Reactie Centraal Bureau Levensmiddelenhandel op Groenboek inzake oneerlijke handelspraktijken in de food- en non-food toeleveringsketen tussen ondernemingen in Europa Het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel (CBL) is de koepelorganisatie voor supermarkten en foodservicebedrijven in Nederland. Het CBL hanteert in al haar uitingen de CBL-Gedragscode Mededingingsrecht waarin gesteld is dat het CBL niet betrokken wil zijn bij gesprekken of besluiten die op gespannen voet staan of in strijd zijn met de regels van het Mededingingsrecht. Het CBL hecht veel waarde aan een goed werkende, concurrerende marktomgeving. Het CBL ziet als haar taak het bewerkstelligen van gunstige randvoorwaarden voor de gehele branche en het verstrekken van informatie. Het CBL is geregistreerd in het Transparantieregister in Brussel onder nummer 71342175352-09. Algemeen Supermarkten vervullen een belangrijke rol in de keten van productie tot consumptie van levensmiddelen. Supermarkten zijn een integraal onderdeel van de levensmiddelenketen. Supermarkten bieden de 4 miljoen consumenten die dagelijks hun boodschappen doen in Nederland, keuzevrijheid uit veilige, gezonde en verantwoord geproduceerde producten. Supermarkten hebben een sterke positie in de levensmiddelenketen. Supermarkten concurreren dagelijks om de gunst van de consument die op de winkelvloer stemt met zijn hart, met zijn hoofd en ook met zijn voeten voor de veelheid aan producten. Smaak, gemak, kwaliteit en prijs zijn belangrijke drivers voor de consument om zijn keuze op te baseren. Supermarkten zijn meer dan louter een distributiekanaal voor producten. Sinds eind vorige eeuw is in Nederland het systeem losgelaten dat de producent de verkoopprijs bepaalde. Deze zogenaamde verticale prijsbinding was ongunstig voor de consument omdat dit de concurrentie belemmerde. Concurrentie zorgt voor gunstige prijzen en steeds vernieuwende innovatieve producten die om de gunst van de consument dingen. Daarnaast is de verkoop van huismerkproducten de afgelopen jaren fors gestegen. Doordat supermarkten onder eigen verantwoordelijkheid en risico huismerkproducten gingen aanbieden die met A- en B-merken concurreren, kregen veel mkb-bedrijven de kans op een positie in de schappen. Consumenten zijn huismerkproducten zeer gaan waarderen en deze producten zorgen voor gezonde concurrentie in het retaillandschap. Het marktaandeel van supermarkten wordt door de overheid en toezichthoudende autoriteiten beoordeeld naar maatstaven van de binnenlandse markt en op lokaal niveau van de buurt of wijk. Het marktaandeel van fabrikanten en coöperaties van boeren en tuinders wordt beoordeeld op hun relevante afzetmarkt. Gezien de exportpositie, heeft dit vrijwel zonder uitzondering een Europese dimensie. Vaak zijn leveranciers grote multinationale ondernemingen waarvoor de lokale Nederlandse markt en de retail daarbinnen slechts een klein deel vormen van de afzet. Het machtsevenwicht en daarmee de marktmacht in de keten is niet eenduidig bepaald. Daarnaast bestaan verschillende vormen van marktverstorend overheidsbeleid zoals het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (subsidies en importheffingen) en het niet optimaal functioneren van de Europese interne gemeenschappelijke markt van goederen en diensten (vb. het oogluikend toestaan van zogenaamde Territorial Supply Constraints; het hinderen door fabrikanten van parallelimporten).
Deze achtergronden zijn mede bepalend voor de manier waarop supermarktorganisaties inkopen. De werkwijze van supermarkten vindt plaats tegen de achtergrond van sterke onderlinge concurrentie om de gunst van de consument. Tegenspelers zijn grote multinationale leveranciers maar ook vele kleine producenten die graag een distributiekanaal voor hun vele, vaak concurrerende, producten hebben. En aan het begin van de levensmiddelenketen staan uiteraard de consumenten die, zeker in economisch zware tijden, kritisch zijn op hun bestedingen. Supermarktorganisaties onderhandelen over allerlei vormen van condities met hun duizenden leveranciers. Deze onderhandelingen gaan over vele onderwerpen als voedselveiligheid, duurzaamheid, gezondheid, productsamenstelling, verpakkingen, logistieke aspecten, marketing- en promotionele aspecten, financiële aspecten en vele andere condities. Onderhandelingen kunnen scherp worden gevoerd door beide zijden van de onderhandelingstafel. Ondanks de vaak grote belangen van beide partijen, moeten onderhandelingen te allen tijde eerlijk, fatsoenlijk en met respect voor elkaar en elkaars belangen worden gevoerd. Zowel de leverancier als de afnemer moeten zich te allen tijde aan de Nederlandse wet- en regelgeving houden, ook in alle stadia van contractonderhandelingen. Het CBL is tegen oneerlijke handelspraktijken. Contractvrijheid is een groot goed en staat aan de basis van fatsoenlijk zaken doen. Daarom is dit benoemd als een van de basisprincipes van de Gedragscode Handelspraktijken zoals is afgesproken tussen de Brusselse koepelorganisaties van boeren, fabrikanten en retailers. Onder toeziend oog en met instemming van overheden en maatschappelijke organisaties in het B2B Platform of the High Level Forum for a Better Functioning Food Supply Chain. Generieke opmerkingen Groenboek inzake handelsrelaties Het Groenboek claimt een neutrale zienswijze weer te geven. Naar de mening van het CBL is in deze opzet niet geslaagd. In het gehele rapport worden suggestieve voorbeelden gegeven die niet bewezen zijn en die vaak zijn ingegeven door eenzijdige onderzoeken van partijen die klagen. Bovendien zijn de voorbeelden uit de context van de praktijk van het onderhandelingsproces, dan wel het onderhandelingsresultaat, gehaald. Tenslotte staat het altijd partijen vrij om niet akkoord te gaan met de combinatie van de vele onderdelen van een onderhandelingsproces. Het Groenboek dient neutraler herschreven te worden. Te vaak wordt de voedselketen genoemd en te vaak wordt expliciet en impliciet de beschuldigende vinger gewezen naar de retail op basis van suggestieve en onbewezen voorbeelden. Het CBL pleit ervoor om de woorden combinatie ‘oneerlijk’ en ‘handelspraktijk’ te vervangen door de neutrale benadering ‘handelspraktijk’. Het is opvallend en storend hoe vaak het woord oneerlijk in de tekst voorkomt. Hierdoor kan de lezer geen objectief beeld meer vormen van B2B handelspraktijken. Ook storend is het ongeclausuleerd gebruik van normatieve termen als ‘eerlijk’, ‘oneerlijk’, ‘goed’ en ‘slecht’. Deze bijvoeglijke naamwoorden worden op een dusdanige manier door de gehele tekst gebruikt waardoor de indruk bestaat dat zaken doen, producten kopen en verkopen en handel drijven bij voorbaat praktijken zijn waar altijd een boosdoener en een slachtoffer uit voortkomen. Ook worden door het Groenboek heen suggestieve teksten gebruikt als ‘kan aanleiding geven tot onzekerheid’, ‘kan voor onzekerheid zorgen’, ‘kunnen buitensporige gevolgen hebben’ enz. Volgens het CBL verliest het Groenboek zich hier in oneigenlijke argumenten om het issue tot een probleem te maken zonder dat er sprake is van bewijs van hetgeen gesuggereerd wordt. Het overgrote deel van de miljoenen transacties die dagelijks tussen bedrijven plaatsvinden zijn tot beider tevredenheid. Het CBL raadt de Europese Commissie aan om fact based en gedegen onderzoek te doen naar de suggesties die in het Groenboek worden gesteld. In hoofdstuk 1 van het Groenboek wordt gesteld dat de interne Europese markt tekortkomingen kent als gevolg van oneerlijke handelspraktijken. Mocht hier al een causaal verband zijn (wat niet is aangetoond in het Groenboek of de hiervoor gebruikte literatuur), dan is het waarschijnlijker dat het in omgekeerde volgorde gevonden kan worden. Er is nog geen sprake van één interne Europese markt van personen, goederen en diensten doordat lidstaten Europese regels niet geharmoniseerd
uitvoeren of bij gebrek aan Europese regels sterk afwijkende eisen stellen aan bedrijven. Te denken valt aan milieunormen, fiscale, sociale en arbeidsrechtelijke normen enz. In hoofdstuk 2 wordt als voorbeeld van oneerlijke handelspraktijk de mogelijke ongelijke onderhandelingspositie genoemd. Dit is een suggestieve opmerking. Welke maatstaf dient hier te worden gehanteerd? Omvang van de beide partijen, mate van toegevoegde waarde van het product of de consumentenperceptie? Een kleine lokale producent van een streekproduct (must-have) kan een sterkere onderhandelingspositie hebben dan een multinational met een wereldmerk. Supermarkten hebben te maken met duizenden leveranciers en geen enkele onderhandelingspositie is gelijk of per definitie in het voordeel van de koper dan wel de verkoper. Ook wordt in hoofdstuk 2 de zogenaamde ‘angst-factor’ genoemd. Dit begrip komt verderop in het Groenboek een aantal keer terug. Geconstateerd moet worden dat het begrip ‘angst-factor’ om twee redenen wordt gebruikt. Enerzijds wordt het gebruikt om anoniem klagen mogelijk te maken, anderzijds wordt het gebruikt als verklaring waarom er weinig concrete klachten zijn. Hiermee worden onbewezen verdachtmakingen en suggestieve opmerkingen gelegitimeerd. Bedrijven of branches waar het overgrote deel van de handelspraktijken en transacties naar tevredenheid verlopen, kunnen zich hiertegen niet verdedigen. De percentages die gehanteerd worden om het probleem te bevestigen, zijn eenzijdig afkomstig van de organisaties van fabrikanten en geven daarmee geen objectief beeld. Het CBL pleit ervoor om het begrip ‘angst-factor’ uit het vervolg van het Groenboek te verwijderen. Als bedrijven of branches oneerlijke handelspraktijken willen oplossen, dan moeten beide partijen een eerlijke kans krijgen om te klagen en om zich hiertegen te verdedigen danwel de klacht op te lossen. De voorbeelden van oneerlijke handelspraktijken in hoofdstuk 2 hebben louter op de levensmiddelenketen betrekking. Het CBL vindt dit te eenzijdig en roept de Commissie op om breder onderzoek te doen naar handelspraktijken in alle sectoren van de economie. Bovendien zijn de genoemde voorbeelden eenzijdig. Dit komt ons inziens voort uit het gegeven dat retailers niet klagen maar oplossingen zoeken voor problemen als deze zich voordoen. Ook supermarktorganisaties worden met regelmaat geconfronteerd met eenzijdige acties van leveranciers zoals prijsverhogingen en distributiebeperkingen. Daarbij komt dat vrijwel alle overtredingen van de Europese en Nederlandse Mededingingswetgeving voor rekening komen van producenten en fabrikanten. Het CBL ziet in het vervolg op dit Groenboek deze voorbeelden graag nader uitgewerkt en toegelicht. In hoofdstuk 3 doet de Europese Commissie via dit Groenboek een uitspraak over een ‘uiterst onredelijke prijs’ en ‘een gewoonlijk berekende prijs’. In Nederland hechten partijen (en het CBL) eraan dat de overheid niet ingrijpt in prijsvorming op de vrije markt. De suggestie over de hoogte en redelijkheid van een prijs ziet het CBL in het vervolg op dit Groenboek graag verwijderd. Ook wordt in hoofdstuk 3 de suggestie gewekt dat het oneerlijk is als een van de partijen te weinig kennis heeft of onervaren is. Het Groenboek suggereert dat hier regelgeving dient te komen die de zwakke, onwetende, onervaren partij beschermt. Dit is een zeer schimmig gebied waarvoor geen generieke regels zijn op te stellen, laat staan dat deze regels gehandhaafd kunnen worden. Bovendien geldt vrijheid van contract. Geen enkele bedrijf kan gedwongen worden een contract aan te gaan of niet aan te gaan. Antwoord op in het Groenboek gestelde vragen 1. Er is geen eenduidige definitie te geven van oneerlijke danwel eerlijke handelspraktijken. De beoordeling ervan hangt af van de omstandigheden, de context en het perspectief van de klager/beklaagde. Elke definitie is subjectief. Daarom pleit het CBL ervoor de 10 Principles of Good Practice als uitgangspunt te nemen zoals afgesproken tussen alle partijen in Brussel met instemming van de Europese Commissie.
2. In Nederland bestaat adequate wetgeving zoals is opgenomen in het Burgerlijk wetboek en in het Mededingingsrecht. Ook bestaat er jurisprudentie over zakelijke conflicten tussen bedrijven. 3. Leidend zijn voor het CBL de 10 Principles of Good Practice. Deze zijn afgesproken tussen alle partijen (boeren, fabrikanten en retailers) in Brussel met instemming van de Europese Commissie. Partijen dienen zich hier in alle stadia van contractonderhandelingen aan te houden. Een overeenkomst (contract of afspraak) dient nagekomen te worden. Het is afhankelijk van de context en de omstandigheden of het niet nakomen van de overeenkomst eerlijke of oneerlijk is. 4. Het CBL heeft bezwaar tegen het woord detailhandelstoeleveringsketen. Hier dient de neutrale term ‘productie- en distributieketen’ gebruikt te worden. 6. Onduidelijk is welke definitie van ‘oneerlijk’ wordt gehanteerd. Scherp onderhandelen is niet per definitie oneerlijk. 8. Onduidelijk is welke definitie van ‘oneerlijk’ wordt gehanteerd. Deze vraag lijkt bedoeld om de klagers op voorhand gelijk te geven. Uit diverse onderzoeken die de Europese Commissie de afgelopen tijd heeft laten uitvoeren blijkt dat concurrentie in de levensmiddelenketen geen negatief effect heeft gehad op de capaciteit van ondernemingen tot investeren en innoveren (LEI-studie). Onderzoek wijst uit dat het tegendeel het geval is. Concurrentie leidt tot verdergaande innovatie en is daarmee voordelig voor de consument. 11. In Nederland werkt het CBL samen met de FNLI (branche-organisatie voor fabrikanten) en LTO Nederland (boeren en tuinders) via zelfregulering aan de implementatie van de in Brussel overeengekomen Gedragscode Handelspraktijken. Daarnaast bestaan er allerlei vormen van wettelijke regelingen en adequate handhaving ervan om zakelijke conflicten te beslechten. 12. Nee 13. Het bedrijfsleven werkt niet voor niets in Brussel aan een door de Europese Commissie ondersteunde vrijwillige gedragscode inclusief implementatie ervan. In Nederland vindt veel export en import plaats dus het bedrijfsleven heeft behoefte aan zelfregulering met internationaal karakter. 14. Nee. Het CBL gaat ervan uit en hoopt dat de Europese Commissie, het Europees Parlement en de Europese Raad van Regeringsleiders het proces van zelfregulering volop blijft ondersteunen. 15. Elke verdergaande vorm van wetgeving zal leiden tot ingrijpen in de vrije markt en tot beperking van de contractvrijheid. Dit is volgens het CBL onwenselijk en bovendien niet effectief en efficiënt. Uiteindelijk zal de consument er de dupe van worden in termen van hogere prijzen zonder toegevoegde waarde en minder divers aanbod in de supermarkt waardoor afname van de keuzevrijheid.
17. Zelfregulering is het enige antwoord. 18. Volgens het CBL is dit in Nederland geen probleem en hebben handhavingsorganen adequate middelen om handhavend op te treden. 19. Iedere beschrijving van oneerlijke handelspraktijken in dit Groenboek is casuïstiek, onbewezen en context-afhankelijk en kan hierdoor geen basis zijn voor een definitie van oneerlijke handelspraktijken. De manier waarop bedrijven zaken met elkaar doen is per definitie bilateraal. Zakelijke conflicten kunnen voorkomen en dienen zoveel als mogelijk bilateraal te worden opgelost. Tussenkomst van de rechter is altijd mogelijk op basis van het Burgerlijk Wetboek. Het bedrijfsleven in Nederland werkt momenteel aan implementatie van de Gedragscode Handelsprakijken met laagdrempelige geschilbeslechting als tussenoplossing indien partijen zonder tussenkomst van de rechter een zakelijk geschil willen laten beslechten door een neutrale instantie. 20. Nee. Ieder mogelijk geschil heeft een andere achtergrond en context en dient zo veel mogelijk bilateraal te worden opgelost. 22. Het CBL ziet louter voordelen in het opheffen van territoriale leveringsbeperkingen. Het maakt de weg vrij voor een echte vrije markt in Europa voor goederen en diensten. 23. Nee. Evenals dat geldt voor oneerlijke handelspraktijken, is er geen definitie van eerlijke handelspraktijken, noch is een dergelijke definitie wenselijk. Eerlijk en fatsoenlijk zaken doen en onderhandelen is de regel. Om dit te ondersteunen en te herbevestigen sluiten bedrijven zich aan bij de Principles of Good Practice zoals zijn afgesproken tussen alle partijen in Brussel met instemming van de Europese Commissie. 25. Het CBL maakt bezwaar tegen de zinsnede ‘food- en non-foodtoeleveringsketen’. In het vervolg op het Groenboek pleiten wij ervoor de woorden ‘food- en non-foodproductie- en distributieketen’ te gebruiken. Tenslotte Het CBL pleit ervoor het Groenboek te herschrijven in neutrale termen, zonder normatieve en suggestieve woorden en zinnen. Tevens dient elke impliciete en expliciete beschuldiging die niet wetenschappelijk onderbouwd kan worden in een bepaalde richting (zowel richting producent als afnemer) te worden vermeden. Het Groenboek baseert zich teveel op eenzijdige rapporten en enquêtes zoals aangereikt of opgesteld door belanghebbende partijen. Het Groenboek is meer een politiek en lobbymatig manifest dan dat het een evenwichtig document is zoals dat van een neutrale instantie als de Europese Commissie zou moeten zijn. Daarmee diskwalificeert het Groenboek in zijn huidige vorm zich naar de mening van het CBL als basis voor politieke en beleidsmatige vervolgacties.