GEMEENTE OLST-WIJHE PARTIEEL BESTEMMINGSPLAN WELSUM - VERLEGGING GASLEIDING
Partieel bestemmingsplan Welsum - Verlegging gasleiding
CODE 20150003 / 20-03-15
GEMEENTE OLST-WIJHE 20150003 / 20-03-15 PARTIEEL BESTEMMINGSPLAN WELSUM - VERLEGGING GASLEIDING TOELICHTING INHOUDSOPGAVE
1. 1. 1. 1. 1. 2.
INLEIDING 1. 2. 3. 4.
3.
4. 4. 4. 4.
Aanleiding Ligging en begrenzing Vigerende plannen Leeswijzer
Huidige en nieuwe situatie Wijze van bestemmen
BELEID
3. 1. 3. 2. 3. 3. 4.
1
PLANBESCHRIJVING
2. 1. 2. 2.
1 1 2 2 3 3 3 4
Nationaal beleid Provinciaal beleid Gemeentelijk beleid
MILIEU- EN OMGEVINGSASPECTEN 1. 2. 3. 4.
blz
4 5 6 7
Bodem Externe veiligheid Archeologie Water
7 7 9 10
5.
JURIDISCHE REGELING
12
6.
UITVOERBAARHEID
13
6. 1. 6. 2.
BIJLAGEN Bijlage 1 Bijlage 2 Bijlage 3 Bijlage 4
Maatschappelijke uitvoerbaarheid Economische uitvoerbaarheid
Rapport Externe veiligheid Archeologisch onderzoek Voortoets Natura 2000 Natuurtoets Flora- en faunawet
13 13
blz 2
20150003
Het deel van de leiding dat wordt verlegd (donkerblauw) zal als zodanig worden bestemd. Van het deel van de leiding dat komt te vervallen (lichtblauw) , wordt de dubbelbestemming verwijderd. 1. 3. Vigerende plannen Voor het plangebied van voorliggend bestemmingsplan vigeren drie bestemmingsplannen. • Partiële herziening bestemmingsplan Uiterwaarden (vastgesteld 21 januari 2013); • bestemmingsplan Buitengebied Olst-Wijhe (vastgesteld 21 mei 2012); • bestemmingsplan Olst-West (vastgesteld 5 mei 2005). 1. 4. Leeswijzer Hoofdstuk 2 van de toelichting bevat de planbeschrijving, waarin eerst kort wordt ingegaan op de huidige situatie en vervolgens een beschrijving wordt gegeven van de toekomstige situatie. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een toelichting op de wijze van bestemmen. In hoofdstuk 3 komt het relevante beleid aan de orde. In hoofdstuk 4 wordt aandacht besteed aan de milieu- en omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 betreft de juridische toelichting. In de hoofdstukken 6 en 7 wordt aandacht besteed aan de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Rho Adviseurs B.V.
Partieel bestemmingsplan Welsum - Verlegging gasleiding Status: Ontwerp / 20-03-15
blz 4
20150003
3. BELEID 3. 1. Nationaal beleid 3.1.1. Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), die op 13 maart 2012 door de minister is vastgesteld, vormt de nieuwe, overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040. In de SVIR ‘Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig’ is de inhoud van een groot aantal beleidsstukken, waaronder de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit en diverse planologische kernbeslissingen, opgenomen. Deze structuurvisies en pkb’s zijn vervangen door de SVIR. Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie, natuur, waterveiligheid, milieukwaliteit en bescherming van het werelderfgoed. Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’, over aan provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen daarbij de ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Alleen in de stedelijke regio’s rond de mainports Amsterdam en Rotterdam maakt het Rijk afspraken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking, zoals afspraken over binnenstedelijk bouwen, rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering, laat het Rijk los. Er is enkel nog sprake van een ‘ladder’ voor duurzame verstedelijking (gebaseerd op de ‘SER-ladder’), die is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. In het mobiliteitsbeleid komt de gebruiker centraal te staan en wordt de samenhang tussen de verschillende modaliteiten en tussen ruimtelijke ontwikkeling en mobiliteit versterkt. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland, door middel van een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Om dit doel te bereiken, werkt het Rijk samen met andere overheden. In de SVIR zijn ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028 geformuleerd. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd: • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur; • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat; • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Rho Adviseurs B.V.
Partieel bestemmingsplan Welsum - Verlegging gasleiding Status: Ontwerp / 20-03-15
20150003
blz 5
In totaal zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd, die bijdragen aan het realiseren van de drie hoofddoelen. Eén van deze onderwerpen is ‘Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen’. In de realisatieparagraaf van de SVIR zijn per nationaal belang de instrumenten uitgewerkt die hiervoor worden ingezet. Eén van de belangrijkste instrumenten is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). In het Barro zijn regels opgenomen ter bescherming van de nationale belangen. Het Barro is ook wel bekend als de AMvB Ruimte. 3.1.2. Structuurvisie buisleidingen Op 12 oktober 2012 is de Structuurvisie Buisleiding en vastgesteld. Dit is een visie waarmee het Rijk voor de komende 20 tot 30 jaar ruimte wil reserveren in Nederland voor toekomstige buisleidingen voor gevaarlijke stoffen. Op basis van de hoofdlijnen uit de Structuurvisie Buisleidingen kunnen provincies en gemeenten het exacte buisleidingtracé bepalen. Uitgangspunt daarbij is zoveel mogelijk bundeling met bestaande buisleidingen(-stroken). Onderhavige gastransportleiding valt niet onder de werkingssfeer van de Structuurvisie Buisleidingen. 3. 2. Provinciaal beleid 3.2.1. Omgevingsvisie en Omgevingsverordening (2009) In de Omgevingsvisie Overijssel (2009) wordt de visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel geschetst. De visie is daarbij gericht op 2030. Gekoppeld aan de Omgevingsvisie heeft de provincie een Omgevingsverordening (2009) opgesteld. In de Omgevingsverordening worden regels gesteld ten aanzien van het provinciaal belang. Actualisatie van beide documenten heeft inmiddels plaatsgevonden. Deze actualisatie heeft geen nieuwe gevolgen voor het plangebied, ten opzichte van de visie en verordening van 2009. Het plangebied ligt in de Groene omgeving. Met de Groene omgeving wordt het grondgebied buiten steden, dorpen en hoofdinfrastructuur bedoeld. In de Groene omgeving staat de volgende uitdaging centraal: "behoud en versterking van het landschap en het realiseren van de groenblauwe hoofdstructuur in combinatie met ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw en andere economische dragers." Voor ontwikkelingen in de groene omgeving geldt het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik als uitgangspunt. De principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik zijn gebaseerd op de SER-ladder. De principes zijn als volgt samen te vatten: • (her)benutting van bestaande bebouwing; • combinatie van functies conform de gebiedskenmerken; • uitbreiding in aansluiting op bestaande bebouwing, rekening houden met ontsluiting, conform de gebiedskenmerken.
Partieel bestemmingsplan Welsum - Verlegging gasleiding Status: Ontwerp / 20-03-15
Rho Adviseurs B.V.
blz 6
20150003
In deze situatie gaat het om het om het verleggen van een ondergrondse aardgastransportleiding, hetgeen geen invloed heeft op de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. Het verleggen van de leiding is dan ook niet in strijd met het provinciale beleid. 3. 3. Gemeentelijk beleid 3.3.1. Bestemmingsplannen De geldende bestemmingsplannen vormen een uitvoeringskader voor het gemeentelijk beleid ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen. Deze bestemmingsplannen voorzien weliswaar niet in het verleggen van planologisch geregelde leidingen, maar zijn niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening, mits aan alle planologische eisen kan worden voldaan en het plan niet in strijd is met de omgevingsaspecten. In het volgende hoofdstuk wordt hierop nader ingegaan. 3.3.2. Beleidsnota Integrale Veiligheid 2011-2014 De Beleidsnota Integrale Veiligheid 2011-2014 voorziet in een bundeling van de eerder opgestelde verschillende beleidsnota’s die over het onderwerp veiligheid gaan. Met betrekking tot het onderwerp externe veiligheid wordt de in 2007 vastgestelde visie Externe Veiligheid Olst-Wijhe geëvalueerd. De visie is de basis geweest waarop is getoetst bij nieuwe ruimtelijke plannen en aanvragen om milieuvergunning. Hierbij wordt gestreefd naar een zo veilig mogelijke situatie die redelijkerwijs haalbaar is en waarbij tevens rekening wordt gehouden met de overige belangen zoals toekomstige economische ontwikkelingen. Daarnaast is de visie de basis geweest voor de implementatie van externe veiligheid in de verschillende werkvelden. De in 2007 bekende knelpunten zijn opgelost. Geconstateerd wordt in de beleidsnota dat het werken met een onderverdeling van gebieden en het daarbij behorende ambitieniveau goed en geen echte knelpunten heeft opgeleverd. Om die reden is gekozen voor een continuering van dit beleid.
Rho Adviseurs B.V.
Partieel bestemmingsplan Welsum - Verlegging gasleiding Status: Ontwerp / 20-03-15
20150003
blz 7
4. MILIEU- EN OMGEVINGSASPECTEN Ter bescherming van de kwaliteit van de (leef)omgeving wordt naast specifieke (milieu)wetgeving de ruimtelijke ordening ingezet. In de volgende paragrafen worden de voor de verlegging van de gasleiding relevante milieu- en omgevingsaspecten behandeld. 4. 1. Bodem Voor de aanleg van de leiding is grondverzet noodzakelijk, waardoor bodemonderzoek noodzakelijk is. Het doel hiervan is het verzamelen van relevante informatie met betrekking tot onder andere het voormalige en huidige gebruik. Zo worden potentieel verdachte activiteiten en/of bekende bodemverontreinigingen in beeld gebracht. De verzamelde informatie geeft aanwijzingen voor de aanwezigheid van (voormalige) bodembedreigende activiteiten ter plaatse van het tracé. In het kader van de voorgenomen herinrichting van een aantal uiterwaarden langs de IJssel van Dieren tot Kampen is onder meer een bodemrapportage uitgevoerd ter plaatse van de Welsumerwaarden 1). Dit onderzoek heeft plaatsgevonden in de buurt van waar de leiding de IJsseldijk kruist en kan als referentie dienen voor het onderhavige gebied. Uit dat onderzoek kan worden afgeleid dat er geen bijzonderheden zijn aangetroffen en er geen bezwaren bestaan om de benodigde werkzaamheden uit te voeren. Tevens is in 2012 een Milieu Effect Rapport opgesteld voor het project IJsseluiterwaarden Olst 2). Dit project behelst de herinrichting en natuurontwikkeling van de Welsumer- en Fontmonderwaarden als onderdeel van het NURGprogramma (Nadere Uitwerking Rivieren Gebied van het ministerie EL&I). In dat rapport is onder meer geconcludeerd dat, doordat het overgrote deel van de vrijkomende grond schoon tot licht verontreinigd is, er geen complicaties worden verwacht bij een mogelijke toepassing van deze grond. 4. 2.
Externe veiligheid
4.2.1. Besluit externe veiligheid buisleidingen Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. De regelgeving is vergelijkbaar met die van inrichting en (Bevi), maar aangepast met specifieke voor het transport van gevaarlijke stoffen geldende regels. Het externe veiligheidsbeleid voor buisleidingen is daarmee in lijn gebracht met het beleid voor inrichtingen en voor vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor. Met de AMvB is de regelgeving voor buisleidingen zoals vastgelegd in de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen en daarmee de Circulaire Zonering Hogedruk Aardgastransportleidingen (1984) vervallen. Ver1
)
2
)
Verkennend waterbodemonderzoek Welsumerwaarden, CSO Adviesbureau voor bodemonderzoek B.V., 24 februari 2014. IJsselwaarden Olst Milieueffectrapport, Royal Haskoning, 20 februari 2012.
Partieel bestemmingsplan Welsum - Verlegging gasleiding Status: Ontwerp / 20-03-15
Rho Adviseurs B.V.
blz 8
20150003
antwoording van het groepsrisico is noodzakelijk als een bestemmingsplan een (beperkt) kwetsbaar object toelaat binnen het invloedsgebied van een buisleiding of als een nieuwe buisleiding wordt aangelegd met een invloedsgebied dat over bestaande al geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten valt. In bepaalde gevallen, zoals beschreven in het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb), kan volstaan worden met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. In het externe veiligheidsbeleid word t gewerkt met het zogenaamde plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Plaatsgebonden risico (PR) Als ‘harde’ afstandseis voor externe veiligheid geldt een contour voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6), die wordt aangegeven als een vaste afstand of contour ten opzichte van de activiteit met gevaarlijke stoffen (risicobron). Binnen deze P R 10-6 contour mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden geprojecteerd. Groepsrisico (GR) Afhankelijk van de aard van de risicobron is er sprake van een bepaald invloedsgebied. Binnen dit invloedsgebied moet worden onderzocht hoe groot de kans per jaar is dat een groep van ten minste 10 (zich binnen dit invloedsgebied bevindend e) personen overlijdt ten gevolge van een ramp of zwaar ongeval met de betreffende risicobron. De uitkomst van dit onderzoek geeft de hoogte van het GR weer en wordt uitgedrukt in een curve, waarbij als norm voor het GR een oriëntatiewaarde is vastgesteld. De hoogte van het GR moet door middel van een bestuurlijke afweging worden verantwoord. Als binnen het invloedsgebied (beperkt) kwetsbare bestemmingen worden geprojecteerd, geldt ook voor de hiermee samenhangende toename van het GR een bestuurlijke verantwoordingsplicht. Bij het verantwoorden van het GR moeten de volgende aspecten worden betrokken en gemotiveerd: • het aantal personen binnen het invloedsgebied; • de hoogte van het GR en een eventuele toename daarvan; • de mogelijkheden tot risicovermindering aan de risicobron; • de alternatieven voor het ruimtelijk plan; • de mogelijkheden om de omvang van een ramp of zwaar ongeval te beperken; • de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van personen binnen het invloedsgebied. Door DNV GL – Oil & Gas is een rapport opgesteld waar een risicoanalyse wordt gepresenteerd waarin plaatsgebonden (PR) en groepsrisicoberekeningen (GR) zijn uitgevoerd voor de betreffende gastransportleiding 3). Uit de berekeningen wordt het volgende geconcludeerd:
3
)
QRA N-556-60 Welsum, DNV GL – Oil & Gas, 20 augustus 2014
Rho Adviseurs B.V.
Partieel bestemmingsplan Welsum - Verlegging gasleiding Status: Ontwerp / 20-03-15
20150003
blz 9
Plaatsgebonden risico N-556-60 Het plaatsgebonden risico van de verlegging van gastransportleiding N-556-60 voldoet aan de door de Nederlandse overheid in het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen /1/ en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen /4/ gestelde voorwaarde dat het PR op een afstand van vier meter gemeten uit het hart van de leiding, die een ontwerpdruk van 40 bar heeft, niet hoger is dan 10-6 per jaar. In de huidige en de toekomstige situatie wordt er aan de door de Nederlandse overheid gestelde voorwaarde voldaan dat er zich geen kwetsbare objecten binnen de PR contour van 10-6 per jaar bevinden. Groepsrisico N-556-60 Het groepsrisico nabij de voorgenomen leidingverlegging van de gastransportleiding N-556-60 is zowel voor als na de verlegging kleiner dan de in het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen /1/ gestelde richtwaarde van F∙N2 < 10-2 per km per jaar, waar F de frequentie is van een ongeval met N of meer slachtoffers. De maximale overschrijdingsfactor van gastransportleiding N-556-60 is zowel in de huidige situatie als in de toekomstige situatie 0.0 (afgerond) en wordt gevonden bij 16 slachtoffers (N) en een frequentie (F) van 1.77∙10-7 per jaar. Het rapport is opgenomen als bijlage 1 bij deze toelichting. 4. 3. Archeologie Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg als onderdeel van de Monumentenwet in werking getreden. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven. De wet verplicht gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen en projecten rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden. De gemeente Olst-Wijhe heeft op 4 oktober 2010 een archeologische verwachtingskaart vastgesteld. Deze maakt voor het grondgebied van de gemeente OlstWijhe duidelijk waar zich (mogelijke) archeologische resten kunnen bevinden. In het kader van de verlegging van de gasleiding is archeologisch onderzoek uitgevoerd 4). In dit onderzoek is geconcludeerd dat op de diepte waarop de leiding zal komen te liggen geen archeologische resten te verwachten zijn. Ter plaatse van het in- en uittredepunt en de in open ontgraving te leggen leiding kunnen eventueel aanwezige archeologische vindplaatsen wel worden verstoord. Om die reden is onderzoek verricht waaruit blijkt dat zowel op basis van de landschappelijke- als bodemsituatie als op basis van het ontbreken van archeologische indicatoren het plangebied vrij kan worden gegeven wat betreft het aspect archeologie ten gunste van de aan te leggen gasleiding. Wel is de meldingsplicht op grond van artikel 53 van de Monumentenwet 1988 van kracht bij eventuele vondsten die alsnog worden aangetroffen bij de werkzaamheden. 4
)
Bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek (verkennende fase) gasleiding (N55660-KW-030) Welsum, Antea Groep september 2014
Partieel bestemmingsplan Welsum - Verlegging gasleiding Status: Ontwerp / 20-03-15
Rho Adviseurs B.V.
blz 10
20150003
Het archeologische rapport is opgenomen als bijlage 2 bij deze toelichting. 4. 4.
Water
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht ruimtelijke plannen te 'toetsen op water', de zogenaamde Watertoets. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. Het plangebied ligt zowel in de regio van het waterschap Groot Salland (oostelijk van de IJssel) als van het waterschap Vallei en Veluwe (westelijk van de IJssel). Met name is de Keur van beide waterschappen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. Op gemeentelijk niveau is het in overleg met het waterschap opgestelde gemeentelijk Waterplan en het (verbreed) gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) van belang. Binnen het plangebied ligt een primaire en/of regionale waterkering die op de Legger van zowel het Waterschap Groot Salland als het Waterschap Vallei en Veluwe is opgenomen. De functie / stabiliteit van deze waterkering moet te allen tijde worden gegarandeerd. Binnen de Keur van de waterschappen worden eisen gesteld met betrekking tot werkzaamheden binnen de (buiten)beschermingszone van de waterkering. Voor werkzaamheden binnen de (buiten)beschermingszone van de waterkering is een Watervergunning op grond van de Keur noodzakelijk. Indien een Watervergunning noodzakelijk is, wordt deze (na eventueel nader overleg) aangevraagd bij het bevoegde waterschap. 4.4.1. Watertoetsproces De initiatiefnemer heeft het Waterschap Groot Salland en het waterschap Vallei en Veluwe geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van http://www.dewatertoets.nl . De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de normale procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding en de afvalwaterketen. Het Waterschap Vallei en Veluwe heeft per mail van 18 maart 2015 gereageerd op het plan. Daarbij is geconstateerd dat de kruising van de leiding met de waterkering vergunningplichtig is voor de Keur. De kruising met watergangen beperkt zich tot een zogenaamde C-categorie en daarmee niet vergunningplichtig. De vergunningenprocedure hiervoor is inmiddels in gang gezet. Waterschap Groot Salland heeft per mail van 18 februari 2015 een positief wateradvies afgegeven. Daarmee is de procedure in het kader van de watertoets goed doorlopen. 4. 5. Ecologie Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op de natuurbescherming, rekening worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Rho Adviseurs B.V.
Partieel bestemmingsplan Welsum - Verlegging gasleiding Status: Ontwerp / 20-03-15
20150003
blz 11
4.5.1. Gebiedsbescherming De bescherming van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten is geregeld in de Natuurbeschermingswet. Indien ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van de natuurwaarden binnen deze gebieden, moet een vergunning worden aangevraagd. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het rijksbeleid voor de Ecologisch Hoofdstructuur (EHS). De aanpassingen van de gasleiding liggen deels in het Natura 2000 gebied Rijntakken en tevens in de Overijsselse EHS Natuur. Op basis daarvan is een voortoets noodzakelijk om het effect van deze maatregels op de doelstellingen van het natura 2000 gebied en de EHS in beeld te brengen. Uit de voortoets, welke in bijlage 3 is opgenomen, blijkt dat er geen negatieve effecten te verwachten zijn voor broed- en niet-broedvogelsoorten van Natura 2000 gebied Rijntakken als gevolg van de uitvoering en de verwijdering van de gasleiding. Cumulatieve effecten ten opzichte van de overige werkzaamheden in het gebied zijn niet te verwachten. In de voortoets wordt eveneens geconcludeerd dat er geen verdere toetsing aan de EHS benodigd is, omdat er geen areaal verloren gaat. 4.5.2. Soortenbescherming De soortenbescherming vindt primair plaats via de Flora- en faunawet. Op grond van deze wet mogen beschermde planten en dieren (en hun verblijfsplaatsen), die in de wet zijn aangewezen, niet verstoord worden. Voor soorten die vermeld staan op bijlage IV, zoals vleermuizen, van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode Lijst soorten is een zware bescherming opgenomen. De verblijfplaatsen van beschermde soorten mogen volgens de Flora- en faunawet niet negatief worden beinvloed door bouwactiviteiten. Uit de natuurtoets die in bijlage 4 is opgenomen, blijkt dat de beschermende soorten van de Flora- en faunawet zijn ondervangen. Voor de werkzaamheden zijn geen risico’s te verwachten, buiten het verstoren van broedvogels en lichtverstoring van vliegroutes en foerageergebieden van vleermuizen. Beide zijn via mitigerende maatregelen te voorkomen.
Partieel bestemmingsplan Welsum - Verlegging gasleiding Status: Ontwerp / 20-03-15
Rho Adviseurs B.V.
blz 12
20150003
5. JURIDISCHE REGELING Verbeelding Het Partieel bestemmingsplan Welsum - Verlegging gasleiding gaat vergezeld van een verbeelding. Op deze verbeelding is het plangebied, zijnde de gasleiding met de bijbehorende belemmeringenstrook weergegeven. Het deel van de leiding dat verlegd is en waar geen gasleiding meer aanwezig is, maakt ook deel uit van het plangebied in die zin dat de bestemming hier niet meer geldt. Voor de nieuwe leiding vervangt het partieel bestemmingsplan de bestemming, zoals die gold voor de gasleidingen in de Partiële herziening bestemmingsplan Uiterwaarden, het bestemmingsplan Buitengebied Olst-Wijhe en het bestemmingsplan Olst-West. De nieuwe leiding is voorzien van de dubbelbestemming ‘Leiding – Gas’. Regels Voor de dubbelbestemming ‘Leiding - Gas’ is een integrale regeling opgenomen die nu geldt voor alle drie de bestemmingsplannen. De ‘onderliggende’ bestemmingen uit de geldende bestemmingsplannen blijven onverkort van toepassing, de dubbelbestemming komt hier als het ware overheen te liggen en geldt daarmee naast de bestemmingen uit de andere bestemmingsplannen. De dubbelbestemmingen die van toepassing was op het verlegde tracé wordt in de regeling geschrapt. Deze regeling is gekoppeld aan de aanduiding ‘leiding gas uitgesloten’. Ook hier blijven de onderliggende bestemmingen onverkort van toepassing.
Rho Adviseurs B.V.
Partieel bestemmingsplan Welsum - Verlegging gasleiding Status: Ontwerp / 20-03-15
20150003
blz 13
6. UITVOERBAARHEID Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheidsaspecten van een wijzigingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid. 6. 1.
Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Het plan doorloopt voorts de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen procedure op grond van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (algemene voorbereidingsprocedure) en wordt zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode worden belanghebbenden in de gelegenheid gesteld een zienswijze in te dienen. 6. 2. Economische uitvoerbaarheid De gemeente Olst-Wijhe en de ontwikkelende partij N.V. Nederlandse Gasunie hebben overeenstemming bereikt over het ontwikkelen van het plan. Wanneer met een bestemmingsplan een bouwplan, zoals gedefinieerd in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, mogelijk wordt gemaakt, dient conform artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening een exploitatieplan te worden opgesteld. In dit geval is geen sprake van een bouwplan zoals gedefinieerd in het Besluit ruimtelijke ordening. Er is dan ook geen exploitatieplan noodzakelijk.
===
Partieel bestemmingsplan Welsum - Verlegging gasleiding Status: Ontwerp / 20-03-15
Rho Adviseurs B.V.
BIJLAGE 1
QRA Welsum N-556-60 N.V. Nederlandse Gasunie
Report No.: 74105429, Rev. 0 Document No.: GCS 14.R.54459 Date: 20-08-2014
Report title:
QRA N-556-60 Welsum
DNV GL – Oil & Gas
Customer:
N.V. Nederlandse Gasunie
GCS
Contact person:
H.J. Brink
Date of issue:
20-08-2014
Energieweg 17
Project No.:
74105429.063
9743 AN Groningen
Organisation unit:
GIT GCS
Nederland
Report No.:
74105429, Rev. 0
Tel: +31-507009700
Document No.:
GCS 14.R.54459
Task and objective: Kwantitatieve risicoanalyse gastransportleiding N-556-60 in verband met verlegging van de leiding.
Prepared by:
Verified by:
Approved by:
N.R. van der Werf Analyst
M.T. Middel Senior consultant asset risk management
R. van Elteren Head of section asset risk managent
Unrestricted distribution (internal and external)
Keywords:
Unrestricted distribution within DNV GL
Kwantitatieve risicoanalyse, gastransportleiding,
Limited distribution within DNV GL after 3 years
leidingverlegging
No distribution (confidential) Secret Reference to part of this report which may lead to misinterpretation is not permissible. Rev. No. Date
Reason for Issue
Prepared by
Verified by
Approved by
0
First issue
N.R. van der Werf
M.T. Middel
R. van Elteren
2014-08-20
INHOUDSGAVE 1
SAMENVATTING
1
2
INLEIDING ..................................................................................................................... 2
3
UITGANGSPUNTEN .......................................................................................................... 3
3.1
Leidinggegevens
3
3.2
Bevolkingsgevens
5
4
RESULTATEN .................................................................................................................. 6
4.1 4.1.1 4.1.2 4.1.3
Plaatsgebonden risico Resultaten PR berekeningen N-556-60 huidige situatie. Resultaten PR berekeningen N-556-60 toekomstige situatie Conclusie plaatsgebonden risico
4.2 4.2.1 4.2.2 4.2.3 4.2.4
Groepsrisico Procedure GR-berekening Resultaten groepsrisico N-556-60 huidige situatie Resultaten groepsrisico N-556-60 toekomstige situatie Conclusie groepsrisico
5
REFERENTIES ............................................................................................................... 13
6 6 7 8 9 9 10 11 12
APPENDIX A BEVOLKINGSDATA POPULATOR ................................................................................. 14
DNV GL – Report No. 74105429, Rev. 0 – www.dnvgl.com
Page i
1
SAMENVATTING
In
dit
rapport
wordt
een
risicoanalyse
gepresenteerd
waarin
plaatsgebonden
groepsrisicoberekeningen (GR) zijn uitgevoerd voor de gastransportleiding
(PR)
en
N-556-60 van N.V.
Nederlandse Gasunie. Deze risicoanalyse is uitgevoerd in verband met een verlegging van de leiding. De verlegging bevindt zich in de buurt van Welsum. De risicostudie in dit rapport is uitgevoerd conform de door de overheid gestelde richtlijnen voor het uitvoeren van risicoanalyse aan ondergronds gelegen hogedruk aardgastransportleidingen /1, 2, 3/. De analyse is uitgevoerd met het pakket CAROLA. CAROLA is een softwarepakket dat in opdracht van de Nederlandse overheid is ontwikkeld, specifiek ter bepaling van het plaatsgebonden risico groepsrisico van ondergrondse hogedruk aardgastransportleidingen. De berekeningen zijn uitgevoerd met versie 1.0.0.52 van CAROLA. Het gebruikte parameterbestand heeft versienummer 1.3. De bedrijfsspecifieke parameters van Gasunie zijn toegepast in de berekeningen. Uit de berekeningen wordt het volgende geconcludeerd: Plaatsgebonden risico N-556-60 Het plaatsgebonden risico van de verlegging van gastransportleiding N-556-60 voldoet aan de door de Nederlandse overheid in het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen /1/ en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen /4/ gestelde voorwaarde dat het PR op een afstand van vier meter gemeten uit het hart van de leiding, die een ontwerpdruk van 40 bar heeft, niet hoger is dan 10-6 per jaar. In de huidige en de toekomstige situatie wordt er aan de door de Nederlandse overheid gestelde voorwaarde voldaan dat er zich geen kwetsbare objecten binnen de PR contour van 10 -6 per jaar bevinden. Groepsrisico N-556-60 Het groepsrisico nabij de voorgenomen leidingverlegging van de gastransportleiding N-556-60 is zowel voor als na de verlegging kleiner dan de in het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen /1/ gestelde richtwaarde van F∙N2 < 10-2 per km per jaar, waar F de frequentie is van een ongeval met N of meer slachtoffers. De maximale overschrijdingsfactor van gastransportleiding N-556-60 is zowel in de huidige situatie als in de toekomstige situatie 0.0 (afgerond) en wordt gevonden bij 16 slachtoffers (N) en een frequentie (F) van 1.77∙10-7 per jaar.
DNV GL – Report No. 74105429, Rev. 0 – www.dnvgl.com
Page 1
2
INLEIDING
In
dit
rapport
wordt
een
risicoanalyse
gepresenteerd
waarin
plaatsgebonden
groepsrisicoberekeningen (GR) zijn uitgevoerd voor de gastransportleiding
(PR)
en
N-556-60 van N.V.
Nederlandse Gasunie. Deze risicoanalyse is uitgevoerd in verband met een verlegging van de leiding. De verlegging bevindt zich in de buurt van Welsum. De risicostudie in dit rapport is uitgevoerd conform de door de overheid gestelde richtlijnen voor het uitvoeren van risicoanalyses aan ondergronds gelegen hogedruk aardgastransportleidingen /1, 2, 3/. De analyse is uitgevoerd met het pakket CAROLA. CAROLA is een softwarepakket dat in opdracht van de Nederlandse overheid is ontwikkeld, specifiek ter bepaling van het plaatsgebonden risico en groepsrisico van ondergrondse hogedruk aardgastransportleidingen. De berekeningen zijn uitgevoerd met versie 1.0.0.52 van CAROLA. Het gebruikte parameterbestand heeft versienummer 1.3. De bedrijfsspecifieke parameters van Gasunie
zijn toegepast in de
berekeningen.
DNV GL – Report No. 74105429, Rev. 0 – www.dnvgl.com
Page 2
3
UITGANGSPUNTEN
3.1 Leidinggegevens In deze risicostudie is de geprojecteerde gastransportleiding N-556-60 van N.V. Nederlandse Gasunie bestudeerd. De berekeningen zijn uitgevoerd op basis van de door Gasunie verschafte leidinggegevens. Deze leidinggegevens zijn aangeleverd in de vorm van een Excel bestand met de naam: “N-556-60 coordinaten project Verlegging Welsum.xlsx” op 14 augustus 2014. De leidingparameters die voor de in dit rapport gepresenteerde berekeningen van belang zijn, zijn weergegeven in Tabel 1. Tabel 1 Parameter
N-556-60
Gevaarlijke stof [-] Diameter [mm] Minimale wanddikte [mm] Rekgrens [N∙mm-2] Ontwerpdruk [barg] Diepteligging huidig [m] Diepteligging toekomstig [m]
Aardgas 212 5.5 235 40 1.1 1.0
De diepteligging van gastransportleiding N-556-60 varieert over de lengte van de leiding. In de risicoberekeningen is deze variërende diepteligging ook toegepast. De typische diepteligging van de leidingen is ook opgenomen in Tabel 1, deze typische diepteligging geldt niet ter hoogte van de boring in de leidingen, welke zijn weergegeven in Figuur 2. Op deze locatie ligt de leiding op minimaal 2 meter diep, de waarde die in Carola als maximum gehanteerd wordt /2/. De ligging van de beschouwde leiding, in de huidige en toekomstige situatie, is weergegeven op een noord gerichte topografische kaart in Figuur 1. In de risicoberekeningen is gebruik gemaakt van de windroos van weerstation Deelen. Langs het tracé bevinden zich geen risicoverhogende objecten, welke meegenomen dienen te worden in de risicoanalyse.
DNV GL – Report No. 74105429, Rev. 0 – www.dnvgl.com
Page 3
Figuur 1 Ligging van gastransportleiding N-556-60. De ligging van de leiding in de huidige situatie is weergegeven in het lichtblauw en de ligging in de toekomstige situatie in het donkerblauw. 1
Figuur 2 De boringen zijn weergegeven in het rood, p deze locaties ligt de leiding op minimaal 2 meter diep, de waarde die in Carola als maximum gehanteerd wordt /2/.
1
NB: de stationing van de leiding is omgedraaid om identieke plaatsgebonden risicocontouren te krijgen op de locaties waar niets verandert. CAROLA veroorzaakt soms een schijnbare wijziging, door een verschuivende interpolatie door de gewijzigde stationing in verband met een verlegging.
DNV GL – Report No. 74105429, Rev. 0 – www.dnvgl.com
Page 4
3.2 Bevolkingsgevens Voor de GR-berekeningen van gastransportleiding N-556-60 is voor de bestaande bevolking gebruikt gemaakt van de bevolkingsgegevens van Populator (www.bridgis.nl/populator). Deze data is op 20 augustus
2014
opgevraagd
bij
Bridgis.
De
data
bevat
per
adres
onder
meer
de
Rijksdriehoekscoördinaten, het aantal personen en de hoofdfunctie van het adres. De Populator data, uitgesplitst in verschillende groepen, is weergegeven in Appendix A. In Figuur 3 zijn de verschillende adressen rond de N-556-60 weergeven als gekleurde punten. Groen gekleurde punten zijn adressen met als hoofdfunctie wonen. Blauw gekleurde adressen hebben de hoofdfunctie werken.
Figuur 3 Bevolkingsgegevens rondom de N-556-60 zoals aangeleverd door Populator. Groen gekleurde adressen zijn woningen, blauw gekleurde adressen zijn werklocaties. Het rode gebied geeft het invloedsgebied van de leiding na en voor de verlegging.
DNV GL – Report No. 74105429, Rev. 0 – www.dnvgl.com
Page 5
4
RESULTATEN
In dit hoofdstuk worden de resultaten gepresenteerd van de uitgevoerde berekeningen en analyses voor gastransportleiding N-556-60.
4.1 Plaatsgebonden risico Voor gastransportleiding N-556-60 is een plaatsgebonden risicoberekening uitgevoerd voor zowel de huidige als toekomstige situatie. De resultaten van deze berekeningen worden in deze paragraaf weergegeven.
4.1.1 Resultaten PR berekeningen N-556-60 huidige situatie. Voor de gastransportleiding N-556-60 is een plaatsgebonden risicoberekening voor de huidige situatie uitgevoerd. De resultaten van deze berekening zijn weergegeven in Figuur 4. De leiding is aangeven in lichtblauw. In dit figuur worden indien aanwezig de 10 -6, 10-7, 10-8 per jaar PR-contouren weergegeven.
Figuur 4 Ligging van gastransportleiding N-556-60 (lichtblauw) in de huidige situatie. In het gele gebied verloopt het risico van minder dan 10-5 per jaar aan de binnenzijde naar 10-6 per jaar aan de buitenzijde, in het groene gebied van 10-6 naar 10-7 per jaar en in het blauwe gebied van 10-7 naar 10-8 per jaar. De 10-6 per jaar PR contour is ook uitvergroot weergegeven binnen het rode kader.
DNV GL – Report No. 74105429, Rev. 0 – www.dnvgl.com
Page 6
4.1.2 Resultaten PR berekeningen N-556-60 toekomstige situatie Voor de gastransportleiding N-556-60 is een plaatsgebonden risicoberekening voor de toekomstige situatie uitgevoerd. De resultaten van deze berekening zijn weergegeven in Figuur 5. De leiding is aangegeven in donkerblauw. In dit figuur worden indien aanwezig de 10 -6, 10-7, 10-8 per jaar PRcontouren weergegeven.
Figuur 5 Ligging van gastransportleiding N-556-60 (donkerblauw) in de toekomstige situatie. In het gele gebied verloopt het risico van minder dan 10-5 per jaar aan de binnenzijde naar 10-6 per jaar aan de buitenzijde, in het groene gebied van 10-6 naar 10-7 per jaar en in het blauwe gebied van 10-7 naar 10-8 per jaar. De 10-6 per jaar PR contour is ook uitvergroot weergegeven binnen het rode kader.
DNV GL – Report No. 74105429, Rev. 0 – www.dnvgl.com
Page 7
4.1.3 Conclusie plaatsgebonden risico Het plaatsgebonden risico van de verlegging van gastransportleiding N-556-60 voldoet aan de door de Nederlandse overheid in het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen /1/ en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen /4/ gestelde voorwaarde dat het PR op een afstand van vier meter gemeten uit het hart van de leiding, die een ontwerpdruk van 40 bar heeft, niet hoger is dan 10-6 per jaar. In de huidige en de toekomstige situatie wordt er aan de door de Nederlandse overheid gestelde voorwaarde voldaan dat er zich geen kwetsbare objecten binnen de PR contour van 10 -6 per jaar bevinden.
DNV GL – Report No. 74105429, Rev. 0 – www.dnvgl.com
Page 8
4.2 Groepsrisico 4.2.1 Procedure GR-berekening Het groepsrisico is een maat om de kans weer te geven dat een incident met dodelijke slachtoffers voorkomt. Het wordt in het Bevb /1/ gedefinieerd als de "cumulatieve kansen per jaar per kilometer buisleiding dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een buisleiding en een ongewoon voorval met die buisleiding". Het groepsrisico wordt berekend door rondom elk punt op de leiding een segment van een kilometer te kiezen, dat gecentreerd ligt ten opzichte van dit punt. Voor deze kilometer leiding wordt een FN-curve2 berekend, welke wordt vergeleken met de oriëntatiewaarde 3 van het groepsrisico. Uit de maximale verhouding tussen de FN-curve en de oriëntatiewaarde volgt de overschrijdingsfactor 4. Vervolgens wordt voor alle punten op de leiding deze maximale overschrijdingsfactoren in een grafiek uiteengezet, waaruit het maximum voor de beschouwde leiding kan worden bepaald. Dit maximum wordt gerapporteerd als het groepsrisico. Als een buisleiding een totale lengte heeft van minder dan 1 km, dan wordt de FNcurve berekend voor de volledige buisleiding. De oriëntatiewaarde blijft ongewijzigd (F∙N2 = 0.00 per km per jaar).
2
3
4
De handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico /3/ omschrijft: "Het groepsrisico wordt weergegeven als een curve in een grafiek met twee logaritmisch geschaalde assen, de zogenaamde FN-curve. Op de y-as wordt de cumulatieve frequentie F (per jaar) uitgezet en op de x-as het aantal te verwachten slachtoffers N. De curve geeft het verband tussen de omvang van de getroffen groep (N) en de kans (F) dat in één keer een groep van ten minste die omvang komt te overlijden". Met de oriëntatiewaarde wordt in het Bevb /1/ bedoeld "de lijn die de kans weergeeft op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-4 per jaar en de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-6 per jaar". De overschrijdingsfactor is de maximale verhouding tussen de FN-curve en de oriëntatiewaarde. Daarmee is de overschrijdingsfactor een maat die aangeeft in hoeverre de oriëntatiewaarde wordt genaderd of overschreden. Een overschrijdingsfactor kleiner dan één geeft aan dat de FNcurve onder de oriëntatiewaarde blijft. Bij een waarde van één zal de FN-curve de oriëntatiewaarde raken. Bij een waarde groter dan één wordt de oriëntatiewaarde overschreden.
DNV GL – Report No. 74105429, Rev. 0 – www.dnvgl.com
Page 9
4.2.2 Resultaten groepsrisico N-556-60 huidige situatie In deze paragraaf worden de resultaten van de GR-berekeningen weergegeven voor gastransportleiding N-556-60 in de huidige situatie.
Figuur 6 Overschrijding van het groepsrisico als functie van de stationing van de N-556-605.
Figuur 7 FN-curve van gastransportleiding N-556-60. Omdat de buisleiding een totale lengte heeft van minder dan 1 km, is de FNcurve berekend over de volledige leiding. De oriëntatiewaarde blijft ongewijzigd (F∙N2 = 0.0 per km per jaar).
De maximale overschrijdingsfactor van gastransportleiding N-556-60 in de huidige situatie bedraagt 0.0 (afgerond) met 16 slachtoffers (N) en een frequentie (F) van 1.75∙10-7 per jaar.
5
NB: de stationing van de leiding is omgedraaid om identieke plaatsgebonden risicocontouren te krijgen op de locaties waar niets verandert. CAROLA veroorzaakt soms een schijnbare wijziging, door een verschuivende interpolatie door de gewijzigde stationing in verband met een verlegging.
DNV GL – Report No. 74105429, Rev. 0 – www.dnvgl.com
Page 10
4.2.3 Resultaten groepsrisico N-556-60 toekomstige situatie In deze paragraaf worden de resultaten van de GR-berekeningen weergegeven van gastransportleiding N-556-60 in de toekomstige situatie.
Figuur 8 Overschrijding van het groepsrisico als functie van de stationing van de N-556-606.
Figuur 9 FN-curve van gastransportleiding N-556-60. Omdat de buisleiding een totale lengte heeft van minder dan 1 km, is de FNcurve berekend over de volledige leiding. De oriëntatiewaarde blijft ongewijzigd (F∙N2 = 0.0 per km per jaar).
De maximale overschrijdingsfactor van gastransportleiding N-556-60 in de huidige situatie bedraagt 0.0 (afgerond) met 16 slachtoffers (N) en een frequentie (F) van 1.77∙10-7 per jaar.
6
NB: de stationing van de leiding is omgedraaid om identieke plaatsgebonden risicocontouren te krijgen op de locaties waar niets verandert. CAROLA veroorzaakt soms een schijnbare wijziging, door een verschuivende interpolatie door de gewijzigde stationing in verband met een verlegging.
DNV GL – Report No. 74105429, Rev. 0 – www.dnvgl.com
Page 11
4.2.4 Conclusie groepsrisico Het groepsrisico van gastransportleiding N-556-60 is vergeleken met de oriëntatiewaarde voor buisleidingen, zijnde F∙N2 < 10-2 per km per jaar waarbij F de frequentie is van een ongeval met N of meer slachtoffers. De verhouding tussen de oriëntatiewaarde en de FN-curve wordt gekenmerkt door de overschrijdingsfactor,
die
aangeeft
in
hoeverre
de
oriëntatiewaarde
wordt
genaderd
(overschrijdingsfactor < 1) dan wel wordt overschreden (overschrijdingsfactor > 1). Het groepsrisico nabij de voorgenomen leidingverlegging van de gastransportleiding N-556-60 is zowel voor als na de verlegging kleiner dan de in het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen /1/ gestelde richtwaarde van F∙N2 < 10-2 per km per jaar, waar F de frequentie is van een ongeval met N of meer slachtoffers. De maximale overschrijdingsfactor van gastransportleiding N-556-60 is zowel in de huidige situatie als in de toekomstige situatie 0.0 (afgerond) en wordt gevonden bij 16 slachtoffers (N) en een frequentie (F) van 1.77∙10-7 per jaar.
DNV GL – Report No. 74105429, Rev. 0 – www.dnvgl.com
Page 12
5 /1/
REFERENTIES Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen. Staatsblad 2010 nr. 686, 17 september 2010. http://wetten.overheid.nl/BWBR0028265
/2/
Handleiding Risicoberekeningen Besluit externe veiligheid buisleidingen. RIVM. Versie 2.0, 1 juli 2014 http://www.rivm.nl/dsresource?objectid=rivmp:253849&type=org&disposition=inline
/3/
Handreiking
verantwoordingsplicht
groepsrisico.
I&M.
Versie
1.0,
november
2007.
http://www.groepsrisico.nl/doc/Handreiking%20verantwoordingsplicht%20groepsrisico.pdf /4/
Regeling Externe Veiligheid Buisleidingen. Staatscourant 2013 nr. 33852, 3 december 2013. http://wetten.overheid.nl/BWBR0029356
DNV GL – Report No. 74105429, Rev. 0 – www.dnvgl.com
Page 13
APPENDIX A BEVOLKINGSDATA POPULATOR RDX
RDY
Aantal
Werken type 1A 203284.84 484378.64
1
204408.48
484545.12
12
204477.96
484539.96
10
204374
484572
4
204464
484691
2
204464
484691
6
204360
484607
3
203301
484335
1
203301
484335
6
204397
484636
9
203268
484393
12
204276
484591
5
Werken type 1B 203301 484335
4
Werken type 1C 204583.8 484634.61
9
204587
484583
12
203361.38
484181.39
15
Wonen 203301
484335
2.17
204276
484591
3.67
203284.84
484378.64
2.17
203243
484446
2.17
203296
484365
2.17
202624
484455
2.46
204422.82
484517.64
1.38
204425.54
484505.19
1.38
204414
484500.78
1.38
204429.28
484507.08
1.38
204410.74
484509.6
1.38
204416.05
484514.33
1.38
204421.56
484503.15
1.38
202684
484431
2.46
202642
484453
2.46
204208
484470
3.67
204213
484487
3.67
204214
484492
3.67
DNV GL – Report No. 74105429, Rev. 0 – www.dnvgl.com
Page 14
ABOUT DNV GL Driven by our purpose of safeguarding life, property and the environment, DNV GL enables organizations to advance the safety and sustainability of their business. We provide classification and technical assurance along with software and independent expert advisory services to the maritime, oil and gas, and energy industries. We also provide certification services to customers across a wide range of industries. Operating in more than 100 countries, our 16,000 professionals are dedicated to helping our customers make the world safer, smarter and greener.
BIJLAGE 2
Bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek (verkennende fase) gasleidng (N556-60-KW-030) te Welsum Projectnr. 264244 september 2014, revisie 00
Colofon Titel: Auteur(s):
Antea Group Archeologie 2014/73. Bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek (verkennende fase) gasleiding (N556-60-KW-030) te Welsum J. Tolsma, I. Vossen
ISSN: 1570-6273 © Antea Group Postbus 24 8440 AA Heerenveen Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar worden gemaakt door middel van druk, fotokopie, elektronisch of op welke wijze dan ook, zonder schriftelijke toestemming van de auteurs. Disclaimer Archeologisch vooronderzoek wordt in zijn algemeenheid uitgevoerd door het steekproefsgewijs bemonsteren d.m.v. boringen, proefsleuven en/of veldkartering. Hoewel Antea Group de grootste zorgvuldigheid betracht bij het uitvoeren van het archeologisch onderzoek, is het juist deze steekproefsgewijze benadering die het onmogelijk maakt garanties ten aanzien van de situatie af te geven op basis van de resultaten van een archeologisch vooronderzoek. Antea Group aanvaardt derhalve op generlei wijze aansprakelijkheid voor schade welke voortvloeit uit beslissingen genomen op basis van de resultaten van archeologisch (voor)onderzoek.
2 van 18
arch2.1
Bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek (verkennende fase) gasleidng (N556-60-KW-030) te Welsum Projectnr. 264244 september 2014, revisie 00
Inhoud
blz.
Administratieve gegevens ........................................................................................................... 4 Samenvatting............................................................................................................................... 5 1 Inleiding ....................................................................................................................................... 6 2 Bureauonderzoek ........................................................................................................................ 7 2.1 Beschrijving onderzoekslocatie ................................................................................................... 7 2.1.1 Landschappelijke situatie ............................................................................................................ 7 2.1.2 Historische situatie en mogelijke verstoringen ......................................................................... 10 2.2 Bekende waarden...................................................................................................................... 11 2.2.1 Archeologische waarden ........................................................................................................... 11 2.2.2 Ondergrondse bouwhistorische waarden ................................................................................. 11 2.3 Archeologische verwachting ..................................................................................................... 12 2.3.1 Bestaande verwachtingskaarten ............................................................................................... 12 2.3.2 Gespecificeerde archeologische verwachting ........................................................................... 12 2.4 Conclusies en advies voor vervolgonderzoek............................................................................ 13 3 Veldonderzoek .......................................................................................................................... 14 3.1 Doel- en vraagstelling ................................................................................................................ 14 3.2 Onderzoeksopzet en werkwijze ................................................................................................ 14 3.3 Resultaten ................................................................................................................................. 15 3.3.1 Bodemopbouw .......................................................................................................................... 15 3.3.2 Archeologie ............................................................................................................................... 16 4 Conclusies en advies.................................................................................................................. 17 4.1 Conclusies.................................................................................................................................. 17 4.2 (Selectie)advies.......................................................................................................................... 17 Literatuur en geraadpleegde bronnen ....................................................................................................... 18
1 2 3
Bijlagen Archeologische perioden AMZ-cyclus Boorbeschrijvingen
Kaarten 264244-ARCHIS IKAW, AMK-terreinen, Waarnemingen en Onderzoeken uit ARCHIS 264244-S1 Situatiekaart met locatie boringen
3 van 18
Bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek (verkennende fase) gasleidng (N556-60-KW-030) te Welsum Projectnr. 264244 september 2014, revisie 00
Administratieve gegevens AG Projectnummer OM-nummer Provincie Gemeente Plaats Toponiem
264244 61940 Overijssel Olst-Wijhe Welsum Welsum
Kaartblad 27G Coördinaten oost: 204059/484453 midden: 203417/484296 west: 202916/484431 Opdrachtgever Uitvoerder Datum uitvoering Projectteam
Nederlandse Gasunie B.V. Antea Group juni/augustus 2014 J. Tolsma (projectleider, KNA-archeoloog) I. Vossen (senior KNA-archeoloog)
Bevoegd gezag gemeente Olst-Wijhe Beheer documentatie Antea Group Vondstdepot n.v.t.
Afbeelding 1. Locatie plangebied (Topografische Kaart 1:25.000 (niet op schaal), © Topografische Dienst Kadaster, Emmen)
4 van 18
arch2.1
Bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek (verkennende fase) gasleidng (N556-60-KW-030) te Welsum Projectnr. 264244 september 2014, revisie 00
Samenvatting Ter plaatse van de IJsseldijk, ten noorden van Welsum, is de Nederlandse Gasunie N.V. voornemens om een bestaande gasleiding (N556-60-KW-030) te verleggen middels een gestuurde boring (HDD). Het plangebied ligt ter hoogte van de IJssel. Van west naar oost: een open ontgraving en uittredepunt ten westen van de IJsseldijk, een HDD ter plaatse van de uiterwaarden van de IJssel en de IJssel zelf en aan de oostzijde van de IJssel een intredepunt van de HDD. Op de diepte waarop de HDD-leiding zal komen te liggen (ongeveer 20 m-mv) zijn geen archeologische resten te verwachten. Ter plaatse van het in- en uittredepunt en de in open ontgraving te leggen leiding kunnen eventueel aanwezige archeologische vindplaatsen wel worden verstoord. Bij het booronderzoek zijn diverse fluviatiele afzettingen aangeboord. Het gaat om afzettingen die kunnen worden toegeschreven aan de IJssel. Op komafzettingen lijken in het noorden van het onderzoeksgebied oeverafzettingen aanwezig, maar van de hierbij gebruikelijke fining-up sequence is geen sprake. Mogelijk is de oeverwal langs de IJssel hier in meer dan één fase gevormd of de afzettingen houden toch verband met een dijkdoorbraak (zie onder). Het hierboven liggende zandpakket kan in elk geval als overslaggrond worden bestempeld. Zowel op basis van de landschappelijke- als bodemsituatie (afwezigheid van duidelijke oeverwallen en aanwezigheid van overslaggronden) als op basis van het ontbreken van archeologische indicatoren adviseren wij het plangebied vrij te geven wat betreft het aspect archeologie ten gunste van de aan te leggen gasleiding. Ook voor vrijgegeven (delen van) plangebieden bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Het betreft dan vaak kleine sporen of resten die niet door middel van een booronderzoek kunnen worden opgespoord. Op grond van artikel 53 van de Monumentenwet 1988 dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de Minister (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: telefoon 033-4217456). Een vondstmelding bij de gemeentelijk of provinciaal archeoloog kan ook.
5 van 18
Bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek (verkennende fase) gasleidng (N556-60-KW-030) te Welsum Projectnr. 264244 september 2014, revisie 00
1
Inleiding In opdracht van de Nederlandse Gasunie B.V. heeft Antea Group in juni 2014 een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd op de gasleidinglocatie ten noorden van Welsum, gemeente Olst-Wijhe. Aanleiding: ter plaatse van de IJsseldijk, ten noorden van Welsum, is de Nederlandse Gasunie N.V. voornemens om een bestaande gasleiding (N556-60-KW-030) te verleggen middels een gestuurde boring (HDD). Het plangebied ligt ter hoogte van de IJssel. Van west naar oost zijn de volgende werkzaamheden voorzien: een open ontgraving en uittredepunt ten westen van de IJsseldijk, een HDD ter plaatse van de uiterwaarden van de IJssel en de IJssel zelf en aan de oostzijde van de IJssel een intredepunt van de HDD. Op de diepte waarop de HDD-leiding zal komen te liggen (ongeveer 20 m -mv) zijn geen archeologische resten te verwachten. Ter plaatse van het in- en uittredepunt en de in open ontgraving te leggen leiding kunnen eventueel aanwezige archeologische vindplaatsen wel worden verstoord. Het onderzoek vindt plaats in het kader van een omgevingsvergunning.
uittredepunt open ontgraving gestuurde boring
intredepunt
Afbeelding 2. Plangebied geprojecteerd op de archeologische beleidskaart van de gemeente Olst-Wijhe rode lijn: HDD; blauw: tracé in open ontgraving
Type onderzoek: bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek door middel van boringen verkennende en karterende fase (zie ook AMZ-cyclus: bijlage 2). Doel: het doel van het archeologisch onderzoek is het in beeld brengen van het aspect archeologie. Op basis hiervan worden adviezen opgesteld op welke wijze archeologie zo nodig kan worden ingepast in de gewenste ontwikkelingen. Het bureauonderzoek en veldonderzoek zijn uitgevoerd conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA), versie 3.3.
6 van 18
arch2.1
Bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek (verkennende fase) gasleidng (N556-60-KW-030) te Welsum Projectnr. 264244 september 2014, revisie 00
2
Bureauonderzoek Het doel van het uitvoeren van een archeologisch bureauonderzoek is het opstellen van een gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied. Waar kunnen we wat verwachten? Voor het opstellen van een dergelijke verwachting wordt gebruik gemaakt van reeds bekende archeologische waarnemingen, historische kaarten, bodemkundige gegevens en informatie over de landschappelijke situatie. Een gespecificeerde verwachting gaat in op de mogelijke aanwezigheid, het karakter, de omvang, datering en eventuele (mate van) verstoring van archeologische waarden binnen het plangebied.
2.1
Beschrijving onderzoekslocatie Begrenzing plangebied Het plangebied heeft een lengte van totaal 1300 meter. Een groot deel daarvan wordt aangelegd middels een gestuurde boring (HDD) onder de IJssel door. Aan de westelijke zijde van de IJssel vindt op een deel van het tracé een open ontgraving plaatst en bevindt zich het uittredepunt. Aan de oostzijde van de IJssel bevindt zich het intredepunt van de HDD. Begrenzing onderzoeksgebied Het onderzoeksgebied omvat de nabije omgeving van het plangebied, waarbij een straal van circa 1 km rondom het plangebied als uitgangspunt is genomen. Huidig gebruik plangebied Het plangebied is momenteel in gebruik als grasland en de rivier de IJssel. Consequenties toekomstig gebruik Als gevolg van de aanleg van de gasleiding in open ontgraving en ter plaatse van de in- en uittredepunten wordt de bodem verstoord. Het deel dat in open ontgraving plaatsvindt bedraagt ongeveer 160 meter. De breedte van de sleuf, incl. werkstrook bedraagt hier ca. 25 meter. De maximale ontgravingsdiepte bedraagt ca. 2,0 m -mv. Voor de in- en uittredepunten moet rekening gehouden met een oppervlakte van 100 à 150 m² en een verstoringsdiepte van ca. 2,5 m -mv. Als gevolg van de graafwerkzaamheden kunnen eventueel archeologische resten worden vernietigd. De bodemverstoring als gevolg van de gestuurde boring zal plaatsvinden onder het archeologisch niveau. Parallel aan den nieuwe leiding wordt ook een bestaande leiding verwijderd. Hierbij zal alleen de reeds verstoorde grond worden geroerd.
2.1.1
Landschappelijke situatie Het plangebied maakt deel uit van het IJsseldallandschap. Het IJsseldallandschap wordt gekenmerkt door laaggelegen komgebieden en rivieroverstromingsvlakten, gevormd door de rivier de IJssel (zie afbeelding 3). Ten oosten van het plangebied ligt de pleistocene stuwwal van de Veluwe. Het plangebied zelf ligt met het westelijk deel op de aaneengesloten oeverwal van de IJssel. Oostelijk ligt het intredepunt in de riviervlakte (zie afbeelding 3).
7 van 18
Bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek (verkennende fase) gasleidng (N556-60-KW-030) te Welsum Projectnr. 264244 september 2014, revisie 00
Over de datering van de Gelderse IJssel bestaat discussie. Voorheen werd ervan uitgegaan dat er rong het begin van de jaartelling een gedeeltelijke avulsie van de Rijn plaatsvond, al dan niet samenhangend met de aanleg van de zogenaamde Drususgracht in de vroeg-Romeinse tijd. Recent onderzoek dateert e 3 deze avulsie veel later, in de 7 eeuw na Chr. Daarvoor was er mogelijk wel sprake van een rivierloop, maar dan van de benedenstroom van de Oude IJssel, in tegengestelde richting. Langs de hoofdgeul van de IJssel werd een langgerekte en grotendeels aaneengesloten oeverwal gevormd die bestond uit zavel en lichte klei. Hierop ligt het westelijk deel van het plangebied. Achter deze oeverwal bezonk zware klei, waardoor laaggelegen komgebieden werden gevormd. Naast de IJssel bleven ook de oorspronkelijke afwateringsbeken een rol spelen bij de afwatering van de IJsselvallei. Op de AHN (Afbeelding 4) is goed te zien dat het leidingtracé ten westen van de IJsseldijk relatief hoog is gelegen ten opzicht van het meer westelijk gelegen komgebied.
Afbeelding 4. Uitsnede AHN voor het westelijk deel van het plangebied.
Bodem en grondwater Bodemkundig bestaat het plangebied uit rivierkleigronden. Meer specifiek ten aanzien van de te ontgraven zones is de bodemsoort weergegeven in onderstaande afbeelding. De grondwatertrap in het westelijk deel van het plangebied bedraagt VI. VII voor, wat betekent dat de hoogste grondwaterstanddiepte (GHG, winter) zich tussen de 40 en 80 cm -mv bevindt en de laagste
3
Makaske et al., 2008. 9 van 18
Bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek (verkennende fase) gasleidng (N556-60-KW-030) te Welsum Projectnr. 264244 september 2014, revisie 00
grondwaterstanddiepte (GLG, zomer) zich op een diepte van meer dan 120 cm -mv bevindt. De grondwatertrap bij het oostelijk intredepunt is niet bekend.
Rd90A: kalkhoudende ooivaaggronden, zware zavel, lichte klei
Rd90A: kalkhoudende ooivaaggronden, zware zavel, lichte klei
Rd10A: kalkhoudende ooivaaggronden, lichte zavel
Afbeelding 5. De bodemkaart van het plangebied en omgeving. (Bron: Archis II/Alterra)
2.1.2
Historische situatie en mogelijke verstoringen Korte bewoningsgeschiedenis De oeverwal van de IJssel, waar het westelijk deel van het plangebied op ligt, is ontstaan na het actief worden van de huidige IJssel, hoogstwaarschijnlijk vanaf de 7e eeuw na Chr. Vanaf deze periode is dus bewoning mogelijk. Over het algemeen zijn oeverwallen, vanwege hun zandige, goed doorlatende bodem, goede vruchtbaarheid en relatief hoge ligging, altijd geliefde plekken geweest om te wonen. De archeologische verwachting voor het westelijk deel van het plangebied is daarmee dan ook hoog. Het oostelijk deel van het plangebied, ter plaatse van het intredepunt ligt in de vlakte van de uiterwaarde en zal gezien de invloed van de rivier niet bewoond zijn geweest.
Historische kaarten Het westelijk deel, waar de leidingaanleg in open ontgraving plaatsvindt, is in 1832 (minuutplan) in 4 gebruik als bouwland en onbewoond. Hetzelfde geldt voor de zone van het intredepunt. De situatie is 5 onveranderd in 1900 (Bonnekaart 1900). Op basis van recentere topografische kaarten uit de twintigste eeuw kan worden geconcludeerd dat de situatie sindsdien ongewijzigd is. Mogelijke verstoringen Mogelijke verstoringen kunnen hebben plaatsgevonden als gevolg van agrarisch gebruik. Aan het westelijke en oostelijke uiteinde van de leiding wordt verwacht dat de bodem (deels) is verstoord door een bestaande gasleiding die nog in de bodem ligt en thans wordt gerooid.
4
www.watwaswaar.nl www.watwaswaar.nl 10 van 18 5
arch2.1
Bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek (verkennende fase) gasleidng (N556-60-KW-030) te Welsum Projectnr. 264244 september 2014, revisie 00
2.2
2.2.1
Bekende waarden
Archeologische waarden Gegevens uit ARCHIS: AMK-terreinen In de omgeving van het plangebied ligt één terrein van archeologische waarde (zie tabel 1). Het betreft een laat-middeleeuwse havezate in Olst (Averbergen). AMK-nr
Waarde
Complex
Van
Tot
13568 hoge archeologische waarde Havezathe/ridderhofstad Middeleeuwen laat: 1050 - 1500 nC Nieuwe tijd: 1500 - 1950
Tabel 1. AMK-terreinen.
Gegevens uit ARCHIS: archeologische waarnemingen In de omgeving van het plangebied zijn meerdere waarnemingen in ARCHIS geregisteerd (zie tabel 2). De waarnemingen dateren alle in de periode Romeinse tijd - nieuwe tijd. De meest dichtbijgelegen waarneming betreft waarnemingsnr. 1052. Deze ligt op ongeveer 35 meter van het tracé (deel dat middels gestuurde boring wordt aangelegd). Het betreft een munt uit de midden-Romeinse tijd, niet nader gedefinieerd. Op 350 meter ten zuidwesten van het tracé ligt waarnemingsnr. 1051. Het betreft een depotvondst uit de laat-Romeinse tijd, een gouden halsring. Waarnr
Complex
Begin
Eind
1051 Depot: gouden halsring
Romeinse tijd laat B: 350 - 450 nC
Romeinse tijd laat B: 350 - 450 nC
1052 munt
Romeinse tijd midden B: 150 - 270 nC Romeinse tijd midden B: 150 - 270 nC
2447 Nederzetting, diverse vondsten
Middeleeuwen laat B: 1250 - 1500 nC Nieuwe tijd: 1500 - heden
2447 diverse vondsten
Romeinse tijd: 12 vC - 450 nC
2448 m.n. aardewerk
Middeleeuwen laat A: 1050 - 1250 nC Romeinse tijd: 12 vC - 450 nC
4917 naald
Middeleeuwen vroeg C: 725 - 900 nC Middeleeuwen laat A: 1050 - 1250 nC
Romeinse tijd: 12 vC - 450 nC
21582 m.n. aardewerk
Middeleeuwen laat A: 1050 - 1250 nC Romeinse tijd: 12 vC - 450 nC
47597 Graf, onbepaald
Nieuwe tijd C: 1850 - heden
47597 Nederzetting
Middeleeuwen laat A: 1050 - 1250 nC Nieuwe tijd: 1500 - heden
416272 Havezathe/ridderhofstad
Nieuwe tijd C: 1850 - heden
Middeleeuwen laat A: 1050 - 1250 nC Middeleeuwen laat B: 1250 - 1500 nC
Tabel 2. Archeologische waarnemingen uit ARCHIS.
Gegevens uit ARCHIS: eerdere onderzoeken In de omgeving zijn meerdere onderzoeken uitgevoerd, maar deze zijn niet representatief voor het plangebied.
2.2.2
Ondergrondse bouwhistorische waarden 6
Op basis van de cultuurhistorische kaart van Overijssel kan worden geconstateerd dat er verschillende monumenten langs de IJsseldijk liggen, maar niet ter plaatse van het plangebied.
6
http://gisopenbaar.overijssel.nl/viewer/app/cwk_discipline/v1 11 van 18
Bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek (verkennende fase) gasleidng (N556-60-KW-030) te Welsum Projectnr. 264244 september 2014, revisie 00
2.3
2.3.1
Archeologische verwachting
Bestaande verwachtingskaarten Gemeentelijke verwachtingskaart Op de beleidskaart van de gemeente Olst-Wijhe, is te zien dat het uittredepunt (westelijk) en het deel van de leiding dat in open ontgraving zal plaatsvinden ligt in een gebied met een hoge archeologische verwachting (oranje). Het intredepunt (oostelijk) ligt in een gebied met een lage archeologische verwachting (geel) en is niet onderzoeksplichtig. Voor het gebied rondom het uittredepunt en de zone met open ontgraving met de hoge archeologische verwachting geldt geen onderzoeksplicht bij een omvang onder de 2500 m², tenzij er een vondstmelding binnen 50 meter ligt. In dat geval geldt de ondergrens voor de onderzoeksplicht niet. Uitgaande van een lengte van 160 m en een verstoringsbreedte van 25 m (4000 m²) komt de omvang van de ingreep boven de ondergrens van 2500 2 m . Bovendien ligt op 35 m van de leiding (het deel waar een gestuurde boring plaatsvindt) een waarneming (vondstmelding). Voor het intredepunt geldt een onderzoeksplicht bij ingrepen van meer dan 10 ha. Deze oppervlakte wordt niet gehaald.
2.3.2
Gespecificeerde archeologische verwachting De gespecificeerde verwachting is opgesteld voor dat deel van het plangebied waar een onderzoeksplicht voor geldt (westzijde). Datering De oeverwallen langs de IJssel (en dus eventuele bewoning daar op) zijn hoogstwaarschijnlijk (pas) vanaf de vroege middeleeuwen ontstaan (7e eeuw na Chr.). Op basis van historische kaarten wordt de kans op vindplaatsen uit de nieuwe tijd laag ingeschat. Complextype Nederzettingen, zoals woonboerderijen en/of erven. Ook losse vondsten, zoals depots kunnen worden verwacht. Deze zijn ook aangetroffen op korte afstand van het plangebied. Resten van agrarisch gebruik. Omvang Enkele honderden tot duizenden vierkante meters (nederzettingen) tot enkele vierkante meters of kleiner (losse vondsten) Diepteligging In principe vanaf onderzijde bouwvoor Locatie Gehele plangebied, aangezien het gehele plangebied op oeverwal ligt, waarvoor een hoge archeologische verwachting geldt. Uiterlijke kenmerken De te verwachten vindplaatsen zijn doorgaans te traceren aan de hand van aardewerkfragmenten. Voorts zijn ook fragmentjes verbrande leem, verbrand en onverbrand bot, steengruis, tefriet en dergelijke materialen die binnen een nederzettingslocatie kunnen worden gevonden. In het rivierengebied kenmerken nederzettingen zich vaak door de aanwezigheid van een archeologische laag, waarin voornoemde materiaalcategorieën zijn opgenomen. Resten van paalsporen, afval- en waterkuilen, greppels en andere perceleringen verkavelingrestanten bevinden zich onder deze laag. Naast nederzettingslocaties kunnen er ook grafvelden worden aangetroffen. Deze kunnen 12 van 18
arch2.1
Bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek (verkennende fase) gasleidng (N556-60-KW-030) te Welsum Projectnr. 264244 september 2014, revisie 00
voorkomen in de vorm van crematiegrafvelden of als inhumatiegrafvelden (begravingen). Organisch materiaal als hout, bot, zaden en pollen, kunnen door gunstige conserveringsomstandigheden goed bewaard zijn. Losse vondsten kunnen zich in meerdere hoedanigheden manifesteren. Te denken valt aan munten, andere metalen voorwerpen, aardewerk etc. Mogelijke verstoringen Mogelijke verstoringen kunnen hebben plaatsgevonden als gevolg van agrarisch gebruik. Aan het westelijke en oostelijke uiteinde van de leiding wordt verwacht dat de bodem (deels) is verstoord door een bestaande gasleiding die nog in de bodem ligt en thans wordt gerooid.
2.4
Conclusies en advies voor vervolgonderzoek Het westelijk deel van het plangebied heeft een hoge verwachtingswaarde. Op basis van de gegevens uit het bureauonderzoek kunnen sporen en indicatoren vanaf de vroege middeleeuwen worden aangetroffen. Om dit te onderzoeken wordt geadviseerd een inventariserend veldonderzoek door middel van boringen uit te voeren. Gezien de geringe grootte van het plangebied adviseren wij om het verkennende booronderzoek direct te combineren met een karterend booronderzoek. Voor het verkennende en karterende veldonderzoek worden de boringen verricht met een Edelmanboor (ø 7 of 10 cm) of een gutsboor (ø 3 cm). Uitgaande van een lengte van ongeveer 160 meter voor de zone in open ontgraving, inclusief uittredepunt, worden hier 7 boringen gezet, om de 25 meter, tot maximaal 2,5 m -mv of tot 0,3 m in de ongeroerde grond.
13 van 18
Bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek (verkennende fase) gasleidng (N556-60-KW-030) te Welsum Projectnr. 264244 september 2014, revisie 00
3 3.1
Veldonderzoek Doel- en vraagstelling Het doel van het inventariserend veldonderzoek is het toetsen van de archeologische verwachting, zoals deze op basis van het uitgevoerde bureauonderzoek is opgesteld. Het uitgevoerde onderzoek betreft een inventariserend veldonderzoek door middel van boringen, verkennende fase. Een verkennend onderzoek heeft als doel het in kaart brengen van eventuele verstoringen in de bodem, het verkrijgen van enig inzicht in de bodemopbouw van het gebied en aldus het in kaart brengen van kansrijke en kansarme zones wat betreft archeologie. Het uitgevoerde onderzoek betreft tevens een inventariserend veldonderzoek door middel van boringen, karterende fase. Een karterend onderzoek heeft als doel het in kaart brengen van eventuele verstoringen in de bodem, het verkrijgen van enig inzicht in de bodemopbouw van het gebied en het bepalen van de aan- of afwezigheid van archeologische vindplaatsen. Het onderzoek dient antwoord te geven op de volgende vragen: Wat is de bodemopbouw en zijn er aanwijzingen voor bodemverstoringen? Is er binnen het plangebied een vindplaats aanwezig en/of zijn er archeologische indicatoren aangetroffen die hierop kunnen wijzen? Zo ja, wat is de aard, conserveringstoestand en datering van deze indicatoren/vindplaats? Indien archeologische lagen aanwezig zijn; op welke diepte bevinden deze zich en wat is de maximale diepte? Waaruit bestaat of bestaan deze archeologische laag of lagen? In welke mate wordt een eventueel aanwezige vindplaats verstoord door realisatie van geplande bodemingrepen? Hoe kan deze verstoring door planaanpassing tot een minimum worden beperkt? In welke mate stemmen de resultaten van het veldwerk overeen met de verwachtingen van de bureaustudie? Wat zijn de aanbevelingen? Is nader onderzoek noodzakelijk? En zo ja, waaruit kan deze bestaan?
3.2
Onderzoeksopzet en werkwijze Datum uitvoering
12 augustus 2014
Veldteam
Ivo Vossen (senior KNA-archeoloog), Jaap Kuit (bodemkundige)
Weersomstandigheden
half bewolkt, in de loop van de dag een zware bui.
Boortype
Edelman ø 10 cm, vanaf 1 m -mv gutsboor (ø 3 cm).
Positionering boringen (boorgrid) Methode conform 7 Leidraad SIKB Oriëntatie grid t.o.v. geomorfologie/paleo-
elke 25 m over hart van het leidingtracé D1 n.v.t.
7
Tol e.a. 2012 14 van 18
arch2.1
Bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek (verkennende fase) gasleidng (N556-60-KW-030) te Welsum Projectnr. 264244 september 2014, revisie 00
landschap Wijze inmeten boringen
GPS
Overige toegepaste methoden Wijze onderzoek / beschrijving boorkolom Verzamelwijze archeologische indicatoren Bemonstering
n.v.t.
Vondstzichtbaarheid aan oppervlak Omschrijving oppervlaktekartering
3.3
ABS/NEN 5104 versnijden/verbrokkelen boorkern n.v.t. geen: maïs en hoog gras n.v.t.
Resultaten Voor een overzicht van de boringen wordt verwezen naar de boorprofielen in bijlage 3 en de situatiekaart in de kaartenbijlage. Er zijn in totaal 7 boringen gezet ten behoeve van het archeologisch onderzoek in het toekomstige tracé.
3.3.1
Bodemopbouw Opvallend is dat de bouwvoor, in dikte variërend van 30 tot 50 cm, in de meeste boringen bestaat uit zand, waar klei werd verwacht; in twee boringen uit sterk zandige klei. Onder de bouwvoor is in alle boringen een zandpakket aangetroffen. De dikte van dit zandpakket neemt af van 1,6 m in het zuidwesten (boring 1) tot 0,4 m in noordoosten (boring 7). Het gaat om overwegend matig fijn zand, maar de korrelgroottesortering is matig tot slecht. Naar het noordoosten toe bevat het zand meer bijmenging in de vorm van puin- en baksteenfragmentjes en kleibrokken. In boring 1 en 3 is het zand, gezien de scherpe overgang, hoogstwaarschijnlijk erosief afgezet op matig siltige klei. In boringen 4 tot en met 7 ligt onder het zand sterk tot zwak zandige klei.
Afbeelding 5. Dwarsprofiel t.o.v. NAP, van zuidwest naar noordoost (horizontale afstand niet op schaal). Voor legenda: zie Bijlage 3
15 van 18
Bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek (verkennende fase) gasleidng (N556-60-KW-030) te Welsum Projectnr. 264244 september 2014, revisie 00
Bovenstaande bodemopbouw kan als volgt worden geïnterpreteerd. In vier boringen is onderin komklei aangeboord (matig siltige klei), waarop in het noorden zandige klei is aangetroffen. Deze (sterk) zandige klei zou kunnen worden geïnterpreteerd als oeverafzettingen, hoewel er geen sprake is van een mooie fining-up sequence. Mogelijk is de oeverwal langs de IJssel hier in meer dan één fase gevormd of de afzettingen houden verband met een dijkdoorbraak (zie onder). Het hierboven liggende zandpakket, dat in het zuiden direct op komafzettingen is gelegen, doet sterk denken een crevasse (zie ook Afbeelding 4). Het feit dat de zandige afzettingen niet zijn afgedekt door klei geeft echter aan dat deze afzettingen van na de dijkaanleg (vanaf de 13e eeuw) dateren. Na de dijkdoorbraak zal het gat in de dijk weer zijn gedicht, waarna geen kleiïge sedimenten meer binnendijks konden worden afgezet. Er is dus sprake geweest van een dijkdoorbraak, waardoor het zandpakket als overslaggrond kan worden bestempeld, en niet als crevasseafzettingen. Ongetwijfeld kunnen deze overslaggronden en de ten noordoosten van de onderzoekslocatie gelegen wiel met dezelfde dijkdoorbraak in verband gebracht worden.
3.3.2
Archeologie Er zijn tijdens het veldonderzoek geen archeologische indicatoren aangetroffen, ook niet in de vorm van een vondst- of woonlaag.
16 van 18
arch2.1
Bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek (verkennende fase) gasleidng (N556-60-KW-030) te Welsum Projectnr. 264244 september 2014, revisie 00
4 4.1
Conclusies en advies Conclusies Bij het booronderzoek zijn diverse fluviatiele afzettingen aangeboord. Het gaat om afzettingen die kunnen worden toegeschreven aan de IJssel. Op komafzettingen lijken in het noorden van het onderzoeksgebied oeverafzettingen aanwezig, maar van de hierbij gebruikelijke fining-up sequence is geen sprake. Mogelijk is de oeverwal langs de IJssel hier in meer dan één fase gevormd of de afzettingen houden toch verband met een dijkdoorbraak (zie onder). Het hierboven liggende zandpakket kan in elk geval als overslaggrond worden bestempeld.
4.2
(Selectie)advies Zowel op basis van de landschappelijke- en bodemsituatie (afwezigheid van duidelijke oeverwallen en aanwezigheid van overslaggronden) als op basis van het ontbreken van archeologische indicatoren adviseren wij het plangebied vrij te geven wat betreft het aspect archeologie ten gunste van de aan te leggen gasleiding. Ook voor vrijgegeven (delen van) plangebieden bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Het betreft dan vaak kleine sporen of resten die niet door middel van een booronderzoek kunnen worden opgespoord. Op grond van artikel 53 van de Monumentenwet 1988 dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de Minister (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: telefoon 033-4217456). Een vondstmelding bij de gemeentelijk of provinciaal archeoloog kan ook.
Antea Group Oosterhout/Heerenveen, september 2014
17 van 18
Bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek (verkennende fase) gasleidng (N556-60-KW-030) te Welsum Projectnr. 264244 september 2014, revisie 00
Literatuur en geraadpleegde bronnen Barends et. al., 1986: Het Nederlandse landschap. Een historisch-geografische benadering. Uitgeverij Matrijs, Utrecht. e
Berendsen, H.J.A., 2004 (4 druk): De vorming van het land. Inleiding in de geologie en geomorfologie. Van Gorcum, Assen. Berendsen, H.J.A. & E. Stouthamer, 2001: Paleogeographic development of the Rhine-Meuse delta, the Netherlands. Van Gorkum, Assen. Lohof, E. & E. Schrijer, 2006: Olst – Een onderzoek in de IJsseluiterwaarden. Een Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van proefsleuven (ADC ArcheoProjecten Rapport 506). Makaske, B. et al., 2008: The age and origin of the Gelderse IJssel, Netherlands Journal of Geosciences, Geologie en Mijnbouw 87-4, 323-337. Tol, A. , P. Verhagen & M. Verbruggen, 2012: Leidraad inventariserend veldonderzoek. Deel: karterend booronderzoek. SIKB.
Kaarten Bodemkaart van Nederland, 1:50000, STIBOKA, kaartblad 27G Grote Historische Atlas (1830-1855), Wolters Noordhoff, Groningen Minuutplan ca. 1830 (http://www.watwaswaar.nl) Topografische kaart 1:25000 (http://kadata.kadaster.nl) Topografisch-militaire kaarten 1879, 1900 ( www.watwaswaar.nl) Internet www.watwaswaar.nl www.atlasleefomgeving.nl
18 van 18
arch2.1
Bijlage 1: Archeologische perioden
Bijlage 1: Archeologische perioden Als bijlage op de resultaten en verzamelde gegevens wordt hieronder een algemene ontwikkeling van de bewonersgeschiedenis in Nederland geschetst. Gedurende het paleolithicum (300.000-8800 voor Chr.) hebben moderne mensen (homo sapiens) onze streken tijdens de warmere perioden wel bezocht, doch sporen uit deze periode zijn zeldzaam en vaak door latere omstandigheden verstoord. De mensen trokken als jager-verzamelaars rond in kleine groepen en maakten gebruik van tijdelijke kampementen. De verschillende groepen jager-verzamelaars exploiteerden kleine territoria, maar verbleven, afhankelijk van het seizoen, steeds op andere locaties. In het mesolithicum (8800-4900 voor Chr.) zette aan het begin van het Holoceen een langdurige klimaatsverbetering in. De gemiddelde temperatuur steeg, waardoor geleidelijk een bosvegetatie tot ontwikkeling kwam en de variatie in flora en fauna toenam. Ook in deze periode trokken de mensen als jager-verzamelaars rond. Voorwerpen uit deze periode bestaan voornamelijk uit voor de jacht ontworpen vuurstenen spitsjes. De hierop volgende periode, het neolithicum (5300-2000 voor Chr.), wordt gekenmerkt door een overschakeling van jager-verzamelaars naar sedentaire bewoners, met een volledig agrarische levenswijze. Deze omwenteling ging gepaard met een aantal technische en sociale vernieuwingen, zoals huizen, geslepen bijlen en het gebruik van aardewerk. Door de productie van overschot kon de bevolking gaan groeien en die bevolkingsgroei had tot gevolg dat de samenleving steeds complexer werd. Uit het neolithicum zijn verschillende grafmonumenten bekend, zoals hunebedden en grafheuvels. Het begin van de bronstijd (2000-800 voor Chr.) valt samen met het eerste gebruik van bronzen voorwerpen, zoals bijlen. Het gebruik van vuursteen was hiermee niet direct afgelopen. Vuursteenmateriaal uit de bronstijd is meestal niet goed te onderscheiden van dat uit andere perioden. Het aardewerk is over het algemeen zeldzaam. De grafheuveltraditie die tijdens het neolithicum haar intrede deed werd in eerste instantie voortgezet, maar rond 1200 voor Chr. vervangen door begravingen in urnenvelden. Het gaat hier om ingegraven urnen met crematieresten waar overheen kleine heuveltjes werden opgeworpen, eventueel omgeven door een greppel. In de ijzertijd (800-12 voor Chr.) werden de eerste ijzeren voorwerpen gemaakt. Ten opzichte van de bronstijd traden er in de aardewerktraditie en in het gebruik van vuursteen geen radicale veranderingen op. De mensen woonden in verspreid liggende hoeven of in nederzettingen van enkele huizen. Op de hogere zandgronden ontstonden uitgebreide omwalde akkercomplexen (celtic fields). In deze periode werden de kleigebieden ook in gebruik genomen door mensen afkomstig van de zandgebieden. Opvallend zijn de verschillen in materiële welstand. Er zijn zogenaamde vorstengraven bekend in Zuid-Nederland, maar de meeste begravingen vonden plaats in urnenvelden. Met de Romeinse tijd (12 voor Chr. tot 450 na Chr.) eindigt de prehistorie en begint de geschreven geschiedenis. In 47 na Chr. werd de Rijn definitief als rijksgrens van het Romeinse Rijk ingesteld. Ter controle van deze zogenaamde limes werden langs de Rijn castella (militaire forten) gebouwd. De inheems leefwijze handhaafde zich wel, ook al werd de invloed van de Romeinen steeds duidelijker in soorten aardewerk (o.a. gedraaid) en een betere infrastructuur. Onder meer ten gevolge van invallen van Germaanse stammen ontstond er instabiliteit wat uiteindelijk leidde tot het instorten van de grensverdediging langs de Rijn. Over de middeleeuwen (450-1500 na Chr.), en met name de vroege middeleeuwen (450-1000 na Chr.), zijn nog veel zaken onbekend. Archeologische overblijfselen zijn betrekkelijk schaars. De politieke macht was na het wegvallen e van de Romeinen in handen gekomen van regionale en lokale hoofdlieden. Vanaf de 10 eeuw ontstaat er weer enige stabiliteit en is een toenemende feodalisering zichtbaar. Door bevolkingsgroei en gunstige klimatologische omstandigheden werd in deze periode een begin gemaakt met het ontginnen van bos, heide en veen. Veel van onze huidige steden en dorpen dateren uit deze periode. De hierop volgende periode 1500 – heden wordt aangeduid als nieuwe tijd.
Bijlage 2: Archeologische Monumentenzorg (AMZ)
• •
schematisch overzicht AMZ verklarende woordenlijst AMZ
Schema Archeologische Monumentenzorg (AMZ) Verklarende woordenlijst Archeologische Monumentenzorg (AMZ) Archeologische begeleiding (STAP 5c) Een archeologische begeleiding wordt uitgevoerd wanneer proefsleuven of en opgraving niet mogelijk zijn door bijvoorbeeld civieltechnische beperkingen. Archeologische indicatoren Hiermee worden aanwijzingen in de bodem bedoeld die duiden op menselijke activiteiten in het verleden, zoals aardewerkscherven, houtskool, botmateriaal, vondstlagen, etc. Archis Archeologisch informatiesysteem voor Nederland. Een digitale databank met gegevens over archeologische vindplaatsen en terreinen. Bureauonderzoek (STAP 1) Het bureauonderzoek is een rapportage waarin een gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel wordt opgesteld aan de hand van geomorfologische en bodemkaarten, de Archeologische Monumentenkaart (AMK), het Archeologisch Informatiesysteem (ARCHIS), historische kaarten en archeologische publicaties. Fysiek beschermen (STAP 4c) De archeologische resten blijven in de bodem behouden door bijvoorbeeld planaanpassingen. Geofysisch onderzoek Meetapparatuur brengt archeologische verschijnselen in de bodem driedimensionaal in kaart zonder te boren of te graven. Dit kan bijvoorbeeld door radar-, weerstandsonderzoek of elektromagnetische metingen. Gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel Dit model geeft op detailniveau voor het plangebied aan wat aan archeologische vindplaatsen aanwezig kan zijn. Op basis van dit verwachtingsmodel wordt bepaald of een inventariserend veldonderzoek nodig is en wat de juiste methode is om eventueel aanwezige archeologische resten aan te tonen. Inventariserend veldonderzoek (IVO) (STAP 2) Tijdens een inventariserend veldonderzoek worden archeologische waarden in het veld geïnventariseerd en gedocumenteerd. Waar is wat in de bodem aanwezig? De inventarisatie kan bestaan uit een inventariserend veldonderzoekoverig (door middel van een booronderzoek, veldkartering en/of geofysisch onderzoek) en/of een inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven. Wat de beste methode is, hangt sterk af van de omstandigheden en de aard van de vindplaats. Inventariserend veldonderzoek - overig (IVO-o) (STAP 2b of 2c) Bij een Inventariserend veldonderzoek - overig door middel van boringen (IVOo) worden boringen gezet door middel van een handboor of guts. Inventariserend veldonderzoek -proefsleuven (IVO-p) (STAP 2f) Proefsleuven zijn lange sleuven van twee tot vijf meter breed die worden aangelegd in de zones waar aanwijzingen zijn voor het aantreffen van archeologische vindplaatsen. Inventariserend veldonderzoek (IVO) - Verkennende fase (STAP 2b) Wanneer bij het bureauonderzoek onvoldoende gegevens beschikbaar zijn om een gespecificeerd verwachtingsmodel op te stellen, wordt een inventariserend veldonderzoek - verkennende fase uitgevoerd. In deze fase wordt onderzocht of de bodem nog intact is, wat de bodemopbouw is en hoe deze invloed heeft gehad op de locatiekeuze van de mens in het verleden. Het onderzoek is bedoeld om kansarme zones om archeologische resten aan te treffen uit te sluiten en kansrijke zones te selecteren voor vervolgonderzoek. Een verkennend onderzoek kent een relatief lage onderzoeksintensiteit en wordt meestal uitgevoerd door middel van boringen. Inventariserend veldonderzoek (IVO) - Karterende fase (STAP 2c of 2f)
Tijdens een inventariserend veldonderzoek - karterende fase wordt het plangebied systematisch onderzocht op de aanwezigheid van archeologische sporen en/of vondsten. De intensiteit van onderzoek is groter dan in de verkennende fase, bijvoorbeeld door een groter aantal boringen per hectare of door het aanleggen van proefsleuven. Inventariserend veldonderzoek (IVO) - Waarderende fase (STAP 2f) Tijdens de waarderende fase wordt aangegeven of de aangetroffen archeologische vindplaatsen behoudenswaardig zijn. Dat betekent dat de aard, omvang, datering, conservering en inhoudelijke kwaliteit van de vindplaats(en) wordt vastgesteld. Wanneer de waardering van de archeologische resten laag is, hoeft geen verder archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het plangebied wordt 'vrijgegeven'. Wanneer de resten behoudenswaardig zijn, wordt in eerste instantie behoud in situ (ter plekke in de bodem) nagestreefd. Wanneer dit door de voorgenomen ontwikkelingen niet mogelijk is, wordt vervolgonderzoek uitgevoerd in de vorm van een opgraving of archeologische begeleiding. Vaak wordt deze fase gecombineerd uitgevoerd met het inventariserend veldonderzoek karterende fase. Opgraving (STAP 5c) Wanneer door de toekomstige ontwikkelingen aanwezige archeologische resten in de bodem niet behouden kunnen worden, wordt een opgraving uitgevoerd. Tijdens de opgraving worden archeologische resten gedocumenteerd, gefotografeerd en bestudeerd. Hierdoor wordt informatie over het verleden zo goed mogelijk vastgelegd en behouden. Plan van Aanpak (PvA) (STAP 2a) Voor een booronderzoek is een Plan van Aanpak (PvA) noodzakelijk. Het PvA beschrijft hoe het veldwerk wordt uitgevoerd en uitgewerkt. Programma van Eisen (PvE) (STAP 2d of 5a) Voor het uitvoeren van een inventariserend veldonderzoek proefsleuven, archeologische begeleiding of opgraving is een Programma van Eisen (PvE) noodzakelijk. Het PvE beschrijft het doel, vraagstelling en uitvoeringsmethode van het archeologisch onderzoek. Dit document wordt beschouwd als basisdocument voor archeologisch veldonderzoek waarmee de inhoudelijke kwaliteit gewaarborgd wordt. Het PvE wordt goedgekeurd door het bevoegd gezag (gemeente, provincie of het rijk). Quickscan In een quickscan wordt geïnventariseerd of en waar archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Selectieadvies (STAP 3) In het selectieadvies wordt op archeologisch inhoudelijke argumenten het advies gegeven welke delen van het plangebied vrijgegeven kunnen worden voor verdere ontwikkeling en welke delen behouden of opgegraven moeten worden. Selectiebesluit (STAP 4) De bevoegde overheid (gemeente, provincie of soms het rijk) geeft op basis van het selectieadvies aan welke maatregelen genomen worden. De bevoegde overheid kan van het selectieadvies afwijken indien zij dat nodig acht. Veldkartering Bij een veldkartering wordt het plangebied systematisch belopen om archeologische oppervlaktevondsten te verzamelen.
Bijlage 3: Boorprofielen
Legenda (NEN 5104 en ASB)
laaggrens (wordt bepaald voor de ondergrens van de beschreven laag)
< 0,3 cm D 0,3 - < 3 cm E > 3 cm
scherpe overgang overgang geleidelijk diffuse overgang
amorfiteit veen (veraardheid)
? zwak amorf A matig amorf @ sterk amorf
niet tot zwak veraarde resten structuur nog zichtbaar sterk veraard, structuurloos
gezeefd traject
Projectnr.: 264244A
Gasunie Welsum
Bijlage 3: Profielbeschrijvingen met waarnemingen Boring: 1
Boring: 2 0
450
akker Klei, sterk zandig, zwak humeus, lichtbruin, bv, bovengrond erg droog
425
Boring: 3 0
450 425
akker
0
Zand, matig fijn, zwak siltig, zwak humeus, lichtbruin, bv, bovengrond erg droog
450
Zand, matig fijn, kleiïg, licht bruingrijs
400
akker Zand, matig fijn, zwak siltig, zwak humeus, lichtbruin, bv, bovengrond erg droog
425 45
50
400
50
Zand, matig fijn, matig siltig, zwak roesthoudend, riet, licht bruingrijs, ro onderin
375 350
400 375
375
350 120
300
350 120
Zand, matig fijn, matig siltig, sporen schelpen, zwak roesthoudend, grijs, matig gesorteerd
325
275
120
Zand, matig fijn, kleiïg, sporen schelpen, grijs, matig gesorteerd
325 300 275
325
140
300 275
200
250
Zand, matig fijn, kleiïg, licht bruingrijs, matig gesorteerd
200
Zand, matig fijn, kleiïg, sporen schelpen, brokken klei, grijs, matig gesorteerd, so Klei, matig siltig, sporen schelpen, sporen planten, grijs
210
Klei, matig siltig, grijs 225 250
Boring: 4
Boring: 5 0
425 400
akker
Boring: 6 0
Zand, matig fijn, zwak siltig, zwak humeus, lichtbruin, bv, bovengrond erg droog
425
Zand, matig fijn, kleiïg, zwak roesthoudend, licht bruingrijs, matig gesorteerd, ro onderin
375
Zand, matig fijn, zwak siltig, zwak humeus, lichtbruin, bv
350
400
350
120
150
90
275 250
Zand, matig fijn, kleiïg, zwak roesthoudend, resten puin, brokken klei, licht bruingrijs, matig gesorteerd, ro onderin Klei, sterk zandig, sporen schelpen, licht bruingrijs
120
Klei, sterk zandig, sporen schelpen, sporen roest, licht bruingrijs Klei, zwak zandig, sporen schelpen, licht bruingrijs
200
weiland Zand, matig fijn, zwak siltig, zwak humeus, lichtbruin, bv
400
40
325
300
0
30
45
375
325
weiland
275
350 90
325
Klei, sterk zandig, sporen schelpen, licht bruingrijs 130
Klei, sterk siltig, matig schelphoudend, licht bruingrijs
275
160
Zand, matig grof, matig siltig, licht bruingrijs
250 200
Zand, matig fijn, kleiïg, zwak roesthoudend, resten puin, brokken klei, licht bruingrijs, matig gesorteerd, ro onderin, overslag?
300
Klei, zwak zandig, licht bruingrijs
300
375
250 225
200
Boring: 7 0
weiland Klei, sterk zandig, zwak humeus, lichtbruin, bv
375 40
350
300
Zand, matig fijn, kleiïg, zwak roesthoudend, resten puin, brokken klei, licht bruingrijs, matig gesorteerd, ro onderin, overslag?
275
Klei, zwak zandig, sporen schelpen, licht bruingrijs
325 80
250 225 185
Klei, matig siltig, zwak roesthoudend, licht bruingrijs
200 175
220
Schaal AB
C DED F
!
rtenbijlage
264244 IKAW met monumenten (AMK), waarnemingen en onderzoeken
12-06-2014
204812 / 485658
14389
Legenda ONDERZOEKSMELDINGEN HUIZEN TOP10 ((c)TDN) WAARNEMINGEN
MONUMENTEN archeologische waarde hoge archeologische waarde zeer hoge archeologische waarde zeer hoge arch waarde, beschermd
IKAW zeer lage trefkans lage trefkans middelhoge trefkans hoge trefkans
1052
lage trefkans (water)
61940
middelhoge trefkans (water) hoge trefkans (water) water niet gekarteerd PROVINCIES
1051
6624
3228 13568 47597 416272
Schaal 1:15000 0
21582 2447 2448
12491 4917
202202 / 483048
500 m
N
Archis2
203000
! (
6
! (
7
484500
484500
! ( 5
4
! ( ! ( ! ( ! (
3
2
1
Trace open ontgraving uittredepunt HDD ! (
Boringen
! °
0
80 m
00
21-8-2014
NR
DATUM
definitief
OPDRACHTGEVER
Nederlandse Gasunie
IV WIJZIGING
GET.
GIS SPECIAL IST
1:1.500 FOR MAAT
J. Tolsma PROJECTO MSCHRIJVING
Verlegging gasleiding Welsum
DATUM
21-8-2014 STATUS
KAARTTITEL
SCHAAL
I. Vossen PROJECTLEIDER
definitief
A4 BLAD IN BLADEN
1 van 1 WIJZ.NR
00
Locatie boringen www.anteagroup.n l
KAARTNU MMER
264244-S1 R:\00260000\00264244\Arc heologie\ArcGIS\MXD\264244-S1.mxd
203000
BIJLAGE 3
BIJLAGE 4
INHOUDSOPGAVE
REGELS HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE REGELS
1
Artikel 1 Artikel 2 Artikel 3
1 4 5
Begrippen Wijze van meten Leiding - Gas
HOOFDSTUK 2 ALGEMENE REGELS
7
Artikel 4
Overige regels
7
HOOFDSTUK 3 OVERGANGS- EN SLOTREGELS
8
Artikel 5 Artikel 6
8 9
Overgangsrecht Slotregel
20150003
blz 1
HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE REGELS Artikel 1
Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder: 1.1 plan: het bestemmingsplan Partieel bestemmingsplan Welsum - Verlegging gasleiding van de gemeente Olst-Wijhe; 1.2 bestemmingsplan: de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1773.BP2015002007-0201 met de bijbehorende regels en bijlagen; 1.3 aanduiding: een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden; 1.4 aanduidingsgrens: de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft; 1.5 ander bouwwerk: een bouwwerk, geen gebouw zijnde; 1.6 archeologisch onderzoek: onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt; 1.7 archeologische waarde: de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden; 1.8 bebouwing: één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde; 1.9 bestaand: de bij of krachtens de Woningwet aanwezige bouwwerken en de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, en het overige gebruik, die bestaan ten tijde van het inwerkingtreden van het bestemmingsplan; 1.10 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen: afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet; 1.11 bestemmingsgrens: de grens van een bestemmingsvlak;
Bestemmingsplan Partieel bestemmingsplan Welsum - Verlegging gasleiding Status: Ontwerp / 20-03-15
Rho Adviseurs B.V.
blz 2
20150003
1.12 bestemmingsvlak: een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming; 1.13 bouwen: het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats; 1.14 bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond; 1.15 gebouw: elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt; 1.16 gebruiksmogelijkheden: de mogelijkheden om gronden en bouwwerken overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming te gebruiken; 1.17 meetverschil: een door de feitelijke terreininrichting aanwezig verschil tussen het beloop van lijnen in het veld en een aangegeven bestemmings- of bouwgrens; 1.18 milieusituatie: de waarde van een gebied in milieuhygiënische zin door de mate van scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies, daarbij in het bijzonder gelet op het voorkómen dan wel beperken van hinder door geur, stof, geluid, gevaar, licht en/of trilling; 1.19 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden: werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden en bouwwerken, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming; 1.20 nutsvoorzieningen: een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten; 1.21 overkapping: elk ander bouwwerk dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand; 1.22 peil: a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: Rho Adviseurs B.V.
Bestemmingsplan Partieel bestemmingsplan Welsum - Verlegging gasleiding Status: Ontwerp / 20-03-15
20150003
blz 3
de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang; b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de bouwhoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw; c. voor het bouwen van bouwwerken in, op of over het water: de hoogte van het gemiddelde waterpeil; 1.23 verkeersveiligheid: de waarde van een gebied voor de veiligheid van het verkeer door de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers;
Bestemmingsplan Partieel bestemmingsplan Welsum - Verlegging gasleiding Status: Ontwerp / 20-03-15
Rho Adviseurs B.V.
blz 4
Artikel 2
20150003
Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten: 2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
Rho Adviseurs B.V.
Bestemmingsplan Partieel bestemmingsplan Welsum - Verlegging gasleiding Status: Ontwerp / 20-03-15
20150003
Artikel 3 3.1
blz 5
Leiding - Gas
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemmingen in het bestemmingsplan Buitengebied, de Partiële herziening bestemmingsplan Uiterwaarden en het bestemmingsplan Olst-West mede bestemd voor een aardgastransportleiding met een diameter van ten minste 114 mm, ten hoogste 219 mm en een druk van ten hoogste 40 bar. 3.2
Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels: a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 3.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m; b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering. 3.3
Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 3.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming(en) behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. Alvorens over een omgevingsvergunning te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. 3.4
Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken geldt dat buitenopslag niet is toegestaan. 3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.5.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Leiding - Gas - 1 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren: a. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
Bestemmingsplan Partieel bestemmingsplan Welsum - Verlegging gasleiding Status: Ontwerp / 20-03-15
Rho Adviseurs B.V.
blz 6
20150003
b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen; c. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur; d. het indrijven van voorwerpen in de bodem; e. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage; f. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
3.5.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod Het verbod van lid 3.5.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die: a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend, zoals in lid 3.3 bedoeld; b. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen; c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.
3.5.3 Voorwaarde voor een omgevingsvergunning De werken en werkzaamheden, zoals in lid bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien het leidingbelang daardoor niet onevenredig wordt geschaad. 3.5.4 Advisering over de omgevingsvergunning De werken en werkzaamheden, zoals in lid 3.5.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien het leidingbelang daardoor niet onevenredig wordt geschaad.
Rho Adviseurs B.V.
Bestemmingsplan Partieel bestemmingsplan Welsum - Verlegging gasleiding Status: Ontwerp / 20-03-15
20150003
blz 7
HOOFDSTUK 2 ALGEMENE REGELS Artikel 4
Overige regels
Ter plaatse van de aanduiding 'leiding gas uitgesloten', varvallen de in de bestemmingsplannen Buitengebied, Partiële herziening bestemmingsplan Uiterwaarden en Olst-West respectievelijk de dubbelbestemmingen 'Leiding - Gas - 1', 'Leiding - Gas' en 'Leidingen'.
Bestemmingsplan Partieel bestemmingsplan Welsum - Verlegging gasleiding Status: Ontwerp / 20-03-15
Rho Adviseurs B.V.
blz 8
20150003
HOOFDSTUK 3 OVERGANGS- EN SLOTREGELS Artikel 5 5.1
Overgangsrecht
Overgangsregels bouwwerken
a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot: 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd; 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a met maximaal 10%. c. Sublid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan. 5.2
Overgangsregels gebruik
a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind. c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten. d. Sublid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Rho Adviseurs B.V.
Bestemmingsplan Partieel bestemmingsplan Welsum - Verlegging gasleiding Status: Ontwerp / 20-03-15
20150003
Artikel 6
blz 9
Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het Bestemmingsplan Partieel bestemmingsplan Welsum - Verlegging gasleiding van de gemeente Olst-Wijhe. Behorende bij het besluit van ...............
Bestemmingsplan Partieel bestemmingsplan Welsum - Verlegging gasleiding Status: Ontwerp / 20-03-15
Rho Adviseurs B.V.
blz 10
Rho Adviseurs B.V.
20150003
Bestemmingsplan Partieel bestemmingsplan Welsum - Verlegging gasleiding Status: Ontwerp / 20-03-15