Jaargang 21, nr. 2, november 2015
Tijdschrift van de Vereniging van Kranten- en Tijdschriftenverzamelaars (VKTV) ISSN: 0920-4180 Redactie: Paul Klein en Gerard Raven e-mail:
[email protected] Redactieadres: Thierensweg 15, 1411 EW Naarden, tel. 035-5389607
Geschiedenis van de sociale bewegingen in Nederland: het onderzoeksthema van VKTV-lid Marten Buschman
Paul Klein
Na het behalen van zijn eindexamen gymnasium-β in 1969 was geschiedenis de favoriete studierichting voor Marten Buschman. Daar er van een zesjescultuur in de jaren zestig geen sprake was, golden er strenge toelatingseisen voor een universitaire studie geschiedenis en alleen wie was geslaagd voor gymnasium-α had destijds het recht zich daarvoor in te schrijven (over recht voor allen, zie verderop). Dus week Marten noodgedwongen uit naar sociologie, zij het met speciale keuzevakken op het gebied van vakverenigingen en politiek (namelijk de bijvakken sociale geschiedenis aan het DNG, Documentatiecentrum Nieuwste Geschiedenis). Het Sociologisch Instituut van de Universiteit van Amsterdam was destijds gevestigd in het Oost-Indische Huis aan de Oude Hoogstraat 24. Kort na zijn afstuderen werd op datzelfde adres het Persmuseum gevestigd en vervolgens in 1985 de oprichtingsvergadering van de VKTV gehouden. Die samenloop van omstandigheden is natuurlijk een vingerwijzing naar Martens interesse in historische gedrukte uitgaven, het soort uitgaven immers, die wij, VKTV-leden, koesteren en bestuderen.
Op ware grootte afgedrukt exemplaar van een nog ongeadresseerde uitgave van De Tand des Tijds.
Al twintig jaar is ons VKTV-lid onder de titel Onvoltooid Verleden dagelijks actief met het online (voorheen, vanaf 1997, in druk) publiceren van artikelen, een nieuwsbrief (sinds 2008) en een blog (ook sinds 2008). Zo stellen Marten en zijn mede-redacteuren onderzoeksresultaten voor iedereen gratis beschikbaar en attenderen zij d.m.v. al deze publicatievormen belangstellenden op recent door henzelf en door derden geschreven onderzoeksresultaten en ook op relevante bijeenkomsten.
Terug naar de studie sociologie: de inspirerende werkcolleges van zijn docent Jacques Giele droegen bij tot Martens in 1978 cum laude afgelegde doctoraal examen. Toen zijn leermeester in 2012 overleed, heeft Marten zich ingezet voor het behoud van het archief van Giele en te zijner nagedachtenis een symposium georganiseerd. Enige jaren na zijn studie kwam Marten te werken op het stadhuis in Den Haag, waar zijn beta-achtergrond weer naar voren kwam bij het opzetten van ict-infrastructuur.
Martens eigen collecties Als verzamelaar bezit Marten nu wel zo‟n beetje alles wat is verschenen door en over Herman Gorter, de dichter/socialist. Marten Buschman thuis, met in zijn hand een jaargang van Morgenrood, Zondagsblad gewijd aan Wetenschap, Kunst en Letteren.
De Tand des Tijds Nog niet full-time zoals tegenwoordig, maar alle tijd die overbleef naast aandacht voor zijn gezin met drie kinderen en naast zijn baan besteedde hij aan zijn naspeuringen van sociale bewegingen van de voorbije 100 à 150 jaar. Dat begon al met satirische publicaties over eigentijdse geschiedenis. Dat komt ervan als je gevormd bent in die revolutionaire en tegelijk ludieke jaren zestig bij de paters Augustijnen op het Haarlemse Triniteitslyceum (in diezelfde jaren tevens de middelbare school van ondergetekende). Marten bereidt momenteel een publicatie voor over mede-scholier Geerten Meijsing (broer van Doeschka). Als redactioneel medewerker raakte Marten verbonden aan De Tand des
Deze fotocollage over Herman Gorter is vervaardigd door Thea Messemaker en heeft een prominente plaats gekregen in Martens woning.
En dan zijn er nog enkele jaargangen van Recht voor Allen, het Orgaan der Sociaal-Demokratische Partij, dat eind 19de/begin 20ste eeuw drie maal per week door Ferdinand Domela Nieuwenhuis werd uitgegeven. 2
Tijds, Historisch Tijdschrift – Postkrant voor Nederland, dat 37 keer is verschenen in de periode 1976‒1983. Nadat het Provotariaat officieel ten grave was gedragen, zetten drukker Rob Stolk en astroloog Duco van Weerlee weer een nieuw tijdschrift op. In het magische Amsterdam genoot de ex-Provo al bekendheid als drukker en inspirerend uitgever met het nodige gevoel voor publiciteit. Het blad “verschijnt als het uitkomt, minstens 1× per kwartaal”. Die nummers, als luchtpostbladen rood-wit-blauw gerand, zijn nu waardevol als collectors‟ items; Marten heeft ze alle
37 in zijn verzameling. Niet alleen de keuze van de onderwerpen (vergelijkbaar met De Speld op de achterpagina van het tweede katern van De Volkskrant, maar dan 35 jaar eerder), maar ook de vormgeving is uniek: elk op briefkaartformaat verzonden nummer moest worden opengevouwen en het resultaat kon daarna weer verder worden opengevouwen. Bij elke uitvouw kwam een nieuwe bladspiegel met eigen inhoud tevoorschijn. Zo‟n ingenieus drukwerkje laat zich lastig presenteren in een digitale versie.
Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG) Enige tijd na zijn vervroegde pensionering is Marten, na 25 jaar Den Haag, terugverhuisd naar Amsterdam, op een adres in Noord, waarvandaan het met de fiets en het Oostveer weinig reistijd kost voor zijn frequente bezoeken aan het IISG. Met deze vier letters wordt het over de hele wereld vermaarde Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis aangeduid (en waar het eerdergenoemde Persmuseum tegenwoordig onderdak heeft – zo is de cirkel weer rond). Want hier, in het IISG, liggen zijn bronnen en legt hij zijn contacten voor zijn nog immer voortgaande onderzoeksactiviteiten naar de geschiedenis van de sociale bewegingen in ons land.
3
Simon Carmiggelt, zijn jaren bij Vooruit (1931‒1940)
Job Schouten, Persmuseum
‘Ik ken de knaap, hij is allright’, schreef Johan Winkler aan Klaas Voskuil als reactie op de sollicitatie van de 18-jarige Simon Carmiggelt. Johan Winkler kende Simon, die wel eens was ingevallen voor zijn vier jaar oudere broer Jan Carmiggelt, die als los medewerker muziekrecensies schreef voor Vooruit. De algemeen directeur van De Arbeiderspers en hoofdredacteur van Vooruit, Y.G. van der Veen, reageerde echter alsof hij door een horzel werd gestoken; het was immers diezelfde jongeman S.J. Carmiggelt, die als los medewerker met een zeer kritische filmrecensie een bioscoop van de advertentiepagina‟s had geschreven. Klaas Voskuil vond dit juist voor hem pleiten en met hulp van Johan Winkler weet hij Van der Veen te overreden om Simon Carmiggelt aan te nemen met de toezegging dat hij Carmiggelt geen filmrecensies zou laten schrijven (zie: Henk van Gelder, Simon Carmiggelt. Het levensverhaal. Amsterdam, 2000).
In een van zijn vroege reportages heeft Carmiggelt iets teveel begrip getoond voor een man die zijn vrouw had vermoord: de dader wist de jonge nog onervaren journalist te overtuigen dat zijn vrouw een secreet eerste klas was geweest. Carmiggelt schreef een meelevend verhaal in Vooruit. Zijn hoofdredacteur en, zoals Carmiggelt later in een interview hem heeft omschreven, zijn mentor Voskuil waarschuwde hem dat hij hiermee problemen zou krijgen. De ervaren Voskuil had het goed ingeschat: na verschijning van zijn reportage werd Carmiggelt nog weken later door de drie zoons van de ontslapene, stuk voor stuk boomstammen van kerels, bij zijn woning opgewacht (zie: Boet Kokke, Een rotwijf. In: Luizen in de pels, Amsterdam, 1984, pag. 135). Later is Carmiggelt ook verslagen gaan schrijven over bijeenkomsten van de verschillende fascistische bewegingen, waarvan de NSB van Anton Mussert de grootste was. Voskuil vond het namelijk belangrijk om de ware aard en het gevaar van deze bewegingen te tonen.
En zo trad eind 1931 de achttienjarige Simon Carmiggelt in dienst als leerling-verslaggever bij het dagblad Vooruit, de Haagse editie van Het Volk. In zijn Kronkel „Ja meneer‟ (Het Parool, 17 augustus 1978) schreef hij hierover: “Toen ik negentien jaar oud was, werkte ik in Den Haag bij een krant die in Amsterdam werd gezet, opgemaakt en gedrukt. Ook toen al wilde ik graag cursiefjes schrijven. Maar dat mocht ik niet, want ze hadden op de redactie iemand die dat elke dag deed”. Onder de hoede van Voskuil ontwikkelde de ijverige Carmiggelt zich vrij snel tot een geroutineerd verslaggever van moorden, branden en interviews met honderdjarigen. 4
meer verontrustende dingen te doen vergeten. Van Dalsum gooit met De Beul de hele boel in duigen. Want dit stuk is vandáág geschreven, over de toestand van vandaag”. Het toneelstuk heeft in de landelijke pers tot felle polemieken geleid met oproepen tot boycot van de voorstellingen. Met name De Telegraaf en Volk en Vaderland van Anton Mussert voerden een felle hetze tegen het stuk en verweten de gemeentelijke overheid verspilling van gemeenschapsgeld. In Den Haag speelde al jarenlang een conflict tussen de Commissie van Beheer over de Koninklijke Schouwburg en de bespelers van de schouwburg over de preventieve censuur van deze commissie. In 1937 behoorde Carmiggelt tot een van de ondertekenaars van een verklaring, waarin een aantal Haagse toneelrecensenten, waaronder ook Menno ter Braak en Cornelis Veth, protest hebben aangetekend tegen het beleid van preventieve censuur. Twee maanden na zijn eerste recensie in Vooruit werd Carmiggelt in 1936 benoemd tot kunstredacteur; naast toneel- en filmrecensies ging hij artikelen schrijven over het Haagse kunstleven en twee vaste rubrieken: op dinsdag, donderdag en zaterdag een kroniek Voor den politierechter, waarvan de eerste op 4 februari 1936 is verschenen, en vanaf 9 maart 1936 op maandag, woensdag en vrijdag een cursiefje Kleinigheden, humoristische stukjes over dagelijkse gebeurtenissen, een opmaat naar zijn latere Kronkels in Het Parool. Ook sommige van zijn kroniekjes Voor den politierechter zouden niet misstaan in een van zijn latere bundels, getuige het volgende fragment over een recidivist. “Ik ga gauw dood”, zei het ouwe kleermakertje, dat ze voor een diefstal gegrepen hadden en hij trad in details over z‟n hartkwaal. “Door alle doktoren opgegeven”. Het klonk bijna triomfantelijk […] Het ouwe mannetje deugde niet – dat werd zo helder als glas. Hij had 24 veroordelingen achter z‟n kromme rug en het was allemaal diefstal en nog eens diefstal. “Uit nood”, zei hij, een beetje geschrokken van de accuratesse van de griffie. Hij kreeg een voorwaardelijke straf van 3 maanden. “Ik maak het niet lang meer”, zei hij nog eens en wreef over z‟n hoofd.
I In een interview met Madelon de Keizer zei Carmiggelt er zelf over: “Het was, laat ons zeggen, politiek belangrijk om telkens te laten blijken dat de NSB maar spéélde dat ze niet anti-semitisch waren.” Door zich als een onnozele journalist op te stellen wist hij partijleden uitspraken te ontlokken waarin zij onverhuld blijk geven van hun antisemitisme. Op 20 november 1935 was Carmiggelt als toneelrecensent aanwezig op de Haagse première van het antifascistische toneelstuk De Beul, met in de hoofdrol Albert van Dalsum; dit werd zijn eerste toneelrecensie voor Vooruit. Hierin wees hij weliswaar op de ambachtelijke tekortkomingen bij het schrijven van dit toneelstuk, maar roemde het voortreffelijke regisseurswerk en het spel van Albert van Dalsum. Carmiggelt stelde in zijn recensie vast: “Van de notabelen hebben wij geleerd dat de kunst iets is om in weg te dromen, een soort onschadelijk opium, bijzonder geschikt om de aanhoudende stijging der werkloosheid […] en nog veel 5
tegenwoordig”, maar het vervolg van het verhaal bevatte verder geen enkele verwijzing naar de actuele situatie. Ook de volgende en tevens laatste aflevering van Kleinigheden op 30 mei beperkte zich tot de vermelding “Vlak voor de oorlog ...” waarna een verhaaltje volgde over een dichter, die zich bij zijn uitgever had beklaagd over een slecht lopend horloge dat hij van hem had gekregen. De uitgever antwoordde hem: “Mijnheer, denkt u soms dat uw dichtbundel gaat?” De laatste Voor den politierechter was op 27 mei, waarin Carmiggelt tijdens een zitting een onderscheid maakte tussen twee soorten beledigingen jegens politieagenten, de een gemaakt door een gehaaste en zenuwachtige steuntrekker, de ander door een onverschillig crimineeltje. In een schrijven van directeur Y.G. van der Veen, gedateerd 8 juni 1940, werd Voskuil verzocht om Carmiggelt aan te spreken over zijn filmrecensies “Het feit doet zich voor, dat
Na de inval van Duitsland op 10 mei 1940 was de publicatie van de rubriek Kleinigheden gedurende drie weken gestaakt en op donderdag 23 mei 1940 werd de publicatie hiervan hervat; zijn stukje begon met de vaststelling “Reizen is niet eenvoudig 6
in deze recensies allerlei kleine speldeprikken of licht ironische opmerkingen voorkomen, die beter kunnen worden vermeden. De Amsterdamse redactie haalt deze dingen er zorgvuldig uit, maar het is natuurlijk veel eenvoudiger en beter, indien de man (…) zijn neiging tot ironische zin weet te bedwingen”. Op 20 juli heeft Rost van Tonningen de NSBers H.J. Kerkmeester tot directeur van De Arbeiderspers en W. Goedhuys tot hoofdredacteur van alle kranten en periodieken van De Arbeiderspers benoemd. Samen met zijn broer Jan nam Simon Carmiggelt om principiele redenen op staande voet ontslag. Dezelfde nacht verhing Y.G. van der Veen zich op de bovenste verdieping van De Rode Burcht, een maand later verdween „sociaal-democratisch‟ uit de kop van Vooruit.
dagelijkse leven. 100 jaar Simon Carmiggelt, journalist en columnist, die eind 2013 / begin 2014 in het Persmuseum te zien is geweest. Nu is tot februari 2016 er de jubileumtentoonstelling te zien: 10×10=100 jaar Persmuseum. Tien gastconservatoren, onder wie VKTV-lid Jan Knaap, kozen ieder tien onderwerpen uit.
Bovenstaand artikel is vorig jaar geschreven n.a.v. de tentoonstelling Chroniqueur van het
Krantenlezers: een muurschildering in Zierikzee en een brons in Hoei
Dit aanvankelijk door Silvana Belletti in polyester uitgevoerde beeld van de krantenlezer is door de kunstenares vervangen door een versie in brons en werd op schrikkeldag 1992 onthuld door Anne-Marie Lizin, loco-burgemeester van Huy. Met dank aan Gerard Raven.
De boer leest een oud nummer van de Zierikzeesche Courant (1844‒1998), die al zo lang niet meer bestaat. Wie goed kijkt, ziet dat dit nummer 30 is, gedateerd „Zaturdag 20 September 2014‟. Met dank aan Louis Nierijnck. 7
Colofon Au Courant is het meestal vier keer per jaar verschijnende tijdschrift voor de leden van de Vereniging van Kranten- en Tijdschriftenverzamelaars (afgekort: VKTV). Au Courant wordt toegezonden aan de leden in een geprinte versie en is ook online te zien (als pdf-document en in html). Oudere jaargangen zijn ook voor niet-leden online te lezen. De redactie wordt gevormd door Paul Klein en Gerard Raven. Daarnaast zijn Louis Nierijnck en Job Schouten (van het Persmuseum) trouwe inzenders van artikelen.
Het lidmaatschap van de VKTV wordt verkregen door zich aan te melden bij het secretariaat en bedraagt € 20,00 per jaar, over te maken op rekening NL03INGB0003853388 (BIC-nr van de bank: INGBNL2A) t.n.v. VKTV. De vereniging werd opgericht op 21 september 1985; een notariële acte volgde op 17 november 1988. De vereniging heeft sinds 1997 een website: www.vktv.nl Het bestuur van de VKTV bestaat uit: ‒ voorzitter: Ed van den Brul (ook public relations); ‒ penningmeester: Gerard Raven (ook redacteur Au Courant); ‒ secretaris (tot 1-1-2016): Paul Klein (ook redacteur Au Courant en webredacteur)
Redactieadres: Thierensweg 15, 1411 EW Naarden, tel. 035-5389607, email:
[email protected] Foto‟s in dit nummer zijn van de auteur zelf, tenzij anders vermeld.
____________________________________________________________________ Zeldzame achttiende-eeuwse kranten op de kop getikt Het gebeurt niet dagelijks dat je een kleine, maar heel bijzondere partij oude couranten aan je verzameling kan toevoegen! Op een recente Brusselse boekveiling werd ik op een collectie van 37 losse nummers uit voornamelijk de 18de eeuw uit België, Nederland en Frankrijk gewezen. Tijdens de kijkdag toonde hoegenaamd niemand interesse voor dit kavel, dat unieke exemplaren bevatte, die eigenlijk op zijn minst thuis horen in een grote bibliotheek. Ik had van de organisator van de veiling begrepen dat zich naderhand toch belangstellenden hadden gemeld die meer over deze partij wilden weten. Het onogelijke mapje waar deze 37 kleinoden in opgeborgen zijn, is inderdaad aan de buitenkant niet aantrekkelijk genoeg om op de kijkdag open te maken. De map bevatte de Wekelyksche Gendsche Spie, een laat-18de eeuws, vreemd blaadje, inclusief het allereerste nummer! Ook Den Onpartydigen Brusselaer uit 1792 is een zeldzame uitgave. Verzamelaars kennen wel de Courier Belgique (1790), maar wat dacht je van de Courier De L'Escaut uit 1787? In de map waren ook enkele bekende oudjes als de Franse Gazette uit 1702 en de Gazette de
Louis Nierijnck
Cologne uit 1745, alsmede de niet onbekende Courier de l'Europe uit 1785. Ik had echter nog nooit gehoord van De Vrolyke Burgervriend (1816) uit Amsterdam noch van Le Postillon, waarvan zelfs het allereerste nummer aanwezig is (1796). Zeven kleine exemplaren van de Gazette van Brugge uit 1809 berichten uitvoerig over de inval van de Engelsen op Walcheren en bevatten ook een omstandig verslag van de capitulatie van Vlissingen. Hoewel de oudste kranten van Brussel uit 1649 al deel uitmaakten van mijn verzameling, trof ik bij de verworven partij een tweetal nummers aan van de Relation Véritable uit 1653 en 1724, die door de vorige eigenaar werden omschreven als zeer zeldzaam en “niet aanwezig in de universiteitsbibliotheek te Gent”. De map bevatte ook de mij al bekende Franstalige Courier de Londres, met een exemplaar uit 1785. Ondanks dat ik onlangs het merendeel van mijn verzameling heb verkocht, is wat ik nu heb verworven niettemin een prachtige aanwinst voor mij.
8
____________________________________________________________________ ‘Geen berichten opnemen die ontsteltenis kunnen wekken’ ‒ de Nederlandse pers tijdens 1914‒1918 Anton T. Kruft Er werd door de overheid geen censuur ingesteld tijdens de Eerste Wereldoorlog. Wel deed de Nederlandse regering een beroep op de redacteuren van de dag- en weekbladen om zich terughoudend op te stellen m.b.t. de berichtgeving over de oorlog. De neutraliteit van het land mocht niet in gevaar worden gebracht. Over het algemeen werd daar braaf gehoor aan gegeven. Wie zich niet voldoende terughoudend op zou stellen liep kans op vervolging op grond van artikelen 98 en 100 van het Wetboek van Strafrecht, betreffende staatsgeheimen en het in gevaar brengen van de Nederlandse neutraliteit. De pers beijverde zich echter om zo neutraal mogelijk over de oorlog te berichten, wat werd ingegeven door de overweging op vele redacties dat de buitenlandse media de aanstichters van de oorlog waren geweest. Een oorlogszuchtige stemming deed de oplage omhoog schieten! En daar ging het veel buitenlandse kranten om.
cultuur. In 1869 was namelijk de dagbladzegel afgeschaft. Dat was een belasting op kranten, die in 1812 was ingesteld. Kranten werden daardoor zo duur dat slechts de rijke elite ze kon kopen en lezen. Door de afschaffing ervan halveerden de kranten in prijs en werd het een medium voor de massa. De redacteuren maakten er een zaak van om aan te tonen dat kranten een opbouwende rol konden spelen door burgerlijke deugden uit te dragen, zoals fatsoen, tolerantie, beheersing en inzet voor maatschappelijk belang. Een bekend voorbeeld daarvan was het protestantse blad De Standaard, dat geleid werd door de antirevolutionaire voorman Abraham Kuyper (1837‒1920); bij hem ging het om kennis, karakter en kunde. Ook Charles Boissevain, hoofdredacteur van het Algemeen Handelsblad,
Gids door de oorlog In Nederland was dat over het algemeen anders vanwege een andere journalistieke 9
die een machtig netwerk onderhield van politici en zakenlieden, was met zijn scherpe pen zo‟n volksopvoeder. De dagbladen zagen zichzelf als een soort „gids‟ om hun lezers te helpen bij hun ontwikkeling. Een sprekend voorbeeld hiervan is de reactie van het weekblad Eigen Haard, nadat in Nederland een run op de banken was ontstaan toen de oorlog uitbrak. Spaarrekeningen werden in allerijl leeggehaald, bang als men was om de spaarcenten te verliezen. Eigen Haard gaf daarop een „lesje economie‟ in maar liefst elf pagina‟s, aangevende dat “Wie zilvergeld oppot doet, speciaal in dezen tijd, een antisociale daad. Degenen die het deden hebben de regeering gedwongen tot de uitgifte der zilverbons […] Wij hebben allen in deze moeilijke tijden een onafwijsbare plicht: zoo rustig en kalm mogelijk te zijn en vóór alles aan het algemeen belang te denken, in plaats van egoistisch een voordeel trachten te behalen op onze medemenschen.” Geen sensatie dus, maar een enigszins afstandelijke journalistieke stijl. De licht belerende stijl van het journalistieke bedrijf in Nederland was bijzonder ge-
schikt om een neutrale visie over de oorlog te verkondigen. Dit werd nog versterkt door het propageren van de Nederlandse volkenrechtelijke traditie, die een extra accent had gekregen met de twee internationale vredesconferenties, die in 1899 en 1907 in Den Haag werden gehouden. Daar namen alle grote mogendheden aan deel en tijdens de laatste conferentie was ook nog eens besloten een Hof van Arbitrage op te richten, dat zitting zou nemen in een nieuw te bouwen Vredespaleis in Den Haag, dat in 1913 officieel werd geopend. Een uitzondering op deze algemene Nederlandse journalistieke cultuur was De Telegraaf, die al sinds 1902 een meer emotionele, sensationele stijl in haar berichtgeving voerde. Alhoewel de meeste Nederlandse dagbladen de stijl van De Telegraaf verafschuwden, werd naarmate de oorlog vorderde een subjectievere berichtgeving ook door andere kranten overgenomen vanwege de enorme nieuwshonger die de oorlog bij het publiek teweeg had gebracht. In korte tijd verdubbelde de dagbladruimte aan buitenlands nieuws en deed een nieuw genre zijn intrede, zoals interviews, rapportages en commentaren van redacteuren. Het weekblad De Groene, opgericht in 1877 voor handel, industrie en kunst, bleef echter dé representant van de vooroorlogse afstandelijke en zedenmeesterachtige journalistieke stijl met vooral achtergrondartikelen, opiniestukken en analyses. Het dagblad De Amsterdammer van 1883 had eenzelfde journalistieke stijl als die van De Groene. Sympathieën en antipathieën Alhoewel de pers zich keurig hield aan een zo neutraal mogelijke berichtgeving, had een aantal kranten ook duidelijke sympathieën voor een van de twee oorlogvoerende partijen. Zo was de Amsterdamse De Telegraaf een pro-Britse opinie toegedaan en was bij gevolg sterk anti-Duits. Daarbij speelden de politieke tekeningen van Louis Raemaekers (1869 ‒1956) een belangrijke rol. De tekeningen werden net zo gehaat in Duitsland als bewonderd in Engeland en werden ook in sommige Britse bladen geplaatst. Vrij snel na het uitbreken van de oorlog werd de pro-Duitse correspondent uit Berlijn teruggeroepen, die
Tekening van Jan Sluijters op de cover van De Nieuwe Amsterdammer van 14 augustus 1915.
10
daarna „redacteur binnenland‟ werd en vrij snel daarop werd ontslagen. De Telegraaf nam over het algemeen berichten over van het persbureau Reuters Amsterdam branch, dat zich beijverde om in de inhoudelijke informatie die het doorgaf, vooral de boodschappen van de officiële Britse propaganda te verwerken. De pro-Britse houding zou zijn ingegeven door de financiële belangen van de aandeelhouders en de positie van Shell, die grote belangen met Londen had. Daarenboven was de Amsterdamse financiële wereld sterk verbonden met die van Londen. Dit alles ondanks het feit dat de Boerenoorlog (1899‒1902) in ons land diepe sporen had nagelaten die geen plaats lieten voor waardering van het Britse Rijk. En ook de Britse blokkademaatregelen tegen onze overzeese handel had nauwelijks invloed op de redactie van het blad.
Bij de Nieuwe Rotterdamse Courant (NRC) lagen de sympathieën en antipathieën precies andersom. De NRC was pro-Duits; twee van haar topfiguren hadden ook Duits geld aangenomen. De pro-Duitse geaardheid had te maken met het feit dat de Rotterdamse haven in hoge mate verbonden was met het Duitse Ruhrgebied, met uiteraard grote economische voordelen voor de haven en de stad. Dit speelde in de opstelling van de krant een grote rol. Bovendien was er het – in 1868 (hernieuwde) – Rijnvaartverdrag met Duitsland, dat inhield dat „de Rijn vrij is voor alle schepen van alle naties voor vervoer van goederen en personen …‟ Dit intergouvernementeel verdrag zou ook tijdens de oorlog van kracht blijven. Duidelijk was dat er economische belangen voor Nederland en vooral voor Rotterdam op het spel stonden om het verdrag te handhaven. Anderzijds moest de Britse overheid duidelijk worden gemaakt dat dit ook niet anders kon, gezien het internationale karakter ervan. Via Britse spionnen in Rotterdam werd overigens goed oog gehouden op de goederen die vanuit de Rotterdamse haven naar Duitsland werden verscheept. Zoals gezegd was De Groene wars van emotionele en subjectieve berichtgeving en bleef men die journalistieke lijn gedurende de gehele oorlog volgen. Desalniettemin klonken daarin ook anti-Duitse opvattingen door. Ook dit blad accentueerde zijn artikelen op kunstzinnige wijze, met spotprenten van de bekende Nederlandse schilder Jan Sluijters (1881‒1957), die zowel de binnenlandse politiek als die van de oorlogvoerende partijen – vooral de Duitse – op de hak nam. Het blad ontving dan ook regelmatig commentaar van de lezers, waarbij de pro-geallieerde redacteuren – waaronder ook de bekende schrijver Frederik van Eeden – het zwaar te verduren kregen. In Duitsland werd De Groene gezien als behorende tot de „Deutschfeindliche Presse‟, waartoe ook de dagbladen De Amsterdammer, De Telegraaf en het Algemeen Handelsblad werden gerekend. De Kölnische Zeitung was van mening dat Duitsland, zodra de oorlog zou zijn afgelopen, de vijandige Nederlandse bladen zou aanklagen; een bedreiging die in Neder-
Anti-Duitse tekening van Louis Raemaekers in De Telegraaf van 9 oktober 1915. Enkele teksten op de peperbus: ‘Wij fechten voor die freie See Garantirt Pruissische – Katwijk – Medea – Batavier – Falaba – Lusitania – Arabic – & Hesperian – Manieren. Coulante bediening.’ ‘Wij geven gratis chemische und adviezen aan smokkelaars’
11
NRC van de Duitse bezettende macht ook in België worden verspreid, vooral omdat de berichtgeving daarin evenwichtiger was dan die van het Amsterdamse blad. Ook het in Maastricht uitkomende blad De Limburger Koerier werd in België verspreid. Het blad had twee verschillende edities, een Nederlandse en een Vlaamse, met een berichtgeving die soms onnavolgbaar was. Zo kregen op 26 mei 1917 de Belgen te lezen dat er aan het Isonzo-front 5.900 Italianen krijgsgevangen waren gemaakt, terwijl op diezelfde dag in de Nederlandse editie vermeld werd dat de Italianen 9.000 Oostenrijker krijgsgevangen hadden gemaakt! Het in 1914 opgerichte blad De Toekomst, dat elke twee weken uitkwam en later iedere maand, had eveneens een verspreiding in België. De redactie kwam er voor uit, dat het belangrijk was om Duitsland te steunen, want, zo schreef het blad, “Pas als Duitsland de oorlog wint komt er rust in Europa.” Het blad huldigde ook de opvatting dat de bezetting van België een „Kriegsnotwendigkeit‟ was. De Toekomst gaf ook sterke steun aan de Vlamingen-politiek van de Duitse bezettingsmacht in België, door de Duitsers bedoeld om van binnenuit in België ondersteuning te krijgen voor de Duitse zaak. Het blad gaf tevens alle steun aan de Nederlandse dominee Domela Nieuwenhuis, die een zeer pro-Duits standpunt huldigde en betrokken was bij de oprichting van de eerste Vlaamse universiteit in Gent. De Toekomst was op Nederlands initiatief opgericht zonder enige inmenging van Duitse agenten, die wel de helft van de oplage opkochten voor verdere verspreiding in Vlaanderen. Maar de visie van De Toekomst was in Nederland niet onbestreden. Een aankomend verslaggever, L. Mokveld, die door het dagblad De Tijd naar het oorlogsgebied in België werd uitgezonden en de verwoestingen zag die de Duitsers in het land hadden aangericht, schreef daarover: „De Toekomst, Duitse propaganda onder Nederlandse vlag.‟ De rapportages van Mokveld werden later gebundeld en in 1916 uitgegeven onder de titel De overweldiging van België, een verslag dat gebaseerd was op zijn voet- en fietstochten door België om met eigen ogen te kunnen zien wat er was gebeurd in Luik, Antwerpen, Ieper, Leuven en andere steden.
De Notenkraker van 13 mei 1916 met een tekening van Albert Hahn. De Notenkraker verscheen als wekelijks supplement bij het socialistische dagblad Het Volk en was vooral bedoeld als satirisch tijdschrift met indringende spotprenten van Albert Hahn. In de aanloop naar de Eerste Wereldoorlog werd de oorlogsdreiging het belangrijkste thema en werd het blad sterk antimilitaristisch. Tijdens de oorlog werd, zonder expliciet partij te kiezen, stelling genomen tegen alles wat de oorlog veroorzaakte ‒ een oorlog die alleen maar verderf zaaide
land weinig indruk maakte en nauwelijks serieus werd genomen. Desalniettemin bleven de meeste dag- en weekbladen neutraal in hun berichtgeving. Dit is vooral zichtbaar in de geïllustreerde weekbladen als De Prins en het Stuiversblad. Deze bladen plaatsten tussen de feuilletons, zoals „De Roman van een Typiste‟ veel foto‟s van de fronten met de meest afschuwelijke verwoestingen. De enige berichtgeving over de oorlog was dan het onderschrift van die foto‟s, aangevende waar de ellende aangericht was. Af en toe was er een kort commentaar van de redacteuren, waarin de banaliteit van de oorlog in algemene bewoordingen werd afgekeurd. Nederlandse bladen in België In tegenstelling tot De Telegraaf mocht de 12
Normaliter mochten Nederlandse oorlogscorrespondenten niet zonder begeleiding de oorlogsfronten bezoeken. Hun berichten werden dusdanig gecensureerd dat deze daardoor haast onherkenbaar waren geworden en een flauw aftreksel was van wat er zoal gebeurde.
Groene nam het voor Schröder op. De hoofdredacteur van het blad Henri Wiessing schreef daarover: „Nu is het volkomen juist dat de oorlogstemming in de oorlogvoerende landen zeer gespannen is, en gauw geprikkeld. Wij zullen daarom allen, als penvoerders van een kleine natie die we zijn, ons nooit nodeloos scherp mogen uitdrukken, en ook nooit – om iets te noemen – onze Regering of Militaire leiding in onze beschouwingen mogen betrekken. Maar angst is een slechte raadgever. Geen eerlijke en bezadigde volksuiting en geen open klinkende persstem is ooit oorzaak geweest, dat een volk oorlog maakte met een ander.‟
Arrestatie hoofdredacteur Ook al verzorgde de Nederlandse pers over het algemeen een evenwichtige berichtgeving, toch kon niet worden voorkomen dat als de emoties door de oorlogsgebeurtenissen hoog opliepen, de sympathieën en antipathieën zodanige vormen aannamen dat van „evenwichtigheid in berichtgeving‟ minder sprake was. Dit werd uiteraard ook opgemerkt door buitenlandse agenten die in Nederland waren gestationeerd. Op klachten van buitenlandse autoriteiten antwoordde de minister van Buitenlandse Zaken, Loudon, plichtsgetrouw dat zij zich moesten richten tot de redacties van die kranten. Een neutraal land was immers niet verplicht op te treden tegen kranten die partij kozen voor één van de oorlogvoerende partijen. Toch greep de regering wel in als zij van mening was dat redacteuren over de schreef gingen. Dat gebeurde vaak informeel of indirect. Zo kreeg De Groene in augustus 1914 een brief van de Nederlandse opperbevelhebber generaal Snijders, waarin hij klaagde over het plaatsen van kaarten van de Nederlandse waterlinie in het nummer van 23 augustus. Naar zijn mening had het weekblad met deze strategische informatie het landsbelang in gevaar gebracht. Maar daar bleef het dan bij.
Schröder bleef 27 dagen in het gevang en werd na vier maanden vrijgesproken. Overigens kreeg de redacteur van De Groene naar aanleiding van pro-Belgische passages in hetzelfde artikel een waarschuwing van de generale staf. Zijn oproep aan de Nederlanders om hun Belgisch „broedervolk‟ te steunen in het leed dat zij in deze oorlog ondergingen en het benadrukken van de vriendschap tussen de twee landen, was volgens de generale staf in strijd met de strikte naleving van de neutraliteit. Voor velen van de pers was het steeds weer een tweestrijd tussen behoedzaamheid en openheid. Evenwichtig Uiteraard was er af en toe sprake van partijdige berichtgeving. Dit was niet te voorkomen, maar het aantal gevallen waarin de overheid moest optreden, waren in die vier jaar vrij zeldzaam. De pers begreep het belang van de Nederlandse neutraliteit en handelde er ook naar; de overheid wist met minimaal ingrijpen, begrip en tact te voorkomen dat de pers al te zeer monddood werd gemaakt. Volgens premier Cort van der Linden mocht het niet zo zijn dat in een vrij en democratisch land als Nederland pers en politiek niet tot samenwerking konden komen. In een brief aan de voorzitter van de Nederlandse Journalistenkring schreef hij kort na het uitbreken van de oorlog: „Begrijpelijkerwijze worden thans allerlei sensationeele berichten verspreid die, ofschoon absoluut oncontroleerbaar en dan ook veelal geheel onbetrouwbaar, niet nalaten
In sommige gevallen trad de regering wel degelijk op. Een bekend voorval was de arrestatie van de hoofdredacteur van De Telegraaf, J.C. Schröder. Deze had in juni 1916, ten tijde van de gevechten bij Verdun en het begin van de slag aan de Somme, een artikel geschreven over „gewetenloze schurken in het centrum van Europa, die onschadelijk moesten worden gemaakt.‟ Volgens regeringsautoriteiten had hij daarmee de neutraliteit in gevaar gebracht, want iedereen wist dat hij daarmee Duitsers bedoelde. Hij werd daarvoor, op basis van artikel 100 van het strafrecht, gearresteerd en belandde in de gevangenis. De 13
‒ Steenvoorden, H., '… Een groep gewetenlooze schurken die dezen oorlog veroorzaakt hebben', in: De Grote Oorlog, Kroniek 1914‒1918, deel 16 (Soesterberg, 2004) pp. 11‒124 ‒ Weegink, G.J.J., 'De geest van augustus: stemmingen en gevoelens in Nederland in augustus 1914 bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog', in: De Grote Oorlog, Kroniek 1914‒1918, deel 27 (Soesterberg, 2004) pp. 13‒122 ‒ Geïllustreerd Stuiversblad, jaargang 1917 ‒ De Prins der Geïllustreerde Bladen, jaargangen 1914 t/m 1918
een groot deel van het publiek nodeloos te verontrusten. Het zou van groot belang zijn, indien de pers zich van dergelijke meedeelingen onthield en geen berichten die ontsteltenis kunnen wekken opnam, alvorens de juistheid althans zoveel doenlijk is vastgesteld.‟ Over het algemeen was die opvatting voor de gehele oorlogsperiode niet aan dovemansoren gericht. Bronnen ‒ Brolsma, M., 'Op den uitkijk tegen de Duitsche indringing', in: De Grote Oorlog, Kroniek 1914‒1918, deel 6 (Soesterberg, 2008) pp. 113‒315 ‒ Kremers, Vincent, 'Propaganda in Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog', zie: http://www.wereldoorlog1418.nl/propagandanederland/
Dit artikel verscheen eerder in het Thematijdschrift 'Nederland en de Eerste Wereldoorlog' (maart 2014, pp. 44‒48), zie: http://www.thematijdschriften.nl/index.php/ja argang-2014
____________________________________________________________________ Boekbespreking: een boeiende Indische biografie Gerard Raven Gerard Termorshuizen, Een humaan koloniaal: leven en werk van Herman Salomonson alias Melis Stoke (Amsterdam: Nijgh & Van Ditmar 2015), isbn 978-90-388-0071-4, 326 pagina‟s, paperback €24,99, e-boek €14,99 Enkele jaren geleden bezochten Paul Klein en ik ons lid Gerard Termorshuizen voor een verslag in dit blad (Au Courant 19/1, mei 2012, pag. 12-16). Gerard had net zijn monumentale tweedelige geschiedenis van de NederlandsIndische pers af. We schreven toen: 'Inmiddels heeft Gerard een nieuw project: het archief van de Haagse afdeling van persbureau Aneta ligt bij hem thuis. Het liefst zou hij een biografie hebben geschreven over Dominique Berretty, de eerder genoemde oprichter van persbureau Aneta in Batavia, maar dat zou te ver hebben gevoerd. Dus wordt het een boek over Berretty's Haagse zetbaas Herman Salomonson (1892–1942), die in de jaren twintig onder het pseudoniem Melis Stoke in de Java-Bode publiceerde, de krant waarvan hijzelf hoofdredacteur was.' En dat boek is nu uit. Ik heb het meteen laten komen en er op vakantie heerlijke uren in doorgebracht. Termorshuizen is door zijn grondige kennis van de koloniale samenleving en persgeschiedenis de ideale biograaf van Salomonson. De nabestaanden hebben de familiecorrespondentie en andere stukken goed bewaard in een grote hutkoffer, die hij ook mocht gebruiken. 14
Sommige biografen maken de fout teveel details in een boek te willen stoppen, waardoor de hoofdpersoon ondersneeuwt. Daar heeft Termorshuizen geen last van; hij weet zoveel dat dat niet meer nodig is, net als bij zijn biografieën van journalist P.A. Daum en prostituée Marietje van Oordt. In rake en leesbare woorden schetst hij het leven en werk, zowel als journalist als literator. Daarmee voert hij de lezer mee in een boeiend en vlot verhaal; je blijft gewoon lezen! Ik was er in drie dagdelen doorheen.
Termorshuizen is overigens maar af en toe onder de indruk van de kwaliteit daarvan en hij signaleert dat Herman de Indonesiërs eigenlijk niet echt had leren kennen, waardoor hij meestal alleen over de blanke samenleving schreef. Salomonson was een hartelijke, maar gesloten man, die zijn gevoelens niet kon uiten en dan maar een luchtige, ironische toon koos. In 1927 verhuisde het gezin Salomonson naar Den Haag, waar Herman directeur werd van de Nederlandse dochter van Aneta. Zo bleef hij intensief betrokken bij de Indische pers. Boeiend is het te lezen dat hij dat jaar de eer had als eerste een Nederlands radiobericht voor Indië te mogen inspreken, een toespraak tot de Bataviase hoofdredacteuren. Een jaar later kon men een draadloos telefoongesprek voeren en in 1934 kreeg Indië ook radio-uitzendingen. In 1935‒1936 keerde Herman tegen zijn zin en alleen terug naar Indië om Aneta te redden na Berretty's dood. In die tijd schreef hij naar zijn gezin in Nederland:
Salomonson groeide op in een bemiddeld joods milieu, gelovig maar zonder synagogebezoek. Hij trouwde een katholieke vrouw en begon tijdens de Eerste Wereldoorlog als journalist bij De Groene Amsterdammer, waardoor hij een reputatie opbouwde als auteur van proza en rijmkronieken, puntige actuele gedichten. Annie Salomonson belastte het huwelijk met eindeloze ruzies, maar hij bleef haar trouw. Ook in zijn zakelijke contacten was Herman een bruggenbouwer, een groot talent gezien de eindeloze intriges van zijn collega-hoofdredacteuren. Op de achtergrond speelde mee dat het ontluikend Indonesische nationalisme de blanke opinieleiders ernstig verdeelde, maar hen uiteindelijk als groep verenigde in een conservatiever beleid. Salomonson toonde begrip voor de inheemse wensen en stak vaak zijn nek voor hen uit, al kon ook hij zich niet voorstellen dat het land binnen afzienbare tijd geheel onafhankelijk zou worden. Zijn grootste verdienste lag echter in het feit dat hij in 1923‒1926 van de zieltogende Java-Bode weer een financieel gezond en leesbaar blad maakte. Dit was een soort NRC voor de betere klassen, met een gematigd oordeel over de politiek, dat enkele jaren een te rechtse koers had gevaren. Dat betekende voor Herman wel bijna dag en nacht werken in de drukkende tropische hitte van de benedenstad van Batavia, waardoor je kleren drijfnat werden. Als hij niet schreef werd hij wel verwacht bij borrels en culturele uitvoeringen. In zijn vrije tijd maakte hij dat weer een beetje goed met een extravagant luxe levensstijl, gefinancierd met zijn uitzonderlijk hoge salaris. Het is verbazend dat hij ook nog tijd vond om romans te schrijven die als feuilleton verschenen.
'Het is dan nog niet warm en ik transpireer pas na het bad bij het aankleeden. ... [Bij het ontbijt] lees ik een heel boekdeel: al het wereldnieuws dat onze marconisten ... dien nacht hebben opgevangen en dat de nachtredacteuren hebben uitgewerkt. Dat moet allemaal nagezien worden en dat duurt tot acht uur, al etende en aanstreepende. Dan stap ik in de auto ... Nu, daar gaat het dan aan de gang. Telefoneren, stapels papier, meneeren met dingen om te onderteekenen. Tusschen zes en twee roepen onafgebroken de radiozenders van Bandoeng de Aneta-telegrammen rond. Om twaalf uur is de groote telegrammendistributie voor de ambtenaren in de buitengewesten, op verre eilanden. Om half een gaat het nieuws naar de varende schepen. Dan gaat het nieuws in de lucht naar Holland, voor het buitenland enz. Het is een groot en druk kantoor. Met vele, vele menschen erin.' (pag. 221) Opmerkelijk is zijn bekering tot de christelijke Oxford-Groep (later Morele Herbewapening) in 1936, waardoor zijn teksten een ernstiger toon kregen, vooral in de romans. Bij de mobilisatie van 1939 werd hij verbindingsofficier. Na de Duitse inval las hij 15
zo een radiobericht voor dat er Duitse parachutisten in Nederlandse uniformen geland waren. Hoewel dit juist was, geloofden de Duitse autoriteiten het zelf niet en Herman
belandde in het Oranjehotel. Men bood hem vrijheid aan in ruil voor collaboratie, maar dat wees hij af. Uiteindelijk overleed hij in Mauthausen.
Ik kan maar twee kleine aanmerkingen maken. Soms noemt de auteur iets als nieuw dat al eerder ter sprake kwam; bijvoorbeeld de groeiende afstand tussen blanke expats en inheemse bevolking na 1900 (pags. 64 en 90). En de verwijzingen naar publicaties van Herman aan de hand van het jaartal is onvoldoende wanneer er dan meer dan één waren. Kortom: warm aanbevolen!
Brother Jonathan, het eerste Amerikaanse geïllustreerde weekblad van Benjamin Day Louis Nierijnck Al een halve eeuw heb ik twee exemplaren in mijn bezit van het eerste geïllustreerde weekblad dat in de Verenigde Staten werd uitgegeven. Dat was de verdienste van Benjamin Day, die lange tijd de belangrijkste krantenuitgever van New York was. Hij heeft de Brother Jonathan 20 jaar lang uitgegeven; de titel van dit in 1842 opgerichte weekblad is een verwijzing naar Uncle Sam. Al eerder, op 23-jarige leeftijd, had Benjamin Day de New York Sun opgericht, die hij succesvol en heel goedkoop kon uitgeven doordat hij als eerste het advertentiemodel toepaste i.p.v. het abonnementsmodel. Hij regelde ook als eerste in de Verenigde Saten (in navolging van de Engelse praktijk) dat krantenjongens zelf verantwoordelijk werden voor de doorverkoop van grote aantallen exemplaren. Dat systeem kwam de oplage ten goede en daardoor betaalden de lezers een ongekend lage prijs van 1 dollarcent voor elk los nummer; zelfs een jaarabonnement kostte maar $ 1. Zo konden halverwege de 19de eeuw al 70.000 kranten elke week aan de man gebracht worden! Voor een belangrijke historische gebeurtenis verscheen de krant in enorm groot formaat en voorzien van tientallen schitterende gravures, die natuurlijk maakten dat de uitgaven een gewild artikel werden.
16
Een van die historische data was natuurlijk de viering van 4 juli, de dag dat de Verenigde Staten in 1776 onafhankelijk werden verklaard. De afmeting van deze twee exemplaren in mijn collectie bedraagt 82×56 cm. In beide nummers zijn grote gravures opgenomen, zoals in de uitgave van 4 juli 1854, waarin over een dubbele pagina (164×112 cm) New York in vogelvlucht is gegraveerd. Verder zien we in deze uitgave een facsimile van de Declaration of Independence, ondertekend door John Hancock en zovele andere historische figuren. Helaas ontbreekt van deze krant een kwart van de voorpagina, maar gelukkig is er geen belangrijke schade aan de gravure zelf. Het papier uit die tijd is fragiel en daarom zijn beide nummers haast niet handelbaar en helaas erg beschadigd. De andere mastodont van 4 juli 1848 heeft een enorme plaat van 1,5 m breed, ook weer op een dubbele bladzijde. Hoe heeft men die kunnen drukken? Het laat de bestorming van het kasteel van Chapultepec in Mexico-stad in september 1847 zien. Dat was een belangrijke slag in de Mexican-American War (guerra de intervención norteamericana is de Mexicaanse naam van deze oorlog). In 1848 werd de vrede getekend, waarbij Mexico de helft van zijn land moest afstaan.
17
Toen de NUL regeerde: hyperinflatie in Hongarije in 1945–1946
Ed van den Brul
Een artikel uit De Spiegel van 11 mei 1946 gaat over de inflatie in het Hongarije van kort na de Tweede Wereldoorlog. Op het omslag staat een boer, die een sigaret aansteekt met een biljet van 10.000 pengö. Dit biljet is door de hoge inflatie bijna niets meer waard. Het is leuk om er een sigaret mee aan te steken, maar je kunt er bijna niets mee kopen. De pengö, een voormalige Hongaarse munteenheid, onderging vanaf augustus 1945 de grootste hyperinflatie van een munteenheid ooit genoteerd. Tegen eind juli 1946 was de inflatie op haar hoogtepunt: de prijzen van producten verdubbelden bijna elke 16 uur.
dat je goedkoper een muur kon behangen met bankbiljetten dan met behang, omdat de kosten van het behang hoger waren dan de waarde van het geld. De Hongaarse regering kwam in juli 1946 tot de conclusie dat de pengö niet meer te redden was. De bevolking was vrijwel volledig overgestapt op de ruilhandel en de totale waarde van alle pengöbiljetten in heel Hongarije werd geschat op slechts een duizendste van 1 US $.
Hyperinflatie Hyperinflatie is een zeer hoog tempo van inflatie. Dat betekent dat de prijzen iedere dag zeer veel stijgen. De Duitse hyperinflatie van 1922‒1923 is wel het meest bekend. In deze periode moest de Centrale Bank van Duitsland zoveel geld drukken dat er 30 papierfabrieken en 132 drukkerijen voor nodig waren.
Uit De Spiegel van 1946: De ober is betaald. De klant heeft een goede lunch gehad, die hem 2.000.000 pengö kostte. Een presenteerblaadje is noodig om het geld in ontvangst te nemen.
Op 1 augustus 1946 introduceerde men daarom een geheel nieuwe munt: de Hongaarse forint. Deze forint had wel het vertrouwen van de Hongaarse bevolking: de economie herstelde zich binnen een jaar. Deze gang van zaken werd in 2000 door econoom Peter Z. Grossman omschreven als „een groter mirakel dan het Duitse Wirtschaftswunder‟.
Uit De Spiegel van 1946: Stapels geld voor een krant. 20.000 pengö voor het nieuws van den dag.
Andere landen waar hyperinflatie in het verleden heeft plaatsgevonden, zijn: Hongarije (1945‒1946), Griekenland (Tweede Wereldoorlog), Zimbabwe, Joegoslavië (1987‒1994), Argentinië en Bolivia. De inflatie in 1923 in Duitsland was zo hoog,
De inflatie in Zimbabwe is opgelost door vreemde valuta als wettig betaalmiddel in te voeren (US dollar, Zuid-Afrikaanse Rand).
Het bankbiljet met de hoogste nominale waarde Als gevolg van hyperinflatie gaan centrale banken bankbiljetten drukken met een zeer hoge nominale waarde. Het is lastig om de waarde van biljetten vast te stellen door het verschil in betekenis van het 18
Nederlandse biljoen en het Amerikaanse billion. Biljoen is duizend miljard: een getal met 12 nullen. In Angelsaksische landen is billion een getal met 9 nullen en wordt in het Nederlands vertaald met miljard. Ik verzamel bankbiljetten en als verzamelaar heb ik bankbiljetten met een uitzonderlijk hoge nominale waarde altijd interessant gevonden. Ik heb de volgende landen met deze biljetten gevonden: ‒ Hongarije: Er is in 1946 een biljet van honderd miljoen B-pengö (= biljoen-pengö) gedrukt; dat is 100×miljoen×biljoen pengö. In het Nederlands noemen we dit getal 100 triljoen (een tiende van een triljard), dus 20 nullen. Dit is het hoogste biljet dat ooit gedrukt is en in omloop gebracht is. ‒ Duitsland: Op 2 november 1923 gaf de Duitse overheid de opdracht om een bankbiljet te drukken met een waarde van 100.000.000.000.000 Mark, een biljet van 100 biljoen Mark: een 1 met 14 nullen. ‒ Zimbabwe heeft in 2008 een biljet van 100 biljoen dollar in omloop gebracht, ook hier dus een 1 met 14 nullen. Op het biljet staat vermeld: “100 trillion Dollars”; wij zeggen: 100 biljoen dollar. Wat betreft de hoogst nominale waarde staan Duitsland en Zimbabwe dus ex aequo op de 2de en 3de plaats. ‒ Griekenland heeft in 1944 een biljet van 100 miljard (11 nullen) drachmai in omloop gebracht.
19
Het groene biljet (“egymilliard”) heeft een nominale waarde van 1 miljard biljoen pengö (=1 triljard), het rode (“tizmillio”) van 10 miljoen biljoen pengö (=10 triljoen).
Hyperinflatie is zeer nadelig voor de economie in een land: men verliest het vertrouwen in geld en de zeer inefficiënte ruilhandel keert terug. In de 21ste eeuw bestaat er nog steeds hyperinflatie in verschillende landen. Naast Zimbabwe heeft Venezuela het hoogste inflatiepercentage ter wereld. De waarde van de Venezolaanse bolivar is sinds het begin van 2015 verder op crashkoers geraakt. Gemiddeld werden de valuta van Venezuela per maand 15,4% minder waard. Ik denk dat de kans op hyperinflatie in de Eurozone uitgesloten is.
20