GEMEENTEBLAD
Nr. 12233 6 maart 2014
Officiële uitgave van gemeente Utrecht (Utr).
GEMEENTE UTRECHT: Beleidsregel inzake Buitenschoolse Opvang (BSO) in schoolgebouwen overwegende dat a. het college van B&W krachtens art. 108 van de Wet Primair Onderwijs en art. 36 Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs Utrecht bevoegd is om toestemming te verlenen aan de verhuur van ruimten in schoolgebouwen; b. het college van B&W ter invulling van de beleidsruimte, die uit deze bevoegdheid voortvloeit, een beleidsregel wenst vast te stellen betreffende de verhuur van ruimten in schoolgebouwen aan kinderopvangondernemers voor de huisvesting van buitenschoolse opvang;
gelet op a. artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht; b. artikel 108 lid 1 Wet primair onderwijs; c. Artikel 36 Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs Utrecht.
besluit vast te stellen de navolgende BELEIDSREGEL BUITENSCHOOLSE OPVANG IN SCHOOLGEBOUWEN
Hoofdstuk 1.BSO in schoolgebouwen Aanleiding en doel Kinderopvang is een sector die de afgelopen jaren snel is gegroeid. Zo ook in Utrecht. De grootste groei heeft plaatsgevonden in de buitenschoolse opvang. Deze groei was het gevolg van de aangenomen Wet Kinderopvang in 2005 en de motie Aartsen/Bos die basisscholen verplicht de aansluiting met buitenschoolse opvang (BSO) te regelen (nu vastgelegd in artikel 45 van de Wet primair onderwijs; hierna 'WPO') . In Nederland gaat nu gemiddeld 17% van de kinderen van 4 tot 12 jaar naar een vorm van buitenschoolse opvang. Het inhoudelijk beleid ten aanzien van onderwijs wordt in werking gezet en gemonitord in de Utrechtse Onderwijsagenda. De Utrechtse Onderwijs Agenda is de gezamenlijke ambitie van schoolbesturen, welzijnswerk, kinderopvang, onderwijsondersteuners en de gemeente om meer kansen te scheppen voor de talentontwikkeling van alle Utrechtse kinderen. De UOA wordt éénmaal per vier jaar opgesteld. Een vertegenwoordiger van de kinderopvang neemt deel aan de stuurgroep van de Utrechtse Onderwijsagenda en aan de werkgroep Brede School PO. De Utrechtse Brede School is een rijke pedagogische omgeving waarbinnen kinderen vanaf 0 tot en met 12 jaar zich, via een doorgaande ontwikkelingslijn, optimaal kunnen ontwikkelen. De partners van de Brede School (onderwijs, samen met b.v. kinderopvang, welzijn, sport, zorg en cultuur) werken samen vanuit een gedeelde pedagogische visie. De regie ligt bij het onderwijs. Er is daarbij bijzondere aandacht voor het stimuleren van ouderbetrokkenheid en brede talentontwikkeling. De Brede School ontwikkelt zich in de nabije toekomst verder tot een spil in de wijk en maakt zichtbaar hoe zij de overdracht tussen de betrokken partners vorm geeft. Mede door initiatieven van ondernemers en de stimuleringsmaatregelen van de gemeente is deze groei opgevangen en is de capaciteit van buitenschoolse opvang in de gemeente Utrecht van 3.011 BSOkindplaatsen in 2008 verder gegroeid naar 5.520 BSO-kindplaatsen in 2010. Een groei van respectievelijk 83,34%. Eén van de manieren waarop invulling wordt gegeven aan uitbreiding van de capaciteit voor BSO is door combinatie met de grootschalige aanpak van schoolgebouwen in het Masterplan Primair en (Voortgezet) Speciaal Onderwijs. Het biedt de mogelijkheid om een fors aantal kindplaatsen de komende jaren direct aan, bij en in schoolgebouwen te realiseren. Met behulp van de uitvoering van het Masterplan Primair Onderwijs zijn circa 1100 BSO-kindplaatsen voorzien in nieuwe, uit te breiden en te renoveren scholen. Een hierbij veel voorkomend probleem is de financiering van capaciteitsuitbreiding. Financiering van buitenschoolse opvang in schoolgebouwen is lastig vanwege de bijzondere eigendomssituatie als gevolg van de werking van de WPO. Met deze beleidsregel wordt voor deze problematiek een praktisch handvat geboden. Een andere mogelijkheid om de BSO uit te breiden is het realiseren van BSO op sportparken, scoutinglocaties, forten of andere locaties in en aan de stad gelegen outdoor plekken. De afgelopen twee jaren zijn hiermee al zo'n 800 BSO-kindplaatsen in de gemeente Utrecht gerealiseerd. Zo kon in relatief korte
1
Gemeenteblad 2014 nr. 12233 6 maart 2014
tijd het grote tekort aan accommodaties door de intensieve samenwerking en aanpak van de betrokken partijen succesvol worden weggewerkt. Op dergelijke BSO-uitbreidingen is deze beleidsregel niet van toepassing. Inmiddels hebben er ook andere ontwikkelingen plaatsgevonden. De effecten van de bezuinigingen op de Toeslagen Kinderopvang zijn sterk merkbaar. In de buitenschoolse opvang is te zien dat ouders de opvang voor hun kinderen na schooltijd binnen hun eigen netwerk organiseren, waardoor er minder uren buitenschoolse opvang ingekocht hoeven te worden. In de kinderdagopvang is deze trend inmiddels ook al doorgezet. Op dit moment zijn er geen wachtlijsten meer en is het zelfs mogelijk dat de vraag in de kinderopvang dusdanig zal afnemen dat er in sommige gevallen zelfs sprake kan zijn van leegstand in gebouwen. Om in de toekomst de ontwikkelingen te kunnen volgen zullen we prognoses op laten stellen voor de BSO en kinderopvang. De gemeente zal, mede vanwege de economische ontwikkelingen en de teruggelopen wachtlijsten, zeer terughoudend zijn in de financiering van BSO in schoolgebouwen. Slechts in bijzondere situaties kan zij besluiten dat alsnog te doen. Ze geeft de voorkeur aan situaties waarin de schoolgebouwen via dubbelgebruik na schooltijd worden gebruikt voor de kinderopvang. Wat is het belang vanuit gemeente, onderwijs en kinderopvang? Ook al zijn vraag en aanbod nu beter op elkaar afgestemd, het blijft van belang om goede afspraken met elkaar te maken. Om de gesignaleerde problemen op te lossen is een goed en open overleg nodig tussen kinderopvangorganisaties, onderwijs en gemeente. Ieder vanuit hun eigen verantwoordelijkheid en rol. Hoewel de gemeente sinds de invoering van de Wet Kinderopvang 2005 geen formele taak meer heeft bij de uitbreiding van de kinderopvang, wil zij vanuit maatschappelijk belang samenwerken. De gemeente wil goede maatschappelijke voorzieningen voor haar burgers. Voor het onderwijs geldt dat zij opvangorganisaties nodig heeft om invulling te kunnen geven aan de wettelijke taak die voortkomt uit de motie Aartsen/Bos en de kinderopvangondernemers op zoek zijn naar goede en voldoende ruimten voor haar doelgroep. Convenant BSO in Utrecht 2008 Er is al wel het één en ander gedaan om knelpunten op te lossen en processen te verbeteren. In 2008 is er een convenant afgesloten tussen gemeente, onderwijs en kinderopvangorganisaties met als doel een betere aansluiting te realiseren tussen buitenschoolse opvang en onderwijs in Utrecht. Hierin is een aantal afspraken vastgelegd, die richting geven aan de inhoud van deze beleidsregel. Hieronder staan enkele passages uit het convenant: Primair onderwijs: schoolbesturen kiezen voor het makelaarsmodel: ze exploiteren niet zelf maar laten dit over aan de kinderopvangondernemers; Snel duidelijkheid over ontwikkelingsmogelijkheden van nieuwe locaties:gemeente beoordeelt snel de door kinderopvangondernemers aangedragen potentiële uitbreidingslocaties. worden snel beoordeeld op BSO potentie. Snel duidelijkheid over ontwikkelingsmogelijkheden; Bij herhuisvesting/nieuwbouw/verbouw ruimte voor opvang reserveren: alle nieuwe plannen voor (her)huisvesting (o.a. in het kader van het Masterplan Primair Onderwijs) en bij bestaande schoolgebouwen wordt door onderwijs gescreend op behoefte aan en ruimte voor opvangactiviteiten; Financiering van BSO voorzieningen: kinderopvangondernemers voorzien in financiering voor de huisvesting van opvangruimten of zijn bereid voor een langere periode (> 5 jaar) huurcontracten af te sluiten; Verhuur van schoollocaties tegen marktconforme huurvoorwaarden: schoollocaties worden vanaf 2008 of zoveel eerder als mogelijk verhuurd tegen marktconforme huurvoorwaarden; deze voorwaarden worden verbonden aan alle onderdelen van de af te sluiten huurovereenkomst (tarief, looptijd en opzegbepalingen). De huuropbrengsten dienen voor dekking van o.a. kapitaalslasten (stichting en onderhoud), organisatorische en personele maatregelen bij onderwijs voor combigebruik van accommodaties; Langere huurtermijnen mogelijk maken voor scholen en kinderopvangondernemers: door het vorderingsrecht van de gemeente op basis van de WPO waar mogelijk in te perken, ontstaat de mogelijkheid voor scholen om langere huurtermijnen aan te bieden. De looptijd van het convenant is inmiddels geëindigd. Niettemin blijven de uitgangspunten uit het convenant overeind. Wettelijke grondslag en beleidsruimte Wanneer een kinderopvangondernemer gebruik maakt van ruimte in een schoolgebouw is sprake van verhuur (tegen betaling). De kinderopvangondernemer en zijn activiteiten hebben sinds de komst van de Wet Kinderopvang in 2005 namelijk het stempel ‘commercieel’ en vallen niet onder de wettelijke mogelijkheden voor medegebruik (om niet). Algemene kaders voor verhuur van ruimte in schoolgebouwen zijn vastgelegd in art. 108 WPO en art. 36 van de vigerende Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs (hierna: 'Verordening'). Om het gewenste beleid en de in het convenant vastgelegde afspraken uit te kunnen voeren, bestaat er bij alle betrokken partijen (gemeente, schoolbesturen en kinderopvangondernemers) behoefte aan een meer specifieke invulling van de beleidsruimte die deze kaders laten. De WPO en de Verordening geven het College de bevoegdheid om al dan niet toestemming te geven voor verhuur van ruimten in het schoolgebouw door het schoolbestuur aan de kinderopvangondernemer. In deze bevoegdheid ligt voor het College beleidsruimte besloten die met deze beleidsregel wordt in-
2
Gemeenteblad 2014 nr. 12233 6 maart 2014
gevuld. Hierbij blijft, in lijn met de wettelijke voorschriften, het belang van de onderwijshuisvesting in schoolgebouwen prevaleren ten opzichte van andersoortig gebruik, zoals dat van de kinderopvang. Het volgtijdelijk gebruik van ruimten in een schoolgebouw (ook dubbelgebruik genoemd) zou idealiter geen strijdigheden hoeven te veroorzaken. De gemeente is dan ook voorstander van het onderbrengen van BSO-organisaties in schoolgebouwen. Wat is het doel van de beleidsregel ? Deze beleidsregel heeft als primaire doel om de huisvesting van BSO in schoolgebouwen te vergemakkelijken door hiervoor een duidelijk toegesneden en praktisch kader te bieden. De beleidsregel sluit daarmee aan bij de eerder genoemde visie uit het convenant om een betere aansluiting te realiseren tussen BSO en onderwijs in Utrecht. In het verleden werden ruimten in schoolgebouwen aan kinderopvangondernemers vaak verhuurd tegen voorwaarden die verre van marktconform zijn. Dat leidde tot scheve verhoudingen: oneigenlijke concurrentie in de markt, ongelijkheid in behandeling van kinderopvangondernemers, (verkapte) staatssteun en inkomstenderving. Een ander doel van deze beleidsregel is daarom het tegengaan van deze scheve verhoudingen. Tenslotte dient deze beleidsregel als handreiking voor, waar het nodig is, het realiseren van extra ruimten in het schoolgebouw ten behoeve van BSO en de financiering van deze extra ruimten.
Hoofdstuk 2.Hoe worden de beleidsdoelen verwezenlijkt? 2 .1 Door de verhuur van ruimten in schoolgebouwen te laten plaatsvinden tegen marktconforme voorwaarden 2 .1.1 Marktconforme voorwaarden Vanuit het oogpunt van het voorkomen van ongeoorloofde (verkapte) staatssteun aan marktpartijen en de eerder beschreven scheve marktverhoudingen is het belangrijk dat de verhuur van ruimten binnen een schoolgebouw plaatsvindt tegen marktconforme voorwaarden. De gemeente gebruikt de eerder beschreven beleidsruimte, die besloten ligt in de toestemming bij verhuur van (delen van) schoolgebouwen), om deze marktconformiteit zoveel mogelijk na te streven. De markt Marktconform zijn in dit geval voorwaarden die gebruikelijk zijn in "de markt" voor BSO. Typisch voor deze markt is dat het gebruik van de ruimten door de kinderopvangondernemer voor BSO nooit voltijds zal zijn. Er is sprake van deeltijdgebruik: voor, tussen en na schooltijden. Daarnaast is juist bij BSO sprake van een wettelijke verplichting voor schoolbesturen om aanbod van buitenschoolse opvang te arrangeren; terwijl de omvang van de vraag niet per definitie duidelijk is. Tenslotte is sprake van een afwijkend exploitatiemodel. Deze elementen onderscheiden de markt voor buitenschoolse opvang van andere markten, zoals de markt voor kinderdagopvang. Marktconforme huursom Een belangrijk onderdeel van marktconforme voorwaarden is dat het schoolbestuur en de kinderopvangondernemer tenminste een marktconforme huursom overeenkomen. Het College van B&W verbindt daarom aan haar toestemming bij verhuur van ruimten aan een kinderopvangondernemer de voorwaarde dat tenminste een marktconforme huursom wordt gerekend. Vraag is nu wanneer huur marktconform is. Hiervoor worden de volgende aanwijzingen gegeven: •Tenderprocedure De huursom is in ieder geval marktconform als het schoolbestuur een "open" tenderprocedure houdt waarbij aan geïnteresseerde kinderopvangondernemers een eerlijke kans wordt geboden om de ruimten te huren. De tenderprocedure is de meest zuivere weg naar een marktconforme huur voor de betreffende locatie. In bijlage 1 is een korte beschrijving van zo'n procedure opgenomen. •Meervoudig onderhandse procedure De gemeente vindt ook een meervoudig onderhandse procedure in de basis voldoende waarborgen bieden voor een marktconforme huursom. Het moet dan gaan om een procedure waarbij het schoolbestuur aan tenminste drie specifieke kinderopvangnemers een uitvraag stuurt om in te schrijven voor exploitatie van de aangeboden BSO-ruimten in het schoolgebouw. Ook bij deze procedure is het belangrijk dat objectieve en transparante voorwaarden worden gehanteerd, waarbij iedere inschrijver een gelijke kans heeft om het recht op huur van de ruimten te kunnen verwerven. Kwalitatieve voorwaarden De gemeente vindt met de schoolbesturen dat het streven naar marktconformiteit niet ten koste mag gaan van de kwaliteit van de kinderopvangondernemer en zijn diensten. Daarom is het schoolbestuur bij het houden van een tenderprocedure of een meervoudig onderhandse procedure vrij om kwalitatieve criteria te hanteren naast een criterium voor de huurprijs. Onafhankelijke taxatie In de praktijk komt het regelmatig voor dat er tussen de school en een bepaalde kinderopvangondernemer al een duurzame verbinding bestond. Verder willen veel schoolbesturen een zekere mate van vrijheid om die kinderopvangondernemer aan zich te binden die het beste aansluit op het onderwijsconcept
3
Gemeenteblad 2014 nr. 12233 6 maart 2014
van de school. De voornoemde tenderprocedures kunnen daarom niet altijd worden toegepast, cq kunnen door schoolbesturen als te knellend worden ervaren. Het is dan de vraag hoe hoog de huursom moet zijn om als "marktconform" te kunnen kwalificeren. De WPO en de Verordening geven hiervoor geen aanknopingspunten. Ook de Vereniging Nederlands Gemeenten geeft hiervoor geen richtlijnen. Als alternatief voor de tenderprocedure is de mogelijkheid om een onafhankelijk taxateur of makelaarskantoor voor de betreffende ruimte een huursom te laten vaststellen die voor de makelaar/taxateur als marktconform kwalificeert. De ervaring leert echter dat de taxaties tot discussie leiden met de BSO-organisaties. De taxaties blijken bijvoorbeeld geen onderscheid te maken tussen huurprijzen voor BSO en kinderdagopvang. De NVM gaat uit van de maximale huuropbrengst voor de ruimte gegeven de bestemming van het pand en houdt daarbij geen rekening met de specifieke kenmerken van de BSO. De taxatie lijkt voor dit moment (nog) niet in alle situaties de goede indicator te zijn. Daarom is gezocht naar een bruikbaar alternatief. Omzetgerelateerde huur Jaren geleden toen nog geen goede indicatie bestond van marktconforme huurprijzen voor kinderdagverblijven heeft de gemeente daarvoor aangehouden 10% van de omzet ofwel een omzetgerelateerde huur. Taxaties waren toen nog niet goed mogelijk. Om schoolbesturen en haar BSO-organisatie de gelegenheid te bieden om maatwerk te leveren ziet de gemeente, analoog aan de aanname voor de kinderdagverblijven, deze benadering als bruikbaar alternatief. Ze koppelt daaraan wel de voorwaarde dat dit alleen van toepassing is voor situaties waarin sprake is van BSO binnen het schooldomein (de WPO) en waar de gemeente géén financiering voor BSO heeft lopen. Door een bandbreedte aan te houden voor het bepalen van de huursom van 8-12% van de jaaromzet, behouden schoolbesturen en BSO-organisaties flexibiliteit en de mogelijkheid om enige diversiteit aan te brengen in verschillende situaties. Deze omzetgerelateerde huur geldt dus niet voor situaties buiten het schooldomein en voor situaties waar de gemeente ten behoeve van BSO financiert. Met een accountantsverklaring kan elk jaar de gerealiseerde omzet van de ondernemer (achteraf) worden vastgesteld. Het schoolbestuur en de BSO-organisatie doen vooraf een aanname voor de te realiseren omzet en baseren daarop de voorlopige huursom en corrigeren deze met de werkelijke cijfers. Kosten voor tender of taxatie De kosten die zijn verbonden aan de tenderprocedure, meervoudige onderhandse procedure of de taxatie komen voor rekening van het schoolbestuur. 2 .1.2 Index Het schoolbestuur dient de huurprijs jaarlijks te indexeren met het daarvoor gebruikelijke consumentenprijsindexcijfer (cpi) voor alle huishoudens, zoals gepubliceerd door het CBS (volgens methode algemene huurbepalingen ROZ). 2 .1.3 Servicekosten Naast de huursom dienen met de kinderopvangondernemer afspraken te worden gemaakt over een servicekostenvergoeding in verband met nutsleveranties en schoonmaak en, voor zover van toepassing, een vergoeding voor belastingen en andere publieke heffingen. Als uitgangspunt voor de servicekostenvergoeding en de vergoeding voor publiekrechtelijke heffingen kan het normbedrag voor schoolgebouwen worden genomen (prijspeil 2012: EUR 29,80,-- per m2 per jaar (EUR 8,50 voor nutsvoorzieningen; EUR 19,00 voor schoonmaak; EUR 2,30 voor belastingen en andere publieke heffingen)). Ingeval van deeltijdgebruik mogen de servicekosten hiervoor worden gecorrigeerd. Het schoolbestuur mag met de kinderopvangondernemer maatwerkafspraken maken over invulling van de servicekosten component, zolang hiermee maar geen impliciete huurverlaging wordt beoogd en de vergoeding dus een afspiegeling vormt van de werkelijke kosten. 2 .1.4 Huurvoorwaarden Voor de huurovereenkomst kan als basis het breed gehanteerde model voor kantoorruimten (en andere ruimten in de zin van art. 7:230a BW) van de Raad voor de Onroerende Zaken (ROZ) worden gebruikt. 2 .2 Door afspraken goed vast te leggen 2 .2.1 Beslissing op verzoek om toestemming voor verhuur In art. 45 WPO is vastgelegd dat het schoolbestuur zorgt voor de organisatie van buitenschoolse opvang voor de kinderen van de school als de ouders hierom verzoeken. De gemeente raakt betrokken wanneer het schoolbestuur en de kinderopvangorganisatie een schoolgebouw voor de BSO willen inzetten. Het schoolbestuur dient immers op grond van art. 108 WPO en art. 36 Verordening schriftelijk toestemming te vragen aan (het College van B&W van) de gemeente voorafgaande aan de verhuur van een ruimte in het schoolgebouw voor BSO. De gemeente legt haar beslissing over de toestemming vast in een beschikking onder voorwaarden. Als het College van B&W besluit om toestemming te verlenen aan de verhuur dan koppelt het hieraan (bij mandaat) in ieder geval de navolgende voorwaarden: - Het schoolbestuur dient aan te tonen dat de huurovereenkomst die het met de kinderopvangondernemer wenst te sluiten uitgaat van marktconforme voorwaarden en huursom (zie vorige paragraaf).
4
Gemeenteblad 2014 nr. 12233 6 maart 2014
-
-
-
-
In verband met de duidelijke koppeling met de onderwijsfunctie, wordt het einde van een huurperiode gekoppeld aan het einde van een normaal schooljaar en de start van een nieuw schooljaar. Voor het einde van een huurperiode geldt dus als uitgangspunt: 31 juli van het betreffende kalenderjaar. Na het aangaan van de huurovereenkomst dient het schoolbestuur een afschrift te sturen van een getekend exemplaar van het huurcontract, zodat de inhoud kan worden getoetst aan de door de gemeente gestelde voorwaarden. Het vigerende bestemmingsplan biedt wettelijke ruimte om de BSO-functie in het schoolgebouw onder te brengen; het schoolbestuur is zelf verantwoordelijk voor het verkrijgen van eventueel benodigde bestemmingsplanwijzigingen. De huurovereenkomst eindigt (van rechtswege) wanneer de gemeente gebruik maakt van haar vorderingsrecht als bedoeld in art. 107 Wpo dan wel als sprake is van een situatie als bedoeld in art. 108 lid 2 Wpo (de verhuurde ruimte is nodig voor leerlingenuitbreiding) – zie hierna.
Vanuit haar zorgplicht voor de onderwijshuisvesting kan het College van B&W in voorkomende gevallen besluiten om, in afwijking van het verzoek van het schoolbestuur, een kortere duur van de huurovereenkomst toe te staan. Vorderingsrecht ex art. 107 WPO Voor de duur van de toestemming kán de gemeente afzien van het vorderingsrecht dat ze op grond van art. 107 WPO heeft voor de huisvesting van leerlingen van een andere school en/of de huisvesting voor culturele, maatschappelijke en recreatieve doeleinden. Dit zal dan expliciet worden gemeld in de beslissing van het college van B&W op het verzoek om toestemming. Bij verhuur van exclusieve ruimten binnen een bestaand schoolgebouw blijft het vorderingsrecht onverkort van kracht; de gemeente handelt hierbij volgens het wettelijk verankerde principe dat onderwijshuisvesting voorgaat op andersoortig gebruik. Het schoolbestuur kan op een eventuele inzet van het vorderingsrecht anticiperen door in de huurovereenkomst met de kinderopvangondernemer op te nemen dat de huurovereenkomst van rechtswege eindigt bij inzet van het vorderingsrecht door de gemeente; dan wel dat een exclusief huurrecht in zo'n situatie wordt omgezet in een huurrecht volgens principes van dubbelgebruik (lees: de kinderopvangondernemer kan het gebruik pas starten nadat het onderwijs is geëindigd). Als de gemeente gebruik maakt van het vorderingsrecht, ontstaat voor de gemeente overigens geen enkele verplichting tot het aanbieden van vervangende huisvesting aan de kinderopvangondernemer. 2 .2.2 Huurovereenkomst Partijen bij de overeenkomst De eigendomsverhoudingen in het schoolgebouw bepalen door wie de ruimten aan de kinderopvangondernemer worden verhuurd. Doorgaans zal dit het schoolbestuur zijn. Zowel als eigenaar van het schoolgebouw als in de situatie dat zij het schoolgebouw in gebruik heeft op grond van een gebruiksovereenkomst, wordt zij immers geacht het onderwijsdomein voor haar rekening en risico te exploiteren. Slechts als sprake is van de verhuur van voormalige schoolgebouwen in eigendom van de gemeente, van ruimten in een multifunctionele accommodatie (daaronder begrepen een brede school) of bij tijdelijke huisvesting komt de gemeente als verhuurder in beeld. In het enkele geval dat een schoolgebouw in eigendom is van een andere partij (bijvoorbeeld een woningcorporatie) kan ook die partij als verhuurder in beeld komen. Wie ontvangt de huurinkomsten? In een recente uitspraak heeft de Raad van State bepaald dat (het College van B&W van) de gemeente aan haar toestemming voor de verhuur van onderwijsruimten niet de eis mag stellen dat alle huurinkomsten ten goede komen van de gemeente. De huurinkomsten komen daarom in beginsel ten goede van het schoolbestuur. Slechts als de gemeente zelf de betreffende ruimten verhuurt, zal zij uit de huurovereenkomst met de kinderopvangondernemer direct huurinkomsten (mogen) verwerven. Indirect zal de gemeente huurinkomsten (mogen) verwerven als zij op verzoek besluit bepaalde investeringen in de BSO-ruimten te financieren. In dat geval zal de gemeente aan de voorfinanciering de voorwaarde koppelen dat het schoolbestuur de huurinkomsten volledig gebruikt om daarmee de met de investering gemoeide kosten bij de gemeente af te dekken. Hierover later meer. Voorts zal de gemeente indirect huurinkomsten verwerven als zij – als gevolg van de verhuur – kosten moet maken of heeft moeten maken, bijvoorbeeld in de vorm van instandhoudingslasten, onroerende zaakbelasting en verzekeringspremies. Overeenkomsten die de planontwikkeling regelen Als de BSO-functie wordt meegenomen in de planontwikkeling voor een te renoveren, verbouwen, uit te breiden of nieuw te bouwen schoolgebouw, worden de afspraken over de planontwikkeling en de financiering in de verschillende planfasen contractueel vastgelegd in een samenwerkingsovereenkomst, respectievelijk een overeenkomst voor de financiering. 2 .3 Door in bepaalde huisvestingssituaties bijzondere maatregelen te treffen Voor bepaalde huisvestingssituaties gelden bijzondere spelregels:
5
Gemeenteblad 2014 nr. 12233 6 maart 2014
1. verhuur van ruimten in een voormalig schoolgebouw 2. verhuur van ruimten buiten het onderwijsdomein. 2 .3.1 Verhuur van ruimten in een voormalig schoolgebouw Soms zijn schoolgebouwen, of delen daarvan, niet langer voor een specifiek schoolbestuur nodig en worden deze conform de wetgeving door het schoolbestuur in eigendom overgedragen aan de gemeente. Deze gebouwen zijn vanzelfsprekend zeer interessant voor het huisvesten van BSO. Voor de inzet hiervan hanteert de gemeente de volgende uitgangspunten: - de ruimten worden tegen dezelfde voorwaarden verhuurd als die gelden voor verhuur door het schoolbestuur; - deze gebouwen zullen met voorrang worden aangeboden voor gebruik door BSO, wanneer de ruimten in zo'n gebouw niet langer direct voor onderwijs noodzakelijk zijn en niet voor een ander gemeentelijk doel worden geclaimed; - op deze gebouwen blijven de WPO en de Verordening onverkort van toepassing, tenzij anders wordt besloten. 2 .3.2 Verhuur van ruimten buiten het onderwijsdomein Te denken valt aan de verhuur van ruimten binnen een multifunctionele accommodatie of brede school, maar buiten het door de school gebruikte onderwijsdomein. De beleidsregel is op deze situatie niet van toepassing. De verhuur van dergelijke ruimten is zeer specifiek en valt buiten de kaders van de WPO en de Verordening. Als de gemeente verhuurder is van deze ruimten wordt wel zoveel mogelijk aangehaakt bij de uitgangspunten van deze beleidsregel. 2 .4 Door BSO-kindplaatsen te creëren bij renovatie, verbouw, uitbreiding en nieuwbouw De ‘zorgplicht’ voor het ontsluiten van voldoende BSO-kindplaatsen ligt volgens wetgeving bij de schoolbesturen. De gemeente heeft (slechts) een zorgplicht waar het gaat om de huisvesting van onderwijs. Beide zorgplichten kunnen samenkomen ingeval van renovatie, verbouw, uitbreiding van een schoolgebouw of nieuwbouw. 2 .4.1 Voorwaarden aan integratie BSO-functie Om het aantal BSO-kindplaatsen uit te kunnen breiden, kan het wenselijk zijn om de BSO-functie in de planontwikkeling voor schoolgebouwen te integreren. Hiervoor gelden de volgende voorwaarden: - De gemeente onderzoekt in hoeverre er in een straal van 500 meter van het betreffende schoolgebouw BSO-capaciteit dan wel bruikbare leegstand is. Voorts wordt de behoefte aan onderwijshuisvesting op basis van leerlingenprognose en –verloop voor de school bekeken. De BSO-functie wordt pas meegenomen in de planontwikkeling als er aantoonbaar structurele behoefte blijkt aan de te realiseren BSO-ruimten. - De fysieke en juridische randvoorwaarden (w.o. bestemmingsplan) zijn geschikt voor realisatie van de BSO-functie of deze randvoorwaarden kunnen betrekkelijk eenvoudig worden gecreëerd. - De onderwijswetgeving blijft op de BSO-ruimten onverkort van toepassing. - De nieuw te bouwen ruimte wordt altijd eigendom van de eigenaar van het schoolgebouw. De gemeente staat, tenzij in een specifiek geval anders wordt besloten, geen eigendomsposities van kinderopvangondernemers in schoolgebouwen toe. - Bij groei van een school, krijgt het onderwijsgebruik voorrang bij het gebruik van de BSO-ruimte, tenzij in overleg tussen gemeente, schoolbestuur en de kinderopvangondernemer een andere passende oplossing gevonden wordt. Ingeval het overleg niet tot overeenstemming leidt, is het standpunt van de gemeente bepalend. - Als er ten behoeve van de BSO extra ruimte wordt gerealiseerd, draagt het schoolbestuur voor de looptijd van de huurovereenkomst aan de gemeente een jaarlijkse vergoeding af voor de kosten die de gemeente heeft in verband met de instandhouding van de BSO-ruimten, daaronder begrepen de kosten van instandhouding, onroerende zaakbelasting, verzekeringspremies e.d. Deze instandhoudingsvergoeding bedraagt EUR 22,- per vierkante meter bruto vloeroppervlak (prijspeil 2013 en inclusief BTW) voor dat deel van het vloeroppervlak dat specifiek ten behoeve van BSO wordt toegevoegd aan het vloeroppervlak voor de onderwijshuisvesting.( Deze vergoeding kan tussentijds worden aangepast; in ieder geval wordt de vergoeding jaarlijks geïndexeerd met het daarvoor gebruikelijke consumenten-prijsindexcijfer (cpi) voor alle huishoudens, zoals gepubliceerd door het CBS (volgens methode algemene huurbepalingen ROZ). 2 .4.2 Voorwaarden bij voorfinanciering kapitaallasten door gemeente Art. 109 WPO bepaalt dat de gemeente die niet als verhuurder optreedt van ruimten in het schoolgebouw niet de kosten behoort te dragen van investeringen in en exploitatie van verhuurde ruimten. Als er extra BSO-ruimten in het schoolgebouw gewenst zijn, dan kan het schoolbestuur de gemeente verzoeken om de kosten van de hieraan verbonden investeringen (de kapitaallasten) voor te financieren. Nadruk-
6
Gemeenteblad 2014 nr. 12233 6 maart 2014
kelijk wordt over voorfinanciering gesproken, omdat het doel is dat de kapitaallasten volledig worden terugbetaald vanuit de huurinkomsten. Als een schoolbestuur de gemeente verzoekt om de kapitaallasten van extra BSO-ruimte voor te financieren, dan is daarvoor altijd een besluit nodig door of namens het College van B&W. Het College van B&W kan alleen positief besluiten als voldaan is aan de volgende voorwaarden op hoofdlijnen. - De gemeente heeft een uitdrukkelijke voorkeur voor de realisatie van ruimten op basis van dubbelgebruik (BSO in een voor onderwijs bestemde ruimte). Alleen als het schoolbestuur en de kinderopvangondernemer exclusief gebruik kunnen motiveren, kan de gemeente het verzoek om voorfinanciering in overweging nemen. - De gevraagde investering voor BSO-ruimte moet aansluiten bij de normbedragen uit de Verordening voor investeringen in onderwijshuisvesting (inclusief een bedrag voor het binnenklimaat). - De gemeente zal normaliter pas voorfinanciering overwegen als de kapitaallasten binnen een redelijke termijn (20 jaar of korter) kunnen worden terugverdiend uit de huurinkomsten die het schoolbestuur kan verkrijgen. Anders gezegd: er zal eerst moeten worden bepaald in hoeverre de daadwerkelijke huursom kostendekkend is voor de kapitaallasten. De gemeente hanteert hiervoor de criteria uit bijlage 2. - De daadwerkelijke huursom dient ter dekking van de gemeentelijke kapitaallasten. Dit heeft gevolgen voor: - de lengte van de huurovereenkomst: Hoewel de gemeente ernaar streeft het leegstandsrisico zo beperkt mogelijk te houden, aanvaardt zij enig leegstandsrisico. De lengte van de huurovereenkomst hoeft dus niet gelijk te zijn aan de door de gemeente gehanteerde afschrijvingstermijn of de termijn waarbinnen de gemeente de kapitaallasten wil hebben terugbetaald. In alle situaties vereist de gemeente evenwel dat het schoolbestuur een huurovereenkomst met de kinderopvangondernemer sluit voor de duur van tenminste 10 jaar. -het doorbetalen van de huurinkomsten: Het schoolbestuur is, tot het moment dat alle gemeentelijke kapitaallasten zijn voldaan, verplicht om de huurinkomsten (dus zowel de inkomsten over vloeroppervlak waarvoor geïnvesteerd moet worden als de inkomsten over vloeroppervlak waarvoor geen extra investering noodzakelijk is) aan de gemeente af te dragen. Wel mag het een correctie toepassen van EUR 6,28 per m2 bruto vloeroppervlak(prijspeil 2013 en inclusief BTW) voor het schoolbestuurlijk deel van de instandhouding Deze vergoeding kan tussentijds worden aangepast; in ieder geval wordt de vergoeding jaarlijks geïndexeerd met het daarvoor gebruikelijke consumenten-prijsindexcijfer (cpi) voor alle huishoudens, zoals gepubliceerd door het CBS (volgens methode algemene huurbepalingen ROZ). Het verschil tussen de jaarlijkse kapitaallasten, instandhoudingvergoeding (gemeentedeel EUR 22,- en schoolbestuurlijk deel EUR 6,28) enerzijds en de daadwerkelijke geïndexeerde huursom per jaar anderzijds, bepaalt hoe snel het schoolbestuur de gemeentelijke kapitaallasten heeft voldaan. Als het schoolbestuur zelf niet verzuimt bij de nakoming van de verplichtingen uit de huurovereenkomst, draagt de gemeente het risico dat de kinderopvangondernemer de overeengekomen huursom niet betaalt. Voor de periode van het verzuim is het schoolbestuur ontheven van haar verplichting de huurinkomsten aan de gemeente door te betalen. Wel spant zij zich in om de kinderopvangondernemer tot nakoming te dwingen en brengt zij de gemeente, waar gewenst, in de positie om zelf tot rechtsmaatregelen tegen de kinderopvangondernemer over te kunnen gaan. NB 1: als het schoolbestuur de kapitaallasten van de gemeente volledig heeft terugbetaald, loopt de betalingsverplichting inzake de instandhoudingsvergoeding (EUR 22) gewoon door. NB 2: het schoolbestuur mag, voor zover dat gewenst is, de kapitaallasten met eigen middelen bovenop de huurinkomsten versneld terugbetalen. -het leegstandsrisico: Het risico dat het schoolbestuur de BSO-ruimten na afloop van de huurovereenkomst niet kan verhuren aan een andere kinderopvangondernemer en als gevolg daarvan geen huurinkomsten heeft, is voor de Gemeente tenzij het schoolbestuur daarover een verwijt kan worden gemaakt. Wel heeft het schoolbestuur een maximale inspanningsverplichting om een nieuwe huurder te vinden. Voorts geldt dat de gemeente voor de duur van het leegstandsrisico (de periode na afloop van de eerste huurovereenkomst waarin de kapitaallasten moeten zijn terugbetaald) een termijn van maximaal 10 jaar aanhoudt. - De afspraken omtrent de voorfinanciering worden vastgelegd in een door de gemeente op te maken overeenkomst tussen het schoolbestuur en de gemeente. In deze overeenkomst kunnen nadere voorwaarden aan het schoolbestuur worden gesteld. - Als de gemeente gebruik maakt van het vorderingsrecht uit art. 107 WPO dan wel als sprake is van een situatie als bedoeld in art. 108 lid 2 Wpo dan maakt zij met het schoolbestuur naar redelijkheid afspraken over de gevolgen hiervan voor de afwikkeling van de financiering. Het uitgangspunt is dat de verplichting van het schoolbestuur om de kapitaallasten terug te betalen vervalt naarmate hier tegenover geen huurinkomsten meer staan.
7
Gemeenteblad 2014 nr. 12233 6 maart 2014
Gezien de huidige marktomstandigheden en de voorkeur voor dubbelgebruik van ruimten is de gemeente zeer terughoudend bij het honoreren van verzoeken tot voorfinanciering. Ook als in een concreet geval voldaan is aan alle voorwaarden wil dit dus nog niet zeggen dat de gemeente tot voorfinanciering over zal gaan. De gemeente is vrij om daarin op elk moment en in elk individueel geval haar eigen afwegingen te maken. 2.4.3 Voorwaarden bij voorfinanciering kapitaallasten door de kinderopvangondernemer In sommige gevallen blijken kinderopvangondernemers bereid om de kosten van de investering te financieren. In dat geval gelden de volgende spelregels: - De kinderopvangondernemer maakt met de bouwheer, en als de gemeente dit is, tevens met het schoolbestuur goede afspraken over de betrokkenheid van der ondernemer bij het ontwerp en de realisatie van de BSO-ruimten. Deze afspraken worden contractueel vastgelegd. - De kinderopvangondernemer participeert risicodragend in het totale proces van ontwerp en realisatie (aanbestedingsrisico, meer/minderwerk e.d.). De mate van participatie wordt vooraf goed vastgelegd op basis van een redelijke verdeelsleutel tussen kinderopvangondernemer en bouwheer (in welke mate kunnen risico’s worden toegerekend aan onderwijshuisvesting, respectievelijk aan de BSO-ruimten?). - De kinderopvangondernemer krijgt geen eigendom of ander zakelijk recht in/op het schoolgebouw of het onderliggende terrein. - De gemeente draagt geen insolventierisico of risico’s verbonden aan de of financiering. - Als de kinderopvangondernemer de beoogde investering volledig financiert, dan hoeft hij voor het het vloeroppervlak dat door hem gefinancierd wordt gedurende de looptijd van de huurovereenkomst geen huursom te betalen. Dit wordt mede gerechtvaardigd door het gegeven dat de investering (als gevolg van natrekking) bij het einde van de eerste huurovereenkomst volledig ten goede komt van (de eigenaar van) het schoolgebouw. De kinderopvangondernemer krijgt immers geen eigendomspositie. Voor het vloeroppervlak waarvan de investering niet wordt gefinancierd door de kinderopvangondernemer, dient de kinderopvangondernemer onverkort een huursom te betalen in overeenstemming met deze beleidsregel. Behalve de huursom is de ondernemer voor het totale gebruikte vloeroppervlak de overeengekomen servicekosten en eventuele andere kosten verschuldigd (zoals instandhoudingsvergoeding). - Als de gemeente gebruik maakt van het vorderingsrecht uit 107 WPO dan wel als sprake is van een situatie als bedoeld in art. 108 lid 2 Wpo dan maakt zij met het schoolbestuur en de kinderopvangondernemer naar redelijkheid afspraken over de gevolgen hiervan voor de afwikkeling van de financiering. In voorkomende gevallen is het aanbieden van passende vervangende huisvesting voor de kinderopvangondernemer een alternatieve oplossing. 2.5.3 Overgangssituatie – regeling. Bij de uitvoering van het in deze beleidsregel neergelegde beleid voor BSO in schoolgebouwen zal rekening worden gehouden met bestaande afspraken of lopende (huur)contracten die eerder zijn opgesteld. Voor nieuwe situaties zullen conform de beleidsregel contracten worden opgesteld en daar waar nu situaties conflicteren met wet- en regelgeving (jurisprudentie), zullen we deze zo spoedig mogelijk in overeenstemming brengen met de nieuwe beleidsregel, zonnodig met behulp van een op maat afgesproken overgangsregeling.
Hoofdstuk 3 Slotbepalingen Bijlagen De volgende bijlagen maken integraal deel uit van deze beleidsregel: 1. Opzet tenderprocedure; 2. Voorfinancieren of niet? 3 Definities onderdelen exploitatievergoeding (materiële instandhouding) Inherente afwijkingsbevoegdheid Burgemeester en Wethouders kunnen gemotiveerd afwijken van de bepalingen in deze beleidsregel. Inwerkingtreding Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van 1 maart 2014. Citeer titel Deze beleidsregel kan worden aangehaald als: Beleidsregel BSO in schoolgebouwen. Aldus vastgesteld door burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht op (25-02-2014). De secretaris, De burgemeester, Drs. M.R. Schurink mr. J.H.C. van Zanen Deze beleidsregel treedt in werking op (1 maart 2014). Bijlage 1: Opzet tenderprocedure
8
Gemeenteblad 2014 nr. 12233 6 maart 2014
Hoewel de mogelijkheden tot verhuur van ruimten in een schoolgebouw ten behoeve van BSO niet onder het aanbestedingsrecht vallen, kan inspiratie voor de opzet van een tenderprocedure wel uit het aanbestedingsrecht worden gehaald. De belangrijkste uitgangspunten voor een tenderprocedure zijn dat deze leidt (1) tot een objectieve en transparante selectie van een geschikte kinderopvangondernemer uit de markt en (2) tot de betaling van een marktconforme huur voor al het gebruikte vloeroppervlak. Het is goed om daarbij op te merken dat de markt daarbij groter is dan de kinderopvangondernemers die in Utrecht gevestigd zijn of in Utrecht reeds actief zijn. Een succesvolle tenderprocedure voldoet dus aan de volgende criteria: Inhoud van het aanbod Het aanbod dient inhoudelijk te voldoen aan het bepaalde in deze beleidsregel. Nationale markt Er wordt nationaal marktwerking opgeroepen. De exploitatiemogelijkheid voor BSO wordt op een zodanige wijze bekend gemaakt dat potentieel geïnteresseerde marktpartijen van in en buiten Utrecht zich hiervan kunnen vergewissen. De hierna te noemen "selectie- en gunningscriteria" moeten zodanig worden opgesteld dat deze niet zijn toegeschreven naar één of slechts een beperkt aantal marktpartijen. Publicatie Geïnteresseerde marktpartijen worden vooraf, in een advertentie/mededeling in de daartoe gebruikelijke publicatiebron, duidelijk geïnformeerd over de spelregels van de tenderprocedure. Selectie- en gunningscriteria Er worden twee mogelijke procedures onderscheiden: - Een “niet-openbare procedure" (procedure met voorafgaande selectie): de tenderprocedure wordt in twee fasen opgesplitst. In de eerste fase worden op basis van vooraf vast te stellen selectiecriteria een vooraf bepaald aantal inschrijvers geselecteerd dat (het beste) voldoet aan die criteria. De selectiecriteria kunnen (kwaliteits)eisen bevatten die het schoolbestuur aan de inschrijver wenst te stellen. Bij het vaststellen van de mate waarin een inschrijver aan de selectiecriteria voldoet, mag een weging (scores) worden toegepast. Het schoolbestuur dient deze weging eerlijk en objectief uit te voeren; de weging mag niet gericht zijn op het beperken van de marktwerking. In de tweede fase wordt uit de geselecteerde inschrijvers, op basis van vooraf door het schoolbestuur vastgestelde gunningscriteria, een winnende inschrijver geselecteerd die met het schoolbestuur een huurovereenkomst mag aangaan. - Een “openbare procedure”: de procedure is niet gefaseerd. Inschrijvers die niet voldoen aan de vooraf door het schoolbestuur vast te stellen selectiecriteria worden uitgesloten van verdere deelname. De selectiecriteria kunnen (kwaliteits)eisen bevatten die het schoolbestuur aan de inschrijver wenst te stellen. Bij het vaststellen van de mate waarin een inschrijver aan de selectiecriteria voldoet, mag geen weging (scores) worden toegepast. De selectiecriteria moeten zodanig zijn geformuleerd dat het minimumeisen betreft waaraan inschrijvers dienen te voldoen. Uit de inschrijvers die voldoen aan de selectiecriteria wordt, op basis van vooraf vastgestelde gunningscriteria, een winnende inschrijver geselecteerd die met het schoolbestuur een huurovereenkomst mag aangaan. In beide procedures wordt als een van de gunningscriteria in ieder geval gehanteerd: de hoogst aangeboden huursom voor het totaal in te zetten vloeroppervlak. Maar ook andere zaken zoals de duur van de huurovereenkomst, de inhoud van het activiteiten-aanbod en de mate waarin de inschrijver bereid is om te investeren, kunnen onderdeel zijn van de gunningscriteria en de tenderprocedure. Bijlage 2: Voorfinancieren of niet? (I) Berekening kapitaallasten Voor het berekenen van de kapitaallasten hanteert de gemeente de volgende parameters: -de geldende afschrijvingstermijn; Bij uitbreiding en nieuwbouw: 40 jaar; bij renovatie: 20 jaar; bij tijdelijke huisvesting: termijn gelijk aan de duur van de huisvesting. - aflossing van het te financieren bedrag op basis van annuïteiten; - een rentepercentage van 4% (dit percentage wordt door het concern vastgesteld). Op basis hiervan worden de totale kapitaallasten bepaald. (II) Berekening mogelijke huurinkomsten We gebruiken om de huur te bepalen: - een terugverdienperiode van 20 jaar; - deze worden afgezet tegen de kapitaalslasten plus instandhoudingvergoeding (gemeentedeel EUR 22,- en schoolbestuurlijk deel EUR 6,28). Hier komt een jaarhuur uit die minimaal gevraagd wordt. Deze wordt jaarlijks getoetst aan de omzetgerelateerde huur. Als deze hoger is dan de minimale huurprijs, dan geldt de omzetgerelateerde huur van 8% (en wordt de terugverdienperiode korter dan 20 jaar).
9
Gemeenteblad 2014 nr. 12233 6 maart 2014
Vervolgens wordt voor de betreffende ruimte bepaald welke huursom het schoolbestuur in ieder geval jaarlijks moet genereren. Bijzonderheden: - de huurovereenkomst gaat uit van een indexering van de huursom volgens CPI ; omdat de ontwikkeling van het CPI onzeker is, wordt een jaarlijkse index van 1,5% over de huursom aangenomen; - bij het berekenen van de huursom wordt de huurprijs gecorrigeerd met het bedrag van de instandhoudingsvergoeding aan de gemeente ad EUR 22,-per vierkante meter bruto vloeroppervlak (prijspeil 2013 en inclusief BTW) voor dat deel van het vloeroppervlak dat specifiek ten behoeve van BSO wordt toegevoegd aan het vloeroppervlak voor de onderwijshuisvesting. Voor de instandhoudingsvergoeding wordt, vergelijkbaar met de huursom, een jaarlijkse index van 1,5% aangenomen. (III) Vergelijken kapitaallasten en huurinkomsten Op basis van de mogelijke jaarlijkse huurinkomsten volgens (II) wordt bekeken na hoeveel jaren de vastgestelde kapitaallasten volgens (I) door het schoolbestuur volledig kunnen zijn terugbetaald. Dit blijft een aanname. De daadwerkelijke terugbetaling hangt af van de daadwerkelijke ontwikkeling van het prijsindexcijfer, de daadwerkelijke duur van de huurovereenkomst, het al dan niet vinden van een volgende huurder. (IV) Is voorfinancieren verstandig? Na het vergelijken van mogelijke jaarlijkse huurinkomsten en de kapitaallasten wordt de vraag beantwoord of voorfinancieren naar het oordeel van de gemeente verstandig is. Bij beantwoording van deze vraag speelt de omvang van het leegstandsrisico een essentiële rol. Enig leegstandsrisico wordt aanvaardbaar geacht. Wel wordt een bovengrens aangehouden van een leegstandsrisico voor de duur van maximaal 10 jaar. Bijlage 3: Definities onderdelen exploitatievergoeding (materiële instandhouding) 1. Onderhoud: - Gebouwonderhoud: bouwkundige, installatietechnische en schilderwerkzaamheden die min of meer frequent voorkomen. Onder het herstelonderhoud vallen die activiteiten die gericht zijn op het partieel herstellen van beschadigde gebouwdelen en/of het vervangen van kleine vitale installatieonderdelen en controles (zie hieronder voor specificering van dit onderdeel). - Tuinonderhoud: werkzaamheden die noodzakelijk zijn voor het in stand houden van de groenvoorziening van alle niet verharde of bebouwde delen van het schoolterrein. Het onderhoud aan de zandbak valt hier niet onder, dat is ondergebracht in het programma van eisen gebouwenonderhoud. De bekostigingsnorm is gebaseerd op een onderhoudsintensiteit waarbij de tuin niet wordt verwaarloosd, op een onderhoudsarme beplanting en op het in stand houden van een gazon dat spaarzaam gemaaid wordt. - Schoonmaakonderhoud: hierin wordt het schoonmaakonderhoud geregeld; gebaseerd op verschillende schoonmaakhandelingen (normatieve schoonmaaktijd is vastgesteld op 0,751). 2. Energie en waterverbruik - Elektriciteitsverbruik: Verlichting tijdens de schooluren en schoonmaakwerkzaamheden, het avondgebruik en voor een beperkte beveiligingsverlichting; de pompen ten behoeve van de cv en eventueel voor boiler- en tapwatercircuits; de normatief in het schoolgebouw aanwezig geachte stroomverbruikende apparatuur, inclusief schoonmaakapparatuur; de mechanische ventilatoren - Verwarming: Gasverbruik voor het verwarmen van het schoolgebouw en voor het verwarmen van water. Het jaarlijkse gasverbruik voor het verwarmen van een schoolgebouw is afhankelijk van de volgende factoren: binnentemperatuur van gebouw tijdens en buiten schooluren; ketel- en regelinstallatie en optimaliseringapparatuur; isolatiekwaliteit; verloop van de buitentemperatuur - Waterverbruik: Waterverbruik bij het handen wassen, toilet doorspelen en schoonmaken 3. Publiekrechtelijke heffingen - bekostiging voor zuiveringslasten, waterschapslasten, rioolrecht en reinigingsrecht (gebruikerslasten) Specificatie Gebouwenonderhoud
10
Gemeenteblad 2014 nr. 12233 6 maart 2014
Hieronder valt de bouwkundige, installatietechnische en schilderwerkzaamheden die min of meer frequent voorkomen. Onder herstelonderhoud vallen die activiteiten die gericht zijn op het partieel herstellen van beschadigde gebouwdelen en/of vervangen van kleine vitale installatieonderdelen en controles. Bouwkundig werk: Herstelonderhoud en vervangen van: - brandslang & haspel - poederblusser & vulling - vloerbedekking - kapstokken - verplaatsbare wanden - binnenzonwering - sanitair - kranen - waterleiding/riolering - zandbak - (houten) berging Schilderwerk - buitenkozijnen, puien - boeiboord - goot - binnenzijde buitenkozijnen - binnenzijde buitenkozijnen - kozijnen, ramen en deuren - wanden en plafonds - radiatoren, leidingen - wanden en plafonds Werktuigbouwkundige installaties - herstel radiatoren/leidingen/kranen - onderhoud cv-installatiesysteem - onderhoud ventilatie systeem - onderhoud warmwater voorziening - onderhoud ventilatie systeem - vervangen cv-pomp, expansievat - vervangen cv-installatieketel - vervangen cv-regelapparatuur - vervangen ventilatoren - vervangen warmwater voorzienig - vervangen ventilaties systeem leidingen Elektrotechnische installaties - onderhoud alarminstallatie - vervangen alarminstallatie - vervangen armaturen - vervangen groepenbord
11
Gemeenteblad 2014 nr. 12233 6 maart 2014