g emeen t ebest ur en onde r dak
Aalsmeer | Alkmaar | Amstelveen | Amsterdam | Andijk | Anna Paulowna | Beemster | Bennebroek | Bergen | Beverwijk | Blaricum |
Gemeentebesturen onder dak
Bloemendaal | Bussum | Castricum | Den Helder | Diemen | Drechterland |
Met een essay van ir. Pierijn van der Putt
Edam-Volendam | Enkhuizen | Graft-De Rijp |
wznh adviescommissies voor ruimtelijke kwaliteit,
Haarlem | Haarlemmerliede en Spaarnwoude | Haarlemmermeer | Harenkarspel | Heemskerk | Heemstede | Heerhugowaard | Heiloo | Hilversum | Hoorn | Huizen | Koggenland | Landsmeer | Langedijk | Laren | Medemblik | Muiden | Naarden | Niedorp | Noorder-Koggenland | Oostzaan | Opmeer | Ouder-Amstel | Purmerend | Schagen | Schermer | Stede Broec | Texel | Uitgeest | Uithoorn | Velsen | Waterland | Weesp | Wervershoof | Wieringen | Wieringermeer | Wijdemeren | Wognum | Wormerland | Zaanstad | Zandvoort | Zeevang | Zijpe
Foto’s van Chiel van Diest
Alkmaar 2008
Voorwoord
Deze publicatie over het ‘onderdak van gemeentebesturen’ is samengesteld ter gelegenheid van de jaarvergadering van wznh in juni 2008. Die vergadering vond plaats in de onlangs opgeleverde uitbreiding van het gemeentehuis in Heerhugowaard, naar ontwerp van de Amsterdamse architect Hans van Heeswijk. Dat leek een goede gelegenheid om een serie foto’s te publiceren van alle stadhuizen en gemeentekantoren in Noord-Holland. De serie wordt op alfabetische volgorde en zonder commentaar in deze publicatie gepresenteerd: de foto’s vertellen zelf het verhaal van de grote verschillen die bestaan in wat in beschouwingen over architectuur toch steeds als gebouwtype wordt aan geduid. Dat suggereert een zekere onderscheidende samenhang in traditie, betekenis, programma en uiterlijke ver schijningsvorm.
in de foto’s van de Noord-Hollandse stadhuizen en gemeente kantoren. Zonder één Noord-Hollands voorbeeld te noemen is het essay van Pierijn van der Putt te beschouwen als een verhelderend kader voor de foto’s in deze publicatie. Hij schuwt daarbij niet oordelen te vellen over de kwaliteit van architectonische prestaties en over de culturele waarde van bouwwerken uit een bepaalde periode. En hij constateert een hoopvolle opleving van ambities, visie en aandacht, waarmee gemeentebesturen juist ook met de architectonische kwaliteit van hun huisvesting vorm geven aan hun oorspronkelijke èn eigentijdse identiteit als lokaal bestuur. Dit boekje kan daarbij wellicht een inspiratiebron zijn.
Noud de Vreeze
Juist omdat we benieuwd waren naar die veronderstelde typologische karakteristieken hebben we Pierijn van der Putt gevraagd een essay te schrijven over de ontwikkeling van stadhuizen en gemeentekantoren. Hij doet dat aan de hand van enkele persoonlijke ontboezemingen, maar ook met kennis van zaken over de lange lijnen in de Europese traditie van de huisvesting van het lokale bestuur. Alle aspecten van zijn veelomvattende betoog zijn terug te vinden 4
5
Van Houte Huyck tot glaspaleis Over het stadhuis en de identiteit van het openbaar bestuur ir. Pierijn van der Putt
De opgave van het ontwerp voor stad- en gemeentehuizen is actueler dan ooit. Dat wil wat zeggen, want de geschiedenis van dit gebouwtype gaat terug tot middeleeuwen. Wat maakt de huidige situatie zo anders dan voorheen? Misschien is het de politiek. Er is een tendens waarneembaar van een zich terugtrekkende overheid. Minder regels, minder bemoeienis en (hopelijk) minder kosten. Dat alles onder het mom van ‘minder betutteling’. Maar hoezeer de overheid ook bezig is met het afstoten van taken, de verantwoordelijkheid voor het propageren, verdedigen en in wezen definiëren van nationale identiteit trekt ze gretig naar zich toe. Dat ligt besloten in het normen en waarden offensief van de achtereenvolgende kabinetten Balkenende en het culmineerde in een van staatswege op gestelde culturele canon, die weliswaar enigszins meewarig tegemoet wordt getreden maar niet resoluut van tafel wordt geveegd. Klaarblijkelijk vinden veel mensen dat onze nationale cultuur door onze eigen overheid moet worden voorgeschreven. Wat heeft dit van doen met architectuur en, meer in het bijzonder, met die van stad- en gemeentehuizen? Welnu: politiek, overheid en architectuur komen samen in het publieke domein, het openbare gebied, de pleinen, de straten, de publieke gebouwen en dus ook de publieke overheidsgebouwen. En daartoe behoort het stadhuis. Samen met zijn grote broer het gemeentehuis (en zijn neefjes het raadhuis en het stadskantoor) is het stadhuis de plek waar overheid en individuele burger oog in oog met elkaar staan. De eerste prioriteit is daarom een uitstekende dienstver 7
lening: voldoende balies met behulpzame ambtenaren. Als hierin niet is voorzien, kan zelfs de meest formidabele architectuur het stadhuis niet redden. De tweede prioriteit is de adequate representatie van het openbaar bestuur. Welk beeld schetst de overheid van zichzelf in de vorm van haar stad- of gemeentehuis? Wat vertelt de ligging, de gebouwvorm, de materiaalkeuze en de aan wezige kunst over de wijze waarop in de gemeente uitvoering wordt gegeven aan het bestuur? In het huidige politieke klimaat hebben deze vragen aan gewicht gewonnen. Dit essay is een verkennende analyse van de positie van het stad- en gemeentehuis in de tegenwoordige maatschappij. Het is daarom óók een historische verkenning, van het staden gemeentehuis als gebouwtype, van zijn economische aspecten, van zijn rol als katalysator van sociaal-culturele kwaliteitsverbetering en vooral van zijn vermogen om iets tot uitdruking te brengen. Het wordt een soort reis, zowel door de tijd als door Europa, een reis die een gebied en periode omspant van Como, 1250, tot Nijverdal, 2007. Tussenstations zijn Delft, Vlissingen en Tynaarlo, maar ik begin in Utrecht – met een persoonlijke ervaring. In juni 2003 wandelde ik op een zonovergoten dag door het historische centrum van de stad. Het was een rustige zondag ochtend, met nauwelijks mensen op straat. De terrassen aan de werfkelders waren niet afgeladen vol, het voetverkeer op de Oude Gracht beperkte zich tot kleine groepjes die genoten van het historische schoon dat de stad Utrecht te bieden heeft. 8
Daartoe behoorde ook mijn reisdoel. Aan wat het eind van de Oude Gracht lijkt te zijn, waar het water zich verbreedt en haast onmerkbaar rechtsaf buigt, staat een serie statige grachtenpanden die al sinds de zeventiende eeuw gezamen lijk dienst doen als stadhuis. In het weefsel van de stad nemen ze een centrale plaats in. Hoewel aan de kant van de Oude Gracht een formele ingang was gemaakt, wist ik dat ik aan de andere kant moest zijn. Daar bevindt zich de burgeringang, waar men het door de Spaanse architect Enric Miralles op onnavolgbare wijze verbouwde complex kan betreden. Mijn omtrekkende beweging bracht mij op het stadhuisplein. Daar zaten enkele tientallen mensen in hun beste kleren op de grote treden en op de bankjes van het stadsterras. Dat had ik kunnen weten, ik had ze zelf uitgenodigd. Het was mijn trouwdag. Dertig minuten en een jawoord later stonden we weer buiten. Ik keek nog een keer om naar Miralles’ creatie. De Spanjaard, kort daarvoor gestorven, had een duizelingwekkend spel gespeeld met oude en nieuwe elementen. De desoriënterende prent van Esscher schoot mij te binnen: het beeld van iemand die een schilderij bestudeert waarvan de voorstelling ononderbroken doorloopt in de galerie waarin het schilderij zelf hangt, en waarin de beschouwer dus ook zichzelf beschouwt. In het Utrechtse stadhuis zijn het oude en het nieuwe op een vergelijkbare manier met elkaar verweven, zodat je je er tegelijk in het heden en in het verleden waant. De resulterende sfeer is er een van aangename traditie en frisse hedendaagsheid. Dat is waar ik trouwde. In 2005 gaf ik de geboorte van mijn eerste kind aan in het 9
gemeentehuis van dezelfde stad. Dat was (en is nog steeds) een onopvallend bouwwerk uit de jaren ’80, gelegen aan de rand van het centrum in een wijk waar ooit een ziekenhuis stond. Het gemeentehuis etaleert zich op geen enkele wijze als een gebouw waar burgers hun zaken met de overheid regelen. Of het moet het op de stoep geparkeerde rijdende pasfotostudiootje zijn, waar je tegen woekerprijzen jezelf op je onvoordeligst kan laten vastleggen. Met een bonnetje in de hand ging ik in de wachtruimte zitten, bij elke pling naar het informatiebord kijkend om te zien of mijn nummertje al voorbij was gekomen en bij welke balie ik mij diende te vervoegen. Het was een aangename, maar zeker niet bijzondere omgeving voor zo’n bijzondere gelegenheid. (De service in het gemeentehuis was overigens voortreffelijk, een cruciaal detail dat ik hier niet onvermeld mag laten.) Wat deze twee voorbeelden illustreren is dat de stad en de gemeente Utrecht zich tot de burger richten met een mengeling van grandeur en doeltreffendheid, tegen een wisselend decor qua uitstraling en architectonische kwaliteit. Het stadhuis is in één woord uniek: het is een grote verzameling bijzondere details, onverwachte oplossingen en toevallige vondsten. Werkelijk niets komt meer dan eenmaal voor. In Nederland is er geen enkel gebouw dat erop lijkt en zelfs daarbuiten moet je goed zoeken. Miralles’ œuvre is klein en divers – in tegenstelling tot dat van andere iconenbouwers, zoals Frank O. Gehry, die met zijn Guggenheimmuseum Bilbao op de kaart zette. Het gemeentehuis daarentegen is alles behalve uniek. Zonder 10
enig probleem zou het een andere functie kunnen vervullen. Weliswaar moet dan de begane grond met de balies worden verbouwd, maar dat is een fluitje van een cent. Het hele gebouw is één grote standaardoplossing. Zelfs een aannemer die er de kantjes vanaf loopt kun je hier als opdrachtgever met een gerust hart aan de slag laten gaan. De Utrechtse situatie is niet uniek in Nederland. De huisvesting van de stads- en gemeentebesturen kent vele gezich ten, variërend van glorieus tot armoedig, van inspirerend tot geestdodend. Soms is ze overdadig, soms minimaal. Afhankelijk van de inzichten en de financiële middelen van een bepaalde gemeente bevinden stad- en gemeentehuizen zich boven- of onderin de piramide van Maslow. Dit moge zo zijn, maar er is een tendens waar te nemen. Een opwaartse beweging. Steeds vaker worden gemeentehuizen opgeleverd die werkelijk het bekijken en bezoeken waard zijn: ambitieuze gebouwen, al dan niet ontworpen door vooraanstaande architectenbureaus. Visitekaartjes van het gemeentebestuur. Aanjagers ook, van financiële ontwikkelingen, nieuwe bouwprojecten en sociale verbetering. Staden gemeentehuizen lijken meer en meer een instrument voor lokale overheden om grote stedelijke verbetertrajecten te initiëren. Daarmee beleeft dit gebouwtype een spectaculaire opleving na de bijnadoodervaring van de jaren ’80 en ’90. Een blik op de oorsprong van het stadhuis helpt ons om vast te stellen welke eigenschappen het altijd heeft gehad en welke het zich door de eeuwen heen heeft aangemeten. 11
Van oudsher zijn stadhuizen niet alleen symbolen van bestuur, maar ook centra van activiteiten. Tot de vroegste voorbeelden in Europa horen de stadhuizen in Italiaanse plaatsen als Como, waar een belangrijke plek was ingeruimd voor het drijven van handel. Naar een stadhuis ging je om zaken op bestuurlijk niveau te bespreken, om de laatste nieuwtjes te horen en vooral om zaken te doen, geld te verdienen, handel te drijven. De eerste stadhuizen vertolkten dus al een rol als katalysator van economisch verkeer. De marktplaats was een belangrijk onderdeel van het programma van eisen. Het raadhuis van Como, Palazzo del Broletto genaamd en gebouwd in 1215, bestond uit een open arcade waar markt werd gedreven, en een dichte ruimte daarboven voor administratie en rechtspraak. Die marktfunctie verdween al snel naar de achtergrond. In de raadhuizen van bijvoorbeeld Siena, Florence en Milaan is de begane grond niet langer meer gereserveerd voor nering. In plaats daarvan kwamen de gevangenis, kantoren, het huis van de stadsbestuurder (prior) en andere, representatieve ruimtes. De raadzaal blijft, nog eeuwenlang, op de eerste verdieping gesitueerd. In Noord Europa is deze ontwikkeling ook te zien, zij het iets later. In de Vlaamse textielsteden en in de Hanzesteden in het Oostzeegebied vond het Italiaanse model navolging, met wederom het primaat van de handel. Eerst werd Lübeck het economische centrum van Noordwest Europa, daarna namen Brugge en later Antwerpen deze positie over. Dat leidde tot imposante raadhuizen, zoals het Brugse Belfort waarvan de toren aan Elefantiasis lijkt te lijden. Toen gaan12
deweg de warenhandel steeds meer bij de gildenhuizen terecht kwam, resteerden voor de raad- en stadhuizen de functies ‘bestuur’ en ‘rechtspraak’. De representatie werd van groter belang, en daarmee de (architectonische) uitstraling. In de noordelijke Nederlanden schoten in de vijftiende en zestiende eeuw de steden als paddestoelen uit de grond, wederom als gevolg van een sterk groeiende economie. Er ontstond een netwerk van steden, gegroepeerd rond de wereldstapelmarkt Amsterdam, elk met een eigen specialiteit (laken, linnen, bier, haring) en elk met een eigen raadhuis. In steden als Bolsward, Middelburg, Alkmaar en Hoorn kunnen deze juweeltjes uit de Gouden Eeuw nog altijd bewonderd worden. De hiervolgende beschrijving van het stadhuis van Delft1 geeft een beeld van het programma van dit gebouwtype gedurende de Gouden Eeuw, en vooral ook van de uitstraling, van de manier waarop het met de gebruiker communiceert. Het Delftse Stadhuis of Raadhuis op de Markt is een wonderlijk groot monumentaal gebouw. Van het oorspronkelijke stadhuisgebouw, dat afbrandde in 1618, bleef alleen de zware toren achteraan in het midden over. In 1620 werd de rest van het gebouw werd er om heen
1 Rondleiding door Kalland, gebaseerd op een beschrijving van Dirck Evertsz. van Bleyswijck (1639-1681), o.a. burgemeester en geschiedschrijver van Delft, en een artikel van A. de Groot. Bron: www.xs4all.nl/~kalden/dart/d-bstadhuisNL.htm
13
gebouwd door de architect Hendrick de Keijser (1565- 1621) in een feestelijke stijl die wel als de ‘Noordelijke Renaissance’ wordt aangeduid.
te dienen of te spreecken hebben’, binnen het hek stonden ‘Tafel en Stoelen tot dienste van de Heeren / een weynigh van de gemeene gront verheven’.
Er is een voorzaal of Burgerzaal. Dit is ‘een bequame wandelplaets voor de Burgers en alle andere die in Burgermeesteren ofte Schepenen-Camer yetwes hebbende te doen / dickwils d’een om d’ander wachten moeten’.
Als gemene deler kan niet alleen het programma genomen worden (raadzaal, kantoren, rechtzaal met vierschaar), maar ook de – al dan niet architectonische – expressiemiddelen die waren toegepast om het gebouw statuur te verlenen. De symboliek droop ervan af. Zie hier een kleine greep uit de collectie van het Delftse stadhuis, wederom als beschreven door Van Bleyswijck2:
De macht van de stad om zowel te besturen als te straffen werd getoond met een zware houten mantel, de ‘houte Huyck’, een ‘sonderlingh instrument van straffe’, dat ‘tot een publijck exempel’ midden in deze zaal aan één der zolderbalken was opgehangen. Net als in andere stadhuizen in Holland was ook in deze grote hal in Delft de Vierschaar goed zichtbaar. Het was opgesteld achter de arcade, ‘met Tafel en Bancken bequaemlijck voorzien’. In de Vierschaar werd ‘alle Woensdagen ende Saturdagen / uytgesonder de vacantien Stadts Rolle te houden / de Decreten te publiceren / oock doorgaens misdadigen haer Sententien voor te lesen / en gemeene Landts en Stadts Pachten te verhuyren’. […] In de Burgermeesterenkamer stond een ‘Baricade ofte hecken’ waar achter de burgermeesteren zitting hielden; ‘buyten dit afschutsel of dese leuninge werdt een yegelijck audientie gegeven die Burgermeesteren yetwas aen 14
De inrichting was met zorg samengesteld om een verheven atmosfeer te scheppen, die tegelijk de nodige distantie schiep tussen het gewone volk en de Heren der Wet. Het stadsbestuur had, om dit gewenste effect te bereiken, een reeks van minstens vier tapijten besteld. Deze hingen in de Burgemeesterskamer vanaf een hoog lijstwerk af tot aan de grond. De wandtapijten vertoonden voornamelijk allegorische figuren, wapens en lofwerk. Bij binnenkomst zag men eerst ‘het Wapen van de Stadt in ’t groot / met Lofwerck van allerley Boomgaerd en Tuyngewasch omvlochten / gekroont door twee Engelen met dubbelde Lauren / waer
2 Rondleiding door Kalland, gebaseerd op een beschrijving van Dirck Evertsz. van Bleyswijck (1639-1681), o.a. burgemeester en geschiedschrijver van Delft, en een artikel van A. de Groot. Bron: www.xs4all.nl/~kalden/dart/d-bstadhuisNL.htm
15
achter uyt aen de eene zijde komt de Speer van Minerva ofte Pallas, Goddinne van de Wijsheydt met haer toegeeygende Vogel de nachtuyl / de gaef van onderscheyt uytbeeldende (…). Aen d’ander zijde siet men het Caduceum of den Slangenstaf van Mercurius, Godt van de wel spreeckentheydt (…) waer by is gevoeght den Haen de wackerheyt te kennen gevende (…). Verder staet het Wapen tusschen twee Watergoden / misschien uytbeeldende de twee Revieren den Rhijn ende de Mase / (…) ofte anders vertoonende de Rivieren de Mase en de Schie (…) oock siet (men) in het Perspectijf eenige Scheepkens en Vaertuygh over Zee en Stroomen: den eenen heeft een uytstortend Watervat daer hy op leunt nevens hem (…) de andere de gedaente hebbende van een Vrouwe / mede leunende als den voorgaende: tusschen haer beyden onder het Wapen leydt een Biervat als zynde de Inwoonderen deser Stadt door de Brouweryen rijck geworden. Langhs de voorgrondt; nevens haer / heb je een hoop van allerley groen Revier en slootgewasch (…) van achteren siet men het water en ter wederzijden een neerhangende Festoen van Kinckhoorens en Schilpen. Andere tapijten hadden de volgende voorstelling: ‘de Wapenen van verscheyde Ambachtsheerlijckheden / dese Stadt onderhoorigh / … verciert zijnde met Lofwerck en Festonnen van allerhande Veldt Aerdt en’ Boomgewasch / oock gereedtschap tot de landtbouwery / Jacht en Vischtuygh / Wildvanck / Gevogelte en Visschen…’ enz. Naast de schoorsteen hing ‘een Trophee geformeert van de vier Vendelen der Burgerye deser Stadt met hare 16
behoorlijcke onderscheyde Coleuren / midtsgaders vierderley oudt Krijghsgheweer hier wel eer in ghebruyck zynde gheweest / als de Haecks / Clovenieren [=schutters] / Voetbogen en Handtbogen’. Deze uitgebreide beschrijving illustreert hoe belangrijk het raadhuis was voor een stad als Delft. Het gebouw voorziet niet alleen in ruimtes waarin bepaalde handelingen worden verricht, maar etaleert ook de identiteit van de gebruikers. In die zin is de architectuur van het raadhuis dus een culturele opgave bij uitstek. Merk ook op dat het raadhuis van Delft de waardigheid van het bestuur tracht uit te dragen. Het is een serieuze zaak. Zo serieus zelfs, dat er met het tentoongestelde martelwerktuig (de Houte Huyck) ook een waarschuwende vinger wordt geheven. Dit was in die tijd een gebruikelijke praktijk. Het oude raadhuis van Kampen wordt nog altijd geflankeerd door een ‘schandkooi’, evenals dat van Culemborg en waarschijnlijk nog vele anderen waar ik niet van weet. Tegenwoordig wordt er vaak gerept over een transparant gebouw als verzinnebeelding van een transparant bestuur, maar ook toen werden de intenties niet bepaald versluierd. Na de Gouden Eeuw ligt de ontwikkeling van het gebouwtype geruime tijd stil. Stagnerende economische en stedelijke groei maken nieuwbouw of uitbreiding van raadhuizen overbodig. Pas bij de invoering van Thorbecke’s grondwet in 1848 komt er weer schot in de zaak. De scheiding der machten maakt dat rechtspraak niet meer in een stadhuis wordt bedreven. Daarvoor in de plaats komt de grondwettelijke plicht om gemeentevergaderingen openbaar te maken. De 17
publieke tribune doet zijn intrede. In de driekwart eeuw die volgen op de invoering van de grondwet krijgt de democratisering in Nederland zijn beslag. Het kiesrecht wordt verder en verder uitgebreid – tot in 1919 ook vrouwen in de stem lokalen welkom zijn. Dit plaatst architecten voor de opgave een gebouw te ontwerpen dat voor ieder segment van de bevolking aanvoelt als een ‘eigen’ plek. Tot in de jaren zestig van de vorige eeuw zien we hoe een ‘klassiek’ stadhuismodel kranig stand houdt temidden van een steeds verder doorgevoerd democratiseringsdenken. Mensen als Grandpré Molière, de peetvader van de Delftse School, een zeer conservatieve, katholieke en invloedrijke stroming binnen de architectuur, kunnen hun ontwerpen zonder problemen kwijt aan de gemeentebesturen. In Waalwijk staat een mooi voorbeeld van Kropholler uit 1931. Kropholler doet zijn naam als traditionalist eer aan door in het oorspronkelijke ontwerp een markt gebouw te voorzien, zoals dat ook in het Palazzo del Broletto aanwezig was. Een ander gebouw dat de conservatieve opvattingen goed illustreert is het stadhuis van Vlissingen, ontworpen door Dirk Roosenburg. Roosenburg maakte zijn ontwerp in 1946, vlak na de oorlog, maar moest tot 1965 wachten tot het werd opgeleverd en door Koningin Juliana werd geopend. Het stadhuis van Vlissingen bestaat uit een ‘representatief’ deel, dat het gezicht van het gebouw aan het plein vormt, en een administratieve vleugel die verder naar achter ligt. In de knik tussen deze twee delen staat de toren, een betonnen en bakstenen gevaarte, bekroond met een stalen opbouw waarin het carillon is ondergebracht. 18
De toevoeging van kunstwerken roept herinneringen op aan de beschrijving van het stadhuis van Delft 3: ‘Kunstenaar Hans Petri uit Dordrecht maakte in de raadzaal een soort mobile van 28 ongelijke houten planken. Op de voorgevel bracht kunstenaar Jan Roëde een glasmozaïek aan dat de wapenschilden van Prins Willem i en van Vlissingen met elkaar verbond. Verschillende kunstenaars verlevendigden het stadhuis met wand kleden, beeldhouwwerken en schilderijen. Mevrouw van Woelderen Sprenger schonk het nieuwe stadhuis, heel symbolisch, een lichtkroon voor de burgemeesterskamer.’ Hoewel geen traditionalist in de engste zin van het woord, was Roosenburg een behoudende architect. Degelijkheid won het van vooruitstrevendheid, frivoliteit legde het af tegen een zekere plechtstatigheid. Zijn opvattingen over architectuur voor het openbaar bestuur verwoordde hij zelf aldus (let daarbij op de hoofdletters)4: ‘Bij het ontwerpen van het gebouw heeft de ontwerper gestreefd naar een aansluiting, geheel in eigen tijd geïnterpreteerd, aan de grootsche traditie van het Raadhuis, zooals deze zich door een duizendtal jaren heeft ontwikkeld. Zelfbewuste autoriteit van het Bestuur, door den
3 Dorine van Hoogstraten, Dirk Roosenburg, Uitgeverij 010, Rotterdam 2005 (p. 60). 4 Ibid. (p. 59).
19
wil van allen geroepen de gemeenschap van de groote stad te leiden; gastvrijheid tegenover den vreemdeling en bezoekers van eigen bodem; en een practische administratie van het groote conglomeraat moeten tot uitdrukking worden gebracht.’ Het citaat is afkomstig van zijn begeleidende tekst bij een ontwerp voor een nieuw stadhuis in Den Haag (een prijsvraag uit 1932, die hij niet won), maar is onverkort van toepassing op zijn ontwerp in Vlissingen. De ‘zelfbewuste auto riteit van het Bestuur, door den wil van allen geroepen’, daaruit spreekt een geloof en vertrouwen in de degelijkheid van ons democratisch bestel en de onwrikbaarheid van het daaruit voortgekomen bestuur. Merk ook op hoe het individu (de afzonderlijke burger / kiezer) niet in de vergelijking voorkomt. De enorme aandacht voor de enkeling en diens ongebreidelde vrijheid is nog niet tot Roosenburg doorgedrongen. Twee jaar na de oplevering van het stadhuis van Vlissingen wordt in 1967 in Veenendaal een nieuw raadhuis gerealiseerd. Het ontwerp van de architecten Van Embden en Choisy behelst een doosvormig gebouw met een uniforme gevelindeling van glas en trespa. De elementen die het gebouw als stadhuis herkenbaar maken zijn als losse applicaties op de hoofdstructuur aangebracht: een betonnen luifel boven de ingang, een betonnen balkon voor de burgemeester en een opvallend expressieve toren met carillon. Het raadhuis van Veenendaal is getekend door de tweede democratiseringsgolf die op dat moment door Nederland 20
gaat. Medezeggenschap en inspraak zijn de nieuwe toverwoorden, niet alleen in de politiek maar ook in instituties als universiteiten, scholen en bedrijven. In de raadhuizen die in deze periode worden gebouwd ontbreekt elke vorm van autoriteit; ze lijken, als gevolg van de gelijkheidsgedachte, op neutrale kantoorgebouwen. Daarna gaat het plotseling bergafwaarts. Een raadhuis als dat van Veenendaal is misschien neutraal van karakter, maar dat is wel in overeenstemming met de visie van de architecten (en grote delen van de bevolking) op het openbaar bestuur en de representatie daarvan. Wat er in de jaren ’80 en ’90 gebeurt is van een heel andere orde. Het Rijk trekt zich terug en de ontwikkeling van nieuwe gebouwen wordt aan ‘de markt’ overgelaten. Particuliere projectontwikkelaars ontwikkelen kantoorgebouwen die net zo goed door een advocatenkantoor of door een schoonmaakbedrijf kunnen worden betrokken. Wie de volstrekt vormeloze, van creativiteit gespeende en van bezuinigingsdrift doortrokken kantoordozen van die tijd in ogenschouw neemt, zinkt de moed in de schoenen. Wat had onze overheid met ons voor? Wat probeerde ze ons duidelijk te maken? De crisis – die overigens toen helemaal niet als zodanig werd aangemerkt – voltrok zich op alle fronten van de huisvesting van de overheid. Het gerechtshof in Rotterdam kwam op deze manier tot stand, als standaard kantoorgebouw, maar ook politieposten, belastingkantoren, raadhuizen en zelfs ministeries. De publieke sector trok zich – in zijn geheel – tijdelijk terug in de obscuriteit. 21
Deze ontwikkeling is voor stad- en gemeentehuizen belangrijker dan de programmatische veranderingen die ze door de eeuwen heen hebben doorgemaakt. Het representatieve karakter, zo lang een vast onderdeel van het ontwerp (zij het aan veranderingen onderhevig) verdwijnt uit beeld. Je zou kunnen zeggen dat de geest uit het stadhuis verdwijnt. Het lichaam is er nog: de kantoren, de raadzaal, de loketten, maar dat wat het gebouw leven geeft vervliegt. Deze gitzwarte schets verdient nuance. Tegenover de absolute bloedeloosheid van wat er in die tijd werd gebouwd, staat een alternatief. Ja, de overheid liet de ontwikkeling over aan marktpartijen en ja, de budgetten en de ambities waren afschuwelijk laag, maar in dat nieuwe krachtenveld wisten architecten toch nog het een en ander voor elkaar te boksen. Ontwikkelaars probeerden steeds vaker op een slimme manier een rendabele investering te maken. Eén manier – de verkeerde – is door op het absolute minimum te gaan zitten met trespa, vezelcementplaat en systeemplafond. Een andere is door allianties aan te gaan en het stadhuis te zien als een onderdeel van een grotere ontwikkeling. Er ontstonden kongsi’s, bundelingen en samenwerkingen. De koopmansgeest kreeg in de vorm van publiek-private samen werking een kans. In deze opzet herwint het stadhuis zijn rol als katalysator van economische vooruitgang. De koppeling van democratie en consumptie doet bovendien denken aan de vroegere markthallen en is dus ‘in de geest’ van het oermodel.
22
Een voorbeeld hiervan is het stadhuis van IJsselstein, dat in 2000 het licht zag. In één gebouw zijn door Ben van Berkel verschillende functies verenigd: het stadhuis en een theater zijn de belangrijkste, maar daarnaast zijn er ook nog een bioscoopzaal, een grand café en verschillende ‘multifunctionele’ ruimtes in het complex opgenomen. Gezamenlijk geven die functies het gebouw de afmetingen die het nodig heeft om op stedebouwkundige schaal een schakel te kunnen vormen tussen het oude centrum van IJsselstein en de nieuwbouwwijk Zenderpark. Het kan ook buiten de grenzen van één gebouw. Het raadhuis van Apeldoorn (in 1993 in gebruik genomen) heeft als expliciet doel om het centrum van de stad meer allure (‘smoel’) te geven en daardoor aantrekkelijker te maken voor investeerders. Voor architect Hans Ruijssenaars was de verhouding van zijn gebouw tot het Marktplein, waar het aan ligt, van groot belang. Door aan dit plein te refereren als ‘buitenburgerzaal’ onderstreept hij zijn intentie om het stadhuis ook een impact te laten hebben buiten de eigen muren. In Alphen aan den Rijn gaan ze nog iets verder. Het beroemde stadhuis van Erick van Egeraat, opgeleverd in 2002, is een sleutelstuk in de metamorfose die het centrum van de stad doormaakt onder regie van Henco Bekkering. Hier is met opzet gekozen voor een gezichtsbepalend object om de grote ambities van het gemeentebestuur zichtbaar te maken. Langzaamaan zien we stad- en gemeentehuizen weer aan kracht winnen. Nu ze hun economische waarde hebben bewezen, kunnen ze hun vleugels weer uitslaan. Zo kan het 23
in de jaren ’80 verloren gegane aspect van de representatie van het bestuur een glorieuze comeback maken. Dat gebeurt niet altijd even subtiel. In het kielzog van politici, die het woud van regels trachten te decimeren en die de burgerparticipatie (referendum, gekozen burgemeester) telkens weer hoog op de agenda zetten, reppen architecten over de openheid en de transparantie van hun gebouwen. Dat zijn de twee buzz-words van dit moment. Hier dient echter een kritische kanttekening te worden geplaatst. De reflex om een transparant gebouw te maken voor een democratische institutie als een gemeenteraad lijkt terecht, maar is wellicht toch minder voor de hand liggend dan men op het eerste gezicht zou denken. Como kent een tweede gebouw, gebouwd tussen 1933 en 1936, dat mijn bedenking illustreert. Het werd ontworpen door Guiseppe Terragni, een bekwaam architect die behoort tot de groep der Futuristen. Terragni ontwierp een op modernistische leest geschoeid ‘huis’: rechthoekig, statig, rijkelijk bekleed met travertin, voortreffelijk in proporties en voorzien van veel, veel glas. De activiteiten binnen moesten voor de omstanders te zien zijn, volgens de architect, om de respectabiliteit van de gebruiker zichtbaar te maken en te symboliseren. Die gebruiker was de fascistische partij in Como. En vanuit deze transparante en open locatie, het Casa del Fascio, richtte Benito Mussolini zich wekelijks tot het Italiaanse volk. Het voorbeeld moet aantonen dat een streven naar transparantie geen garantie is voor iets goeds. Het wil ook zeggen dat woorden holle frasen kunnen zijn, een uiting van 24
lege retoriek. Kwalijke zaken kunnen zich tussen de muren van elk gebouw afspelen, ook als die van glas zijn. Dat maakt de reflex van een ‘transparant gebouw als verzinnebeelding van een transparant bestuur’ zo doorzichtig. Het gaat erom wat er gebéurt. De verbouwing van het stadhuis van Vlissingen is een geslaagd voorbeeld van hoe nieuwe inzichten de architectuur beïnvloeden. Roosenburgs fixatie op de betrouwbaarheid en onaantastbaarheid van het bestuur resulteert in een statig en gesloten gebouw. ‘Somber’ is helaas ook een veel gehoorde kwalificatie. Eind jaren ’90 verzacht Wytze Patijn, in dienst van KuiperCompagnons, met een serie losse ingrepen de strengheid van het oorspronkelijke stadhuis. Hij voegt asymmetrie, lichtheid en openheid toe, daarbij overigens dankbaar leunend op het kader van Roosenburg. De gesloten voorgevel, zeer dominant aanwezig op het markt plein van Vlissingen, breekt hij open en vervangt hij door glas. De achter de gevel gelegen raadzaal (op de eerste verdieping – een erfenis van de eerste stadhuizen) wordt nu zichtbaar. Patijn vervangt de zaal door een nieuwe, uitgevoerd in balsahout. Hij ‘hangt’ in de ruimte en roept door zijn vorm associaties op met een (zeil)schip. Dit is een symbolische verwijzing naar de haven (raison d’être van Vlissingen) en dus ook naar de economische basis van de stad. Het stadhuis van Como is, althans in overdrachtelijke zin, opnieuw zichtbaar. Patijn voegt hiermee aan de doctrine van transparantie een historische laag toe. Hoe een gebouw transparant en open kan zijn en toch die 25
platvloerse vergelijking kan overstijgen laat ook het nieuwe gemeentehuis van het Drentse Tynaarlo zien, ontworpen door Felix Claus van Claus en Kaan architecten. Als gevolg van een gemeentelijke herindeling zijn de dorpen Vries, Eelde en Zuidlaren samengesmolten tot een nieuwe gemeente. Het raadhuis is met opzet buiten het centrum van de drie samenstellende delen gesitueerd. De locatie is een uitgestrekt weiland, dat samen met de ommelanden een voor beeld is van het typische Noord-Nederlandse slagenland schap. Gelegen aan de rand van Vries, langs de provinciale weg, verwelkomt het gebouw de bezoekers van deze streek. Felix Claus heeft de kwaliteiten van het landschap willen uitbuiten. Onder het gebouw ligt een parkeergarage die het gebied vrijwaart van geparkeerde auto’s. Het gebouw zelf is, net als het landschap, horizontaal georiënteerd. Rondom loopt een brede plint die 20 centimeter boven het maaiveld zweeft. De zware schaduwen snijden het gebouw los van het landschap. Rondgaande luifels versterken dit horizontale lijnenspel. De dialoog met het landschap wordt ook van binnenuit aangegaan. Medewerkers en bezoekers krijgen een keur aan ingekaderde vergezichten voorgeschoteld die een tegenwicht vormen tegen de strakke lijnen en de aardse kleuren binnen. De visie van Claus en Kaan kenmerkt zich door een koppeling van openheid aan formaliteit en is geïnspireerd door het stadhuis van Arnhem uit 1968, ontworpen door J. Konijnenberg. Daar wisselen glas en marmer elkaar af in een open draagstructuur en vormen een strenge maar doorzichtige omgeving. Het gemeentehuis in Tynaarlo heeft dezelfde eigenschappen echter zonder gebruik te maken van mar26
mer. Het materialenpalet is soberder en wordt gedomineerd door schoon beton, glas en hout. De gevels zijn, waar niet van glas, bekleed met witte stalen platen. Volgens Claus en Kaan is democratie iets waar we trots op moeten zijn. Met die gedachte is het gemeentehuis van Tynaarlo ontworpen. De keuze voor een modernistische vormentaal is zo geschikt omdat het modernisme zijn rug naar de geschiedenis keerde. Het is een uitgesproken a-historische stijl. Dat komt in het geval van Tynaarlo goed van pas: het gaat hier om een nieuwe gemeente die nadrukkelijk op zoek is naar haar identiteit. De locatie van het gemeentehuis (buiten de bebouwde kom) en zijn maagdelijk witte voorkomen dragen het idee van een nieuw begin en een tabula rasa krachtig uit. Wie de modernistische perfectie van Tynaarlo in het achter hoofd heeft zal verbaasd zijn te horen dat het gebouw dat in het centrum van Nijverdal is verschenen van de hand van dezelfde architecten is. Het gaat om het Huis voor Cultuur en Bestuur van de gemeente Hellendoorn. De plaats Nijverdal is de commerciële kern van deze regio, die de gevolgen van de concurrentie met het naburige Rijssen in steeds sterkere mate ondervindt. Om de winkelfunctie van het centrum te versterken, wordt het commerciële circuit uitgebreid. Een belangrijke schakel in dit circuit is het plein, waaraan het nieuwe Huis voor Cultuur en Bestuur ligt. De insteek van de architecten is tegengesteld aan die in Tynaarlo: met de vormgeving van het complex van gemeente huis, bibliotheek en theater is getracht om de industriële geschiedenis van Nijverdal weer tot leven te brengen. Het meest in het oog springende element in de voorgevel is het 27
repeterende tongewelf. De bogen leggen een link naar de industriële sheddaken, maar vormen tegelijk de overkapping van de drie functies. De door Claudy Jongstra met vilt beklede zaal is vormgegeven als een tent en laat zich lezen als een gebouw in een gebouw. Het materiaalgebruik in deze zaal is een verwijzing van het textielverleden van de stad. Tegelijker tijd is de tent een intieme ruimte, waar in alle rust kan worden vergaderd of getrouwd, los van de drukte en het rumoer in de centrale hal. In een politiek klimaat waar de nationale identiteit weer een belangrijk onderwerp is geworden, lijkt de weg vrij voor gemeentebesturen om een visitkaartje af te geven. De ge meentehuizen van Tynaarlo en Hellendoorn laten ondubbel zinnig zien hoe dat zijn beslag kan krijgen. Daarvoor zijn visie en ambitie nodig en op zijn minst, als de (financiële) mogelijkheden beperkt zijn, aandacht. Aandacht voor de zeggingskracht van het raadhuis, voor zijn betekenis voor de burgers en voor zijn vermogen om een gemeente een identiteit te verschaffen. Gemeentebesturen die zich dat niet realiseren laten een kans onbenut. Sinds kort woon ik in Oss. In deze gemeente hoop ik eind 2008 aangifte te doen van de geboorte van mijn derde kind. Het gemeentehuis ondergaat op dit moment een grootscheepse verbouwing en uitbreiding, ontworpen door het Bossche bureau De Twee Snoeken. Ik ben benieuwd hoe de gemeente Oss haar (nieuwe) bewoners tegemoet zal treden. Transparant, open, streng, of misschien met een martelwerktuig? 28
Bronnen H. Prast, S. Steenbruggen en L. Willekens (red.), Raadhuizen, een plandocumentatie, Uitgeverij sun, Amsterdam 2007. Dorine van Hoogstraten, Dirk Roosenburg, Uitgeverij 010, Rotterdam 2005. H. van Rossum en R. de Wildt, Rijkshuisvesting in ontwikkeling; opdrachten, architectuur en voorbeeldfunctie, Stimuleringsfonds voor Architectuur, Rotterdam 1996.
Colofon Uitgave wznh adviescommissies voor ruimtelijke kwaliteit Alkmaar, juni 2008 Tekst ir. Pierijn van der Putt Foto’s stadhuizen en gemeentekantoren in Noord-Holland Chiel van Diest, fotografie Foto omslag Stadhuis Heerhugowaard
Drukwerk Calff & Meischke, Amsterdam Bindwerk Jansen Binders, Leiden Grafisch Ontwerp Piet Gerards Ontwerpers, Amsterdam (Piet Gerards en Monique Hegeman)
© wznh, 2008
Aalsmeer | Alkmaar | Amstelveen | Amsterdam |
Stadhuizen en gemeentekantoren in Noord-Holland
Andijk | Anna Paulowna | Beemster | Bennebroek | Bergen | Beverwijk | Blaricum | Bloemendaal | Bussum | Castricum | Den Helder | Diemen | Drechterland | Edam-Volendam | Enkhuizen | Graft-De Rijp |
Chiel van Diest, fotografie
Haarlem | Haarlemmerliede en Spaarnwoude | Haarlemmermeer | Harenkarspel | Heemskerk | Heemstede | Heerhugowaard | Heiloo | Hilversum | Hoorn | Huizen | Koggenland | Landsmeer | Langedijk | Laren | Medemblik | Muiden | Naarden | Niedorp | Noorder-Koggenland | Oostzaan | Opmeer | Ouder-Amstel | Purmerend | Schagen | Schermer | Stede Broec | Texel | Uitgeest | Uithoorn | Velsen | Waterland | Weesp | Wervershoof | Wieringen | Wieringermeer | Wijdemeren | Wognum | Wormerland | Zaanstad | Zandvoort | Zeevang | Zijpe
Aalsmeer
Alkmaar
Amstelveen
Amsterdam
Andijk
Anna Paulowna
Beemster
Bennebroek
Bergen
Beverwijk
Blaricum
Bloemendaal
Bussum
Castricum
Den Helder
Diemen
Drechterland
Edam-Volendam
Enkhuizen
Graft-De Rijp
Haarlem
Haarlemmerliede en Spaarnwoude
Haarlemmermeer
Harenkarspel
Heemskerk
Heemstede
Heerhugowaard
Heiloo
Hilversum
Hoorn
Huizen
Koggenland
Landsmeer
Langedijk
Laren
Medemblik
Muiden
Naarden
Niedorp
Noorder-Koggenland
Oostzaan
Opmeer
Ouder-Amstel
Purmerend
Schagen
Schermer
Stede Broec
Texel
Uitgeest
Uithoorn
Velsen
Waterland
Weesp
Wervershoof
Wieringen
Wieringermeer
Wijdemeren
Wognum
Wormerland
Zaanstad
Zandvoort
Zeevang
Zijpe