend. Wil van Dijk zorgt in dat opzicht voor Rijnsburg, Katwijk en Valkenburg. Bijna iedere week staat er een lijst in de regionale advertentiebladen. Huis aan huis bezorgd. “Wat dat betreft zijn die kranten fantastisch!”, erkent ze ruiterlijk. Maar ze doet meer. “Tevens advies bij problemen met dieren. Egelopvang (ministerieel erkend)”, las ik in de mededeling. Dat doet ze het liefst op eigen houtje. Ongevraagd gaf ze als haar mening te kennen: “Instellingen knokken altijd met elkaar. Mensen die van dieren houden, hebben vaak ruzie met elkaar.” Wil van Dijk is een geboren Rijnsburgse. Vader en moeder hadden een winkel in kruidenierswaren en huishoudelijke artikelen. Reeds als kind moest ze meewerken, ze heeft dan ook een paar flinke armen aan het lijf. Haar dierenliefde kon ze kwijt aan de poes; hoewel die bedoeld was om muizen te vangen, werd ze vertroeteld in het poppenbedje. Ruim twintig jaar geleden is ze getrouwd met Floor van Dijk, de zoon van een Katwijkse melkhandelaar. Na enige tijd betrok het echtpaar een woonboot in het kanaal bij de Sandtlaan, in Katwijk a/d Rijn. Het werd hun 'Thuishaven' voor meer dan achttien jaar. Daar is haar zorg voor het in de knel gekomen dier tot ontplooiing gekomen. Het begon (uiteraard) met watervogels. Een eendje, uit het water gevist, in een zinken teil met wat houtmot. Niet lang daarna kwam de buurvrouw met een soortgelijk geval. Zo groeide haar faam als 'dierenopvang'. Onder in de betonnen bak van hun boot was ruimte genoeg. Maar ..... dat werd al gauw haar motto: “Als doorgangshuis. Al is het nog zo lief, alles gaat door!” 201
Wat begonnen was met een eendje groeide van lieverlede uit tot een opvangcentrum waar 500 tot 600 dieren per jaar op krachten konden komen. In samenwerking met de politie, diverse boswachters, de gemeente en allerlei instellingen op het gebied van de dierenbescherming. “De ene keer heb ik hen nodig, de andere keer zij mij.” Op mijn vraag hoe haar man op haar bezieldheid reageerde, lachte ze openhartig: “Hij kan het goed meemaken. Hij moppert wel eens als het erg druk is, maar hij meent er niets van!” Ook de bewoners van het 'Pad' hadden een goede verstandhouding onder elkaar. Wil bewaart een sterke herinnering aan de verbouwing van hun schip. Het kanaal lag dicht en de buren kwamen op de schaats binnen. Dat kon toen. Terloops vertelde ze: “Ik had toen drie wakken te voeren. En 's ochtends de bevroren vogels!” Het was ook wel eens spannend. “We hebben ook een aanvaring gehad met een vrachtschip. Die was uit het roer gelopen, net in de bocht. Ik stond voor het raam en zag hem komen. De boot werd niet beschadigd, een betonnen bak is sterk. Maar de spullen in de kast wel!” Daarbij kwam dat de pleziervaart toenam en daarmee het aantal overtredingen van de vaarsnelheidsbeperking. hun woonplezier werd er door vergald. Daarom gingen ze naar de vaste wal, naar Valkenburg. “Ik had wel heimwee naar het bootje. Het was een heel grote overgang voor mij. Maar dat is weer voorbij!”, constateerde ze met enige beslistheid. Hun oudste kind, een dochter, is gehuwd en woont in Katwijk. De zoon is achttien jaar en woont thuis. Het bevalt hen nu best in Valkenburg. Wil van Dijk heeft zich gespecialiseerd in de egelopvang. “Er is weinig Nederlandse lectuur over”, klaagde ze. In de glazen bakken huisden ten tijde van dit gesprek twaalf egeltjes. Diep weggedoken in het stro en houtmot. Iedere dag wordt het hok schoongemaakt, alles er uit en ververst. Bovendien wordt twee keer per week het geheel gesopt. De beestjes worden op krachten gebracht met vlees, fruit, warme hap en iedere week een ei. De keuze van het juiste moment om hen weer terug te brengen in de natuur is erg belangrijk. Het is een nachtdier. In het eerste donker gaat het op voedsel uit, voornamelijk insecten maar ook fruit. 's Winters doet het een winterslaap. In een nestje van droge bladeren, diep in een kuiltje of holletje. Een egeltje dat overdag rondscharrelt is ziek. Aan 202
een schoteltje melk heeft hij niets. U weet nu waar u het brengen kunt. Met de deskundige blik van de Amsterdammer die slechts onderscheid weet te maken tussen drijf-sijsjes en vlieg-sijsjes, monsterde ik het vogelhuis. Gebouwd door haar man. Een ruim verblijf voor een bonte menigte van allerlei gevleugeld gedierte. Voornamelijk tropische vogels, begreep ik, zoals kanaries, wevers en zo. En een spreeuw. Het beest had het kennelijk best naar zijn zin. Mijn gastvrouw gaf een korte verklaring: “Die is verkeerd behandeld. Een gebroken vlerk. Hij kan nooit meer vliegen. Je staat er versteld van hoe goed hij de anderen imiteren kan!” Tijdens ons gesprek ging de telefoon. Een meneer uit Katwijk. Ze luisterde oplettend toe. “Gaat u maar naar Zuidstraat 109. Daar kunt u terecht.” En tegen mij: “Een olie-vogel op het strand.” We kregen het op een of andere manier over kraaien. Wist u dat door de mensen grootgebrachte kraaien, die losgelaten zijn, agressief kunnen worden? Ze zwerven dan rond, vaak bij scholen. En zoals hun soortgenoten met geweld de onderlinge gezagsverhoudingen vaststellen, gaan zij op de kinderen af. Om de pikorde te bepalen. 't Is maar een weet. Wil van Dijk is iemand die niet gauw loskomt. Om het gesprek gaande te houden, moet ik voortdurend vragen stellen. “'k Ben geen mens voor koffiedrinken, en zo. Je bent over je eigen zo gauw uitgepraat. Dan gaat het gauw over een ander.” Ze weet zich te beperken. De honden gaan naar het asiel. De katten naar Katwijk. Sommige watervogels, maar ook andere dieren kan ze kwijt op een afgeschoten hoekje in het Westerpark in Rijnsburg. Daar moet ze dan wel regelmatig heen. Op de fiets. Ze rijdt zo'n 20.000 kilometer per jaar! Want ook de foerage verzorgt ze zelf. Uit haar Katwijkse tijd heeft ze een viertal adressen overgehouden voor oud brood, afval boerenkool en stro. Voor de meeste gevallen is Claudiusdreef 20 een doorgangshuis. Voor enkele het einde van de reis. “Als het beest geen toekomst meer heeft, ga ik er mee naar de dierenarts.” Ook voor de oudedagsvoorziening van bijvoorbeeld een kanarie, draait ze haar hand niet om: “Om hem de nek om te draaien als hij niet meer zingt ....... daar houd ik niet van.” Haar huiskamer wemelt van de opgezette vogels, dat wel. Het valt echter niet op, verborgen als ze staan tussen de planten. Op natuurlijke wijze. “Een vogel op een plankje, dat vind ik niets.” 203
december 1985 Terugblik Na enige aandrang besloot ik op de zolder te gaan zoeken. “Kan die doos met papieren niet gebruikt worden?” Ik nam er de tijd voor en bekeek alles nog eens, stuk voor stuk. Oude, stoffige en gekreukte boeken over stoomketels en turbines. 'Leerboek voor de machinist' stond er op. Werkschriften waarin ik geleerde zinnen geschreven had, die ik nu nog nauwelijks begrijpen kan. Daar lag ook mijn agenda 1985. Ik bladerde er wat in en herinnerde me alles weer. 1985 was niet zomaar een jaar, het was het jaar waarin ik uit de marine gestapt was. Gewoon omdat ik het zat was. Altijd onderin zo'n ijzeren bak. Als machinist zie je geen bal. Neem dat maar van mij aan. Ik zag mezelf nog door het dorp lopen. Wat onwennig, als burger, nog half in mijn marine-kloffie. Zoveel centen had ik nou ook weer niet. Bij de sloperij bleef ik stil staan. Het is daar altijd zo'n lekkere rotzooi in die werkplaats! Heel wat anders dan wat ik gewend was bij de “baas”. 't Liep tegen het eind van het jaar, dat weet ik nog wel. Stomverbaasd staarde ik naar het spandoek: 'Rondreis door het dorp per motorfiets. En naar de twee mannen die druk bezig waren een stokoude BMW te slopen. Nog een originele 750 cc zijklepper met geperst plaatijzeren frame en een zijspan, uit de jaren veertig! Belangstellend keek ik over de schouder van de man die bezig was de cilinderkop te demonteren. Een oude man met een stug uiterlijk, in een smerige overall. Tegenover hem, aan de andere kant van de motor, zat een leerling. gehurkt en met een vette veeg over het jonge gezicht. “Is dit er één met een achteruit?”, informeerde ik met de bedoeling te laten merken dat ik er ook verstand van had. De jongen keek op met de blik van een aap naar een roestig horloge. De oude baas bromde iets onverstaanbaars. Omdat ik begreep niet welkom te zijn, liep ik maar door. De volgende dag zag ik hen bij de Kromar. De jongen voor, de man achter het boodschappenkarretje. Het was druk, je kon elkaar niet 204
passeren. Zo probeerde ik tegen een breedgeschouderde rug een gesprek te beginnen: “Die rondreis door het dorp? .... Ik wil wel mee!” De harde kop draaide zich iets naar mij toe, maar verder geen sjoege. “Als jullie gaan, geef me dan tenminste een seintje”, probeerde ik het nog een keer, wat harder. De rug bleef onverstoorbaar. Pas drie dagen later merkte ik dat mijn verzoek doorgekomen was. De jongen stopte me een briefje in de hand: “Morgenmiddag, twee uur.” Meer was niet nodig. Uiteraard was ik precies op tijd. Goed ingepakt, want het was koud. De oude man was aan het proefdraaien en verstelde nog iets aan de vergasser, de motor zoemde als een naaimachine. Daarna trok hij met een plechtig gebaar de, van lange kappen voorziene, handschoenen aan en knoopte zijn dikke, leren jas dicht. De jongen nam plaats in het zijspan en ik op de duo, een zadelvormige zitplaats hoog boven het onafgeveerde achterwiel. De oude beklom als laatste het snelheidsmonster, zette de valhelm en stofbril op en gebaarde ons hetzelfde te doen. Met enig wantrouwen bekeek ik zijn volgende handelingen, het intrekken van de koppeling en het inschakelen van de versnelling, rechts opzij van de benzinetank. De motor ronkte enige keren hartgrondig en zette zich in beweging. “Waarheen?”, brulde de oude, het was een man van weinig woorden. “Vrijdag 21 juni!”, gilde de jongen terug en verstelde iets op het dashboardje voor hem. Toen pas kreeg ik in de gaten dat er iets niet klopte. We reden door een soort mistige toestand en doken weer op in de Kerkstraat. Middenin een groep Valkenburgers op weg naar het Dorpshuis. Het leek wel een demonstratie. Gelukkig vielen we niet uit de toon. “Dat zijn die lui van de Slipstream!”, schreeuwde een luidruchtig ventje. “Antiekelingen!”, joelde een ander. Omstuwd door deze knapen, defileerden we langs burgemeester Van 't Woud, die afscheid nam van zijn onderdanen. We verlieten het plein en kwamen op de Broekweg. En weer verstelde dat vreemde knulletje in dat bakje naast me iets aan dat apparaatje voor hem. En weer reden we door de mist. En weer kwamen we op het Dorpsplein terecht. En weer zaten we in een defilé. Maar nu stond daar burgemeester Sinke, de nieuwe baas van het dorp. En weer was het de 21e. Maar twee maanden later, snapt u! Die leren bonk voor me draaide een paar rondjes en reed, alsof dat de gewoonste zaak van de 205
wereld betrof de Ringweg op. Weg uit de drukte. Het bestuur van de motorclub begreep er uiteraard geen sikkepit van, dat ze later een brief kregen van de burgemeester. “Bedankt voor jullie originele bijdrage aan de feestelijkheden”. De jongen maakte uit waar we heen gingen. Het ene moment stonden we voor het Dorpshuis en bezochten het concert van de Harmonie. Even later genoten we van de uitvoering van ons koor op dezelfde plaats. Maar begrijp me goed, niet zonder eerst een tijdje te rijden. Zo floepten we van hot naar her in de tijd. Dan weer reden we tussen de 'voedseldroppers', die veertig jaar na de oorlog ons dorp bezochten (ze zullen zo hun eigen gedachten hebben gehad over onze typische Duitse zijspancombinatie). Om vervolgens op te duiken tussen de lampionoptocht. Of bij de sportzaal, waar de plannen voor de autoweg werden toegelicht. We reden achter de auto met de luidspreker erop voor het volkspetitionnement. En tussen de fietsers voor de vrede vanaf het Castellumplein. Maar de paardenmarkt was wel de grootste trekpleister. De jongen was er niet weg te slaan. Neem het hem eens kwalijk. De oude had andere zorgen aan zijn kop. Die wilde met alle geweld op 1 november op het Castellumplein staan. Daar stond een soort stiltekring, tegen de kruisraketten denk ik. Het was al donker en niemand zag ons. Trouwens, wat zou het uitgemaakt hebben? Het was het einde van de rit. Even later stonden we op de plaats van vertrek. De sloperij was dicht. Ik deed een bod op de motor met toebehoren. De oude deed alsof hij niets hoorde. “Zal ik de sloper waarschuwen?”, stelde ik voor. “Niet nodig. Genoeg gezien. Gaan verder. Tot ziens!”, volgde er een paar korte mededelingen. Het tweetal besteeg de stoomfiets en verdween in het niets. Lang nog, tuurde ik de Joghtlaan af, de hand omhoog in een halfbakken militaire groet. De inspectie was afgelopen. Het oudejaar had bekeken wat er in zijn tijd uitgespookt was. Zijn aflosser was op de hoogte gebracht. Die kon er nu tegenaan. Mijn vrouw riep naar boven: “Kom je nog een keer?” Ze had het papier nodig voor het noodkacheltje. De boeken kon ze krijgen, maar de agenda heb ik bewaard. Die ligt nu veilig opgeborgen in het gereedschapskistje 206
van de BMW. Hoe ik aan die motor gekomen ben? De oude zei toch 'tot ziens'?! Die zegt niet zomaar wat. Na al die jaren kwam hij er vorige week ineens mee aan. Jammer genoeg zonder benzine. Maar gisteren heb ik een flesje te pakken gekregen. Geruild voor de laatst voedselbonnen. We kunnen één korte trip maken. Wat zou u doen?
januari 1986 Piet Geerlings Zijn bejaardenwoning trok mijn aandacht door het raambiljet tegen de kruisraketten. Zeldzaam in Valkenburg. De bewoner viel me op toen hij tussen mijn rommelmarktboeken een bijzonder exemplaar zocht. Een bejaarde met het uiterlijk van een principieel man. Op een even degelijk rijwiel. Achtenzeventig jaar en wie zou hem die aanzien? Maar tijdens ons gesprek verwonderde hij zich er over, dat zijn vader, altijd al een gesloten vat, nog immer weigert hem nadere details te verstrekken over iets dat in het begin van deze eeuw zijn beslag gekregen heeft. Wat zou u dan gaan denken? Maar oordeel niet te vlug. Zijn vader heet Geerlings en is de oudste man van Nederland. Eénhonderdacht jaar oud! Dat kan dus best. Opa Geerlings kwam van Oldenhove uit het hoge Noorden en vestigde zich in Leiden. Zijn enige zoon, nu Nederlands oudste, wist zich een vaste positie te veroveren op de 'Hortus' in Leiden, als tuinman. En één van diens drie zonen is Piet, die sinds de oorlog in Valkenburg woont. Eerst bij de Haagse Schouw en, na het overlijden van zijn vrouw, in de Wei. Toen ik daar, een half uur te vroeg, aanbelde, was hij nog aan de warme hap bezig. “Ga maar vast zitten.” Ik had beloofd me niets van de rommel te zullen aantrekken en beperkte me dus tot een vluchtige inspectie: de her en der verspreid opgestapelde boeken, tijdschriften, krantenknipsels en fotoboeken spraken een duidelijke taal, hier wordt veel gelezen. Even later zat hij tegenover me, zijn weerbarstige, witte kuif recht omhoog, een paar doordringende ogen in een wijs gezicht. 207
Laat ik het maar meteen vertellen: Piet is een socialist van het eerste uur, een echte vooroorlogse rooie! Opgegroeid in en met de partij. Na ons gesprek kan ik dat met respect zeggen. Piet mocht na de lagere school naar de ambachtsschool. “Dan was je toentertijd al een heel eind”. Als timmerman vond hij een patroon en bekwaamde zich als trappenmaker. De sociale omstandigheden waren niet best in die jaren, ook niet in Leiden, waar een bloeiende textielindustrie was geweest. In 1926 sloot hij zich aan bij de Arbeiders Jeugd Centrale (AJC), die enkele jaren daarvoor opgericht was. Onder de bezielende leiding van Koos Vorrink wist de vereniging grote aantallen werkende jongeren tot eensgezindheid te bewegen en tot zelfontwikkeling te stimuleren. Mijn gastheer citeerde in dat verband enkele regels van een gedicht van E. Kerkow: In der steden donk're stegen Is een lichte roep ontwaakt! Wat de zelfontwikkeling betreft: mij werd een ingebonden jaargang getoond van 'Beschaving en Wetenschap'. Eene Algemeene Volksuniversiteit, onder redactie van Mr. J.E.W. Duys. Het weekblad startte op 7 juli 1928 met 28 bladzijden wetenschappelijke artikelen en cursussen over Het Recht, Arbeidsrecht, maar ook de wereldgeschiedenis en Landen en volkeren der aarde. Zelfs trof ik er een verklaring van de relativiteitstheorie van de toen jonge Einstein aan. De idealen, die deze leidslieden bezielden, waren groot; voorts waren er gedichten en leuzen van socialistische denkers. Voor de AJC was er het landelijk orgaan 'Het Jonge Volk', een 14-daagse uitgave voor ƒ 1 per half jaar, onder redactie van Koos Vorrink. Een alleszins strijdbaar blad. Piet was penningmeester van de plaatselijke afdeling, maar ook van de gewestelijke AJC. Met een eigen blad: 'De Vuurpijl'. Onder redactie van Piet Geerlings. Helaas was er geen exemplaar ter inzage. Ik noemde ook het bewegen tot eensgezindheid. Daartoe werden grote manifestaties georganiseerd voor de jeugd. Pinksterbijeenkomsten in Vierhouten, maar ook internationaal. De afdeling Leiden had een eigen plekje in de duinen bij Katwijk, waar nu het tentenkamp is. Met nijdige ogen werden daar de activiteiten van de rode jeugd aangezien. Het liep 208
spaak toen de Leidse AJC, aangevuld met een aantal gewestelijke afdelingen, optrok naar hun stukje duin. Zwaaiend met vlaggen en wimpels, zoals te doen gebruikelijk. Maar Katwijk vierde een oranjefeest! Op de één of andere wijze raakte een rode vlag een oranje wimpel en toen was het raak! De grote jongens vormden een barrière voor de kleintjes, vingen de slagen op of deelden ze uit en wisten betrekkelijk heelhuids het duin te bereiken. Het nieuws dat hun jeugd in Katwijk gemolesteerd was, verleidde socialisten in Leiden ertoe een strafexpeditie uit te rusten. Ze rukten op, maar werden bij de Warmonderweg onderschept door hun voorman Mr. van Eck. Hij wist hun van de dwalingen huns weegs te overtuigen. Niettemin moesten de volgende dag de haringkarretjes van de Katwijkse vrouwen in Leiden het ontgelden, ze werden omgekeerd. Zo ging dat in die bewogen jaren. Piet ging studeren. De arbeidersavondschool en diverse kaderscholen. Boekhouden, staats- en gemeenterecht, sociale- en bedrijfseconomie, financiën en meer van dat soort wetenschappen, alles wat een toekomstig kaderlid nodig kon hebben. De benodigde boeken konden geleend worden in de Universiteits Bibliotheek. Zijn vader zag het met lede ogen aan: “Dat is voor professoren, niet voor gewone jongens”. In zijn ogen waren studenten opmakers en daarmee uit! Het leidde tot een zekere verwijdering tussen hen beiden. Als zovelen in die dagen, had ook Piet te kampen met werkloosheid. Als ongehuwde ontving hij geen steun. Desondanks moest hij zich iedere dag melden op de arbeidsbeurs, het gehate stempelen. Vader Geerlings hield de kostganger kort. Een ontluikende liefde werd in de kiem gesmoord. Het motto was: Armoe erin, liefde eruit! De trouwplannen gingen niet door. Piet moest in dienst en werd ingedeeld bij de genie als pontonnier. Het was soldaten verboden buiten diensttijd in burger te lopen. Maar hoe doe je als AJC-er dan mee aan een demonstratieve optocht? Dus kleedde hij zich om. Zijn dienstkameraden echter zagen hem lopen: 'Ha die Piet!' “Je verrader slaapt nooit!”, vervolgde mijn gastheer en deed voor hoe de luitenant hem op rapport liet komen: “Zo, beste kerel. Tegen de orders, hè! Moet niet meer voorkomen. Anders luis ik je er onmiddellijk bij, begrepen!! Ingerukt mars! Opgeroepen tijdens de oorlogsdagen, lagen de genie-soldaten in Piershil op Oud-Beijerland. De kapitein en de luitenant 209
waren nergens te vinden, de adjudant voerde het commando. De groep bleef buiten schot, maar toch werd er een parachutist gesignaleerd. Ze kregen het bevel er allemaal op uit te gaan. Hoewel geen vechtsoldaten, moesten ze toch wel kans zien de, waarschijnlijk zwaarbewapende, vijand door het grote aantal te overwinnen. Deze redenatie beviel Piet helemaal niet en hij wist de leiding ervan te overtuigen, dat hij en enkele anderen bij deze operatie best gemist konden worden. Gelukkig kwam iedereen heelhuids thuis, op de plaats waar de vijand verondersteld werd, graasde slechts een vreedzame zwart-bonte koe. Je zou kunnen constateren dat Piet niet erg solidair was met het Nederlandse leger. Maar wat wil je van iemand die geleerd had zelf te denken? Dolgelukkig waren ze dat de oorlog tenslotte voorbij was. In 1945 werd het huwelijk voltrokken tussen Piet Geerlings en Ans van Duysen. Het echtpaar betrok een woning op de Voorschoterweg. Piet werkte toen bij de gemeente Oegstgeest en stond aan de wieg van de PvdA, waarin hij in de na-oorlogse jaren een niet minder belangrijke rol zou spelen als voordien in de AJC. Komt dit in dit verslag niet zo goed uit de verf, dan is dat aan hem te danken; hij praat liever over de partij dan over zichzelf. Ook weet hij zich behept met een aantal minder aangename, ik zou haast zeggen typisch Groningse eigenschappen: een strikt rechtvaardigheidsgevoel, een hekel aan kletsen en het van nature een dwarsligger zijn. Tot voor kort woonde hij regelmatig de gemeenteraadsvergaderingen bij. Vooral als er zaken, de ouderen betreffende, aan de orde kwamen, trok hij nog al eens heftig aan de bel. Hij wist waarover hij 't had. Als lid van een landelijke commissie had hij over hun rechten en problemen nagedacht. Maar ook was hij jarenlang voorzitter van de groep gepensioneerden van de ABVAKABO Leiden en is nog steeds bestuurslid. Daarenboven van de groep senioren van de PvdA. Boordevol kennis dus. Sinds enige tijd mijdt hij echter de raadsbijeenkomsten. “Ik bots geregeld”, verklaarde hij ietwat teleurgesteld. Ook de aanleg van de S4 zal niet zonder zijn inspraak tot stand komen. In een provinciale commissie benoemd, heeft hij daar zijn woordje gedaan. Reken maar! We namen afscheid, staande in de deuropening. Nog lang niet uitgepraat. “Moet je eens recht voor je uitkijken”, wees hij. Mij viel niets 210
bijzonders op. Nader toegelicht begreep ik, dat hij op de struiken doelde aan de overzijde van de straat. Wederom ontging me de bijzonderheid. “Kijk dan eens naar rechts”, voer hij voort, mijn onbenul bemerkend. Ik verplaatste mijn blikveld en nam een dichte massa hooggroeiend struikgewas waar. “De gemeente wou er niks aan doen en toen heb ik die struiken zelf maar gesnoeid.”, verklaarde hij rustig. Inderdaad viel me toen een scherpe scheiding op tussen het groene en het dorre hout, ter hoogte van zijn woning. Het uitzicht was duidelijk verbeterd. Nu is me bekend dat in Voorschoten de gemeente voor dat doel zelfs gereedschap ter beschikking stelt aan particulieren, argeloos vroeg ik: “En, wat zei de gemeente?” “Ik kreeg de politie op mijn dak, met een procesverbaal!”, besloot hij enigszins weerbarstig. Toen ik wegliep, riep hij nog: “Veel succes met je schrijverij!” Dit verhaal is in de verleden tijd geschreven. Licht kan de indruk ontstaan dat ook de activiteiten van Piet Geerlings tot het verleden behoren. Vergeet het maar. Het is, nu ik dit schrijf, begin januari. Ik wens hem toe dat hij nog eens in gezondheid de oudste inwoner van Valkenburg mag worden. En dat ik dat beleven mag. En u allen, veel Heil en Zegen!
februari 1986 MC De Slipstream De voordeur van de woning wordt enigszins aan het zicht onttrokken door het huis van de buren. Naast die deur vermeldt een klein bordje 'Elf' en een groter bord aan de andere zijde de namen van de bewoners: Cecile, Dunya en Peter van der Zeijden. En dat alles aan de Centuriedreef. De heer des huizes was nog even weg, dus moest ik het met zijn vrouw stellen. En met Dunya. Het speet me niets. Eerst kwam 'Doenja' kennis maken. Het twee jaar jonge dochtertje stak me vertrouwelijk haar grote, grijze knuffelbeer toe en keek me afwachtend aan. Wat doe je dan als 'opa'? Later kwam Cecile erbij zitten. We waren al gauw druk in gesprek gewikkeld over Indonesië, haar 211
geboorteland en mijn 'tropenervaring' van zo'n 35 jaar geleden. Zij is met haar ouders in 1957 naar Nederland gekomen en heeft sindsdien al twee keer haar moederland bezocht: “Ik had daar nog een omaatje”. De oude bekende plekjes waren heel anders dan ze zich voorgesteld had. Oma was niet groot en sterk, maar klein en teer. De mensen waren zelfbewuster, minder onderdanig. “Uiterlijk was ik één van hen, maar als ik Engels begon te praten in plaats van Maleis, negeerden ze me gewoon!” Al met al waren het prachtige reizen voor haar, Peter en haar schoonouders. De huiskamer getuigt ervan, een gebatikt kleed aan de wand, twee wajangpoppen, allerlei koperwerk en tropisch-houten borstbeeldjes. Cecile is verpleegkundige in 'Schakenbos' te Leidschendam. Chronische patiënten. Maar naast haar zwarte kruis beschikt ze ook over minstens nog een ander vaardigheidsbewijs. Het rijbewijs voor motorvoertuigen op twee wielen! Bij gelegenheid toert ze rond op haar oude BMW R26. Net als haar man, die oprichter is van de Motorclub Slipstream. En daarvoor was ik eigenlijk gekomen. De thee was geserveerd, Peter zat naast me. Dunya reed met een plastic wielvoertuig, voorzien van een BMW embleem, door de kamer. De promotor van de motorclub vertelde over zijn eerste verkeersongeval. Vader Van der Zeijden, afkomstig uit Amsterdam en vroeger onderhoudsmonteur bij Hoval, placht zijn gezin te vervoeren met behulp van een motorrijwiel met zijspan. Daarmee trokken ze erop uit, de wijde wereld in. Nog ziet Peter de laadbak van de vrachtauto op zich afkomen en het bakje waarin hij zat en het windscherm voor hem verbrijzelen. Ze kwamen er nog goed af. Desondanks kocht hij zelf op latere leeftijd een motor, met vallen en opstaan deed hij ervaring op. Leergeld onder meer een half jaar gipsbeen. Tegenwoordig rijdt hij op een BMW 1000 cc, “een volmaakte motor”. Heeft hij het motorrijden klaarblijkelijk van zijn vader, wat betreft zijn beroep betreedt hij de voetsporen van zijn moeder; verpleegkundige! Momenteel als socio-therapeut, een soort begeleider, in één der opvanghuizen van Sancta Maria in Noordwijkerhout. Ruim tien jaar ervaring met mensen die het niet meer aan konden. Gevlucht waren in alcohol of drugs. Hulpbehoevenden. Nu samen in één huis opnieuw beginnen, leren koken, wassen, strijken, inkopen doen. Leren zichzelf te aanvaarden en om hulp te durven vragen. 212
Zo hebben man en vrouw in hun werk veel te verstouwen. Hoewel ze bij voorkeur de problemen daarvan niet meenemen naar huis, kunnen ze die wel samen bespreken. Zij immers oefenen dezelfde roeping uit! In augustus wordt gezinsuitbreiding verwacht. Hoe dat dan moet? Peter is van plan dan een dag minder te gaan werken. Maar voldoende afleiding blijft hard nodig. Het motorrijwiel speelt daarin een grote rol. De oprichting van de motorclub verliep als volgt: Peter was, voordat hij naar Valkenburg kwam, woonachtig in Noordwijkerhout. Daar kwam hij in contact met de motorclub Noordwijk. Van mening dat hij hier voldoende medestanders zou vinden om een soortgelijke club op te richten, plaatste hij een oproep in de Katwijkse Post en dergelijke regionale advertentiebladen. Voorts huurde hij een zaaltje in Tripodia. “Het had me hooguit dertig gulden kunnen kosten!” Het werd een succes. Er kwamen dertig belangstellenden, waarvan er ruim twintig bleven hangen. De motorclub Slipstream was een feit geworden. De eerste vier bijeenkomsten werden in de Peuk belegd. Een voorlopig bestuur werd aangesteld en de doelstelling kwam aan de orde: “Wat zullen we gaan doen en zo voort”. Daarna vergaderden ze een tijdlang in de kantine van de Castellumruiters. In 1982 werd het huidige clubonderkomen, de kelder van Huize Callao in Katwijk a/d Rijn, betrokken. Ondertussen werden allerlei activiteiten georganiseerd. Gezellige avonden met toepasselijke films, of een bekende motorcoureur als spreker, of de introductie van de nieuwste schepping van BMW. Ook waren er eetfeestjes: “Die zijn altijd geslaagd bij deze club!”, liet één der leden zich ontvallen, later op de dag. Het eigenlijke sportgebeuren werd gezocht in nachtelijke ritten, een gezamenlijk bezoek aan de TT, een weekend met z'n allen naar Koblenz en in het bezoeken van buitenlandse motorclubs. Ook in Valkenburg werd een internationaal 'treffen' op touw gezet, op het ZAVV terrein aan de Zonneveldlaan. Zes leden van de 'Suffolk Coasters MCC' werden in de vroege morgen door de 'Slipstreams' opgehaald uit Hoek van Holland. Afkomstig uit Lowestoft, de partnergemeente van Katwijk. De Engelsen reden voornamelijk op 'Japanners'. In de loop van de dag kwamen er nog zes Duitsers, vier ervan bleven. Bij zo'n uitwisseling komt alles ten laste van de gastheren en dames. Het eten koken, de zorg voor de hap en de snap. De volgende dag een rondrit door het Zuid-Hollandse 213
landschap. Een colonne van ruim twintig motoren, een rit van 150 km. Dat was in 1985, een druk, maar bar gezellig paasweekend kon worden besloten. De motorclub Slipstream was inmiddels gegroeid, niet in aantal, maar tot een hechte vriendenkring. Het kwam zo uit (hoe is het mogelijk) dat diezelfde avond de jaarvergadering van de motorclub zou plaatsvinden, ik was welkom. Wie verwacht had dat het parkeerterrein vol zou staan met opgepoetste tweewielige motorvoertuigen, kwam bedrogen uit. Slechts auto's ontsierden het terrein van Huize Callao van de Stichting Duinstreek, vlakbij de RK kerk. Afgedaald in de kelder bleef me de keus tussen twee deuren, één ter linkerzijde, één ter rechterzijde. Omdat het meeste lawaai van links kwam, wierp ik daar een blik naar binnen: omgeven door tabakswalm was een menigte jongelui bezig met het edele dartspel. Pijltjes gooien. Met een verontschuldiging wendde ik me naar rechts. Inderdaad bleek in dat belendende vertrek een tweetal leden van de motorclub druk bezig voorbereidingen te treffen. Uiteraard was daar onze Valkenburger bij aanwezig. Ik had volop gelegenheid het onderkomen van de motorrijders te bekijken. In het midden terzijde de, met de hand gemaakte, bar waarachter een zekere Van der Plas me aanmoedigend toeknikte. Hoewel zijn naam me bekend voorkwam, dorst ik hem niet vragen zich nader te identificeren. Het plafond werd aan het oog onttrokken door een wijd gespreide parachute, opdat de klanten van de schenkgelegenheid zich veilig kunnen voelen onder het valscherm. Een doorboorde valhelm met gloeilamp voorzag in een toepasselijke sfeerverlichting. De wanden tenslotte zijn bekleed met levensgrote affiches, waarvan 'Honda's V Four' en 'De Geruchtenmachine' mijn aandacht trokken. Niet veel later zat ik weggedoken in één der clubfauteuils en werd onderwezen in het fotoboek van de vereniging. Door Martin, Peter's broer en medeclublid. Ik kwam steeds meer onder de indruk van de activiteiten die deze jongeren ontplooien. Het dagelijks bestuur intussen trof de voorbereidingen voor de vergadering. Een tafel werd opgesteld, een lege drum met een rond blad er op. Een drietal drums met kussens fungeerde als kruk en daar zat het college. Gekleed in het blauwe t-shirt met club-embleem. Met ernstige gezichten bladerden ze de papieren door. De voorzitter (Peter) opende de vergade214
ring. De club is sinds vorig jaar officieel ingeschreven in Katwijk. Er wordt geen subsidie verleend. De zaalhuur is ƒ 3600 per jaar, geen kleinigheid! De contributie is ƒ 50 per jaar. Het jaar 1985 vertoonde slechts een tekort van enkele honderden guldens, echter iets wat de penningmeester met grote zorg vervulde, want daaruit bleek dat de winst uit de bar omzet gedaald was. Daar moest iets aan gedaan worden. Niet dat hij op grotere consumptie aandrong, er werd gespeurd naar gunstiger aankoop en toename van het ledenbestand eventueel vergezeld van genodigden. Ook werd besloten te bezuinigen op het representatiefonds. “Voor de huwelijken, verjaardagen en geboortes”, lichtte de president toe. “En voor een krans !”, merkte één der aanwezigen nuchter op. Men lachte. Na enig nadenken, begreep ik waarom. Ook de Verenigingenraad kwam ter sprake: “Wat moeten we daarmee?” Dapper werd het lidmaatschap verdedigd: “Dit jaar is er weer een verenigingenmarkt. Dan halen we de contributie er weer uit!” Gewone jongens en meiden, die Slipstreamers. Geen scheurende Hell's Angels of Black Jacks. Eigenlijk een soort gezelligheidsvereniging. 't Gaat er niet om dat je hard gaat, maar dat je geniet!
maart 1986 Gerrit Russchenberg Mijn gastheer zat enkele meters van me af in een ouderwetse hoge leunstoel. Op zijn plekje bij het raam. Hij strekte zijn bovenlichaam, haalde hoorbaar adem en begon met een diep, sonoor geluid te vertellen, zijn tweede stem. “Er waren toen maar twee brommers in Valkenburg, ouwe Jan Varkevisser en ouwe Piet Verhaar. Ik dacht bij mijn eigen, ik ga naar Walekamp, ook zo'n ding halen. Op de terugweg bij de bunkers liepen Jan en Kees Ouwersloot. Ze lieten me stoppen. Ze wilden m'n nieuwe brommer eens goed bekijken!” Sindsdien heeft 'ouwe' Gerrit Russchenberg al heel wat brommers versleten. Nog steeds rijdt hij iedere dag een paar keer door het dorp. Heen en weer naar het bloembollenbedrijf van 'jonge' Gerrit. Op gezette tijden, want hij wil actief blijven en nog vele jaren 215
gezond: “Adam is niet geschapen om dood te gaan!” Sinds januari is hij hele dagen aan het tulpen trekken. “'t Is goed voor je. Ik heb het gelezen en de dokter zegt het. Je slaapt goed. Je eten smaakt lekker”. Gerrit Russchenberg is alom bekend in ons dorp. Tachtig jaar Valkenburger. Niet zo lang geleden is hem toch een ongeluk overkomen. “Ik kwam van de Slotslaan en reed op de Achterweg. Daar wilde ik een paard passeren. Net toen ik er naast zat, maakte dat beest een sprong opzij. Hij trapte me met brommer en al de schouwzijp in. De motor lag bovenop me te draaien, de ketting was eraf. Dat meissie van Schoneveld....?” Hij weifelde even, niet geheel zeker van de naam: “Dat meissie van Schoneveld zat op dat paard. Ze heeft me geholpen.” Hij wreef enkele keren over het been: “Mijn knie doet nog steeds zeer. Eigenlijk zou ik naar de dokter moeten ..... Maar daar loop ik niet zo hard naar toe!” Ik informeerde naar het begrip 'schouwzijp' en begreep dat daar de greppel naast de Achterweg mee aangeduid kon worden. Een sloot die geschouwd moest worden. Van een ander lid van de familie Russchenberg had ik al gehoord dat het land achter de bocht van de Achterweg (Families Kerstbergen van Van Leeuwen) 't Hoge Slot genoemd werd. Er zou ooit een slot hebben gestaan? De Slotslaan is dus de huidige Torenvlietlaan. Heel vroeger was halverwege die laan een hek dat niet zomaar gepasseerd mocht worden. Het was de oprijlaan naar de boerderij 'Torenvliet'. Die stond op een plaats waar nu het vliegveld is. Om op de Woerd te komen, moest de boer toestemming geven voor overpad. Tenslotte vertelde die zegsman mij nog, dat het land ten zuiden van de Torenvlietlaan destijds de Fleps genoemd werd. In de tijd dat het dorp Valkenburg nog zo'n 600 inwoners telde, kwamen ze uit Overijssel. De stamvader van onze Russchenbergers was het ouderlijke boerderijtje in Zalk en Veekate te klein geworden. Hij en zijn vrouw betrokken één der 'vijf huisjes'. Dat was een blokje arbeiderswoningen aan de dorpskant van het Marktveld, toen nog Achterweg! Het waren driekamerwoningen, de zolder diende de jongens tot slaapverblijf. Slechts gedeeltelijk betimmerd: “Je keek zo tegen de dakpannen aan! Ik kreeg wel eens hagel in mijn gezicht, terwijl ik lag te slapen. Als het stormde!” De voorkamer bevatte, naast de trap die naar de zolder voerde, 216
twee bedsteden. Voor de ouders en de kleine kinderen. De achterkamer was tevens keuken. De vijf huisjes werden bewoond door kinderrijke gezinnen. “Er liepen zeker zestig kinderen rond!”, telde Gerrit me voor. Buiten was er ruimte genoeg. Voorbij de huisjes hield het dorp op. Dan kwamen er weilanden, sloten en weteringen en tuinbouwgronden, speelruimte genoeg. Gerrit is de oudste van het gezin Russchenberg, dat op zeker moment negen kinderen telde. Vader werkte hard en lang voor een schamel loon; de kinderen werden ingeschakeld om voor voedsel te zorgen. Tijdens de Eerste Wereldoorlog moest Gerrit er op uit om brood te halen bij de soldaten in Katwijk. En dichter bij huis, in eigen dorp, bij de veldkeuken voor overgebleven snert of kapucijners met spek. Voordat ze de bijbel konden lezen, wisten ze al wat arenlezen was! Het bijeengegaarde koren werd in de Katwijkse molen gemalen. Moeder bakte er dan onvervalste Overijsselse boerenbroden van! Voor de warme hap moest er een emmer vol aardappelen geschild worden. De jongens Russchenberg stonden hun mannetje. Neem nu eens de visvangst. Dobbers leggen in de wetering met een kikkertje aan de haak. Het sleepnet door datzelfde water trekken, de zegen. “We hadden soms een teil vol vis”. Zelfs trachtte één der broers een fazant te verschalken in het bosje van Varkevisser. Tot burgemeester Lotsy er toevallig aankwam met hetzelfde oogmerk, maar met een dubbelloops jachtgeweer. De jeugdige stroper moest de benen nemen. Zoals hij gewend was in Overijssel, slachtte vader Russchenberg ieder jaar een varken. Maar ook konijnen werden gemest. Eén van de broers was daar bijzonder gek op, gebraden konijn. Moeder had, om hem te verrassen, eens een bout klaar gezet, in een pannetje. Toen hij wilde smullen, vond hij slechts de keurig afgekloven botjes. Eén van zijn broers was hem voor geweest. Na de lagere school moest Gerrit meteen aan de slag, elf jaar oud. Eerst bij Boekee, van zes uur 's morgens tot zeven uur 's avonds. Voor een gulden per dag op de tuin. Na één zomer hield hij het voor gezien, strekte zijn vlerken uit en trok de Rijn over, naar de pannenfabriek van Sillevold. Korter werken voor meer geld! Dat duurde tot zijn soldatentijd. “We waren gekeurd en moesten naar Katwijk om te loten. Daar stond een grote, glazen pot en ik trok er één! Toen wist ik het meteen, ik moest in 217
dienst. Opkomen half maart 1926, in de Morspoort kazerne bij het 4e regiment. tot de verjaardag van de oude koningin, dan moesten we wachtlopen en daarna mochten we afzwaaien.” Schieten had hij al geleerd, bij de burgerwacht. Iedere vrijdagavond in het duin. 's Winters werden de geweren schoongemaakt op de zolder van het gemeentehuis. Vrijwilligerswerk dat na afloop toch beloond werd; een gratis borrel bij kastelein Paridon! Ook bestond hij het de paardenmarkt te pachten, samen met een paar vrienden. Dat ging bij inschrijving, wie het hoogste bod deed, kreeg de rechten. Per aangevoerd paard mocht er destijds 30 cent geheven worden, voor een veulen 15 cent. Te innen door de pachter en zijn trawanten, wel te verstaan! “Je had dan een pot met rode verf en een kwast met een lange steel. Als er betaald was kreeg het paard een rode stip op zijn voorpoot. Later gingen we alles controleren.” Zo pachtte hij eens de markt voor ƒ 65 en was er sprake van een winst van nog geen vier gulden! Het zat wel eens tegen. Toch was in die jaren een aanvoer van 500 tot 600 paarden heel gewoon. Kwamen er 1200 tot 1300 dan sprak men van een goed jaar. “Pieter Beer kwam ieder jaar met zo'n dertig tot veertig groene hitten. Uit Rusland vandaan. Die moesten nog geleerd worden in 't tuig. Hij kwam dan lopend uit Gouda. Zo'n vier uur onderweg!” Maar ook veel paarden werden van tevoren aangevoerd. “Ze liepen in het weitje van ouwe Jan Varkevisser en in de polder. 't Was altijd een heel spektakel!” Er was een levendige handel, er kwamen zelfs kopers uit Spanje en Italië. Alles werd immers met paarden gedaan, zelfs oorlog voeren. Maar ook was er de, met twee paarden bespannen, 'peteroliewagen'. Regelmatig kwam die bij de kruidenier voorrijden met de groene oliebus en de pomp achterop. Ook het bier werd met paardenwagens aangevoerd. “Met de mart lag de werf van Paridon bezaaid met biervaten!” En om het beeld van de paardenmarkt uit de twintiger jaren te completeren: “De Katwijkerweg stond vol met woonwagens. Met echte zigeuners en dergelijk volk. Ze stookten hun vuurtjes op de dijk, ze kookten hun potje in de graskant!”
218
april 1986 Gerrit Russchenberg (vervolg) We slaan nu een hele periode over van hard werken, werkloos lopen, trouwen en kinderen krijgen. Toen, als door een dief in de nacht, werd Valkenburg bezet. Het gezin G. Russchenberg bewoonde het huis op Hoofdstraat 124. “s-Morgens om zes uur hadden we al de eerste Duitsers over de vloer! Eenmaal binnen gingen ze niet meer weg. Ze kwamen vrijdag, zondags werden wij er uit gezet!” Het gezin vluchtte naar de kelder onder het huis van Boekee, tezamen met een aantal andere Valkenburgers en een vijftal Duitse soldaten. 's Avonds echter werden ze vanaf de brug zwaar beschoten, de schuur stond in lichterlaaie. Ze verhuisden naar de stal van Dirk van Dijk (nu Van Tilburg) aan de andere kant van de weg. Na een paar nachten mochten de vrouwen en kinderen evacueren. “Toen kwam ik, als man, terecht in de boerderij van Bol, onderin de kelder.” Na de evacuatie kwamen de overlevenden tevoorschijn: “Alles lag in puin, langs de weg lagen vier, vijf dooie moffen. Moeder zei: die liggen te slapen!” Het gezin werd het gebruik van de eigen keuken toegestaan, in de voorkamer mochten ze niet komen. Daar bivakkeerden enkele Duitse officieren: “Mijn vrouw moest koffie zetten voor de heren, maar er eerst zelf van drinken!' Gerrit intussen, speelde een partijtje dam in de keuken. Met de onderofficier: “Een goeie mof uit Emden.” Vrijdags daarop vertrokken ze met achterlating van een aantal dozen met worsten en tabak. Overigens van Hollandse makelij. En enig tafelzilver, dat later van één der buren bleek te zijn. De worsten en de tabak werden broederlijk ver219
deeld onder de omwonenden. Moet ik zijn verhalen over de bezettingstijd nog vertellen? Hoe hij, geronseld voor de bunkerbouw in Zandvoort, na één dag vol wederwaardigheden, onderdook bij boer Knibbe in Abbenes? Of de bloedige wijze waarop hij een clandestien gemest varken zelf moest slachten? En dat zeer kort na die daad twee man van de CCD (Crisis Controle Dienst) aanbelden en de weg vroegen aan Dirk van Dijk! Of het pannetje soep dat ze iedere week woensdag haalden uit de gaarkeuken, voornamelijk voor een tweetal Katwijkse eters? “Soep van gekookte tuinbonen, was niet te vreten!” Of zijn werk als molenbaas op de betonfabriek, een goed loon, maar uiteindelijk bleek de specie voornamelijk bestemd voor de bunkerbouw?! Het gezin kwam er doorheen! Na de oorlog en via een advertentie, nam hij dienst bij de werkgever die hem tenslotte na 27 jaar zou pensioneren: het Museum voor Volkenkunde te Leiden. Hij werkte er als nachtwaker, om te beginnen voor een loon van ƒ 125 per maand. Minder dan zijn vorige baan, maar meer dan meneer Pot: “Die liep daar etiketten te plakken op de boeken, voor ƒ 25 per maand! Maar naderhand is ‘ie directeur geworden!” Na enkele maanden kwam de langverwachte vergunning voor een rijwiel af. Die waren toen nog gedistribueerd. Maar de volgende dag werden de fietsen vrij gegeven! Hoe dies zij, hij kocht een nieuwe fiets. En een jaar of wat later zijn eerste Solex brommer. Daarmee begon dit verhaal van een Valkenburger. “Moet je nog meer weten?”, keek hij me verbaasd aan na een uur of wat praten. Ik had het gevoel dat ik nog lang niet alles gehoord had. Maar hij had gelijk, het verhaal is lang genoeg. Trouwens, zijn dochter kwam even kijken hoe het ging. Het liep tegen etenstijd. Zijn vrouw is niet zo lang geleden overleden en pa kookt niet zelf. We bleven nog even napraten bij de grote foto waarop zijn kleindochters staan afgebeeld. Sommige ervan zijn het ouderlijk huis alweer uit. Zo nam ik afscheid van Hoofdstraat 34.
220
De Floeper Er waren twee redenen om mijn auto te gaan wassen: Het zonnige winterweer en de snel versomberde uiterlijke toestanden van het voertuig. Er was echter slechts één plaats waar zulks geschieden kon, de openbare parkeerstrook voor mijn huis, die ook als rijweg in gebruik is. Ik sleutel graag langs de weg, dat is gezellig! Deze en gene voorbijganger maakt een praatje en voor je het weet is de dag om Die keer dus met een emmer sop, begaf ik mij via het trottoir aan de arbeid. Welgemoed! En... glibberde door een hondenoog. Niet zo'n flinke, eerlijk zichtbaar, maar zo'n klein stiekem vers hoopje. U weet wel. Het ontlokte me enige ondoordachte opmerkingen aan het adres van honden in het algemeen en hun eigenaren in het bijzonder. Dit alles ten aanhoren van een juist passerende wandelaar, die stil bleef staan en zich tot mij wendde. "Dat hoeft niet!", sprak hij enigszins belerend. Niet geheel zeker van zijn bedoeling, vroeg ik: "Bent U soms een liefhebber?" "U begrijpt me verkeerd", hervatte hij zijn betoog, "Ik heb een methode ontwikkeld om honden van het trottoir en uit de tuintjes te weren. En daarmede hun uitwerpselen, zoals u begrijpen zult!" Belangstellend informeerde ik nader. Het leidde tot een afspraak thuis bij de heer Jacobus Korthals. Het bleek geen eenvoudige zaak het onderkomen van de heer Korthals te vinden. Zijn woonboot is afgemeerd juist op dat punt van de Rijnoever waar Valkenburg grenst aan Leiden. Slechts via een smal modderig pad te bereiken. Het wonderlijke vaartuig was eens een Friese tjalk en is ontdaan van masten en tuigage. Kennelijk met behulp van uit het water opgeviste drijvende balken en planken van velerlei afmetingen, werd daarenboven een kistvormige opbouw tot stand gebracht. Het geheel is lang geleden met een laag zwarte teer overtrokken. Boven op dit alles, als een vlag op een modderschuit, een modern stalen constructie met een krachtige windgenerator. Vooraleer ik de ark betreden kon echter, moest ik voorbij een bouwwerk, eveneens van drijfhout, waarbinnen twee woedend opspringende honden mij een eerste welkom toeblaften. "Zo hond, zo baas!", 221
bedacht ik grimmig, maar verstoutte mij nochtans de wankele loopplank te betreden. Aan dek ontwaarde ik een luikvormige toegang tot het inwendige, voorzien van een schel. Het luik werd geopend, zonder plichtplegingen werd ik binnen genood en daalde af tot het woongedeelte. Niet veel later zat ik aan een ruwhouten scheepstafel in het vooronder. Een gat in de scheepswand, afgedekt met een grote glasscherf, bood mij een verrassend uitzicht op de rivier-bedrijvigheid. Mijn gastheer scharrelde ietwat onbeholpen met een grote stenen theepot en twee gebutste emaillen kroesjes. Daarna zette hij zijn gedrongen gestalte in een hem passende zetel tegenover me. Met verbazing zag ik het gemak, waarmede hij zijn kroes ledigde alsof zijn slokdarm van dezelfde gelooid lederen huid voorzien was als zijn massieve hoofd. Twee waterig blauwe ogen keken me vanonder een paar borstelige wenkbrauwen, "Snap je waarom ik precies hier lig?" Ik schudde ontkennend het hoofd. "Zo kunnen ze me nergens inschrijven! Ik ben noch Valkenburger, noch Leidenaar. Ook in het telefoonboek zul je me niet vinden!" Het klonk een beetje triomfantelijk. "Trouwens", vervolgde hij, "mijn voorouders waren rasechte Leidenaars. En die lusten elkaar niet!" Niet begrijpend keek ik hem aan. "Ze sterven nog liever van de honger, dan elkaar op te eten. Zelfs de burgemeester moesten ze niet! Daarom woon ik dan ook hier", zo besloot hij zijn vreemde uiteenzetting. Enigszins gerustgesteld door deze met de historie van Leiden vergroeide zienswijze, ging ik in op zijn uitnodiging hem te volgen naar de werkplaats. Daar viel ik van de ene verbazing in de andere. Bevond ik me in het laboratorium van een geleerde? Of in de werkplaats van een radio en tv technicus? De gehele ruimte was gevuld met gereedschappen, machines, meetinstrumenten en laboratoriumbenodigdheden, maar toch viel me het bed het meeste op. Tussen twee zijspanten getimmerd was het voorzien van een verhemelte. Het grootste gedeelte daarvan werd in beslag genomen door een tweetal televisieschermen, een uitgebreid paneel met schakelaars en instrumenten en een aantal geheimzinnige hefbomen. Dit alles onder handbereik van de bewoner. De conclusie lag voor de hand: De heer Korthals is een uitvinder en maakt zelfs zijn slaaptijden ten nutte. Hij voerde me naar een werkbank en toonde mij het voorwerp dat door 222
hem aangeprezen was. "Dit is een Floeper!", verklaarde hij trots. "Afgeleid van de officiële benaming 'Flesvormige Electronische Pieper'". Het leek verdacht veel op een vuurpijl zoals er zoveel worden afgeschoten tijdens de jaarwisseling. Een plastic kokertje op een steeltje. Kennelijk was de ontgoocheling op mijn gezicht te lezen. Hij legde zijn zware hand op mijn schouder en drukte mij op een zitbankje, hield zijn uitvinding voor mijn gezicht en drukte met een handige vingerbeweging het cilindervormige dekseltje omhoog. Het inwendige van het mechaniek werd zichtbaar. Eerst een 1,5 Volt batterijtje: "Goed voor ruim een jaar ononderbroken werking", bromde het naast me. Toen een juweeltje van micro-elektronica, piepkleine onderdeeltjes op een kluitje! "Drie serie-parallel geschakelde ITC's, een transistor en vier chips!", kwam de stem opnieuw. Voorzichtig stelde ik enige schijnbaar deskundige vragen om hem in de waan te brengen dat mijnerzijds ook enige kennis aanwezig was, niemand laat zich immers gaarne voor het lapje houden?! Omstandig begon hij daarop de werking van het apparaatje uit te leggen. "Begrijp je!", bevestigde hij tenslotte meer dan hij vroeg. Ik echter snapte slechts dat het de bedoeling is de Floeper in het voor- of achtertuintje te zetten. Het dekseltje wordt er dan op geschoven, hetwelk een tweeledige functie heeft: Het beschermt het inwendige tegen weersinvloeden en stelt het apparaat in werking. Onafgebroken zendt het dan een hoogfrequente trilling uit, een ultra-sonisch geluid van een speciale orde. Onhoorbaar voor mensen en paarden, maar een verschrikking voor honden! Het bereik is instelbaar van 5 tot 20 meter. Ik zal U niet langer vervelen met verdere technische details, doch slechts vertellen hoe we de Floeper probeerden. Mijn gastheer kon niet over het juiste proefterrein beschikken, dus nodigde ik hem nog diezelfde avond ten mijnen huize. Het had gesneeuwd, was mistig, winderig en guur, kortom de ideale weersgesteldheid voor de test. Immers, in zulke omstandigheden leert de hond zijn baas kennen. Sommigen gaan dan zelf een ommetje maken en laten hun huisdier thuis. Anderen wagen het er op, al of niet aangelijnd met hun beest. Helaas zijn er ook die het mormel gewoon de straat op trappen. Wij dus plantten de hondenverschrikker in mijn voortuin, stelden 223
het af op 5 meter en betrokken onze waarnemingspost achter het raam. Uiteraard in het donker. Het duurde niet lang of het eerste proefdier diende zich aan. Vastberaden stevende het beest, oudergewoonte, op mijn grasveldje af. Wat ik half en half verwachtte, gebeurde. Alsof hij tegen een muur op botste, bleef de hond staan. Als aan de grond genageld! Toen schudde hij even met de kop en zocht zijn heil in het tuintje van de buren! Niet lang daarna kwam het tweede slachtoffer. Een stevig gebouwde man met een soort wandelende worst op vier korte poten. Aangelijnd. De hond verzette zich uit alle macht, maar zijn kortaangebonden baas sleurde hem met hangende pootjes door de barrière. Jankend van ellende. Wij verhardden ons hart en bleven rustig wachten op de volgende. Dit stevig uit de kluiten gewassen monster, sleepte een jong meisje achter zich aan. Niet zodra echter kwam het beest met de kop binnen de vijf meter, of het nam een geweldige sprong, sleurde het arme wicht de straat over en ging aan de overzijde voorbij! Ik was overtuigd. Plechtig verhief ik mij van mijn zitplaats, schudde de uitvinder de hand en sprak: "Waarlijk, dit is een Floeper!" Tot laat in de avond bespraken we de mogelijkheden voor de handel. De heer Korthals echter, achtte het raadzaam de proefneming voort te zetten. "Weet je wat!", stelde hij voor, "Ik maak nog tien proefexemplaren, die mogen dan uitgereikt worden. Uiteraard blijven ze mijn eigendom. En op voorwaarde dat er een verslag van de bevindingen in dit blad gepubliceerd wordt. Wat voor dag is het vandaag? Vrijdag 4 Maart. Laten we zeggen, precies over vier weken kunnen ze hier afgehaald worden. Ik zal zorgen dat ze er dan zijn!" Zo werd afgesproken. Voor tien gelukkigen is er op die dag een Floeper te bekomen op mijn adres. Wie 't eerst komt, die 't eerst maalt!