Strafzaken over: 2015 Datum uitspraak: 17 juni 2015 Tegenspraak (R.D. W.) Parketnummer: 500.00028/15
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO STRAFVONNIS
in de zaak tegen de verdachte: R. D. W., geboren op xx te Curaçao, wonende te Curaçao, thans alhier gedetineerd.
1. Onderzoek van de zaak Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 27 mei 2015. De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman, mr. E.B. Wilsoe. De officier van justitie, mr. R. Koert, heeft ter terechtzitting gevorderd de verdachte ter zake van feit 1 te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van voorarrest. Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie vrijspraak gevorderd. De raadsman heeft ten aanzien van beide feiten een bewijsverweer gevoerd. 2. Tenlastelegging Aan de verdachte is, na toegestane wijziging van de tenlastelegging, tenlastegelegd: 1. OPIUMLANDSVERORDENING 1960 (INVOER/AFLEVEREN ETC./AANWEZIG HEBBEN, OP 1 TIJDSTIP: HARDDRUGS) dat hij op of omstreeks 12 februari 2015, althans op een tijdstip in of omstreeks de maand februari 2015, te Curaçao, althans in de territoriale zee rond het eiland Curacao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk heeft ingevoerd in de zin van artikel 1 lid 2 van de Opiumlandsverordening 1960 en/of heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval in zijn bezit heeft gehad en/of aanwezig heeft gehad en/of heeft aangewend, ongeveer 47680 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, althans enige bereiding van cocaïne, zijnde cocaïne (een) middel(en) als bedoeld in artikel 1 Opiumlandsverordening 1960 en/of in de Beschikking van de Minister van Volksgezondheid van 6 januari 2005 (P.B. 2005 no. 13); (Artikel 3 jo 11-1 Opiumlandsverordening 1960) 2. VUURWAPENVERORDENING 1930 (VOORHANDEN HEBBEN VAN EEN VUURWAPEN /MUNITIE) dat hij op of omstreeks 12 februari 2015, althans op een tijdstip in of omstreeks de maand februari 2015, te Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, voorhanden heeft gehad,
1
Strafzaken over: 2015 Datum uitspraak: 17 juni 2015 Tegenspraak (R.D. W.) Parketnummer: 500.00028/15
een alarmpistool (met opschrift ROHM RG 2s), althans een op een vuurwapen gelijkend en/of voor afdreiging geschikt voorwerp, in elk geval een vuurwapen(s), in de zin van de Vuurwapenverordening 1930 en/of vier (4) scherpe patronen van het kaliber .22, in elk geval munitie in de zin van de Vuurwapenverordening 1930; (artikel 3 jo 11 van de Vuurwapenverordening 1930). 3. Voorvragen Het Gerecht heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging. 4. Bewijsbeslissingen 4A. Vrijspraak ten aanzien van feit 2 Met de officier van justitie en de raadsman acht het Gerecht het onder feit 2 tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte zal derhalve van dit feit worden vrijgesproken. 4B. Redengevende feiten en omstandigheden ten aanzien van feit 11 Het Gerecht komt tot bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde feit op grond van de feiten en omstandigheden die in de navolgende wettige bewijsmiddelen zijn vervat.
Proces-verbaal van aanhouding Kustwacht d.d. 12 februari 2015, bijlage bij bijlage 1, voor zover inhoudende zakelijk weergegeven: Op 12 februari 2015 bevonden zes verbalisanten zich aan boord van een kustwacht patrouillevaartuig ter hoogte van Bullenbaai (territoriale wateren van eiland Curaçao). Zij waren belast met reguliere patrouille. Na de melding dat een radar contact vanuit zuidelijke richting op ongeveer 5 zeemijl uit de kust, richting Fuikbaai voer, verplaatsten verbalisanten zich richting Fuikbaai om een controle uit te voeren. Ter plaatse zagen verbalisanten het lokale vissersvaartuig genaamd Maria Leonsa. Aan boord waren drie personen. Bij het naderen van het vaartuig, werd gezien dat de man, die later bleek te zijn J. D., plotseling een vislijn overboord gooide en op dat moment begon met vissen. De andere vislijnen waren allemaal opgeborgen en er was verder geen vislijn in het water. Door hun ervaring is het de verbalisanten bekend dat lokale vissersvaartuigen bijna altijd een koelbox aan boord hebben om gevangen vis te bewaren en dat zij bij het terug varen naar hun ligplaats altijd een sleeplijn voeren. Ze besloten een controle te houden. Omdat het vaartuig door de radar op 5 zeemijlen uit de kust is waargenomen, er op het moment dat verbalisanten ter plaatse waren kennelijk niet werd gevist, de vislijnen allemaal opgeborgen waren en er geen koelbox aan boord was, besloten verbalisanten aan boord van het vaartuig te gaan voor een vervolg van de controle. Aan boord in de voorpiek van het vaartuig zag verbalisant M. een grijs plastic vat. Hij voelde dat de inhoud niet vloeibaar maar wel zwaar was. Hij draaide het deksel open en zag dat het vat gevuld was met een aantal pakketjes, welke hij op basis van zijn ervaring herkende als pakketten vermoedelijke verdovende middelen. De kapitein, 1
De door het Gerecht als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen. Tenzij anders vermeld, wordt verwezen naar het einddossier inzake het onderzoek Maria Leonsa d.d. 8 mei 2015.
2
Strafzaken over: 2015 Datum uitspraak: 17 juni 2015 Tegenspraak (R.D. W.) Parketnummer: 500.00028/15
verdachte J. D., en de bemanningsleden, de verdachten J. D. en W., werden aangehouden als verdachten van overtreding van de Opiumlandsverordening. Na verder onderzoek zag verbalisant Calmera aan de achterzijde onder de zitplank een tweede plastic vat. Bij controle bleek dat dit ook gevuld was met pakketten met vermoedelijk verdovende middelen.
Proces-verbaal van verhoor van getuige G. M. (volmatroos kustwachter) bij de rechter-commissaris d.d. 28 april 2015, bijlage in GVO dossier, voor zover inhoudende zakelijk weergegeven: Het grijze plastic vat was verborgen achter een paar reddingsvesten, in de voorpiek van de boot. Ik vroeg aan de kapitein wat er in zat. Hij zei dat hij extra brandstof in het vat had. Ik schudde het vat en hoorde en voelde dat er geen vloeistof in zat.
Proces-verbaal van weging, testen en opsturen van monsters naar het laboratorium d.d. 12 februari 2015, bijlage bij bijlage 5, voor zover inhoudende zakelijk weergegeven: In totaal werden 44 pakken elk inhoudende een hoeveelheid samengeperste witachtige poeder en brokjes van de Kustwacht overgenomen. Deze bleken bij weging een gezamenlijk brutogewicht van 47.680 gram te hebben. Uit zeven pakken is een hoeveelheid poeder getest met de Narcotest. Daarbij trad een positieve kleurreactie op, zodat aangenomen mocht worden dat de geteste poeder vermoedelijk cocaïne betreft, een middel vermeld in de Opiumlandsverordening 1960, zoals gewijzigd. Uit de zeven pakken zijn monsters genomen welke onder de opschrift nummers 11/2015 code II-B-1 tot en met II-B-7 naar het Analytisch Diagnostisch Centrum zijn gestuurd.
Geschrift, te weten Rapport van Analytisch Diagnostisch Centrum d.d. 9 april 2015, bijlage bij bijlage 5, voor zover inhoudende zakelijk weergegeven: Het onderzochte materiaal met de nummers 11/II-B-1 t/m II-B-7 bevat cocaïne in de zin van de Opiumlandsverordening 1960. 4C. Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1 Het Gerecht acht de verklaring van de verdachte dat hij wist noch vermoedde dat er verdovende middelen in de vaten zat, ongeloofwaardig. Dit wordt als volgt toegelicht. De verdachte heeft wisselende verklaringen afgelegd. Zo heeft hij bij de voorgeleiding verklaard, zakelijk weergegeven, dat bij het openmaken van de twee vaten bleek dat zij drugs bevatten. Tijdens zijn eerste verhoor heeft de verdachte in gelijke trant verklaard, namelijk dat hij iets in de vaten zag dat in een zwartkleurig plastiek omwikkeld was en dat hij dacht dat het drugs waren. Dit heeft de verdachte bij de rechter-commissaris herhaald. Ter terechtzitting heeft hij echter ontkend dat hij dit dacht. Voorts heeft de verdachte in zijn eerste verhoor bij de politie verklaard dat medeverdachte J. D. en hij niets hadden gesproken toen ze de vaten vonden. Na confrontatie met de verklaring van medeverdachte J. D. dat de verdachte “bingo” zei toen hij het vat openmaakte, heeft de verdachte zich in zijn tweede verhoor op zijn zwijgrecht beroepen. Ter terechtzitting heeft de verdachte hierover wisselend verklaard. Aanvankelijk heeft hij ter zitting bevestigd dat er niet gesproken was, maar later heeft hij verklaard dat J. D. degene was die “bingo” zei.
3
Strafzaken over: 2015 Datum uitspraak: 17 juni 2015 Tegenspraak (R.D. W.) Parketnummer: 500.00028/15
Daarnaast heeft de verdachte in strijd met ander bewijs verklaard. Hij heeft verklaard dat medeverdachte J. D. lag te slapen en niets afwist van de vaten. Uit voormeld proces-verbaal van de Kustwacht blijkt echter dat, toen de Kustwacht het vaartuig naderde, J. D. een vislijn overboord gooide en op dat moment begon te vissen. Op grond van het voorgaande is de verklaring van de verdachte dat hij niet wist dat de vaten verdovende middelen bevatten, ongeloofwaardig en kennelijk bedoeld om de waarheid, dat hij het wel wist of begreep, te bemantelen. Het Gerecht acht het tenlastegelegde medeplegen van het opzettelijk invoeren en vervoeren van cocaïne derhalve wettig en overtuigend bewezen. 4D. Bewezenverklaring ten aanzien van feit 1 Het Gerecht acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande 1. dat hij op 12 februari 2015 te Curaçao tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk heeft ingevoerd in de zin van artikel 1 lid 2 van de Opiumlandsverordening 1960 en vervoerd een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in artikel 1 Opiumlandsverordening 1960. Hetgeen aan verdachte onder 1 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. 5. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit Het bewezenverklaarde levert op: feit 1: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een verbod gesteld bij artikel 3, eerste lid onder A van de Opiumlandsverordening 1960; en medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een verbod gesteld bij artikel 3, eerste lid onder B van de Opiumlandsverordening 1960, in eendaadse samenloop begaan. Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar. 6. Strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar. 7. Motivering van de sanctie Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft het Gerecht zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft het Gerecht het volgende in aanmerking genomen.
4
Strafzaken over: 2015 Datum uitspraak: 17 juni 2015 Tegenspraak (R.D. W.) Parketnummer: 500.00028/15
De verdachte heeft samen met anderen ruim 47 kilo (bruto) cocaïne ingevoerd en vervoerd. De hoeveelheid is aanzienlijk. Het betreft een ernstig feit dat bijdraagt aan de verspreiding en het gebruik van harddrugs. De verspreiding van en handel in cocaïne gaat gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder het plegen van strafbare feiten van uiteenlopende aard door de gebruikers, ter financiering van hun behoefte aan deze stof. Het gaat hier om een stof die zeer verslavend is en zeer schadelijk voor de gezondheid, met alle gevolgen voor de gebruikers en de maatschappij van dien. Het Gerecht rekent verdachte zijn handelen zwaar aan en is op grond van de aard en de ernst daarvan van oordeel dat slechts een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt, als passende straf in aanmerking komt. Bij het vaststellen van de duur van de op te leggen straf laat het Gerecht in het voordeel van de verdachte meewegen dat hij, zoals uit zijn documentatie blijkt, niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit. Ook weegt het Gerecht mee dat de verdachte ter zitting er geen blijk van heeft gegeven het laakbare van zijn handelen in te zien. Alles afwegende is het Gerecht van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden is. Daarbij wijkt het Gerecht in het voordeel van de verdachte enigszins af van de eis van de officier van justitie, omdat het aansluiting zoekt bij de straffen die ten aanzien van dit soort strafbare feiten in vergelijkbare gevallen door de rechter pleegt te worden opgelegd. Noch in de omstandigheden waaronder het feit is begaan, noch in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, vindt het Gerecht aanleiding daarvan af te wijken. 8. Toepasselijke wettelijke voorschriften De volgende wetsartikelen zijn van toepassing: artikel 1:123, 1:133, 1:224 van het Wetboek van Strafrecht; artikel 3 en 11 van de Opiumlandsverordening 1960. 9. Beslissing Het Gerecht: verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder feit 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij; verklaart bewezen dat de verdachte het onder feit 1 tenlastegelegde zoals in rubriek 4D omschreven, heeft begaan; verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder feit 1 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij; verklaart dat het bewezen verklaarde feit het in rubriek 5 genoemde strafbare feit oplevert; verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
5
Strafzaken over: 2015 Datum uitspraak: 17 juni 2015 Tegenspraak (R.D. W.) Parketnummer: 500.00028/15
veroordeelt de verdachte wegens dit feit tot een gevangenisstraf voor de duur van vier (4) jaren; bepaalt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. I.H. Lips en uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht op 17 juni 2015, in tegenwoordigheid van de griffier.
6