GEMEENTE WAGENINGEN
No.: 00/27264 Afdeling Milieu
09.0013000
Wageningen, 01 mei 2001 WET MILIEUBEHEER
Burgemeester en wethouders van W a g e n i n g e n ; Gezien de op 05 december 2000 ontvangen aanvraag van de Holding UPPS te Wageningen voor het oprichten en in werking hebben van een offset drukkerij, digitaal printen gecombineerd met grafische afwerking op/in het perceel Nudepark 140, kadastraal bekend gemeente Wageningen, sectie G, nr. 2024; Overwegende dat de aanvraag de volgende bescheiden omvat: de toelichting op de aanvraag om vergunning; 1 tekening; een akoestisch rapport opgemaakt door DGMR d.d. 24 oktober 2000 nr.C.00.0507.A; een verkennend bodemonderzoek door Kattenbroek van de Streek nr. DSV000304 (december 1999) en van Kobessen Milieu B.V. d.d. 28 februari 2001 projectnummer P953.02; Overwegende dat de procedure overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk 13 van de Wet milieubeheer is uitgevoerd; dat de aanvraag om vergunning deel uitmaakt van de vergunning; dat omtrent Energiebesparing in de aanvraag is aangegeven dat de afgezogen warmte in de winter terug in de productiehallen worden gebracht tevens zijn hiervoor extra voorschriften in de vergunning opgenomen; dat in het kader van de afvalpreventie en maximum aan de hoeveelheid opgeslagen afvalstoffen is opgenomen; dat ten aanzien van KWS 2000 het bedrijf bezig is over te schakelen van iso propyl alcohol naar een milieuvriendelijker oplosmiddel. Inkten worden ingekocht in spuitvorm waardoor de luchtemissie en de hoeveelheid rest afvalstoffen sterk verminderd is; dat ten aanzien van de bodemkwaliteit een verkennend bodemonderzoek heeft plaatsgevonden; dat ten aanzien van het geluid een akoestisch onderzoek rapport is opgemaakt; dat er buiten geen vloeistofdichte verharding komt, daarom is voorschrift 4.11 van de ontwerpvergunning verwijderd en zijn de voorschriften 4.7 en 4.12 van de ontwerpvergunning gewijzigd; dat de aspecten 4.5.1 van de ontwerpvergunning worden geregeld in de Wet bodembescherming en zijn daarom niet meer opgenomen in de definitieve vergunning; dat tegen het ontwerp van de vergunning geen bedenkingen zijn ingebracht;
Gemeente Wageningen
No.: 00/27264 Afdeling Milieu,
blad
Milieubeleidsplan De gemeenteraad heeft geen milieubeleidsplan vastgesteld. Provinciale Staten van de provincie Gelderland hebben geen provinciaal milieubeleidsplan vastgesteld. Provinciale Staten van Gelderland hebben een provinciale milieuverordening vastgesteld. Miiieubeleidovereenkomst grafische Industrie In het kader van net doelgroepenbeleid, zoals verwoord in net NMP en NMP+, is er voor de homogene bedrijfstak "grafische industrie en verpakkingsdrukkerijen" op 8 april 1993 een Miiieubeleidovereenkomst getekend. De afspraken uit deze overeenkomst zijn in maatregelen uitgewerkt in het bijbehorende Uitvoeringsprogramma. Alle bedrijven uit de genoemde branche zullen aan deze maatregelen moeten voldoen. Ook de onderhavige inrichting zal deze moeten treffen. In het door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) ontwikkelde "Handboek milieumaatregelen grafische industrie en verpakkingsdrukkerijen" zijn onder meer de toepasselijke standaardvoorschriften gebaseerd op de laatste stand der techniek - opgenomen. Deze voorschriften zijn, voor zover van toepassing op het betreffende productieproces, opgenomen in de onderliggende vergunning. Voor wat betreft de verbetering van de energie-efficiency is nog niet vastgesteld met welke maatregelen de Miiieubeleidovereenkomst kan worden ingevuld. Het opleggen van een onderzoeksverplichting aan dit individuele bedrijf is op dit moment weinig zinvol, omdat door de Werkgroep Energie in het kader van de Miiieubeleidovereenkomst voor de gehele bedrijfstak een dergelijk onderzoek wordt uitgevoerd. Om die reden zijn er op dit moment geen nadere voorschriften opgenomen om het verbruik van energie te beperken. De vergunning kan worden aangepast, zodra er blijkens het "Handboek milieumaatregelen grafische industrie en verpakkingsdrukkerijen" wel duidelijkheid bestaat over de te nemen maatregelen. Voor zover het voorkomen van nadelige gevolgen voor het milieu niet mogelijk is, zijn aan de vergunning voorschriften verbonden die de grootst mogelijke bescherming bieden, tenzij dat redelijkerwijs niet kon worden gevergd.
Beslissingstermijn Wij hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om, de in de artikelen 3.19, eerste lid, tweede volzin en 3.28 van de Algemene wet bestuursrecht genoemde termijnen te verlengen.
Gelet op de desbetreffende artikelen van de Wet milieubeheer;
B e s I u i t e n:
aan de Holding UPPS voornoemd, de gevraagde vergunning te verlenen overeenkomstig de aangehechte gewaarmerkte bescheiden en onder de volgende voorschriften:
Gemeente Wageningen
No.: 00/27264 Afdeling Milieu,
blad
3
INHOUDSOPGAVE 1 ALGEMEEN 2 BRANDPREVENTIE EN -BESTRIJDING 3 GELUID EN TRILLINGEN 4 BODEMBESCHERMING 5 AFVALWATER 6 AFVALSTOFFEN 7 GEVAARLIJKE STOFFEN 8 ENERGIE- EN WATERBESPARING 9 GRAFISCHE PROCESSEN 10 STOOKTOESTELLEN EN STOOKRUIMTEN 11 ACCU'S VAN TRANSPORTMIDDELEN 12 LUCHT
4 5 5 7 9 10 12 13 13 14 15 15
Gemeente Wageningen
No.: 00/27264 Afdeling Milieu,
blad
1 1.1
ALGEMEEN De vergunningaanvraag inclusief bijlage 4 (akoestisch rapportnummer C.00.0507.A van DGMR d.d. 24 oktober 2000) en bijlage 6 (plattegrondtekening) maken deel urt van deze vergunning
1.2
De inrichting moet schoon worden gehouden en in goede staat van onderhoud verkeren.
1.3
Het aantrekken van insecten, knaagdieren en ongedierte moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Zo vaak de omstandigheden daartoe aanleiding geven, moet doelmatige bestrijding van insecten, knaagdieren en ander ongedierte plaatsvinden.
1.4
Degene die de inrichting drijft is overigens gehouden te doen en na te laten hetgeen redelijkerwijs gevergd kan worden ter bescherming van het milieu.
1.5
Degene die de inrichting drijft, is verplicht aan alle in de inrichting werkzame verantwoordelijke en leidinggevende personen een schriftelijke instructie te verstrekken met het doel gedragingen van alle personeelsleden uit te sluiten die tot gevolg zouden kunnen hebben dat de inrichting niet overeenkomstig de vergunning in werking is. Een zodanige instructie behoort aan een daartoe aangewezen ambtenaar op diens verzoek te worden getoond. Er moet toezicht worden gehouden op het naleven van deze instructie.
1.6
Daar waar in deze vergunning is voorgeschreven dat degene die de inrichting drijft, verplicht is metingen, keuringen en controles aan installaties of installatieonderdelen te verrichten of te doen verrichten, moeten de resultaten daarvan ten minste tot aan het beschikbaar zijn van de resultaten van de eerstvolgende meting, keuring of controle in de inrichting worden bewaard en ter inzage worden gehouden voor de daartoe bevoegde ambtenaren, tenzij in deze vergunning anders is bepaald.
1.7
De in de inrichting aangebrachte of gebruikte verlichting, moet zodanig zijn afgeschermd dat geen directe lichtstraling buiten de inrichting waarneembaar is.
1.8
In de inrichting wordt een milieulogboek een registratie van geg evens van de relevante milieu-effecten bijgehouden. De gegevens in het milieulogboek moeten tenminste 5 jaar worden bewaard. Aan het bevoegd gezag wordt op verzoek inzage in deze stukken gegeven.
1.9
Het milieulogboek bevat in ieder geval de volgende gegevens: - Lucht; aard, samenstelling en hoeveelheid van emissies per bedrijfsonderdeel en in totaal per jaar; - Afvalwater; aard, samenstelling en hoeveelheid van lozingen per bedrijfsonderdeel in totaal per jaar; - Akoestisch rapportage; - Grondstoffen en hulpstoffen; veiligheidsbladen, hoeveelheden verbruik per jaar - Afvalstoffen; aard, samenstelling en hoeveelheid van afvalstoffen per bedrijfsonderdeel in totaal per jaar; - Veiligheid; overzicht van opgetreden milieu-incidenten en getroffen maatregelen; - Energieverbruik; energieverbruik per energiedrager per jaar.
1.10
Binnen de inrichting is een actueel overzicht aanwezig van alle op de inrichting van toepassing zijnde regelgeving, normen en richtlijnen, waarbij de installaties zijn aangegeven waarop deze van toepassing zijn.
1.11
Bij nieuwbouw, bij aanschaf en vervanging van apparatuur en bij de opstel ling van apparatuur moet een overweging worden gemaakt omtrent de milieu- en energie-aspecten; deze overweging moet minimaal 5 jaar worden bewaard in het milieulogboek.
Gemeente Wageningen
No.: 00/27264 Afdeling Milieu,
blad
5
2
BRANDPREVENTIE EN - BESTRIJDING
2.1
Binnen 3 maanden na het van kracht worden van deze milieuvergunning moet er een door de brandweer goedgekeurd brand- en calamiteitenplan in de richting aanwezig zijn;
2.2
Binnen de inrichting moeten voldoende brandblusmiddelen aanwezig zijn;
2.3
Blusmiddelen moeten voor een ieder duidelijk zichtbaar en gemakkelijk bereikbaar zijn, voor direct gebruik gereed zijn en in goede staat van onderhoud verkeren.
2.4
In de buitenlucht aanwezige brandblusmiddelen moeten doelmatig tegen weersinvloeden zijn beschermd.
2.5
Brandblusmiddelen, waaronder slanghaspels, moeten ieder kalenderjaar door een daartoe door het bevoegd gezag aanvaarde deskundige op deugdelijkheid zijn gecontroleerd en in orde zijn bevonden. Het onderhoud van draagbare blustoestellen moet overeenkomstig NEN 2559 plaatsvinden.
2.6
Een draagbaar blustoestel moet zijn voorzien van een rijkskeurmerk met rangnummer.
3
GELUID EN TRILLINGEN
3.1
Het akoestisch rapportnummer C.00.0507.A van DGMR d.d. 24 oktober 2000 maakt deel uit van deze milieuvergunning;
3.2
Ter controle van de uitgangspunten in het onder 3.1 genoemde akoestische rapport en ter controle op de te treffen akoestische voorzieningen moet binnen 3 maanden na de ingebruikname van de inrichting een akoestische controlemeting worden uitgevoerd waaruit moet blijken dat de doelstelling van het rapport uit voorschrift 3.1 wordt gehaald; de bevindingen van dit onderzoek moeten binnen 3 maanden na ingebruikname van de inrichting in een rapport aan het college van burgemeester en wethouders van Wageningen worden meegedeeld.
3.3
Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAaT) veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties en door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of activiteiten in de representatieve bedrijfssituatie, mag ter plaatse op van de beoordelingspunten 69 t/m 72, zoals vermeld in figuur 1 van het onder 3.1 genoemde rapport niet meer bedragen dan: dagperiode avondperiode nachtperiode
07.00 tot 19.00 uur: 44 dB(A), 19.00 tot 23.00 uur: 39 dB(A), 23.00 tot 07.00 uur: 36 dB(A).
Het meten en berekenen van de geluidsniveaus, en het beoordelen van de meetresultaten 3.4
Onverminderd het gestelde in voorschrift 3.3 mag het maximum geluidsniveau LAmax (piekniveau) op de in 3.3 genoemde bewakingspunten niet meer bedragen dan: dagperiode avondperiode nachtperiode
07.00 tot 19.00 uur: 53 dB(A), 19.00 tot 23.00 uur: 53 dB(A), 23.00 tot 07.00 uur 53 dB(A).
op zondagen en algemeen erkende feestdagen gelden de niveaus zoals vermeld onder 3.3.
Gemeente Wageningen
No.: 00/27264 Afdeling Milieu,
blad
6
3.5
De in voorschrift 3.4 opgenomen maximum geluidsniveaus zijn niet van toepassing op het laden en lossen tussen 7.00 uur en 19.00 uur.
3.6
Voor van de gehele inrichting afkomstig tonaal geluid en impulsvormig geluid, gelden de niveaus overeenkomstig het gestelde in voorschrift 3.3, verminderd met 5 dB(A) gedurende de periode waarin dit geluid optreedt.
3.7
Ingeval van muziekgeluid moet bij de gemeten of berekende equivalente geluidsniveaus 10 dB(A) worden opgeteld alvorens ze worden getoetst aan de in voorschrift 3.3 genoemde niveaus; in afwijking van de in voorschrift 3.7 genoemde handleiding mag in geval van muziekgeluid de bedrijfsduurcorrectie niet worden toegepast.
3.8
Indien de meting ter plaatse van de in voorschrift 3.3 genoemde bewakingspunten niet mogelijk is vanwege stoorgeluidsniveaus kunnen burgemeester en wethouders van de gemeente Wageningen een nadere eis stellen, inhoudende de vaststelling van referentiepunten waar metingen wel mogelijk zijn en moeten worden verricht. Daarbij kunnen zij niveaus vaststellen, die zijn afgeleid van de in voorschrift 3.3 genoemde niveaus.
3.9
de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, alsmede door de in de inrichting uit te voeren werkzaamheden, mogen in een geluidsgevoelige ruimte van woningen van derden en in andere geluidsgevoelige bestemmingen geen trillingen veroorzaken die hogerzijn dan genoemd in Richtlijn 2, uitgave 1993, van de Stichting Bouwresearch Rotterdam; hierbij moet voldaan worden aan de volgende grenswaarden zoals gedefinieerd in tabel 3 van Richtlijn 2 van Stichting Bouwresearch Rotterdam: A, =0,15; A2 = 3,0; A3 = 0,07 tussen 07.00 en 23.00 uur; A, =0,10; A2 = 0,20; A3 = 0,05 tussen 23.00 en 07.00 uur; eventuele trillingsmetingen en de beoordeling van de meetresultaten moeten plaatsvinden volgens Richtlijn 2; om aan de Richtlijn (SBR-2) te voldoen kan het bevoegd gezag ten aanzien van te treffen maatregelen, nadere eisen stellen; Dit voorschrift geldt niet ten aanzien van woningen en geluidsgevoelige bestemmingen, indien de gebruiker van deze woningen en geluidsgevoelige bestemmingen aan degene die de inrichting drijft geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van trillingsmetingen;
3.10
Een voorschrift met betrekking tot trillinghinder in een ruimte van derden is niet van toepassing indien een gebruiker van deze ruimte geen toestemming of gelegenheid geeft voor het in redelijkheid (doen) uitvoeren van de benodigde metingen.
3.11
Het warmdraaien van motoren van vrachtwagens op het terrein van de inrichting mag uitsluitend ten doel hebben het leveren van remlucht en mag niet eerder beginnen dan vijf minuten voor het vertrek van de auto.
3.12
Motoren van bevoorradingsvoertuigen of -vaartuigen mogen alleen in werking zijn, wanneer dit voor het transport, koelen en het laden of lossen strikt noodzakelijk is.Gedurende het laden of lossen moet de muziek- of geluidsinstallatie van het bevoorradingsvoertuig of vaartuig zijn uitgeschakeld.
3.13
Gedurende het laden of het lossen mag de motor van het voertuig waarin wordt geladen of waaruit wordt gelost niet in werking zijn tenzij het in werking zijn van de motor noodzakelijk is voor het laden en het lossen. In dit laatste geval mag niet geladen of gelost worden tussen 23.00 en 7.00 uur.
3.14
Het laden en lossen van goederen mag uitsluitend plaatsvinden op het terrein van de inrichting.
Gemeente Wageningen
No.: 00/27264 Afdeling Milieu,
blad
4
BODEMBESCHERMING
4.1
De bodemonderzoeksresultaten zoals vastgelegd in net verkennend bodemonderzoeksrapport Kattenbroek van de Streek kenmerk DSVO00304 van december 1999 en net rapport van Kobessen Milieu B.V. d.d. 28-02-2001 nr.P953.02 worden beschouwd als onderzoeken ter vastlegging van de nulsituatie.
4.2
Teneinde de effectiviteit van bodembeschermende voorzieningen en de invloed van de inrichting op de kwaliteit van de bodem (grand en grondwater) regelmatig vast te stellen, moet, het grondwater worden gecontroleerd (herhalingsonderzoek) (standaard is 1 keer per 10 jaar (zie NRB). De peilbuizen moeten voorzien zijn van een filter en zodanig geplaatst worden, dat de bovenkant filters van de peilbuis 0,5m beneden de grondwaterspiegel geplaatste zijn, tenzij er aanleiding is het filter snijdend te plaatsen op grond van de aanwezigheid van een mogelijke drijflaag. De peilbuizen moeten afgewerkt en altijd bereikbaar zijn voor het nemen van monsters. De resultaten van het herhalingsonderzoek moeten binnen een maand nadat het onderzoek is afgerond ter goedkeuring aan het bevoegd gezag worden toegestuurd.
4.3
Bij (gedeeltelijke) beeindiging van de bedrijfsactiviteiten waarvoor vergunning is verleend, moet het nulsituatie-onderzoek worden herhaald door het nemen van grond- en/of grondwatermonsters (eindsituatieonderzoek). Een uitgewerkt voorstel voor het eind- situatie onderzoek moet tenminste een maand voordat de activiteiten worden beeindigd ter goedkeuring aan het bevoegd gezag worden gezonden.
4.4
Ten aanzien van de uitvoering van het eindsituatieonderzoek kunnen door het bevoegd gezag binnen een maand na ontvangst van het onderzoeksvoorstel, nadere eisen worden gesteld ten aanzien van de situering, de diepte, het aantal boringen en het analysepakket. Monsterneming moet direct na het beeindigen van de activiteiten plaatsvinden.
4.5
De resultaten van het eindsituatieonderzoek moeten binnen vier maanden na uitvoering van het bodemonderzoek ter goedkeuring aan het bevoegd gezag zijn gezonden.
4.6
De gedeelten van de inrichting waar ten gevolge van de bedrijfsvoering voor het milieu schadelijke (vloei)stoffen op of in de bodem kunnen komen, zoals de vloer van de drukkerijhal, de doka en de binderijhal moeten zijn voorzien van een vloer die bestand is tegen die (vloei)stoffen. De vloer moet zodanig zijn uitgevoerd dat (vloei)stoffen of verontreinigd hemelwater niet in de bodem en/of het oppervlaktewater kunnen geraken.
4.7
Daar, waar in deze vergunning sprake is van een vloeistofdicht(e) vloer moet de vloeistofdichtheid hiervan worden beoordeeld overeenkomstig het gestelde in de CUR / PBVaanbeveling 44. TOELICHTING: Een vloeistofdichte verharding kan bestaan uit: vloeistofdichte bestratingselementen in de vorm van betonklinkers, betontegels of bedrijfsvloerplaten waarbij de voegen moeten zijn afgekit met een wegdekvoegmassa; een vloeistofdichte verharding uitgevoerd in ter plaatse gestort beton; een vloeistofdichte kunstharsgebonden vloersysteem (CUR / PBV-aanbeveling 64); een asfaltverharding waarop een kunststofcoating is aangebracht, die resistent is voor aardolieproducten.
4.8
Het is verboden vloeistoffen definitief op of in de bodem te brengen.
Gemeente Wageningen
No.: 00/27264 Afdeling Milieu,
blad
TOELICHTING: Oppervlaktewater, hemelwater of drinkwater zijn hiervan uitgezonderd, indien daaraan geen verontreinigende stoffen zijn toegevoegd, de concentratie verontreinigende stoffen niet door een bewerking van het water is toegenomen en indien daaraan geen warmte is toegevoegd. 4.9
Een riolering voor de afvoer van afvalwater of verontreinigd hemelwater moet vloeistofdicht zijn en bestand tegen de daardoor afgevoerde (vloei)stoffen.
4.10
Bodembeschermende voorzieningen, voorgeschreven in deze vergunning, zoals de vloeistofdichte vloeren van de drukkerijhal en de binderijhal moeten periodiek op deugdelijkheid en doelmatigheid worden geYnspecteerd. De wijze van inspectie moet middels een schriftelijke instructie zijn vastgelegd. In de schriftelijke instructie moet ten minste zijn vermeld: - alle relevante bodembeschermende voorzieningen; - de wijze van inspectie; - de frequence waarop geYnspecteerd wordt; - degene(n) die de inspectie uitvoer(t)(en). De schriftelijke instructie moet altijd op de werkplek van de uitvoerende perso(o)n(en) aanwezig zijn. De vergunninghouder moet erop toezien dat de instructies worden nageleefd. De uitgevoerde inspecties moeten worden geregistreerd. Hierbij moeten ten minste de volgende gegevens worden vermeld: - datum waarop de inspecties zijn uitgevoerd; - bevindingen; - de eventueel genomen vervolgacties. De registraties moeten gedurende ten minste 5 jaar worden bewaard in het milieulogboek.
Gemeente Wageningen
No.: 00/27264 Afdeling Milieu,
blad
S
TOELICHTING: Voor de controlefrequentie moet worden aangesloten bij hetgeen elders in de vergunning is voorgeschreven. Als er geen controlefrequentie is genoemd (bijv. voor visuele inspecties) kan een frequence van eens per half jaar worden aangehouden. 4.11
De vloeistofdichte vloermoet ten minste jaarlijks worden gecontroleerd op afschot en vloeistofdichtheid. Hierbij kan worden volstaan met een visuele controle. Beschadigingen aan de verharding moeten terstond worden gerepareerd.
4.12
Indien op grand van enig voorschrift, verbonden aan deze vergunning, voorzieningen moet worden getroffen, die de uit te voeren onderzoeken als bedoeld in de voorgaande voorschriften kunnen belemmeren of onmogelijk maken, moet het onderzoek worden verricht voordat de betreffende voorzieningen zijn getroffen.
4.13
De vorige voorschriften blijven nog gedurende 12 maanden nadat de vergunning haar geldigheid heeft verloren van kracht.
5
AFVALWATER
5.1
De vergunninghouder moet van het waterverbruik in de inrichting een logboek bijhouden. Het logboek moet in de inrichting worden bewaard. Het logboek moet ten minste de volgende gegevens bevatten: - het totale waterverbruik per kalenderjaar;
5.2
Bedrijfsafvalwater mag slechts in een openbaar riool worden gebracht, indien door de samenstelling, eigenschappen of hoeveelheid ervan: - de doelmatige werking niet wordt belemmerd van een openbaar riool, een door een bestuursorgaan beheerd zuiveringstechnisch werk of de bij dit openbaar riool of zuiveringstechnische werk behorende apparatuur; - de verwerking niet wordt belemmerd van slib, verwijderd uit een openbaar riool of een door een bestuursorgaan beheerd zuiveringstechnisch werk, en - de nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het oppervlaktewater zoveel mogelijk worden beperkt.
5.3
Hemelwater dat afkomstig is van daken en niet ten gevolge van de bedrijfsvoering verontreinigd hemelwater dat afkomstig is van terreinen die horen bij de inrichting, mogen niet worden geloosd op het openbaar riool voor de afvoer van vuilwater.
5.4
Bedrijfsafvalwater, behoudens het in voorschrift 2 bedoelde hemelwater, moet worden geloosd op het openbaar riool voor de afvoer van vuilwater.
5.5
Behoudens voor zover in deze vergunning anders is bepaald, mogen gevaarlijke afvalstoffen, zoals genoemd in het Besluit aanwijzing gevaarlijke afvalstoffen (BAGA), niet in een openbaar riool worden gebracht.
Gemeente Wageningen
No.: 00/27264 Afdeling Milieu,
blad
10
5.6
Bedrijfsafvalwater waarvan in enig steekmonster: - de concentratie aan sulfaat bepaald volgens NEN 6487 hoger is dan 300 mg/l of - de zuurgraad bepaald volgens NEN 6411 en uitgedrukt in pH-eenheden hoger is dan 10 of lager is dan 6,5 of de temperatuur hoger is dan 30 °C, mag niet op het openbaar riool worden geloosd.
5.7
Bedrijfsafvalwater dat op een openbaar riool voor de afvoer van hemelwater wordt geloosd, moet altijd op een eenvoudige wijze representatief kunnen worden bemonsterd. Het afvalwater moet daartoe door een controlevoorziening worden geleid. TOELICHTING: Voor een goede bemonstering moet de diameter van een put ten minste 20 cm bedragen en moet deze zodanig gedimensioneerd zijn dat er ten minste 5 liter afvalwater permanent in blijft staan. Bij voorkeur ligt de instroomzijde van de put 10 cm hoger dan de uitstroomzijde.
5.8
Bedrijfsafvalwater dat op een openbaar riool voor de afvoer van vuilwater wordt geloosd, moet altijd op een eenvoudige wijze representatief kunnen worden bemonsterd. Het afvalwater moet daartoe door een controlevoorziening worden geleid.
5.9
Een controlevoorziening moet altijd goed toegankelijk zijn.
5.10
Er mogen geen inkten en/of oplosmiddelen in het te lozen afvalwater terechtkomen.
5.11
Er mogen alleen ontvettingsmiddelen worden gebruikt die biologisch afbreekbaar zijn.
5.12
Er mogen enkel ontvettingsmiddelen die geen organische oplosmiddelen bevatten worden gebruikt.
5.13
Geconcentreerde chemicalien mogen niet worden geloosd. Zij mogen evenmin worden verdund om ze daarna te lozen.
5.14
Alleen zeepachtige reinigingsmiddelen mogen worden geloosd.
6
AFVALSTOFFEN
6.1
Het ontstaan van afvalstoffen wordt zoveel mogelijk voorkomen of beperkt. Degene die de inrichting drijft: a. treft maatregelen of voorzieningen die ertoe bijdragen dat binnen de inrichting het ontstaan van afvalstoffen wordt voorkomen of beperkt en b. geeft op verzoek van het bevoegd gezag aan welke maatregelen of voorzieningen hij daartoe heeft getroffen of zal treffen.
6.2
(Afval)stoffen en materiaal dat niet meer wordt gebruikt moeten zoveel mogelijk worden hergebruikt of voor hergebruik of recycling aan (erkende) inzamelaars worden aangeboden; de afvoerbewijzen hiervan moeten tenminste 5 jaar worden bewaard in een milieulogboek;
6.3
Afvalstoffen mogen niet in de inrichting worden verbrand, gestort of begraven.
6.4
Stoffen die, om welke reden dan ook, niet (meer) in de inrichting worden toegepast en ook de daarbij behorende emballage, moeten zo spoedig mogelijk uit de inrichting worden verwijderd;
Gemeente Wageningen
No.: 00/27264 Afdeling Milieu,
blad
11
6.5
Afvalstoffen, waaronder met afvalstoffen verontreinigd water of water waaraan warmte is toegevoegd mogen niet in de bodem worden gebracht of terecht kunnen komen. Het bewaren of bezigen van afvalstoffen op de bodem moet zodanig plaatsvinden dat geen verontreiniging van de bodem kan optreden.
6.6
Het vervoer van het afval van de plaats van ontstaan/verzamelen in de inrichting naar de afvaicontainer(s) moet zodanig plaatsvinden, dat zich geen afval in de omgeving kan verspreiden.
6.7
Afvalstoffen moeten van elkaar gescheiden worden, gescheiden gehouden en gescheiden worden afgegeven, tenzij dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd. Dat geldt in ieder geval voor: afgewerkte olie, papier en karton. Voor het afvoeren en opslaan van gevaarlijk afval wordt verwezen naar de tekst van de Wet milieubeheer en naar de voorschriften zoals deze staan vermeld in hoofdstuk 7 van deze vergunning.
6.8
Elk kalenderjaar moet binnen de inrichting een overzicht worden gemaakt van de afvalstoffenboekhouding van het vorige kalenderjaar. In dit overzicht moet worden vermeld de hoeveelheid afvalstoffen welke in dat jaar per categorie binnen de inrichting is: a. binnengekomen; b. vrijgekomen per bron; c. gerecycled; d. hergebruikt op andere wijze; e. afgevoerd met vermelding van bestemming; f. opgeslagen per 31 december. De categorie-indeling moet overeenkomen met de indeling die door het landelijk meldpunt afvalstoffen wordt gehanteerd.
6.9
In de inrichting moet nabij de opslag van vloeibaar gevaarlijk afval zand, aarde of absorberend materiaal aanwezig zijn of neutraliserende vloeistof om gemorste of gelekte vloeistof op te nemen, te absorberen of zonodig te neutraliseren.Gemorste gevaarlijke afvalstoffen moeten onmiddellijk worden opgenomen en zonodig geneutraliseerd. De opgenomen gemorste vloeistof moet worden opgeslagen in daarvoor bestemde gesloten en vloeistofdichte emballage van doelmatig en onbrandbaar materiaal. TOELICHTING: Als absorberend materiaal kan worden gebruikt permulite of vermiculite.
6.10
De verpakking van gevaarlijk afval moet: a. dicht en voldoende sterk zijn en geschikt zijn voor de desbetreffende stof; b. zijn voorzien van een etiket, waarop, op een altijd duidelijk te onderscheiden wijze, is aangegeven welke categorie afvalstof zich in de verpakking bevindt.
6.11
Vloeibare afvalstoffen in emballage moeten zijn geplaatst op een vloeistofdichte vloer of in een vloeistofdichte lekbak.
6.12
Een vloeistofdichte lekbak moet, indien het (licht) ontvlambare vloeistoffen betreft, de gehele inhoud bevatten. In de overige gevallen moet de bak een inhoud hebben van ten minste de grootste verpakking vermeerderd met 10% van de inhoud van de overige emballage.
6.13
Boven een vloeistofdichte lekbak met vloeibare afvalstoffen in emballage moet, indien deze buiten het bebouwde deel van de inrichting ligt, een afdak aanwezig zijn. Het afdak moet zo groot zijn dat regenwater niet binnen de vloeistofdichte lekbak kan komen.
Gemeente Wageningen
No.: 00/27264 Afdeling Milieu,
blad
12
6.14
Afvalstoffen moeten zodanig gescheiden van elkaar worden opgeslagen dat de verschillende soorten afvalstoffen ten opzichte van elkaar geen reactiviteit kunnen veroorzaken.
6.15
Afvalstoffen, zoals papierresten en huishoudelijk afval, moeten worden opgeslagen in een gesloten (pers)container.
6.16
Verontreinigde emballage moet worden behandeld als gevulde emballage. Voor de bepaling van de opvangcapaciteit van een vloeistofdichte bak hoeft de opslagcapaciteit van de verontreinigde emballage niet meegerekend te worden.
6.17
In het bedrijf moet minimaal een persoon verantwoordelijk zijn gesteld voor de naleving van de in deze vergunning voorgeschreven metingen en registraties, het preventie-onderzoek en de uitvoering van de te realiseren preventiemaatregelen. Dit houdt mede in het b lijvend evalueren van behaalde resultaten en het zoeken naar, en analyseren van, preventiemogelijkheden van huidige en/of nieuwe procesonderdelen.
6.18
Op verzoek van het bevoegd gezag moet aan de hand van schriftelijke procedures worden aangetoond op welke wijze het voorgaande wordt bereikt.
7
GEVAARLIJKE STOFFEN
7.1
Gevaarlijke stoffen moeten worden behandeld en worden opgeslagen conform CPR 15-1; "Opslag gevaarlijke stoffen in emballage" van de commissie Preventie van Rampen door gevaarlijke stoffen.
7.2
Een exemplaar van bovenstaande richtlijn CPR 15-1 moet binnen de inrichting aanwezig zijn.
7.3
Een losse kast moet zijn geconstrueerd volgens NEN 2678 en zijn uitgevoerd overeenkomstig het hoofdstuk 7 en de paragrafen 11.1, 11.2, 11.3 en 11.7 van CPR 15-1 voor zover de voorschriften betrekking hebben op een losse kast. In een kast mag ten hoogste 150 kg of liter gevaarlijke stoffen zijn opgeslagen.
7.4
Een bouwkundige kast moet zijn uitgevoerd en geTnstalleerd overeenkomstig het hoofdstuk 7 en de paragrafen 11.1, 11.2, 11.3 en 11.7vanCPR15-1 voor zover de voorschriften betrekking hebben op een bouwkundige kast. In een kast mag ten hoogste 250 kg of liter gevaarlijke stoffen zijn opgeslagen.
7.5
Een kluis moet zijn uitgevoerd en geTnstalleerd overeenkomstig het hoofdstuk 8 en de paragrafen 11.1, 11.2, 11.3 en 11.7 van CPR 15-1 voor zover de voorschriften betrekking hebben op een kluis. In een kluis die op de begane grond van een gebouw is geplaatst en is gelegen onder een verdieping mag ten hoogste 500 kg of liter gevaarlijke stoffen zijn opgeslagen.
7.6
Gevaarlijke stoffen moeten, met uitzondering van de dagvoorraden (tot een maximum van 25 kg of liter) welke voor een goede bedrijfsvoering noodzakelijk zijn, worden opgeslagen in daarvoor geschikte losse kasten, bouwkundige kasten en/of kluizen zoals gedefinieerd in CPR 15-1.
7.7
Met elkaar reagerende gevaarlijke stoffen waarbij gevaarlijke gassen of dampen kunnen vrijkomen of gevaarlijke situaties als explosies, rondspattende gevaarlijke stoffen of excessieve warmte-ontwikkeling kunnen ontstaan, moeten van elkaar gescheiden worden opgeslagen.
Gemeente Wageningen
No.: 00/27264 Afdeling Milieu,
blad
13
7.8
Binnen de inrichting moet de verpakking van gevaarlijke stoffen zijn geetiketteerd overeenkomstig de bepalingen van het Besluit verpakking en aanduiding milieugevaarlijke stoffen (Stb. 1987, nr 516) dan wel op een andere wijze zijn voorzien van een duidelijk opschrift waaruit de stofnaam blijkt en op grand waarvan de WMS-categorie van de stof is vast te stellen.
7.9
Op een duidelijk zichtbare plaats in of nabij de opslagplaatsen voor gevaarlijke stoffen moet een duidelijk leesbare instructie zijn aangebracht betreffende de veiligheidsmaatregelen, de te gebruiken middelen en de te waarschuwen personen en instanties. Het personeel moet op de hoogte zijn met deze instructie.
8
ENERGIE- EN WATERBESPARING
8.1
Er moet worden gestreefd naar een zo laag mogelijk water- en energieverbruik.
8.2
Het jaarlijkse energie- en waterverbruik van de inrichting moet worden geregistreerd. Deze registratie betreft alle ingekochte energiedragers en mag bestaan uit de energienota's. Deze gegevens moeten ten minste 5 jaren worden bewaard en op een daartoe strekkend verzoek aan het bevoegd gezag worden getoond.
9
GRAFISCHE PROCESSEN
9.1
De bij dampveroorzakende activiteiten en installaties zoals drukpersen of schoonmaken van de drukpersen vrijkomende dampen moeten, zonder zich in de bedrijfsruimte te kunnen verspreiden, direct boven de droger worden afgezogen en worden afgevoerd via een schoorsteen die reikt tot ten minste 1 meter boven de hoogste daklijn van de binnen 25 meter vanuit de uitmonding gelegen gebouwen.
9.2
Vervuilde poetsdoeken moeten meteen na gebruik worden gedeponeerd in zelfsluitende containers. Verdere opslag van deze vervuilde poetsdoeken moet plaatsvinden in goed gesloten zakken of containers.
9.3
Alle gebruikte poetsdoeken moeten als gevaarlijk afval uit de inrichting worden afgevoerd.
9.4
Er mogen geen oplossingen op chroombasis worden gebruikt bij het ontwikkelen en naharden van kopieerlagen.
9.5
Alle in het bedrijf aanwezige ontwikkelmachines moeten op een in-line zilverterugwininstallatie zijn aangesloten.
9.6
Indien zich een calamiteit voordoet of dreigt voor te doen waarbij gevaarlijke afvalstoffen in het bedrijfsriool kunnen geraken, moet het bedrijfsriool afgesloten worden van het openbaar riool. Indien gevaarlijke afvalstoffen in het bedrijfsriool zijn gekomen, moet het afgesloten riool worden leeggezogen, de vloeistof worden opgevangen en als gevaarlijk afval worden verwijderd. Calamiteiten moeten onmiddellijk worden gemeld aan het bevoegd gezag.
9.7
Er mogen geen kleefmiddelen worden gebruikt die zijn verpakt in Cfk's bevattende spuitbussen.
9.8
Nieuw te installeren ontwikkelmachines moeten zijn voorzien van een filtratiesysteem dat hergebruik van ontwikkelvloeistof mogelijk maakt.
Gemeente Wageningen
No.: 00/27264 Afdeling Milieu,
blad
9.9
Nieuw te installeren filmontwikkelapparatuur moet zijn uitgevoerd met een voorziening voor replenishen, zodat de gebruiksduur van de fotochemicalien wordt verlengd.
10
STOOKTOESTELLEN EN STOOKRUIMTEN
10.1
Een gasinstallatie moet voldoen aan de Model Aansluitvoorwaarden Gas.
14
TOELICHTING: Volgens de Model Aansluitvoorwaarden Gas moet een gasinstallatie voldoen aan NEN 1078 en indien van toepassing aan NEN 2078. 10.2
Een stookruimte mag niet als opslag- of bergruimte worden gebruikt. In een stookruimte mogen geen voorwerpen of stoffen aanwezig zijn die het brand- of explosiegevaar verhogen.
10.3
In een stookruimte mag geen luchtcompressor zijn gei'nstalleerd.
10.4
Buiten een stookruimte moet een goed bereikbare brandschakelaar aanwezig zijn en een afsluiter waarmee de brandstoftoevoer kan worden afgesloten. Er moet een duidelijke verwijzing aanwezig zijn waar zich deze afsluiter bevindt. In geval van brand moet de afsluiter worden gesloten. TOELICHTING: Deze afsluiter moet zich bij voorkeur tussen 4 m en 20 m van de stookruimte bevinden. In veel gevallen kan de hoofdafsluiter hiervoordienen.
10.5
Een verbrandingsgasafvoersysteem moet zodanig zijn uitgevoerd, dat dit goed kan worden gereinigd. Tevens moeten voorzieningen zijn getroffen dat roet, vuil en condenswater zich niet zodanig kunnen ophopen dat daardoor de goede werking van het verbrandingsgasafvoersysteem kan worden verstoord.
10.6
De wanden van een verbrandingsgasafvoersysteem dat door een niet tot de inrichting behorende ruimte voert, moeten zodanig zijn uitgevoerd dat aan de buitenzijde van deze wanden als gevolg van het in werking zijn van een stooktoestel geen merkbare temperatuurverhoging waarneembaar is.
10.7
Aan een stook- of verwarmingsinstallatie en een verbrandingsgasafvoersysteem moet ten minste eenmaal per jaar onderhoud worden verricht. Op een stook- of verwarmingsinstallatie met een nominale belasting van 130 kW op bovenwaarde of hoger, moet bij ingebruikname en vervolgens ten minste eenmaal per twee jaar een beoordeling worden uitgevoerd op noodzakelijke afstelling en onderhoud teneinde een optimale verbranding te laten plaatsvinden. Beoordeling, afstelling, onderhoud en reparaties moeten geschieden door: a. een voor die activiteit of activiteiten gecertificeerde rechtspersoon, of b. een andere rechtspersoon die over aantoonbare gelijkwaardige deskundigheid beschi kt voor die activiteit of activiteiten.
10.8
Een stooktoestel en verbrandingsgasafvoersysteem moeten zo vaak als nodig is inwendig worden gereinigd. Bij het reinigen moet worden voorkomen dat roet of ander vuil zich buiten de inrichting verspreidt.
Gemeente Wageningen
No.: 00/27264 Afdeling Milieu,
blad
15
11
ACCU'S VAN TRANSPORTMIDDELEN
11.1
De opstelplaats van een op te laden accu moet zodanig geventileerd worden, dat tijdens het laden de lucht in de ruimte ten minste in voldoende mate wordt ververst.
11.2
De luchtaanvoeropeningen moeten zo laag mogelijk in de ruimte zijn aangebracht, doch ten minste 30 cm en ten hoogste 1,0 m boven maaiveld.
11.3
De luchtafvoeropeningen moeten zo hoog mogelijk in de ruimte zijn aangebracht, doch ten minste 2,0 m boven maaiveld.
11.4
Onderdelen van elektrische installaties in een acculaadruimte mogen geen vonkende delen bevatten en moeten overigens van een zodanige constructie zijn dat ze onder alle omstandigheden geen aanleiding tot ontploffing kunnen geven.
11.5
Het aan- en afkoppelen van de aansluitdraden van accu's mag slechts geschieden als de stroom is uitgeschakeld.
11.6
Tijdens het laden van accu's mag binnen 2 m afstand van de opstelplaats van de accu's niet worden gerookt en mag geen open vuur aanwezig zijn. Op de daartoe geschikte plaatsen moeten met betrekking tot dit verbod pictogrammen overeenkomstig NEN 3011 zijn aangebracht.
11.7
Een acculader moet zijn geaard.
11.8
Een acculader en accu's moeten overzichtelijk zijn opgesteld en altijd goed bereikbaar zijn.
11.9
De ruimte waarin accu's van elektrische transportmiddelen worden geladen moet voldoen aan NEN 1010.
11.10
Buiten werktijd moet(en) de heftruck(s) worden gestald op een vaste plaats binnen de inrichting.
12
LUCHT
12.1
Uitmondingen in de buitenlucht van afvoeren van ventilatiesystemen, luchtbehandelingsinstallaties of afzuigsystemen moeten zodanig zijn gesitueerd dat een afdoende verspreiding van de dampen is gewaarborgd, zonder dat hinder buiten de inrichting wordt veroorzaakt.
12.2
Afgezogen lucht die stof danwel hinderlijke of schadelijke dampen/gassen bevat moet worden geleid naar een doelmatige installatie voor de verwijdering van stof of gassen/dampen.
12.3
bij het papiersnijden en snipperverwerking vrijkomend stof moet zonder zich in de bedrijfsruimte te kunnen verspreiden, zo mogelijk bij de bron, worden afgezogen en afgevoerd naar een stofafscheidingsinstallatie.
12.4
Het stofgehalte van de buiten de inrichting afgevoerde lucht, mag niet meer bedragen dan 10 mg/Nnri3.
12.5
Het in de stofvangapparatuur afgescheiden stof moet worden verzameld in doelmatige verpakkingen uit de inrichting worden verwijderd zonder dat het stof kan verspreiden.
Gemeente Wageningen
No.: 00/27264 Afdeling Milieu,
blad
16
12.6
De kanalen voor ventilatie of klimaatbeheersing moeten zijn vervaardigd van onbrandbaar en hittebestendig materiaal in de zin van de norm NEN 6064.
12.7
Het ventilatiekanaal moet ter plaatse van de doorvoering door een brandwerende wand zijn voorzien van een brandklep, die automatisch zorgt voor een doelmatige afsluiting van het kanaal, wanneer de lucht in het betreffende kanaal een temperatuur van 68° Celsius of meer heeft;
12.8
ventilatie-uitmonding moet ten minste 20 meter zijn verwijderd van ventilatie-openingen of beweegbare ramen van ruimten van derden;
12.9
afgezogen lucht moet in de buitenlucht worden afgevoerd op tenminste 5 m boven het maaiveld, niet in binnenplaatsen en, niet binnen 5 m van ontstekingsbronnen, luchtinlaten van ventilatiesystemen, ramen, schoorstenen en dergelijke.
12.10
Luchtkanalen moeten zodanig door vloeren en/of wanden worden geleid dat geen enkel star contact aanwezig is met de betreffende vloeren en/of wanden.
Burgemeester en wethouders van Wageningen, voor dezen, hoofd^fdelinq BojuwerT, wonen en milieu van
G.F.M.H. Brekelmans
Gemeente Wageningen
No.: 00/27264 Afdeling Milieu,
blad
17
BULAGE 1: BEGRIPPEN ACCULAADSTATION: een ruimte die hoofdzakelijk bestemd is voor het laden van verplaatsbare accumulatorenbatterijen die: a. een nominale spanning hebben van meer dan 120 V, of b. worden geladen door een of meer laadinrichtingen met een totaal nominaal vermogen van meer dan 2 kW. AFGEWERKTE OLIE: smeer- en systeemolie die, hetzij door vermenging met andere stoffen, hetzij op andere wijze onbruikbaar is geworden voor het doel waarvoor zij oorspronkelijk was bestemd, tenzij: a. zich in die olie een gehalte aan polychloorbifenylen van meer dan 0,5 mg/kg per congeneer 28, 52, 101, 118, 138, 153 of 180 bevindt, of b. zich in die olie een gehalte aan organische halogeenverbindingen, berekend als chloor, bevindt van meer dan 1000 mg/kg, of c. het vlampunt van die olie lager is dan 55°C, of d. die olie die na het gebruik waarvoor zij oorspronkelijk was bestemd, vermengd is met andere stoffen dan uitsluitend - al dan niet met water of sediment verontreinigde - lichte of zware stookolie, gasolie of dieselolie. Geen afgewerkte olie zijn: afgewerkte boor-, snij-, slijp- en walsolie of emulsies daarvan. AFVALSTOFFEN: alle stoffen, preparaten of andere produkten, waarvan de houder zich - met het oog op de verwijdering daarvan - ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen. Daarbij wordt onder stoffen en preparaten datgene verstaan wat daaronder in de zin van de Wet milieugevaarlijke stoffen wordt verstaan. AFVALWATER: alle water waarvan de houder zich met het oog op de verwijdering daarvan ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen. BEDRIJFSAFVALWATER: afvalwater, niet zijnde huishoudelijk afvalwater. BEDRIJFSRIOLERING: voorziening voor de afvoer van bedrijfsafvalwater vanuit de inrichting naar een openbaar riool of naar een andere voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater. BEVOEGD GEZAG: het College van Burgemeester en Wethouders. BIJTENDE STOFFEN: stoffen en preparaten die bij aanraking met levende weefsels daarop een vernietigende werking kunnen uitoefenen (voorheen corrosieve stoffen genoemd). BOUWKUNDIGE KAST: een in het algemeen niet betreedbare opslagruimte, waarvan de wanden, de afdekking of de vloer deel uitmaken van de bouwkundige constructie van een gebouw. CFK: volledig gehalogeneerde Chloorfluorkoolstofverbindingen. CPR15-1: Opslag gevaarlijke stoffen in emballage; opslag van vloeistoffen en vaste stoffen (0-10 ton).
Gemeente Wageningen
No.: 00/27264 Afdeling Milieu,
blad
18
CPR: een door de Commissie Preventie van Rampen door Gevaarlijke Stoffen uitgegeven richtlijn. CUR / PBV-AANBEVELING 44: Beoordeling van vloeistofdichte voorzieningen. CUR / PBV-AANBEVELING 64: Beoordeling van kunstharsgebonden voorzieningen. EMBALLAGE: verpakkingsmateriaal, zoals glazen en kunststof flessen, blikken en kunststof cans, metalen en kunststof vaten of fiberdrums, papieren en kunststof zakken, houten kisten en big-bags met uitzondering van intermediate bulkcontainers (IBC's). ESV-lijst: lijst met Eisen voor de Samenstelling en Verwerking van hulpstoffen zoals bedoeld in het Handboek milieumaatregelen Grafische industrie en Verpakkingsdrukkerijen. GELUIDBELASTING: de etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau. GELUIDNIVEAU IN dB(A): het niveau van het ter plaatse optredende geluid, uitgedrukt in dB(A), overeenkomstig de door de Internationale Elektrotechnische Commissie (IEC) terzake opgestelde regels, zoals neergelegd in de IEC • publicatie no. 651. GEVAARLIJKE AFVALSTOFFEN: Afvalstoffen die als zodanig zijn aangewezen in het Besluit aanwijzing gevaarlijke afvalstoffen. GEVAARLIJKE STOFFEN: stoffen die op basis van het Besluit verpakking en aanduiding milieugevaarlijke stoffen van de Wet milieugevaarlijke stoffen (WMS) als zodanig worden aangemerkt. GEVEL: een bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak. INRICHTING: elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht. LANGTIJDGEMIDDELD BEOORDELINGSNIVEAU (LAr,LT): energetisch cumulatie van de langtijdgemiddeld deelbeoordelingsniveaus. LICHT ONTVLAMBARE STOFFEN: stoffen die: bij normale temperatuur aan de lucht blootgesteld, zonder toevoer van energie, in temperatuur kunnen stijgen en tenslotte kunnen ontbranden; in vaste toestand, door kortstondige inwerking van een ontstekingsbron, gemakkelijk kunnen worden ontstoken en na verwijdering van de ontstekingsbron blijven branden of gloeien; in vloeibare toestand, een vlampunt beneden 21°C hebben; in gasvormige toestand, bij normale druk, met lucht ontvlambaar zijn, of bij aanraking met water of vochtige lucht, licht ontvlambare gassen in een gevaarlijke hoeveelheid ontwikkelen ("stoffen die in aanraking met water licht ontvlambare gassen ontwikkelen").
Gemeente Wageningen
No.: 00/27264 Afdeling Milieu,
blad
19
LOSSE KAST: een niet-betreedbare opslagruimte, van een lichte constructie, waarvan de wanden, de afdekking en de vloer geen deel uitmaken van de bouwkundige constructie van een gebouw of een werklokaal. MAXIMALE GELUIDNIVEAU (LAmax): net maximaal gemeten A-gewogen geluidsniveau, meterstand "fast" gecorrigeerd met de meteocorrectieterm Cm. NEN 1010: Veiligheidsvoorschriften voor laagspanningsinstallaties. NEN 2559: Draagbare blustoestellen, controle en onderhoud. NEN 2678: Losse kasten voor de opslag van brandbare vloeistoffen; algemene eisen en beproevingsmethode ten aanzien van het brandgedrag. NEN 3011: Veiligheidskleuren en -tekens (algemeen). NEN 6411: Water - bepaling van de pH. NEN 6487: Water - titrimetrische bepaling van de concentratie aan sulfaat. NEN: een door het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI) uitgegeven norm. ONTVLAMBARE STOFFEN: stoffen die in vloeibare toestand een vlampunt van ten minste 21 °C en ten hoogste 55°C hebben. OPENBAAR RIOOL: voorziening van de inzameling en het transport van afvalwater, als bedoeld in artikel 10.15 van de Wet milieubeheer. REPRESENTATIEVE BEDRIJFSSITUATIE: toestand waarbij de voor de geluidsproductie relevante omstandigheden kenmerkend zijn voor een bedrijfsvoering bij volledige capaciteit in de te beschouwen etmaalperiode. RIOLERING: bedrijfsriolering, openbaar riool of een andere - niet gemeentelijke - voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater (bedrijfsriolering van derden). VEILIGHEIDSINFORMATIEBLAD: een veiligheidsinformatieblad als bedoeld in artikel 2 van het Veiligheidsinformatiebladenbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen (Stb. 1993, nr. 252). VNG: Vereniging van Nederlandse Gemeenten. WMS: Wet milieugevaarlijke stoffen.
Gemeente Wageningen
No.: 00/27264 Afdeling Milieu,
blad
20
Voor zover een DIN-, DIN-ISO, NEN-, NEN-EN-, NEN-ISO-, NVN-norm, Al-blad, BRL, CPR of NPR, waamaar in een voorschrift verwezen wordt, betrekking heeft op de uitvoering van constructies, toestellen, werktuigen en installaties, wordt bedoeld de norm, BRL, CPR, NPR of het Al-blad die voor de datum waarop de vergunning is verleend het laatst is uitgegeven met de daarop tot die datum uitgegeven aanvullingen of correctiebladen dan wel - voor zover het op voornoemde datum reeds bestaande constructies, toestellen, werktuigen en installaties betreft - de norm, BRL, CPR, NPR of het Al -blad die bij de aanleg of installatie van die constructies, toestellen, werktuigen en installaties is toegepast, tenzij in het voorschrift anders is bepaald. BESTELADRESSEN: publicaties zijn in ieder geval verkrijgbaar bij de onderstaande instanties: overheidspublicaties zoals Al-bladen en CPR-richtlijnen bij: SDU Service, afdeling Verkoop Postbus 20014 2500 EA DEN HAAG telefoon (070) 378 98 80 telefax (070) 378 97 83. DIN, DIN-ISO, NEN, NEN-EN, NEN-ISO, NVN-normen en NPR-richtlijnen bij: Nederlands Normalisatie Instituut (NNI), afdeling Verkoop Postbus 5059 2600 GB DELFT telefoon (015) 269 02 56 telefax (015) 269 02 7 1 . Voor informatie over het NNI zie ook internet:
. BRL-richtlijnen bij: KIWA NV Postbus 70 2280 AB RIJSWIJK telefoon (070) 414 44 00 telefax (070) 414 44 20. Voor informatie over KIWA N.V zie ook internet: .
Verzendlijst Holding U.P.P.S. (v/h Ponsen & Looijen) Nudepark ong. •
aanvrager; Holding U.P.P.S. t.a.v. de heer H. Martens Postbus 68 6700 AB Wageningen
•
Bouwbedrijf Aan de Stegge t.a.v. de heer B.P. te Riele Postbus 69 7390 AB Twello
•
De Regionale Inspectie Milieuhygiene Postbus 60083 6800 JB Arnhem
•
Brandweer
•
politie
•
bibliotheek
•
aanplakken gemeentehuis
1-5-01/ JO/Vbwm
1-5-01/ JO/Vbwm
MILIEUVERGUNNING VERLEEND
Burgemeester en wethouders van Wageningen delen mee dat zij besloten hebben een milieuvergunning te verlenen aan: 1. Holding U.P.P.S. te Wageningen voor het oprichten en in werking hebben van een offset drukkerij, digitaal printen gecombineerd met grafische afwerking aan hetNudepark 140, alhier; De vergunning is verleend met daaraan verbonden voorwaarden die niet gewijzigd zijn ten opzichte van de ontwerp-vergunning. De vergunning ligt, samen met de stukken die van belang zijn, ter inzage van 3 mei 2001 tot en met 14 juni 2001 elke werkdag van 9.00 tot 12.00 uur op de afdeling milieu in het stadhuis, Markt 22. Bovendien liggen de stukken ter inzage bij de openbare bibliotheek, Stationsstraat 2, elke werkdag van 10.00 tot 17.30 uur, opdinsdag en vrijdag ook van 18.30 tot 21.00 uur en zaterdag van 11.00 tot 16.00 uur. Beroep tegen het verlenen van de vergunningen kan gedurende 6 weken vanaf 3 mei 2001 worden ingesteld door: a. degenen die bedenkingen hebben ingebracht tegen de ontwerp-vergunning; b. adviseurs die advies hebben uitgebracht over de ontwerp-vergunning; c. degene die bedenkingen hebben tegen wijzigingen in de vergunning ten opzichte van de ontwerpvergunning; d. belanghebbenden aan wie redelijkerwijs niet kan worden verweten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen de ontwerp-vergunning. Het beroepschrift moet in tweevoud worden gestuurd aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Hiervoor zijn griffiekosten verschuldigd. Zij die beroep instellen kunnen een verzoek doen tot treffen van een voorlopige voorziening indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dit nodig maakt. Dit verzoek moet gericht worden aan de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak. Voor nadere inlichtingen kunt u contact opnemen met de afdeling milieu, telefoonnummer 0317-492455.
Wageningen, 3 mei 2001, burgemeester en wethouders van Wageningen, namens deze, hoofd afdeling Bouwen, wonen en milieu van de sector VROM, G.F.M.H. Brekelmans