Gemeente Maarssen Bestemmingsplan “Maarsseveense Plassen” Tuinbouwweg, Oude Dijk, Westbroekse Binnenweg
19 september 2008
Ontwerp
Gemeente Maarssen Bestemmingsplan “Maarsseveense Plassen” Tuinbouwweg, Oude Dijk, Westbroekse Binnenweg
Ontwerp
INHOUD: -
TOELICHTING REGELS KAART
Werknummer Datum
: 253.205.07 : 19 september 2008
KuiperCompagnons Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw, Architectuur, Landschap B.V. Rotterdam
INHOUDSOPGAVE
1
Inleiding
1
1.1. 1.2. 1.3. 1.4
Aanleiding Beleidskaders voor het gebied Maarsseveense Plassen e.o. Leeswijzer Disclaimer
1 3 5 5
2.
Het plangebied
7
2.1. 2.2. 2.3.
Ligging van het plangebied Geldende bestemmingsplannen en voorbereidingsbesluit Beleid hogere overheden 2.3.1. Rijksbeleid 2.3.2. Provinciaal beleid 2.3.3. Regionaal beleid Gemeentelijk beleid 2.4.1. Structuurvisie “Cultuurhistorie en kwaliteit” 2005 2.4.2. Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan (GVVP) 2.4.3. Gemeentelijke Handhavingnota 2.4.4. Beleidsnotitie beschermde landschapsparken 2.4.5. Welstandsnota 2.4.6 Natuurbeleidsplan Ecologische Infrastructuur 2.4.7 Vuurwerkbeleid gemeente Maarssen, (27 juni 2005)
7 7 7 7 13 20 22 22 23 24 24 25 26 26
3.
Inventarisatie en analyse
29
3.1. 3.2.
Ontstaansgeschiedenis Landschap 3.2.1 Landschapsbeschrijving 3.2.2 Functioneel patroon 3.3.3 Ruimtelijke opbouw Cultuurhistorie, monumenten en archeologie Beeldkwaliteit, de beleving en identiteit van het plangebied 3.4.1. Beeldkwaliteit 3.4.2. Algemene beeldkarakteristiek 3.4.3. De beleving en identiteit van de deelgebieden Waterhuishouding 3.5.1 Algemeen 3.5.2 Gebiedsindeling en gebiedskenmerken 3.5.3 Beleidskaders water 3.5.4 Waterbeheer 3.5.5 Watersysteem 3.5.6 Waterfuncties
29 31 31 31 31 32 36 36 36 40 50 50 50 51 57 57 60
2.4.
3.3. 3.4.
3.5.
3.9.
3.5.7 Ontwikkelingen per deelgebied 3.5.8 Veiligheid 3.5.9 Conclusie Ecologie Functie-inventarisatie 3.7.1. Wonen 3.7.2. Werken 3.7.3. Recreatie en toerisme 3.7.4. Verblijfsrecreatieterreinen en losse recreatieverblijven Infrastructuur 3.8.1. Wegverkeer 3.8.2. Ondergrondse infrastructuur Emancipatoire aspecten
60 65 65 67 73 73 73 75 80 87 87 87 87
4.
Onderzoek
97
4.1. 4.2. 4.3. 4.4. 4.5.
Geluid Bodem Luchtkwaliteit Stank Externe veiligheid
97 103 106 109 110
5.
Uitgangspunten en doelstellingen
115
5.1. 5.2.
Belangrijkste conclusies uit de analyse Planconcept en uitgangspunten voor de bestemmingsregeling 5.2.1 Algemeen 5.2.2 Deelgebieden
115 119 119 1121
6.
Juridische opzet van het plan
125
6.1. 6.2. 6.3.
Inleiding Toelichting op de kaart Toelichting op de voorschriften
125 125 126
7.
Overleg en inspraak
143
8.
Economische uitvoerbaarheid van dit plan
145
-
Bijlagen bij de toelichting
I II III
Kaart archeologische waarde Bijlagen milieuparagraaf Verslag inspraak en overleg
3.6. 3.7.
3.8.
1. 2. 3. 4. 5. 6.
7.
8. 9. 10. 11. 12.
13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20. 21. 22. 23.
Bijlagen (geen onderdeel van het plan) Beeldkwaliteitsplan Maarsseveense Plassen 13 oktober 2000; Beleidskader Toekomst Maarsseveense Plassen juli 2001; Beleidskader “Maarsseveense Plassen e.o.”, juni 2002; Structuurvisie “Cultuurhistorie en Kwaliteit, 2004; Handhavingsnota, 2004; Inventarisatie naar de permanente bewoning en brandveiligheid op de terreinen aan de Westbroekse Binnenweg, d.d. 2004 (deze inventarisatiegegevens zijn in 2005 geactualiseerd), MB-ALL; Onderzoek illegale bouw en strijdig gebruik in het plangebied ten behoeve van de wraking, d.d. juni 2004 t/m juli 2004 (dit onderzoek is in de daarop volgende jaren verschillende malen geactualiseerd). Beleids- en uitvoeringsnotitie “Aanpak permanente bewoning op de recreatieparken aan de Westbroekse Binnenweg/Oude Dijk”, d.d. 2004, MB-ALL; Notitie (Brand)veiligheid recreatieterreinen aan de Westbroekse Binnenweg en Oude Dijk te Tienhoven, 2004, MB-ALL; Analyse rapportage inventarisatie en controle permanente bewoning, februari 2005, MB-ALL; Onderzoek luchtkwaliteit bestemmingsplan Maarsseveense Plassen e.o. nr 05.1100, 7 juli Aveco de Bondt; Beoordeling effecten van evenementen en permanente bewoning bungalows op beschermde soorten Grote Maarsseveense Plas Maarssen, nr. 07-068, 5 juli 2007, Waardenburg; Onderzoek bouwtechnische eisen legalisatie permanente bewoning recreatie terreinen Westbroekse Binnenweg te Tienhoven, oktober 2007, MB-ALL; Milieuadvies legalisatie permanente bewoning recreatiewoningen aan de Westbroekse Binnenweg, 24 juli 2007, milieudienst nw Utrecht; Verkeerskundig onderzoek thermen Maarsseveense Plassen, nr. 3.0, 28 februari 2008, Delft Infra Advies; Milieuadvies thermen Maarsseveense Plassen, nr. 2504, 25 februari 2008, Milieudienst nw Utrecht; Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan, 2008; Aanvullende ecologie notitie Grote Plas, nr 07-612/08.03889/DimEm, 25 februari 2008, Waardenburg; Verkeerstelling april 2008 Westbroekse Binnenweg en Oude Dijk door Grondmij; Position Paper, permanente bewoning van recreatieverblijven in het plangebied Maarsseveense Plassen e.o, 20 mei 2008, MB-ALL; Aanvullend milieuadvies thermen Maarsseveense Plassen, 2 september 2008, milieudienst nw Utrecht; Aanvullende notitie verkeersaspecten thermen Maarsseveense Plassen, 22 augustus 2008, Delft Infra Advies; Recreatieparken Westbroekse Binnenweg, studie naar ruimtelijke kwaliteit, september 2008, Kuiper Compagnons.
TOELICHTING
1
1.
Inleiding
1.1.
Aanleiding Het voorliggende bestemmingsplan “Maarsseveense Plassen” vormt voor (gedeelten van) de bestemmingsplannen “Landelijk gebied” (1993), “Landelijk Gebied” (1975) + “eerste herziening” (1985), “Gageldijk-Westbroekse Binnenweg” (1979) en “Zuid” (1989) de herziening. Het gebied Maarsseveense Plassen betreft een deel van het landelijke gebied van de gemeente Maarssen dat een belangrijke recreatieve functie heeft (recreatiegebied de Maarsseveense Plassen). Andere functies zijn o.a. wonen, agrarische productie en natuur. Het gebied ligt binnen de stedelijke randzone van de stad Utrecht en maakt voor een deel onderdeel uit van het Noorderpark. Het gebied is tevens gelegen binnen de Nieuwe Hollandse Waterlinie. De druk op de ruimte is hier erg hoog waardoor het gebied ruimtelijk gezien een dynamisch karakter heeft en dientengevolge aan sterke veranderingen onderhevig is. In de loop der jaren is de functie van agrarisch productiegebied veranderd in wonen, natuur en recreatie. De begrenzing van het plangebied wordt globaal gevormd door het natuurgebied de Molenpolder, de Maarsseveensevaart, de Tuinbouwweg, de achterzijde van de percelen aan de Herenweg en Gageldijk en de gemeentegrens met Utrecht. Binnen het plangebied liggen het recreatiegebied de Maarsseveense Plassen, de Oude Dijk, de Westbroekse Binnenweg, de polder Binnenweg, de polder Maarsseveen en de Tuinbouwweg. Door het dynamische karakter heeft het gebied vanuit planologisch oogpunt behoefte aan een duidelijk ruimtelijk beleid dat gewenste ontwikkelingen kan sturen en ongewenste ontwikkelingen kan tegengaan. De geldende bestemmingsplannen geven een verouderd ruimtelijk regiem weer. De nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen kunnen niet of nauwelijks aan de verouderde voorschriften en beleidslijnen getoetst worden. Dit komt de handhaafbaarheid van de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten en de sturing van gewenste en ongewenste ontwikkelingen niet ten goede. Het gebied heeft onder andere te kampen met permanent bewoonde recreatieverblijven, een sterk verouderd recreatiegebied, illegale bouwactiviteiten, ongewenste bedrijfsactiviteiten in leegstaande agrarische opstallen etc.. Om het ruimtelijke proces in goede banen te leiden en de kwaliteiten van het gebied voor de toekomst zeker te stellen is het noodzakelijk een nieuw bestemmingsplan te maken. Het nieuwe plan moet voldoende bescherming bieden om de aanwezige kwaliteiten voor de toekomst zeker te stellen en waar mogelijk te versterken. Het plan heeft voornamelijk een conserverend karakter. De voorschiften van het plan hebben voldoende flexibiliteit in zich om de ruimtelijke dynamiek te sturen. Doelstellingen: • Het bestemmingsplan “Maarsseveense Plassen e.o.” geeft een adequate en flexibele regeling voor de huidige bebouwing en functies en is overwegend consoliderend van aard, waarbij de bestaande situatie grotendeels het uitgangspunt is. Bestaande situaties die strijdig zijn met het beleid van hogere of
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
2
• •
•
•
•
•
• •
• • • • • • •
andere overheden, de milieuwetgeving, natuurwetgeving, brandveiligheid of verkeersafwikkeling zijn niet gelegaliseerd. In dat geval behoud de gemeente het recht handhavend op te treden. De hoofdfuncties van het plangebied zijn, natuur, water, recreatie, agrarische doeleinden en extensief wonen. Het bestemmingsplan biedt geen ruimte meer voor de oprichting van nieuwe agrarische bebouwingsvlakken en kassen; de bestaande agrarische percelen worden geconserveerd. Gezien de verkeerssituatie aan de Tuinbouwweg en de ligging van het plangebied in het landelijk gebied biedt het bestemmingsplan geen ruimte voor de uitbreiding van bestaande bedrijven of de vestiging van nieuwe bedrijven die geen relatie hebben met het landelijk gebied. Voor het plangebied geldt ten aanzien van nieuwe (recreatieve)woningbouw een nuloptie; wel biedt het bestemmingsplan ruimte voor vervangende nieuwbouw en functieverandering in relatie met de provinciale ruimte voor ruimte regeling. Het bestemmingsplan biedt een overgangsregeling voor de permanent bewoonde recreatieverblijven die gekoppeld is aan een inventarisatie die als afzonderlijke bijlage bij dit plan is gevoegd. Het bestemmingsplan biedt tevens een regeling (wijzigingsbevoegdheid) om op gefaseerde wijze de langdurig permanent bewoonde recreatieverblijven onder voorwaarden te legaliseren middels een woonbestemming. Het bestemmingsplan biedt een adequate regeling voor de vestiging van beroepen aan huis. Ten aanzien van parkeren geldt als uitgangspunt dat de parkeerbehoefte op eigen terrein dient te worden opgevangen en niet mag worden afgewenteld op het openbaar gebied. Het bestemmingsplan biedt een adequate regeling voor voormalige agrarische bedrijven en agrarisch beheer met nevenfuncties. Het bestemmingsplan biedt een adequate regeling voor de ontwikkeling/opwaardering van het recreatiegebied de Maarsseveense Plassen. Het bestemmingsplan biedt een beschermende regeling voor de aanwezige natuurgebieden de Molenpolder en de Maarsseveense polder. In het bestemmingsplan is voor nieuwbouw als richtlijn een beeldkwaliteitsparagraaf opgenomen. In het bestemmingsplan is rekening gehouden met de ligging van de bovengenoemde natuurgebieden binnen de Natuurbeschermingswet. Het bestemmingsplan heeft aandacht voor aspecten als flora en fauna, verkeer, externe veiligheid, luchtkwaliteit en water. Het bestemmingsplan Maarsseveense voldoet aan de wettelijke eisen van het Bro juli 2008, de technische eisen van DURP (Digitale Uitwisseling Ruimtelijke Plannen) en is conform SVBP 2008 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen).
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
3
1.2.
Beleidskaders voor het gebied Maarsseveense Plassen Bij de planvoorbereiding voor dit bestemmingsplan zijn in afzonderlijke notities “Beleidskader Maarsseveense Plassen, september 2002” en “Beleidskader toekomst Maarsseveense Plassen, februari 2001” uitgangspunten en doelstellingen opgesteld voor het gehele plangebied. Om een goed beeld te krijgen van de huidige ruimtelijke situatie is het gebied perceelsgewijs geïnventariseerd. Deze gegevens vormden de basis voor de plananalyse, het planconcept en het formuleren van een beleidsstrategie. Waar relevant is het beleid van hogere/andere overheden aangehaald. In de toelichting van dit bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de bevindingen uit de bovengenoemde notities. De notities zijn als afzonderlijke bijlagen bij dit bestemmingsplan gevoegd. Ten aanzien van de permanente bewoning van recreatieverblijven heeft een afzonderlijke inventarisatie plaatsgevonden die in januari 2004 is afgerond. Deze inventarisatie is in 2005 geactualiseerd. Ten aanzien van de permanente bewoning is uitgebreid onderzoek gedaan naar een afdoende planologische regeling. Vorenstaande in het licht van het beleid van het ministerie van VROM en de provincie. In dit kader heeft veelvuldig overleg plaatsgevonden met VROM en de provincie en is advies ingewonnen bij de Provinciale Planologische Commissie. De gemeente heeft de volgende rapporten laten opstellen en onderzoeken gedaan die onderdeel uitmaken als afzonderlijke bijlagen bij dit bestemmingsplan: 1. Inventarisatie naar de permanente bewoning en brandveiligheid op de terreinen aan de Westbroekse Binnenweg, d.d. 2004 (deze inventarisatiegegevens zijn in 2005 geactualiseerd), MB-ALL; 2. Onderzoek illegale bouw en strijdig gebruik in het plangebied ten behoeve van de wraking, d.d. juni 2004 t/m juli 2004 (dit onderzoek is in de daarop volgende jaren verschillende malen geactualiseerd). 3. Beleids- en uitvoeringsnotitie “Aanpak permanente bewoning op de recreatieparken aan de Westbroekse Binnenweg/Oude Dijk”, d.d. 2004, MB-ALL; 4. Notitie (Brand)veiligheid recreatieterreinen aan de Westbroekse Binnenweg en Oude Dijk te Tienhoven, 2004, MB-ALL; 5. Position Paper, permanente bewoning van recreatieverblijven in het plangebied Maarsseveense Plassen e.o., 22 november 2004; 6. Analyse rapportage inventarisatie en controle permanente bewoning, februari 2005, MB-ALL; 7. Onderzoek luchtkwaliteit bestemmingsplan Maarsseveense Plassen e.o. nr 05.1100, 7 juli Aveco de Bondt; 8. Beoordeling effecten van evenementen en permanente bewoning bungalows op beschermde soorten Grote Maarsseveense Plas Maarssen, nr. 07-068, 5 juli 2007, Waardenburg; 9. Onderzoek bouwtechnische eisen legalisatie permanente bewoning recreatie terreinen Westbroekse Binnenweg te Tienhoven, oktober 2007, MB-ALL; 10. Milieuadvies legalisatie permanente bewoning recreatiewoningen aan de Westbroekse Binnenweg, 24 juli 2007, milieudienst nw Utrecht;
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
4
11. Verkeerskundig onderzoek thermen Maarsseveense Plassen, nr. 3.0, 28 februari 2008, Delft Infra Advies; 12. Milieuadvies thermen Maarsseveense Plassen, nr. 2504, 25 februari 2008, Milieudienst nw Utrecht; 13. Aanvullende ecologie notitie Grote Plas, nr 07-612/08.03889/DimEm, 25 februari 2008, Waardenburg; 14. Verkeerstelling april 2008 Westbroekse Binnenweg en Oude Dijk door Grondmij; 15. Position Paper, permanente bewoning van recreatieverblijven in het plangebied Maarsseveense Plassen e.o, 20 mei 2008, MB-ALL; 16. Aanvullend milieuadvies thermen Maarsseveense Plassen, 2 september 2008, milieudienst nw Utrecht; 17. Aanvullende notitie verkeersaspecten thermen Maarsseveense Plassen, 22 augustus 2008, Delft Infra Advies; 18. Recreatieparken Westbroekse Binnenweg, studie naar ruimtelijke kwaliteit, september 2008, Kuiper Compagnons. .
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
5
1.3.
Leeswijzer De toelichting is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 en 3 wordt het plangebied beschreven. In hoofdstuk 2 geschiedt dit aan de hand van het relevante beleid van de diverse overheden. In hoofdstuk 3 worden de resultaten van de inventarisaties beschreven. In Hoofdstuk 4 wordt een beschrijving gegeven van de onderzoeken die zijn uitgevoerd voor de milieuhygiënische situaties en de externe veiligheid. Hier worden de resultaten van het specifiek onderzoek dat is uitgevoerd om de haalbaarheid van de voorgestelde bestemmingen en wijzigingsbevoegdheden te toetsen beschreven. In hoofdstuk 5 worden de belangrijkste conclusies uit de analyse beschreven. Deze vormen de basis voor de uitgangspunten en doelstellingen die zijn geformuleerd. Op basis hiervan is de bestemmingsplanregeling opgesteld, die hier wordt onderbouwd. Per deelgebieden is beschreven wat de belangrijkste conclusies en uitgangspunten zijn. In hoofdstuk 6 wordt de juridische opzet van het bestemmingsplan toegelicht. De systematiek van het bestemmingsplan en alle onderscheiden bestemmingen worden er kort toegelicht. De resultaten van het gevoerde overleg (ex art.10 Bro) alsmede de uitkomsten van de inspraakprocedure worden in hoofdstuk 7 belicht. In hoofdstuk 8 wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het bestemmingsplan.
1.4
Disclaimer Hoewel de gemeente zich met kracht van argumenten inzet om het bestemmingsplan op de thans voorliggende wijze van kracht te laten worden kan daaraan geen enkel recht worden ontleend.
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
6
Begrenzing van het plangebied
Luchtfoto van het gebied
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
7
2.
Het plangebied
2.1.
Ligging van het plangebied Het plangebied betreft een stedelijke randzone in het oostelijk deel van het landelijk gebied van de gemeente Maarssen. De begrenzing van het plangebied wordt globaal gevormd door het natuurgebied de Molenpolder, de Maarsseveensevaart, de Tuinbouwweg, de achterzijde van de percelen aan de Herenweg en Gageldijk en de gemeentegrens met Utrecht. Binnen het plangebied liggen o.a. het recreatiegebied de Maarsseveense Plassen, de Oude Dijk, de Westbroekse Binnenweg, de polder Binnenweg, de polder Maarsseveen en Tuinbouwweg.
2.2.
Geldende bestemmingsplannen In het plangebied gelden de volgende bestemmingsplannen: - Landelijk Gebied: vaststelling raad 14 september 1992; goedkeuring GS 20 april 1993 - Landelijk Gebied: vaststelling raad 26 augustus 1974; gedeeltelijke goedkeuring GS 8 oktober 1975; aangepast aan KB 5 augustus 1982 - Landelijk Gebied eerste herziening: vaststelling raad 22 april 1985; goedkeuring GS 8 oktober 1985 - Gageldijk/Westbroekse Binnenweg: vaststelling raad 11 december 1978; gedeeltelijke goedkeuring GS 13 november 1979, aangepast aan KB 1 april 1982 - Maarssen Zuid: vaststelling raad 3 april 1989; goedkeuring G.S. 14 november 1989
2.3.
Beleid hogere overheden
2.3.1.
Rijksbeleid Vijfde Nota over de Ruimtelijke Ordening In 2000 is de nota “Ruimte maken, ruimte delen” vastgesteld, de Vijfde Nota over de ruimtelijke ordening. De nota gaf vooral een beleidskader, een manier waarop tegen het ruimtelijk beleid kan worden aangekeken en een procedurevoorstel. Nederland verandert: In de Vijfde Nota worden enkele belangrijke ontwikkelingen genoemd die in Nederland grote veranderingen meebrengen: de samenstelling van de bevolking is veranderd door de komst van buitenlanders; dat heeft belangrijke gevolgen voor alle beleidsterreinen; de beroepsbevolking verandert;
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
8
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
9
-
het werk verandert: er is een verschuiving naar de dienstensector er is een druk op de leefomgeving omdat zowel individuen als bedrijven voor allerlei activiteiten extra ruimte vragen er is sprake van toenemende vergrijzing
• Functieverandering grondgebruik: Er is in Nederland veel ruimte nodig. Extra veel, omdat gemiddeld het aantal mensen per woning afneemt. De economische activiteiten spreiden zich aan de randen van de stedelijke gebieden en langs de wegen. Ook op andere terreinen, zoals infrastructuur, recreatie, water en natuur, wordt extra ruimtebehoefte verwacht. De enige sector met een afnemende ruimtevraag is de landbouw. De komende dertig jaar zal een kwart van het Nederlandse grondoppervlak van functie veranderen. • Contourenbeleid: In de Vijfde Nota wordt een 'contourenbeleid' voorgesteld. Rond het bestaand bebouwd gebied van steden en dorpen zouden rode contouren moeten komen. Buiten dit gebied zou in principe geen nieuwe bebouwing mogen komen. Volgens de Vijfde Nota zouden deze contouren moeten worden getrokken door gemeenten in samenspraak met provincies. Inmiddels heeft het provinciaal bestuur in het Streekplan van 2004 de rode contouren voor de provincie Utrecht eenzijdig vastgesteld. In de Vijfde Nota wordt het Groene Hart als Nationaal Landschap aangewezen. Dat is belangrijk voor Maarssen, omdat de gemeente deels in het Groene Hart ligt. • Ruimtelijke kwaliteit: Verhogen van de ruimtelijke kwaliteit is een centrale doelstelling van het nationaal ruimtelijk beleid. In de Vijfde Nota worden zeven criteria van ruimtelijke kwaliteit genoemd. Die criteria gelden op nationale, regionale en lokale schaal. De ruimtelijke plannen van de diverse overheden moeten hieraan voldoen. • Regionale groene ruimte: In PKB deel 1 van de Vijfde Nota is aangekondigd dat de aanwijzing van gebieden tot bufferzone zal verdwijnen. De recreatieve waarde van het buitengebied rond de steden zou daardoor kunnen worden vergroot door de aanleg van regionale parken en de verbetering van de toegankelijkheid vanuit het stedelijk gebied. De Nota Ruimte vraagt nu aan provincies om de begrenzing en het planologisch regime voor de (voormalige) rijksbufferzones in streekplannen en structuurplannen zodanig te herzien dat versterking van de recreatieve functie mogelijk wordt in de vorm van relatief grootschalige groene gebieden met diverse mogelijkheden voor ontspanning en dagrecreatie. De bufferzones vervallen dus en het accent ligt op groen rond het stedelijk gebied. • Hoofdlijn Vijfde Nota Samenvattend zegt de Vijfde Nota: Nederland is veranderd, er is een toenemende behoefte aan ruimte en er is een groeiend besef van het belang van de kwaliteit van de ruimte. De Vijfde Nota R.O. is een nota op hoofdlijnen. Er staat weinig in over concrete locaties, maar er staat wel een beleidskader in en een procedure, die uitgaat van een decentrale uitwerking. Uitgangspunt vormen de ‘decentrale ruimtelijke programma's’ die
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
10
overheden gezamenlijk opstellen. Het rijk beoordeelt in het kader van de streekplanprocedure of dit programma in overeenstemming is met het nationale beleid. Nota Ruimte, 2004 Op 27 april 2004 werd de Nota Ruimte gepresenteerd. De Nota Ruimte legt accenten op de ontwikkelingsmogelijkheden voor de economie en op het waarborgen van waardevolle groengebieden. In de nota wordt gekozen voor het uitgangspunt: decentraal wat kan, centraal wat moet. De uitvoeringsagenda van de Nota Ruimte biedt tot 2014 inzicht in de uitvoering van het rijksbeleid. Het accent op de economie betekent dat investeringen worden gedaan om de internationale concurrentiepositie van Nederland te versterken. De aandacht concentreert zich op grote rijksinvesteringen, in totaal ongeveer twintig miljard euro. De Nota Ruimte kan worden gezien als een uitvoeringsgericht beleidsstuk dat tot een concretisering moet leiden van de Vijfde Nota, het Structuurschema Groene Ruimte en het Nationaal Verkeers- en Vervoersplan. Tegelijk met de nota publiceerde het ministerie van LNV de Agenda Vitaal Platteland, die de integrale rijksvisie bevat op de economie, de ecologie en de sociaal-culturele ontwikkeling van het platteland. In aansluiting op de Nota Ruimte heeft het kabinet het regionaal-economisch beleid nader uitgewerkt in de Gebiedsgerichte Economische Perspectieven (GEP). Wat betreft water en groen, is het uitgangspunt dat water meer dan voorheen de keuzen voor verstedelijking en gebiedsontwikkeling moet sturen. De Ecologische Hoofdstructuur wordt via robuuste verbindingen versterkt. De ruimtelijke consequenties van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn zijn integraal opgenomen in de Nota Ruimte. Het kabinet wil nieuwe huizenbouw voor een groot deel in en rond de bestaande verstedelijking realiseren. Grootschalige verstedelijking in het Groene Hart past daar niet bij. Wat betreft het wegennetwerk richt het rijk zich op de hoofdverbindingsassen boven knelpunten elders. Dit is een verdere aanscherping van de Vijfde Nota, waarvan de redenering was: het hoofdwegennetwerk is in korte tijd ontstaan, is daarna niet veel meer veranderd en moet niet worden uitgebreid. De Nota Ruimte concentreert de aanpak binnen het netwerk op de hoofdassen, opdat de grootstedelijke gebieden en de mainports goed bereikbaar zijn. Wat betreft de bevolkingsdichtheid: gemeenten krijgen de ruimte om voor hun natuurlijke bevolkingsaanwas te bouwen, terwijl het kabinet streeft naar bundeling van een groot deel van de verstedelijking. Het gaat om zes inmiddels bekende netwerken: Randstad Holland, Brabantstad, Zuid-Limburg, Twente, Arnhem-Nijmegen en Groningen-Assen. Het kabinet wijst op de noodzaak van stedelijke vernieuwing, van herstructurering en van afspraken tussen steden en randgemeenten. Maarssen heeft door de ligging in de Randstad, in het stadsgewest Utrecht en aan het Groene Hart, een bijzondere positie. De Nota Ruimte verwacht van gemeenten binnen stadsgewesten een bijdrage aan de woningbouw, maar Maarssen behoort voor meer dan de helft tot het Groene Hart, waar woningbouw ter discussie staat. Ontwikkelings-
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
11
mogelijkheden in het Groene Hart worden door de minister van VROM overigens niet uitgesloten. De eerder genoemde integrale opname in de Nota Ruimte van de Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn, is voor Maarssen van belang in verband met de natuurgebieden. (Molenpolder, polder Maarsseveen en polder Tienhoven). Tenslotte moet ook de Nieuwe Hollandse Waterlinie worden genoemd, waarvan de Nota Ruimte de cultuurhistorische betekenis benadrukt. De algemene indruk, namelijk dat de Nota Ruimte alle ruimte geeft voor bebouwing, is niet juist. De nadruk wordt door het kabinet gelegd bij de gezamenlijke verantwoordelijkheid van provincies en gemeenten. Dat maakt dat selectief wordt gebouwd, ook in de Randstad. In Maarssen zijn Maarssenbroek en Maarssendorpwoongebied grotendeels bebouwd, het buitengebied is grotendeels onbebouwd en de Vechtzone is deels bebouwd, deels onbebouwd en is van cultuurhistorische betekenis. Woningbouw is niet toegestaan in de natuurgebieden en is in de rest van het buitengebied alleen mogelijk als de bebouwing past in het landschap. Het uitgangspunt van de Nota Ruimte, decentraal wat kan, betekent voor het buitengebied dat in samenspraak met de provincie Utrecht en het BRU op een verantwoorde wijze de ruimtelijke invulling van het gebied wordt bepaald.
Nota Belvédère De Nota Belvédère is in 1999 vastgesteld door de ministeries van Onderwijs Cultuur en Wetenschappen, Landbouw Natuur en Visserij, Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieu en Verkeer en Waterstaat. De strategie van de Belvédère gedachte is “Behoud door ontwikkeling”. Behoud door ontwikkeling heeft te maken met het bewaren van cultuurhistorie door te ontwikkelen op een manier die de specifieke identiteit van het gebied behoudt en verder verbreedt , zodat naar de toekomst deze herkenbare identiteit blijft bestaan. Wonen is één van de belangrijkste identiteitsbepalende factoren in ons landschap. Mede door de historische stads- en dorpskernen, boerderijen met hun tuinen, weidse vergezichten, parken en bossen krijgen landschappen identiteit. De Belvédèregedachte geeft geen pasklare antwoorden, maar biedt een benadering om te bezien welke ontwikkelingen mogelijk zijn zonder de identiteit van het landschap aan te tasten. Deze benadering en het overleg met de provincie Utrecht, zijn van belang voor de realisatiemogelijkheden van plannen tot verandering van verdwijnende agrarische functies in ontwikkelingen waardoor de specifieke identiteit van het landschap kan worden behouden c.q. versterkt, voor nu en in de toekomst.
Nota Panorama Krayenhoff (Nieuwe Hollandse Waterlinie) De Nieuwe Hollandse Waterlinie is voorgedragen voor de Werelderfgoedlijst van UNESCO De linie maakt zichtbaar deel uit van het ruimtelijke historische landschap en heeft culturele, monumentale, natuur- en ecologische betekenis. In het plangebied liggen nog
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
12
enkele betonnen groepsschuilplaatsen. Zie voor een uitgebreidere beschrijving paragraaf 3.3 van deze toelichting. “Panorama Krayenhoff, het Linieperspectief”, de visie voor de uitvoering van het Nationaal Project Nieuwe Hollandse Waterlinie, is door de ministerraad vastgesteld bij besluit van 19 december 2003.
Beleid minister VROM t.a.v. permanente bewoning recreatieobjecten In haar brief van november 2003 biedt de minister van het ministerie van VROM de mogelijkheid de bestemming “recreatieverblijf” te wijzigen naar de bestemming “woondoeleinden”, waarbij de objecten en terreinen moeten voldoen aan de gebruikelijke voorwaarden die van toepassing zijn op de reguliere woningbouw. De bovengenoemde regel geldt niet voor: 1. Bouwwerken die bouwtechnisch of anderszins niet aan de voorwaarden voldoen. Dit zijn “logiesverblijven” welke niet gebruikt mogen worden voor permanente bewoning, zoals bijvoorbeeld stacaravans en houten vakantiehuisjes (chalets). 2. Bouwwerken die niet voldoen aan het bouwbesluit. 3. Bouwwerken en terreinen die in strijd zijn met de van toepassing zijnde milieuwetgeving. 4. Bouwwerken in de kwetsbare gebieden zoals de Ecologische Hoofdstructuur, de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden, de Natuurbeschermingswetgebieden en delen van Nationale Landschappen waar o.a. (delen van) het Groene Hart en de bufferzone binnen zullen vallen. In alle andere gevallen blijft de bestemming “recreatieverblijf” van kracht en moet de gemeente handhavend gaan optreden. Dit kan zij op verschillende manieren doen: 1. door de bewoners aan te schrijven en het permanent bewonen per direct stop te zetten onder dwang van een boete. 2. door het afgeven van een persoonsgebonden gedoogbeschikking. Deze beschikking is aan een persoon en object verbonden en is niet overdraagbaar aan een andere persoon. Dit wil zeggen dat als de betreffende persoon niet meer in het recreatieverblijf woont dit recreatieverblijf niet meer voor permanente bewoning gebruikt mag worden en alleen nog maar gebruikt mag worden voor verblijfsrecreatieve doeleinden. Deze beschikking kan alleen worden afgegeven aan mensen die vóór 31 oktober 2003 in een recreatieverblijf woonden. Het recreatieverblijf dient in dit geval wel te voldoen aan de in de Bouwverordening en Bouwbesluit genoemde aspecten van veiligheid, gezondheid en milieu. 3. Mensen die ná 31 oktober 2003 in een recreatieverblijf zijn gaan wonen komen niet in aanmerking voor een persoonsgebonden gedoogbeschikking. Deze mensen dienen het recreatieverblijf per direct te verlaten. De brief van de minister van VROM van november 2003 wordt gesteund door de ministerraad. Hiermee is sprake van vastgesteld regeringsbeleid voor de ruimtelijke ordening. De Tweede Kamer staat achter dit beleid. Provincies en gemeenten moeten dan ook handelen naar dit beleid. De discussie tussen de Tweede Kamer en de minister,
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
13
onder meer naar aanleiding van de motie Veenendaal hebben hierin voor de Maarssense situatie geen verandering gebracht. Bij brief van 16 maart 2005 aan burgemeester en wethouders heeft de minister van VROM haar standpunt nogmaals weergegeven. Bij brief van 4 oktober 2005 heeft de minister haar reactie op de motie Veenendaal gegeven. Dat brengt geen wijziging in de situatie van Maarssen en het van toepassing zijnde beleid. Ook de recentelijk aangekondigde voorgenomen wetswijziging ten aanzien van de mogelijkheid tot het aanvragen van een persoonsgebonden beschikking leidt voor Maarssen niet tot wijzigingen. Bij brief van 14 juni 2006 heeft de minister aangegeven dat ze vasthoudt aan haar standpunt en dat zij de inspecteur VROM opdracht heeft gegeven zonodig in de planprocedure op te gaan treden door het indienen van zienswijzen bij de gemeenteraad en het indienen van beroep bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
2.3.2.
Provinciaal beleid Streekplan provincie Utrecht, 2005-2015 In het Streekplan voor de gehele provincie Utrecht, dat in 2004 is vastgesteld, zijn rode contouren vastgelegd. Dat is niet overeenkomstig de Vijfde Nota voor de Ruimtelijke Ordening gebeurd, maar, nadat de provincie gemeenten in het kader van het art. 10 Bro overleg hadden gehoord, eenzijdig door het provinciaal bestuur. Het verzoek van Maarssen om rond de lintbebouwingen van Herenweg-Gageldijk, Tuinbouwweg en Oude Dijk - Westbroeksbinnenweg, een rode contour te leggen is niet gehonoreerd. Dat is van belang voor het plangebied. Op de plankaart van het Streekplan heeft het plangebied de bestemming “Landelijk Gebied 1” en “Landelijk Gebied 4” gekregen. Landelijk Gebied 1 = hoofdfunctie stedelijk uitloopgebied Landelijk gebied grenzend aan stedelijk gebied met een stedelijk invloed door een afwisseling van (dag)recreatieterreinen, recreatief groen, fiets – en wandelpaden, omvangrijkere sportcomplexen, maneges, volkstuincomplexen, agrarisch gebruik, incidenteel tuinbouw en kleinere natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Behoud en versterking van de kwaliteit als stedelijk uitloopgebied staat hier centraal. Juist vanwege de recreatieve functie voor het aangrenzende stedelijk gebied is het essentieel dat het gebied landschappelijk aantrekkelijk blijft en zo mogelijk verder wordt ontwikkeld. Landelijk Gebied 4 = hoofdfunctie natuur Bestaande natuurgebieden en gebieden die in de komende periode als nieuwe natuur zullen worden ingericht, beide vaak met recreatief medegebruik. Het is cruciaal dat de bestaande functies in de EHS niet belemmerd worden. De EHS moet zo veel mogelijk
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
14
Kaartfragment Streekplan provincie Utrecht, 2005-2015
Ecologische Hoofdstructuur (EHS)
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
15
toegankelijk zijn voor extensieve vormen van recreatie, zoals wandelen en fietsen. Om dit mogelijk te maken kan het noodzakelijk zijn op niet kwetsbare plekken aansluitende kleinschalige voorzieningen te realiseren, zoals extra parkeergelegenheid. Verder valt het gebied gedeeltelijk binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en de Europese vogelrichtlijn / Natuurbeschermingswet. Tevens maakt het onderdeel uit van de Recreatieve Hoofdstructuur (RHS) en de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS). In het Streekplan is voor het plangebied de volgende tekst opgenomen: “Speciale aandacht is wenselijk voor het gebied dat globaal gezien wordt begrensd door de N230 Zuilense Ring, Sweserengseweg, Maarsseveensevaart, Westbroekse Binnenweg en Burgemeester Huydecoperweg. In dit gebied is een diversiteit aan functies aanwezig, waardoor het oorspronkelijke karakter van landelijk gebied is vermengd met (semi-)stedelijke functies, recreatie, glastuinbouw enzovoort. De kwaliteit van het gebied is hierdoor in de loop van de tijd sterk teruggelopen. Het beleid is erop gericht waar mogelijk de omgevingskwaliteit te verbeteren en ongewenste gebruiksvormen met de bijbehorende bebouwing te saneren. Het bebouwingspatroon met de afwisseling tussen open ruimten en stedelijk gebruik is dermate diffuus dat een bebouwingscontour voor dit gebied geen juiste optie is om een proces van kwaliteitsverbetering optimaal te sturen. Om de gewenste kwaliteitsslag mogelijk te maken moet in beginsel met maatwerk een meer genuanceerde benadering mogelijk zijn dan voor het reguliere buitengebied. Voor een structurele en uitgebalanceerde aanpak van het verschuiven, transformeren en creëren van functies acht de provincie het gewenst dat de gemeente voor dit gebied een ruimtelijke visie opstelt met een financieel-economische onderbouwing. Hierin moet duidelijk worden aangegeven op welke wijze en met welke instrumenten de kwaliteitsverbetering tot stand kan komen. Uitgangspunt is dat de kwaliteitsverbetering van het gebied substantieel moet zijn en dat daarbij de hoeveelheid bebouwing, verharding en stedelijke functies in het gebied vermindert.”
Waterhuishoudingsplan Voor het waterbeheer wordt gestreefd naar een verantwoord gebruik van grond- en oppervlaktewater. Verder is het waterbeheer onder meer gericht op het reduceren van het areaal verdroogde bodem met ten minste 25 % ten opzichte van 1985 en op het verbeteren van de natte ecologische infrastructuur. In de Waterparagraaf van deze toelichting zal nader worden ingegaan op de consequenties van het provinciaal beleid voor het bestemmingsplangebied.
Beleidsplan Natuur en Landschap Hoofddoelstelling van het natuur- en landschapsbeleid van de provincie is: duurzame instandhouding, herstel en ontwikkeling van natuurlijke en landschappelijke waarden. Om de gewenste duurzaamheid te bereiken wordt een ruimtelijk stabiele, duurzaam te behouden
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
16
ecologische hoofdstructuur in de provincie gerealiseerd. In de ecologische hoofdstructuur worden kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en verbindingszones onderscheiden. De kerngebieden zijn gebieden met belangrijke natuurwaarden van een dusdanige omvang dat een groot deel van de soorten die bij deze gebieden horen zich daar duurzaam kunnen handhaven. In natuurontwikkelingsgebieden worden nieuwe kerngebieden gecreëerd of bestaande vergroot. Verbindingszones verbinden gelijksoortige gebieden, zodat de uitwisseling van soorten wordt verbeterd. Voor het plangebied is de strategie van landschapsontwikkeling voor gebieden binnen de stadsgewestelijke invloedsferen van toepassing. Deze gebieden worden gekenmerkt door hoogdynamische veranderingsprocessen die leiden tot een wijziging van - of binnen - de grondgebruikfuncties. De strategie is gericht op ontwikkeling in het kader van de Randstadgroenstructuur. Uitgangspunt is het creëren van een nieuwe landschappelijke kwaliteit. Speerpunten binnen het landschapsbeleid in de stadsgewesten zijn: • de groene geleding van de overgangszone tussen stad en het landelijk gebied; • de interne groene geleding van het stadsgewest en • het realiseren van groene buffers tussen de stadsgewesten onderling. Voor de in het plangebied gelegen gebieden is de waterhuishouding van groot belang. Voor de aanwezige natuurwaarden en de ontwikkeling daarvan is het van belang dat de invloed van gebiedseigen water wordt versterkt en de invloed van gebiedsvreemd water wordt tegengegaan. Maatregelen die in dit verband genomen kunnen worden, zijn de stijghoogte van het grondwater te laten toenemen door minder onttrekking van grondwater en door de afstroming van grond- en oppervlaktewater te vertragen.
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
17
Natuurgebiedsplan Vecht- en plassengebied In het natuurgebiedsplan Vecht- en Plassengebied van juli 2001 heeft een deel van het plangebied de aanduiding nieuwe natuur gekregen, t.w. het gebied Molenpolder en polder Maarsseveen. Voor het bestaande natuurgebied, dat voor een groot deel al eigendom is van SBB wordt met name gestreefd naar zoetwatergemeenschap (matig voedselrijk) en nat schraalgrasland. In het nieuwe deel wordt met name rietland en ruigte en een zoetwatergemeenschap nagestreefd. Het natuurgebiedsplan was een voorstudie om te komen tot de nadere vaststelling van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in het nieuwe streekplan.
Beschermde landschapsgezichten In 1999 heeft de provincie een nieuw instrument gekregen om het historische landschap te beschermen. Artikel 23 van de nieuwe Natuurbeschermingswet geeft aan Gedeputeerde Staten de bevoegdheid om beschermde landschapsgezichten aan te wijzen. Een te beschermen historisch landschap kan worden gedefinieerd als een “samenstel van onbebouwde terreinen of van bebouwde en onbebouwde terreinen dat vanwege zijn structuren, patronen of elementen dan wel anderszins vanwege zijn uiterlijk verschijningsvorm, historisch-landschappelijk van algemeen belang is”. Het rechtsgevolg van deze aanwijzing is - net als bij de beschermde stads- en dorpsgezichten - dat de gemeente gehouden is een bestemmingsplan te maken, waarin cultuurhistorische waarden worden beschermd. Het nieuwe instrument wordt gedragen door een integrale benadering van het landschap, waarbij historische geografie, gebouwde monumentenzorg, archeologie en natuurwaarden samenkomen. Wel dient het historisch landschapspatroon in zijn geheel centraal te staan. Een dergelijk historisch landschapspatroon kan bestaan uit lijnvormige elementen, het reliëf, beplantings- en bebouwingspatronen en heeft in voldoende mate zijn historische gaafheid behouden. De betreffende wet is nog niet in werking getreden.
Gebiedsperspectief regionaal groen In opdracht van de provincie Utrecht en het Bestuur Regio Utrecht is een plan opgesteld voor recreatief groen in de regio. Dit sluit aan bij de gedachte van de Randstad-groenstructuur. Voor zowel stedelijk gebied als voor toekomstige woningbouwlocaties werd bezien of in de nabijheid daarvan voldoende groen aanwezig was. De gemeenten werden betrokken bij het opstellen van het Gebiedsperspectief Recreatief Groen. Het gebiedsperspectief moest niet alleen in beeld brengen waar het aanbod van recreatief groen tekort schoot, maar ook wat de mogelijkheden zijn om deze tekorten weg te werken. Op een kaart werd aangegeven waar aanvullend recreatief groen gewenst is. De Stichting Recreatie werd door de provincie ingeschakeld om vlakgroen en verbindingsgroen te inventariseren. Het voorstel tot een landschapspark bij Maarssen Zuid is gemeld aan de Stichting Recreatie en werd positief beoordeeld, maar dit leverde uiteindelijk geen financiële middelen op. In het najaar van 2002 is het gebiedsperspectief vastgesteld. Daarin is ook verbindingsgroen opgenomen in de polder Binnenweg, in de vorm van een
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
18
fiets- wandel – en kanoroute. De gemeente heeft daarom een wijzigingsbevoegdheid opgenomen gericht op het realiseren van deze route.
Beleidsplan Recreatie en Toerisme Kernpunt van het recreatieve en toeristische beleid voor de provincie is de kwantitatieve en kwalitatieve verbetering en uitbouw van het voorzieningenniveau. De provinciale beleidsuitgangspunten zijn uitgewerkt in enkele thema’s. Een thema dat voor het plangebied van belang is, is het thema “Cultuurhistorie”. De Nieuwe Hollandse Waterlinie en de buitenplaatsen langs de Vecht zijn belangrijke cultuurhistorische structuren in de provincie. Op grond van eerder geformuleerd beleid zijn inmiddels fietsroutes voor beide ontwikkeld. Belangrijk voor het beleid is dat recreanten en toeristen voor de cultuurhistorie naar verwachting steeds meer interesse zullen tonen. De provincie steunt in haar beleid de presentatie en promotie van het cultuurhistorisch product Utrecht als totaliteit. Verder worden verbetering van de toegankelijkheid, verbreding van het product en samenwerking tussen de verschillende organisaties gestimuleerd. Tot de concrete projecten behoort onder andere de profilering van het historisch belang en verbetering van de toeristische mogelijkheden van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. De uitvoering van de Randstadgroenstructuur is een thema dat vooral van belang is voor Utrecht en Amersfoort. De provincie heeft groengebiedsperspectieven gemaakt voor enkele strategische groenprojecten. Deze zijn uitvoeringsgericht. De provincie legt het gebiedsperspectief voor aan het rijk (VROM, LNV). Het rijk toetst aan hoofdlijnen van rijksbeleid en kent subsidies toe aan ingediende projecten. In het Utrechtse hebben de provincie Utrecht en het Bestuur Regio Utrecht samen de mogelijkheden geïnventariseerd voor vlakgroen en verbindingsgroen in stedelijk gebied. Op de bij het thema “Routestructuren” behorende kaart staat de Groeneweg aangegeven als onderdeel van de regionale fietsroute langs de Nieuwe Hollandse Waterlinie en als onderdeel van de landelijke fietsroute langs de Vecht. Door het plangebied lopen geen gemarkeerde wandelroutes. In het kader van het verder ontwikkelen van wandel-, fiets-, kano- en ruiterroutes, is een algemeen knelpunt dat het aanbod aan overnachtingsmogelijkheden weinig gedifferentieerd is.
Herinrichting Noorderpark; Dienst Landelijk Gebied Voor het ten oosten van de Maarsseveense Plassen en Gageldijk gelegen gebied is de zogenaamde herinrichting Noorderpark in uitvoering. Aanvankelijk was door agrarische organisaties een ruilverkaveling aangevraagd. Aangezien in het gebied ook nietagrarische functies van betekenis zijn (het gebied is een belangrijk uitloopgebied voor de openluchtrecreatie) is besloten voor het gebied een herinrichtingsplan op te stellen. Belangrijke onderdelen van het herinrichtingsplan zijn natuurontwikkeling en verbetering van beheers- en reservaatgebied in de Polder Bethune en de Molenpolder en de aanleg van bos in de Gagelpolder. Dit bos heeft een belangrijke recreatieve functie. Ter
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
19
ontsluiting van het gebied is onder meer langs de Burgemeester Huydecoperweg een fietspad aangelegd. Daarnaast voorziet het plan in diverse fiets- en wandelpaden in het plangebied en direct daarbuiten.
Beleidsplan Niet van Gisteren (2002) In de Provinciale notitie “Niet van gisteren” van 2003 ligt het plangebied binnen de cultuurhistorische hoofdstructuur (CHS) Het plangebied valt onder de thema’s Nieuwe Hollandse Waterlinie (NHW) en Vechtplassen. Ten aanzien van deze thema’s geldt de visie “eisen stellen”. Deze visie wil zeggen dat het gebied een grote cultuurhistorische samenhang kent. Deze samenhang is manifest aanwezig in de ruimte. In het algemeen is er een hoge mate van dynamiek in de omgeving. De verwachting is dat zich op (korte) termijn transformaties zullen voordoen. Verandering van beeld en functie is in principe mogelijk indien aantoonbaar is dat deze verandering zich “in de geest van” de cultuurhistorische samenhang voltrekt. Daarmee wordt een eigentijdse expressie geambieerd en niet een historische kopie. Op deze wijze levert cultuurhistorie een bijdrage aan de (nieuwe) ruimtelijke kwaliteit. Beleidsregels bestemmingswijziging recreatiewoningen, maart 2005 Gedeputeerde Staten hebben in maart 2005 de beleidsregels voor bestemmingswijziging recreatiewoningen vastgesteld. Het hoofduitgangspunt is dat permanente bewoning van recreatiewoningen ongewenst is. De beperkende voorwaarden die het Rijk stelt aan de omzetting van de recreatiefunctie in wonen of het afgeven van een persoonsgebonden gedoogbeschikking, worden door de provincie onderschreven. Uitsluitend als permanent bewoonde woningen, die voldoen aan de criteria die het Rijk in de Nota Ruimte aangeeft en buiten de kwetsbare gebieden liggen, is een bestemmingswijziging mogelijk. Naast de door het Rijk aangegeven gebieden werkt de provincie de Nationale Landschappen verder uit om eventuele kwetsbaarheid te bepalen. Naast de toetsing aan het Bouwbesluit van 2003 moeten de recreatiewoningen voldoen aan de gemeentelijke bouwverordening en welstandsnota en mag bewoning niet in strijd zijn met de milieuwetgeving. De inhoud van de woning mag niet meer dan 250 m3 bedragen. Van de mogelijkheid die het Rijk biedt om complexen als geheel een bestemmingswijziging te geven als meer dan 50% permanent bewoond wordt, ziet de provincie af. Er kan onder de geldende voorwaarden op complexen een persoonsgebonden beschikking worden afgegeven. Recreatiewoningen op complexen komen niet in aanmerking voor een bestemmingswijziging naar wonen, tenzij alle individuele recreatiewoningen aan alle voorwaarden voldoen. De door het Rijk genoemde peildatum van 31 oktober 2003 dient in acht te worden genomen.
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
20
2.3.3.
Regionaal beleid Regionaal Structuurplan 2005-2015 Het Bestuur Regio Utrecht (BRU) heeft op 21 december 2005 het Regionaal Structuurplan 2005-2015 (RSP) vastgesteld. Hierin staat in grote lijnen hoe de regio Utrecht zich in de komende tien jaar moet gaan ontwikkelen op het gebied van wonen, werken, groen en bereikbaarheid. Het plan vormt de basis voor de in 2006 opgestelde uitvoeringscontracten tussen de gemeenten die samenwerken in het BRU. De regio Utrecht onderscheidt zich - volgens het Ontwerp Regionaal Structuurplan - van de andere stedelijke regio's in de Randstad door de aantrekkelijke groene omgeving en de grote variatie aan landschappen. Dit is een sterke economische troef. Probleem is echter dat grote delen van het buitengebied slecht bereikbaar zijn vanuit de stedelijke omgeving, vanwege de vele infrastructurele barrières. Ook de interne ontsluiting en het recreatieve voorzieningenniveau van het buitengebied laten te wensen over. Mede door de achterstand in de uitvoering van lopende groenprojecten en veranderingen in de vrijetijdsbesteding (bijvoorbeeld de opkomst van nieuwe buitensporten en de toenemende behoefte aan 'bijzondere natuurervaringen') is sprake van een duidelijk tekort aan recreatiemogelijkheden. Met de verdere stedelijke groei zal het tekort toenemen. Het verminderen van dit tekort is een opgave voor het nieuwe RSP. Daarnaast hebben ontwikkelingen in de landbouw, de realisering van de Ecologische Hoofdstructuur, de toegenomen aandacht voor cultuurhistorie en de eisen van duurzaam water beheer vérstrekkende gevolgen voor de inrichting en het gebruik van het buitengebied. Gelet op een woningtekort in de Utrechtse regio, wordt voortdurend getracht om in het RSP en op de plankaart, nieuwbouwlocaties op te nemen. Wat Maarssen betreft zijn geen nieuwe locaties toegevoegd buiten de eerdere planning. Dat betekent bijvoorbeeld dat wel de planvorming in Maarssen Zuid (voormalig DSM-terrein) is opgenomen, maar dat het idee om rond de Maarsseveense plassen te bouwen, niet is opgenomen in het Regionaal Structuurplan. Dat is van belang voor het plangebied. Voor het plangebied van de Maarsseveense Plassen e.o. zijn met name twee van de in het RSP geformuleerde ambities van belang, te weten: • water geldt als een ordenend principe: plannen moeten voldoen aan de eisen van duurzaam waterbeheer; • gestreefd wordt naar een robuuste groenblauwe structuur, om de grote landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische kwaliteiten van de regio duurzaam veilig te stellen en om de recreatieve aantrekkingskracht van het buitengebied te vergroten.
Water als ordenend principe Het ruimtelijk beleid van de regio zal moeten voldoen aan de eisen van duurzaam waterbeheer, zoals geformuleerd door de Commissie Waterbeheer voor de 21e eeuw. Gewenste functies moeten worden afgestemd op de ligging in het watersysteem. De laaggelegen gebieden die van belang zijn voor de waterberging, namelijk de uiterwaarden van de Lek, de veengebieden, de Bethunepolder en de laaggelegen
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
21
rivierkommen, zijn minder geschikt voor verstedelijking. Als hier toch gebouwd gaat worden, zal dit gepaard moeten gaan met extra maatregelen voor waterberging. Een belangrijke uitdaging is om tot goede combinaties te komen tussen waterberging en andere functies. De wateropgave moet niet als een technisch vraagstuk worden benaderd, maar als een integrale ruimtelijke kwaliteitsimpuls. De ambitie van het regionaal beleid is om de wateropgave maximaal mee te koppelen met de ontwikkeling van nieuwe natuur- en recreatiegebieden en actief in te zetten voor vergroting van de ruimtelijke kwaliteit. Met name de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de waterrijke veengebieden en rivierkommen bieden daarvoor interessante aanknopingspunten. Bij nieuwe ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de eisen van duurzaam waterbeheer. Waterberging zal worden gecombineerd met nieuwe functies en inzetten voor ruimtelijke kwaliteit. Ontwikkeling groenblauwe structuur De regio streeft naar de vorming van een robuuste groenblauwe structuur, waarin de kernkwaliteiten van de verschillende landschappen in de regio duurzaam zijn veiliggesteld. De reeds aangewezen Ecologische Hoofdstructuur en bestaande groen plannen worden hier integraal in opgenomen, alsmede waardevolle cultuurhistorische gebieden en elementen. Daarnaast is er in de groenblauwe structuur ruimte voor nieuwe recreatieve en toeristische voorzieningen, voor extra waterberging en voor verbrede landbouw. Nieuwe rode functies zijn alleen mogelijk als deze actief bijdragen aan de realisering van de groenblauwe doelstellingen. Het gaat in de beoogde groenblauwe structuur niet zozeer om de aanleg van compleet nieuwe groen gebieden, als wel om het gericht versterken van de specifieke ecologische, cultuurhistorische en visueel ruimtelijke kwaliteiten van het landschap. De verschillende landschappelijke gezichten van de regio moeten als het ware tot spreken worden gebracht: aan de ene kant de waterrijke veengebieden van het Groene Hart en de dynamische riviernatuur langs de Lek, aan de andere kant het uitgestrekte bos- en heidegebied van de Utrechtse Heuvelrug en het agrarische cultuurlandschap van de Kromme Rijn, en daartussen de historische landgoederenzones van de Stichtse Lustwarande, de Vecht en de Langbroekerwetering. De Nieuwe Hollandse Waterlinie wordt uitgebouwd tot een verbindende groenstructuur met bijzondere voorzieningen in de sterk versnipperde oostflank van de regio. De grote cultuurhistorische waarde van deze verdedigingslinie vraagt om een zorgvuldig ontwerp. Belangrijke ambitie van de regio is dat de toegankelijkheid en de recreatieve gebruiksmogelijkheden van het buitengebied aanzienlijk verruimd worden, voor zowel bewoners als bezoekers van de regio. Een veel fijnere dooradering van het buitengebied is nodig met fiets- en wandelpaden, ruiterpaden en kanoroutes. Daarnaast is een heldere regionale routestructuur gewenst en kunnen op afgewogen locaties nieuwe attractiepunten worden ontwikkeld. Voor het verbeteren van de toegankelijkheid zal extra geïnvesteerd worden in ongelijkvloerse kruisingen van drukke infrastructuur en in overleg met grondeigenaren over openstelling van terreinen. In het bijzonder wordt gestreefd naar de aanleg van aantrekkelijke recreatieve en ecologische verbindingen tussen stad en buitengebied. De Lek, de Hollandse IJssel, de Kromme Rijn, de Vecht, maar ook het kanalenstelsel en de Nieuwe Hollandse Waterlinie worden uitgebouwd tot groen of blauwe wiggen.
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
22
Als belangrijke punten worden in de nota expliciet genoemd: • Versterken van de verschillende 'landschappelijke gezichten' van de regio; • Nieuwe Hollandse Waterlinie als verbindende groenstructuur met bijzondere voorzieningen; • Sterk verbeteren van de toegankelijkheid en de gebruiksmogelijkheden van het buitengebied; • Fijne dooradering, regionale routestructuur, nieuwe voorzieningen en attractiepunten; • Aanleg van aantrekkelijke recreatieve en ecologische verbindingen tussen stad en buitengebied. Bij de verdere uitwerking van de ruimtelijke keuzes die gemaakt worden, noemt de nota uitdrukkelijk het Noorderpark en de Nieuwe Hollandse Waterlinie als belangrijke onderdelen van de Groenblauwe structuur en ook als in de beoogde ontwikkelingen “prioritaire groengebieden”.
2.4
Gemeentelijk beleid
2.4.1.
Structuurvisie “Cultuurhistorie en kwaliteit” 2005 De ruimtelijke Structuurvisie van Maarssen is door de raad op 27 juni 2005 vastgesteld. Het accent van de ruimtelijke structuurvisie van Maarssen ligt op cultuurhistorie en kwaliteit. Die keuze is de keuze voor het leggen van een verband tussen cultuurhistorie en kwaliteit enerzijds en de ruimtelijk ontwikkeling anderzijds. Het bouwen blijft beperkt. Maarssen wil nog twee grote woningbouwlocaties realiseren, namelijk bij de Maarsserbrug en in Maarssen Zuid. Verder wil Maarssen heel beperkt bouwen, hooguit nog wat functieveranderingslocaties (een school of een bedrijfje dat verdwijnt waar dan woningbouw mogelijk is. Er zijn twee accenten Er wordt aangesloten bij de BelvédèreVechtvisie. Maarssen wil beleid ontwikkelen waarin de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening een kwaliteitsverhogende en meer bepalende factor vormt. Een stedenbouwkundige visie die de kwaliteit voorop stelt. De weg van beherende gemeente wordt voortgezet. Wel worden nog twee grote projecten gerealiseerd: De projecten de Maarsserbrug locaties en de Bocht van Maarsssen, beide met ongeveer 600 woningen. Daarna worden geen grotere nieuwbouwlocaties meer ontwikkeld. De hoofdgebiedsindeling van de Structuurvisie is van west naar oost: • Maarssenbroek; • Maarssen aan de Vecht (de Vechtzone); • Maarssendorp-woongebied; • Het buitengebied.
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
23
Het plangebied van de Maarsseveense Plassen valt geheel binnen het buitengebied. Voor een deel verdwijnt daar de landbouw. De functies in het buitengebied die de plaats van de landbouw innemen, of daarmee een combinatie vormen, zijn natuur, recreatie en landschapsbeheer. Daarnaast zijn er de lintbebouwingen en de boerderijen die een bijdrage kunnen leveren aan extensief wonen en specifieke vormen van werken. Het buitengebied wordt in de ruimtelijke structuurvisie ingedeeld in natuurzone, recreatiezone, lintbebouwingen en polderlandschappen. De visie van Maarssen sluit op hoofdlijnen aan bij de visie van de provincie. Wat voor Maarssen in het klein geldt, namelijk dat vanwege het behoud van de leefomgeving en het landschap slecht beperkt wordt gebouwd, geldt voor de provincie in het groot, namelijk het beschermen van het Utrechtse landschap door weinig woningbouw. Centraal staat de gedachte aan behoud van het landschap en terughoudendheid bij woningbouw in het buitengebied. Visie op agrarische functie bij de grote stad In Nederland zal een groot deel van het grondoppervlak van functie veranderen. Vooral de agrarische functie zal worden omgezet in andere functies. In Maarssen is dat al voor een deel gebeurd en zal dat nog doorgaan. Het agrarische gebied krijgt andere functies in de zin van natuur, recreatie e.d . Soms is een agrarisch bedrijf wel rendabel, omdat het daarvoor groot genoeg is, maar dan nog staat de boer onder druk als die grond in de buurt van een stad ligt. De druk om in de stadsrand stedelijke activiteiten en woningbouw te realiseren, is zo groot, ook gelet op een financiële component, dat de afname van de agrarische functie in stedelijk gebied zal doorgaan. Nul-optie woningbouw in grootste deel plangebied. De twee aan het begin genoemde uitgangspunten, dus 1. de nadruk op cultuurhistorie en kwaliteit en 2. terughoudendheid bij woningbouw, zijn door de raad bevestigd en wat betreft punt 2 nog verdergaand benadrukt. Voor het plangebied van de Maarsseveense Plassen is nog van belang dat in een amendement werd vastgelegd dat de nul-optie wat betreft nieuwe (recreatieve)woningbouw geldt voor het gebied dat wordt aangeduid als “de recreatiezone”. Het plangebied van de Maarsseveense Plassen behoort geheel tot deze recreatiezone, met uitzondering van de lintbebouwingen van Oude Dijk, Westbroekse Binnenweg en Tuinbouwweg. Overigens kan ook in de lintbebouwingen niet zonder meer worden gebouwd, zoals eerder aangegeven, omdat de provincie Utrecht deze gebieden buiten de rode contour heeft gelegd. Nieuwbouw zal altijd moeten worden bezien in het kader van functiewijziging in relatie tot de provinciale ruimte voor ruimte regeling. Buiten de bestaande intensieve recreatiegebieden (recreatiegebied de Maarsseveense Plassen) ligt de nadruk voor het gebied op extensieve recreatie.
2.4.2.
Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan (GVVP) Het verkeer- en vervoersysteem kan worden beschouwd als een systeem dat bestaat uit een groot aantal elementen waarvan de infrastructuur, de voertuigen en de verkeersdeelnemers onderdelen zijn die optimaal op elkaar moeten worden afgestemd.
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
24
Binnen deze systeembenadering wordt uitgegaan van een afstemming tussen functie, vorm en gebruik. In het GVVP van Maarssen is, uitgaande van deze systeembenadering, een overzichtsvisie ontwikkeld waarna op evenwichtige wijze wordt ingezoomd op knelpunten. Elk knelpunt kan worden bezien in relatie tot het totale systeem, zodat (systeem)optimale oplossingen worden gevonden. Het GVVP bestaat uit 3 delen, namelijk: 1. een beleidsvisie 2. een analyse 3. een uitvoeringsprogramma Het beleid is er vooral op gericht de bereikbaarheid van het gebied te waarborgen. Het treffen van verkeersmaatregelen ter voorkoming van parkeeroverlast is een van de meest zichtbare uitvoeringsmaatregelen van het GVVP. In zijn algemeenheid heeft Maarssen het besluit genomen om in ieder bestemmingsplan parkeernormen op te nemen. In de voorschriften zijn deze parkeernormen weergegeven. Algemeen uitgangspunt is dat nieuwe ontwikkelingen in beginsel op eigen terrein moeten zorgdragen voor parkeercapaciteit conform de parkeernormen. Het bestemmingsplan is niet het juiste instrument om parkeeroverlast op bestaande wegen te regelen. Hiervoor zijn verkeerbesluiten in het kader van de verkeerswetgeving noodzakelijk. 2.4.3.
Gemeentelijke Handhavingsnota In mei 2004 is door de gemeenteraad de gemeentelijke handhavingsnota vastgesteld. De gemeente Maarssen heeft middels deze nota gekozen voor een gebiedsgerichte aanpak, waarbij als uitgangspunt is gehanteerd dat bepaalde waarden gehandhaafd dienen te blijven (landschappelijke- en/of cultuurhistorische), dan wel dat bepaalde gebieden qua veiligheid speciale aandacht dienen te krijgen. De prioritering op basis van gebieden is terug te vinden in de bestemmingsplannen en het toekennen van bestemmingen. De handhavingsnota bestaat uit 3 onderdelen, namelijk: 1. beleidsuitgangspunten; 2. processchema; 3. uitvoeringsprogramma (nog nader op te stellen). De gemeentelijke handhavingsnota vervangt de handhavingsparagraaf van de bestemmingsplannen en wordt als afzonderlijke bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd.
2.4.4.
Beleidsnotitie beschermde landschapsparken, 2005 Bij de opstelling van het bestemmingsplan Maarssen Zuid is door het gemeentebestuur een aantal doelstellingen neergelegd. Eén van deze doelstelling luidde een plan te maken dat ervoor zou zorgen de polder Buitenweg open te houden, zodat deze een open
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
25
buffer zou blijven vormen tussen de gemeente Maarssen en Utrecht. Het bestemmingsplan heeft daardoor een heel duidelijke basis filosofie meekregen. Binnen deze filosofie van het Landschapspark Oud Zuilen speelt “behoud door ontwikkeling” een belangrijke rol. Al snel werd duidelijk dat deze filosofie niet alleen voor Maarssen Zuid een goede oplossing biedt, maar ook voor andere randen van de gemeente Maarssen. Daarom maakt deze filosofie van “Behoud door ontwikkeling” onderdeel uit van de ruimtelijke structuurvisie “Cultuurhistorie en Kwaliteit” van Maarssen. In vervolg daarop kan deze filosofie onderdeel uit gaan maken van alle nieuwe bestemmingsplannen die betrekking hebben op (o.a.) de randen van de gemeente. Eén van de vraagstukken die voorligt is: “Op welke wijze kan het gemeentebestuur het landschapspark een wettelijke bescherming geven die in de toekomst niet kan worden opengebroken, omdat de inzichten zijn veranderd”. In het kader van de ontwikkeling van de ruimtelijke structuurvisie is gezocht naar een passend antwoord op deze vraag met het ultieme doel, bescherming van het open landschap te kunnen garanderen. In de notitie worden 3 mogelijkheden voor extra bescherming van het landschapspark genoemd, namelijk: - het totale gebied laten aanwijzen door GS als beschermd landschapsgezicht; - delen van het gebied laten aanwijzen als Ecologische Hoofdstructuur; - het landschapspark onderdeel laten zijn van een groter geheel bijvoorbeeld zoals het Noorderpark. In de notitie worden voor de gemeente Maarssen 3 Landschapsparken benoemd, namelijk: - Het Noorderpark - Oud Zuilen - Otterspoor-Neermaten. Deze landschapsparken vormen de afronding van de gemeente Maarssen en vormen de groene buffers tussen de stedelijke kern van Maarssen en de omringende gemeenten. Delen van het plangebied vallen onder het landschapspark Noorderpark.
2.4.5.
Welstandsnota Alle gemeenten waren wettelijk verplicht om voor 1 juli 2004 een Welstandsnota vast te stellen, waarin het te voeren welstandsbeleid moest worden vastgelegd. Zonder welstandsnota geen welstandsbeleid. De welstandsnota van de gemeente Maarssen die in de tweede helft van 2003 gereed kwam, is vervolgens voorgelegd aan enkele organisaties en is in mei 2004 in de raad vastgesteld. In de nota worden gebieden en hun
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
26
welstandsniveaus beschreven. Daarbij wordt aangegeven welke waarden moeten worden beschermd. Ook wordt aangegeven wat dit praktisch betekent voor de beoordeling van bouwplannen. Na een jaar zal lering worden getrokken uit de toepassing van de nota in de praktijk en zal de Welstandsnota, als daar aanleiding voor is, worden aangepast. Het plangebied Maarsseveense Plassen e.o. maakt in de Welstandnota geheel deel uit van welstandsgebied “Recreatiezone Plassengebied”. De gebieden die wel van dit welstandsgebied deel uit maken, maar buiten het plangebied Maarsseveense Plassen liggen, zijn Herenweg-Gageldijk, en het gebied van Wilgenplas/Zogwetering. Het welstandsgebied “Recreatiezone Plassengebied” bevat de gebieden die van oudsher worden getypeerd als slagenlandschap en veenplassengebied. Het open karakter van het polderlandschap geldt als uitgangspunt, daarbij rekening houdend met bestaande zichtlijnen. Voor het gehele plangebied Maarsseveense Plassen geldt het reguliere welstandsniveau, met uitzondering van het recreatiegebied ten zuiden van de Westbroekse Binnenweg waarvoor het basis welstandsniveau geldt. Bij het regulier welstandsniveau gaat het om gebieden met een eigen te onderscheiden en gewaardeerde ruimtelijke kwaliteit. Het welstandstoezicht is gericht op het handhaven van deze kwaliteit. Bij het basis welstandsniveau gaat het om gebieden die afwijkingen in de bestaande ruimtelijke structuur en ingrepen in de architectuur kunnen verdragen.
2.4.6.
Natuurbeleidsplan Ecologische Infrastructuur In het gemeentelijk natuurbeleidsplan is gekozen de ecologische infrastructuur in Maarssen op te zetten voor de doelgroep dagvlinders. De voornaamste redenen daarvoor zijn, dat dagvlinders vanwege allerlei bedreigingen beschermt dienen te worden en hoge eisen stellen aan hun omgeving en ook andere soorten daarom zullen profiteren van maatregelen die voor dagvlinders genomen worden. De ecologische infrastructuur heeft betrekking op het stedelijk gebied. Daaromheen liggen door de provincie aangegeven kern- en natuurontwikkelingsgebieden. De ecologische structuur die in eerste instantie gerealiseerd moet worden, maakt deel uit van de ecologische verbindingszone tussen het Vechtplassengebied en het veenweidegebied. Via Park Vechtenstein loopt deze verbinding naar de Sweserengseweg en van daar via de Zuilense Ring naar de Maarsseveense Plassen. De overhoeken tussen de op- en afritten van de Zuilense Ring ter hoogte van de Sweserengseweg hebben betekenis als “stepping stone” tussen verschillende leefgebieden waar een soort zich blijvend kan vestigen. De bermen van de Zuilense Ring vormen in het beleidsplan een van de corridors, dat wil zeggen lijnvormige verbindingsroutes, waarlangs soorten zich kunnen verplaatsen tussen verschillende leefgebieden.
2.4.7.
Vuurwerkbeleid gemeente Maarssen, (27 juni 2005) Naast het Vuurwerkbesluit (Vwb) worden de opslag en verkoop van vuurwerk geregeld binnen: - Het bestemmingsplan (BP); - De Algemene Plaatselijke Verordening (APV);
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
27
-
Gebruiksvergunning brandweer.
Het Vwb vormt de landelijke regelgeving. In het BP en de APV worden de lokale regels vastgelegd. De landelijke regels worden in deze 2 instrumenten toegespitst naar het lokale niveau. De verschillende regulerende instrumenten zorgen voor onoverzichtelijkheid tijdens de toetsing van een aanvraag. Daarom is ervoor gekozen binnen de beleidsnotitie “vuurwerkbeleid gemeente Maarssen” alle van toepassing zijnde instrumenten en regels samen te bundelen waarbij de toespitsing naar het lokale niveau het uitgangspunten vormt. Tevens worden het aantal verkoop- en opslagpunten beperkt en aangegeven waar ze zich mogen vestigen. Op grond van de beleidsnota is vestiging binnen bestemmingsplan Maarsseveense plassen niet toegestaan.
het
plangebied van
het
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
28
Het plangebied vóór en na de ruilverkaveling in de jaren '60
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
29
3.
Inventarisatie en analyse
3.1.
Ontstaansgeschiedenis Tijdens het Holoceen is aan de voet van de hoger gelegen zandgronden door het stijgende grondwater een veenpakket ontstaan. Overtollig kwelwater werd via de Vecht afgevoerd naar het westen. Daardoor is een kleipakket afgezet op het veen in het westen. Het vanuit het oosten onder het veen duikende dekzand bereikt in de buurt van de Vecht een diepte van ongeveer drie meter onder het huidige oppervlak. Het gebied waar nu de Maarsseveense Plassen liggen was ooit een ondoordringbaar moerasgebied. Een Romeinse veldheer die deze regio bezocht en verslag moest uitbrengen aan zijn superieuren in Rome gaf te kennen dat het hier zeer “onherbergzaam” was en dat de mensen die hier woonden barbaren waren die men zelden zag. Niet echt een plek om je langer dan strikt noodzakelijk op te houden dus. Sinds de 12e eeuw zijn deze veengronden ter ontginning uitgegeven in verschillende lenen van de bisschop van Utrecht, uitgaande van de kleistrook langs de Vecht. Deze ontginningsbasis is duidelijk herkenbaar in het landschap. De Zogwetering vormt de scheiding tussen het “oude land” van de hoger liggende, in onregelmatige blokken verkavelde kleizone en het door inklinking lager liggende veengebied met zijn lange smalle opstrekkende kavels. Bij de ontginning groef men sloten min of meer loodrecht op de Vecht. Evenwijdig hiermee werden enkele grotere vaarten gegraven (waaronder de Maarsseveensevaart), als grens tussen de lenen en om het gebied toegankelijk te maken. Evenwijdig met de Vecht werden dwarsvaarten met daarnaast kaden aangelegd, om het water van het op dat moment nog niet ontgonnen veenmoeras op te vangen. Het moeras werd in fasen, van dwarsdijk tot dwarsdijk, ontgonnen. De Herenweg-Gageldijk is de eerste van deze dwarsdijken, gevolgd door de Westbroekse Binnenweg-Oude Dijk. Langs deze dwarsdijken ontstonden de zo kenmerkende wegdorpen zoals Oud Maarsseveen en Westbroek. De ontginningsperiode eindigde in de loop van de 16e eeuw. Het ontgonnen gebied diende in eerste instantie voor de akkerbouw. Pas later is door inklinking (verzakken van de grond) en vervening de grondwaterstand zodanig hoger geworden dat het kenmerkende veenweidegebied is ontstaan. Vooral in de wat verder van de Vecht verwijderde polders (met daardoor minder kleiverontreiniging) zoals de Molenpolder en polder Maarsseveen nam de turfwinning in belang toe. De turf deed dienst als brandstof en werd verkocht aan de stadsbewoners. Op deze wijze is in de 17e en 18e eeuw het huidige trekgaten ofwel petgaten (stroken open water) en legakkerlandschap ontstaan, dat in een deel van het plangebied nog goed herkenbaar is. Het gebied van Maarsseveen kenmerkte zich door grote armoede. Hongersnoden en ziekten hebben de bewoners van dit structureel onzekere gebied vaak geteisterd. In het gebied is vanaf het begin van de 20e eeuw zeer geleidelijk tuinbouw ontstaan als de belangrijkste vorm van bestaan. De nabijheid van de afzetmarkt Utrecht maakte het mogelijk de verbrokkelde restanten grond op voorlanden en legakkers enigszins rendabel
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
30
te maken. Door de slechte bereikbaarheid van de percelen (in de meeste gevallen alleen via het water) kwam de tuinbouwontwikkeling maar traag op gang. In 1955 ontstond door de behoefte aan ca. 7 miljoen m³ zand voor het opspuiten van Utrechts stadsuitbreiding Overvecht een acute vraag naar zand dat men goedkoop (t.b.v. sociale woningbouw) meende te kunnen winnen in dit gebied. Daartoe vond ruilverkaveling plaats volgens het eerste landinrichtingsplan van ons land: “De Maarsseveense Plassen”. In dit plan is getracht de belangen van tuinbouw te koppelen aan die van stadsuitbreiding, recreatie en natuurbehoud. De uitvoering van het plan startte in 1960 en het werk kwam gereed in 1967. Zo ontstond het recreatieterrein “De Maarsseveense Plassen”, een grote zandwinplas omzoomd door speelweiden, groenvoorziening, vissteigers, stranden en dergelijke. Daarnaast ontstonden 20 ha natuurreservaat (de Molenpolder en huidige polder Maarsseveen) door de samenvoeging van een aantal kavels van het oorspronkelijke landschap en 120 ha goed ontsloten tuinbouwgronden met kavels van ca. 1,5 ha die beschikbaar kwamen door de samenvoeging van 40 ha tuinbouwgrond en het opspuiten van 80 ha zand in de trekgatenzone achter de tuinderswoningen. Ten behoeve van een betere ontsluiting van het feitelijke ruilverkavelinggebied zijn de weteringen langs de dwarsdijken gedempt om deze dijken te kunnen verbreden en bestraten. In het kader van de ruilverkaveling werden ook nieuwe woningen, warenhuizen (kassen), schuren e.d. gebouwd tegen gunstige geldelijke regelingen en werd uitgebreide huishoudelijke, agrarische en sociaal-economische voorlichting gegeven. Alles om een onbelemmerde ontwikkeling van het tuinbouwgebied mogelijk te maken. Door de ruilverkaveling is veel van het karakteristieke, oude landschap verloren gegaan, voornamelijk door de aanleg van de Grote Plas en de verbreding van de dwarsdijken. Al snel na de oplevering van het ruilverkavelingsgebied bleek dat de mogelijkheden voor de tuinders in dit gebied marginaal waren en dat zij de concurrentiestrijd met het “Westland” niet aan konden. Provincie en gemeente gaven begin jaren 70 in dit kader ruimte om tuinbouwgrond om te zetten naar verblijfsrecreatieve terreinen en volkstuinen. Daarbij ontstond een uitgebreid scala van andere stadsrandactiviteiten zoals caravanstallingen, transportbedrijfjes, kleine industriële bedrijfjes, opslag, autobedrijven, maneges, tuincentra etc. Samen met de al vanouds aanwezige (agrarische) bedrijvigheid leidde dit tot een bont geheel van activiteiten dat sterk afweek van de oorspronkelijke plannen van de landinrichting het gebied aan te wijzen als agrarisch productiegebied. Ook de stadsbewoners zaten niet stil en zagen het gebied als uitgelezen stek om landelijk te wonen onder de rook van de stad en kochten in dit kader agrarische kavels op en leegstaande agrarische bebouwing waardoor het agrarisch gebied sterk versnipperde. De verblijfsrecreatieve terreinen met de daar aanwezige stacaravans vormde in Maarssen in de jaren 80 voor woningzoekenden een plek om permanent te gaan wonen. Vanaf eind jaren 60 tot heden is een situatie ontstaan die kan worden omschreven als een stedelijke randzone met alle positieve en negatieve kanten daarvan.
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
31
3.2.
Landschap
3.2.1
Landschapsbeschrijving Op grond van de historisch-geografische situatie kunnen binnen het plangebied drie landschapstypen worden onderscheiden: -
3.2.2
het slagenlandschap (veenweide landschap); hiertoe behoren de polder Binnenweg en de gebieden direct grenzend aan de Maarsseveense Plassen; het veenplassenlandschap; dit betreft de zodde- en plassengebieden waaronder de polder Maarsseveen en de Molenpolder; het zandwinningsgebied; dit betreft het recreatiegebied de Maarsseveense Plassen (Grote en Kleine Plas).
Functioneel patroon Hoewel het oorspronkelijke patroon als agrarisch gebied nog altijd herkenbaar aanwezig is, heeft zich door differentiatie van het bodemgebruik, met name onder invloed van stedelijke ontwikkelingen, een patroon ontwikkeld dat in belangrijke mate het huidige landschap bepaalt. Hierbij moet met name worden gedacht aan de recreatieve ontwikkelingen en de steeds belangrijkere functie als woongebied. Door een combinatie van een aantal factoren, zoals bodemgesteldheid (overgang van klei- naar veengronden), waterhuishouding (overgang van droog naar nat), verkaveling (lange, smalle kavels) en geringe mate van ontsluiting, konden zich in het plangebied op een aantal plaatsen natuurlijke waarden ontwikkelen. Delen van het plangebied hebben grote ecologische waarde. Dit geldt vooral voor de Molenpolder en polder Maarsseveen waar zich zeldzame trilveenvegetaties bevinden en vele diersoorten hun leefgebied hebben. Het is van belang dat bij de verdere ontwikkeling met deze waarden rekening wordt gehouden. Het plangebied heeft de functie van een groene geleding tussen de stadsgewesten Utrecht en Hilversum. Delen van het plangebied vallen dan ook onder het “Noorderpark”. Door op basis van de landschappelijke kwaliteit het gebied verder te ontwikkelen, kan de geledende functie van het plangebied worden versterkt.
3.2.3
Ruimtelijke opbouw Het ruimtelijk patroon wordt bepaald door de parallel aan de polderdijken (ontginningsbases) gelegen nederzettingen (lintbebouwing) zoals de Westbroekse Binnenweg, Oude Dijk en Tuinbouwweg. De verkavelingsvorm uit zich in smalle langgerekte kavels de zogenaamde strookverkaveling. Dit landschapstype kan men nog het beste waarnemen in de polder Binnenweg. De bebouwing is in hoofdzaak geconcentreerd op de kop van de kavels, langs de ontginningsbases, hier en daar is een open zicht naar achteren waardoor het gebied een open indruk geeft. De Molenpolder en polder Maarsseveen vormen een afwisselend geheel van open graslandgebieden en
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
32
zoddengebieden. Deze variatie in combinatie met de aanwezige lintbebouwing is van grote landschappelijke waarde. De polder Maarsseveen ten zuiden van de Oude Dijk vormt een besloten plassengebied met beplante legakkers. Ook aan de Tuinbouwweg vinden we nog delen van de vroegere legakkers en petgaten. Ook hier geven de onbebouwde kavels een open indruk. De legakkers en petgaten spelen een belangrijke rol voor de natuurwaarden. Het zandwinningsgebied de Maarsseveense Plassen is ingericht als recreatiegebied. De groene zone rond het water vormt de basis voor de aantrekkelijkheid van dit gebied. Op een aantal plaatsen bevinden zich belangrijke natuurwaarden. De polder Binnenweg, de Tuinbouwweg, de Maarsseveense Plassen (grote en kleine plas) en het gedeelte van de Westbroekse Binnenweg waar de campings zijn gelegen vallen volgens het ontwerp Streekplan binnen de categorie Landelijk gebied 1. De hoofdfunctie is “stedelijk uitloopgebied”. Het betreft hier een stuk landelijk gebied grenzend aan stedelijk gebied met een stedelijk invloed door een afwisseling van (dag)recreatieterreinen, recreatief groen, fiets- en wandelpaden, omvangrijke sportcomplexen, maneges, volkstuinencomplexen, agrarisch gebruik, incidentele tuinbouw en kleine natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Vanuit het provinciaal beleid pleit men voor het strategisch vernieuwen van de landschapsstructuur die door de verstedelijking is vervaagd. Juist vanwege de recreatieve functie voor het aangrenzend stedelijk gebied is het essentieel dat het gebied landschappelijk aantrekkelijk blijft en zo mogelijk verder wordt ontwikkeld.
3.3.
Cultuurhistorie, monumenten en archeologie Vanaf de jaren 60 van de vorige eeuw is de oorspronkelijke structuur van het plangebied ernstig verstoord. Toch zijn de verkavelingstructuur en de vroegere verveningactiviteiten nog wel aantoonbaar aanwezig en deze zijn van cultuurhistorisch belang. Aan de Oude Dijk en de Westbroekse Binnenweg vinden we nog een klein aantal cultuurhistorische elementen in de vorm van verveningwoningen en boerderijen. Deze elementen dateren van rond 1900. Toch werden de Oude Dijk (Ouden Dijk) en Westbroekse Binnenweg (Binnenwegsche Dijk) al vanaf 1600 bewoond. Van deze oorspronkelijke bebouwing is niets meer terug te vinden. Een groot deel van het tracé van de Oude Dijk is verloren gegaan door de verveningsactiviteiten en herverkaveling van de Bethunepolder. Het gebied had voornamelijk een agrarische functie en kenmerkte zich door grote armoede. De kleine vervenershuisjes en arbeiderswoningen herinneren daaraan. In het plangebied bevinden zich geen gemeentelijke of rijksmonumenten. Het plangebied maakt onderdeel uit van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) van het ontwerp Streekplan. De CHS bestaat uit samenhangende, historisch waardevolle structuren van bovenlokaal belang. Het gebied is aangeduid als gebied waar nadere eisen kunnen worden gesteld. De cultuurhistorie geeft in dat geval de richting aan voor nieuwe ontwikkelingen en functieverandering. Verder maakt het gebied onderdeel uit van de Nieuwe Hollandse Waterlinie (NHW). De Nieuwe Hollandse Waterlinie is voorgedragen voor de Werelderfgoedlijst van UNESCO. In 1815 besloot Koning Willem I de Hollandse Waterlinie te vervangen door een nieuwe linie, waarbinnen ook de stad Utrecht kwam te
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
33
liggen. De linie bestond uit een aaneengesloten onder water te zetten gebied van Zuiderzee tot Biesbosch, met op de kwetsbare plekken (toegangswegen, en gebied dat niet onder water gezet kon worden) forten en batterijen. Omstreeks 1880 volgde versterking met bomvrije kazernes en opslagplaatsen. Onder dreiging van de Duitse inval zijn vanaf september 1939 vele mitrailleurkazematten en groepsschuilplaatsen gebouwd. Van de 300 rond Utrecht geplande bunkers waren er begin april 1940 ongeveer 220 gebouwd. In 1961 werd de linie officieel overbodig verklaard. Inmiddels is de linie van de ruggengraat van het Nederlandse defensiestelsel geëvolueerd tot ruggengraat van het Groene Hart. De linie maakt zichtbaar deel uit van het ruimtelijke historische landschap en heeft culturele, monumentale, natuur- en ecologische betekenis. Nabij het plangebied liggen de forten Maarsseveen, De Gagel en De Klop. Het gehele plangebied behoorde tot het inundatieveld van de Hollandse Waterlinie. De verbindingswegen tussen o.a. fort De Gagel en fort Maarsseveen aan de Herenweg lopen door het plangebied en zouden op een aantal punten zelfs verbeterd kunnen worden waardoor de recreatieve waarde van de NHW wordt vergroot. Bescherming van de nog aanwezige cultuurhistorische elementen is van groot belang. Deze objecten spelen een belangrijke rol als het gaat om de beeldkwaliteit van het gebied. In het volgende overzicht staan de cultuurhistorische waardevolle en/of beeldbepalende elementen aangegeven. Overzicht bebouwing met cultuurhistorische waarden Oudedijk 5, 16, 18, 22, 24, en 58 Oude Dijk 32
Westbroekse Binnenweg 7
Westbroekse Binnenweg 40
Westbroekse Binnenweg 90
Westbroekse Binnenweg 94
Westbroekse Binnenweg 96
Ensemble vervenershuisjes, Arbeiderswoning (1905-1910), 1½ woonlaag, mansardekap; MIP-pand, opgenomen in Inventarisatie Cultuurbezit Maarssen Arbeiderswoning (1875-1900), 1 woonlaag, zadeldak, baksteen; MIP-pand, B-Selectie toekomstige gemeentelijke monumenten Arbeiderswoning (1900-1910), 1 woonlaag, zadeldak, baksteen; MIP-pand, B-Selectie toekomstige gemeentelijke monumenten Hek/brievenbus; B-Selectie toekomstige gemeentelijke monumenten, opgenomen in Inventarisatie Cultuurbezit Maarssen Boerderij (1941); MIP-pand, B-Selectie toekomstige gemeentelijke monumenten, opgenomen in Inventarisatie Cultuurbezit Maarssen Langhuisboerderij “Dorpszicht” (1900-1905); MIP-pand, opgenomen in Inventarisatie Cultuurbezit Maarssen
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
34
Verdrag van Malta Op internationaal niveau geldt dat Nederland in 1992 het Verdrag van Malta heeft ondertekend en in 1998 geratificeerd. Doel van dit verdrag is om op verantwoorde wijze om te gaan met archeologische belangen in de ruimtelijke ordening. Een belangrijk uitgangspunt van het Verdrag van Malta en het rijksbeleid is dat het behoud in situ (op de oorspronkelijke plaats) voorgaat op het behoud ex situ (opgraven en bewaren in depot). Van belang is dat door middel van veldonderzoek vroegtijdig inzicht wordt gegeven in de archeologische en cultuurhistorische waarden in het gebied. Op deze manier kunnen de aanwezige waarden bij de planontwikkeling voldoende worden gewaarborgd. Het Verdrag van Malta vindt zijn weerslag in een (ingrijpende) wijziging van de Monumentenwet 1988 die in 2007 van kracht is geworden. Wet op de Archeologische Monumentenzorg Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg in werking getreden. Hiermee zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: ‘de veroorzaker betaalt’. Het belangrijkste doel van de wet is het behoud van het bodemarchief in situ (ter plekke), omdat de bodem de beste garantie biedt voor een goede conservering van de archeologische waarden. Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op die manier komt er ruimte voor overweging van archeologievriendelijke alternatieven. De eigen rol van de overheden wordt hierbij steeds belangrijker. Gemeenten moeten rekening houden met archeologie bij nieuwe bestemmingsplannen. Belangrijke punten in de wet zijn onder andere: - Zorgplicht voor alle overheidslagen, zo ook gemeenten. - Het bestemmingsplan is het instrument waarbinnen de archeologische monumentenzorg kan worden geregeld. Via het bestemmingsplan kunnen voorwaarden en regels worden verbonden aan bouw- en aanlegvergunningen en ontheffingsbesluiten. In het belang van de archeologische monumentenzorg kan een vergunning ook niet verleend worden. - De veroorzaker is financieel en operationeel verantwoordelijk voor de archeologische monumentenzorg. - Expliciete verplichting voor overheden en uitvoerende instanties tot terugmelden van resultaten van het archeologisch (voor-)onderzoek.
Archeologische Monumenten Kaart (AMK) Bij nieuwe ontwikkelingen dient onderzoek plaats te vinden om te voorkomen dat vernietiging van het bodemarchief plaatsvindt. Bij ruimtelijke ingrepen is daarom zorgvuldigheid vereist. In het gebied zijn mogelijk archeologische vindplaatsen van naar verwachting relatief recente datum (vanaf de 12e eeuw) te situeren op of nabij de
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
35
Maarsseveensevaart, Westbroekse Binnenweg en Oude Dijk. De aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden dienen als gevolg van de Monumentenwet, de gemeentelijke monumentenverordening en het “Verdrag van Malta” te worden beschermd. Terreinen waarvan de archeologische waarde bekend is, staan aangegeven op de Archeologische Monumenten Kaart (AMK). Het gaat zowel om terreinen waarop bij onderzoek archeologische vindplaatsen zijn aangetoond, als om terreinen waar historische bronnen wijzen op de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen (bijv. stads- en dorpskernen). De Archeologische Monumenten Kaart (AMK) wordt per provincie ontwikkeld in samenwerking met de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB). De Provincie Utrecht gebruikt de AMK bij het toetsen van bestemmingsplannen op hun gevolgen voor de archeologie. De archeologische waarden op AMK-terreinen dienen in principe te worden veilig gesteld door middel van een aanlegvergunningstelsel. Bij bodemverstorende plannen op AMK-terreinen wordt altijd archeologisch onderzoek geadviseerd. Archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk, wanneer in het plan kan worden aangetoond dat de bodem bij realisatie van het plan niet wordt verstoord, dan wel al volledig is verstoord. De terreinen op de AMK zijn ingedeeld in drie categorieën: terreinen met archeologische waarde, hoge archeologische waarde en zeer hoge archeologische waarde. Onder deze laatste categorie vallen ook de terreinen die op grond van de Monumentenwet zijn beschermd. De AMK vormt altijd een momentopname van de archeologische kennis. Jaarlijks komen er nieuwe archeologische terreinen bij. Bestaande terreinen kunnen vervallen, groter of juist kleiner worden. Daarnaast kunnen ook buiten AMK-terreinen waardevolle archeologische resten liggen. Indikatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) Op de Indikatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) staat de zogenaamde verwachtingswaarde aangegeven. Deze waarde is bepaald aan de hand van de huidige kennis over de relatie tussen landschap en de ligging van archeologische vindplaatsen. Hoe hoger de waarde van een gebied, hoe groter de kans dat er archeologische vindplaatsen aanwezig zijn. In de gebieden met een lage waarde is de kans dus het kleinst op het aantreffen van archeologische vindplaatsen. Een lage waarde wil niet zeggen dat er niets zit! Vanuit het oogpunt van behoud van het bodemarchief zouden grootschalige bodemingrepen bij voorkeur in de gebieden met een lage waarde moeten worden gesitueerd. Bij ruimtelijk ingrepen in gebieden met (middel)hoge waarde wordt door de provincie in principe altijd verkennend veldonderzoek geadviseerd met als doel te bepalen of de verwachte waarden ook daadwerkelijk aanwezig zijn. De verwachtingswaarde op de IKAW heeft vooral betrekking op vindplaatsen ouder dan de Late Middeleeuwen, aanvullend moet op basis van historische bronnen (zoals oude kaarten) worden bepaald wat de verwachting is voor vindplaatsen uit de Late Middeleeuwen en later. Bij het ontwikkelen van plannen is het van belang de AMK en de IKAW te gebruiken. De provincie Utrecht gebruikt beide kaarten bij advisering en beoordeling van (wijziging van) bestemmingsplannen, bij het verlenen van ontgrondingsvergunningen en bij advisering over aanlegvergunningen, bodemsaneringen en peilbesluiten.
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
36
3.4.
Beeldkwaliteit, de beleving en identiteit van het plangebied
3.4.1.
Beeldkwaliteit Beeldkwaliteit is een ruim begrip dat betrekking heeft op alle aspecten die van invloed zijn op de beleving van de ruimtelijke omgeving. Cultuurhistorische en landschappelijke waarden spelen hierbinnen een belangrijke rol. Deze beeldkwaliteitsparagraaf geeft richtlijnen en aanbevelingen ten aanzien van de beeldkwaliteit. De beeldkwaliteitsparagraaf vormt een referentiekader bij het toepassen van vrijstellingen en wijzigingsbevoegdheden en het verlenen van bouwvergunningen. Binnen het plangebied zijn vijf deelgebieden aangewezen. Bij de indeling is gekeken naar het karakter van het gebied, zowel in functionele als in ruimtelijke zin. Elk gebied heeft een eigen identiteit en vormen fragmenten van een samenhangende compositie. Behoud en versterking van de diversiteit is essentieel voor behoud van dit waardevolle Hollandse landschap.
3.4.2.
Algemene beeldkarakteristiek Het plangebied maakt onderdeel uit van het gebied de Wilde Venen, dat gedeeltelijk is gelegen in de gemeente Maarssen en gedeeltelijk in Westbroek. Het gebied van de Wilde Venen strekt zich uit tot aan het Gooi. Het strakke patroon van smalle en diepe “cope” percelen wordt in noordelijke richting steeds langer. De percelen bestaan uit land, veld, veen en water en dienden in het verleden voor akkerbouw, tuinbouw, extensieve veehouderij en turfwinning. De ontwikkeling van het gebied is in diverse fasen geschied, waarbij telkens een nieuwe strook aan het gebied is toegevoegd, in de vorm van een nieuwe ontginningsbasis. Als de scheisloten te lang werden, werd dwars op de kavels een nieuwe wetering gegraven. Tot ca 1860 vond turfwinning plaats en ontstonden trekgaten als gevolg van het omzetten van veenweide in plassen. In het aanwezige landschappelijke patroon van water en land blijkt nog steeds de kleinschalige aanpak van de turfwinning. Vooral in de polder Maarsseveen en Molenpolder vinden we dit terug. In 1950 werden plannen beraamd voor een omvangrijk ruilverkavelingsproject “de Maarsseveense Plassen”: Nederlands eerste “integrale“ ruilverkaveling, die tegelijkertijd de belangen van de landbouw, recreatie, stadsuitbreiding, industrie en natuurbehoud diende. De ruilverkaveling was betaalbaar als er ook zand werd gewonnen. Bij de vorming van de recreatieplas wonnen de gemeente Utrecht en Maarssen 10 miljoen kubieke meters voor de aanleg van een industrieterrein en de nieuwbouwwijk Overvecht. De twee zandwinplassen werden ingericht tot een grootschalig recreatie project. Het tweede doel betrof de introductie van tuinbouw in het gebied. Met het opspuiten en dichtplempen van de trekgaten ontstond extra bruikbare grond voor tuinbouw. Als gevolg van de nieuwe en meer efficiënte opzet met bredere percelen ontstond een meer open en weids landschap. Het plangebied vormt met het plangebied Herenweg-Gageldijk e.o. een twee eenheid. Het karakter van het landschap verschuift van een typisch “trekgatenlandschap” met veel wateroppervlak aan de noord-westzijde (Molenpolder), naar een open weide landschap aan de zuid-oostzijde (Polder Binnenweg). Het
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
37
langgerekt patroon van percelen zet zich in noordelijke richting door. Het langgerekte patroon wordt onderbroken door de ontginningsassen (Herenweg, Gageldijk, Oude Dijk en Westbroekse Binnenweg) waarlangs de zo typerende lintbebouwing is gelegen. Het plangebied wordt primair gestructureerd door een langgerekt sloten en kavelpatroon. Soms heeft een samenvoeging plaatsgevonden van percelen overeenkomstig de intenties van de ruilverkaveling. Dit zien we vooral bij de percelen die direct rond het recreatiegebied de Maarsseveense Plassen liggen (zuidzijde van de Westbroekse Binnenweg). Ook is sprake van een opdeling van percelen in de breedte, waarbij meerdere smalle en ondiepe woonhuiskavels zijn afgesplitst. De bebouwing bestaat van origine uit een geschakeerd samenstel van boerderijen met bijgebouwen in de diepte van het perceel (loodrecht op de weg) en eenvoudige daglonershuisjes, op korte afstand van de weg. Bij de boerderijen varieert de breedte van 6 tot 8 meter, de hoogte bedraagt hooguit 8 m en een goothoogte van maximaal 3.5 m. De grote bebouwing ligt in de diepterichting (loodrecht op de weg) en de eenvoudige kleine woonpanden langs de weg in de dwarsrichting. De afgelopen 25 jaar is een ontwikkeling gaande, waarbij de originele bebouwing is vervangen door omvangrijke villa’s. Deze panden staan in contrast met de omgeving vanwege de afwijkende detaillering en de opvallende kleurstelling. Ook is er sprake van opwaardering van de kleine voormalige dagloners huisjes die in een aantal gevallen zijn vergroot en verbouwd tot riante woningen. Dit verschijnsel zien we vooral aan de Oude Dijk. Het gebied aan de noordzijde van de Westbroekse Binnenweg kan worden gekenschetst als natuurreservaat. De langgerekte structuur van kavels en afwateringssloten wordt onderbroken door een aantal doorgravingen van de percelen. De bebouwing is veel schaarser en ligt op ruime afstand van de weg, waardoor de panden meer tot het landschap behoren dan tot de weg. Bij een verdere ontwikkeling wordt gepleit voor een zeer beperkte bebouwingsdichtheid en het in stand houden van een losse en open bebouwingsstructuur, op enige afstand van de weg. De kwaliteit is met name gelegen in de zorgvuldig uitgewerkte relatie met het natuurgebied waarbij het van belang is dat er een natuurlijke overgang ontstaat van het woonperceel met zijn bebouwing, erf en tuin naar het natuurgebied. Duidelijk zichtbare oeverbeschoeiingen en bebouwing op de grens met het natuurgebied zijn ongewenst. Van groot belang is de aankleding van de weg met groen en passende erf afscheidingen. Ontwikkelingen, zoals het open parkeerterrein halverwege de Westbroekse Binnenweg, dient te worden voorkomen. Door dit parkeerterrein is de continuïteit van het dwarsprofiel van de weg onderbroken. Het parkeerterrein is niet ingepast in de omgeving. Het is belangrijk parkeerterreinen in te passen in de omgeving. Bij grote parkeerterreinen heeft het de voorkeur deze achter de lintbebouwing te realiseren. Tevens het aanbrengen van hoge en dichte beplantingsstroken tussen de weg en het natuurgebied is ongewenst. Daarmee wordt het fraaie open zicht vanaf de weg over het landschap weggenomen. De toekomst van het open gebied is afhankelijk van het behoud en de oorspronkelijke opzet van de cope verkaveling met inbegrip van het trekgatenpatroon. Gezocht moet worden naar een aanpak waarbij de Grote en de Kleine Plas als onderdelen van het landschap zijn opgenomen. In dit kader is het van belang dat het gebied direct rond de
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
38
plassen zo natuurlijk mogelijk blijft. De groenzone van dicht, hoog opgaand groen en sloten dienen gehandhaafd te blijven. De coulissenstructuur kan worden hersteld in het verlengde van de bestaande sloten en nog aanwezige trekgaten, waardoor een hechte integratie ontstaat van de plassen en het omliggende gebied. Het risico van aantasting van de open vergezichten en het op plekken weidse karakter moet worden gezocht in verspreide bebouwing. In principe zou een verdeling moeten worden gemaakt naar bebouwd en open gebied. Het open gebied moet te aller tijde gevrijwaard blijven van bebouwing behoudens een zeer beperkt aantal incidentele op zichzelf staande objecten. Het bebouwde gebied wordt gevormd door de stroken aan weerszijden van de wegen/dijken. Hier is bebouwing toegestaan in de vorm van een samenhangende bebouwingsstructuur die vooral in de lengte staat gebouwd en niet een breed gezicht heeft naar de weg toe.
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
39
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
40
Bij de verkenning van de bebouwing valt de grote diversiteit op qua massa’s, kapvormen, materiaaltoepassing en kleurstelling. Er ontbreekt een samenhangend en consistent beeld van landschap en bijbehorende bebouwing. Om te komen tot een indicatie voor een streefbeeld zijn enige afbeeldingen gezocht van soortgelijke situaties in de nabije omgeving, zie de historische tekening van Westbroek en het dorpsgezicht van Tienhoven/ Oud Maarsseveen. De prenten tonen een bebouwingsbeeld, dat is opgebouwd uit panden aan de zuidzijde met een kopse gevel op een beperkt aantal meters van de weg en aan de noordzijde met het water en de bruggetjes naar het woonperceel (bebouwing heeft min of meer een eilandligging). De bebouwing ligt dan een aantal meters naar achteren teruggeschoven. De afbeelding toont eenvoudige bebouwing in de diepte van de percelen. Incidenteel omgeven door een aantal nevenopstallen. De woonpercelen zijn omgeven door windsingels.
3.4.3.
De beleving en identiteit van de deelgebieden Deelgebied I Recreatiegebied de Maarsseveense Plassen Dit gebied bestaat uit de Grote Plas met daaromheen liggende gronden. Het gebied is eind jaren 60 aangelegd. Het noordwestelijk deel waar o.a. het betaalde strandbad ligt, is geschikt voor intensieve dagrecreatie met daarbij horende indoor en outdoor activiteiten. Binnen dit deel ligt een groot parkeerterrein en staan gebouwen om de recreatieve activiteiten te huisvesten of ondersteunen. Het zuidoostelijk deel kan worden gekenschetst als het gebied voor de meer extensieve recreatievormen. Dit gedeelte van de plas bezit begroeide oevers met hier en daar mogelijkheden voor vissen en zonnen.
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
41
Rond de gehele plas loopt een langzaamverkeersroute waar wandelaars, fietsers en skaters gebruik van maken. Deze route maakt onderdeel uit van de Nieuwe Hollandse Waterlinie route. Verder zijn er doorzichten over het water. Het uitzicht is weids. Het totale recreatiegebied ligt verscholen achter een groene zone met een gemiddelde hoogte van 20 meter. Vanaf de wegen in het plangebied is het recreatiegebied niet zichtbaar. Het is van groot belang deze groenzone te beschermen zodat het recreatiegebied op natuurlijke wijze onderdeel uitmaakt van het landschap en de onderbreking van het langgerekte verkavelingspatroon zo min mogelijk opvalt. Tevens bepaalt de groenzone de aantrekkelijkheid van het recreatiegebied. Voor nieuwbouw in het recreatiegebied is eind 2000 door het recreatieschap Midden Nederland (voorheen Stichtse Groenlanden) een apart beeldkwaliteitsplan gemaakt die als afzonderlijke bijlage bij dit bestemmingsplan is gevoegd.
deelgebied II De Kleine Plas en omstreken De Tuinbouwweg ontleent haar karakter vooral aan de aanwezige glastuinbouw. Naast glastuinbouw bevinden zich hier ook volkstuinen, woningen en andere bedrijfsactiviteiten, waaronder detailhandel. De woningen staan in een bebouwingslint. De tuin rond de hoofdbebouwing geeft de weg een groen karakter. De bebouwing ademt een agrarische sfeer uit en is over het algemeen van recente datum (eind jaren 60 en recenter). Halverwege de Tuinbouwweg vinden we nog een aantal trekgaten, die een duidelijk beeld geven van hoe het gebied er vóór de ruilverkaveling uit heeft gezien. Aan het einde van de Tuinbouwweg vinden we nog een aantal open graslanden tussen de glastuinbouw. Deze open stukken land en de trekgaten geven het gebied een duidelijke meerwaarde. Door de aanleg van de Zuilense Ring is het deelgebied geïsoleerd komen te liggen. De toegang van de voor autoverkeer doodlopende Tuinbouwweg bestaat uit een smalle brug. De weg is over het algemeen smal. Aan het einde van de Tuinbouwweg is een brug die doorgang geeft aan het langzaam verkeer richting Grote Plas en de rest van het landelijk gebied. Op de brug heeft men een prachtig uitzicht over de Kleine Plas die verder verscholen ligt achter een fraaie groenzone. De Kleine Plas ligt geïsoleerd en is nauwelijks waar te nemen vanaf de openbare weg. De plas en de groene zone eromheen worden gebruikt als wandelgebied en gebied voor vissers en ademt de sfeer uit van een bos of park. Af en toe is er een opening in de groenzone zodat er vrij uitzicht is op de nog aanwezige trekgaten en open weilanden tussen de Tuinbouwweg en de Kleine Plas. Deze doorkijkjes en het open zicht zijn belangrijk voor de beleving van het omringende landschap. Richtlijnen en aanbevelingen voor bebouwing: 1. Ten aanzien van de hoofdvorm van de bebouwing moet worden gestreefd naar een eenvoudige opzet van panden met een zadeldak of mansardekap (vb type langhuisboerderij, T-huisboerderij of loonarbeidershuis); 2. De breedte van de bebouwingscluster (woonhuis en bijgebouwen) mag niet meer bedragen dan tussen de 14 en 20 meter waarbij het hoofdgebouw een breedte heeft van gemiddeld 10 meter; De breedte van de bebouwingscluster is afhankelijk van het al dan niet aanbouwen van het bijgebouw; Op het moment dat iemand zijn bijgebouw aan zijn woning bouwt mag het complex niet breder worden dan 14 meter; Uiteraard
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
42
3. 4. 5. 6. 7. 8.
9.
10.
11.
12.
speelt ook de totale breedte van het perceel een rol; Er dient een natuurlijke overgang te zijn van de bebouwingscluster naar het onbebouwde gebied. De hoofdbebouwing dient zoveel mogelijk in de diepterichting (loodrecht op de weg) te worden geprojecteerd zodat de langgerekte verkavelingsvorm wordt benadrukt; De hoofdbebouwing moet georiënteerd zijn op de weg; Het bouwperceel dient zoveel mogelijk een losse doch geclusterde bebouwingsstructuur te hebben op een afstand van tenminste 8 meter vanaf de weg. Bijgebouwen zijn bij voorkeur vrijstaand, liggen achter de voorgevelrooilijn van de woning en zijn gesitueerd in de nabijheid van het hoofdgebouw (clustering). Om een luchtige structuur in het bebouwingslint te krijgen dient van de zijdelingse perceelsgrens een open strook van minimaal 5 meter te worden vrijgehouden; Bij de ligging van het bouwperceel op de kop van een legakker is het gewenst de omringende trekgaten/sloten in stand te houden of te herstellen, zodat de “eilandligging” wordt benadrukt. Bij het gebruik van beschoeiing van deze “wooneilanden” dient deze zo natuurlijk mogelijk te worden ingepast. Overigens dient terughoudend met beschoeiingen te worden omgegaan zodat het natuurlijke karakter zo min mogelijk wordt verstoord; Voor harmonie met het landschap voorkeur voor een ingehouden kleurstelling met rode baksteen en gedekte kleuren voor houten delen. Als referentie voor nieuwbouw en verbouw gelden de panden en kleurstellingen van de panden in de foto collage. Ten aanzien van de bebouwing verdient het de voorkeur te kiezen voor een bouwkundige detaillering met een overkragend dak, een relatief gesloten gevel uitgevoerd met baksteen of hout en ramen en deuren met een verticale dimensionering. Daarnaast dient de bouwkundige detaillering eenvoudig maar zorgvuldig te zijn en kent deze weinig versieringen; Er dient een duidelijk onderscheid te zijn naar hoofdgebouw en bijbehorend aanbouwen zoals: serres, portalen, etc.. Ze dienen herkenbaar te zijn als zelfstandig element; Bij functiewijziging van glastuinbouw naar woondoeleinden is het van belang dat bij de stedenbouwkundige opzet de karakteristieken en structuur van het landschap in ogenschouw worden genomen. Herstel van karakteristieken en structuren vormt een uitgangspunt. De woningen dienen zo “natuurlijk” mogelijk te worden ingepast.
Deelgebied III Het Maarsseveense zoddengebied Dit gebied vormt een grotendeels ontoegankelijk natuurgebied, behoudens de Oude Dijk met de aangrenzende lintbebouwing. Het gebied ligt ietwat lager dan de dijk en lintbebouwing en loopt aan de andere zijde van de Oude Dijk door in het natuurgebied de Molenpolder. Het karakter wordt bepaald door de langgerekte trekgaten en legakkers met wilde begroeiing. De Oude Dijk maakt een flauwe bocht waardoor de weg een besloten karakter heeft. Van belang is het authentieke profiel van een strakke hoger gelegen dijk te midden van het lage natte land. Op de scheidlijn van deelgebied III en IV bevindt zich een landweg. Deze landweg (Nedereindsevaart) deed in vroegere tijd dienst als kerkepad vanaf Westbroek naar het dorpje Oud Zuilen. Alleen het gedeelte van het pad tussen de Westbroekse Binnenweg en Westbroek (door de Molenpolder) is bewaard gebleven. Ook in het gebied Maarssen Zuid ligt nog een deel van dit kerkepad.
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
43
De bebouwing aan de Oude Dijk is grotendeels van recente datum. Het is jammer dat er zo weinig van de oorspronkelijke bebouwing bewaard is gebleven of is verwerkt in de vervangende nieuwbouw. Door de verbreding van de Oude Dijk voor wegverkeer is de karakteristieke vaart, die we bijvoorbeeld nog wel in Tienhoven zien, verdwenen. De bebouwing langs de Oude Dijk is over het algemeen volumineus. Voorkomen moet worden dat de nog aanwezige zichtlijnen die lucht en ruimte geven in het bebouwingslint, verloren gaan. Vervangende nieuwbouw dient dan ook zo veel mogelijk in de lengterichting te worden geprojecteerd en de bebouwing geclusterd. Tevens kan bij nieuwbouw worden getracht iets van de oorspronkelijke architectuur, materiaalgebruik en kleurstelling terug te brengen. De tuin rond de hoofdbebouwing geeft de weg een groen en open karakter. Dit dient behouden te blijven zodat tevens de doorzichten op het zoddengebied zichtbaar blijven. Het aanbrengen van hoge erfafscheidingen, zoals schuttingen en dichte hoge struiken/bomen is ongewenst aangezien hierdoor het open zicht op het landschap verloren gaat. Richtlijnen en aanbevelingen voor bebouwing: 1. Ten aanzien van de hoofdvorm van de bebouwing moet worden gestreefd naar een eenvoudige opzet van panden met een zadeldak of mansardekap (vb type langhuisboerderij, T-huisboerderij of loonarbeidershuis); 2. De breedte van de bebouwingscluster (woonhuis en bijgebouwen) mag niet meer bedragen dan tussen de 14 en 18 meter waarbij het hoofdgebouw een breedte heeft van gemiddeld 10 meter; De breedte van de bebouwingscluster is afhankelijk van het al dan niet aanbouwen van het bijgebouw; Op het moment dat iemand zijn bijgebouw aan zijn woning bouwt mag het complex niet breder worden dan 14 meter; Uiteraard speelt ook de totale breedte van het perceel een rol; Er dient een natuurlijke overgang te zijn van de bebouwingscluster naar het onbebouwde gebied. 3. De hoofdbebouwing dient zoveel mogelijk in de diepterichting (loodrecht op de weg) te worden geprojecteerd zodat de langgerekte verkavelingsvorm wordt benadrukt; 4. De hoofdbebouwing moet georiënteerd zijn op de weg; 5. Het bouwperceel dient zoveel mogelijk een losse doch geclusterde bebouwingsstructuur te hebben op een afstand van tenminste 8 meter vanaf de weg. 6. Bijgebouwen zijn bij voorkeur vrijstaand, liggen minimaal 2,5 meter achter de voorgevelrooilijn van de woning en zijn gesitueerd in de nabijheid van het hoofdgebouw (clustering). 7. Om een luchtige structuur in het bebouwingslint te krijgen dient van de zijdelingse perceelsgrens een open strook van minimaal 5 meter te worden vrijgehouden; 8. Aan de noordzijde van de Westbroekse Binnenweg en aan de Oude Dijk is het gewenst het woonperceel te omringen door sloten of het doortrekken van trekgaten, zodat de “eilandligging” wordt benadrukt. Bij het gebruik van beschoeiing van deze “wooneilanden” dient deze zo natuurlijk mogelijk te worden ingepast. Overigens dient terughoudend met beschoeiingen te worden omgegaan zodat het natuurlijke karakter zo min mogelijk wordt verstoord; 9. Het verdiend de voorkeur de bebouwing in één laag met pannenkap uit te voeren waarbij de goothoogte niet hoger ligt dan 3.5 meter en helling van de kap minimaal 45 graden is;
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
44
10. Ten aanzien van de bebouwing verdient het de voorkeur te kiezen voor een bouwkundige detaillering met een overkragend dak, een relatief gesloten gevel uitgevoerd met baksteen of hout en ramen en deuren met een verticale dimensionering. Daarnaast dient de bouwkundige detaillering eenvoudig maar zorgvuldig te zijn en kent deze weinig versieringen; 11. Er dient een duidelijk onderscheid te zijn naar hoofdgebouw en bijbehorend aanbouwen zoals: serres, portalen, etc.. Ze dienen herkenbaar te zijn als zelfstandig element; 12. Recreatieverblijven dienen ten minste 20 meter van de weg te worden geplaatst en hebben ten opzichte van woningen een ondergeschikt karakter; 13. Recreatieverblijven bestaan uit ten hoogte één bouwlaag met kap en het bijgebouwtje staat los; 14. Voor harmonie met het landschap voorkeur voor een ingehouden kleurstelling met rode baksteen en gedekte kleuren voor houten delen. Als referentie voor nieuwbouw en verbouw gelden de panden en kleurstellingen van de panden in de foto collage.
Deelgebied IV De kleine kern Dit gebied omvat de Westbroekse Binnenweg met zijn erven aan weerszijde van de weg. De Westbroekse Binnenweg ligt in het verlengde van de Oude Dijk en loopt tot aan de Burg. Huydecoperweg. Aan de zuidzijde van de Westbroekse Binnenweg is sprake van een intensief bebouwd lint met hier en daar een doorzicht dat niet verder reikt dan de groenzone rond de Grote Maarsseveense Plas. De percelen aan deze zijde zijn in vergelijking met de percelen aan bijvoorbeeld de polder Binnenweg ondiep. Het is duidelijk zichtbaar dat dit deel van het plangebied (net als de Herenweg, Gageldijk en Tuinbouwweg) onderdeel is geweest van de ruilverkaveling. De bebouwing varieert van: boerderijen, simpele dagloners huisjes en nieuwe grote wervende villa’s waarbij de laatste categorie inmiddels de boventoon is gaan voeren. Aan de noordzijde van de Westbroekse Binnenweg (grenzend aan de Molenpolder) vinden we nog de meeste overblijfselen van karakteristieke bebouwing. Toch is het zeer beperkt. Op zeven plaatsen is een bungalowpark gelegen. De aldaar geplaatste recreatieverblijven worden grotendeels permanent bewoond. Deze bungalowparken hebben een grote omvang en hoge bebouwingsdichtheid en liggen met hun achtergrens tot aan het recreatiegebied de Maarsseveense Plas. De bungalowparken zijn bijna allemaal omgeven door dichte beplanting en hoogopgaand groen zodat de bebouwing niet zichtbaar is vanaf de weg. De Westbroekse Binnenweg fungeert als overloopgebied. In het weekend en op mooie zonnige dagen is er sprake van parkeerdruk. Dan worden de bermstroken aan weerszijden van de weg gebruikt t.b.v. parkeren. Met paaltjes in allerlei soorten en afmetingen trachten de aanwonenden iets te doen tegen de parkeeroverlast. De paaltjes zijn illegaal geplaatst op gemeente gronden, tevens zijn op meerdere locaties de bermstroken bij de tuin getrokken. Dit geeft samen met de her en der geplaatste auto´s een heel onrustig beeld. Ook is het beeld onrustig vanwege de aanwezige reclameborden, richtingwijzers en naamborden. Het open gelegen parkeerterrein aan de Westbroekse Binnenweg 56 en de (show) stacaravans die her en der aan de weg staan doen afbreuk aan de ruimtelijke kwaliteit van de Westbroekse Binnenweg. Tevens doen de direct aan de weg gelegen chalets en stacaravan afbreuk aan de kwaliteit.
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
45
Recreatieverblijven dienen bij voorkeur achter de lintbebouwing te staan en in ieder geval achter de voorgevelrooilijn van de woningen langs de weg. De noordzijde van de Westbroekse Binnenweg heeft een heel ander karakter dan de zuidzijde. Aan de noordzijde grenzen de woonpercelen direct aan het natuurgebied de Molenpolder. Op veel plaatsen zijn de trekgaten en legakkers duidelijk zichtbaar. Dit zicht op het natuurgebied geeft de Westbroekse Binnenweg zijn kwaliteit. Voorkomen dient te worden dat bewoners deze doorzichten blokkeren door de aanleg van hoge erfafscheidingen, zoals schuttingen en hoge dichte beplantingsstroken. De bebouwing aan deze zijde ligt wat lager dan aan de andere zijde en is ook wat verder van de weg afgelegen. Vroeger heeft er tussen de dijk en de bebouwing aan deze zijde een sloot gelegen, waarbij de dijk en de kavels doormiddel van een bruggetje met elkaar werden verbonden. In Tienhoven is dit karakteristieke beeld van lintdorpen in het veengebied nog duidelijk bewaard gebleven. Hier is dat jammer genoeg verdwenen. Het feit dat de meeste woningen op een soort eiland liggen is fraai en dient als uitgangspunt. De tuin rond de hoofdbebouwing geeft de weg een groen karakter. Dit dient behouden te blijven.
Richtlijnen en aanbevelingen voor bebouwing: 1. Ten aanzien van de hoofdvorm van de bebouwing moet worden gestreefd naar een eenvoudige opzet van panden met een zadeldak of mansardekap (vb type langhuisboerderij, T-huisboerderij of loonarbeidershuis); 2. De breedte van de bebouwingscluster (woonhuis en bijgebouwen) mag niet meer bedragen dan tussen de 14 en 18 meter waarbij het hoofdgebouw een breedte heeft van gemiddeld 10 meter; De breedte van de bebouwingscluster is afhankelijk van het al dan niet aanbouwen van het bijgebouw; Op het moment dat iemand zijn bijgebouw aan zijn woning bouwt mag het complex niet breder worden dan 14 meter; Uiteraard speelt ook de totale breedte van het perceel een rol; Er dient een natuurlijke overgang te zijn van de bebouwingscluster naar het onbebouwde gebied. 3. De hoofdbebouwing dient zoveel mogelijk in de lengterichting te worden geprojecteerd zodat de langgerekte verkavelingsvorm wordt benadrukt; 4. De hoofdbebouwing moet georiënteerd zijn op de weg; 5. Het bouwperceel dient zoveel mogelijk een losse doch geclusterde bebouwingsstructuur te hebben op een afstand van tenminste 8 meter vanaf de weg. 6. Bijgebouwen zijn bij voorkeur vrijstaand, liggen minimaal 2,5 meter achter de voorgevelrooilijn van de woning en zijn gesitueerd in de nabijheid van het hoofdgebouw (clustering). 7. Om een luchtige structuur in het bebouwingslint te krijgen dient van de zijdelingse perceelsgrens een open strook van minimaal 5 meter te worden vrijgehouden; 8. Aan de noordzijde van de Westbroekse Binnenweg en aan de Oude Dijk is het gewenst het woonperceel te omringen door sloten of het doortrekken van trekgaten, zodat de “eilandligging” wordt benadrukt. Bij het gebruik van beschoeiing van deze “wooneilanden” dient deze zo natuurlijk mogelijk te worden ingepast. Overigens dient terughoudend met beschoeiingen te worden omgegaan zodat het natuurlijke karakter zo min mogelijk wordt verstoord;
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
46
9. Het verdiend de voorkeur de bebouwing in één laag met pannenkap uit te voeren waarbij de goothoogte niet hoger ligt dan 3.5 meter en helling van de kap minimaal 45 graden is; 10. Ten aanzien van de bebouwing verdient het de voorkeur te kiezen voor een bouwkundige detaillering met een overkragend dak, een relatief gesloten gevel uitgevoerd met baksteen of hout en ramen en deuren met een verticale dimensionering. Daarnaast dient de bouwkundige detaillering eenvoudig maar zorgvuldig te zijn en kent deze weinig versieringen; 11. Er dient een duidelijk onderscheid te zijn naar hoofdgebouw en bijbehorend aanbouwen zoals: serres, portalen, etc.. Ze dienen herkenbaar te zijn als zelfstandig element; 12. Recreatieverblijven bestaan uit ten hoogte één bouwlaag met kap en het bijgebouwtje staat los; 13. Voor harmonie met het landschap voorkeur voor een ingehouden kleurstelling met rode baksteen en gedekte kleuren voor houten delen. Als referentie voor nieuwbouw en verbouw gelden de panden en kleurstellingen van de panden in de foto collage.
Deelgebied V De polder Binnenweg Dit gebied is een open weide gebied met op dit moment nog een duidelijke agrarische functie. De bebouwingsdichtheid is hier laag. Zeker aan de noordzijde van de Westbroekse Binnenweg. Deze zijde geeft nog een prachtig weids uitzicht op het dorp Westbroek en de bossen van het Gooi. Dit weidse uitzicht dient bewaard te blijven. Gezien vanaf de Burg. Huydencoperweg wordt de horizon van de polder Binnenweg onderbroken door langgerekte glastuinbouw en volkstuintjes. De Burg. Huydencoperweg loopt tot aan het fort De Gagel. Het is gewenst de polder Binnenweg voor zover hij nog open is open te houden. Richtlijnen en aanbevelingen voor bebouwing: 1. Ten aanzien van de hoofdvorm van de bebouwing moet worden gestreefd naar een eenvoudige opzet van panden met een zadeldak of mansardekap (vb type langhuisboerderij, T-huisboerderij of loonarbeidershuis); 2. De breedte van de bouwingscluster (woonhuis en bijgebouwen) mag niet meer bedragen dan tussen de 14 en 18 meter waarbij het hoofdgebouw een breedte heeft van gemiddeld 10 meter; De breedte van de bebouwingscluster (woonhuis en bijgebouwen) mag niet meer bedragen dan tussen de 14 en 18 meter waarbij het hoofdgebouw een breedte heeft van gemiddeld 10 meter; De breedte van de bebouwingscluster is afhankelijk van het al dan niet aanbouwen van het bijgebouw; Op het moment dat iemand zijn bijgebouw aan zijn woning bouwt mag het complex niet breder worden dan 14 meter; Uiteraard speelt ook de totale breedte van het perceel een rol; Er dient een natuurlijke overgang te zijn van de bebouwingscluster naar het onbebouwde gebied. 3. De hoofdbebouwing dient zoveel mogelijk in de lengterichting te worden geprojecteerd zodat de langgerekte verkavelingsvorm wordt benadrukt; 4. De hoofdbebouwing moet georiënteerd zijn op de weg;
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
47
5. Het bouwperceel dient zoveel mogelijk een losse doch geclusterde bebouwingsstructuur te hebben op een afstand van tenminste 8 meter vanaf de weg.
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
48
6. Bijgebouwen zijn bij voorkeur vrijstaand, liggen minimaal 2,5 meter achter de voorgevelrooilijn van de woning en zijn gesitueerd in de nabijheid van het hoofdgebouw (clustering). 7. Om een luchtige structuur in het bebouwingslint te krijgen dient van de zijdelingse perceelsgrens een open strook van minimaal 5 meter te worden vrijgehouden; 8. Ten aanzien van de bebouwing verdient het de voorkeur te kiezen voor een bouwkundige detaillering met een overkragend dak, een relatief gesloten gevel uitgevoerd met baksteen of hout en ramen en deuren met een verticale dimensionering. Daarnaast dient de bouwkundige detaillering eenvoudig maar zorgvuldig te zijn en kent deze weinig versieringen; 9. Er dient een duidelijk onderscheid te zijn naar hoofdgebouw en bijbehorend aanbouwen zoals: serres, portalen, etc.. Ze dienen herkenbaar te zijn als zelfstandig element; 10. Recreatieverblijven bestaan uit ten hoogte één bouwlaag met kap en het bijgebouwtje staat los; 11. Voor harmonie met het landschap voorkeur voor een ingehouden kleurstelling met rode baksteen en gedekte kleuren voor houten delen. Als referentie voor nieuwbouw en verbouw gelden de panden en kleurstellingen van de panden in de foto collage. Algemeen In het algemeen kan gesteld worden dat de bovengenoemde richtlijnen uitgaat van een “behoudende” vorm van architectuur die uit de kenmerken van het gebied zijn gedestilleerd. Dit geldt met name voor de criteria ten aanzien van de gevelopzet en het materiaalgebruik. Kwaliteitsverbetering is echter ook mogelijk door het ontwerpen van een concept dat op eigen afwijkende en vernieuwende wijze de eigenschappen van de omgeving en de gebouwen interpreteert. Historiserend bouwen vormt niet het uitgangspunt binnen de architectuur, maar het respecteren van de nog aanwezige kwaliteiten van het landelijk gebied.
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
49
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
50
3.5.
Waterhuishouding
3.5.1
Algemeen De waterparagraaf is een op grond van het Besluit op de ruimtelijke ordening verplicht onderdeel van waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en is opgesteld in nauw overleg met het betrokken waterschap, teneinde aan te geven op welke wijze het plan is onderworpen aan de verplichte watertoets en wat daarvan de resultaten zijn. Het waterbeheer in het plangebied berust bij het hoogheemraadschap “Amstel, Gooi en Vecht” (AGV), waarvan vanaf 1 januari 2006 Waternet (voorheen Dienst Waterbeheer en Riolering) de uitvoerende taken verzorgt. Al in een vroeg stadium van de planvorming heeft DWR/Waternet bijgedragen aan een paragraaf “Waterhuishouding en waterkwaliteit” van een 1e concept voor het onderhavige bestemmingsplan (hoofdstuk 3, Inventarisatie / analyse). In januari 2003 heeft DWR/Waternet in het kader van het vooroverleg ex artikel 10 Bro ’85 eveneens een aanvullende reactie op het plan gegeven. Door omstandigheden is de planontwikkeling enige tijd opgehouden waarna in 2004 de draad wederom is opgepakt. Het bestemmingsplan is geactualiseerd en voorzien van dit specifieke hoofdstuk betreffende de Waterhuishouding. Voorafgaand aan het opstellen van de waterparagraaf is wederom overlegd met de Waternet, met name ten aanzien van de knelpunten in de waterhuishouding en de meest recente inzichten die moeten leiden tot duurzame oplossingen.
3.5.2
Gebiedsindeling en gebiedskenmerken Waterhuishoudkundig valt het plangebied binnen de polder Maarsseveen-Westbroek. Binnen deze indeling zijn in relatie tot de plangrenzen de volgende deelgebieden te onderscheiden: het zuidelijk deel van de polder Binnenweg, de Grote Maarsseveense Plas, de Kleine Maarsseveense Plas, en het zoddengebied van de polder Maarsseveen (ten zuiden van de Oude Dijk). Ook een binnen het plangebied vallende zone ten noorden van de Oude Dijk/Westbroekse Binnenweg wordt als deelgebied beschouwd. In visueel-ruimtelijke zin worden de laatstgenoemde 4 gebieden gekenmerkt door een aanzienlijk oppervlak open water, terwijl het eerstgenoemde deelgebied een karakteristiek veenweidegebied betreft. Uit de geologische (opbouw en processen in de aardkorst) en geomorfogenetische (onderzoek van het aardoppervlak) kaart van Nederland blijkt dat de bodem ter plaatse van het plangebied deel uit maakt van de voet van een stuwwal (Utrechtse Heuvelrug) waarop zich destijds dekzanden hebben afgezet. Globaal kan gesteld worden dat de bodem bestaat uit een grof zandpakket als uitwaaiering van de puinkegels aan de rand van de stuwwal. Daarop ligt een fijn en in dikte naar het westen toenemend dekzandpakket waarin zich ooit de loop van de rivier de Vecht heeft gevormd. Herkenbaar zijn de oeverwallen. Het plangebied ligt tussen de Stuwwal en de rivier de Vecht. In dit overgangsgebied met een relatief sterk hoogteverloop heeft in het verleden, onder andere door invloed van kwelwater, vervening plaatsgevonden. De krachtige kwel werd veroorzaakt door een aanvankelijk sterke grondwaterstoming van de heuvelrug, het snelle verval en het ontbreken van een scheidende laag (eerste watervoerende pakket). De oorspronkelijke veenontginning
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
51
gebeurde met het oog op het gebruik als landbouwgrond en bestond voornamelijk uit het aanbrengen van afwateringssloten. Met de industrialisatie (19e eeuw) en de opkomst van de grote steden ontstond een grote behoefte aan brandstof, waardoor in delen van het gebied turf is gewonnen. Voor stadsuitbreiding en de aanleg van wegen is in recentere perioden in het gebied zand gewonnen en heeft de stedelijke invloed zich verder voornamelijk doen gelden in de woonfunctie en het recreatief gebruik. Door toedoen van een zeer gevarieerd menselijk ingrijpen in de loop der tijden resteert thans het evenzo gevarieerde Vechtlandschap dat daarvan nog alle kenmerken draagt. Zelfs binnen de beperkte omvang van het plangebied komen karakteristieke verschillen voor die de genoemde gebiedsindeling verklaren. Het polderlandschap is door de veenontginningen in afzonderlijke eenheden verdeeld. Herkenbaar zijn: de langgerekte smalle weidepercelen die samen open ruimtes vormen die omzoomd worden door waterlopen; de lintbebouwing (ontginningsbasis); en de vaak met bomen en struiken begroeide dijken en kaden. In de open ruimten is water meest dominant aanwezig in de veelheid aan sloten met hoge waterstanden en de uitgestrekte plassengebieden. Afhankelijk van de verhouding tussen water en land en de mate van vervening komen petgaten en veenmoerassen (zoddengebieden) voor met de daarbij behorende vegetatie. De natuur- en landschapswaarden vormen de kernkwaliteiten van het gebied wat in het huidige gebruik mede tot uitdrukking komt.
3.5.3
Beleidskaders water Voor de planvorming is gebruik gemaakt van de beschikbare beleidsplannen van Rijk, provincie Utrecht, Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht, en van de gemeente Maarssen, voor zover toegespitst op de waterhuishouding. De waterparagraaf is een vertaling en samenvatting van het gewenste waterbeheer (watervisie) naar gebiedsgerichte inrichtingsmaatregelen. De Vierde Nota Waterhuishouding (ministerie van V&W), de startovereenkomst “Waterbeheer 21e eeuw” (WB21) en de “Handreiking watertoets” (ministerie VROM) zijn daarbij mede richting gevend geweest. De inhoud van de waterparagraaf is echter de implementatie van de Stroomgebiedvisie Amstelland, toegespitst op de meest recente relevante beleidsstukken, te weten de Nota Ruimte en het Waterhuishoudingsplan 2005 - 2010 (WHP3) van de Provincie Utrecht. Tot slot heeft de gemeente de ruimtelijke afwegingen afgestemd op het Streekplan 2005-2015. Een gemeentelijk waterplan is op het moment nog niet beschikbaar. Stroomgebiedvisie Amstelland (SGV) De stroomgebiedvisie Amstelland (12 dec. 2002) heeft op zich geen beleidsstatus, maar vindt zijn uitwerking in het provinciaal Waterhuishoudingsplan (WHP3) en doorwerking in streekplan en gemeentelijke bestemmingsplannen. De vraagstukken waar de 17 stroomgebiedvisies zich voor gesteld zien zijn: veiligheid, wateroverlast, watertekort, verdroging en waterkwaliteit. De SGV is als zodanig het kompas voor de toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen en geeft streefbeelden en oplossingsrichtingen voor het regionale watersysteem op de lange termijn (2050). Op basis van verschillen in karakter en streefbeeld is binnen Amstelland een gebiedsindeling gemaakt. Het in dit
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
52
bestemmingsplan begrepen plangebied maakt deel uit van het gebied “Lommer en Kwel”. Dit is de westflank van de Utrechtse Heuvelrug van het IJmeer tot aan de Neder Rijn, westelijk begrensd door de Vecht. Het Vechtplassengebied, waar het plangebied toe behoort, heeft binnen het gebied Lommer en Kwel zijn specifieke waterknelpunten. De SGV signaleert: wateroverlast, verdroging, bodemdaling, matige kwaliteit van oppervlaktewater en problemen ten aanzien van de veiligheid. Voor zover de genoemde problemen op het plangebied van toepassing zijn, worden deze grotendeels veroorzaakt door de diepe ligging van de Bethunepolder en de onttrekking van water aldaar ten behoeve van de drinkwatervoorziening van Amsterdam. Ook wateronttrekkingen bij Groenekan hebben een vergaande invloed op de waterhuishouding in de directe omgeving, waaronder het plangebied. Daar de gebiedsspecifieke omstandigheden elders in dit hoofdstuk uitgebreid aan de orde komen wordt hier volstaan met vermelding van de op het plangebied van toepassing zijnde streefbeelden (lange termijn = 2050) en de bijbehorende oplossingsrichtingen. Streefbeeld 2050 Het watersysteem is geënt op behoud en herstel van de huidige en toekomstige natuuren landschapswaarden. Een goede natuurlijke waterkwaliteit is daarvoor essentieel. Waar natuur en landschap de primaire functies zijn wordt gestreefd naar het hoogste kwaliteitsniveau. Waar het nevengeschikte functies betreft voldoet het middelste niveau (zie SGV pag.58). Om dit doel te bereiken dient de hydrologische samenhang in het grondwatersysteem, van infiltratie op de Utrechtse Heuvelrug tot aan kwel in het Vechtplassengebied, te worden hersteld. Het schone gebiedseigen water kan dan weer ten volle binnen het gebied zelf worden benut waarmee de noodzaak van aanvoer van (eventueel verontreinigd) gebiedsvreemd water vervalt. Water vormt dan weer de basis voor de inrichting en het gebruik van de ruimte. Herstel van het natuurlijk watersysteem vraagt evenwel om een verbeterde waterbeheersing met een flexibel peilbeheer waarmee tevens de uitwisseling tussen het Amsterdam-Rijnkanaal en de Vechtboezem beperkt kan worden, wat uiteindelijk weer ten goede komt aan de kwaliteit van het Vechtwater. Uiteraard zal vóór 2050, naast de op de genoemde streefbeelden afgestemde maatregelen, tevens voldaan moeten worden aan de algemene wettelijke veiligheidsnormen. Voor de verdere ruimtelijke implicaties en de uit het streefbeeld voortvloeiende algemene watervoorwaarden wordt voorts verwezen naar de SGV (paragrafen 3.4.3 en 3.4.4). Oplossingsrichtingen Om op een weloverwogen wijze het streven (Streefbeelden 2050) waar te maken is onderscheid gemaakt in een Basispakket 2002-2015 (urgent /beperkte ruimtelijke consequenties /wettelijke basis aanwezig), een Trendbreukpakket 2002-2015 (urgent /maatregelen met grote ruimtelijke en maatschappelijke implicaties /eerst aanpassingen van ontwikkelingskaders nodig) en een Toekomstpakket 2015-2050 (kunnen qua urgentie na 2015 worden uitgevoerd, waaronder tevens de uitvoering van onderdelen van het Trendbreukpakket wordt verstaan). Voor Lommer en Kwel bestaat het Basispakket 2002-2015 uit: - het garanderen van de veiligheid - het vasthouden in het watersysteem
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
53
- het realiseren van piekberging - de grondwaterbescherming - verbeteren van de waterkwaliteit Vanuit het Trendbreukpakket 2002-2015 worden daar nog aan toegevoegd: - het vasthouden met ruimteclaim - het realiseren van de Horstermeerplas en de Bethuneplas - Het Toekomstpakket 2015-2050 is weliswaar van belang, maar is in dit gebied en het kader van dit bestemmingsplan minder relevant. Verwezen wordt naar specificaties in de SGV Amstelland. Hoe een en ander binnen het bestemmingsplan zijn invulling krijgt komt verder in dit hoofdstuk tot uitdrukking bij de beschrijving van de “ontwikkelingen per deelgebied”. Nota Ruimte Op 23 april 2004 heeft het kabinet de Nota Ruimte vastgesteld en ter behandeling verzonden aan de Tweede Kamer. Het kabinet beoogt met deze nota voor het ruimtelijk rijksbeleid een strategische beleidsrichting op hoofdlijnen vast te leggen. Procedureel moet de Nota Ruimte worden beschouwd als het kabinetsstandpunt (deel 3) van de planologische kernbeslissing (PKB) Nationaal Ruimtelijk Beleid, daarmee voortbordurend op de weg van de Vijfde Nota over de Ruimtelijke Ordening en het Tweede Structuurschema Groene Ruimte. Met deze Nota wordt het accent verlegd van toelatingsplanologie naar ontwikkelingsplanologie, waaraan onder de noemer van “basiskwaliteiten” een aantal voorwaarden wordt verbonden. De uitwerking van (deels eerder vastgestelde) beleidsdoelen is gekoppeld aan de lagenbenadering, waarmee een basis gelegd wordt voor een gebiedsgerichte afstemming van het ruimtelijk gebruik op de kenmerken en kwaliteiten van de ondergrond (water en bodem) en het daaraan gekoppelde infrastructurele netwerk. De klimaatverandering bezorgt Nederland periodiek zware regenval en lange perioden van droogte. In verband met daarmee samenhangende gevolgen voor de ruimtelijke ontwikkeling is waarborging van de veiligheid tegen overstromingen en voorkoming van schade door wateroverlast of watertekorten van groot belang. Tegen deze achtergrond is er voor gekozen water te beschouwen als één van de structurerende principes voor bestemming, inrichting en gebruik van de ruimte. Voor het regionale watersysteem draagt het rijk geen directe verantwoordelijkheid. Wel formuleert het rijk de randvoorwaarden waar andere overheden in hun planvorming rekening mee moeten houden. Vanwege het regionale karakter van de wateropgave acht het rijk de provincies en waterschappen primair verantwoordelijk voor het resultaat. De drietrapsstrategie waterkwantiteit ‘vasthouden, bergen en afvoeren’ moet voorkomen dat waterhuishoudkundige problemen van het ene gebied op het andere gebied worden afgewenteld. Met name kwetsbare gebieden, zoals grote delen van de Ecologische Hoofdstructuur, en kwetsbare functies, zoals de drinkwatervoorziening, lopen risico’s bij een verdere vervuiling van bodem en water. Daarom is een goede kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater van elementair belang voor het rijk.
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
54
Met het oog op veiligheid tegen overstromingen wordt uitgegaan van het principe dat ruimte die reeds beschikbaar is voor water als zodanig behouden wordt. Waar mogelijk wordt nog extra ruimte gecreëerd. Ter voorkoming van (grond-) wateroverlast, ter beperking van wateraanvoer, ter vergroting van de voorraadberging en ter vermindering van de verdroging wordt de ruimte zodanig bestemd, ingericht en gebruikt dat water beter wordt vastgehouden. Dit betekent in principe dat: - geen ruimtelijke besluiten worden genomen of peilverlagingen plaats vinden die direct of indirect leiden tot bodemdaling in gebieden met dikke laagveenpakketten; dat onttrekking van het grondwater de natuurlijke aanvulling niet mag overstijgen; dat peilverlaging in de beïnvloedingsgebieden van hydrologisch kwetsbare delen van de EHS wordt voorkomen; en dat gebieden die eventueel op termijn in aanmerking kunnen komen voor waterberging (planologisch) worden gereserveerd; - de ruimte zodanig wordt bestemd, ingericht en gebruikt dat geen vervuiling optreedt naar het grond- en oppervlaktewater. Als dat niet voldoende is, worden zo mogelijk (aanvullend) maatregelen getroffen om schone en vuile waterstromen gescheiden te houden. Wanneer ook dat onvoldoende soelaas biedt, is zuiveren van de vuile waterstromen aan de orde. Dit betekent: verbetering van de kwaliteit van (het diepe) grond- en oppervlakte water met name in grondwaterbeschermingsgebieden en in de beïnvloedingsgebieden van hydrologisch kwetsbare delen van de EHS. - nadelige invloed op het watersysteem die veroorzaakt wordt door een ruimtelijke ingreep, waterneutraal of waterpositief wordt gecompenseerd. Dit betekent voor nieuw stedelijk gebied en nieuwe infrastructuur een zodanige inrichting dat afwenteling van problemen met (grond)waterkwaliteit of –kwantiteit op de omgeving wordt voorkomen. - waar mogelijk wordt ruimte voor water gevonden door combinatie van waterbeheer met andere functies om bij te dragen aan vergroting van de ruimtelijke kwaliteit. Het plangebied ligt geheel binnen het “Groene Hart” wat is aangewezen als nationaal landschap, een gebied met kenmerkende landschapskwaliteiten en daarmee samenhangende natuurlijke en recreatieve kwaliteiten. In dat kader vraagt de rijksoverheid met betrekking tot het plangebied extra aandacht voor de veenweideproblematiek. Veenweidegebieden zijn internationaal gezien unieke cultuurlandschappen. Het grondgebonden gebruik (landbouw) is een belangrijke drager van dit cultuurlandschap. De voor het Hollands-Utrechts veenweidegebied in de Nota Ruimte vastgestelde karakteristieke kernkwaliteiten bestaan uit: een grote mate van openheid, een strokenverkaveling met een relatief hoog percentage water-land, de veenplassen, en het veenweide karakter. Deze unieke waarden zullen (zonder ingrijpen) op den duur steeds meer verdwijnen door inklinking en oxidatie van het veen, ten gevolge van ontwatering voor landbouw en verstedelijking. “Behoud door ontwikkeling” is uitgangspunt voor het ruimtelijk beleid volgens het ‘ja-mits’-regime, hetgeen betekent dat ruimtelijke ontwikkelingen toelaatbaar geacht worden onder de voorwaarde dat de kernkwaliteiten van het gebied worden behouden of versterkt.
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
55
Waterhuishoudingsplan 3 (2005 - 2010) - Provincie Utrecht Het WHP3 is gebaseerd op de Wet op de waterhuishouding (Wwh) en legt de hoofdlijnen vast van het provinciaal beleid, uiteraard met betrekking tot de waterhuishouding en in samenhang met ontwikkelingen binnen andere beleidsvelden en geeft daarmee een nadere invulling aan de wateropgave uit de stroomgebiedvisies. Het WHP3 is afgestemd op de meest recente beleidsontwikkelingen in het waterbeheer voor de 21e eeuw, de stroomgebiedvisies Amstelland, Gelderse Vallei en Zuid-Holland, en de actuele gebeurtenissen als het watertekort in de zomer van 2003 en de kadebreuk in Wilnis (augustus 2003). Het inzicht dat klimaatverandering, stijging van de zeespiegel, snelle daling van de bodem en toenemende verstedelijking voor een structurele verandering in de waterproblematiek zorgen vormt het uitgangspunt voor het nieuwe waterbeleid. Gebiedsgerichte benadering zal in de komende tijd centraal staan om aan het hoofddoel “een veilig en bewoonbaar land hebben én in stand houden” te kunnen voldoen, een en ander in overeenstemming met het rijksbeleid. De provincie onderschrijft daarom een meer natuurlijk beheer van water, dat minder afhankelijk is van technische maatregelen. Daartoe wordt het nodig geacht het watersysteem, in samenhang met de grondsoort, mede bepalend te laten zijn bij het toekennen en ontwikkelen van ruimtelijke functies (provincie Utrecht, Streekplan 2005-2015 = water als ordenend principe). Bij het selecteren van maatregelen om aan kwantitatieve eisen van de waterhuishouding te voldoen hanteert de provincie Utrecht eveneens de voorkeursvolgorde: vasthoudenbergen-afvoeren. De trits schoonhouden, scheiden, zuiveren wordt voor de waterkwaliteit gehanteerd. Alleen als er goede redenen voor bestaan wordt (gemotiveerd) van deze uitgangspunten afgeweken. Verdeeld over zeven strategische thema’s: veiligheid, waterkwantiteit, waterkwaliteit en ecologie, stedelijk waterbeheer en waterketen, water en ruimte, vaarwegen, en organisatie van het waterbeheer zijn de provinciale doelstellingen uitgewerkt in operationele doelen en een actieplan. Bij de uitvoering rekent de provincie naast eigen inspanningen op bijdragen van derden, wat nauw aansluit bij een gebiedsgerichte aanpak van de problematiek. Het beleid in het veenweidegebied, waar het plangebied onder valt, is gericht op het creëren van duurzaam waterbeheer op langere termijn, dat zoveel mogelijk voldoet aan de doelen voor het waterbeheer van de verschillende functies in het gebied. Daarom wordt verderop in dit hoofdstuk nader ingegaan op de functies binnen de aangegeven gebieden (zie gebiedsindeling onder 3.4.2) in relatie tot het waterbeheer. Onder duurzaam waterbeheer verstaat de provincie Utrecht dat eventuele knelpunten in het waterbeheer niet worden afgewenteld in tijd, plaats en milieucompartiment. Bij het selecteren van maatregelen in het waterbeheer worden de volgende tritsen gebruikt om dit uitgangspunt tot uitdrukking te brengen: -
-
Vasthouden, bergen en afvoeren om wateroverlast bij piekafvoeren te voorkomen. Dat betekent waar mogelijk water vasthouden op de plek waar de regen valt en/of de kwel zich voordoet, als dat aantoonbaar niet mogelijk is ruimte creëren om het water tijdelijk te bergen en pas als dat aantoonbaar niet mogelijk is water afvoeren en benedenstrooms naar ruimte voor water zoeken. Vasthouden, opsparen en aanvoeren om watertekort te voorkomen. Dat betekent waar mogelijk water vasthouden, als dat niet mogelijk is toch aanvoer van
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
56
-
gebiedseigen water realiseren door ruimte te creëren waarin dit water wordt opgespaard, als dat aantoonbaar niet mogelijk is gebiedsvreemd water inlaten. Schoonhouden, scheiden, zuiveren om de waterkwaliteit te verbeteren. Dat betekent waterverontreiniging in principe bij de bron aanpakken, voor zover dat niet toereikend is schone en vuile waterstromen scheiden en als ook dat niet toereikend is het water zuiveren.
De hierboven beschreven uitgangspunten vormen de basis voor het beleid van de provincie, zoals dat in het WHP3 is vastgelegd. Om dit beleid inhoud te geven zijn primair maatregelen nodig om water vast te houden, te bergen en/of op te sparen. Deze zijn gebiedsgericht ingedeeld waarbij aangesloten wordt op de gebiedsindeling van de stroomgebiedvisies. Voor het onderhavige plangebeid is het gestelde ten aanzien van Lommer en Kwel van primair belang. De provincie richt zich met name op het behoud en herstel van de natuur- en landschapswaarden in deze zone naast de landbouw. Voor het waterbeheer betekent dit het behouden en herstellen van de waterhuishoudkundige samenhang van de Utrechtse Heuvelrug als brongebied (infiltratie) en ondermeer het Vechtplassengebied als ontvangstgebied (kwelwater). Dit heeft consequenties voor de grondwaterwinning in met name Groenekan en de Bethunepolder. Daarnaast conflicteert een flexibel peilbeheer met de waterbelangen van natuur en landschap enerzijds en de landbouw anderzijds. Voor een uitgebreide analyse van de waterhuishoudkundige situatie in en rondom het plangebied en de daaruit voortvloeiende wateropgave wordt verwezen naar de Stroomgebiedvisie Amstelland. Overige beleidskaders - waterschappen / gemeente Het hoogheemraadschap Amstel Gooi en Vecht heeft begin 2006 een nieuw waterbeheersplan (Waterbeheersplan 2006 – 2009 Water in een dynamische wereld vastgesteld. De provincie heeft met beide waterschappen nauw heeft samengewerkt bij het opstellen van de Stroomgebiedvisie Amstelland en bovendien het daarop gebaseerde Waterhuishoudingsplan 2005-2010 (WHP3). De basisprincipes van het thans vigerende waterschapsbeleid zijn: meer ruimte voor water en het voorkomen van afwenteling van de waterproblematiek in de ruimte of tijd, waarmee reeds in belangrijke mate wordt vooruit gelopen op het nieuwe provinciale waterbeleid. Dat is verklaarbaar omdat deze principes afkomstig zijn uit WB21 en daarin voorgesteld in twee drietrapsstrategieën, te weten: - voor waterkwantiteit (vasthouden, bergen, afvoeren); - voor waterkwaliteit (schoonhouden, scheiden, zuiveren). - Voorts zijn op uitvoeringsniveau voor met name stedelijk gebied de Keurvergunning naast de Wvo-vergunning voorwaardenstellend voor de uitvoering van werken en werkzaamheden. Van de gemeente Maarssen zijn nog geen recente waterplannen beschikbaar. In het kader van het onderhavige bestemmingsplan is echter wel van belang dat de gemeente een aanvang heeft genomen met het opstellen van een gemeentelijk rioleringsplan en de uitvoeringsmaatregelen die noodzakelijk zijn in verband met de riolering van het buitengebied.
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
57
3.5.4
Waterbeheer Rijk, provincies, waterschappen en gemeenten hebben ieder hun eigen verantwoordelijkheid in het op orde brengen en houden van het watersysteem en de waterketen. Waterschappen zijn regionaal verantwoordelijk voor de waterkeringen, het oppervlaktewater en de zuivering van ons afvalwater. Het waterschap garandeert in dit kader onze veiligheid en de levering van voldoende en kwalitatief goed water. Daartoe wordt onderhoud en beheer gepleegd aan de watergangen en de waterkeringen en wordt het water in sloten, vaarten, tochten en plassen op peil gehouden door middel van bemaling en/of inlaat. Voor het peilbeheer is het belangrijk rekening te houden met de functies die aan het water worden toegekend en de wensen van de diverse gebruikers. In verband met het door gebruikers van een gebied geproduceerde afvalwater is het nodig dit via het gemeentelijk rioleringsstelsel naar de dichtstbijzijnde afvalwaterzuiveringsinstallatie (AWZI) te transporteren. Een verantwoord en duurzaam waterbeheer is van cruciaal belang gebleken voor talloze functies. Een sectorale, puur op water aan- en afvoer en de bescherming tegen wateroverlast en overstromingen, gericht beleid is niet meer van deze tijd. Waterbeheer is een integrale afwegingsfactor geworden binnen de ruimtelijke planning. Waterkwaliteit en ecologische kwaliteit van het watersysteem zijn ook van belang bij de geboden en verboden op het gebied van onderhoud van waterkeringen, oevers en wateren. Voor het plangebied wordt dan ook gestreefd naar een duurzaam, veilig en gezond waterbeheer.
3.5.5
Watersysteem Bestaande situatie Het plangebied “Maarsseveense Plassen e.o.” ligt in de polder Maarsseveen-Westbroek. Hierbinnen liggen verschillende peilgebieden, waaronder: de polder Binnenweg, de Molenpolder, waartoe de Grote Maarsseveense Plas behoort en de ten westen daarvan gelegen Maarsseveense Polder, waartoe tevens De Kleine Maarsseveense Plas en omgeving gerekend kunnen worden. Deze drie watersystemen vormen van oost naar west watertreden vanaf de Utrechtse Heuvelrug naar de lage delen van het Groene Hart en vertonen, ondanks een sterk onderling verschil in ruimtegebruik, een nauwe samenhang. Zo bezitten de polder Binnenweg en de Molenpolder een gemeenschappelijke waterkering in de vorm van de polderkaden langs: de Nedereindsevaart, de Gageldijk, de Burg. Huydecoperweg en de Kerkdijk (Westbroek). Een scheidende beheersmaatregel tussen beide polders (waterkering) is vanouds nooit nodig geweest vanwege de gemeenschappelijke ontstaansgeschiedenis. Waar het gebied eerst ontgonnen was als veenweidegebied (legakkers) is in een later stadium in het westelijke meest natte deel turf gewonnen. De petgaten en zodden (nieuwe veenvorming) van de Molenpolder vormen daarvan het resultaat. In een volgende fase is door zandwinning de Grote Maarsseveense Plas ontstaan. Voor de waterhuishoudkundige bijzonderheden wordt verwezen naar de beschrijvingen per deelgebied. Een soortgelijke situatie doet zich voor in het noordelijke deel van de polder Maarsseveen-Westbroek. Deze strekt zich als veenweidegebied in noordelijke richting uit
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
58
op het grondgebied van de gemeente De Bilt. Zowel ten noorden als ten zuiden van de Oudedijk heeft in het oorspronkelijke veenweidegebied turfwinning plaatsgevonden hetgeen de aanwezigheid van het huidige zoddengebied verklaart. In het meest zuidelijke deel is later door zandwinning de Kleine Plas ontstaan. Restanten van de vroegere zodden zijn daar omheen nog aanwezig. Als poldergebied loopt de polder MaarsseveenWestbroek in westelijke richting tot aan de Machinekade door langs de bebouwingsrand van Maarssen-dorp dat voor een deel tot hetzelfde watersysteem behoort. Hierdoor dient de oeverwal van De Vecht tot aan de Zuilense Ring als waterkering voor deze polder te worden aangemerkt. De Maarsseveensepolder grenst in noordwestelijke richting aan de veel lager gelegen Bethunepolder (Veenkade en Maarsseveense Vaart). De oostelijke grens wordt voornamelijk gevormd door de kade van het Tienhovens kanaal en de Zuilense Ring.
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
59
Negatieve invloeden Het Vechtplassengebied, waar het plangebied deel van uitmaakt, werd als watersysteem van oorsprong met name gevoed door kwel van de Utrechtse Heuvelrug en regenwater. De kwel werd tevens positief beïnvloed door de inzijging van regenwater op de oeverwallen van De Vecht. Van nature is derhalve in het plangebied sprake van een nat milieu met een goede waterkwaliteit. De situatie is echter in de loop der eeuwen sterk veranderd. Al vanaf de oorspronkelijke veenontginningen, gericht op het afvoeren van water, is er door verdamping tijdens de zomers een proces van verdroging ingezet met een constante bodemdaling tot gevolg. Door een steeds op de landbouwfunctie afgestemd peilbeheer is dit voortschrijdende proces lange tijd in stand gehouden. Met de latere ontginningen zijn tengevolge van afgraving van dikke veenpakketten diepe veenplassen ontstaan die uiteindelijk in een aantal gevallen zijn drooggemalen om te voorzien in de stijgende behoefte aan bruikbaar landbouwareaal. Ook daarvoor gold een agrarisch peilbeheer met een blijvend sterke bemaling tot gevolg. Door het wegtrekken van (schoon) water uit de droogmakerijen ontstond een verminderde kwel in de directe omgeving met periodiek een watertekort als resultaat. De technische oplossing hiervoor bestond uit het inlaten van gebiedsvreemd water uit de Vechtboezem. Met de voortgaande verstedelijking op de Heuvelrug en het tot voor kort gehanteerde principe van een snelle gereguleerde afvoer van water is de infiltratie van water aanzienlijk afgenomen. Daar komt bij dat we te maken hebben met een sterk groeiende behoefte aan goed drinkwater (Randstad) waartoe op daarvoor in aanmerking komende plaatsen grondwater wordt onttrokken. Als gevolg van de waterwinning bij Groenekan (de flank van de Heuvelrug) en de Bethunepolder wordt in het plangebied de waterhuishouding extra verstoord, waardoor een voortdurend proces van verdroging en uitwisseling van gebiedsvreemd water plaatsvindt. Hoewel de kwaliteit van het water van de Vecht de laatste jaren aanmerkelijk is verbeterd, laat deze op een aantal punten nog te wensen over. De belangrijkste bronnen van verontreiniging zijn, ondanks (internationaal en nationaal) gerealiseerde verbeteringen: de vooralsnog slechte waterkwaliteit (wat betreft nutriënten) van Rijn en Kromme Rijn, effluentlozingen (gezuiverd rioolwater) van (vaak verouderde) rioolwaterzuiveringsinstallaties (met name de rwzi van Utrecht is voor ca 30% verantwoordelijk voor de concentraties van stikstof (N) en fosfaat (P), de overstorten van gemengde rioolstelsels, en emissies uit landbouwgebieden. Doordat echter tot op heden een intensieve uitwisseling van water plaatsvindt tussen de Vecht en de aangrenzende polders, worden bij inlaat in de genoemde polders met het gebiedsvreemde water tevens de daarin aanwezige verontreinigingen verspreid over meerdere watersystemen. Naast N en P overschrijdt alleen koper momenteel nog de norm. Zink ligt er nog net onder, de andere zware metalen of PAK’s vormen geen probleem voor de waterkwaliteit. Innovatieve ontwikkelingen in de technieken voor waterzuivering, de verbeterde milieuregelgeving en integrale handhaving hebben flink bijgedragen tot kwalitatieve verbeteringen in de hiervoor beschreven omstandigheden. Grondwater In de omgeving van het plangebied gaan de grondwaterstromen van het eerste en het tweede watervoerende pakket in de richting van de noord-westelijk aangrenzende
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
60
Bethunepolder die 3 meter onder NAP ligt. In de bestaande situatie binnen de bestemmingsplangrenzen is voor de polder Binnenweg sprake van een intermediaire situatie wat betekent dat zich afwisselend een lichte inzijging en kwel voordoen. De invloed van de wateronttrekking Groenekan zorgt daarbij voor een remmende werking op de kwel, wat merkbaar is aan de oostzijde van de polder waar sprake is van een lichte wegzijging. Dat dit zich in oostelijke richting sterker manifesteert wordt duidelijk aan de polder Gagel, waar het net buiten het plangebied gelegen natuurreservaat aantoonbaar last heeft van verdroging. De oostzijde van de Grote Maarsseveense Plas heeft voldoende afstand tot beide wateronttrekkingen (Groenekan en Bethunepolder) waardoor hier nog sprake is van een redelijk sterke kwel. Aan de westzijde van de plas en de aansluitende natte delen van de Molenpolder heerst onder invloed van de onttrekkingen in de Bethunepolder (polderbemaling + drinkwaterwinning) echter nog slechts een lichte kwel. Ook hier is periodiek al sprake van watertekort, waardoor inlaat van gebiedsvreemd water noodzakelijk is. Het plangebied valt binnen de infiltratiering van de Bethunepolder met een matige tot sterke inzijging. Van enige kwel is in deze gebieden geheel geen sprake meer, zodat handhaving van het peil door watertoevoer afhankelijk is van neerslag, overstort uit de aangrenzende Molenpolder en inlaat van boezemwater uit de Vecht.. 3.5.6
Waterfuncties In tegenstelling tot eerdere ruimtelijke plannen betekent het hanteren van ‘water als ordenend principe’ dat water meer als vertrekpunt wordt genomen bij nieuwe ruimtelijke afwegingen, zoals ook blijkt uit de toepassing van de lagenbenadering bij het opstellen van ruimtelijke plannen. Dit betekent tevens dat de toekenning van ruimtelijke functies als: verstedelijking, landbouw, natuur en recreatie, in belangrijke mate wordt gebaseerd op de randvoorwaarden die het watersysteem aan een plangebied stelt. Hierdoor kan de ruimtelijke ordening meer dan tot op heden bijdragen aan de vorming van een duurzaam watersysteem, zowel kwalitatief als kwantitatief. Voor de veenweiden en zoddengebieden in de Maarsseveensepolder en de Molenpolder neemt water een prominente plaats in als drager van de natuurlijke en landschappelijke waarden. In de polder Binnenweg wordt de natuurfunctie van het water gedeeld met die van de landbouw in het zuidelijk deel. Voor de Grote Maarsseveense Plas geldt dat de recreatieve functie prevaleert, zij het naast het gecombineerde belang van de natuur. Het water van de Kleine Plas en omgeving is zowel belangrijk voor de tuinbouw als voor een beperkte recreatieve functie als viswater. Ondanks deze diversificatie moet evenwel worden bedacht dat het water van al deze gebieden met elkaar in verbinding staat en derhalve een integrale benadering vraagt als het gaat om beheersmaatregelen.
3.5.7
Ontwikkelingen per deelgebied Zoals eerder in dit hoofdstuk gememoreerd heeft het functionele gebruik van een gebied direct te maken met de waterhuishouding in en om dat gebied. Daar in het kader van het actuele beleid water als ordenend principe dient te worden opgevat is per aangewezen deelgebied nagegaan welke ruimtelijke activiteiten plaatsvinden, welke ontwikkelingen
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
61
zich daarbij voordoen en wat daarvan de consequenties zijn voor een duurzaam waterbeheer in de zin van het provinciaal Waterhuishoudingsplan 3. Bovendien is daarbij gekeken naar de directe omgeving buiten de bestemmingsplangrenzen. Zo is de Herenweg/Gageldijk, met de voor een oorspronkelijke veenontginningsbasis karakteristieke lintbebouwing, niet in het onderhavige bestemmingsplan opgenomen, maar in het kader van de waterhuishouding in het plangebied wel van belang. Daarentegen kent de Oudedijk/Westbroekse Binnenweg, de 2e ontginningsbasis, qua bebouwing een zodanig functionele binding met het plangebied dat deze wel weer in het plangebied is opgenomen. Hetzelfde geldt in meer of mindere mate voor de bebouwing aan de Tuinbouwweg die eveneens van het bestemmingsplan deel uitmaakt. Polder Binnenweg De polder Binnenweg is in het Streekplan 2005-2010 aangewezen als botanisch- en faunistisch waardevol gebied (buiten de EHS) en komt dientengevolge in aanmerking voor agrarisch natuurbeheer. Behoud van de goede milieu- en watercondities is hier van belang voor de instandhouding van de actuele natuurwaarden. In verband daarmee is voortzetting van de huidige land- en tuinbouwfunctie een uitgangspunt voor het bestemmingsplan. In het gebied vormen de Gageldijk en de Burgemeester Huydecoperweg de begrenzende polderkaden. Het betreffende deel van de polder Binnenweg heeft een gemiddelde maaiveldhoogte van -0,40 m NAP. In verband met de overwegend agrarische functie als veenweidegebied (door kavelsloten gescheiden strokenverkaveling) met extensief gebruik wordt een relatief laag beheerspeil variërend van -0,95 m NAP (zomer) tot -1,05 m NAP (winter) aangehouden. Aan de westzijde van het deelgebied (tegen de Grote Maarsseveense Plas) is medio 2004 een kassencomplex ontwikkeld. Dit is tevens de enige qua bebouwing binnen de bestemmingsplanherziening toegelaten nieuwe ruimtelijke ontwikkeling in het deelgebied die overigens geografisch past binnen de verspreid voorkomende tuinbouwactiviteiten in de omgeving en bij de aanwezigheid van een goede waterkwaliteit. Door een gesloten bedrijfsgebonden watersysteem kunnen milieuproblemen voor de omgeving worden voorkomen. De bebouwing beperkt zich verder tot een gemengde bebouwingszone met enkele bedrijfjes en woningen aan de Gageldijk (open structuur) en enige agrarische bedrijfsbebouwing aan de Westbroekse Binnenweg. De bebouwing is gerioleerd, in het kader van de gemeentelijke zorgplicht riolering De bedrijven/woningen zijn middels een gescheiden systeem op het gemeentelijk rioleringsstelsel aangesloten (reeds bestaande drukleiding). Een gescheiden stelsel betekent dat het (huishoudelijk) afvalwater wordt afgevoerd naar de gemeentelijke rioolwaterzuivering en het regenwater van daken en overige verharde terreinoppervlakken geheel wordt afgekoppeld en direct geloosd wordt op het open water van de polder. Hierdoor kan het schone water direct in het lokale watersysteem zelf worden opgenomen. Verder wordt uiteindelijk geloosd op de Vechtboezem. Hiertoe kan gebruik worden gemaakt van de bestaande watergangen (Nedereindsevaart) en lozingspunten.
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
62
Grote Maarsseveense Plas De Grote Maarsseveense Plas ligt als een recreatieve enclave ruimtelijk ingeklemd tussen de tot de ecologisch hoofdstructuur behorende aangrenzende Maarsseveense polder / Molenpolder en het stadsgewest Utrecht. Het streekplan geeft dit gebied daarom aan met de hoofdfunctie stedelijk uitloopgebied (Landelijk gebied 1). Op lokaal schaalniveau ligt de plas tussen de buiten het plangebied gelegen gemengde bebouwingszone van de Gageldijk (bedrijven / woningen) en de overwegend woonbebouwing van de Oude Dijk/Westbroekse Binnenweg. De tussen de plas en het bebouwingslint gelegen zone van voormalig agrarisch gebied heeft zich geleidelijk ontwikkeld tot een verblijfsrecreatief gebied met recreatieverblijven die grotendeels permanent worden bewoond. Hierdoor is er sprake van een zeer intensief ruimtegebruik in fel contrast met de openheid en natuurlijke betekenis van de plas en de verdere omgeving. Deze ontwikkeling past evenwel in de provinciale visie voor de recreatieve ontwikkelingszone rondom de stad Utrecht (kerngebied). Aan de Herenweg/Gageldijk bevindt zich een direct vanaf de Zuilense Ring ontsloten parkeerplaats die (regionale) dagrecreanten toegang biedt tot het recreatiegebied terwijl aan de Oude Dijk/ Westbroekse Binnenweg (noordzijde) eveneens een parkeerplaats is gelegen tbv het recreatiegebied. Verder liggen er verspreid parkeervoorzieningen ten behoeve van de verblijfsrecreatieve parken en worden de bermen gebruikt om de parkeerbehoefte (vooral in de zomermaanden) op te vangen. Het meest westelijke deel van de plas behoort tot het grondwaterbeschermingsgebied van de Bethunepolder behoort.. De beschermende maatregelen als in de Provinciale Milieuverordening (PMV) vastgelegd voor het grondwaterbeschermingsgebied dienen ook in het bestemmingsplan een plaats te krijgen. Rondom de plas bevindt zich op de oeverzone (gedeeltelijk polderkade van de Molenpolder) een recreatief fiets- en wandelpad. De oeverzone langs de plas vormt met een gemiddelde hoogte van +0,20 m NAP een kade voor de omringende gronden waar het maaiveld met -0,30 m NAP zich circa 75 cm boven het polderpeil bevindt (zomerpeil 1,00 m NAP / winterpeil -1,15 m NAP). De plas heeft een goede waterkwaliteit en voldoet aan de normen uit het Nationaal Bestuursakkoord Water. Vanwege de relatief intensieve bewoning van de Oude Dijk / Westbroekse Binnenweg en het eveneens intensieve en langdurige recreatieve verblijf in de aangrenzende gebieden, alsmede de in de omgeving aanwezige tuinbouwbedrijven, staat de beheersing van de waterkwaliteit van de plas onder hoge druk. De realisatie van het gemeentelijk rioleringsstelsel volgens het voorgenomen gescheiden systeem is dan ook van belang om vervuiling ten gevolge van de huidige verwerking van afvalwater van de diverse functies in het gebied te beëindigen. Ook hier is aangesloten op de bestaande persleiding. Ten aanzien van de nieuwe ontwikkelingen in het recreatiegebied de Maarsseveense Plassen gelden in ieder geval de volgende richtlijnen: 1. In het noordwesten van het plangebied is een tertiaire waterkering gelegen. Om binnen deze zone te bouwen en in het water te bouwen is een Keurontheffing van de waterbeheerder noodzakelijk op grond van de Keur AGV. 2. De afvoer van afvalwater mag niet op het oppervlaktewater worden geloosd maar moet op de riolering worden aangesloten.
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
63
3. Het is gewenst het hemelwater dat op de parkeerterreinen komt niet rechtstreeks in de bodem te laten infiltreren ivm met het grondwaterbeschermingsgebied en de mogelijke vervuiling van het 100 jaars aandachtsgebied van het grondwaterbeschermingsgebied. 4. Er moet extra aandacht worden gegeven aan de opslag van mogelijke verontreinigende stoffen. 5. In verband met het uitlogen van schadelijke stoffen mag er bij de bouw en het gebruik geen gebruik worden gemaakt van o.a. koper en zink danwel andere schadelijke materialen/verven. 6. Het is niet toegestaan zonder toestemmen van de waterbeheerder het waterpeil te verlagen of verhogen. Het is tevens niet toegestaan zonder toestemming van de waterbeheerder bestaande watergangen en wateroppervlakten te dempen. Polder Maarsseveen Direct grenzend aan westzijde van de Grote Maarsseveense Plas bevindt zich het zoddengebied van de Polder Maarsseveen wat als natuurreservaat is aangemerkt en deel uitmaakt van de EHS. In verband met de ontwikkelingspotenties van de natuurwaarden wordt het gebied in het streekplan beschouwd als nieuwe natuur. Dit deelgebied van het plan is tevens aangewezen als Vogelrichtlijngebied. De bestemming is dan ook op de functie natuur afgestemd. Het gebied kan worden gekarakteriseerd door water en ruige begroeiing met gemengd moerasbos (legakkers). De functie als natuurreservaat vereist schoon en gebiedseigen water en staat een hoog peilbeheer toe. De Kleine Plas Evenals de Grote Maarsseveense Plas heeft de Kleine Plas in het streekplan de hoofdfunctie stedelijk uitloopgebied (Landelijk gebied 1), met dien verstande dat deze niet meer tot het veenweidegebied gerekend wordt. De Kleine Plas heeft ten opzichte van de Grote Plas een besloten karakter. Het gebied is vanaf de Tuinbouwweg slechts beperkt ontsloten voor het publiek. In combinatie met de geringe omvang van de plas is hierdoor de recreatieve betekenis ondergeschikt aan de natuurlijke waarde. Ook hier geldt evenwel de sterke invloed vanuit de Bethunepolder waardoor er sprake is van wegzijging met in droge perioden, in combinatie met een hoge verdamping, een tekort aan water. De versnelde bodemdaling die het gevolg is van verdroging is met name nadelig voor de omliggende bebouwing. Daarentegen is de aanvoer van gebiedsvreemd water uit de Vecht, om aan het beheerspeil van -1,25 m NAP te kunnen blijven voldoen, hier mede verantwoordelijk voor een verminderde waterkwaliteit hetgeen weer uit belang van de overige functies in het deelgebied ongewenst is. De waterkwaliteit in de Kleine Plas, die gebruikt wordt als recreatief viswater voldoet niet aan het minimumkwaliteitsniveau. De plas is geëutrofieerd door fosfaten. Gedurende de zomermaanden kan bovendien door opwarming van het water stratificatie (verschillende lagen water boven elkaar) optreden, waardoor de plas beneden de 5 à 6 meter zuurstofloos wordt. Dit komt in alle diepe plassen voor. Hierdoor vindt nalevering van fosfaat plaats. Een eutroof gestratificeerd systeem is een uitstekende plek voor de vorming van blauwwieren (o.a. Microcystis aeroginosa). Hierbij ontstaan drijflagen die zich door de wind kunnen ophopen. De blauwalgen sterven dan af en de rottende massa die overblijft veroorzaakt
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
64
stank, huid- en oogirritaties en zuurstofloosheid in het water. Dit leidt weer tot vissterfte en bij hoge temperaturen dreigt botulisme te ontstaan. De massa van rottende drijflagen en dode vissen bevat blauwwiertoxinen die een risico vormen voor mens en dier. Tengevolge van de samenhang tussen de deelgebieden blijft het probleem niet beperkt tot de locatie zelf, maar verspreid zich ook in de omgeving. De tuinbouwfunctie aan de Tuinbouwweg, die goed past in de stedelijke randzone, is in belangrijke mate afhankelijk van een goede waterkwaliteit en -kwantiteit. Bovendien kan onder de huidige omstandigheden de natuurlijke potentie van het gebied zich onvoldoende ontwikkelen. Dit geldt tevens voor de als uitlopers van de plas nog aanwezige zodden. Door herstel van de waterhuishoudkundige situatie ten opzichte van de Bethunepolder (verminderde onttrekking) dient in elk geval de kwantiteit te worden verbeterd. Uit aanvullend onderzoek zal moeten blijken of in de gegeven situatie mogelijkheden aanwezig zijn om op momenten van wateroverschot dit in de directe omgeving vast te houden (berging) om in geval van watertekort met schoon gebiedseigen water te kunnen aanvullen. De Molenpolder Het deelgebied Molenpolder beslaat slechts een smalle zone langs de noordzijde van de Oude Dijk /Westbroekse Binnenweg. Ter hoogte van de Nedereindsevaart komen in deze zone enkele woningen voor, maar voor het grootste deel betreft het de rand van het reservaatgebied dat onder de ecologische hoofdstructuur, tevens Vogelrichtlijngebied, valt. Het beeld en de natuurlijke waarden zijn vergelijkbaar met het zoddengebied van de Maarsseveense Polder, met dien verstande dat deze direct aan de openbare weg grenzende strook de negatieve effecten van de weg ondervindt. Met name de kleinschalige structuur van de woonbebouwing biedt weinig mogelijkheden voor parkeren op eigen erf. Bovendien voorzien de ontstane verblijfsrecreatieve voorzieningen binnen hun eigen terrein onvoldoende in hun parkeerbehoefte. Dit heeft een voor de gegeven ruimtelijke situatie overmatige parkeerdruk tot gevolg. Het intensief parkeren van auto’s in de brede onverharde wegberm is ingevolge de grote parkeerdruk in het gebied bijna onvermijdelijk met als risico verontreinigingen van de bodem en het dicht onder het maaiveld aanwezige grondwater (beheerspeil -1,00/-1,10m NAP). Het heersende natuurbelang vraagt ter bescherming van de bodem- en grondwaterkwaliteit om doeltreffende maatregelen, waarbij een oplossing van het parkeerprobleem noodzakelijk is Zowel de waterkwaliteit als de waterkwantiteit zijn hier van groot belang in verband met het behoud van de natuurwaarden. Hoewel in de Molenpolder de wegzijgende invloed vanuit de Bethunepolder beduidend minder is als in de Maarsseveense Polder en de afstand tot de waterwinning Groenekan zodanig is dat ook daarvan geen extreme invloed merkbaar is, moet toch worden geconstateerd dat met elkaar de waterhuishoudkundige situatie voor het reservaatgebied dreigende vormen begint aan te nemen. Zeker nu besloten is in het belang van de waterkwaliteit geen gebiedsvreemd water meer in te laten. Een spoedig herstel van de natuurlijke kwel zou zowel kwalitatief als kwantitatief het behoud van dit waardevolle natuurlandschap ten goede komen. De uitvoering van het gemeentelijk rioleringsplan zal overigens indirect een kwalitatieve bijdrage leveren aan het watersysteem. Welke aanvullende maatregelen daarnaast eventueel nog positieve bijdragen kunnen leveren zal onderwerp zijn voor aanvullend onderzoek. In het
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
65
Waterhuishoudingsplan 3 is een specifiek onderzoek voor de wateropgave in het gebied van de Vechtplassen reeds aangekondigd.
3.5.8
Veiligheid Aandacht voor veiligheidsaspecten is in het kader van waterhuishouding inherent aan de zorg die besteed wordt aan alle wateraspecten die te maken hebben met veranderingen in de ruimtelijke inrichting en het gebruik van een gebied. In ons laag gelegen land gaat het dan met name om de veiligheid tegen overstromingen. Dat heeft alles te maken met waterbeheersing, het voorkomen van uitdroging van de bodem, de capaciteit van boezems en uiteindelijk de mogelijkheden voor afwatering. De veiligheid tegen overstromingen is in belangrijke mate afhankelijk van de primaire waterkeringen. Met betrekking tot het onderhavige plangebied geeft de Stroomgebiedvisie Amstelland aan dat bij een dijkdoorbraak langs de Neder-Rijn tussen Wijk bij Duurstede en Elst binnen enkele dagen ook het Vechtplassengebied ernstige wateroverlast zal ondervinden. In het kader van het programma “Ruimte voor de Rivier” zal de provincie Utrecht met de betrokken waterschappen keuzes maken om deze risico’s tot en acceptabel niveau te beperken.
3.5.9
Conclusies Van essentieel belang in de gehele waterhuishouding van het plangebied is de beheersing van toevoer en afvoer van water in relatie tot het meest geschikte gebruik van de ruimte. Door de wijze waarop aan al de algemene aspecten van het waterbeheer in dit hoofdstuk aandacht is besteed en de daaraan verbonden conclusies is aangetoond dat de waterproblematiek binnen het plangebied in een ruimer kader zal moeten worden opgelost. Dit is niet verwonderlijk als men bedenkt dat het plangebied en zijn omgeving gekenmerkt wordt door een sterke samenhang, zowel in termen van waterhuishouding als in de zin van ruimtelijke structuren en gebruik. De provincie Utrecht heeft reeds in het Streekplan 2005 - 2015 en het Waterhuishoudingsplan 2005 - 2010 aangegeven de komende jaren voor zowel het Vechtplassengebied als voor het Stadgewest Utrecht de wateropgave in nauw overleg met alle betrokkenen te willen invullen. Hiervoor is de studie watergebiedsplan Zuidelijke Vechtplassen uitgevoerd. Het hoofdstuk toont in elk geval aan dat de met dit bestemmingsplan aan de ruimte toe te kennen functies zich niet wezenlijk verzetten tegen de belangen van een verantwoord en duurzaam waterbeheer. Aan het hoofddoel “een veilig en bewoonbaar land hebben én in stand houden” zal echter eerst kunnen worden voldaan als nadere maatregelen worden getroffen voor het herstel van de natuurlijke hydrologische samenhang in het grondwatersysteem, van infiltratie op de Utrechtse Heuvelrug tot aan kwel in het Vechtplassengebied. Ten aanzien van de nieuwe ontwikkelingen gelden in ieder geval de volgende richtlijnen: 1. In het noordwesten van het plangebied is een tertiaire waterkering gelegen. Om binnen deze zone te bouwen en in het water te bouwen is een Keurontheffing van de waterbeheerder noodzakelijk op grond van de Keur AGV.
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
66
2. De afvoer van afvalwater mag niet op het oppervlaktewater worden geloosd maar moet op de riolering worden aangesloten. 3. Het is gewenst het hemelwater dat op de parkeerterreinen komt niet rechtstreeks in de bodem te laten infiltreren ivm met het grondwaterbeschermingsgebied en de mogelijke vervuiling van het 100 jaars aandachtsgebied van het grondwaterbeschermingsgebied. 4. Er moet extra aandacht worden gegeven aan de opslag van mogelijke verontreinigende stoffen. 5. In verband met het uitlogen van schadelijke stoffen mag er bij de bouw en het gebruik geen gebruik worden gemaakt van o.a. koper en zink danwel andere schadelijke materialen/verven. 6. Het is niet toegestaan zonder toestemmen van de waterbeheerder het waterpeil te verlagen of verhogen. Het is tevens niet toegestaan zonder toestemming van de waterbeheerder bestaande watergangen en wateroppervlakten te dempen.
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
67
3.6.
Ecologie De Molenpolder en Polder Maarsseveen maken onderdeel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en van het Natura 2000 gebied “Oostelijke Vechtplassen”. In het Streekplan hebben deze polders de aanduiding Landelijk Gebied 4 gekregen. Deze gebieden hebben de hoofdfunctie natuur gecombineerd met extensief recreatief medegebruik. Delen van het plangebied maken onderdeel uit van het Utrechtse laagveengebied. In het laagveenmoerassencomplex, waar de Molenpolder en polder Maarsseveen onder vallen, komen diverse successiestadia van het laagveencomplex voor. Belangrijke onderdelen van de “zodden” zijn het open water (de trekgaten of petgaten) de verlandingsfasen “natte schraallanden” en “trilvenen” (een dikke vegetatiedeken op het water die, als men eroverheen loopt mee geeft) en de broekbossen. De zodden is een streeknaam voor moerasgebied. Het is een verzamelbegrip dat op alle stadia slaat van open water naar een totale verlanding; van het maken van legakkers en petgaten via de vorming van trilvenen en rietvelden naar het laatste stadium dat van moerasbossen van voornamelijk wilgen en elzen. In een zoddengebied vinden we dus de vegetatievormen van de diverse stadia naast elkaar. De trilvenen vormen de meest waardevolle fase in de successiereeks. Ze zijn uiterst soortenrijk en herbergen veel soorten die vrijwel alleen in trilvenen voorkomen. Trilvenen met bijvoorbeeld moeraskartelblad, kamvaren en ronde zegge, komen slechts op enkele plaatsen voor in Europa en ontstaan slechts onder zeer specifieke omstandigheden. Eén van de belangrijkste ontstaansvoorwaarden is de kalkrijke en voedselarme kwel. Dit kwelwater is afkomstig van het ingezonken regenwater van de hoger liggende Utrechtse Heuvelrug en het Gooi. Het wordt ondergronds vanuit het oosten aangevoerd en komt door drukverschillen in het lager liggend westelijk gebied naar boven. Het kan soms honderden jaren duren voordat dit water uiteindelijk naar boven komt. In die lange periode wordt het water door bacterieculturen gezuiverd van chemische verontreiniging. Het kwelwater is daarom van een grote zuiverheid en hoge kwaliteit. Voor de Molenpolder geldt echter dat een groot deel van de kostbare kwel wordt “weggezogen” naar de veel diepere Maarsseveense plas. Voor de polder Maarsseveen geldt dat de invloed van het voedselrijke Vechtwater de zo gewenste voedselarmoede van het kwelwater voor een belangrijk deel teniet doet. Voor beide natuurgebieden geldt dat de “zure” en voedselrijke neerslag de invloed van de kalkrijke en voedselarme kwel verminderd. Vanwege deze ongunstige omstandigheden is de vorming van trilvenen in de genoemde gebieden zeer twijfelachtig. Naast de botanische betekenis zijn deze moerascomplexen van belang voor moerasvogels zoals blauwborst en andere diersoorten. Deze ecosystemen zijn zeer kwetsbaar. Het is van belang de verbindingen tussen de verschillende laagveenmoerascomplexen te verbeteren en bebouwing tegen te gaan. De polder Maarsseveen en Molenpolder vallen ook onder de Europese vogelrichtlijn. De overheid heeft in dit kader de verplichting om maatregelen te nemen (of ontwikkelingen tegen te houden) als dat nodig is om een voldoende gevarieerd en omvangrijk leefgebied voor vogels in stand te houden of te herstellen. Het gebied is met name belangrijk als broedplaats voor het woudaapje en de zwarte stern. Het recreatiegebied de Maarsseveense Plassen ligt tussen de polder Buitenweg en de ecologisch waardevolle Vechtoevers in het zuid-oosten en de Molenpolder en polder Maarsseveen in het noord-westen. De Maarsseveense Plassen kunnen binnen de lokale
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
68
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
69
ecologische infrastructuur (natuurbeleidsplan Maarssen, vastgesteld door de raad, januari 1998) een belangrijke functie vervullen als ecologische verbindingszone (ecologische corridor of stepping-stone). Vooral het zeer schone kwelwater (klasse I) in de Grote Plas met de oevervegetatie en de oevervegetatie en bosvegetatie rond de Kleine plas spelen daarin een belangrijke rol. Het water van de Kleine Plas is zeer voedselrijk in verband met de inlaat van voedselrijk Vechtwater. Daardoor komt hier in de zomermaanden veel algengroei voor dat een negatief effect heeft op de waterkwaliteit. In het landinrichtingsgebied Noorderpark dat een oppervlakte heeft van ca. 5900 hectare, is o.a. veiligstelling van het Westbroekse zoddengebied het uitgangspunt. Dit zal gebeuren door de toevoer van kwelwater zo mogelijk te vergroten, de wegzijging van kwelwater naar de Bethunepolder te beperken en de inlaat van Vechtwater te beperken. De Molenpolder en polder Maarsseveen maken onderdeel uit van het Noorderpark. De Molenpolder is in het Streekplan ook aangewezen als stiltegebied. In het plangebied komen mogelijk 2 soorten beschermde planten en 8 soorten beschermde dieren voor van tabel 2 en 3 van de flora- en faunawet. Vogelrichtlijn Om aan de Europese richtlijn 79/409/EEG (Vogelrichtlijn) te voldoen, heeft de Nederlandse overheid het Oostelijke Vechtplassengebied aangewezen als speciale beschermingszone. Tevens is dit gebied aangewezen als Wetland-gebied. Op grond van deze aanwijzing is de gemeente verplicht om plannen, die een significant effect hebben op de te beschermen soorten en de biotoop (wetland), te toetsen aan deze richtlijn. Artikel 6 vraagt om een passende beoordeling van de gevolgen. In het algemeen zal bij voortzetting van het huidige gebruik een dergelijke beoordeling niet nodig zijn. Slechts in gevallen waarbij de activiteiten/bebouwing uitgebreid worden is een beoordeling noodzakelijk. De polder Maarsseveen en een deel van de Molenpolder vallen binnen de beschermingszone van de vogelrichtlijn. Beiden krijgen in het bestemmingsplan de bestemming Natuurgebied. Een kwestie die van invloed is op het Wetland-gebied is de verdroging. Activiteiten die verdroging tot gevolg kunnen hebben zoals het verlagen van (grond)waterpeilen dienen van te voren onderzocht te worden. Deze activiteiten kunnen overigens buiten de beschermingszone plaatsvinden en effect hebben in de beschermingszone. De grootste veroorzakers van de verdroging zijn de waterwinbedrijven. Het in werking treden van de Natuurbeschermingswet heeft de regeling van de Vogelrichtlijn op nationaal niveau vervangen. In de planvoorschriften wordt daarom nu ook verwezen naar de wet in plaats van naar de richtlijn. Ontwikkeling van verblijfsrecreatie naar een permanente woonbestemming op de parken aan de Westbroekse Binnenweg Om van een goede ruimtelijke ordening te spreken, dient getoetst te worden of de bouwmogelijkheden als ingreep geen negatieve effecten sorteren die strijdig zijn met de Flora- en Faunawet en de Natuurbeschermingswet.
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
70
Het bureau Waardenburg heeft onderzocht of en in hoeverre dit strijdig is met de natuurwetgeving en of er sprake is van onherstelbare aantasting van bestaande natuurwaarden. De recreatieverblijven op de parken worden al jaren permanent bewoond. De omzetting naar een permanente woonbestemming heeft feitelijk geen veranderingen in het gebruik tot gevolg ten opzichte van de bestaande situatie. Vanuit dat oogpunt bezien worden er dan ook geen negatieve effecten verwacht op de beschermde soorten in en rond de parken. Gezien de grote afstanden tussen de parken en het natura 2000 gebied waar de Molenpolder onderdeel van uitmaakt en waar de te beschermen soorten zich kunnen ophouden zijn er eveneens geen externe effecten te verwachten. Ontwikkelingen in het recreatiegebied de Maarsseveense Plassen Dit bestemmingsplan biedt de mogelijkheid om in het intensieve gedeelte van het recreatiegebied te komen tot een (her)ontwikkeling. Er wordt ruimte geboden voor de oprichting van 13.000 m2 aan bebouwing (waaronder overigens tevens de bestaande bebouwing zoals als het speeleiland van 4.000 m2 valt). Daarnaast worden jaarlijks een aantal grootschalige evenementen georganiseerd in het recreatiegebied zoals de kermis en het dance festival Rockit Open Air (zie gemeentelijke evenementen kalender). Om van een goede ruimtelijke ordening te spreken, dient getoetst te worden of de bouwmogelijkheden als ingreep geen negatieve effecten sorteren die strijdig zijn met de Flora- en Faunawet en de Natuurbeschermingswet. Aan de noordzijde van het recreatiegebied de Maarsseveense Plassen zijn plannen om een saunacomplex (thermen) te realiseren, 2 verenigingsgebouwen opnieuw op te richten en een nieuwe entree naar het strandbad te realiseren. Het bureau Waardenburg heeft onderzocht of en in hoeverre deze ontwikkelingen strijdig zijn met de natuurwetgeving en of er sprake is van onherstelbare aantasting van bestaande natuurwaarden. Waardenburg concludeert dat t.a.v. het effect op het Natura 2000 gebied, waar de Molenpolder onderdeel van uitmaakt, gezien de grote afstanden tussen het recreatiegebied en de plek waar de te beschermen soorten zich kunnen ophouden er geen externe effecten door bouwwerkzaamheden of activiteiten waaronder evenementen te verwachten zijn. De jaarlijkse evenementen vinden plaats in het deel van het recreatiegebied waar de kans op de aanwezigheid van beschermde soorten verwaarloosbaar is. Daarnaast hebben de evenementen een tijdelijk karakter en derhalve geen wezelijke invloed op de vaste rust en verblijfplaatsen van bijvoorbeeld vogels en vleermuizen. In het recreatiegebied de Maarsseveense Plassen komen de strikt beschermde soorten kleine modderkruiper en rivierdonderpad voor. Deze vallen onder de flora- en faunawet. Tevens gebruiken verschillende vleermuizen de Plas om te foerageren. Bomen met holten, scheuren en spleten zijn mogelijk ook geschikt. De vleermuizen zijn gevoelig voor lichtverstoring. Dit heeft vooral effect op de voortplantingsperiode. Lichtverstoring zal daarom zoveel mogelijk beperkt moeten worden. Bij het rooien van bomen dient rekening gehouden te worden met de verblijfplaats van vleermuizen en/of holtebewonende vogels. De ringslang kan nagenoeg overal in de Grote Maarsseveense Plas worden
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
71
aangetroffen. Bij voorkeur in en langs de oever waar sprake is van vegetatieontwikkeling. Van de oever blijft het overgrote deel behouden, waardoor geen effecten te verwachten zijn. Wanneer de maatregelen buiten het voortplantingsseizoen worden uitgevoerd worden er geen verbodsbepalingen overtreden. Waardenburg concludeert dat het extensieve deel van het recreatiegebied gezien wordt als het belangrijkste leefgebied van mogelijk aanwezige te beschermen soorten als de ringslang, rivierdonderpad, modderkuiper en vleermuizen. In dit gebied vinden echter geen ontwikkelingen plaats. Daarnaast zijn effecten op dit extensieve deel van het recreatiegebied niet te verwachten dan wel te verwaarlozen. Het aanbrengen van de waterelementen zoals steigers, door middel van heien, kan een verstorend effect hebben op vis. Dit vanwege geluiden van korte duur en hoge intensiteit. Binnen 50 meter van heipalen is vaak sprake van vissterfte. Op verder afstand van de paal kunnen vissen een kapotte zwemblaas oplopen. De rivierdonderpad en de kleine modderkruiper zijn minder gevoelig. Het heien ten behoeve van het realiseren van waterelementen zal naar verwachting dus leiden tot verstoring. Deze verstoringen zijn echter tijdelijk en van zeer lokale aard. De effecten op de mogelijk aanwezige beschermde soorten zoals de rivierdonderpad en kleine modderkruiper worden niet verwacht aanzien het leefgebied van deze soorten voornamelijk is het extensieve deel te verwachten is en zij minder gevoelig zijn voor verstoring als gevolg van bouwwerkzaamheden in het water. Daarnaast kunnen de individueel voorkomende exemplaren vluchten naar een ander deel van de plas. Er worden dus geen verbodsbepalingen overtreden. Ten aanzien van mogelijk aanwezige vleermuizen, holtebewonende vogels en ringslang worden aanbevelingen gedaan hoe hier rekening mee kan worden gehouden bij het rooien van bomen, struiken en het verwijderen van oevervegetatie. Bomen en op-gaande vegetatie dienen buiten het voortplantings- en broedseizoen van respectievelijk ringslang en vogels te worden verwijderd. Deze loopt vanaf half maart tot en met half augustus. Op het moment dat bekend is welke bomen moeten worden gerooid kan middels een onderzoek bezien worden of die een betekenis hebben als onderdeel van een vaste rust of verblijfplaats. Als dit het geval is dan zal in het kader van de flora en faunawet een ontheffing moeten worden aangevraagd bij de Dienst Regelingen van het ministerie van LNV. Als de te rooien bomen geen vaste rust of verblijfplaats vormen hoeft er geen ontheffing te worden gevraagd. Het aanbieden van compenserende verblijfplaatsen zoals vleermuiskasten of composthopen voor de ringslang zijn meestal voldoende is om een ontheffing te kunnen verlenen. Lichtverstoring dient zoveel mogelijk beperkt te worden. Dit kan door buitenverlichting alleen aan te leggen als het echt noodzakelijk is en dan gebruik te maken van LED verlichting en aangepaste armatuur zodat de lichtbundel alleen naar beneden schijnt en niet naar de plas. Ook de verlichting met een uitstralend effect in de gebouwen moet beperkt blijven. Het aanbrengen van extra beplanting langs de oevers in bijvoorbeeld de saunatuin is een manier om de uitstraling van licht te beperken.
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
72
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
73
3.7.
Functie-inventarisatie
3.7.1.
Wonen Gezien de ligging en aantrekkelijkheid van het plangebied heeft het gebied qua woonfunctie in de loop der jaren aan belang gewonnen. De woonfunctie in het plangebied is met name langs de Oude Dijk en de Westbroekse Binnenweg geconcentreerd. Daarnaast zijn er woningen gelegen aan de Tuinbouwweg. Verder is er nog sprake van enige verspreidde bewoning op de legakkers in het natuurgebied de Molenpolder en de polder Maarsseveen. Hier betreft het voornamelijk illegale bewoning van recreatieverblijven. De aan de Westbroekse Binnenweg gelegen verblijfsrecreatieve terreinen worden voornamelijk voor woondoeleinden gebruikt (zie tevens 3.7.4). Het ziet er niet naar uit dat deze vorm van wonen spoedig zal uitsterven. De bebouwingsconcentratie op deze terreinen is hoog waardoor deze parken eigenlijk het beste als “woonbuurten” kunnen worden beschouwd. Tevens zien we in het plangebied het fenomeen van permanente bewoning van vrijgekomen agrarische opstallen en bijgebouwen. Ten aanzien van nieuwbouw van (recreatie) woningen geldt een nul-optie voor dit plangebied. Er is wel ruimte voor nieuwbouw als dat in het kader van functieverandering in relatie tot de provinciale “ruimte voor ruimte” regeling is. De toekomst van de agrarische sector is heel onzeker. Bij leegstand van agrarische complexen waaronder kassen is het belangrijk te kijken naar een gewenste invulling. Het gebruik van deze complexen voor bedrijfsmatige (opslag)doeleinden is gezien de functie van het gebied (wonen, recreatie en natuur) ongewenst. Bij de functieverandering valt te denken woondoeleinden in relatie tot landschaps- en natuurontwikkeling. Voor het aantal woningen kan aansluiting worden gezocht bij de “ruimte voor ruimte” regeling van de provincie. Ten aanzien van de stedenbouwkundige invulling en architectuur zal aansluiting moeten worden gevonden bij de cultuurhistorische en landschappelijke elementen van het veenweide- en zoddengebied. Herstel van het landschap en natuurontwikkeling is een heel belangrijk uitgangspunt. Verder ligt er in het plangebied een volkstuinencomplex van 3 hectare. Gezien de grootte van het complex (circa 200 volkstuintjes) en de negatieve ervaring uit het verleden is het gewenst dit complex weg te bestemmen. Op dit moment is er al voor 5000 m2 aan bebouwing verwijderd. Als nieuwe functie kan gedacht worden aan woondoeleinden in relatie tot landschaps- en natuurontwikkeling.
3.7.2.
Werken agrarische sector Het plangebied is in het Streekplan aangewezen als landbouwovergangsgebied dat grenst aan het stedelijk gebied. Dit gebied vormt een aantrekkelijk uitloopgebied voor de bewoners van de aangrenzende steden. Binnen het plangebied bevinden zich verspreid enkele agrarische bedrijven. In de polder Binnenweg en langs de Tuinbouwweg zijn een aantal op dit moment nog rendabele agrarische bedrijven gevestigd, te weten veehouderijen,
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
74
tuinbouw op open grond en kassenteelt. De toekomst van de agrarische sector is echter onzeker. Zeker als het gaat om de groente- en fruitteelt en de veehouderijen. In het bestemmingsplan zal rekening moeten worden gehouden met het op termijn verdwijnen van de productieve agrarische sector. Functieverandering kan hier een rol gaan spelen waarbij de functie van het plangebied voor wonen, recreatie en natuur in ogenschouw wordt genomen. Ten aanzien van de in stand houding van het cultuurlandschap is het overschakelen naar agrarisch landschapsbeheer in combinatie met nevenactiviteiten een goede optie. De nog aanwezige agrariërs kunnen de gunstige ligging ten opzichte van het stedelijk gebied gebruiken om groene diensten te verlenen. De nevenactiviteiten mogen geen negatieve effecten hebben op de waarden en functies van het plangebied. Het introduceren van bedrijfsmatige opslag of andere bedrijfsmatige activiteiten hebben niet de voorkeur. Eerder wordt gedacht aan bijvoorbeeld zorglandbouw, ambachtelijke bedrijven, verkoop van streekeigen of zelf geteelde producten, praktijkruimten, atelier, dierenpension, bed & breakfast. De zorglandbouw is een aan populariteit winnende activiteit. Volgens het Wageningen Universiteit en Researchcentrum kan een natuurlijke omgeving op verschillende manieren bijdragen aan de gezondheid van de mens. Natuur kan bijdragen aan herstel van stress, het kan aanzetten tot sociaal contact, bijdragen aan een optimale ontwikkeling van kinderen, het kan persoonlijke ontwikkeling en zingeving bevorderen en stimuleren tot beweging (relatie met obesitas). Zorgboerderijen zijn enorm in opmars en voorzien in een behoefte aan dagbesteding, rehabilitatie en therapie voor een groot aantal doelgroepen. Zorgboerderijen kunnen bijdragen aan de kwaliteit van leven van cliënten en kunnen verkommering voorkomen. De zorgboerderij biedt ruimte aan bijvoorbeeld gepensioneerden, psychiatrische of terminale patiënten, mensen met een burn out, mensen met een verslavings achtergrond of gehandicapten om (langdurig) te verblijven. De cliënten kunnen profiteren van de gezondheidsbevorderende werking van planten, dieren en de groene omgeving. Het verblijf is gelijk aan andere zorginstellingen zoals verpleeghuizen, rehabilitatieklinieken of wooncommunes. Kinder- en naschoolse opvang kunnen ook vallen onder de zorglandbouw. Deze nevenactiviteit vormt een goede aanvulling op het beheer van het landschap. Zorglandbouw zal dus altijd in samenhang met landschapsbeheer moeten worden bezien. Op deze manier kunnen wij ons agrarische cultuurlandschap behouden zonder dat er sprake is van economisch rendabele agrarische productie. Er wordt in het nieuwe bestemmingsplan geen ruimte meer geboden voor het toekennen van nieuwe agrarische bebouwingsvlakken en kassenpercelen om zo de nog aanwezige openheid te waarborgen en de nog aanwezige bedrijven meer kansen te geven. Andere bedrijven De bestaande bedrijfsactiviteiten in het plangebied zijn van lichte aard en over het algemeen kleinschalig, zoals aannemersbedrijfjes, (caravan)opslagbedrijven, hoveniersbedrijven (soms in combinatie met een kwekerij) en paardenpensions. Aan de Tuinbouwweg vinden we de meeste bedrijfsactiviteiten waaronder ook detailhandel. Gezien
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
75
de ligging van de Tuinbouwweg t.o.v. het dorp Maarssen valt dit te verklaren. De aanwezige bedrijfsactiviteiten in het plangebied verhouden zich over het algemeen goed met de aanwezige woon- en recreatieve functie. Er komen voor zover bekend geen knelpunten voor. Neemt niet weg dat een toename van de bedrijfsactiviteiten voor dit gebied ongewenst zal zijn. De Tuinbouwweg vormt, gezien de slechte ontsluiting, het smalle wegprofiel en de geïsoleerde ligging een knelpunt voor de daar aanwezige bedrijfsactiviteiten (tuincentrum, detailhandel, caravanopslag). Een uitbreiding van de bestaande bedrijven is dan ook niet mogelijk. Bedrijfsactiviteiten die onderdeel uitmaken van een nevenacitivteit bij een agrarische beheerfunctie moet dus goed getoetst worden op passendheid tav van verkeer en milieu. Verder komen kantooractiviteiten aan huis veelvuldig voor. Het telewerken en overige aan huis gebonden beroepen zullen in de toekomst toenemen. Het heeft dan ook de voorkeur hiervoor in het bestemmingsplan de nodige randvoorwaarden voor op te nemen zoals het maximale aantal vierkante meters dat gebruikt mag worden ten behoeve van een aan huis gebonden beroep en parkeren op eigen erf. 3.7.3.
Recreatie en toerisme Het plangebied speelt een belangrijke rol binnen het regionale recreatievoorzieningenpakket en maakt onderdeel uit van de Recreatieve Hoofdstructuur. De recreatieve druk vanuit de stad Utrecht is zeer hoog. De nadruk ligt hier op dagrecreatie die valt onder te verdelen in intensieve en extensieve vormen van recreatie. Binnen de Recreatieve Hoofdstructuur is het van belang dat er voldoende diversiteit is en onderscheid tussen intensief en extensief recreatief gebruik. Het uitgangspunt is dan ook dat intensieve en dynamische vormen van recreatie overwegend worden gehandhaafd en ontwikkeld nabij stedelijke gebieden, afritten van auto(snel)wegen, concentraties van verblijfsrecreatie en andere concentratiepunten. Het plangebied wordt in het Streekplan gezien als een recreatief ontwikkelingsgebied. Dit zijn gebieden waar in de komende periode de dagrecreatieve functie wordt versterkt en gebieden met nieuwe of te versterken concentratiepunten. Hier kan uitbreiding of verbetering van recreatieve voorzieningen bij uitstek een duidelijke meerwaarde hebben voor de recreatiestructuur. Bij de planning van nieuwe voorzieningen dient wel de nodige voorzichtigheid in acht worden genomen om te voorkomen dat onherstelbare schade aan de gebruiksmogelijkheden en recreatieve belevingswaarde van recreatieve gebieden wordt toegebracht Het recreatiegebied de Maarsseveense Plassen met een totale oppervlakte van ± 133 hectare geniet grote naamsbekendheid binnen de gemeente Maarssen en Utrecht. Het gebied wordt intensief gebruikt voor verschillende vormen van dagrecreatie (o.a. watersporten, oeverrecreatie, survival, beachvolleybal, wandelen, fietsen, paardrijden, vissen, skeeleren, schaatsen, trimmen etc.) en is momenteel de thuisbasis voor een aantal verenigingen. De nadruk ligt op buitenactiviteiten. De doelgroep is zeer gevarieerd. Het recreatiegebied de Maarsseveense Plassen ligt niet binnen de ecologische hoofdstructuur of een stilte gebied.
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
76
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
77
Op dit moment wordt druk gewerkt aan de ontwikkeling van de Haarrijnse Plas. Dit recreatiegebied dat onderdeel uitmaakt van de VINEX locatie Leidsche Rijn en direct grenst aan de wijk Maarssenbroek zal 230 hectare (waarvan 80 hectare water) beslaan. Naast buitenrecreatie zullen er ook indoorvoorzieningen komen (o.a. klimcentrum en survivalcentrum). Naar verwachting zullen jaarlijks zo´n 200.000 recreanten het gebied bezoeken (excl. verenigingen en indoorcentra). Dit nieuwe recreatiegebied zal een sterke concurrentiestrijd gaan leveren met het recreatiegebied de Maarsseveense Plassen. Het vorenstaande gezien de ligging nabij Maarssenbroek en Leidsche Rijn. In de regio Utrecht heeft volgens de beleidsnotitie Recreatie en Toerisme de aanleg van voorzieningen voor de openluchtrecreatie geen gelijke tred gehouden met de verstedelijking. Daarom wordt ook de verbetering van het recreatiegebied de Maarsseveense Plassen als een van de beleidsdoelen genoemd. Om de concurrentiestrijd het hoofd te kunnen bieden en te voorkomen dat de kwaliteit van recreatiegebieden terugloopt en onvoldoende kan worden ingespeeld op de recreatieve behoefte wordt de mogelijkheid geboden om met behulp van financiële dragers in de vorm van commerciële stedelijke elementen het investeringsniveau te vergroten. De gemeente heeft er in overleg met het recreatieschap en de provincie Utrecht voor gekozen om dergelijke elementen een plaats te geven binnen het intensieve deel van het recreatiegebied (clusteren). Op deze wijze ontstaat een gevarieerd recreatief aanbod voor brede lagen van de bevolking. Door de extensieve zones van het recreatiegebied te benoemen en te vrijwaren van bebouwing blijven de landschappelijke en natuurlijke elementen van het recreatiegebied grotendeels in tact. Door deze ontwikkeling wordt het voorzieningenniveau van het recreatiegebied de Maarsseveense Plassen verbeterd (renovatie) en versterkt (gedifferentieerd aanbod). Tevens ontstaat een financieel gezondere situatie zodat het recreatiegebied als grootschalige recreatieve voorziening voor brede lagen van de bevolking behouden kan blijven. Het recreatieschap en de verenigingen die niet op eigen kracht de totale renovatie van het sterk verouderde recreatiegebied kunnen realiseren hebben baat bij aanjagers die in financiële zin een groot deel van investeringen (renovatie buitenruimte en nieuwbouw) voor hun rekening nemen en zorgen voor een structurele geldstroom richting recreatieschap waarmee het recreatieschap op haar beurt kan investeren in de openbare ruimte, onderhoud van het landschap en de basisvoorzieningen in het recreatiegebied zoals de toiletten, het speeleiland en de entree´s. De exploitatie van het strandbad fluctueert sterk door de wisselende inkomsten als gevolg van onder meer de weersomstandigheden. Als voorbeeld; in 2006 bedroegen de inkomsten uit entree € 342.000 en in 2007 slechts € 130.000. Het strandbad heeft in 2005 een exploitatietekort rond de €. 200.000 excl. overheadkosten en in 2006 een tekort van € 91.000 excl. overhead. Het verschil ontstond ook hier door meerinkomsten in 2006 van € 120.000 ten opzichte van 2005. In het jaar 2007 zal het exploitatietekort rond de € 300.000 liggen. Om de exploitatieschommelingen te beperken zijn seizoenverlengende en niet seizoensgebonden geldstromen dringend noodzakelijk. In de voorgaande jaren vormen de vaste huur en pachtinkomsten slechts ca. 12% van de totale inkomsten. Met de realisatie van de gerealiseerde en geplande ontwikkelingen op de Maarsseveense Plassen stijgt dit percentage tot 28% ( begroting 2009). In geld uitgedrukt; de inkomstenderving van een slecht of matig seizoen – of de extra inkomstenstroom bij een
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
78
goed seizoen- wordt structureel met ca. € 90.000 verbeterd. Feit is natuurlijk ook dat een goede voorziening weer meer gasten naar het bad zal lokken en dat moet vervolgens weer resulteren in extra inkomsten door strandbadbezoekers. Een betere voorziening zal huidige bezoekers ook niet vervreemden, waardoor inkomsten niet verder zullen dalen. Het recreatieschap heeft dit overzicht verstrekt met de gerealiseerde en verwachte ontwikkelingen binnen de intensieve zone van het recreatiegebied. Deze oppervlakten worden als voetprints opgenomen in het nieuwe ontwerpbestemmingsplan Maarsseveense Plassen e.o... voetprint* bebouwing, verdeeld over vier locaties Noordzijde, Westbroekse Binnenweg: Thermen Utrechtse kano club Divecenter Entrée standbad en sanitaire voorzieningen
m2
m2
2.780 230 660 100 3.770
Zuidzijde, speeleiland
4.000
Zuidzijde, entrée bij Herenweg
100
Zuidzijde, hoofdentree: Dienstgebouwen Outdoor Inn SDMP duikcoöperatie Cafetaria Maarssense postduivenvereniging Windsurfvereniging Utrecht Nog te ontwikkelen
1.100 1.000 1.100 800 80 140 910 5.130
Totaal bebouwing 13.000 * de voetprint van een gebouw wordt buitenwerks gemeten.
Een deel van het plangebied valt binnen het “Noorderpark” dat een totale oppervlakte heeft van ± 5900 hectare. Voor het Noorderpark dat een bufferzone vormt tussen de stadsgewesten Utrecht en Hilversum is een belangrijke functie weggelegd als het gaat om extensieve recreatie. Hier is sprake van extensief recreatief medegebruik waarbij gedacht moet worden aan wandelen, fietsen en paardrijden. De landschappelijke en natuurlijke waarden van het gebied bepalen de recreatieve aantrekkelijkheid.
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
79
De in het plangebied aanwezige wandel- en fietspaden maken onderdeel uit van het regionale padennetwerk (o.a. de Nieuwe Hollandse Waterlinie route). Optimale ontsluiting van de recreatiegebieden door middel van langzaamverkeerroutes (fietsen, wandelen, paardrijden, skeeleren, kanoën etc.) is een heel belangrijk provinciaal beleidsuitgangspunt. Het Noorderpark, de Maarsseveense Plassen, het landschapspark Oud Zuilen, het Vechtgebied en de rest van de regio dienen zo optimaal mogelijk met elkaar te worden verbonden zodat voor recreanten aantrekkelijke routes ontstaan vanuit het stedelijk gebied. In het landinrichtingsplan Noorderpark en het Streekplan wordt aangegeven dat op een aantal plaatsen de ruiter-, skeeler-, en kanoroutes verbeterd moeten worden. De in het plangebied gelegen campings/bungalowparken hebben op dit moment hun verblijfsrecreatieve functie grotendeels verloren door de permanente bewoning van de aanwezige recreatieverblijven. Het ligt niet in de verwachting dat deze vorm van wonen in de toekomst zal uitsterven. Gezien het grote aantal bestaande verblijfsrecreatieve terreinen binnen het plangebied valt het niet aan te bevelen nieuwe verblijfsrecreatieve mogelijkheden in de vorm van campings of bungalowparken te introduceren. Een uitzondering hierop is kleinschalige verblijfsrecreatie zoals “Bed and Breakfast” in voormalige agrarische complexen of als nevenactiviteit bij agrarisch beheer. Tevens is het gewenst in het recreatiegebied de Maarsseveense Plassen een terrein aan te wijzen waar tentjes of trekkershutten kunnen worden geplaatst voor bijvoorbeeld schoolkampen of survivalkampen. Het plangebied telt een aantal volkstuincomplexen. Deze vorm van recreatie heeft een tijdlang aan populariteit verloren maar is nu weer in opkomst. In een aantal gevallen zijn de complexen vanuit visueel oogpunt niet optimaal. Ook veiligheidsaspecten en milieuhygiëne laten op een aantal complexen te wensen over. Recreatie is een dynamisch proces dat in de laatste jaren een sterke verandering heeft ondergaan. De veranderende behoefte binnen de maatschappij en ontwikkelingen in de regio hebben invloed op het aanbod. Om aan te kunnen sluiten bij de diverse maatschappelijke behoeften wordt in het Streekplan een differentiatie van de recreatie mogelijkheden nagestreefd. Variatie in omvang, aard van de inrichting en intensiteit van gebruik is gewenst. Tevens kan hiermee een grote flexibiliteit in de tijd worden verkregen. Van belang is verder dat de bereikbaarheid is gewaarborgd door veilige en aantrekkelijke routes met zo min mogelijk barrières zoals drukke wegen. Het Streekplan streeft verder naar ruimtelijke samenhang met onderling verbonden recreatie-milieus, waardoor een recreatieve structuur met meer keuzemogelijkheden ontstaat. In een dergelijke structuur is het gewenst een zonering na te streven van meer en minder intensieve plekken, waardoor zo weinig mogelijk wederzijdse hinder ontstaat. Sociale veiligheid dient bevorderd te worden door een zekere mate van verwevenheid met woon- en verkeersfuncties aan te brengen en bij de inrichting aan dit aspect aandacht te besteden, hetgeen ook het gebruik ten goede komt. Daarnaast wordt kwaliteitsbevordering nagestreefd, zowel met betrekking tot het aanbod van extensieve recreatieve gebieden als ten aanzien van hoogwaardige verblijfsrecreatieve en watersportvoorzieningen. Uit een oogpunt van diversiteit en identiteit van elke plek op zich, verdient het volgens het
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
80
Streekplan aanbeveling bij de planontwikkeling de potenties verbonden aan specifieke kenmerken en kwaliteiten van zo'n gebied te benutten. Het streekplan geeft tenslotte aan dat de middelen voor vernieuwing van bestaande recreatiegebieden beperkt zijn. Om te voorkomen dat de kwaliteit van dergelijke gebieden terugloopt en onvoldoende kan worden ingespeeld op de recreatieve behoefte, bestaan mogelijkheden om met behulp van financiële dragers in de vorm van commerciële stedelijke elementen (bijvoorbeeld indoor recreatievoorzieningen) het investeringsniveau te verhogen. Tevens wordt vanuit de rijksoverheid het combineren van recreatieterreinen en sportterreinen met kinder- en naschoolseopvang gestimuleerd.
3.7.4
Verblijfsrecreatieterreinen en losse recreatieverblijven Eén van de knelpunten in het plangebied betreft het gebruik van het overgrote deel van de aanwezige recreatieverblijven voor permanente bewoning. Op de in het plangebied aanwezige verblijfsrecreatieve terreinen doen zich uiteenlopende problemen voor. Er vindt in veel gevallen geen naleving plaats van de voorschriften op basis van het bestemmingsplan, de (brand)veiligheid en de milieuwetgeving. Dit heeft tot gevolg gehad dat op grote schaal illegaal gebouwd is en recreatieverblijven geplaatst c.q. verbouwd zijn zonder de daarvoor noodzakelijke vergunning(en). Daarnaast worden de meeste recreatieverblijven gebruikt voor woondoeleinden in plaats van recreatieve doeleinden, waar ze op grond van het ruimtelijk beleid en de bouwkundige staat eigenlijk voor bestemd zijn. Dit gebruik heeft in veel gevallen directe gevolgen voor de inrichting van het terrein, zoals een te hoge bebouwingsdichtheid, parkeerproblemen, brandgevaarlijke situaties etc.. Ook de landschappelijke inpassing van een aantal terreinen laat te wensen over. De handhaafbaarheid van het beleid en de voorschriften die betrekking hebben op verblijfsrecreatieve terreinen vormen veelal de bron van de problematiek. Begin 2000 is er op landelijk niveau steeds meer aandacht gekomen voor het permanent bewonen van recreatieverblijven, de ruimtelijke problemen en de veiligheidsaspecten op verblijfsrecreatieve terreinen. De VROM inspectie wijst de gemeenten steeds vaker op haar verantwoordelijkheden in deze kwestie. Zo ook de gemeente Maarssen. Ten aanzien van de (brand)veiligheidssituatie op de terreinen en van de individuele objecten moet worden aangetekend dat deze de afgelopen jaren sterk is verbeterd door het op projectmatige wijze aanpakken van dit probleem. Ook het illegaal bouwen wordt streng gecontroleerd en aangepakt. Beleid van het ministerie van VROM en provincie Minister Dekker van het ministerie van VROM heeft in november 2003 een brief gestuurd naar de voorzitter van de Tweede Kamer en de gemeenten op welke wijze zij wenst om te gaan met permanente bewoning van recreatieverblijven. Dit beleid maakt onderdeel uit van de nieuwe Nota Ruimte. De minister zegt in haar brief dat gemeenten vóór 31 december 2004 duidelijkheid moeten geven naar hun burgers hoe zij om willen gaan met de permanente bewoning van recreatieverblijven. Deze brief van minister Dekker is vastgesteld door de Tweede Kamer. In het kort komt de inhoud van de brief hier op neer.
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
81
De minister biedt de mogelijkheid de bestemming “recreatieverblijf” te wijzigen naar de bestemming “woondoeleinden”, waarbij de objecten en terreinen moeten voldoen aan de gebruikelijke voorwaarden die van toepassing zijn op de reguliere woningbouw. De bovengenoemde regel geldt niet voor: 1. Bouwwerken die bouwtechnisch of anderszins niet aan de voorwaarden voldoen. Dit zijn “logiesverblijven” welke niet gebruikt mogen worden voor permanente bewoning, zoals bijvoorbeeld stacaravans en houten vakantiehuisjes (chalets). 2. Bouwwerken die niet voldoen aan het bouwbesluit. 3. Bouwwerken en terreinen die in strijd zijn met de van toepassing zijnde milieuwetgeving. 4. Bouwwerken in de kwetsbare gebieden zoals de Ecologische Hoofdstructuur, de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden, de Natuurbeschermingswetgebieden en delen van Nationale Landschappen waar o.a. (delen van) het Groene Hart en de bufferzone binnen zullen vallen. De provincie bepaalt in het Streekplan waar de grens van het nationale landschap komt te liggen. De recreatieterreinen aan de Gageldijk, Westbroekse Binnenweg en Oude Dijk vallen onder deze groep. Het legaliseren van het gebruik door het toekennen van een woonbestemming is gezien de bovengenoemde uitgangspunten niet mogelijk. Daarmee blijft de bestemming “recreatieverblijf” van kracht en moet de gemeente handhavend gaan optreden. Dit kan zij op verschillende manieren doen: 1. door de bewoners aan te schrijven en het permanent bewonen per direct stop te zetten onder dwang van een dwangsom. 2. door het afgeven van een persoonsgebonden gedoogbeschikking. Deze beschikking is aan een persoon en object verbonden en is niet overdraagbaar aan een andere persoon. Dit wil zeggen dat als de betreffende persoon niet meer in het recreatieverblijf woont dit recreatieverblijf niet meer voor permanente bewoning gebruikt mag worden en alleen nog maar gebruikt mag worden voor verblijfsrecreatieve doeleinden. Deze beschikking kan alleen worden afgegeven aan mensen die vóór 31 oktober 2003 in een recreatieverblijf woonden. Het recreatieverblijf dient in dit geval wel te voldoen aan de in de Bouwverordening en Bouwbesluit genoemde aspecten van veiligheid, gezondheid en milieu. Mensen die ná 31 oktober 2003 in een recreatieverblijf zijn gaan wonen komen niet in aanmerking voor een persoonsgebonden gedoogbeschikking. Deze mensen dienen het recreatieverblijf per direct te verlaten. De brief van de minister van VROM van november 2003 wordt gesteund door de ministerraad. Hiermee is sprake van vastgesteld regeringsbeleid voor de ruimtelijke ordening. De Tweede Kamer staat achter dit beleid. Provincies en gemeenten moeten dan ook handelen naar dit beleid. In deze brief wordt een uiterste peildatum van 31 oktober 2003 genoemd. Dit betekent dat alleen die mensen die aan kunnen tonen dat zij op 31 oktober 2003 hier permanent woonden in aanmerking kunnen komen voor een gedoogbeschikking. In een brief aan de Tweede Kamer van 29 november 2005 (kenmerk 2005197322) heeft de minister dit uitgangspunt iets genuanceerd. In deze brief wordt aangegeven dat het mogelijk is een persoonsgebonden gedoogbeschikking af te geven
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
82
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
83
waarbij onrechtmatige bewoning wordt gedoogd als die in ontstaan voor een kenbaar gemaakte peildatum. De minister overweegt hierbij dat gemeenten zelf, onderbouwd, het moment van deze peildatum kunnen bepalen. Gedeputeerde Staten hebben in maart 2005 de beleidsregels voor bestemmingswijziging recreatiewoningen vastgesteld. Het hoofduitgangspunt is dat permanente bewoning van recreatiewoningen ongewenst is. De beperkende voorwaarden die het Rijk stelt aan de omzetting van de recreatiefunctie in wonen of het afgeven van een persoonsgebonden gedoogbeschikking, worden door de provincie onderschreven. Uitsluitend als permanent bewoonde woningen, die voldoen aan de criteria die het Rijk in de Nota Ruimte aangeeft en buiten de kwetsbare gebieden liggen, is een bestemmingswijziging mogelijk. Naast de door het Rijk aangegeven gebieden werkt de provincie de Nationale Landschappen verder uit om eventuele kwetsbaarheid te bepalen. Het onderhavige gebied ligt binnen het nationale landschap Het Groene Hart en buiten de in het Streekplan weergegeven rode bebouwingscontouren. De recreatieterreinen aan de Westbroekse Binnenweg liggen niet binnen de Ecologische Hoofdstructuur of habitatrichtlijnen. De provincie heeft in het kader van de nadere uitwerking van de nationale landschappen het gebied in het concept uitwerking Streekplan van 29 september 2007 aangeduid als nationaal landschap Nieuwe Hollandse Waterlinie. Binnen dit gebied wordt o.a. ingezet op behoud en herstel van de openheid van het landschap en het stimuleren van een gevarieerd aanbod van recreatieve voorzieningen. Zij nemen het “migratie-saldo-nul” zoals weergegeven in de Nota Ruimte in dit gebied als uitgangspunt. Nieuwbouw van o.a. woningen is alleen toegestaan binnen de in het Streekplan weergegeven rode bebouwingscontouren. In hoeverre het gebied hiermee als kwetsbaar moet worden aangeduid blijkt niet uit het concept uitwerkingsplan. In de onderhavige situatie is overigens ook geen sprake van nieuwbouw maar van een al langdurige bestaande situatie. Feitelijk zal met het onder voorwaarden toekennen van een woonbestemming het percentage aan verharding cq verstening niet toenemen. De VROM inspectie en provincie hebben bij brief van 7 februari 2003 aangegeven dat de gemeente het gebruik, dat in strijd is met het nog geldende bestemmingsplan, niet onder het objectgebonden overgangsrecht van dit nieuwe bestemmingsplan mag brengen. In het advies van de Provinciale Planologische Commissie van 5 juli 2007 op het concept ontwerpbestemmingsplan Maarsseveense Plassen van 17 januari 2007 wordt dit standpunt nogmaals bevestigd. Ook jurisprudentie wijst uit dat het toekennen van objectgebonden overgangsrecht niet haalbaar is. De gemeente blijft echter van mening dat het binnen afzienbare termijn laten uitsterven van het strijdige gebruik niet langer een optie is in deze situatie. De voorkeur gaat uit naar legalisering van het gebruik. De stelling van VROM en de provincie dat de objecten in dat geval moeten voldoen aan alle eisen ten aanzien van o.a. het Bouwbesluit, de Bouwverordening en niet in strijd mag zijn met de milieuwetgeving onderschrijft de gemeente. Het kan niet zo zijn dat een in beginsel illegaal bewoond recreatieverblijf een woonbestemming krijgt zonder aan de harde eisen te moeten voldoen waar elke woning in Nederland aan moet voldoen. Op dat moment zou de gemeente voorbij gaan aan het gelijkheidsbeginsel en maakt zij zich schuldig aan onbehoorlijk bestuur. Maar het een hoeft het ander nog niet uit te sluiten. Er zijn regels denkbaar waarbij bewoners hun voormalig recreatieverblijf kunnen verbouwen en het
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
84
perceel kunnen herstructureren, zodat alsnog aan alle gestelde eisen van de Bouwverordening en het Bouwbesluit kan worden voldaan. Planologische regeling in dit bestemmingsplan Hoewel hier geen concrete uitspraak over wordt gedaan lijkt de PPC in haar advies een woonbestemming, mits voldaan aan voorwaarden niet op voorhand uit te sluiten. Het bovengenoemde advies is voor de gemeente aanleiding geweest om de verschillende opties voor een planologische regeling in het nieuwe bestemmingsplan nog een keer tegen elkaar af te wegen en te beoordelen welke weg de meest haalbare en wenselijk is. In de position paper van 20 mei 2008 is aan de hand van een beschrijving van alle mogelijke planologische regelingen voor de recreatieterreinen beoordeeld in hoeverre de opties haalbaar zijn. Daartoe is gekeken naar de juridische haalbaarheid, het standpunt van Provincie en VROM-inspectie over deze opties als ook de positie van bewoners en de gemeente Maarssen. Voor een uitvoerige beschrijving van het tot nu toe gevoerde beleid en het onderzoek verwijzen wij verder naar de position paper die als bijlage bij dit bestemmingsplan is gevoegd. Daarnaast is in de afgelopen jaren de situatie op de terreinen gedetailleerd in kaart gebracht. Het betreft hier onderzoeken naar het aantal permanent bewoonde recreatieverblijven, de (brand)veiligheid op de terreinen en van de individuele objecten, mogelijke rechten op het objectgebonden overgangsrecht op grond van het nog geldende bestemmingsplan Gageldijk/Westbroekse Binnenweg, middels een steekproef de bouwkundige staat van de recreatieverblijven en de gevolgen voor het milieu en het nabij gelegen natuurgebied. Daarnaast hebben verschillende gesprekken plaatsgevonden met VROM en provincie. Uit de onderzoeken naar de bouwkundige staat blijkt dat het in een aantal gevallen middels bouwtechnische aanpassingen mogelijk is de objecten alsnog aan het Bouwbesluit voor bestaande bouw te laten voldoen. Daarnaast blijkt uit het milieu en flora en fauna rapport dat omzetting naar een woonbestemming geen verslechtering van de situatie tot gevolg heeft en de milieu en natuurwetgeving niet worden overtreden. In dit bestemmingsplan is een planologische regeling opgenomen die het mogelijk maakt de verblijfsrecreatieve bestemming middels een wijzigingsbevoegdheid gefaseerd om te zetten naar een woonbestemming. In dit kader is een stedenbouwkundig rapport opgesteld die als bijlage bij dit bestemmingsplan is gevoegd. Permanent bewoonde recreatieverblijven die binnen de EHS liggen komen niet in aanmerking voor deze wijziging. Studie Ruimtelijke kwaliteit Het stedenbouwkundig rapport geeft een analyse van de ruimtelijke kwaliteit op de zeven parken aan de Westbroekse Binnenweg. Het rapport gaat in op de gewenste ruimtelijke kwaliteit en minimale eisen indien de recreatieparken tot woongebied worden getransformeerd. Het rapport laat over het algemeen een positief beeld zien. Er worden wel een aantal knelpunten gesignaleerd. De knelpunten verschillen per park, maar hebben in zijn algemeenheid betrekking op:
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
85
• • •
• •
Een te kleine kavelgrootte van minder dan 150 m2 bij ca. 8% van de kavels, waarbij het merendeel te vinden is op het Zwaluwpark; Een te hoge bebouwingsdichtheid (meer dan 50% van de kavel) op ca. 8% van de kavels, waarbij een gedeeltelijke overlap aanwezig is met de te kleine kavels; Een tekort aan parkeren op diverse parken, waarbij de parkeerdruk op de Westbroekse Binnenweg komt te liggen. Dit geldt voornamelijk voor het parkeren van bezoekers. Daarnaast is het parkeren op terreinen direct aan en in het zicht van de Westbroekse Binnenweg een ruimtelijk minder gewenste situatie; Een tekort aan openbaar groen en speelvoorzieningen; Het ontbreken van een tweede ontsluitingsmogelijkheid (per auto) dan wel calamiteitenontsluiting op zes van de zeven parken.
Hoewel deze knelpunten op vrijwel alle parken gesignaleerd worden, verschilt de mate waarin de knelpunten invloed hebben op de ruimtelijke kwaliteit. Zoals al eerder aangeven laat het rapport over het algemeen en positief beeld zien. De volgende voorwaarden dienen als uitgangspunt: • De bestemming op de recreatieterreinen en van de losse recreatieverblijven blijft in eerste aanleg verblijfsrecreatief met daaraan gekoppeld een persoonsgebonden overgangsregeling ten aanzien van het gebruik en een wijzigingsbevoegdheid om op gefaseerde wijze te komen tot een woonbestemming; • Permanent bewoonde recreatieverblijven die binnen de EHS liggen komen niet in aanmerking voor een woonbestemming maar alleen voor een persoonsgebonden overgangsregeling waarbij gekozen is voor het persoonsgebonden overgangsrecht; • Bestaande en aantoonbare rechten op het objectgebonden overgangsrecht van het bestemmingsplan Gageldijk-Westbroekse Binnenweg worden gerespecteerd; • De peildatum om in aanmerking te kunnen komen voor het persoonsgebonden overgangsrecht wordt vastgesteld op 31 december 2004; tegen permanente bewoning die na die datum is ontstaan zal handhavend worden opgetreden; • De terreinen en individuele objecten moeten te allen tijde voldoen aan de eisen voor (brand)veiligheid; • Het is gewenst een tweede ontsluiting voor calamiteiten te realiseren; • Het parkeren van bewoners en hun bezoekers moet op eigen terrein worden opgevangen waarbij de norm gesteld is op 1,6 parkeerplaats per woning; • Bij omzetting naar een woonbestemming moeten de recreatieverblijven voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit voor bestaande bouw; als het recreatieverblijf op geen enkele wijze aangepast kan worden om te kunnen voldoen aan het Bouwbesluit voor bestaande bouw zal een nieuw op te richten woning moeten voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit voor nieuwbouw waarbij de bestaande maatvoering van het recreatieverblijf uitgangspunt vormt tot een maximum van 200 m3 en een goothoogte van maximaal 3 meter waarbij de kap alleen dienst doet als bergplaats;
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
86
•
• • • • • •
De omzetting naar een woonbestemming mag niet in strijd zijn met de milieuwetgeving dan wel negatieve situaties opleveren voor het nabijgelegen natuurgebied; Bij omzetting naar een woonbestemming mag er geen sprake zijn van een toename van de verstening er zal eerder sprake moeten zijn van een afname; Uitgegaan wordt van een minimale kavelgrootte van 150 m2 en een maximaal bebouwingspercentage van 50%; Op de terreinen moet 5 tot 8% openbaar groen, inclusief speelvoorzieningen, aanwezig zijn; Als er sprake is van onoplosbare brandveiligheidsproblemen zal tot sanering worden overgegaan; Bij omzetting naar een woonbestemming zal zichtbaar sprake moeten zijn van een ruimtelijke verbetering van de terreinen en de bebouwing; Het omzetten naar een woonbestemming zal op gefaseerde wijze, maar per park, plaatsvinden.
De hierboven genoemde eisen vormen de uitgangssituatie en daarmee de basis voor de gewenste transformatie. De stedenbouwkundige notitie geeft echter een doorkijk voor de toekomst, waarbij in twee stappen wordt toegewerkt naar grotere kavels. Hoewel deze extra stappen geen randvoorwaarden geven voor de omzetting naar een woonfunctie, kunnen ze het proces inspireren en bijdragen aan een verhoodge kwaliteit in de toekomstige woongebieden. Planmatige aanpak Bij de omzetting van recreatiepark naar woongebied is een minimale ruimtelijke kwaliteit het uitgangspunt. Deze kwaliteit heeft zowel betrekking op individuele kavels, maar bovenal op de kwaliteit van het park als geheel. Om in aanmerking te komen voor een omzetting zal dan ook een planmatige aanpak moeten worden gevolgd, waardoor het park als geheel voldoet aan de eisen. In de praktijk blijkt overigens dat een dergelijke planmatige aanpak op o.a. park De Vierhoeve reeds succesvol in gang is gezet. Ook op andere parken is reeds een duidelijke verbetering zichtbaar door de aanleg of het verbeteren van parkeervoorzieningen en het samenvoegen van kavels.
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
87
3.8.
Infrastructuur
3.8.1.
Wegverkeer Het plangebied is goed ontsloten. De hoofdontsluitingswegen van het plangebied worden gevormd door: • De Zuilense Ring (N230) en Maarsseveense Poort; • De Maarsseveensevaart; • De Burg. Huydecoperweg. Haaks op de Maarsseveensevaart en Burg. Huydecoperweg liggen de Oudedijk die over gaat in de Westbroekse Binnenweg en de Herenweg die over gaat in de Gageldijk. Verder geeft de Maarsseveensevaart toegang tot de Tuinbouwweg. Openbaar vervoer Het gebied wordt met een buslijn tussen station Maarssen via de Maarsseveensevaart, de Herenweg en de Gageldijk (halte bij de hoofdtoegang van het recreatiegebied) naar Utrecht centraal door het OV bediend. Zomers rijdt er een bus vanaf Utrecht centraal naar de hoofdtoegang. Het zuidelijk deel van het plangebied waar de hoofdtoegang tot het recreatiegebied de Maarsseveense Plassen ligt wordt daardoor goed ontsloten. Het noordelijk deel van het plangebied (Oude Dijk en Westbroekse Binnenweg) is niet per OV ontsloten. Autoverkeer De Maarsseveensevaart, aan de westzijde, fungeert als belangrijkste gebiedsontsluitingsweg voor het plangebied richting Maarssen-dorp en Tienhoven. Aan de oostzijde vormt de Burg. Huydecoperweg de verbinding tussen het dorp Westbroek en de stad Utrecht. Via deze weg is ook de autoweg Zuilense Ring bereikbaar welke aansluiting geeft op het autosnelwegennet (A2 en A27). Het recreatiegebied is goed ontsloten voor het autoverkeer met een directe aansluiting van de hoofdtoegang op de Zuilense Ring via de Maarsseveense Poort. Deze aansluiting biedt voldoende capaciteit voor de ontsluiting van het recreatiegebied. De ontsluitingswegen Maarsseveensevaart en Maarsseveense Poort hebben voldoende restcapaciteit om ook in de toekomst als ontsluitingswegen te kunnen dienen. De Oudedijk en Westbroekse Binnenweg zijn polderdijken (ontginningsassen). Ten behoeve van ontsluiting van de bestaande functies van het gebied en de mogelijke toevoeging van een thermencomplex, bieden deze wegen in de toekomst voldoende capaciteit. De Tuinbouwweg heeft te maken met relatief veel verkeersdruk door vrachtverkeer en bezoekers van de aanwezige bedrijven (tuinders, groetenwinkel, tuincentrum, aannemer e.a.). In het Gemeentelijk Verkeer en Vervoer Plan (GVVP 2004) van Maarssen is de Tuinbouwweg aangeduid als onderdeel van het hoofdfietsroutenetwerk. In dat kader is de Tuinbouwweg aangeduid als fietspad waar autoverkeer wordt gedoogd (te gast is). Het is
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
88
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
89
daarom van belang dat de Tuinbouwweg als hoofdfietsroute gevrijwaard blijft van geparkeerde auto's en dat er geen functies bij komen of uitgebreid worden die verkeer aantrekken. Langzaam verkeer In het plangebied is een aantal fietsroutes aanwezig die aansluiting geven op het regionale fietspadennetwerk. Dit netwerk verbindt het stedelijk gebied met het buitengebied. Binnen het plangebied liggen hoofdfietsroutes langs de Maarsseveensevaart, Tuinbouwweg en aansluitend daarop de Maarsseveense Poort. In en aan de randen van het plangebied zijn recreatieve fietsroutes langs de Burg. Huydecoperweg en de Gageldijk. Verder zijn er fiets- en wandelpaden aanwezig rondom de Maarsseveense Plassen en via de Nedereindsevaart richting Tienhoven en Westbroek. In het GVVP 2004 zijn deze routes als zodanig aangeduid. Vanaf de Kleine Plas verbindt een fietsroute het plangebied met de polder Buitenweg en het dorp Oud Zuilen. Wat betreft nieuwe verbindingen wordt aanbevolen de langzaamverkeersverbinding tussen het recreatiegebied de Maarsseveense Plassen en het Gagelbos (onderdeel van het Noorderpark) in de gemeente Utrecht (beide gebieden maken tevens onderdeel uit van de Nieuwe Hollandse Waterlinie) te verbeteren. Verder is in 2005 het fort de Maarsseveen aan de Herenweg, middels een wandelpad op de kade aan de achterzijde van de kavels aan de Herenweg, met het recreatiegebied de Maarsseveense Plassen verbonden. Zo is een verbeterde wandelroute voor de Nieuwe Hollandse Waterlinie ontstaan. Parkeervoorzieningen Het beleid van de gemeente is er in eerste aanleg op gericht dat een ieder (particulieren en bedrijven) de parkeerbehoefte op eigen terrein moet oplossen en niet mag afwentelen op de openbare weg. Wat betreft het recreatiegebied de Maarsseveense Plassen is er sprake van twee parkeerterreinen. Het hoofdparkeerterrein is gelegen aan de Herenweg en biedt ruimte voor circa 2500 auto´s (incl. reserve parkeerterrein). Verder ligt er een parkeerterrein aan de noordelijke zijde van het recreatiegebied voor 350 auto's. Het recreatiegebied voldoet ruim aan de voorgeschreven parkeernorm. Alleen op zeer warme dagen (circa 5x per jaar) kan men te maken krijgen met een tekort. De parkeerbehoefte van het strandbad richt zich voornamelijk op de dag en dan voornamelijk in het zomerseizoen. Om overlast te minimaliseren zal de nodige aandacht gegeven moeten worden aan het voorkomen dat geparkeerd gaat worden in het gebied rondom de Maarsseveense Plassen (Herenweg, Gageldijk, Westbroekse Binnenweg, Oudedijk). Bij nieuwe ontwikkelingen binnen het recreatiegebied zal een parkeerbalans moeten aantonen of extra parkeervoorzieningen gecreëerd moeten worden. Uitgangspunt is dat het parkeren op eigen terrein gerealiseerd moet worden. De Westbroekse Binnenweg kampt al jaren met problemen ten aanzien van parkeeroverlast. Deze problematiek is onder andere ontstaan door de aanwezige verblijfsrecreatieve terreinen die permanent bewoond worden. De terreinen voldoen in veel gevallen niet aan de parkeernorm en de bezoekers van deze parken parkeren overwegend aan de openbare weg. In de zomermaanden ontstaan er parkeerproblemen
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
90
door recreanten die vrij willen recreëren in het oostelijk deel van het recreatiegebied de Maarsseveense Plassen of in het “Noorderpark”. Deze recreanten parkeren langs de weg -en niet op het openbare parkeerterrein- omdat dit de dichtstbijzijnde parkeermogelijkheid is. In het bestemmingsplan worden de bermen gerekend tot verkeersareaal waardoor het mogelijk wordt om eventueel insteekparkeerhavens te realiseren ten behoeve van dit gebruik. De verblijfsrecreatieve terreinen binnen het gebied dienen voldoende parkeergelegenheid te creëren op eigen erf, ook voor de bezoekers van deze terreinen. Overleg met de exploitanten en verenigingen van eigenaren moet tot een oplossing leiden. Ook de Dienst Landelijk Gebied zal haar bezoekers van het Noorderpark voldoende parkeergelegenheid moeten aanbieden. De populariteit van het Noorderpark is de laatste jaren toegenomen, hetgeen vraagt om goede oplossingen voor de parkeervraag. Bezoekers van het Noorderpark komen vaak met de auto naar de rand van het gebied, zoals bijvoorbeeld de Westbroekse Binnenweg, om daar op de fiets te stappen of te gaan wandelen. In zijn algemeenheid heeft Maarssen het besluit genomen om in ieder bestemmingsplan parkeernormen op te nemen. In de voorschriften zijn deze parkeernormen weergegeven. Algemeen uitgangspunt is dat nieuwe ontwikkelingen in beginsel op eigen terrein moeten zorgdragen voor parkeercapaciteit conform de parkeernormen. Met name bij de gebieden met bestemming dagrecreatie is de beschikbare ruimte beperkt en kan niet altijd worden voldaan aan de eis voor parkeren op eigen terrein. Voor nieuwe ontwikkelingen binnen de bestemming dagrecreatie wordt dan ook gesteld dat met behulp van een parkeerbalans moet worden aangetoond dat de parkeerbehoefte van gezamenlijke functies te allen tijde kan worden afgewikkeld op de parkeergelegenheden (inclusief nieuw te realiseren parkeergelegeheid). Op deze manier wordt door dubbelgebruik van parkeerplaatsen efficiënt omgesprongen met de beperkt beschikbare ruimte in dit gebied. De onderbouwing van deze parkeerbalans dient ter goedkeuring aan het college van B&W te worden aangeboden. Een soortgelijke parkeerbalans dient te worden opgesteld bij de vergunningaanvraag voor grote evenementen in het gebied. Hieruit moet blijken of de bestaande parkeercapaciteit voldoende is of dat door organisator aanvullende maatregelen moeten worden getroffen (bijvoorbeeld het inzetten van pendelbussen). Voor bestaande bebouwing is het streven de parkeeroverlast te verminderen. Er wordt onderzocht in welke mate huidige bewoners en bedrijven ruimte op eigen terrein kunnen creëren ten behoeve van parkeren. Zo nodig kunnen parkeerverboden worden ingesteld op de openbare wegen. Vooral als de ontwikkeling van verblijfsrecreatie naar een permanente woonbestemming op de parken aan de Westbroekse Binnenweg doorgaat kan dit kansen bieden door ook het bezoekersparkeren grotendeels op eigen terrein te laten plaatsvinden.
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
91
Nieuwe ontwikkelingen binnen het recreatiegebied de Maarsseveense Plassen Binnen het recreatiegebied is ruimte voor nieuwe ontwikkelingen. In het noordelijk deel is dit ingevuld met een nieuwe gebouw waarin een saunancomplex (thermen) wordt gerealiseerd en waarin tevens de bestaande duikvereniging en kanoclub worden ondergebracht. In dit kader is de verkeerssituatie in verschillende scenario’s onderzocht. De scenario’s zijn als volgt: Worst case scenario: In dit scenario wordt uitgegaan van de meest slechte aannames en is onderzocht of er ook in die situatie voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd en of de capaciteit van de wegen voldoende is. In dit scenario wordt uitgegaan van bezoekersaantallen gebaseerd op 382 lockers (kleedkastjes) en dat er geen bezoekers op de fiets komen. Daarbij is het aantal gemiddelde bezoekers per dag gebaseerd op de drukke wintermaanden van een zeer druk bezocht complex met een hoge bezetting. Wij willen hierbij aantekenen dat deze aannames als zeer extreem moeten worden beschouwd. Businesscasescenario: In dit scenario wordt uitgegaan van de gegevens conform het businessplan van de aanvrager. Realistisch scenario: Hierbij is uitgegaan van gegevens van het basisscenario uit de rapportage van 28 februari 2008. Hierin zijn de bezoekersaantallen gebaseerd op 4 bezoekers per 100m2 bedrijfsvloeroppervlak conform gegevens van andere thermencomplexen en waarbij het thermencomplex 12 uur per dag open is. Dit is gebaseerd op de drukke wintermaanden van een zeer druk bezocht complex met een hoge bezetting. In de notitie van Delft Infra Advies zijn de scenario’s uiteengezet en nader toegelicht. Samengevat zien de uitgangspunten en de te verwachte verkeersintensiteiten bij de verschillende scenario’s er als volgt uit.
gemiddelde bezoekersaantallen maximum bezoekers tegelijk aanwezig Verkeersafwikkeling thermenverkeer Huidige verkeersintensiteit (mvt/etmaal) Verwachte
zonder thermen
bezwaarmakers scenario
businesscase scenario
n.v.t.
320 bezoekers per dag
210 bezoekers per dag
n.v.t.
382 bezoekers
325 bezoekers
n.v.t.
60% Wbb en 40% Oudedijk
60% Wbb en 40% Oudedijk
realistisch scenario 320 bezoekers per dag 325 bezoekers 60% Wbb en 40% Oudedijk
1.140
1.140
1.140
1.140
1.285
1.603
1.513
1.587
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
92
verkeersintensiteit Westbroekse Binnenweg in 2020 (mvt/etmaal) Verwachte verkeersintensiteit Oudedijk in 2020 (mvt/etmaal)
1.285
1.497
1.437
1.488
In de notitie van Delft Infra Advies wordt geconcludeerd dat er bij alle berekende scenario’s de ontsluitende wegen voldoende capaciteit hebben om de verkeersproductie als gevolg van het thermencomplex te kunnen verwerken. De gehanteerde cijfers zijn gebaseerd op aannames en gaan uit van gemiddelden. Het worst case scenario laat echter zien dat er voldoende marge is binnen de verkeerscapaciteit van de weg. De toename van vrachtverkeer is overigens zeer beperkt. De toename als gevolg van de thermen is gemiddeld 0,6 verkeersbewegingen per etmaal. Uit de recente tellingen blijkt dat er gemiddeld 67 middelzware en 10 zware voertuigen gebruik maken van de Westbroekse Binnenweg. De verkeersaantallen zijn dermate laag dat dit voor de betreffende toegangswegen geen problemen oplevert op het gebied van capaciteit. Een dergelijke gebiedsontsluitingsweg in de bebouwde kom kan een verkeersintensiteit aan van circa 5000 motorvoertuigen per etmaal. Ook de brug bij de Maarsseveensevaart is geschikt voor een dergelijke verkeersintensiteit. Verder is door Delft Infra Advies de verkeersveiligheid onderzocht en is de situatie als verkeersveilig beoordeeld. Ook in geval van het worst case scenario blijft er sprake van een verkeersveilige situatie. In aanvulling zijn de snelheden op de Westbroekse Binnenweg onderzocht en is ook nader gekeken naar de inrichting van de weg.. Hieruit blijkt dat het niet wenselijk is om een formeel trottoir aan te leggen. Er is in het plan rekening gehouden met een groot aantal parkeerplaatsen op eigen terrein en daarnaast kan gebruik worden gemaakt van het bestaande openbare parkeerterrein aan de Westbroekse Binnenweg, wat het grootste deel van het jaar niet tot nauwelijks gebruikt wordt. Een nadere gedetailleerde analyse van de parkeercapaciteit van het openbare parkeerterrein wijst uit dat er minimaal 350 auto’s geparkeerd kunnen worden. Op de momenten dat het bestaande parkeerterrein optimaal wordt gebruikt door recreanten op zomerse dagen, zijn de bezoekersaantallen van de thermen lager dan op winterse dagen. De scenario’s zijn ook doorgerekend naar het aantal parkeerplaatsen. In het worst case scenario, dat gebaseerd is op een bezoekersaantal bij 382 lockers, gebruikt het thermencomplex naast de 125 eigen parkeerplaatsen op mooie zomerse dagen nog 13 parkeerplaatsen van het openbare terrein. Uit een aanvullend scenario voor het parkeren, dat gebaseerd is op het vastgestelde aantal lockers van 325, blijkt dat er met een aantal van 125 voldoende parkeerplaatsen worden aangelegd, zodat de thermen op de drukke zomerse dagen geen gebruik maken van de openbare parkeergelegenheid.
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
93
Door aanleg van extra parkeerplaatsen op eigen terrein en deels medegebruik van de openbare parkeergelegenheid, is ruim voldoende parkeercapaciteit aanwezig. Hierdoor wordt in de zomermaanden geen extra druk op de bestaande parkeercapaciteit gelegd. Het verkeer van deze nieuwe functie is via de bestaande ontsluitingsstructuur (Oudedijk en Westbroekse Binnenweg) goed te verwerken. In het zuidelijke deel is ruimte voor extra bebouwing, wat op diverse manier kan worden ingevuld. Op het parkeerterrein aan de Maarsseveense Poort is gedurende een groot deel van het jaar ruim voldoende restcapaciteit aanwezig om de parkeerbehoefte van deze functies te kunnen opvangen. Dit dient bij de bouwaanvraag op basis van een parkeerbalans te worden aangetoond. De ontsluitingsroutes via Maarsseveense Poort en Herenweg bieden op dit moment voldoende capaciteit om het verkeer van extra functies te kunnen verwerken. De verkeerseffecten van specifieke functies dienen bij een bouwaanvraag inzichtelijk te worden gemaakt. Indien parkeereffecten en/of verkeersgevolgen ondervoldoende zijn onderbouwd of leiden tot ongewenste parkeer- of verkeerssituatie, kan het college negatief besluiten op de bouwaanvraag. 3.8.2.
Ondergrondse infrastructuur Aardgastransportleiding Langs de Burg. Huydecoperweg ligt een hoofd aardgastransportleiding. Deze zal op de plankaart worden aangegeven. Voor wat betreft de aan te houden veiligheidsafstanden bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bestaande aardgastransportleidingen is de richtlijn van het Ministerie van VROM getiteld “Zonering langs hoge druk aardgastransportleidingen” onder kenmerk DGMH/B nr. 0104004 van 26 november 1984, van toepassing. Uitgangspunt van deze richtlijn is dat het streven erop gericht dient te zijn om bestemmingen die voorzien in het regelmatig verblijf van personen, buiten de zogeheten toetsingsafstand te realiseren. Voor de betrokken leiding bedraagt deze afstand: Leidingnummer Diameter Werkdruk 12” 39,9 bar
Toetsingsafstand 30 meter
Afwijking van deze afstanden is op grond van leidingspecificaties toegestaan indien technische, planologische en/of economische overwegingen dit noodzakelijk achten. Daarbij dient echter wel de minimale bebouwingsafstand, zoals genoemd in tabel 4 van de richtlijn van VROM te worden gehandhaafd. Voor de betrokken leiding bedraagt deze afstand: Leidingnummer Diameter Ontwerpdruk
12”
39,9 bar
Incidentele bebouwing categorie II 4 meter
Woonwijk en flatgebouw categorie I 14 meter
Riolering
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
94
Nagenoeg het gehele plangebied is voorzien van riolering. In samenwerking met het hoogheemraadschap Amstel Gooi en Vecht is een plan opgesteld voor het aansluiten van alle ongerioleerde panden op drukriolering. Binnen het plangebied betreft het de percelen aan het eind van de Westbroekse Binnenweg (tussen de Maarsseveense plassen en de Burg. Huydecoperweg) en een drietal recreatieverblijven met een permanente woonbestemming op het “Atol”. Voor overige recreatieve panden op het “Atol” wordt ontheffing van de gemeentelijke zorgplicht aangevraagd. Voor enkele bouwwerken wordt onderzocht of een alternatieve voorziening kan worden aangelegd in de vorm van een IBA (systeem voor individuele behandeling van afvalwater).
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
95
3.9.
Emancipatoire aspecten Het plangebied heeft te weinig draagvlak voor voorzieningen zoals scholen en winkels. Met betrekking tot deze basisvoorzieningen zijn de bewoners aangewezen op Maarssen-dorp en Utrecht-Noord. Deze voorzieningen zijn gezien de ontsluitingsstructuur van het gebied met de auto en fiets goed bereikbaar. Wat betreft het openbaar vervoer laat de bereikbaarheid te wensen over. Vooral de Oude Dijk en Westbroekse Binnenweg zijn in dit geval slecht bereikbaar. Vanuit het oogpunt van sociale veiligheid vormt het recreatiegebied de Maarsseveense Plassen in de avonduren en in de wintermaanden een knelpunt. Er is tijdens de avonduren en gedurende de wintermaanden te weinig sociale controle wat enerzijds onveiligheidsgevoelens in de hand werkt en anderzijds de aanleiding biedt tot (strafrechtelijke)overtredingen. Uit de feitelijke politiegegevens van het Bedrijfs Processen Systeem (BPS) blijkt dat er in 2003 bij de Maarsseveense Plassen geen aangiften zijn geregistreerd. In 2004 zijn er slechts een aantal aangiften geregistreerd waaronder 1 aangifte van diefstal uit een auto, 1 aangifte van diefstal fiets, 2 aangiften van vernielingen en 1 aangifte van verkrachting. Uit de politiegegevens kan geconcludeerd worden dat er bij de Maarsseveense Plassen incidenteel sprake is van overtredingen en dat het een veilige omgeving is. Het introduceren van recreatieve activiteiten die het hele jaar door plaatsvinden en zich verspreiden over de dag en avond valt echter wel aan te bevelen, net als de permanente vestiging van een beheerder in een beheerderswoning. Gelet op de ontwikkelingen in de maatschappij die gericht zijn op normvervaging en de stijgende lijn van onveiligheidgevoelens van burgers. De fietspaden rond de grote Plas die onderdeel uitmaken van het regionale fietsnetwerk, zijn ‘s avonds niet verlicht wat de sociale veiligheid niet ten goede komt. Ten aanzien van het veiligheidsgevoel van bewoners en van recreanten is het tevens van groot belang dat de bereikbaarheid van hulpdiensten spoedig verloopt. Ook tijdens extreme drukte in zowel zomer- als wintermaanden. Gezien de openbare functie van het recreatiegebied en de doelstelling een laagdrempelige voorziening te zijn voor alle lagen van de bevolking, dient rekening te worden gehouden met gehandicapten en een goede bereikbaarheid met het openbaar vervoer.
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
96
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
97
4.
Onderzoek
4.1.
Geluid In het kader van de voorbereiding van het bestemmingsplan “Maarsseveense Plassen e.o.” heeft in verband met de relatie tussen de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en de Wet geluidhinder (Wgh) onderzoek plaatsgevonden naar de geluidhinderaspecten in dit plangebied. Voor het onderhavige plangebied dient gezien de ligging van de nieuwbouwmogelijkheden en het in de Wgh gereguleerde hinderaspect wegverkeerslawaai onderzoek te worden uitgevoerd. Voor de ligging van de vijf nieuwbouwlocaties en de in het onderzoek betrokken wegen wordt verwezen naar de afbeelding “Overzichtskaart milieuaspecten” van deze toelichting. Wegverkeerslawaai Het voor de nieuwbouwlocaties relevante wegverkeer betreft het verkeer op de Zuilense Ring (NRU), de Westbroekse Binnenweg en de Gageldijk. De uitgangspunten, berekeningsresultaten en conclusies van dit onderzoek zijn opgenomen in de separate rapportage “Akoestisch onderzoek en luchtkwaliteitonderzoek bestemmingsplan “Maarsseveense Plassen e.o.” d.d. 10 september 2004. Vanwege de gewijzigde inzichten, ontwikkelingslocaties en regelgeving, is het geluidsonderzoek geactualiseerd: “Herzien akoestisch onderzoek ontwerpbestemmingsplan Maarsseveenseplassen”, d.d. januari 2007. Voor de nieuwe ontwikkelingen aan de noordzijde van het recreatiegebied de Maarsseveense Plassen (thermencomplex c.a., 2 verenigingsgebouwen en een nieuwe entree voor het strandbad) zijn in 2008 extra verkeers- en milieuonderzoeken gedaan gebaseerd op telgegevens van april 2008. Op grond van de Wgh kent de NRU een geluidszone van 400 m. Het deel van de Westbroekse Binnenweg dat buiten de bebouwde kom gelegen is kent een zone van 250 m. De Gageldijk kent een zone van 200 m. Voor gebieden binnen deze zones is in het voornoemde akoestisch onderzoek de geluidsbelasting op de gevels van de woningen vastgesteld. Gebieden buiten de zone behoeven in de zin van de Wet geluidhinder niet te worden beschouwd. In beginsel moet er naar worden gestreefd om binnen de zone de voorkeursgrenswaarde van 48 dB aan te houden. De Wgh biedt echter de mogelijkheid hogere grenswaarden te vergunnen (middels ontheffing). Hiervoor gelden de volgende maximale grenswaarden: Nieuw te bouwen woningen stedelijk gebied Nieuw te bouwen woningen buitenstedelijk gebied
63 dB 53 dB
Er is sprake van een buitenstedelijk gebied indien dit gebied is gelegen buiten de bebouwde kom of binnen de bebouwde kom voorzover gelegen binnen de wettelijke geluidszone (Wgh) van een autoweg of autosnelweg. Aangezien de NRU een autoweg is
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
98
in de zin van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens geldt een maximale grenswaarde van 53 dB. Voor de bepaling van de geluidsbelastingen ten gevolge van het wegverkeer in het plangebied is gebruik gemaakt van Standaardrekenmethode II overeenkomstig het Rekenen Meetvoorschrift Wegverkeerslawaai 2002. Deze rekenmethode dient te worden toegepast in situaties waarin Standaardrekenmethode I niet toereikend is om de geluidsbelasting ten gevolge van een weg te berekenen. In situaties waarin het effect dient te worden meegerekend van afscherming c.q. obstakels in het overdrachtsgebied wordt gebruik gemaakt van deze rekenmethode. Deze rekenmethode is bijvoorbeeld noodzakelijk voor de nieuw te bouwen woningen binnen de zone van de Zuilense Ring. Tussen deze weg en de locatie is afschermende bebouwing gelegen die van invloed is op de geluidsbelasting. In opdracht van het Ministerie van VROM is conform Standaardrekenmethode II een computerprogramma ontwikkeld. In dit simulatiemodel zijn de volgende elementen ingevoerd: − rijlijn (hart van de zoneplichtige wegen); − bodemgebieden (hard/zacht); − objecten (schermen, gebouwen enz.); − waarneempunten. In bijlage 2 “Overzicht rekenmodel conform Standaardrekenmethode II” is een overzicht gegeven van het ontwikkelde rekenmodel. Voor geprojecteerde woningen met een gevelbelasting boven de voorkeursgrenswaarde moet aan de hand van het voornoemde akoestisch onderzoeken een verzoek om hogere grenswaarde worden ingediend. De gemeente Maarssen is sinds 1 januari 2007 het bevoegd gezag voor het verlenen van ontheffingen. Bij het verlenen van bouwvergunningen moet te allen tijde een binnenniveau voor de woningen van 35 dB(A) worden gegarandeerd. Bij het verlenen van de bouwvergunningen wordt dit getoetst. 4.1.1. Berekeningsresultaten In deze paragraaf worden de berekeningsresultaten besproken. In de onderstaande tabel zijn per locatie de berekeningsresultaten aangegeven. Tabel 2 : Berekeningsresultaten wegverkeerslawaai. Locatie
1 2 3 4 5
Maximale geluidsbelasting in dB als gevolg van het Gecumuleerde wegverkeer op de …. Geluidsbelasting Zuilense Ring
Westbroekse Binnenweg
Gageldijk
(excl. Artikel 110 Wgh, -5 dB)
50
50 49 53 54
54
55 54 58 59 60
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
99
-
(potentiële) nieuwbouwlocatie niet binnen de wettelijke zone van de betreffende weg gelegen
Locatie 1 : 1 nieuwe woning aan de Westbroekse Binnenweg tussen de nummers 20 en 22 Locatie 2 : 1 nieuwe woning op het adres Westbroekse Binnenweg 24/26. Locatie 3 : 1 woning op het voormalige volkstuinencomplex op de Westbroekse Binnenweg tussen de nummers 86c en 88. Locatie 4 : splitsing van twee woningen onder één kap aan de Westbroekse Binnenweg 25/27. Locatie 5 : 1 woning tussen de adressen Gageldijk 105 en 115, bij entree Maarsseveense plassen. Locatie 1 en 2. Deze beide locaties zijn gelegen langs het deel van de Westbroekseweg Binnenweg. Berekeningen wijzen uit dat de geluidsbelasting ter plaatse van de woning binnen locatie 1 50 dB bedraagt en ter plaatse van de woning binnen locatie 2 49 dB. voor deze woningen moeten hogere waarden worden aangevraagd. Locatie 3. Deze locatie is gelegen langs het deel van de Westbroekse Binnenweg dat buiten de bebouwde kom is gelegen. Het verkeer op deze weg veroorzaakt een geluidsbelasting boven de voorkeursgrenswaarde binnen deze locatie. Omdat deze locatie buiten de bebouwde kom is gelegen mag de geluidsbelasting niet meer bedragen dan 53 dB. De 53 dB-geluidscontour op een waarneemhoogte van 7,5 m is op een afstand van 15 m uit het hart van de weg gelegen. Dit betreft een afstand waarop de nabijgelegen bestaande woningen langs deze weg zijn gelegen. Binnen deze afstand van 15 m kunnen zonder (bouwkundige) maatregelen geen woningen worden gebouwd. Voor de woning dient een hogere grenswaarde te worden aangevraagd. Locatie 4 Deze locatie is gelegen langs het deel van de Westbroekseweg Binnenweg dat buiten de bebouwde kom is gelegen. Het verkeer op deze weg veroorzaakt een geluidsbelasting van 54 dB op nummer 25 en 51 dB op nummer 27. De naar de weg gekeerde gevel van nummer 25 moet als dove gevel worden uitgevoerd en voor nummer 27 moet een hogere waarde worden aangevraagd. Locatie 5 De nieuw te bouwen woning binnen locatie 5 is gelegen binnen de wettelijke zone van de Zuilense Ring en de Gageldijk. Het wegverkeer op de Zuilense Ring veroorzaakt een geluidsbelasting boven de voorkeursgrenswaarde. De berekende geluidsbelasting bedraagt 50 dB. Het wegverkeer op de Gageldijk veroorzaakt een geluidsbelasting boven de voorkeursgrenswaarde binnen deze locatie. De berekende geluidsbelasting bedraagt 52 dB op de naar de weg gekeerde gevel van de woning. Voor de woning binnen deze locatie dient een hogere grenswaarde te worden aangevraagd.
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
100
Nieuwe ontwikkelingen binnen het recreatiegebied de Maarsseveense Plassen Dit bestemmingsplan biedt de mogelijkheid om in het intensieve gedeelte van het recreatiegebied te komen tot een (her)ontwikkeling. Er wordt ruimte geboden voor de oprichting van 13.000 m2 aan bebouwing (waaronder overigens tevens de bestaande bebouwing zoals als het speeleiland van 4.000 m2 valt). Daarnaast worden jaarlijks een aantal grootschalige evenementen georganiseerd in het recreatiegebied zoals de kermis en het dance festival Rockit Open Air (zie gemeentelijke evenementen kalender). Om van een goede ruimtelijke ordening te spreken, dient getoetst te worden of de bouwmogelijkheden als ingreep geen negatieve effecten sorteren die strijdig zijn met de milieuwetgeving. Aan de noordzijde van het recreatiegebied de Maarsseveense Plassen zijn plannen om een saunacomplex (thermen) te realiseren, 2 verenigingsgebouwen opnieuw op te richten en een nieuwe entree naar het strandbad te realiseren. Naar aanleiding van de door Delft Infra Advies opgestelde scenario’s met daarin de verkeersintensiteiten als gevolg van de te verwachten bezoekersaantallen en de recente verkeerstellingen, heeft de milieudienst het geluid doorgerekend. De Wet geluidhinder is hier niet van toepassing. Het gaat hier om een nieuw te bouwen voorziening. Deze voorziening heeft weliswaar een verkeersaantrekkende werking, maar de Wet geluidhinder geeft enerzijds normen aan voor de geluidsbelasting die nieuwe woningen (of andere geluidsgevoelige objecten) mogen ondervinden van bestaande wegen. Anderzijds geeft de Wet geluidhinder normen aan voor de geluidsbelasting die nieuw aan te leggen (of te reconstrueren) voorzieningen mogen geven op geluidsgevoelige objecten. Hier is sprake van een nieuwe voorziening die zorgt voor extra verkeer op bestaande wegen. Dit wordt niet specifiek geregeld in de Wet geluidhinder. Niettemin is het in het kader van een goede ruimtelijke onderbouwing wel belangrijk om het geluidsaspect mee te nemen. De geluidsaspecten worden in dit geval op twee manieren beoordeeld. Ten eerste wordt in het kader van een goede ruimtelijke ordening bepaald of de toename van geluidhinder door de realisatie van het Thermencomplex groter is dan 1,5 dB. Dit is een benadering parallel aan die voor een reconstructie van de weg in de zin van de Wet geluidhinder. We hebben gekozen voor de vergelijking met de reconstructie van een weg omdat dit de beste parallel is met de huidige ontwikkeling. Als de toename door de vestiging van de Thermen groter dan 1,5 dB is, zouden maatregelen moeten worden getroffen om deze toename tegen te gaan. Dit betreft de hinder door het verkeer op de Westbroekse Binnenweg en de Oude Dijk. Ten tweede is op basis van de Wet milieubeheer de hinder beoordeeld ten gevolge van alleen het verkeer van en naar het thermencomplex (de hinder ten gevolge van de inrichting). Deze indirecte hinder dient bij de gevels van omwonenden bij voorkeur onder de 50dB(A) te blijven. Dit wordt bij de melding definitief beoordeeld. In het kader van de ruimtelijke onderbouwing is het van belang om te beoordelen of de nieuwe ontwikkeling mogelijk is en of er belangen geschaad worden.
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
101
Voor de geluidsberekeningen is gebruik gemaakt van de verkeersgegevens uit de scenario’s die in opdracht van de gemeente Maarssen zijn opgesteld door Delft Infra Advies. Indirecte hinder Door de milieudienst zijn berekeningen gemaakt t.a.v. indirecte hinder op basis van het worst case scenario. Hiervoor is gekozen omdat de andere scenario’s minder verkeersbewegingen genereren. Indien er voldaan wordt aan de normen in het geval van het worst-case scenario, wordt ook in de andere scenario’s voldaan. Dit houdt in dat het aantal verkeersbewegingen is gebaseerd op 382 bezoekers. Voor indirecte hinder is gekeken naar een gedeelte van de Westbroekse binnenweg en Oude dijk. De indirecte hinder die in dit kader beoordeeld moet worden betreft het gedeelte van de weg tot het verkeer in het normale wegbeeld is opgenomen (dus tot het verkeer de normale snelheid rijden op de Westbroekse binnenweg en Oudedijk). Omdat op deze wegen de maximumsnelheid 50 km/h is, kan worden aangenomen dat binnen een paar honderd meter het verkeer in het wegbeeld is opgenomen. Er is voor drie woningen bepaald wat de geluidsbelasting is, namelijk de Oudedijk 19 en Westbroekse binnenweg 4 en 6. Deze woningen staan het dichtst bij de thermen en ook dicht bij de weg. Binnen de genoemde afstand staan de woningen op vergelijkbare afstand, er zijn dus geen woningen waar de geluidsbelasting hoger zal zijn. Het maximale berekende geluidsniveau aan de gevel bedraagt 54 dB(A). De voorkeursgrenswaarde voor Indirecte Hinder (50 dB(A)) wordt hiermee overschreden. Echter, dit zal niet leiden tot een overschrijding van het maximale toelaatbare geluidsniveau in de woningen. Gelet op de lichte mate van overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 4 dB(A) en het feit dat er aan het maximaal toelaatbare geluidsniveau in de woningen wordt voldaan, kan gesteld worden dat door de inrichting aan het aspect indirecte hinder wordt voldaan. De circulaire “geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting” beoordeling in het kader van de vergunningverlening” (VROM 20-02-1996) geeft aan dat er onder omstandigheden een geluidsniveau vergunbaar is tot 65 dB(A). Daarbij is het van belang dat de maximaal toelaatbare waarde niet wordt overschreden. Reconstructie Naast de wettelijke normen voor Indirecte hinder is door de milieudienst ook onderzocht of er een toename is van meer dan 1,50 dB. Bij de reconstructie van wegen is er in bij een toename van geluidhinder van meer dan 1,50 dB sprake van een ‘reconstructie van de weg in de zin van de Wet geluidhinder’. Zoals gezegd dient dit wettelijk bezien enkel berekend te worden bij de aanleg of reconstructie van de weg. Ondanks dat daar in dit geval geen sprake van is, is dit doorgerekend in het kader van een goede ruimtelijke ordening.
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
102
Hiervoor zijn de genoemde verkeersscenario’s doorgerekend. De resultaten zijn als volgt:
Westbroekse Binnenweg Oude dijk
Zonder Thermen + 0.52 dB
Scenario 1: bezwaarmakers +1,48 dB
Scenario 2: business case 1,23 dB
Scenario 3: realistisch 1,43 dB
+ 0.52 dB
+1,18 dB
0,96 dB
1,12 dB
Op basis van bovenstaande resultaten is er in geen scenario sprake van een reconstructie: Conclusie Bij berekening blijkt dat wordt voldaan aan de normen in het kader voor indirecte hinder. Daarnaast is in het kader van een goede ruimtelijke ordening gekeken of er sprake is van een ‘reconstructie’ in het kader van de Wet Geluidhinder. Dit is niet het geval. In het bezwaarmakersscenario is de toename het grootst. Hier is de toename 1,48 dB. Dit is minder dan de 1,50 dB die geldt voor de reconstructie in een weg de zin van de Wet geluidhinder. Ontwikkeling van verblijfsrecreatie naar een permanente woonbestemming op de parken aan de Westbroekse Binnenweg In het kader van de Wet geluidhinder is er de vraag of er hier sprake is van (theoretische) nieuwbouw. Dit is een juridische vraag die lastig te beantwoorden is. Er is daarom eerst gekeken of geluidshinder op de locaties een rol speelt. Hiervoor zijn de geluidscontouren van de Westbroekse Binnenweg ter plaatse van de omgeving berekend en in beeld gebracht.Uit de berekening blijkt dat in de huidige situatie de geluidsbelasting ter plaatse van de recreatiewoningen op de recreatieterreinen grotendeels of geheel voldoet aan de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai. De berekeningsresultaten zijn incl. art. 110g Wgh (bijlage 1). Op de kaart bij het bestemmingsplan Maarsseveense plassen staan achter Westbroekse Binnenweg 58 enkele gebouwen afgebeeld die binnen de 48 dB contour vallen. Niet duidelijk is in hoeverre het hier om recreatiewoningen dan wel andersoortige bebouwing gaat. Dit dient in de praktijk ter plaatse te worden geverifieerd. Uit de luchtfoto’s (Google.maps) blijkt ook dat er meer geluidswerende bebouwing langs de weg aanwezig is dan waar er in het model mee gerekend is. Bij de berekening excl. Art. 110g Wgh (bijlage 2) ligt de 48 dB contour voor een iets groter deel binnen het recreatieterrein achter Westbroekse Binnenweg 58. Hier zullen zeker enkele recreatiewoningen binnen vallen. Deze contour dient echter enkel ter vaststelling van het binnenniveau van het geluid en de benodigde gevelisolatie in het kader van het Bouwbesluit. Mochten er nog te legaliseren woningen binnen de 48 dB contour liggen dan zou hiervoor een hogere grenswaarden kunnen worden aangevraagd, vraag is dan wel of dan aan alle technische eisen kan worden voldaan ten behoeve van het geluidsniveau binnen en of er een geluidsluwe gevel is. Ook los van de eventuele aanvraag voor een hogere grenswaarde is het de vraag of aan de geluidsnormen voor
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
103
het binnenniveau (33 dB) voldaan kan worden. Dit zal moeten worden beoordeeld als de recreatieverblijven worden getoetst op het Bouwbesluit voor bestaande bouw. Wat betreft de individuele recreatiewoningen geldt dat deze merendeels in de lintbebouwing liggen en binnen de 48 dB of zelfs de 53 dB contour vallen. Alleen de recreatiewoningen achter Westbroekse Binnenweg 62 en naast Westbroekse Binnenweg 30 vallen buiten de 48 dB contour. Voor de Westbroekse Binnenweg 98 geldt dat de recreatiewoning buiten de bebouwde kom binnen de 53 dB contour ligt en daarmee dus niet voldoet aan de Wet geluidhinder. Op de locaties Westbroekse Binnenweg 28c en tussen 70 en 72a overschrijdt het geluid de 48 dB maar blijft onder de 53 dB, maar alleen 28c heeft waarschijnlijk een geluidsluwe zijde waardoor eventueel een hogere grenswaarde kan worden aangevraagd. Westbroekse Binnenweg 42a en b kennen een overschrijding van de 53 dB contour en blijven onder de 63 dB (maximale hogere grenswaarde binnen stedelijkgebied), maar ook hier is ontheffing naar verwachting niet mogelijk als gevolg van het ontbreken van een geluidsluwe gevel. 4.1.2. Hogere waarden De verzochte hogere grenswaarde Ter plaatse van de nieuw te bouwen woningen binnen onderhavig plan wordt als gevolg van wegverkeerslawaai de voorkeursgrenswaarde overschreden. Gelet op het bepaalde in de Wgh, het “Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen” wordt verzocht de volgende hogere waarden vast te stellen. De geluidsbelastingen zijn gereduceerd conform artikel 110 Wgh. Locatie 1: 50 dB voor de woning aan de Westbroekse Binnenweg tussen de nummers 20 en 22 als gevolg van Westbroekse Binnenweg; Locatie 2: 49 dB voor de woning aan de Westbroekse Binnenweg 24/26 als gevolg van de Westbroekse Binnenweg; Locatie 3: 50 dB voor de woning op het voormalige volkstuinencomplex tussen Westbroekse Binnenweg 86cen 88 als gevolg van de Westbroekse Binnenweg; Locatie 4: 54 dB voor de splitsing van twee woningen onder één kap aan de Westbroekse Binnenweg 25/27. Locatie 5: 50 dB voor 1 woning tussen de adressen Gageldijk 105 en 115 als gevolg van de Gageldijk.
4.2.
Bodem
4.2.1
Bodemkwaliteitskaart Noorderpark In 2000 zijn de bodemkwaliteitskaart en het bodembeheerplan “Noorderpark” vastgesteld door de provincie Utrecht. De initiatiefnemer was de Dienst Landelijk Gebied (DLG). De aanleiding om de bodemkwaliteitskaart op te stellen was het in het kader van het landinrichtingsplan “Herinrichting Noorderpark” te plegen grondverzet. De bodemkwaliteitskaart en het bodembeheerplan maken het mogelijk om, onder
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
104
voorwaarden, licht verontreinigde grond her te gebruiken als bodem (buiten een werk), zonder bemonstering. Slechts een klein gedeelte van het onderhavige plangebied valt binnen de werkingsfeer van de bodemkwaliteitskaart (grofweg de Polder Binnenweg), het grootste deel van de kaart valt in de gemeenten Utrecht en De Bilt. De kaart is opgenomen in bijlage II van deze toelichting
4.2.2
Waterwinning en beschermingsgebied Bethunepolder In dit gebied wordt grondwater onttrokken ten behoeve van de drinkwatervoorziening voor de gemeenten Maarssen, Breukelen, de Bilt en Loosdrecht. Rondom de punten waar de feitelijke drinkwateronttrekking plaatsheeft is een 100-jaarszone van kracht. Binnen deze zone worden de volgende beschermingsringen onderscheiden (van binnen naar buiten): drinkwaterwingebied (hier gelden strenge milieuregels met ruimtelijke doorwerking); grondwaterbeschermingsgebied (hier gelden diverse milieuregels die ruimtelijk doorwerken. In het ruimtelijk beleid wordt rekening gehouden met het waterbelang); 100-jaarsaandachtsgebied (hier gelden geen aanvullende provinciale milieuregels. In het ruimtelijk beleid wordt ook in dit gebied rekening gehouden met het waterbelang). Het onderhavige plangebied ligt buiten het waterwingebied, maar voor ca. 50% van de totale oppervlakte van het plangebied (inclusief water) binnen het grondwaterbeschermingsgebied en voor ca. 75% binnen het 100-jaarsaandachtsgebied. De grens van het 100-jaarsaandachtsgebied is weergegeven op het kaartje in bijlage II van deze toelichting
4.2.3.
Huidige en voormalige bedrijvigheid Sommige bedrijfsactiviteiten kunnen leiden tot bodem- en/of waterverontreiniging. Als voorbeelden kunnen genoemd worden: gebruik en opslag van bestrijdingsmiddelen en olie. Voor de bedrijven die nu nog in het plangebied werkzaam zijn, geldt dat de meeste vallen onder de werking van de Wet milieubeheer. Op grond hiervan zijn er voorschriften gesteld die bodemverontreiniging zoveel mogelijk moeten voorkomen. Ook voormalige bedrijfsactiviteiten kunnen tot bodemverontreiniging geleid hebben. Omdat deze vaak plaatsvonden zonder (afdoende) bodembeschermende voorzieningen zijn deze locaties bodemverdacht. Een overzicht van huidige en voormalige bedrijven is opgenomen in de bijlage.
4.2.4.
Dempingen en ophogingen In het verleden zijn er binnen het gebied veel watergangen gedempt. O.a. een watergang die vroeger liep aan de noordkant langs de Westbroekse Binnenweg. De provincie heeft in het kader van het landsdekkend beeld 2005 een inventarisatie laten uitvoeren van opgehoogde en afgegraven gebieden. Van het plangebied is bekend dat veel percelen opgehoogd zijn. In het gebied zijn her en der terreinen opgehoogd/verhard met afvalstoffen (slakken e.d.). Dit is een aandachtspunt bij het uitvoeren van een bodemonderzoeken in dit gebied. In een aantal onderzoeken is naar voren gekomen dat de chemische kwaliteit van de ophooglaag te wensen overlaat. Om deze reden zijn alle percelen die opgehoogd zijn bodemverdacht. (een overzichtskaart met de met bekende ophogingen en is opgenomen in bijlage II)
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
105
4.2.5
Vervuiling van de bermen/parkeertereinen Omdat er aan de noordkant van de Grote Plas op zonnige dagen vaak te weinig mogelijkheden zijn om te parkeren, wordt er vaak in de bermen van de Westbroekse Binnenweg geparkeerd. Naast onveilige verkeerssituaties kan dit ook leiden tot vervuiling van de bermen. Op de plekken waar geparkeerd kan worden is de bodemkwaliteit vaak wat minder goed vanwege het leeggooien van asbakken of lekkage van olie. De bermen langs de Westbroekse Binnendijk en de bestaande parkeervoorzieningen in het gebied (bij Herenweg 53 en Oudedijk 58) zijn om deze reden bodemverdacht.Daarnaast is er langs de doorgaande wegen, o.a. de Maarsseveensevaart, als gevolg van het gemotoriseerde verkeer verontreiniging van de bermen en de bermsloten te verwachten. Meetgegevens hiervan ontbreken echter.
4.2.6.
Volktuinen Een (groot) deel van de in het plangebied aanwezige recreatieterreinen waren vroeger in gebruik als volkstuinen. Ook nu zijn er nog volkstuinen(complexen) in het gebied aanwezig. Van volkstuinen is bekend dat er vaak stoffen gebruikt worden die belastend zijn voor mens en milieu. Hierbij valt te denken aan asbestplaten, die vaak gebruikt werden/worden als dakbedekking of als afscheidingen/beschoeiingen. Op volkstuinen wordt regelmatig asbest in of op de bodem aangetroffen. Ook worden op volkstuinen nogal eens bestrijdingsmiddelen gebruikt die in de land- en tuinbouw niet (meer) toegestaan zijn en worden paden soms verhard met materiaal dat niet aan de eisen voldoet. Kortom volkstuinen zijn ook bodemverdacht.
4.2.7.
Gevallen van (vermoedelijk) ernstige bodemverontreiniging Wanneer sprake is van een zogenaamd “geval van (vermoedelijk) ernstige bodemverontreiniging” is de provincie Utrecht het bevoegd gezag. Zij hanteert een eigen code voor de bij hen geregistreerde locatie (de zogenaamde UT-code). In bijlage II van dit plan zijn de resultaten opgenomen van een door de Milieudienst Noord-West Utrecht uitgevoerde inventarisatie van bij de provincie Utrecht bekende bodeminformatie (informatiebron: bodemloket provincie Utrecht, peildatum 10 september 2007.
4.2.8
Uitgevoerde bodemonderzoeken Op diverse percelen is bodemonderzoek uitgevoerd. Een adressenlijst van locaties waar de bodemkwaliteit van onderzocht is is opgenomen in bijlage II. Tevens is hierin aangegeven of er een vervolgactie gewenst is om de bodemkwaliteit in het kader van het Landsdekkend Beeld 2005 (LDB) vast te stellen.
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
106
4.3.
Luchtkwaliteit Op grond van het “Besluit luchtkwaliteit 2005” is voor het plangebied onderzocht in hoeverre kan worden voldaan aan de grenswaarden van de in dat besluit aangegeven stoffen. Deze stoffen betreffen onder andere zwaveldioxide, stikstofdioxide (NO2), zwevende deeltjes (PM10) en lood. Voor wegverkeer zijn met name van belang de luchtverontreinigende stoffen NO2 en PM10. In situaties waarin veel parkeerbewegingen worden verwacht kan daarnaast benzeen een rol van betekenis spelen. In deze situatie (nieuwbouw van gevoelige bestemmingen) is van belang te toetsen aan de grenswaarde zoals aangegeven in het Besluit luchtkwaliteit. Dit overeenkomstig de handreiking “Besluit luchtkwaliteit deel 1 en 2”, dd. november 2001 uitgegeven door het Ministerie van VROM. Daarin is aangegeven dat in nieuwe situaties de plandrempels niet van toepassing zijn en uitsluitend de grenswaarden het toetsingskader vormen. De jaargemiddelde grenswaarden voor NO2 en PM10 bedraagt 40 µg/m3. Deze grenswaarde geldt voor de stof NO2 vanaf het jaar 2010 en voor de stof PM10 vanaf het jaar 2005. Daarnaast is voor PM10 een 24-uurgemiddelde grenswaarde vastgelegd van 50 µg/m3 welke maximaal 35 keer per jaar mag worden overschreden. Om de algemeen heersende luchtkwaliteit in het gebied te kunnen bepalen is er onderzoek gedaan naar de invloed van de volgende wegen (en wegdelen): Zuilense Ring, tussen Utrechtse Slag en Sweserengseweg Zuilense Ring tussen Sweserengseweg en gemeentegrens Sweserengseweg tussen Zuilense Ring en Buitenweg Sweserengseweg tussen Buitenweg en dr. Plesmanlaan Maarsseveensevaart tussen Sweserengseweg en Herenweg Maarsseveensevaart tussen Herenweg en Oude Dijk Oude Dijk Westbroekse Binnenweg Burgemeester Huydecoperweg Gageldijk Herenweg Maarsseveense Poort tussen Zuilense Ring en Herenweg/Gageldijk Maarsseveense Poort tussen Herenweg/Gageldijk en parkeerplaats Plassen Tuinbouwweg De verkeersgegevens voor de onderzochte wegen zijn ontleend aan het Verkeersmodel Regio Utrecht. Met behulp van het rekenprogramma CARII (versie 5.0.) is een berekening uitgevoerd naar de concentratie van de luchtverontreinigende stoffen voor de jaren 2005, 2010 en 2015. De situatie voor 2005 is berekend met de achtergrondconcentraties van het ongunstige meteo scenario tot en met 2004 en de actuele verkeersgegevens van 2005. Uit de berekeningen blijkt voor de jaren 2005, 2010 en 2015 wordt voldaan aan de grenswaarden van de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10. Wel vindt voor PM10 een overschrijding plaats van de 24 uurgemiddelde concentratie van 50 µgr/m3 langs de onderzochte wegen die maximaal 35 dagen per jaar mag worden overschreden.
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
107
2005 Er vindt geen overschrijding plaats van het maximaal aantal van 35 dagen. 2010 Overschrijding van het maximaal aantal van 35 dagen vindt plaats langs: de Zuilense Ring tot 100 meter uit de as van de weg; de Sweserengseweg tot 30 meter uit de as van de weg Maarsseveense vaart tot 10 meter uit de as van de weg; Gageldijk tot 10 meter uit de as van de weg; Herenweg tot 10 meter uit de as van de weg. 2015 Overschrijding van het maximaal aantal van 35 dagen vindt plaats langs: de Zuilense Ring tot 30 meter uit de as van de weg; de Sweserengseweg tot 30 meter uit de as van de weg Maarsseveense vaart (wegvak a) tot 10 meter uit de as van de weg. Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid om opstallen te vervangen door opstallen met woonbestemming. Hierdoor zal de verkeersintensiteit op (sommige) wegen in zeer beperkte mate toenemen. De luchtkwaliteit wordt hierdoor echter niet negatief beïnvloed Toetsend aan de vigerende regelgeving wordt geconcludeerd dat met uitzondering van de gebieden langs wegen, zoals hiervoor aangegeven, er in het plangebied, vanwege de luchtkwaliteit, geen belemmeringen zijn om gevoelige bestemmingen te realiseren. Ten behoeve van de locaties waarvoor in het bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen is de luchtkwaliteit bepaald als sommatie van de deelbijdragen van de afzonderlijke relevante wegen. Hiervoor zijn de concentraties van de beschouwde stoffen van geval tot geval berekend met de formules voor emissie en verdunning die ook ten grondslag liggen aan het CAR II model. Uit de berekeningen blijkt dat voor de jaren 2005, 2010 en 2015 de grenswaarde van de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 niet worden overschreden. Ook vindt er op de onderzochte locaties geen overschrijding plaats voor fijn stof van de 24 uurgemiddelde concentratie van 50 µgr/m3 die maximaal 35 dagen per jaar mag worden overschreden. Op de in het onderzoeksrapport als locatie 1 aangeduide locatie is nu een glastuinbouwbedrijf gelegen. Realisering van woningen op deze locatie in plaats van het glastuinbouwbedrijf brengt geen verslechtering van de luchtkwaliteit te weeg, omdat per saldo het aantal verkeersbewegingen afneemt en de woningbouw derhalve geen of uitsluitend positieve consequenties heeft voor de luchtkwaliteit. De luchtkwaliteit levert op grond van de resultaten van het luchtkwaliteitsonderzoek geen belemmeringen op om de wijzigingsbevoegdheid voor de vijf locaties te effectueren door bijvoorbeeld nieuwbouw van gevoelige functies te realiseren. Een en ander met inachtneming van de randvoorwaarden gesteld door het criterium aantal dagen overschrijding 24 uurgemiddelde PM10 (minimale afstanden tot de wegen). In het bestemmingsplan wordt bij de grote Maarsseveense plas het gebruik van dit terrein (strand en parkeerplaats) o.a. ten behoeve van evenementen voor het eerst formeel
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
108
toegestaan. Met betrekking tot de luchtkwaliteit is, aanvullend op het onderzoek van Aveco de Bondt, berekend welke extra bijdrage het verkeer van en naar deze evenementen zal hebben. Hierbij is uitgegaan van de voorlopige evenementenlijst die opgesteld is ten behoeve van het Evenementenbeleid. Alle evenementen, dus niet alleen de evenementen die onder de twaalf dagenregeling vallen, geven totaal 27000 extra verkeersbewegingen per jaar dit staat gelijk aan een daggemiddelde van minder dan 80 verkeersbewegingen. Een dergelijke geringe toename in verkeersbewegingen heeft een verwaarloosbaar effect op de luchtkwaliteit. Gezien de jaargemiddelde achtergrondconcentratie NO2 inclusief de bijdrage van het lokale verkeer van 30 µg/m3 in 2015 en de jaargemiddelde achtergrond concentratie fijn stof inclusief de bijdrage van het lokale verkeer van 26 µg/m3 in 2015 zal de wettelijke norm door de verkeersaantrekkende werking van de evenementen niet worden overschreden. Nieuwe ontwikkelingen binnen het recreatiegebied de Maarsseveense Plassen Onder het Besluit luchtkwaliteit 2005 dienden alle besluiten met gevolgen voor de luchtkwaliteit te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtverontreinigende stoffen. Per 15 november 2007 is in de Wet milieubeheer een nieuwe hoofdstuk opgenomen over luchtkwaliteit. Dit hoofdstuk wordt wel de 'Wet luchtkwaliteit' genoemd en vervangt het 'Besluit Luchtkwaliteit 2005'. Projecten die "niet in betekenende mate" bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven volgens de Wet niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de grenswaarden. Er kan in die gevallen worden volstaan met het aannemelijk maken dat het voorgenomen project qua omvang blijft beneden de in de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) genoemde aantallen te bouwen woningen of m2 bruto vloeroppervlak kantoren of andere nadere begrenzingen, dan wel met het aannemelijk maken dat de concentratietoename ten gevolge van het betreffende besluit niet de momenteel geldende 1% grens overschrijdt. In deze gevallen vervallen derhalve de met het Blk 2005 verbonden lasten van onderzoek en eventuele maatregelen in het kader van de projectsaldering. Uitgaande van de verkeersgegevens van Delft Infra Advies blijkt de bijdrage van het Thermencomplex in 2017 "niet in betekende mate" bij te dragen aan de luchtkwaliteit op de Westbroekse Binnenweg en de Oude Dijk. De verkeerstoename ten gevolge van de Thermen blijft zelfs in het meest drukke scenario ruim onder de 500 voertuigen per etmaal. In de Regeling NIBM bijdragen is de bovengenoemde 1%-grens uitgewerkt in concrete getallen. Zo ligt voor woningbouwplannen de grens van 1% bij 500 woningen bij één ontsluitingsweg. Als verkeerskundig kengetal kan voor een wijk van 500 woningen een aantal verkeersbewegingen van circa 2000 à 2500 worden gehanteerd. De bouw van het Thermencomplex blijft hier met minder dan 500 verkeersbewegingen (in het meest ongunstige scenario) dusdanig ver onder dat voldoende aannemelijk is dat het project niet in betekenende mate bijdraagt.
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
109
Ontwikkeling van verblijfsrecreatie naar een permanente woonbestemming op de parken aan de Westbroekse Binnenweg De legalisering van de permanente bewoning van de recreatiewoningen langs de Westbroekse Binnenweg zal geen aantoonbare verslechtering van de luchtkwaliteit met zich meebrengen
4.4.
Stank
Het Besluit Landbouw milieubeheer (hierna: het Besluit) is op 6 december 2006 in werking getreden. Het Besluit bevat algemene regels voor o.a. melkrundveehouderijen, akkerbouwbedrijven, loonbedrijven, witlof- en paddenstoelenteeltbedrijven, maneges (paardenhouderijen tot 50 paarden en/of pony’s), kinderboerderijen en opslagen voor vaste mest. Het Besluit melkrundveehouderijen milieubeheer en het Besluit akkerbouwbedrijven milieubeheer zijn vervallen door de inwerkingtreding. Er vallen nu meer (agrarische) bedrijven onder dit Besluit. Daarnaast mogen er ook meer dieren per bedrijf gehouden worden onder het Besluit. Ook bedrijven welke niet geheel aan de afstandscriteria voldoen vallen onder de werking van het Besluit. Zij kunnen echter veel moeilijker uitbreiden. In onderstaande tabel worden de agrarische inrichtingen genoemd binnen het plangebied. Naam
Straat
Maatschap Westbroekse Floor Binnenweg E. Schuurman Westbroekse Binnenweg Floor van Westbroekse Oostveen Binnenweg Manege De Gageldijk Gagel
Nr
Postcode
Plaats
96
3612 AK
Tienhoven
98
3612 AK
Tienhoven
100
3612 AK
Tienhoven
53
3602 AH
Maarssen
Type bedrijf
Wettelijk kader Veehouderij Besluit landbouw Veehouderij Besluit landbouw Veehouderij Besluit landbouw Manege Besluit landbouw
Bovenstaande bedrijven vallen onder de werking van het Besluit. Dit betekent dat er een afstand in acht genomen moet worden van 50 meter tot categorie III, IV en V objecten en 100 meter tot objecten behorend tot categorie I en II. De afstand moet gemeten worden van het emissiepunt van de veehouderij tot het dichtstbij gelegen geurgevoelig object (cat. I t/m V), Voor het realiseren van nieuwe geurgevoelige objecten in de nabijheid van deze veehouderijen dient de genoemde afstand gemeten te worden vanaf de grens van het agrarische bouwblok tot het nieuwe geurgevoelige object. Geurgevoelige objecten onder het Besluit landbouw milieubeheer 1. object categorie I: 1°. bebouwde kom met stedelijk karakter; 2°. ziekenhuis, sanatorium en internaat, en 3°. objecten voor verblijfsrecreatie,
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
110
2. object categorie II: 1°. bebouwde kom of aaneengesloten woonbebouwing van beperkte omvang in een overigens agrarische omgeving; 2°. objecten voor dagrecreatie; 3. object categorie III: verspreid liggende niet-agrarische bebouwing die aan het betreffende buitengebied een overwegende woon- of recreatiefunctie verleent; 4. object categorie IV: 1°. woning behorend bij een agrarisch bedrijf, niet zijnde een veehouderij waar 50 of meer mestvarkeneenheden op grond van een vergunning of een algemene maatregel van bestuur aanwezig mogen zijn; 2°. verspreid liggende niet-agrarische bebouwing; 5. object categorie V: woning, behorend bij een veehouderij waar 50 of meer mestvarkeneenheden op grond van een vergunning of een algemene maatregel van bestuur aanwezig mogen zijn.
4.5.
Externe veiligheid Externe veiligheid valt uiteen in twee delen: externe veiligheid rond inrichtingen en externe veiligheid langs vervoersassen. In het onderstaande gedeelte worden deze beide aspecten afzonderlijk behandeld. Externe veiligheid inrichtingen Voor zover bekend zijn er binnen en in de omgeving van het plan geen inrichtingen aanwezig die bij de verdere planvorming in acht genomen dienen te worden. Direct naast het plangebied in de oksel van de Zuilense Ring (afslag Maarsseveensepoort) is een tankstation met LPG-installatie gebouwd(Stam). Het risicogebied van deze LPG-installatie strekt zich niet tot over het plangebied uit. Op de afbeelding “Overzichtskaart milieuaspecten” is het risicogebied aangegeven. Dit betreft de op 160 m uit het vulpunt gelegen zogenoemde 1% letaliteitsgrens. Externe veiligheid vervoersassen De ligging van het plan in de nabijheid van de Zuilense Ring kan bepaalde risico's met zich meebrengen in verband met de calamiteiten die zich kunnen voordoen bij ongelukken met transporten van gevaarlijke stoffen. Op grond van de “Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Stb 147, 2004)” is het noodzakelijke de risiconiveaus langs de transportroute Rijksweg 32 te bepalen. Bij de bepaling van deze risico's wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. De normen die hiervoor worden gehanteerd hebben tot doel een voldoende veiligheidsniveau te garanderen voor de burger als persoon, dan wel deel uitmakende van een groep. Bij een dergelijke berekening gaat het om mensen die niet beroepsmatig betrokken zijn bij de activiteiten met gevaarlijke stoffen.
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
111
Het plaatsgebonden risico (PR) op een bepaalde plaats voor een bepaald individu is het risico op overlijden van dat individu ten gevolge van een ongeluk met een naburige activiteit, terwijl dat individu buitenshuis is, en die activiteit gedurende een jaar plaatsvindt. Bij het groepsrisico (GR) wordt bezien welke de consequenties zijn van een zwaar ongeval op een wegvak, voor de bevolkingsgroep in de omgeving daarvan. Hierbij wordt (in tegenstelling tot het bepalen van het plaatsgebonden risico) rekening gehouden met het gegeven hoeveel mensen in de nabijheid verblijven. De risico’s met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen over de Zuilense Ring zijn beschreven in het rapport “Risico’s Wegtransport gevaarlijke stoffen (peiljaar 2001)”, opgesteld door de Dienst Water en Milieu van de Provincie Utrecht. In dat onderzoek is ten aanzien van deze transportroute geconcludeerd dat geen noemenswaardig plaatsgebonden risico aanwezig is. De ligging van de grenswaarde voor nieuwe situaties (10-6 PR-contour) is niet buiten de verkeersbestemming gelegen. Ten aanzien van het groepsrisico is voor dit wegvak aangegeven dat geen groepsrisico is gevonden. Ook het toevoegen van de in het onderhavige plan geprojecteerde gevoelige bestemmingen binnen het aandachtsgebied leidt niet tot een onaanvaardbaar niveau van het groepsrisico.
Nieuwe ontwikkelingen binnen het recreatiegebied de Maarsseveense Plassen Het Thermen-complex ligt niet binnen de invloedssfeer van een Bevi-bedrijf, derhalve is er vanuit die optiek geen bezwaar voor de vestiging van Thermen op deze locatie. Anderzijds is Thermen zelf geen bedrijf dat valt onder het Bevi / Revi en hoeft de invloed op de omgeving vanuit dat kader niet getoetst te worden. Met betrekking tot externe veiligheid - waaronder het Bevi - kan verdere informatie worden gevonden in de ruimtelijke onderbouwing van het bestemmingsplan Maarsseveense plassen. Ontwikkeling van verblijfsrecreatie naar een permanente woonbestemming op de parken aan de Westbroekse Binnenweg De externe veiligheid speelt in het gebied van de recreatiewoningen geen rol.
4.6
Wet Milieubeheer Nieuwe ontwikkelingen binnen het recreatiegebied de Maarsseveense Plassen Ten aanzien van de Wet milieubeheer valt het thermencomplex onder een algemene maatregel van bestuur, per 1 januari 2008 is dit het Activiteitenbesluit. In de beoordeling gaat het om de directe hinder (van de inrichting zelf) en de indirecte hinder (als gevolg van het verkeer van en naar de inrichting). Ten aanzien van geluidhinder vanuit de inrichting zijn de afstanden tot de nabijgelegen woningen dusdanig (meer dan 50 meter) en is de aard van de activiteit dusdanig dat er verwacht mag worden dat er zonder problemen kan worden voldaan aan de geluidsnormen van het Activiteitenbesluit. Deze kunnen worden getoetst als het bedrijf een melding indient.
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
112
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
113
Ten aanzien van geurhinder en opslag van gevaarlijke stoffen wordt eveneens getoetst aan de normen bij de melding in het kader van het Activiteitenbesluit. Mocht bij de melding blijken dat niet voldaan wordt aan de normen, dan moeten maatregelen worden getroffen om alsnog daaraan te voldoen. Ten aanzien van lichthinder dient opgemerkt te worden dat hierover geen standaardeisen bestaan voor bedrijven. In artikel 2.1 van het activiteitenbesluit (zorgplichtartikel) lid 2h is wel opgenomen dat lichthinder voorkomen dient te worden. Er kunnen wel bij maatwerkvoorschrift aanvullende bepalingen worden gesteld ter beperking van lichthinder. Het Activiteitenbesluit kent hiermee mogelijkheden om bij Wm-plichtige inrichtingen licht(hinder) te reguleren. Een deeladvies ten aanzien van indirecte geluidhinder is opgenomen in het advies onder het aspect geluid. Ontwikkeling van verblijfsrecreatie naar een permanente woonbestemming op de parken aan de Westbroekse Binnenweg Omdat er feitelijk weinig verandert aan de huidige situatie, zullen er weinig problemen ondervonden worden met betrekking tot de verlenig van vergunningen. De recreatiewoningen worden nu al permanent bewoond, en bij het verlenen van vergunningen in het kader van de Wet milieubeheer wordt getoetst aan de feitelijke situatie.
4.7
Trillingen Nieuwe ontwikkelingen binnen het recreatiegebied de Maarsseveense Plassen Als er sprake is van trillingshinder als gevolg van het verkeer, zou deze er nu ook moeten zijn. Het huidige verkeer zou deze trillingen ook moeten veroorzaken. Om te bepalen of hier sprake van is, is door een medewerker van de milieudienst is ter plaatse beoordeeld of er sprake is van trillingen als gevolg van het wegverkeer. Er zijn daarbij geen trillingen als gevolg van het wegverkeer aan de rand van de weg waargenomen. Er zal dan ook geen sprake zijn van trillingshinder in de woningen. De toename van het vrachtverkeer is slechts minimaal waardoor de kans op trillingshinder niet wordt vergroot. Ontwikkeling van verblijfsrecreatie naar een permanente woonbestemming op de parken aan de Westbroekse Binnenweg Omdat er feitelijk weinig verandert aan de huidige situatie, speelt dit in het gebied van de recreatiewoningen geen rol.
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
114
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
115
5.
Uitgangspunten en doelstellingen
5.1.
Belangrijkste conclusies uit de analyse •
Gezien de ligging van het plangebied binnen de stedelijke randzone kent het gebied een grote verstedelijkingsdruk en een hoge ruimtelijke en functionele dynamiek.
•
Het plangebied maakt onderdeel uit van het voormalige Groene Hart. Op grond van het Streekplan wordt het plangebied aangeduid als Landelijk Gebied 1 met als hoofdfunctie stedelijk uitloopgebied en Landelijk Gebied 4 (Molenpolder en polder Maarsseveen) met als hoofdfunctie natuur.
•
De ruilverkaveling, zandwinning en aanleg van de Zuilense Ring die in de 60er en 70er jaren van de vorige eeuw hebben plaatsgevonden hebben de ruimtelijke en functionele structuur van het gebied aanzienlijk gewijzigd. Het oorspronkelijke patroon is op sommige plekken nog wel zichtbaar (lintbebouwing, slagenlandschap, petgaten en legakkers). Hier liggen de kwaliteiten en ontwikkelingsuitgangspunten van het plangebied. In het Streekplan heeft het landschap als hoofduitgangspunt openheid met een verweving van stad en land.
•
In het plangebied bevinden zich geen monumenten maar wel een aantal beeldbepalende objecten die beschermd zouden moeten worden en als uitgangspunt dienen voor welstand. Het gebied maakt onderdeel uit van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS). Het vervult een belangrijke rol voor de recreatieve verbindingsroutes binnen de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Binnen de CHS is veranderingen van beeld en functie in principe mogelijk indien aantoonbaar is dat deze verandering zich “in de geest van” de aanwezige cultuurhistorische waarde voltrekt. Op deze wijze levert cultuurhistorie een bijdrage aan de (nieuwe) ruimtelijke kwaliteit.
•
De belangrijkste natuurwaarden bevinden zich in de Molenpolder, de polder Maarsseveen (zoddengebied) en in de groene zone rond de Kleine Maarsseveense Plas. De polder Maarsseveen en de Molenpolder vallen binnen de Ecologische Hoofdstructuur en de beschermingszone van de Europese Vogelrichtlijn, hetgeen strenge eisen stelt aan de gebruiks- en bouwmogelijkheden.
•
Water speelt een belangrijke rol binnen het plangebied. Vooral als het gaat om de ecologische waarden en recreatieve waarden. De functies van het plangebied verzet zich niet tegen de belangen van een verantwoord en duurzaam waterbeer. Het water van de Grote Maarsseveense Plas is van goede kwaliteit en verdient de nodige bescherming. Uit een oogpunt van verdroging en bescherming is het niet zonder meer toegestaan het waterpeil in het plangebied te veranderen en sloten te dempen of graven. Van essentieel belang is de beheersing van de
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
116
toevoer en afvoer van water in relatie tot het meest geschikte of gewenste gebruik van de ruimte. Het compenseren van water bij bouwactiviteiten speelt een belangrijke rol. Een deel van het plangebied valt binnen het grondwaterbeschermingsgebied. •
Het plangebied valt binnen de Recreatieve Hoofdstructuur. Dagrecreatie is één van de belangrijkste functies van het plangebied. Er is sprake van intensieve en extensieve vormen van recreatie. Het recreatiegebied de Maarsseveense Plassen heeft een belangrijke regionale functie. Het recreatieschap Stichtse Groenlanden is druk bezig het gebied bij het strandbad en de landtong een facelift te geven en nieuwe (indoor) recreatiemogelijkheden te vestigen waarbij de nadruk ligt op seizoensverlenging. Op die manier is het gebied niet langer afhankelijk van mooi weer. Binnen het Streekplan wordt het plangebied gezien als ontwikkelingsgebied als het gaat om de recreatieve functie. Vooral de verbinding en aanleg van langzaamverkeersroutes verdient de aandacht.
•
Het plangebied is voor autoverkeer over het algemeen goed ontsloten, m.u.v. de Tuinbouwweg die een zeer geïsoleerde ligging heeft. Ontsluiting met het openbaar vervoer laat zeer te wensen over. Het langzaamverkeersnetwerk, dat een zeer belangrijke rol speelt binnen de recreatie, kent een aantal knelpunten die verbeterd kunnen worden. Er dient aandacht te worden besteed aan de parkeerproblematiek en de illegaal geplaatste paaltjes aan de Westbroekse Binnenweg. Parkeren op eigen erf vormt het beleidsuitgangspunt.
•
De recreatieve functie wordt op de voet gevolgd door de functie als woongebied. M.u.v. een garagebedrijf aan de Oude Dijk zijn geen milieuknelpunten bekend in het plangebied. De woonfunctie verhoudt zich over het algemeen goed met de overige functies van het plangebied.
•
Bedrijvigheid concentreert zich aan de Tuinbouwweg en het gedeelte van de Westbroekse Binnenweg langs de polder Binnenweg. De toekomst van de agrarische sector is onzeker. In het Streekplan wordt het gebied aangeduid als landbouwovergangsgebied grenzend aan het stedelijk gebied waardoor het recreatief gezien een aantrekkelijk uitloopgebied is voor stedelingen. Leeggekomen kassencomplexen zouden onder voorwaarden in aanmerking kunnen komen voor functiewijziging naar woningbouw. Daarnaast kan gedacht worden aan agrarisch landschapsbeheer in combinatie met recreatieve of recreatie ondersteunende nevenactiviteiten. Zorglandbouw is een aan populariteit winnende nevenactiviteit die altijd in samenhang met landschapsbeheer dient te worden bezien. In het Streekplan wordt aangegeven dat voor dit gebied geen medewerking meer zal worden gegeven voor de oprichting van nieuwe glastuinbouwbedrijven of nieuwe agrarische bebouwingsvlakken. De bedrijvigheid aan de Tuinbouwweg kampt met problemen t.a.v. de slechte ontsluiting van het gebied. De ligging nabij Maarssen-dorp verklaart de reden waarom hier naar verhouding veel detailhandel is gevestigd.
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
117
•
De aanwezige verblijfsrecreatieve terreinen vormen een knelpunt als het gaat om het gebruik (permanente bewoning van de recreatieverblijven) en de veiligheid (te hoge dichtheden, materiaalgebruik etc.). De gemeente heeft o.a. in opdracht van de minister van VROM en provincie een aantal onderzoeken uitgevoerd om de knelpunten aan te pakken. De situatie op de terreinen is de afgelopen jaren aanzienlijk verbeterd. De VROM inspectie en provincie hebben aangegeven dat de gemeente het gebruik, dat in strijd is met het nog geldende bestemmingsplan, onder het persoonsgebonden overgangsrecht mag brengen. Verder zijn er in het plangebied nog een aantal losse zelfstandige recreatieverblijven aanwezig. De gemeente is in nauw overleg met de provincie aan het bezien of het mogelijk is de terreinen voor verblijfsrecreatie en de losse recreatiewoningen die niet binnen de EHS zijn gelegen onder strikte voorwaarden gefaseerd een woonbestemming toe te kennen. O.a. uit de stedenbouwkundige studie van Kuiper Compagnons van september 2008 blijkt dat het hier in eerste aanleg een haalbaar project betreft.
•
Naast recreatie, landbouw en natuur is wonen een van de functies in het gebied. Het gaat hier om extensieve woningbouw. Gezien de kwaliteit van het landelijk gebied is het niet toegestaan nieuwe (recreatie)woningen op te richten. Er geldt voor het gebied dus een nul-optie. Het Streekplan biedt wel mogelijkheden voor de oprichting van nieuwe woningen in het kader van de ruimte voor ruimte regeling waarbij er aantoonbaar sprake moet zijn van “ontstening” en de nieuwe ontwikkeling samengaat met herstel van het landschap en/of natuur.
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
118
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
119
5.2.
Planconcept en uitgangspunten voor de bestemmingsregeling In deze paragraaf wordt een korte weergave gegeven van de uitgangspunten van het bestemmingsplan.
5.2.1
Algemeen 1.
2. 3.
4.
5.
6.
7. 8.
9.
Om de kwaliteiten van het plangebied te waarborgen is zoveel mogelijk uitgegaan van de bestaande situatie. Uitgangspunt is de wrakingsinventarisatie van juli 2004, de inventarisaties van MBALL inzake alle bungalowparken en losse recreatieverblijven en de meest recente luchtfoto’s. Het bestemmingsplan heeft voornamelijk een conserverend karakter gekregen waarbij de bestaande situatie grotendeels het uitgangspunt is. Bestaande situaties die strijdig zijn met het beleid van hogere of andere overheden, de milieuwetgeving, natuurwetgeving, brandveiligheid of verkeersafwikkeling zijn niet gelegaliseerd. In dat geval behoud de gemeente het recht handhavend op te treden. Het bestemmingsplan voldoet aan de wettelijke eisen van het Besluit ruimtelijke ordening, DURP en SVBP 2008. De voorschriften zijn voldoende flexibel opgesteld om gewenste ontwikkeling die voortkomen uit de ruimtelijke dynamiek van de stedelijke randzone zoveel mogelijk te kunnen sturen. Bij functiewijziging ligt de nadruk op wonen, recreatie en behoud dan wel herstel van landschap en natuur. Ontwikkelingsmogelijkheden om de functie en kwaliteit van het plangebied te verbeteren zijn in wijzigingsbevoegdheden gevat, zodat de inspraak mogelijkheden zijn gewaarborgd. De bestaande woningen in de lintbebouwing worden positief bestemd. Ten aanzien van nieuwe (recreatie)woningbouw geldt een nul-optie. Het oprichten van nieuwe woningen kan alleen worden bezien in het kader van de ruimte voor ruimte regeling van de provincie waarbij aantoonbaar sprake moet zijn van een teruggang in bebouwingsoppervlak en herstel van landschap en/of natuur. Er worden geen mogelijkheden meer geboden voor de oprichting van nieuwe of uitbreiding van de bestaande verblijfsrecreatieve terreinen of de oprichting van nieuwe zelfstandige recreatieverblijven. De bestaande recreatieverblijven die onder het overgangsrecht van het vorige bestemmingsplan vielen zijn, onder voorbehoud van het gestelde onder 1, waar mogelijk positief bestemd. Er worden geen mogelijkheden meer geboden voor de oprichting van nieuwe agrarische bouwvlakken en kassenpercelen. Om het agrarisch cultuurlandschap te behouden en herstellen is binnen de agrarische bestemming ruimte opgenomen voor nevenactiviteiten naast de agrarische (beheer) functie. Deze nevenactiviteiten zijn gekoppeld aan een wijzigingsbevoegdheid. Gezien de verkeerssituatie aan de Tuinbouwweg en de ligging van het plangebied in het landelijk gebied biedt het bestemmingsplan geen ruimte voor de uitbreiding van bestaande bedrijven of de vestiging van nieuwe bedrijven die geen relatie hebben met het landelijk gebied.
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
120
10.
11. 12.
13. 14.
15. 16.
17. 18.
19. 20. 21. 22.
Om de landschappelijke en cultuurhistorische waarden te behouden, versterken of herstellen is een beeldkwaliteitparagraaf toegevoegd aan het bestemmingsplan dat als toetsingskader geldt voor de welstandscommissie en voor ontheffings- en wijzigingsprocedures. Tevens zijn, waar nodig, aanduidingen en beschermende bestemmingen toegekend. Om de ecologische waarden te behouden en versterken zijn aan de Molenpolder en polder Maarsseveen beschermende bestemmingen toegekend. Het is van belang de ecologische en recreatieve relaties tussen verschillende gebieden, zoals het Noorderpark, het landschapspark Oud Zuilen en het recreatiegebied de Maarsseveense Plassen te versterken. Er is een waterparagraaf toegevoegd aan het bestemmingsplan die is besproken met Waternet. De lintbebouwing moet luchtig blijven zodat wordt voorkomen dat er een aaneengesloten bebouwingsstrook ontstaat. Daarom zijn de bebouwingsvlakken per woning zoveel mogelijk in de lengterichting geprojecteerd met een werkelijke breedte van tussen de 12 en 16 meter en diepte van ongeveer 30 meter. Tevens hebben de gronden direct langs de weg de bestemming tuin gekregen. Het is van belang de bestaande doorzichten richting de natuurgebieden en open weilanden te behouden. Woningen mogen worden uitgebreid tot een maximum van 600 m3 met een bijgebouw van 50 m2. Het gemeentelijk beleid staat toe dat een bijgebouw met een ontheffing van B&W op een aantal voorwaarden kan worden vergroot naar 80 m2. Ten aanzien van de bijgebouwen mag het erf bij de woning met niet meer dan 50% worden bebouwd. Bijgebouwen mogen niet voor de voorgevelrooilijn worden geplaatst en dienen ondergeschikt te zijn aan het hoofdgebouw. Voor beroepen aan huis is in de voorschriften een speciale ontheffing opgenomen. O.a. het parkeren op eigen erf is een voorwaarde. Er zullen mogelijkheden voor de aanleg van extra parkeervoorzieningen in de bermen worden opgenomen, waarbij parkeren op eigen erf nog steeds als uitgangspunt geldt en ondernemers/organisaties/bewoners die de overlast veroorzaken in eerste instantie voor de aanleg van de parkeervoorzieningen verantwoordelijk zijn op eigen terrein. De bestaande hoofdverkeerstructuur wordt niet gewijzigd. De langzaamverkeersverbindingen blijven gehandhaafd. In het bestemmingsplan is ruimte opgenomen om nieuwe langzaamverkeersverbindingen te realiseren. Afschermende groenzones en tuinen aan de weg moeten voorkomen dat het plangebied haar groene karakter verliest. Het intensieve deel van het recreatiegebied de Maarsseveense Plassen wordt gezien als (her)ontwikkelingsgebied waar ruimte zal worden geboden voor een ruime diversiteit aan indoor en outdoor recreatievoorziening.
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
121
5.2.2.
Deelgebieden Deelgebied I Recreatiegebied de Maarsseveense Plassen • Continuering en versterking van de Maarsseveense Plassen als grootschalige recreatievoorziening met indoor en outdoor activiteiten. • Het op langere termijn veilig stellen van deze basisvoorziening voor brede lagen van de bevolking. • Inpassing van het recreatiegebied in de omgeving gelet op landschap en ecologie, bestaande en toekomstige recreatieve ontwikkelingen, verkeersaspecten en omwonenden. • Het door middel van specifieke bestemmingen aanwijzen van verschillende gebieden voor intensieve en extensieve recreatie. • Handhaven van goede waterkwaliteit (klasse I) in de grote plas. • De parkeercapaciteit dient te kunnen voldoen aan de behoefte en dient binnen het recreatiegebied te worden gerealiseerd. • De ontsluiting voor snel- en langzaam verkeer dient te worden aangegeven. De bestaande ontsluitingspunten dienen te worden gehandhaafd. Voor de ontsluiting vanaf de Gageldijk wordt de mogelijkheid bezien van een alternatieve ontsluiting door de polder Binnenweg. • de mogelijkheid om rond te kunnen fietsen en wandelen dient te worden gewaarborgd en de bestaande ruiterpaden dienen te worden gehandhaafd. extensieve zone: • bebouwing niet toegestaan (m.u.v. schuilruimten, vogelobservatiehutten, toiletten, informatiepanelen e.d. van beperkte omvang); • bescherming van de aanwezige kwaliteiten zoals rust en groen. intensieve zone: • diversiteit aan indoor en outdoor recreatieve functies op en nabij de landtong, rond het strandbad, op de noordoever en rond het hoofdparkeerterrein waarbij niet meer dan 13.000 m2 (minder dan 1% van het totale recreatiegebied) aan bebouwing is toegestaan; Uit onderzoek blijkt dat de ontwikkelingen in het gebied vanuit verkeer, ecologie en milieu haalbaar zijn. • goede bereikbaarheid dient te zijn gewaarborgd; • beperkt aantal zelfstandige horecavestigingen (max. 2); • onderscheid in openbaar gebied en bedrijfsmatig te exploiteren gebieden; • dienstwoningen (max. 2). Deelgebied II De Kleine Plas en omstreken • Voorkomen dat de bebouwing teveel oprukt richting Kleine Plas door bebouwingsvlakken aan te geven binnen het bestaande bebouwingslint en geen bouwvlakken toe te staan direct grenzend aan de groenzone van de Kleine Plas. • Beschermen van de Kleine Plas en omliggende groenzone door een specifieke bestemming die bebouwing uitsluit (m.u.v. schuilruimten, vogelobservatiehutten, toiletten, informatiepanelen e.d. van beperkte omvang).
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
122
•
•
•
Beschermen van het zoddengebied tussen de Kleine Plas en de Tuinbouwweg en de zichtbaarheid van dit gebied vanaf de Kleine Plas en de Tuinbouwweg waarborgen. Agrarische functie handhaven met een beperkte mogelijkheid voor uitbreiding van bestaande glastuinbouwbedrijven. Geen mogelijkheden voor de oprichting van nieuwe agrarische bouwvlakken en kassenpercelen. De bestaande detailhandel en bedrijven positief bestemmen als dat ruimtelijk en milieuhygiënisch mogelijk is; nieuwe ontwikkelingen in dit kader uitsluiten; geen ruimte bieden voor uitbreiding van de bestaande bedrijfsactiviteiten.
Deelgebied III Het Maarsseveense zoddengebied • Beschermen van het zoddengebied door een beschermende bestemming die nieuwe bebouwing uit sluit. • Meer zicht creëren (bijvoorbeeld vanuit het recreatiegebied de Maarsseveense Plassen) op de polder Maarsseveen en bestaande doorzichten op de polder Maarsseveen en Molenpolder waarborgen. • In het kader van de Nieuwe Hollandse Waterlinie route is een extensief wandelpad (”laarzenpad”) aangelegd op de waterkering tussen de polder Maarsseveen en de Herenweg. De NHW verdient extra aandacht in het plangebied. • De bestaande bedrijfsfunctie aan de Oude Dijk positief bestemmen en nieuwe bedrijven uitsluiten. • De verkeersbestemming voldoende ruim aangeven zodat herprofilering van de weg mogelijk is en de bermen ingericht kunnen worden als parkeerhavens. • De bestaande zelfstandige recreatieverblijven die onder het overgangsrecht van het vorige bestemmingsplan vielen, indien mogelijk, positief bestemmen waarbij de provinciale richtlijn van 200m3 voor een recreatieverblijf niet mag worden overschreden. Deelgebied IV De Kleine Kern • De verkeersbestemming voldoende ruim aangeven zodat herprofilering van de weg mogelijk is en de bermen ingericht kunnen worden als parkeerhavens. • De nog aanwezige weilanden een bestemming geven die de openheid waarborgt. • Handhaven van de bestaande bomenstructuur langs de Westbroekse Binnenweg. • De doorzichten richting Molenpolder waarborgen. • Het perceel de Westbroekse Binnenweg 24 en 26 betreft een detailhandelsbedrijf met dienstwoning. Vroeger was hier een kruidenierswinkel gevestigd maar een dergelijk bedrijf heeft in deze omgeving geen bestaansrecht meer. Dit perceel is daarom bestemd voor woondoeleinden. Het is wenselijk het bestaande pand te laten staan, omdat het karakteristiek is voor de omgeving. De nieuwe dienstwoning mag als woning worden gebruikt en in de voormalige winkel mag een woning worden gerealiseerd. De twee naastgelegen percelen met de bestemming tuin dienen open te blijven vanwege het vrije zicht naar de Maarsseveense Plassen en vanaf de Maarsseveense Plassen naar de
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
123
Molenpolder. De al jaren bestaande snackkiosk is opgenomen in het bestemmingsplan. Ten aanzien van de verblijfsrecreatieterreinen en losse recreatieverblijven • De bestaande permanente bewoning is onder het persoongebonden overgangsrecht gebracht. In dit overgangsrecht is een peildatum genoemd. • Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor de terreinen en de losse recreatieverblijven die niet binnen de Ecologische Hoofdstructuur vallen om onder strikte voorwaarden te komen tot een woonbestemming. 1 van de voorwaarden is dat de bestaande bouwmassa niet mag toenemen. In dit kader hebben een aantal onderzoeken plaatsgevonden en is een stedenbouwkundige studie gemaakt die allen onderdeel uitmaken als bijlage bij dit bestemmingsplan. Uit deze onderzoeken blijkt dat het hier een in potentie haalbaar project betreft. Verder wordt verwezen naar de betreffende paragraaf in de toelichting. • De gemeente zal uitvoering geven aan de notitie (brand)veiligheid en het daaruit voortvloeiende actieplan. • De gemeente zal geen ruimte meer bieden voor nieuwe of uitbreiding van bestaande verblijfsrecreatieve terreinen of nieuwe zelfstandige recreatieverblijven. • Ten aanzien van de maximale inhoudsmaat van recreatieverblijven vormt in eerste aanleg de bestaande inhoud als vervangende maat verder is aansluiting gezocht bij de provinciale regeling van 200m3. Voorwaarde is wel dat dit niet strijdig is met de milieu- en natuurwetgeving. Het is niet toegestaan permanent te wonen in een recreatieverblijf tenzij de permanente bewoning valt onder het persoonsgebonden overgangsrecht. Deelgebied V De polder Binnenweg • Agrarische functie handhaven met een beperkte mogelijkheid voor uitbreiding van bestaande glastuinbouwbedrijven. Geen mogelijkheden voor de oprichting van nieuwe agrarische bouwvlakken en kassenpercelen. • De nog aanwezige weilanden en het open landschap richting Westbroek een bestemming geven die de openheid waarborgt, dus geen ruimte voor kassen e.d.. • Middels een wijzigingsbevoegdheid een mogelijkheid opnemen een nieuwe recreatieve langzaamverkeersroute te realiseren waardoor een betere verbinding ontstaat tussen het Utrechtse deel van het Noorderpark (Gagelbos) en de Maarsseveense Plassen. Als deze nieuwe verbinding wordt gerealiseerd kan de aan de Gageldijk gelegen oostelijke toegang tot het recreatiegebied de Maarsseveense Plassen vervallen. Ook op dit perceel komt een wijzigingsbevoegdheid die het mogelijk maakt deze toegang te herinrichten met recreatief groen en een woning aansluitend aan de bestaande lintbebouwing. De gelden die vrijkomen uit de verkoop van de kavel zullen gebruikt worden voor de versterking van de recreatieve functie. De locatie nabij het fort de Gagel waar nu een in slechte staat verkerende sportaccommodatie staat kan in het kader van de wijziging een bestemming krijgen die ruimte biedt voor de vestiging van een
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
124
• •
•
bezoekerscentrum voor bezoekers van het Noorderpark met parkeervoorzieningen. Handhaven van de bestaande bomenstructuur langs de Westbroekse Binnenweg. De bestaande (agrarisch aanverwante) bedrijven positief bestemmen. Waarbij rekening wordt gehouden met de realisering van de recreatieve langzaamverkeersroute. In dit gebied tussen Westbroekse Binnenweg 86 c en 90 ligt een volkstuinencomplex van circa 3 hectare met circa 5000 m2 aan bebouwing dat al tientallen jaren bestaat. Het complex is in de loop der jaren ernstig verwaarloosd en zorgde voor veel overlast voor omwonenden. De omwonenden klagen regelmatig bij de gemeente over dit complex. Gezien het feit dat het complex al tientallen jaren als volkstuincomplex wordt gebruikt is het gerechtvaardigd deze positief te bestemmen. Het is ruimtelijk echter veel wenselijker het complex in zijn geheel te saneren in ruil voor een woning met tuin in de lintbebouwing. Het achterste deel van de gronden kan dan een agrarische bestemming met landschappelijke krijgen. Daarom is in het bestemmingsplan het volkstuinencomplex weg bestemd en de mogelijkheid opgenomen 1 woning met tuin te realiseren.
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
125
6.
Juridisch opzet van het plan
6.1.
Inleiding Een bestemmingsplan bestaat uit drie delen: de toelichting, de regels en een of meerdere plankaarten. De plankaart of te wel ‘de geometrische plaatsbepaling van het plangebied en de daarin aangewezen bestemmingen’ en planregels vormen tezamen het juridische plan. De plantoelichting heeft geen rechtskracht. De regels omvatten de omschrijvingen van de in het plan vervatte bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven. In de toelichting worden de achtergronden en beweegredenen aangegeven die hebben geleid tot de bestemmingen. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de juridische opbouw van het plan. Aan de orde komen onder meer de opbouw van de regels, de relatie tussen regels en plankaarten en de beschrijving van de in de regels vastgelegde bestemmingen. De juridische opzet van een bestemmingsplan moet voldoen aan de volgende uitgangspunten: a. De doelstellingen van het plan moeten duidelijk zijn verwoord. Het bestemmingsplan dient mogelijkheden te bieden om hetzij direct hetzij indirect deze doelstellingen te kunnen realiseren. b. Het procesmatige- en ontwikkelingsgerichte karakter van de ruimtelijke ordening moet er in tot uitdrukking komen. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de bestaande situatie en gevestigde belangen enerzijds en met de gewenste functionele en ruimtelijke ontwikkelingen anderzijds. Daarnaast moet de planmethodiek voldoen aan: a. rechtmatigheid en rechtszekerheid; b. doeltreffendheid en doelmatigheid; c. uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid; d. eenvoud, duidelijkheid en toegankelijkheid. Tevens is het gehele plan digitaal raadpleegbaar. Dit houdt in dat alle onderdelen van het bestemmingsplan, dus ook de afbeeldingen, digitaal beschikbaar zijn.
6.2.
Toelichting op de plankaart De plankaart van dit (analoge) bestemmingsplan bestaat uit twee bladen. Blad 1 betreft het gedeelte van het plangebied rond de Tuinbouwweg en blad 2 betreft de gronden aan weerzijden van de Westbroekse Binnenweg en de Oude Dijk en de Grote Plas. Met behulp van letteraanduidingen en/of arceringen zijn de diverse gebieds- en functionele bestemmingen weergegeven. De begrenzingen van de bestemmingen volgen zoveel mogelijk geografische, topografische en/of kadastrale grenzen. Daar waar dat niet mogelijk bleek, is gekozen voor een meer praktische benadering.
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
126
Op de plankaart staan in kleur vlakken ingetekend. Daarbij staat een letter en soms een cijfer. De letter geeft onder andere de bestemming van het vlak en dus van de betreffende grond aan, maar dat kan ook een aanduiding zijn. Het cijfer geeft bijvoorbeeld aan hoeveel van de bestemming mag worden bebouwd. Wat is het verschil tussen een bestemming en een aanduiding? De bestemming op de plankaart in combinatie met de regels (zie hierna) geeft ondermeer aan wat er op die grond mag worden gebouwd en waarvoor dat mag worden gebruikt. De aanduiding geeft aan of er nog wat extra’s binnen die (algemene) bestemming mag. Voorbeeld: op de kaart staat een vlak ingetekend met een bestemming “recreatie”. Op die betreffende gronden mag dan worden gerecreëerd. Naast die bestemming kan de kaart ook aangeven dat binnen die bestemming een deel is aangewezen (is “aangeduid”) als strand. De aanduiding geeft dan aan dat in dat recreatiegebied een strand aanwezig is of mag zijn. Een ander voorbeeld: weer een bestemming “recreatie” en nu met een aanduiding op de plankaart dat op een aangewezen plek (van die aanduiding) een zendmast van 30 meter hoog mag worden gebouwd. Naast een bestemming en aanduiding wordt ook gewerkt met bouwvlakken op de plankaart. Zie hiervoor de uitleg bij de regels (hieronder) en dan met name bij “artikel 1” (begrippen): bouwvlak en bouwperceel en bij artikelen 3 - 29: bestemmingsregels (onder algemeen). Bij de opzet van de kaart is aangesloten bij de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP 2008). De kaart is conform DURP (Digitaal Uitwisselbare Ruimtelijke Plannen) opgesteld. 6.3.
Toelichting op de regels De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van bebouwing. De regels zijn onderverdeeld in hoofdstukken en worden hierna artikelsgewijs toegelicht. Bij de opzet van de regels is aangesloten bij de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP 2008), de bepalingen van de Wet ruimtelijke ordening en de bepalingen van het Besluit ruimtelijke ordening. Algemeen Vervangende maatbepaling Indien bestaande gebouwen in afmetingen afwijken van de standaard regels met betrekking tot gebouwen (bijvoorbeeld: goothoogten, hoogten, kubieke meters en oppervlakten) dan mag dat, voor zover dit niet illegaal is, uiteraard gehandhaafd blijven. De maten van bestaande gebouwen is dan de zogenoemde vervangende maatbepaling. Deze staan in artikel 24. Dit is uiteraard alleen nodig en van toepassing als de bestaande
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
127
maten in negatieve zin afwijken van de standaard bepaling (bijvoorbeeld als de hoogte van een bestaand gebouw hoger is dan in de regels - als standaard hoogte - is bepaald). Die maten gelden alleen voor de in de bestemming aangegeven gebouwen. Ondergeschikte nevenactiviteiten In een paar regels komen de begrippen “ondergeschikte nevenactiviteit” voor. Zo’n nevenactiviteit is een activiteit die naast de hoofdactiviteit ondergeschikt plaatsvindt. Een voorbeeld. Stel een agrariër heeft een volwaardig agrarisch bedrijf. Hij mag van de gemeente een deel van de gebouwen gebruiken voor bed & breakfast waarbij niet meer dan 6 kamers voor overnachtingen zijn ingericht. Die bed & breakfast activiteit wordt gezien als ondergeschikte nevenactiviteit van de hoofdactiviteit (het agrarisch gebruik). Monumentaal ensemble In het plangebied komen monumenten voor. Vaak is dat een complex, een geheel van bij elkaar liggende gebouwen die zichtbaar en functioneel bij elkaar horen. Ze hebben duidelijk een relatie met elkaar. Dan is sprake van een monumentaal ensemble. Het kan zo zijn dat binnen het ensemble bouwwerken vallen die geen monumentale status hebben maar die wel bij het ensemble horen en het ensemble maken wat het is. Denk daarbij een hooiberg bij een monumentale boerderij. Regeling mantelzorg Mantelzorg is aanvullende, niet beroepsmatige tijdelijke hulpverlening aan bejaarden, zieken en andere hulpbehoevenden. Deze hulp vindt steeds meer plaats vanuit een woning of daar bijgelegen pand. De regels in dit bestemmingsplan maken die zorg in een woning of bijvoorbeeld bijgebouw mogelijk. Wel is een aantal voorwaarden opgenomen. Zo moet aannemelijk gemaakt worden dat de mantelzorg noodzakelijk is (een medische of sociale indicatie). Dat geldt echter niet indien het gaat om een ouder - kind relatie waarbij de ouder(s) 65 jaar of ouder is (zijn). De gebouwen (waaronder aan- en uitbouwen en/of bijgebouwen) moeten bereikbaar zijn en blijven voor hulpdiensten. Er is ook bepaald dat de oppervlakte welke wordt gebruikt voor mantelzorg niet meer bedraagt dan 80 m². Om mantelzorg te verrichten is altijd een ontheffing van burgemeester en wethouders nodig. Parkeren eigen terrein Elk bedrijf, voorziening of anderszins dient te voorzien in de noodzakelijke parkeerparkeerplaatsen. In principe moeten deze parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd. Ten aanzien van het aantal parkeerplaatsen geldt ten minste de parkeernormering zoals in de bijlage van de regels is opgenomen. Artikel 1
Begrippen
In de regels worden verschillende begrippen gebruikt die voor verschillende uitleg vatbaar zijn. Door het opnemen van de definities van deze begrippen wordt getracht misverstanden over de uitleg van de regels te beperken. Een aantal begrippen wordt hier uitgelicht.
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
128
Begrip aan huis verbonden beroep of bedrijf Het begrip ‘aan huis verbonden beroep of bedrijf’ is gekoppeld aan de bestemming ‘Wonen’ en dus aan het wonen. In de woning mag en moet worden gewoond. Maar het is mogelijk dat in de woning ook gewerkt wordt. In de woning of de daarbij behorende aanen uitbouwen en/of bijgebouwen (de zogenoemde erfbebouwing) mag een aan huis verbonden beroep worden uitgeoefend. Dat is bijvoorbeeld een architect die een gedeelte van zijn huis heeft ingericht als kantoortje. Ook een arts mag een gedeelte van zijn huis gebruiken als praktijkruimte. Ook mag een bedrijfsmatige activiteit worden uitgeoefend in de woning en erfbebouwing. Denk daarbij aan een goud- of edelsmid of een horlogemaker. Het huis met aan- en uitbouwen en/of bijgebouwen dient wel de woonfunctie te blijven behouden. Daarom is geregeld dat die activiteiten voor niet meer dan 1/3 deel (33%) van de oppervlakte van het wonen (met de aan- en uitbouwen en/of bijgebouwen) mogen plaatsvinden. Hier is wel een maximum aan verbonden van 50 m2. Ook het uiterlijk van de woning mag niet ingrijpend worden veranderd. Er moet altijd sprake zijn van een in de wijk herkenbare woning. Omdat de activiteit in de woonomgeving moet passen is ook geregeld dat de activiteit aan huis niet mag leiden tot parkeeroverlast of milieuhygiënische overlast zoals stank of geluidsoverlast. Er zullen voldoende parkeerplaatsen op de tijden dat de activiteit plaatsvindt aanwezig moeten zijn op eigen terrein of in de buurt. Dat geldt uiteraard alleen voor die activiteiten die verkeer aantrekken. Daarnaast mogen de activiteiten aan huis geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer. In de woning mag geen horeca plaatsvinden. Bed&breakfast wordt gezien als horeca en mag dus niet in een woning plaatsvinden, althans niet in het kader van aan huis verbonden beroep of bedrijf. Bed en breakfast is alleen in een woning toegestaan als er een aanduiding “horeca” is aangegeven binnen de bestemming. Ook catering is horeca en mag dus niet vanuit een woning plaatsvinden. Vanuit de woning mag geen detailhandel plaatsvinden. Internetwinkels waarbij de klanten hun producten komen ophalen valt ook onder de categorie detailhandel en is niet toegestaan. Wel mag in het kader van de bedrijfsmatige activiteiten beperkt (ondergeschikt aan hoofdactiviteit) verkoop plaatsvinden. Zo mag een kapper een flesje haarshampoo verkopen bijvoorbeeld. In ieder geval mag (mogen) de bewoner(s) van het huis de aan huis gebonden beroepen of de bedrijfmatige activiteiten uitoefenen (bijvoorbeeld man en vrouw, maar ook een kind). Het is mogelijk dat hij en/of zij (de bewoner(s) dus) een (deeltijd)medewerker heeft. Die medewerker mag daar dan ook werken. Die medewerker hoeft daar niet zelf te wonen. Denk daarbij aan een doktersassistente. Het gaat om een medewerker op basis van een 36-urige werkwerk (1 fte). Het is mogelijk dat twee of drie medewerkers in dienst zijn. Dat mag alleen als zij samen 1 fte vertegenwoordigen (dan gaat het dus om 2 of 3 parttime medewerkers). Indien de medewerkers op het zelfde tijdstip werken dient te worden onderzocht of daardoor (parkeer)overlast wordt veroorzaakt. Als dat zo is dan is dus het werken in huis met meerdere medewerkers (tegelijk) niet toegestaan.
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
129
Het verhuren of verkopen van een deel van de woning aan derden zodat deze derden er hun bedrijf danwel beroep uitoefenen is niet toegestaan. In de regels van het bestemmingsplan is deze vorm van werken in een woning geregeld via de ‘specifieke gebruiksregels’ binnen de bestemming wonen. Begrip agrarisch bedrijf Een agrarisch bedrijf is een bedrijf in tuinbouw, akkerbouw of veeteelt. Verkoop van zelf gekeekte producten is toegestaan maar de verkoop van producten die elders worden gekeekt weer niet. Een paardenpension/-houderij, een dierenpension, een manege, maar ook hoveniersbedrijven worden niet gerekend tot de agrarische bedrijven. Agrarische bedrijven kenmerken zich onder andere door de openheid van het land (akkerland, weiland). Een hoveniersbedrijf heeft vaak veel opslag van allerlei materialen. Daarom kan het minder wenselijk zijn om zo een bedrijf in een open gebied te hebben en vallen deze bedrijven niet rechtstreeks onder de agrarische bedrijven. Wel kunnen hoveniersbedrijven mogelijk worden gemaakt op bepaalde plekken. Daarvoor is een regel in het bestemmingsplan opgenomen om onder voorwaarden een aanduiding voor een hoveniersbedrijf toe te kennen. Stel dat een hovenier een kas heeft waar hij planten kweekt of kweekgoed in de open grond dan valt die activiteit wel weer onder het agrarisch gebruik. Paarden- en dierenpensions trekken op hun beurt weer veel verkeer aan van mensen die hun dieren komen stallen. Ook hiervoor geldt dat onder voorwaarden een aanduiding kan worden toegekend. Bij agrarisch aanverwante bedrijven moet gedacht worden aan agrariërs die hun diensten aanbieden aan andere agrariërs. Denk daarbij aan hulp bij het uitbaggeren van sloten of maaien van grasland. Wij proberen het agrarisch gebied zoals de weilanden als cultuurlandschap te behouden. Agrarisch beheer speelt hierbij een belangrijke rol. Het komt vaak voor dat iemand geen rendabel agrarisch bedrijf meer heeft maar door het hobbymatig houden van dieren de weilanden onderhoud. Deze vorm van hobbymatig agrarisch gebruik in het kader van agrarisch beheer is toegestaan. Als er geen sprake is van een rendabel agrarisch bedrijf is uitbreiding van de bebouwing of het oprichten van nieuwe bebouwing niet toegestaan. De bestaande bebouwing vormt het uitgangpunt tenzij men kan aantonen dat in het kader van het agrarisch beheer de uitbreiding noodzakelijk is. Begrip detailhandel Detailhandel is het leveren van fysieke goederen voor persoonlijk gebruik aan de consument. Het is een sector die bestaat uit verschillende branches (zoals de levensmiddelenbranche, de modebranche, de wonenbranche enz.). De detailhandel is de laatste schakel van de distributieketen die loopt van fabrikant tot consument. Internetwinkels waarbij de klanten de goederen komen ophalen vallen ook onder de categorie detailhandel. Detailhandel is alleen toegestaan als de regels van de bestemming dat expliciet toestaat. Begrip bouwvlak en bouwperceel Een bouwvlak is een geometrisch vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegestaan.
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
130
Een bouwperceel is een aangesloten stuk grond, waarop (ingevolge de regels) krachtens het plan zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan. Op de plankaart en in de regels is dit onderscheid gemaakt om aan te geven wat en waar iets gebouwd mag worden. Het bouwperceel is het stuk grond dat bij de beoordeling van een bouwvergunningsaanvraag moet worden aangemerkt als behorende bij de aangevraagde bebouwing. Het bouwvlak geeft, veelal binnen het totale bouwperceel, de situering van gebouwen nader aan. Bijvoorbeeld voor een woning kan op de kaart het totale bouwperceel bestaan uit een bouwvlak, een erf en een tuin. In dit bestemmingsplan zijn hiervoor dan twee bestemmingen aangegeven, te weten de woning -W- en de tuin -T-. De woning aangemerkt als het hoofdgebouw, mag uitsluitend gebouwd worden binnen het bouwvlak en de aan- en bijgebouwen (de erfbebouwing) mogen in principe op het gedeelte buiten het vlak worden gebouwd. In de regels is de maximaal toegestane grondoppervlakte voor erfbebouwing aangegeven met daarbij een maximaal bebouwingspercentage voor het aan de woning aansluitende erf. Voor het resterende deel van het bouwperceel is de bestemming tuin -T- (meestal aan de voor- of zijzijde van een woning (dat deel dat aan de openbare weg ligt) opgenomen met specifieke regels. Komt er op neer dat in die bestemming tuin veel minder mag worden gebouwd dan op het erf. Begrip peil Deze begripsbepaling is overeenkomstig de bouwverordening, geeft aan dat uitgegaan wordt van de hoogte van de weg (het straatpeil), zoals vastgelegd in de wegenligger dan wel indien de woning niet direct aan de weg ligt, het peil zoals dat door de gemeente is vastgesteld ten opzichte van N.A.P., gemeten ter plaatse van de te realiseren hoofdtoegang. Om uit te kunnen gaan van het straatpeil dient een woning direct aan de weg te grenzen. Dergelijke situaties doen zich met name voor in woonbuurten. In het onderhavige plangebied is veelal sprake van lintbebouwing welke niet direct aan de weg is gelegen. Artikel 2
Wijze van meten
In de bouwregels van het bestemmingsplan worden nogal eens eenheden genoemd (bijvoorbeeld ‘bedrijfsvloeroppervlakte’, ‘hoogte van een gebouw’ en ‘breedte van een gebouw’) die op verschillende manieren gemeten of berekend kunnen worden. Dit artikel geeft op eenduidige wijze aan hoe deze eenheden gemeten of berekend dienen te worden. Hiermee worden interpretatieproblemen voorkomen. Artikelen 3 – 29 Bestemmingsregels Algemeen In de artikelen 3 tot en met 29 zijn bepalingen opgenomen met betrekking tot de specifieke bestemmingen in het plan. De opbouw van deze artikelen is (dus) steeds gelijk, conform de eisen van de Standaard Vergelijkbare bestemmingsplannen 2008 (SVBP). Voor een uitgebreide uitleg wordt verwezen naar de SVBP, te vinden via
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
131
www.helpdeskdurp.nl. Dat geldt ook voor een uitgebreidere dubbelbestemmingen, voorlopige bestemmingen en aanduidingen.
uitleg
over
De gehanteerde indeling is als volgt: •
Bestemmingsomschrijving Met een bestemming wordt tot uitdrukking gebracht welke gebruiksdoelen of functies, met het oog op een goede ruimtelijke ordening, aan de in het plan begrepen gronden zijn toegekend. Niet iedere functie leent zich voor een eigen bestemming. Of dit zo is, hangt af van de ruimtelijke relevantie, of wel van de mate waarin de betrokken functie invloed heeft op zijn omgeving of daaraan eisen stelt. Behalve om functies gaat het bij bestemmingen altijd om concreet ruimtegebruik of om fysiek aanwezige ruimtelijke objecten. De bestemmingsomschrijving vormt de eerste toetsing van (bouw)initiatieven. Indien een initiatief niet voldoet aan de bestemmingsomschrijving dan moet deze worden beschouwd als strijdig met het bestemmingsplan. Behalve bestemmingen en dubbelbestemmingen1 zijn binnen het bestemmingsplan aanduidingen te onderscheiden. Deze aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen en dubbelbestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Aanduidingen hebben altijd juridische betekenis. Zij staan op de plankaart en komen voor in de regels. Er zijn zes soorten aanduidingen te onderscheiden: o gebiedsaanduidingen; o functieaanduidingen; o bouwvlakken; o bouwaanduidingen; o maatvoeringsaanduidingen; o figuren.
•
Bouwregels De bouwregels geven samen met de bepalingen op de plankaart de situering en de maximale afmetingen van gebouwen en andere bouwwerken binnen de betreffende bestemming aan. Soms is een bouwvlak aangegeven waarbinnen het (hoofd)gebouw mag worden gebouwd. Buiten het bouwvlak mag vaak ook worden gebouwd, maar dan gaat het om bijvoorbeeld erfbebouwing of terreinafscheidingen. De toetsing hieraan vindt in principe pas plaats indien duidelijk is dat het voorgenomen gebruik van het bouwwerk in overeenstemming is met de bestemmingsomschrijving bij de bestemming.
1
Er is sprake van een dubbelbestemming, indien op een stuk grond twee of meer onafhankelijk van elkaar voorkomende bestemmingen voorkomen, waarbij er sprake is van een rangorde tussen de dubbelbestemming en de daarmee samenvallende bestemming. In de bij de dubbelbestemming behorende planregels wordt de verhouding tussen de doeleinden (functies) van de bestemmingen aangegeven.
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
132
In de regel is o.a. een (standaard) maximale goot- en bouwhoogte van gebouwen opgenomen. Indien in het gebied bijvoorbeeld gebouwen aanwezig zijn met een hogere goot- of bouwhoogte (hoger dan de standaard regel) dan geldt voor die gebouwen die goot- en bouwhoogte als maximale hoogte. Worden die gebouwen vervangen of worden ze verbouwd dan geldt dus de goot- en bouwhoogte van de oorspronkelijke (bestaande) gebouwen. Dat regelt de hierboven genoemde ‘vervangende maatbepaling’. Voor nieuw te bouwen gebouwen, die dus niet eerder hebben bestaan, gelden de maximale standaard goot- en bouwhoogten. •
Nadere eisen In deze bepaling staan specifiek voor de bestemming geldende nadere eisen. Op grond van deze bepaling kunnen nadere eisen worden gesteld aan bijvoorbeeld de situering van bebouwing op een perceel. In dit bestemmingsplan komt echter geen regeling met nadere eisen voor.
•
Ontheffing van de bouwregels Om het bestemmingsplan flexibel te maken zijn mogelijkheden opgenomen om af te wijken van een bouwregel. Het kunnen afwijken van de bouwregels is beslist geen automatisme. Telkens als verzocht wordt om te mogen afwijken van een bouwregel moet worden gemotiveerd waarom van de standaard wordt afgeweken. De aanvrager moet aangeven waarom hij niet uit de voeten kan met de standaard regel. In sommige gevallen moet de aanvrager zelfs met onafhankelijk advies aantonen dat ontheffing van de bouwregels terecht is. De ontheffingsbevoegdheid mag niet cumulatief worden gebruikt ten opzichte van een eerder verleende ontheffing.
•
Specifieke gebruiksregels Indien ten aanzien van een bepaald gebruik speciale regels moeten worden gegeven dan worden deze specifiek aangegeven. Een voorbeeld van een dergelijke specifieke regeling is het gebruik van een gedeelte van de woning en/of erfbebouwing als werkruimte voor een aan huis verbonden beroep of bedrijf.
•
Ontheffing van de gebruiksregels Om het bestemmingsplan flexibel te maken zijn mogelijkheden opgenomen om af te wijken van een gebruiksregel. Het kunnen afwijken van de gebruiksregels is ook hier beslist geen automatisme. Telkens als verzocht wordt om te mogen afwijken van een gebruiksregel moet worden gemotiveerd waarom van de standaard wordt afgeweken. De aanvrager moet aangeven waarom hij niet uit de voeten kan met de standaard regel. In sommige gevallen moet de aanvrager zelfs met onafhankelijk advies aantonen dat ontheffing van de gebruiksregels terecht is.
•
Aanlegvergunning In deze regel staan specifiek voor de bestemming geldende bepalingen over aanlegvergunningen. Zo kan bijvoorbeeld via een aanlegvergunningen een
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
133
bepaalde natuurwaarde worden beschermd. Aanleggen is dan niet mogelijk zonder een schriftelijke vergunning van het college van burgemeester en wethouders. •
Wijzigingsbevoegdheid Om het bestemmingsplan flexibel te maken zijn mogelijkheden gegeven aan het college van burgemeester en wethouders om het plan op onderdelen te wijzigen. De wijzigingsbevoegdheid is iets anders dan de ontheffingsbevoegdheid. Via deze wijzigingsbevoegdheid kunnen bestemmingen worden gewijzigd, overigens binnen door de gemeenteraad aangegeven voorwaarden. Via een ontheffing worden bestemmingen niet gewijzigd. De ontheffing maakt het slechts mogelijk om binnen een bestemming af te wijken van de standaard regel (bijvoorbeeld van de standaard bouwhoogte). Het kunnen wijzigen van de bestemming is ook hier beslist geen automatisme. Telkens als verzocht wordt om een wijziging moet worden gemotiveerd waarom dat mogelijk en wenselijk is. De aanvrager moet aangeven waarom hij niet uit de voeten kan met de standaard regel. In sommige gevallen moet de aanvrager zelfs met onafhankelijk advies aantonen dat wijziging van de bestemming terecht is. De wijzigingsbevoegdheid mag niet cumulatief worden gebruikt ten opzichte van een eerder besluit tot wijziging.
Per artikel Hierna worden de afzonderlijke bestemmingen toegelicht. Artikel 3
Agrarisch (A)
De agrarische bestemming regelt het gebruik en het bouwen in agrarisch gebied. Binnen deze bestemming is het beleid gericht op het handhaven en verbeteren van de geschiktheid van het gebied voor de agrarische bedrijfsvoering. Agrarische bedrijven zijn binnen deze bestemming opgenomen. Op de kaart zijn de agrarische bedrijven met agrarische bouwpercelen aangegeven (bouwvlakken en gebieden met een aanduiding “kas”). De agrarische bedrijfswoningen dienen binnen het bouwvlak te worden gerealiseerd. Voor zover de bedrijfsgebouwen en kassen niet passen binnen het op de kaart aangegeven ‘’agrarisch bouwvlak’’ respectievelijk ‘’aanduiding “kas”, kan het bouwvlak respectievelijk de aanduiding “kas” worden vergroot in de richting van de op de kaart aangegeven aanduiding ‘’specifieke bouwaanduiding -1’’, tot een bepaalde oppervlakte, zoals opgenomen in de regels zelf. Agrarische bedrijfswoningen zijn toegestaan. Voor nieuw op te richten bedrijfswoningen zijn normen voor de goot- en bouwhoogte opgenomen. Ook is een inhoudsmaat bepaald voor nieuwe bedrijfswoningen (600 m³). Het oprichten van een tweede bedrijfswoning is niet toegestaan. In de regels zijn mogelijkheden opgenomen om de agrarische bestemming te kunnen wijzigen in bijvoorbeeld een woonbestemming -W-. Dat kan dan alleen in het geval er sprake is van een algehele bedrijfsbeëindiging en er geen verdere mogelijkheden zijn om de agrarische functie te continueren door een ander agrarisch bedrijf. Deze regeling
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
134
vloeit voort uit het ruimte voor ruimte beleid van de provincie. Er zijn twee verschillende situaties denkbaar. Zo mag bij gehele sloop van gebouwen en kassen 50% van de gesloopte oppervlakte teruggebouwd worden ten behoeve van erfbebouwing bij de woning tot een maximum van 250 m². En indien sprake is van minimaal 1.000 m² oppervlakte aan bedrijfsbebouwing of 5.000 m² aan kassen mag in ruil voor de verwijdering van die gebouwen of kassen 1 extra woning worden gebouwd. Deze regeling mag niet cumulatief worden toegepast. Met andere woorden, als iemand 3000 m2 aan bedrijfsbebouwing kan slopen geeft dat hem niet het recht op 3 woningen maar op 1 woning. Het is ook niet toegestaan om slechts 1000 m2 van de 3000 m2 af te breken in ruil voor 1 woning en de rest te laten staan. De ruimte voor ruimte regeling gaat uit van ontstening van het landelijk gebied. Alles moet dus worden afgebroken in ruil voor 1 woning. Bovendien is het mogelijk, al dan niet in het kader van nevenactiviteiten naast agrarisch beheer de bestemming te wijziging, ten behoeve van bijvoorbeeld een hoveniersbedrijf, een dierenpension, paardenfokkerij of -houderij, bepaalde recreatieve functies en zorglandbouw. Hier zijn wel voorwaarden aan verbonden. Als niet aan de voorwaarden kan worden voldaan kan de wijzigingsbevoegdheid niet worden toegekend. Voor de gebieden met een aanduiding “kas” is een dergelijke wijzigingsmogelijkheid niet opgenomen. Deze kunnen enkel in aanmerking komen voor de ruimte voor ruimte regeling in combinatie met herstel van landschap en natuur. Zoals al eerder aangegeven mag een hovenier zijn kas wel gebruiken voor de kweek van planten. Dit gebruik valt gewoon onder het agrarisch gebruik. Artikel 4
Agrarisch met waarden (AW)
Het beleid richt zich in deze gebieden op behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke- en cultuurhistorische waarden. Hier moet bij de bovengenoemde waarden met name gedacht worden aan de openheid van de graslanden en het strookvormige verkavelingpatroon met bijbehorende sloten. Op de bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gerealiseerd met een maximale hoogte van 1.50 m. Voor de bouw van agrarische hulpgebouwen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering kunnen burgermeester en wethouders ontheffing verlenen wanneer dit voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of ontwikkeling noodzakelijk is. Ter bescherming en handhaving van de landschappelijke waarden is een stelsel van aanlegvergunningen opgenomen. Werken of werkzaamheden die gericht zijn op en noodzakelijk zijn voor de instandhouding van het gebied of die uit het oogpunt van de ruimtelijke ordening van niet ingrijpende betekenis zijn, zijn niet aanlegvergunningsplichtig. Artikel 5
Bedrijf (B)
De hier bedoelde gronden zijn bestemd voor bedrijfsdoeleinden, met dien verstande dat steeds op de kaart is aangegeven welke functie van bedrijven er op de desbetreffende plaats is toegestaan. Het is niet toegestaan om een andere dan de aangegeven functie uit te oefenen. Ten behoeve van deze gronden zijn verschillende
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
135
wijzigingsbevoegdheden opgenomen die met name bedoeld zijn in de situatie dat het bedrijf beëindigd wordt. De gebouwen zijn (of dienen) binnen het bouwvlak (te worden) gerealiseerd, waarbij bovendien geldt dat er binnen het bouwvlak slechts één bedrijf mag worden gevestigd. Er is heel nadrukkelijk gekeken naar de uitbreidingscapaciteit. In sommige gevallen is het op grond van verkeer of milieu niet mogelijk een bedrijf verder uit te breiden. Nadere bestudering van de verkeerssituatie laat zien dat dit voor de Tuinbouwweg problemen op gaat leveren. De weg biedt geen ruimte om de gevestigde bedrijven verdere uitbreidingsmogelijkheden te geven. Ook de ligging in het landelijk gebied waar bedrijven eigenlijk niet thuis horen legt de mogelijkheid van uitbreiding aan banden. Het bestaande oppervlakte vormt dan het uitgangspunt. Het maximale aantal m2 is vastgelegd binnen de regels of op de plankaart. Daarnaast is de vestiging van bedrijven die veel geluidsoverlast veroorzaken (als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder) uitdrukkelijk uitgesloten. Op de plankaart is met een aanduiding aangegeven of, en zo ja waar, één bedrijfswoning is toegestaan. Daarbij is de bestaande situatie uitgangspunt geweest. Detailhandel is ook niet toegestaan, behalve ondergeschikte detailhandel (dat is detailhandel vanuit bedrijven waarvan de detailhandelsfunctie aantoonbaar ondergeschikt en gelieerd is aan dat wat in het bedrijf wordt vervaardigd; er mag geen sprake zijn van verkoop van meer dan 20% van de totale omzet van het bedrijf en/of meer dan 20% van het totale bedrijfsvloeroppervlak met bovendien een maximum verkoopvloeroppervlak van 100 m²). Dit is niet van toepassing op de detailhandel die direct verband houdt met stalling, onderhoud en reparatie van caravans op het adres Westbroekse Binnenweg 86a, hieronder wordt echter niet begrepen de detailhandel in nieuwe of gebruikte caravans. Artikel 6
Groen (G)
Openbaar groen, heeft de bestemming “Groen” gekregen. Het gaat hier om twee gebieden, één ten noorden van de Gageldijk onder het baggerdepot en één gebied in de ‘kromming’ van de Burgermeester Huydecoperweg. Het parkeren van motorvoertuigen, auto’s en dergelijke, is binnen deze bestemming niet toegestaan, ook niet op eventueel aangebrachte verhardingen. Het parkeren van een voertuig is niet “ten dienste van” de groenbestemming. Een wandelpad daarentegen wel. Artikel 7
Maatschappelijk (M)
De hier bestemde gronden (twee) zijn bedoeld voor verschillende maatschappelijke doeleinden, namelijk voor sociale, culturele, religieuze en educatieve doeleinden en voor overheidsvoorzieningen. Op de plankaart is aangegeven welke maatschappelijke functies er op de desbetreffende plaats is toegestaan. Het is niet toegestaan om een andere dan de aangegeven functies uit te oefenen. Een bedrijfswoning is hier niet toegestaan. Artikel 8
Natuur (N)
De gronden ten zuiden van de Oude Dijk en ten westen van de Maarsseveense Vaart zijn als “Natuurgebied” bestemd. Behoud, versterking en/of ontwikkeling van de aan de
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
136
natuurgebieden eigen zijnde natuurwaarden (met name het zoddengebied) staat hier voorop. Er is een aanlegvergunningenstelsel opgenomen om deze waarden te beschermen, onder meer door beschoeiingen aanlegvergunningplichtig te maken. Op de in deze bestemming vallende gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gerealiseerd, waarvan de hoogte niet meer dan 1.50 m mag zijn. Er is een uitzondering gemaakt voor een vogelobservatiehut (die mag 2.50 m hoog zijn). Overigens is één vogelobservatiehut binnen gronden met de bestemming toegestaan. Dat betekent dat daar waar de gronden zijn voorzien van een natuurbestemming één hut mag worden gebouwd. Er kunnen dus in het gehele plangebied binnen de daar bestemde natuurgebieden meerdere vogelobservatiehutten worden gebouwd (binnen elk gebied met de natuurbestemming één). Artikel 9
Recreatie 1 (R1)
Deze bestemming is opgenomen voor bedrijven en organisaties in de recreatieve sector. Het gaat hier o.a. m het strand bij de plan. Op het strand (daar waar dat op de plankaart is aangegeven) zijn snackkiosken en toiletgebouwen buiten het bouwvlak toegestaan, maar bijvoorbeeld ook kampeermiddelen. Er zijn ook twee zelfstandige horecagelegenheden toegestaan. Dat mag alleen als op de plankaart een aanduiding “horeca” is opgenomen. De omvang en grootte, maar ook de categorie horeca van deze gelegenheden is begrensd. Daar waar de aanduiding “detailhandel” is opgenomen is detailhandel toegestaan en wel in diervoeder en dierbenodigdheden, hengelsport, ruitersport, hobby/creatief goederen, outdoorbenodigdheden en/of watersportbenodigdheden. Andere detailhandel is hier overigens ook niet toegestaan, met uitzondering dan weer van de al genoemde ondergeschikte detailhandel. Als op de plankaart een aanduiding “bedrijfswoning” staat is één bedrijfswoning ook toegestaan. Er is heel nadrukkelijk gekeken naar de uitbreidingscapaciteit. In sommige gevallen is het op grond van verkeer of milieu niet mogelijk een recreatiebedrijf verder uit te breiden. Het bestaande oppervlakte vormt dan het uitgangspunt. In die gevallen is het maximale aantal m2 vastgelegd binnen de regels of op de plankaart. Op het strand en op plekken met de aanduiding voor evenementen mogen evenementen plaatsvinden. Ten aanzien van zalenverhuur het volgende. De verhuur van zalen voor bijvoorbeeld bedrijfsuitjes, bruiloften of productpresentaties is niet toegestaan binnen deze bestemming. Wel is het toegestaan om ruimte aan te bieden om de gasten te ontvangen en toe te spreken. Dit vormt dan een ondergeschikt onderdeel van de recreatieve activiteit. Denk daarbij een bedrijf dat met het personeel gebruik maakt van een outdoorcentrum of duikcentrum, Het is toegestaan dat de directeur van het bedrijf een welkomsspeech houdt in een ruimte als ondergeschikt onderdeel van de survival of duiksessie. Het is ook toegestaan om de gasten een theoretische toelichting te geven over de recreatieve activiteit. Als mensen bijvoorbeeld gaan duiken krijgen ze eerst een stukje theorieles waar de ins- en outs van het duiken worden toegelicht.
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
137
Artikel 10
Recreatie 2 (R2)
Deze bestemming is opgenomen voor de bestaande volkstuinen. Per “kavel” is uitsluitend beperkte bebouwing ten behoeve van de bestemming toegestaan, zoals een kas en een berging. Het is niet toegestaan de bebouwingsmogelijkheden te cumuleren als er sprake is van een grote kavel. Het is ook niet toegestaan de volkstuin bedrijfsmatig te gebruiken. Verblijfsrecreatieve voorzieningen zijn ook uitgesloten. Ten behoeve van de bouw van een kas met een oppervlakte van maximaal 50 m² is een speciale regeling opgenomen. Artikel 11
Recreatie 3 (R3)
Deze bestemming is opgenomen voor de ten noorden van de Maarsseveense plassen gelegen recreatieve verblijfsgebied. Bij het recreatiegebied zijn ondersteunende voorzieningen aanwezig, zoals bijvoorbeeld was- en toiletvoorzieningen en een receptiegebouw. Deze voorzieningen zijn (en moeten) gesitueerd (worden) binnen een het bestemmingsvlak.. Horecavoorzieningen zoals kantines zijn niet toegestaan. De recreatieverblijven zelf mogen een inhoud hebben van maximaal 200 m³. De verblijven staan op een “kavel” van ten minste 100 m². De bebouwingsdichtheid van de verblijven (hoeveel verblijven per …) is bepaald om het gebied niet “dicht te laten slibben”. Tevens is maximaal één bijgebouw dan wel overkapping toegestaan met een oppervlakte van maximaal 10 m². Ook de goot- en bouwhoogten zijn beperkt. Onder het recreatieverblijf mag geen kelder worden gerealiseerd. De recreatieverblijven mogen niet worden gebruikt ten behoeve van permanente bewoning. Onder permanente bewoning wordt verstaan het gebruik als woonadres als bedoeld in de Wet Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens (Wet GBA), waaronder wordt verstaan: a. Het gebruik van het woonadres als hoofdverblijf, dat wil zeggen dat het adres het centrum vormt van de sociale en maatschappelijke activiteiten van de bewoner; b. Het in de periode van 180 dagen tenminste de helft van die tijd ter plaatse nachtverblijf houdt, terwijl betrokkene(n) niet elders daadwerkelijk over een woonadres beschikt; Het parkeren van recreanten en hun bezoekers moet op eigen terrein worden opgevangen. In het plan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt de recreatiebestemming per park om te zetten naar een woonbestemming. In de wijzigingsbevoegdheid zijn randvoorwaarden opgenomen om voldoende ruimtelijke kwaliteit van het nieuwe woongebied te garanderen. Daarbij dient te worden voldaan aan onder meer parkeernormen, groenvoorzieningen en veiligheidsaspecten (waaronder het bouwbesluit). Ter bescherming van de zich op de gronden bevindende beplantingsstrook is een aanlegvergunningsstelsel opgenomen.
afschermende
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
138
Artikel 12
Recreatie 4 (R4)
De gronden met deze bestemming zijn bedoeld voor zelfstandige recreatieverblijven voor verblijfsrecreatieve doeleinden. De recreatieverblijven mogen een inhoud hebben van maximaal 200 m³. Tevens is maximaal één bijgebouw dan wel overkapping toegestaan met een oppervlakte van maximaal 10 m². Ook de goot- en bouwhoogten zijn beperkt. Onder het recreatieverblijf mag geen kelder worden gerealiseerd. De recreatieverblijven mogen niet worden gebruikt ten behoeve van permanente bewoning. Wat daaronder wordt verstaan is bij het vorige artikel aangegeven. In het plan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt de R4 bestemming om te zetten naar een woonbestemming. De wijzigingsbevoegdheid mag alleen worden toegepast op gronden waarvoor niet de dubbelbestemming WaardeNatuur geldt. Artikel 13
recreatie 5 (R5)
De gronden van deze bestemming beslaan het gebied dat bestemd is voor recreatieve doeleinden, inclusief open picknickterreinen, fiets- en wandelpaden , een vogelobservatiehut etc. Om de in het gebied voorkomende natuurlijke en landschappelijke waarden te behouden en te beschermen is een aanlegvergunningsstelsel opgenomen. Deze waarden komen o.a. tot uiting in de openheid van graslanden, rietlanden en houtopstanden, kruidachtige vegetaties, bijzondere fauna en het verkavelingspatroon met bijbehorende sloten. Artikel 14
Sport (S)
De in het gebied aanwezige sportvelden hebben de bestemming “sport” gekregen. Bij de sportaccommodatie is horeca alleen mogelijk als ondersteunende functie. Daarmee wordt de sportkantine bedoeld. Artikel 15
Tuin (T)
Gronden die direct aan de openbare weg liggen en bijvoorbeeld bij een woning liggen (voor- of zijtuin) hebben de bestemming tuin gekregen (zie verder ook de bestemming “wonen”; artikel 18). Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Burgermeester en wethouders kunnen echter voor de bouw van erkers en/of toegangsportalen aansluitend aan het hoofdgebouw (bijvoorbeeld de woning) tot een grondoppervlakte van niet meer dan 6 m² en een hoogte van 3 m, een ontheffing verlenen. Ter plaatse van de aanduiding "horeca" mag een snackkiosk worden geplaatst met een oppervlakte van maximaal 10 m² en een hoogte van maximaal 3 meter. Het betreft hier de legalisering van een bestaande (mobiele) snackkiosk.
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
139
Artikel 16
Verkeer (V)
Deze bestemmingen zijn toegekend aan de belangrijkste wegen en hun bermen. Daar waar dat nodig was is een aanduiding “parkeerterrein” aangewezen met het doel dat daar in ieder geval ook een parkeerterrein (met groenvoorzieningen) is. Brandstofverkooppunten zijn binnen deze bestemmingen niet toegestaan. Het is toegestaan om in de bermen parkeervoorzieningen te realiseren. Artikel 7
Water (WA)
Het meeste (oppervlakte)water heeft de bestemming water gekregen. Het water heeft een functie voor de waterhuishouding maar heeft ook een recreatieve functie. Met betrekking tot de gronden die de aanduiding "natuur- en landschapswaarden” hebben gekregen, is het beleid er mede op gericht om de in het gebied voorkomende landschappelijke en natuurlijke waarden te behouden, te versterken en te herstellen. Artikel 18
Wonen (W)
Alle woningen in het plangebied, behalve diegene die bij een agrarisch bedrijf behoren of zijn aangeduid als bedrijfswoning bij een andere bestemming, hebben de bestemming “Wonen” gekregen. Binnen deze bestemming staat het wonen centraal. Naast wonen mag ook in de woning onder voorwaarden worden gewerkt. Bij het onderdeel “begrippen” van deze toelichting op de regels is daar bij stil gestaan. Een woning is een complex van ruimten, dat blijkens de indeling en inrichting bestemd is, voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden. Een huishouden wordt gevormd door één persoon of een groep personen die een huishouding voert. Daaronder valt niet het bedrijfsmatige verhuren van kamers. Dus er is geen sprake van één huishouden als meerdere (groepen) mensen in een woning of pand verschillende kamers huren (bijvoorbeeld studenten). Een huishouding is een regeling van het huishouden, familieleven, huisgezin. De woonbestemming is op de plankaart aangegeven met een bouwvlak en (achter)erf. De tuin (of onbebouwd erf) is geregeld in een aparte bestemming ‘Tuin’ (zie bij artikel 15). Het gaat dan meestal om de voor- en soms om de zijtuin. Naast de regeling voor hoofdgebouwen (dat is de woning), die in principe binnen het bouwvlak gebouwd moeten worden, is een regeling voor erfbebouwing (aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) opgenomen. Dus naast dat in het bouwvlak mag worden gebouwd is op het erf (bij de woning) ook het een en ander aan bebouwing mogelijk. Het gezamenlijk grondoppervlak van erfbebouwing (dat zijn de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) mag maximaal 50 m² zijn. Met een ontheffing van burgemeester en wethouders mag dit 80 m² worden, of 250 m², als sprake is van een voormalig agrarisch bedrijf en vaststaat dat de voormalige bedrijfsbebouwing op het
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
140
perceel geheel zal worden gesloopt (ruimte voor ruimte regeling; zie bij artikel 3). Erfbebouwing moet qua afmetingen en inhoud ondergeschikt zijn aan het hoofdgebouw. Bij het bepalen van de grondoppervlakte worden alle bouwwerken meegerekend, dus ook de vergunningsvrije bouwwerken. Artikel 19
Waarde - archeologie
In dit artikel is de bescherming van de archeologische waarde van gronden in het plangebied geregeld met een zogenoemde dubbelbestemming. Hierin is nadrukkelijk gesteld dat gebouwen (die op basis van de bestemmingen mogelijk zijn) op gronden met een archeologische verwachtingswaarde, ter bescherming van die waarden, moeten worden gebouwd binnen de bebouwingsgrenzen. Voorts is een groot aantal werken en werkzaamheden aanlegvergunningplichtig. Voor het verlenen van een dergelijke vergunning dient advies te worden ingewonnen bij een terzake deskundige. Artikel 20
Waarde - natuur
In dit artikel is de bescherming van de natuurwaarde van gronden in het plangebied geregeld. Bebouwingsmogelijkheden zijn hier nagenoeg niet. Artikel 21
Waterstaat - waterkering
Gronden met deze dubbelbestemming zijn primair bestemd voor waterkering. Secundair zijn de gronden bestemd voor diverse andere bestemmingen. Pas indien blijkt dat bebouwing ten behoeve van secundaire bestemmingen de waterkering niet in onevenredige mate schaden kan toestemming worden verleend voor de bouw ervan. Artikel 22
Leiding - gas
De in het gebied gelegen gastransportleiding met een diameter van 12” en een druk van 40 bar is als dubbelbestemming in het plan opgenomen. In de regels is de minimale afstand van 4 m vastgelegd. Tevens is een stelsel van aanlegvergunningen opgenomen om te voorkomen dat door het uitvoeren van werken of werkzaamheden de belangen worden geschaad. Artikel 23
Antidubbeltelbepaling
Deze standaardbepaling strekt ertoe te voorkomen dat van ruimte die in een bestemmingsplan voor de realisering van een bepaald gebruik of functie is mogelijk gemaakt, na realisering daarvan, ten gevolge van feitelijke functie- of gebruiksverandering van het gerealiseerde, opnieuw ten tweede male zou kunnen worden gebruik gemaakt. Denk daarbij aan een voormalig (agrarisch)bedrijf die gesplitst is verkocht. 1 koper heeft de voormalige woning gekocht en de ander de bedrijfsbebouwing. Nu komt deze laatste met het verzoek om op grond van de regels een bedrijfswoning op te richten. Dit is op grond van deze bepaling dus niet mogelijk. De
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
141
bedrijfswoning is, ondanks dat deze gesplitst is verkocht, namelijk al aanwezig. Dergelijke situaties komen ook voor met bijgebouwen bij woningen die worden afgesplitst. Artikel 24
(Algemene) bouwregels
Dit artikel regelt onder andere de mogelijkheid voor (beperkte) overschrijdingen van bebouwingsgrenzen die op de kaart zijn aangegeven. De bepalingen zijn afgeleid van gelijke bepalingen uit de Bouwverordening. Verder zijn hier regels over bijvoorbeeld vlaggenmasten en dakopbouwen (die dus deel uitmaken vaneen gebouw) opgenomen. Apart is hier ook een regeling opgenomen voor “de vervangende maatbepaling”(zie ook het algemene deel van deze toelichting) ”ondergronds bouwen” en “geluid” (verkeers- en industrielawaai). Ten aanzien van dat laatste is geregeld dat geluidgevoelige objecten, zoals bij voorbeeld een woning of een school, niet bloot mogen staan aan te veel geluid als gevolg van industrielawaai of en weg. Die geluidsnomen zijn geregeld in een aparte wet. De wet geluidhinder. Daaraan moet worden voldaan. Artikel 25
Algemene gebruiksregels
Dit artikel regelt de algemene gebruiksregel (rechtstreeks afkomstig uit de Wet ruimtelijke ordening). Het komt er op neer dat de bestemmingen alleen gebruikt mogen worden voor de doeleinden die aan de bestemming zijn gegeven. De specifieke gebruiksregels zijn zo nodig in de diverse bestemmingen opgenomen. Bijvoorbeeld het bijzondere gebruik van een woning voor beroep en bedrijf aan huis. Artikel 26
Algemene ontheffingsregels
Dit artikel regelt ontheffingsmogelijkheden voor het college van burgemeester en wethouders. Dit heeft primair tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Zoals al eerder aangegeven is het toekennen van een ontheffing geen automatisme. Telkens als verzocht wordt om te mogen afwijken van een bouw- of gebruiksregel moet worden gemotiveerd waarom van de standaard wordt afgeweken. De aanvrager moet aangeven waarom hij niet uit de voeten kan met de standaard regel. In sommige gevallen moet de aanvrager zelfs met onafhankelijk advies aantonen dat ontheffing van de gebruiksregels terecht is. Artikel 27
Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is voor een aantal gebieden wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Dit artikel geeft het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid de bestemming of de bouw- en gebruiksmogelijkheden van deze gebieden onder voorwaarden te wijzigen. In grote lijnen gaat het hierbij om plannen die in voorbereiding zijn of waarbij het van belang is dat de gemeente de mogelijkheid houdt om invloed op de planontwikkeling te houden. Bij de wijziging van het plan moet voldaan worden aan de voorwaarden die in dit artikel staan. Bij twee gebieden is op de kaart een grens wijzigingsbevoegdheid opgenomen.
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
142
In het artikel zijn ook algemene wijzigingsbevoegdheden opgenomen voor het wijzigen van maatvoeringen, of voor het bouwen van kleine gebouwtjes ten dienste van openbaar nut. Tevens is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het wijzigingen van de bouwen bestemmingsvlakken. Vorenstaande overigens onder strikte voorwaarden. Artikel 28
(Algemene) procedureregels
In dit artikel is de procedure geregeld die moet worden gevolgd bij het verlenen van (de meeste) ontheffingen en bij het gebruik van de wijzigingsbevoegdheid (als is aangegeven dat een bepaalde bestemming door burgemeester en wethouders kan worden gewijzigd). Komt er op neer dat een ontwerpbesluit bekend wordt gemaakt en na bekendmaking 2 weken (ontheffing) en 6 weken (wijziging) ter inzage ligt. In die termijn kunnen dan zienswijzen (reacties) worden ingediend. Na de ter inzage termijn neem het college van burgemeester en wethouders een besluit. Artikel 29
Overgangsrecht
Het Besluit ruimtelijke ordening regelt het overgangsrecht voor het bouwen en het gebruik van bouwwerken. Dit is in het bestemmingsplan overgenomen. Bouw en gebruiks overgangsrecht algemeen Het komt er op neer dat bouwwerken en/of gebruik van bouwwerken dat in strijd is met de regels in dit bestemmingsplan en welke op het tijdstip van het inwerkingtreden van het bestemmingsplan bestond (of in uitvoering was) mag worden gehandhaafd respectievelijk voortgezet. Dat mag niet als het bouwwerk zonder vergunning en in strijd met het bestemmingsplan is gebouwd of het gebruik al in strijd was met het vorige geldende bestemmingsplan. Illegale bouwwerken of illegaal gebruik valt dus nooit onder het overgangsrecht. De gemeente behoud altijd het recht handhavend te kunnen optreden. Overgangsrecht gebruik voor permanente bewoning recreatieverblijven Er is onderzoek verricht naar de vraag welke objecten overgangsrechtelijk worden beschermd op grond van het vigerende bestemmingsplan. In dit onderzoek zijn gegevens uit de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA) en het Woningregister van de gemeente betrokken. Hierbij is tevens gekeken naar luchtfoto’s teneinde te beoordelen of een object niet in overwegende mate is veranderd of vernieuwd. Conclusie van dit onderzoek is geweest dat er in ieder geval 17) recreatieverblijven zijn geïdentificeerd die onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan Gageldijk/Westbroekse Binnenweg vallen. Het is echter niet uitgesloten dat meer recreatieverblijven onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan Gageldijk/Westbroekse Binnenweg vallen. Dit valt echter niet af te leiden uit gegevens die thans bij de gemeente bekend zijn (de GBA en het Woningregister). Bewijs hiervoor zal derhalve op andere wijze dienen te worden geleverd. De bewijslast rust blijkens vaste jurisprudentie op degenen die aanspraak maken op bescherming uit hoofde van overgangsrechtelijke bepalingen. Benadrukt wordt voorts dat slechts die recreatieverblijven onder het overgangsrecht kunnen worden gebracht die voldoen aan de voor permanente bewoning geldende vereisten krachtens
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
143
(onder meer) het Bouwbesluit voor bestaande bouw en dan in het bijzonder de (brand)veiligheidseisen. Een 17 tal recreatieverblijven valt dus onder het overgangrecht van het bestemmingsplan Gageldijk/Westbroekse Binnenweg omdat er op 14 december 1984 sprake was van permanente bewoning, deze bewoning ononderbroken is voortgezet en er geen belangrijke wijzigingen aan het chalet hebben plaatsgehad. Hiervoor geldt het “gewone” overgangsrecht zoals opgenomen in artikel 29 a tot en met g. Uit nader archiefonderzoek aan de hand van een verzoek van een burger is vastgesteld dat er voor het chaletpark De Veenhoeve (Westbroekse Binnenweg 30a) een ander juridisch regime geldt. Uit correspondentie tussen het college van burgemeester en wethouders en een notaris is het volgende gebleken: Op 7 januari 1992 heeft het college schriftelijk verklaard dat “het gebruik van de stacaravans voor permanente bewoning in strijd is met de geldende bestemming. Daar het strijdig gebruik onder het overgangsrecht van het geldende bestemmingsplan valt, moet het afwijkende gebruik worden gedoogd”. Gegeven deze verklaring moet het er voor gehouden worden dat de permanente bewoning op heel het park De Veenhoeve eveneens onder het “gewone” overgangsrecht zoals opgenomen in artikel 29 a tot en met g. valt. Hierbij geldt uiteraard het bekende voorbehoud dat er geen belangrijke wijzigingen aan het object hebben plaatsgehad en dat er geen sprake is geweest van langdurige leegstand. Persoonsgebonden overgangsrecht gebruik voor permanente bewoning recreatieverblijven Als het gebruik van het recreatieverblijf voor permanente bewoning niet onder het overgangsrecht zoals hierboven genoemd valt dan komt men alleen nog in aanmerking voor de persoonsgebonden variant van overgangsrecht. Het toetsingskader betreft dan de inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie (GBA). Alleen personen die vóór 1 januari 2005 ingeschreven stonden in een recreatieverblijf en deze dus voor permanente bewoning gebruikten komen in aanmerking voor het persoonsgebonden overgangsrecht. Artikel 30
Slotregel
Dit artikel bepaalt hoe het bestemmingsplan aangehaald kan worden.
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
144
7.
Overleg en Inspraak Het nieuwe bestemmingsplan Maarsseveense Plassen heeft veel voeten in aarde. In 2002 is het plan in het kader van inspraak 4 weken ter inzage gelegd. Het moeizame proces om voor de permanent bewoonde recreatieverblijven een maatschappelijk en politiek gedragen en juridisch verantwoorde planologische regeling te vinden heeft enkele jaren in beslag genomen. In de afgelopen jaren zijn verschillende concepten van een ontwerp opgesteld en onderzoeken verricht. In de 1e helft van 2007 is het concept ontwerpbestemmingsplan Maarsseveense Plassen e.o. (17 januari 2007) naar besluit van B&W voorgelegd aan de commissie voor ruimtelijke ordening c.a. en daarna aan de Provinciale Planologische Commissie (PPC). De PPC heeft op 5 juli 2007 een advies gegeven op dit concept ontwerpbestemmingsplan. Op grond van dit advies, de nieuwe wettelijke regels (Wro en Bro van juli 2008) en enkele vrijstellingsbesluiten op grond van de oude WRO die de afgelopen tijd zijn genomen, waaronder de ontwikkeling van de thermen c.a. aan de noordzijde van het recreatiegebied de Maarsseveense Plassen, is het bestemmingsplan grondig aangepast. Het ontwerpbestemmingsplan Maarsseveense Plassen nr 253.205.07 19 september 2008 dat nu voor ligt voldoet aan het advies van de PPC, aan de wettelijke eisen van Bro juli 2008, de technische eisen van DURP en is conform SVBP 2008. Dit ontwerpbestemmingsplan is klaar om ter visie te leggen in het kader van zienswijzen op grond van de Wro. In 2007 is tevens een verslag inspraak en overleg gemaakt waarin o.a. de inspraak en overleg reacties van commentaar zijn voorzien. De inspraak op het voorontwerpbestemmingsplan “Maarsseveense Plassen e.o.” is voor 42 personen en organisaties aanleiding geweest om te reageren. Van 11 instanties (in het kader van artikel 10 Bro) is een overlegreactie ontvangen. Zoals hiervoor reeds aangegeven heeft de Provinciale Planologische Commissie op 5 juli 2007 een advies gegeven op het concept ontwerpbestemmingsplan. In het kader van zorgvuldigheid is het verslag van 2007 aangepast en aangevuld en opnieuw ter besluitvorming aan het college van B&W aangeboden. U vindt in dit verslag o.a. de reactie op het advies van de PPC van 5 juli 2007. De verzoeken, geen inspraak reacties zijnde, die in de tussenliggende periode (2002-2008) zijn ingediend en waarvoor vrijstellingsprocedures zijn gevoerd zijn verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan. Deze verzoeken en vrijstellingsprocedures maken echter geen onderdeel uit van dit verslag. Het verslag inspraak en overleg van september 2008 is als bijlage bij deze toelichting gevoegd.
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
145
8.
Economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan Vooralsnog is uitgangspunt van het plan, dat de gemeente niet actief tot ontwikkeling van het plan zal overgaan. De activiteiten die verband houden met dit bestemmingsplan bestaan voor een belangrijk gedeelte uit het consolideren en verbeteren van de bestaande situatie binnen het plangebied. De kosten hiervoor worden gedekt uit de normale onderhoudsbudgetten en eventuele toekomstige investeringsprogramma's van de gemeente. Opbrengsten vanuit grondexploitatie zijn daarbij van beperkte betekenis en zullen via de “normale” gemeentelijke begroting worden verrekend. Toepassing van de in het plan aangegeven wijzigingsbevoegdheden zal in hoofdzaak dienen te geschieden vanuit particulier initiatief. De kosten die hieruit voortvloeien komen voor rekening van de initiatiefnemer(s). Op grond van de gegeven mogelijkheden wordt de uitvoering van de wijzigingsbevoegdheden financieel haalbaar geacht. Een exploitatieopzet wordt in dit kader niet noodzakelijk geacht. Eventuele planschade uit ontheffingen of wijzigingen wordt afgewenteld op de initiatiefnemer(s).
Toelichting bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" Ontwerp (d.d. 19 september 2008) Werknummer 253.205.07
BIJLAGE I Kaart archeologische waarde
1;20.000 IKAW,2e generatie& AMK V voorhet Oudheidkundig [bron:Rijksdienst Bodemonderzoekl Nummerszijn "Archeologische monumentnummers"
IKAWlegenda
f--iT]
z^,,¡
Indicatievewaardehoog
,/
./'\r. \.
^//\'J
\ \ t--.
---ut-''
... ) /
Legenda AMK_Relatle WAARDE
I f
Tenein van archeologischebetekenis
I
Terreinvan archeologische waarde
A N
Terreinvan hoge archeologisclre waarde Terreinvan zeer hogearcheologische waafde Terreinvan zeer hoge archeologischewaatde,beschermd
0 '125250 500 E
750 1.000
BIJLAGE II Bijlagen Milieuparagraaf
BIJLAGE III Verslag inspraak en overleg
Gemeente Maarssen
Bestemmingsplan Maarsseveense Plassen e.o. Verslag inspraak en overleg
September 2008
Inhoudsopgave 1.
Inleiding
Blz. 3
2.
Over de gevolgde procedure 2.1 De procedure tot nu toe 2.2 Inspraak over het voorontwerpbestemmingsplan 2.3 Overleg met andere overheden en betrokken instanties 2.4 Bij het voorontwerp behorende stukken 2.5 Het concept ontwerpbestemmingsplan van 17 januari 2007
4 4 5 6 6 6
3.
Ingekomen inspraakreacties 3.1 Inleiding 3.2 Overzicht van de inspraakreacties
7 7 7
4.
Inspraakreacties en beantwoording
11
5.
Ingekomen overlegreacties 5.1 Overzicht van de overlegreacties 5.2 Overlegreactie en becommentariëring
35 35 36
6.
Advies Provinciale Planologische Commissie 5 juli 2007
49
2
1.
Inleiding Het nieuwe bestemmingsplan Maarsseveense Plassen heeft veel voeten in aarde. In 2002 is het plan in het kader van inspraak 4 weken ter inzage gelegd. Het moeizame proces om voor de permanent bewoonde recreatieverblijven een maatschappelijk en politiek gedragen en juridisch verantwoorde planologische regeling te vinden heeft enkele jaren in beslag genomen. In de afgelopen jaren zijn verschillende concepten van een ontwerp opgesteld en onderzoeken verricht. In de 1e helft van 2007 is het concept ontwerpbestemmingsplan Maarsseveense Plassen e.o. (17 januari 2007) naar besluit van B&W voorgelegd aan de commissie voor ruimtelijke ordening c.a. en daarna aan de Provinciale Planologische Commissie (PPC). De PPC heeft op 5 juli 2007 een advies gegeven op dit concept ontwerpbestemmingsplan. Op grond van dit advies, de nieuwe wettelijke regels (Wro en Bro van juli 2008) en enkele vrijstellingsbesluiten op grond van de oude WRO die de afgelopen tijd zijn genomen, waaronder de ontwikkeling van de thermen c.a. aan de noordzijde van het recreatiegebied de Maarsseveense Plassen, is het bestemmingsplan grondig aangepast. Het ontwerpbestemmingsplan Maarsseveense Plassen nr 253.205.07 19 september 2008 dat nu voor ligt voldoet aan het advies van de PPC, aan de wettelijke eisen van Bro juli 2008, de technische eisen van DURP en is conform SVBP 2008. Dit ontwerpbestemmingsplan is klaar om ter visie te leggen in het kader van zienswijzen op grond van de Wro. In 2007 is tevens een verslag inspraak en overleg gemaakt waarin o.a. de inspraak en overleg reacties van commentaar zijn voorzien. De inspraak op het voorontwerpbestemmingsplan “Maarsseveense Plassen e.o.” is voor 42 personen en organisaties aanleiding geweest om te reageren. Van 11 instanties (in het kader van artikel 10 Bro) is een overlegreactie ontvangen. Zoals hiervoor reeds aangegeven heeft de Provinciale Planologische Commissie op 5 juli 2007 een advies gegeven op het concept ontwerpbestemmingsplan. In het kader van zorgvuldigheid is het verslag van 2007 aangepast en aangevuld en opnieuw ter besluitvorming aan het college van B&W aangeboden. U vindt in dit verslag o.a. de reactie op het advies van de PPC van 5 juli 2007. De verzoeken, geen inspraak reacties zijnde, die in de tussenliggende periode (2002-2008) zijn ingediend en waarvoor vrijstellingsprocedures zijn gevoerd zijn verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan. Deze verzoeken en vrijstellingsprocedures maken echter geen onderdeel uit van dit verslag.
3
2.
Over de gevolgde procedure
2.1
De procedure tot nu toe De volgende momenten zijn in de planvorming van “Maarsseveense Plassen e.o.” tot nu toe van belang geweest: Onderwerp Beleidskader toekomst Maarsseveense Plassen (2001) Beleidskader Maarsseveense Plassen (2002) Voorontwerpbestemmingsplan Maarsseveense Plassen
Concept ontwerpbestemmingsplan Maarsseveense Plassen
Besluit B&W 06-032001 12-082002 12-112002
23-012007
ROcie
Raadsbesluit
inspraak
23-04-2001 meerderheid akkoord 16-09-2002 akkoord nee
09-07-2001
ja, Het beleidskader is ook voorgelegd aan de PPC. nee
05-02-2007 akkoord
nee nee
nee
ja, van 15-11-2002 t/m 1212-2002 en overleg ex art. 10 Bro vanaf 15-11-2002 nee, het conceptontwerp is voorgelegd aan de PPC waarna op 5 juli 2007 een advies is ontvangen. Op 21 juni 2007 is het plan door de gemeente aan de PPC gepresenteerd.
De afgelopen jaren zijn de volgende onderzoeken verricht: 1. Inventarisatie naar de permanente bewoning en brandveiligheid op de terreinen aan de Westbroekse Binnenweg, d.d. 2004 (deze inventarisatiegegevens zijn in 2005 geactualiseerd), MB-ALL; 2. Onderzoek illegale bouw en strijdig gebruik in het plangebied ten behoeve van de wraking, d.d. juni 2004 t/m juli 2004 (dit onderzoek is in de daarop volgende jaren verschillende malen geactualiseerd). 3. Beleids- en uitvoeringsnotitie “Aanpak permanente bewoning op de recreatieparken aan de Westbroekse Binnenweg/Oude Dijk”, d.d. 2004, MB-ALL; 4. Notitie (Brand)veiligheid recreatieterreinen aan de Westbroekse Binnenweg en Oude Dijk te Tienhoven, 2004, MB-ALL; 5. Position Paper, permanente bewoning van recreatieverblijven in het plangebied Maarsseveense Plassen e.o., 22 november 2004; 6. Analyse rapportage inventarisatie en controle permanente bewoning, februari 2005, MBALL; 7. Onderzoek luchtkwaliteit bestemmingsplan Maarsseveense Plassen e.o. nr 05.1100, 7 juli Aveco de Bondt; 8. Beoordeling effecten van evenementen en permanente bewoning bungalows op beschermde soorten Grote Maarsseveense Plas Maarssen, nr. 07-068, 5 juli 2007, Waardenburg; 9. Onderzoek bouwtechnische eisen legalisatie permanente bewoning recreatie terreinen Westbroekse Binnenweg te Tienhoven, oktober 2007, MB-ALL;
4
10. Milieuadvies legalisatie permanente bewoning recreatiewoningen aan de Westbroekse Binnenweg, 24 juli 2007, milieudienst nw Utrecht; 11. Verkeerskundig onderzoek thermen Maarsseveense Plassen, nr. 3.0, 28 februari 2008, Delft Infra Advies; 12. Milieuadvies thermen Maarsseveense Plassen, nr. 2504, 25 februari 2008, Milieudienst nw Utrecht; 13. Aanvullende ecologie notitie Grote Plas, nr 07-612/08.03889/DimEm, 25 februari 2008, Waardenburg; 14. Verkeerstelling april 2008 Westbroekse Binnenweg en Oude Dijk door Grondmij; 15. Position Paper, permanente bewoning van recreatieverblijven in het plangebied Maarsseveense Plassen e.o, 20 mei 2008, MB-ALL; 16. Aanvullend milieuadvies thermen Maarsseveense Plassen, 2 september 2008, milieudienst nw Utrecht; 17. Aanvullende notitie verkeersaspecten thermen Maarsseveense Plassen, 22 augustus 2008, Delft Infra Advies; 18. Recreatieparken Westbroekse Binnenweg, studie naar ruimtelijke kwaliteit, september 2008, Kuiper Compagnons.
2.2
Inspraak over het voorontwerpbestemmingsplan In de gemeente Maarssen was tot 1 juli 2005 een gemeentelijke inspraakverordening van kracht die bepaalde op welke wijze inwoners en andere belanghebbenden betrokken worden bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Deze verordening was onder meer van toepassing op de voorbereiding van ruimtelijke plannen. Het college van burgemeester en wethouders heeft het voorontwerp van het bestemmingsplan ‘Maarsseveense Plassen e.o.’ op grond van deze verordening in een inspraakprocedure gebracht. De wijzigingen van de Algemene wet Bestuursrecht die per 1 juli 2005 in werking zijn getreden hebben geleid tot aanpassing van de inspraakverordening. Dit plan is nog in de werking van de oude inspraakverordening in de inspraak gebracht De inspraak rond het voorontwerpbestemmingsplan kende: • Behandeling van het beleidskader in de commissie voor ruimtelijke ordening c.a.; • Ter inzage legging van het voorontwerpbestemmingsplan; • Inloop/informatiebijeenkomst; • Overleg ex artikel 10 Bro (1985). Tijdens de inloop-/informatiebijeenkomst op 21 november 2002 is door middel van een aantal tentoonstellingspanelen en luchtfoto´s informatie gegeven over het voorontwerpbestemmingsplan “Maarsseveense Plassen e.o.” en over de te volgen bestemmingsplanprocedure. Deze bijeenkomst is bezocht door ca. 150 personen. Tijdens de bijeenkomst is iedereen geïnformeerd over het voorontwerpbestemmingsplan en werden vragen beantwoord. Tijdens de bijeenkomst zijn formulieren uitgereikt waarmee de bezoekers de gelegenheid kregen om schriftelijk een inspraakreactie te geven. Van de inloop-/informatiebijeenkomst is geen afzonderlijk verslag gemaakt. Zowel de terinzagelegging als de inloop-/informatiebijeenkomst zijn van tevoren aangekondigd op de gemeentelijke informatiepagina ‘Kijk op Maarssen’ in het huis-aan-huisblad de VAR, in de Staatscourant en middels een mailing aan de bewoners van het plangebied.
5
2.3
Overleg met andere overheden en betrokken instanties Ten behoeve van het overleg als bedoeld in artikel 10 Bro (1985) is het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de volgende instanties en belanghebbenden: 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Provincie Utrecht; Alle leden van de Provinciale Planologische Commissie; Gemeente Utrecht; Dienst Landelijk Gebied; Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht; Recreatieschap Stichtse Groenlanden.
De ontvangen reacties worden in hoofdstuk 5 behandeld. 2.4
Bij het voorontwerpbestemmingsplan behorende stukken Het voorontwerpbestemmingsplan dat ter inzage heeft gelegen en naar de overleginstanties is verzonden bestaat uit voorschriften, bestemmingsplankaart (in drie kaartbladen), toelichting en een aantal afzonderlijke bijlagen.
2.5
Het concept ontwerpbestemmingsplan van 17 januari 2007 Zoals in de inleiding al is aangegeven is in 2007 een concept ontwerpbestemmingsplan aangeboden aan de Provinciale Planologische Commissie voor een advies. Het advies en onze reactie daarop zijn weergegeven in dit verslag. Gezien het voorontwerpbestemmingsplan dat in het kader van artikel 10 van het Besluit ruimtelijke ordening aan de overleginstanties is voorgelegd en het concept ontwerpbestemmingsplan dat in 2007 aan de PPC is aangeboden waar de overleginstanties in vertegenwoordigd zijn, hebben wij voldaan aan de wettelijke eis van vooroverleg. In 2007 en 2008 heeft nog apart overleg plaatsgevonden met VROM en de provincie over de planologische regeling tav de permanent bewoonde recreatieverblijven.
6
3.
Ingekomen inspraakreacties
3.1
Inleiding Gedurende de termijn dat het voorontwerpbestemmingsplan ter inzage heeft gelegen zijn 42 schriftelijke reacties ontvangen. Een aantal reacties zijn buiten de gestelde termijn verstuurd. Aangezien deze zijn ontvangen op een zodanig moment dat deze inhoudelijk zonder vertraging van de planprocedure konden worden meegenomen bij de samenstelling van dit verslag, is er geen aanleiding om deze reacties buiten beschouwing te laten. De binnengekomen inspraakreacties zijn afzonderlijk behandeld. De verzoeken, geen inspraak reacties zijnde, die in de tussenliggende periode (2002-2008) zijn ingediend en de vrijstellingsprocedures die zijn gevoerd zijn beoordeeld en waar mogelijk verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan. Deze verzoeken maken echter geen onderdeel uit van dit verslag. Ten aanzien van het nieuwe ontwerpbestemmingsplan van september 2008 het volgende. Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening van kracht geworden. Bestemmingsplannen die na 1 juli 2008 ter visie worden gelegd moeten voldoen aan de nieuwe wettelijke eisen. In de eerste plaats moet het bestemmingsplan voldoen aan een aantal technische eisen. Vanaf 1 juli 2009 zijn gemeenten verplicht om hun nieuwe bestemmingsplannen (dat zijn in ieder geval alle plannen die na 1 juli 2008 in procedure zijn gebracht) via het internet beschikbaar te stellen. Het plan moet DURP conform zijn en SVBP 2008 proof. De opmaak van dit ontwerpbestemmingsplan ziet er dus heel anders uit dan het voorontwerp- en het concept ontwerpbestemmingsplan. Het ministerie van VROM heeft met SVBP 2008 het aantal bestemmingen drastisch teruggebracht. Er is nog maar een keuze uit een beperkt aantal hoofdbestemmingen en een lijst met subaanduidingen. De bestemmingen zoals opgenomen in het voorontwerp en het concept ontwerp zijn vertaald naar SVBP 2008. Daarnaast zijn de voorschriften (op grond van de nieuwe wet “regels” genoemd) aangepast aan SVBP 2008 en het nieuwe Bro. In het nieuwe Bro staan regels die verplicht moeten worden opgenomen in de regels van het bestemmingsplan. Het gaat hierbij om de overgangs- en slotbepalingen. Ook ontheffingsregels (voorheen binnenplanse vrijstelingen) zijn op grond van de Bro aan banden gelegd. Om een bestemmingsplan flexibel te maken is het op grond van de Bro toegestaan ontheffingsregels op te nemen. Het toekennen van een ontheffing op de bouw- of gebruiksregels mag echter geen automatisme meer zijn. Telkens als verzocht wordt om te mogen afwijken van de bouw- of gebruiksregels moet worden gemotiveerd waarom van de standaard wordt afgeweken. De aanvrager moet aangeven waarom hij niet uit de voeten kan met de standaard regel. In sommige gevallen moet de aanvrager zelfs met onafhankelijk advies aantonen dat ontheffing van de regels terecht is.
3.2
Overzicht van de inspraakreacties In het navolgende overzicht is de naam en het adres van de inspreker aangegeven en op welke onderdelen de reactie betrekking heeft. Een samenvatting en de beantwoording van de inspraakreacties is opgenomen in het volgende hoofdstuk. De ingekomen brieven zijn in een afzonderlijke bijlage bij dit verslag opgenomen.
7
Nr. Naam 1 Stichting Natuur-recreatie Maarsseveense Plassen t.a.v. T.M.A.H. Custers 2 Vereniging Rondom Maarsseveen t.a.v. M. Chardon 3
4
5
6
Adres Betreft Columbuslaan 75 3526 EB Diversen Utrecht
Westbroekse Binnenweg Diversen 56a-32 3612 AJ Tienhoven P.J.M. Groot mede namens Y.A. Westbroekse Binnenweg 3 Diversen Bos, A.G v.d. Weerd, A.H.M. Crone, M. Buikman, D. de Graaf, J. van Holland, R. Bergshoeff, E. de Graaf H. de Graaf van Renswoude Westbroekse Binnenweg Diversen 66 3612 AJ Tienhoven Naturistenvereniging Maarsseveense Plassen K.A. Roding J. Klein
Pauwenkamp 28 3607 GB Maarsseveen t.a.v. Maarssen se Plassen
29 november 2002 27 februari 2003
Westbroekse Binnenweg 7 Westbroekse 3612 AE Tienhoven Binnenweg 7
7
D.F. Louwman en J. Louwman- Westbroekse Binnenweg Bruins 16 3612 AH Tienhoven
8
Architectenburo D. Niesing Royaarslaan 2 3601 HA namens familie W.J. de Graaf- Maarssen Klein
9
M.G. Bellinga
10
Fasseur en Partners, t.a.v. D. Postbus 700, 3700 AS Fasseur namens E.A. de Graaf Zeist
11
W. de Graaf en F. de Graaf- Westbroekse Binnenweg 6 Wagensveld 3612 AH Tienhoven D.E.J. de Graaf Westbroekse Binnenweg 23 3612 AE Tienhoven
12
Datum 29 november 2002 11 december 2002 12 december 2002
Frederik Hendrikstraat 94 3583 VP Utrecht
13
J.H. Hoitsma
Westbroekse Binnenweg 25 en 27 3612 AG Tienhoven Westbroekse Binnenweg 64 a 3612 AJ Tienhoven
14
D.R. de Graaf
15
R. Bergshoeff en H. Bergshoeff- Westbroekse
Binnenweg
12 december 2002 Westbroekse 16 Binnenweg 16 december 2002 Westbroekse 16 Binnenweg december naast 2002 nummer 17 Westbroekse 12 Binnenweg december tussen 21 en 2002 23 Westbroekse 12 Binnenweg december tussen 22 en 2002 24 Diversen 6 november 2002 Westbroekse 11 Binnenweg 23 december 2002 Westbroekse 12 Binnenweg 25 december en 27 2002 Westbroekse 9 december Binnenweg 64 2002 a Westbroekse 12
8
den Breeje
30 3612 AH Maarssen
Binnenweg 30 december 2002 Royaardslaan 2 3601 HA Westbroekse 16 Maarssen Binnenweg december tussen 42 a 2002 en 44 Royaardslaan 2 3601 HA Westbroekse 16 Maarssen Binnenweg december tussen 2002 nummer 58 en 60 Westbroekse Binnenweg Diversen 12 66 3612 AJ Tienhoven december 2002 Cambier van Nootenstraat Westbroekse 16 36 3604 AK Maarssen Binnenweg 68 december 2002 Westbroekse Binnenweg Westbroekse 11 86 a 3612 AK Tienhoven Binnenweg 86 december a 2002 Westbroekse Binnenweg Westbroekse 18 86 b 3612 AK Tienhoven Binnenweg 86 december b 2002 Westbroekse Binnenweg Westbroekse 1 december 86 c 3612 AK Maarssen Binnenweg 86 2002 c Gageldijk 79 Westbroekse 3602 AJ Maarssen Binnenweg 86 Gageldijk 204 3566 MJ Westbroekse 11 Utrecht Binnenweg december naast nr. 88 2002 Westbroekse Binnenweg Westbroekse 5 december 88 3612 AK Maarssen Binnenweg 88 2002
16
Architectenburo D. Niesing namens familie W.J. de GraafKlein
17
Architectenburo D. Niesing namens familie W.J. de GraafKlein
18
E. de Graaf en M. van Holland
19
A.J. Verhoef
20
P.J.A. Gram
21
Hoveniersbedrijf Nymphaea
22
L. Barte
23 24
Amgro Maarssen bv, Ammerlaan A.W.S. Ammerlaan
25
C. de Rijk-Verheul
26
B.M. Floor-van der Horst namens Westbroekse Binnenweg de Maatschap Floor 96 3612 AK Tienhoven
27
Bureau IMA, de heer J. van den Lindelaan 31, 1231 CH Kommer Loosdrecht
28 29
GLTO Bedrijfsadvies B.V. Mevrouw ir E.M Haakmeester J.L. Hoogstraten
Postbus 77, 3730 GJ De Bilt Diependaalsedijk 66 3601 GM Maarssen
30
T.A. de Graaf
Klokjeslaan 58 301 HG Maarssen
dhr
J.
Westbroekse Binnenweg 100 Perceel aan noordzijde Westbroekse Binnenweg Tuinbouwweg 3 Tuinbouwweg tussen 17 en 19 Tuinbouwweg sectie C nummer 64
11 december 2002
11 december 2002 6 december 2002
9
31 32
33
34
35
36
37
38 39 40 41
42
A. de Graaf
Paulus Potterstraat 47 3601 RC Maarssen Dierks- Tuinbouwweg 17 3602 AT Maarssen
Tuinbouwweg 11 H.J. Dierks en F.H. Tuinbouwweg 11 Langenberg 17 december 2002 J.A. van Kouwen Tuinbouwweg 21 3602 AT Tuinbouwweg 16 Maarssen 23 december 2002 J. van Kouwen Tuinbouwweg 23 b 3602 Tuinbouwweg 12 AT Maarssen 23 b december 2002 H.G. Baars Tuinbouwweg 23 c 3602 Tuinbouwweg 12 AT Maarssen 23 c december 2002 GLTO, t.a.v. E.M. Haakmeester- Postbus 77 3730 AB De Tuinbouwweg 12 Wolters namens A.J.M. de Groot Bilt achter december nummer 3 2002 DAS rechtsbijstand, t.a.v. S.D. Postbus 23000 1100 DM Tuinbouwweg 12 van Reenen namens J.M.A. Amsterdam 29 december Gram 2002 P.M. Uppelschoten Tuinbouwweg 31 3602 AT Diversen 3 december Maarssen 2002 R. Vernooij Tuinbouwweg 33 a 3602 Diversen 5 december AT Maarssen 2002 A. Verhoef Kamerling Onnesweg 193 Oude Dijk 12 februari 1223 JG Hilversum 2003 K. Verhoef Maarsseveensevaart 118 Oude Dijk 12 3612 AA Tienhoven sectie nr. december 3280 2002 W.R, van Gelder Postbus 288 3430 AG Oude Dijk 54 10 Nieuwegein december 2002
10
4.
Inspraakreacties en beantwoording 1.
Stichting Natuur-recreatie Plassen Columbuslaan 75 3526 EB Utrecht
Maarsseveense
29 november 2002
Inspraakreactie: 1. Geven aan in te stemmen met het voorontwerpbestemmingsplan. 2. Verzoeken verder op de hoogte te worden gehouden over de verdere planprocedure. Beantwoording: 1. Met genoegen is kennis genomen van de instemming met het voorontwerpbestemmingsplan “Maarsseveense Plassen”. 2. Voor de verdere procedure tot vaststelling van het bestemmingsplan wordt verwezen naar de officiële bekendmakingen van de gemeente. Eventueel kunnen die ook worden geraadpleegd via de Website van de gemeente (www.maarssen.nl).
2.
Vereniging Rondom Maarsseveen M. Chardon Westbroekse Binnenweg 56a-32 3612 AJ Tienhoven
11 december 2002
Inspraakreactie: 1. Vraagt wat de status is van dit bestemmingsplan en vraagt waarom het plan niet eerst in de commissie voor ruimtelijke ordening c.a. is behandeld. 2. Vraagt of de analyse van de woonfunctie op de verblijfsrecreatieve terreinen de analyse van het college van B&W is. 3. Vraagt wat de verdere planprocedure is en informatieve momenten. 4. Maakt bezwaar tegen de regelmatig gebruikte schrijfwijze waarin teveel ruimte is niet tot uitvoering van besluiten te komen (parkeervoorzieningen, OV, langzaam verkeer etc.). 5. Verzoekt de parken als “liggende ten noordoosten” i.p.v. “ten noorden” van de Maarsseveense Plassen aan te duiden in de tekst. 6. Maakt bezwaar tegen het noemen van uitgeprocedeerde asielzoekers als bewoners van de parken aangezien het niets toevoegt aan de analyse. 7. Vraagt welke bouwwerken onder het overgangsrecht vallen op de parken. 8. Verzoekt een heldere definitie te geven van een zomerhuis, stacaravan, mobilhome en trekkershut. 9. Wat is het verschil tussen de bestemmingen –Rv(c)- en Rv(z)-. 10. Verzoekt dat de gemeente extra inspanning zal leveren voor een betere bereikbaarheid van het plangebied. 11. Verzoekt de gevaarlijke verkeerssituatie voor langzaam verkeer aan de Westbroekse Binnenweg en Oude Dijk te verbeteren.
11
12. Verzoekt aan te geven wat de verantwoordelijkheden van de gemeente zijn t.a.v. het parkeren in openbaar gebied. 13. Maakt bezwaar tegen de zinsnede dat parkeren op eigen erf dient te geschieden aangezien daarmee het parkeerprobleem op de bewoners wordt afgewenteld. 14. Vraagt welke vorm van landbouw is toegestaan in het plangebied. Beantwoording: 1. Het bestemmingsplan dat in 2002 ter inzage heeft gelegen is een voorontwerpbestemmingsplan waarop inspraak van toepassing is. Na de inspraakprocedure wordt het voorontwerpbestemmingsplan omgevormd tot een ontwerpbestemmingsplan waarvoor de vaststellingsprocedure wordt gevoerd op grond van de Wet ruimtelijke ordening. De commissie voor ruimtelijke ordening c.a. heeft zich uitgesproken over het beleidskader “Maarsseveense Plassen e.o.” dat de basis vormt voor het voorontwerpbestemmingsplan. De inspraakreacties en het (concept) ontwerpbestemmingsplan van 17 januari 2007 zijn ter advisering voorgelegd aan de commissie voor ruimtelijke ordening c.a. en de provinciale planologische commissie. De reacties op het voorontwerpbestemmingsplan en het concept ontwerpbestemmingsplan zijn bekeken en waar mogelijk verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan van 19 september 2008. 2. Het college van burgemeester en wethouders heeft een besluit genomen over het voorontwerpbestemmingsplan. Daarmee heeft het college aangegeven te kunnen instemmen met hetgeen in het voorontwerpbestemmingsplan staat. Een bestemmingsplan is echter een product waar verschillende instanties mee moeten instemmen waaronder de provincie en de VROM inspectie. Gedurende de planprocedure kan de inhoud van het bestemmingsplan (aanzienlijk) wijzigen. De planprocedure heeft enige jaren stil gelegen omdat het vinden van een goede planologische regeling voor de permanente bewoning van recreatieverblijven erg lastig was. In dit kader zijn verschillende onderzoeken uitgevoerd en rapporten verschenen en heeft overleg plaatsgevonden met VROM en provincie. In het ontwerpbestemmingsplan is uitgegaan van de laatste stand van zaken ten aanzien van dit onderwerp. 3. De procedure in de nieuwe Wet ruimtelijke ordening luidt in het kort als volgt: • Besluit college van B&W over het ontwerpbestemmingsplan; • Advies commissie voor ruimtelijke ordening c.a.; • 1e ter visie legging van het ontwerpbestemmingsplan (indienen zienswijzen); • vaststelling ontwerpbestemmingsplan door de gemeenteraad binnen 12 weken na de afsluiting van de 1e ter visie legging; • 2e ter visie legging (indienen verzoek om voorlopige voorziening en beroep bij Raad van State); • beroepsprocedure bij de Raad van State. 4. Een bestemmingsplan is daar het instrument niet voor. Een bestemmingsplan geeft een analyse en geeft mogelijkheden aan die in de voorschriften en op de plankaart worden weergegeven. Het bestemmingsplan biedt bijvoorbeeld de mogelijkheid extra parkeerhavens te realiseren. De besluitvorming over extra parkeerhavens is een ander traject. 5. Er is uitgegaan van de projectie van de plankaart. In dit geval liggen de parken ten noorden van de Maarsseveense Plassen. U heeft gelijk als het gaat om de werkelijk ligging van de parken. Die is noord-oost. 6. De assielzoekers vormen een onderdeel van de indicatieve opsomming van meerdere groepen. Wij zullen deze groep weglaten in de toelichting.
12
7. Er is onderzoek verricht naar de vraag welke objecten overgangsrechtelijk worden beschermd op grond van het vigerende bestemmingsplan. In dit onderzoek zijn gegevens uit de GBA en het Woningregister van de gemeente betrokken. Hierbij is tevens gekeken naar luchtfoto’s teneinde te beoordelen of een object niet in overwegende mate is veranderd of vernieuwd. Conclusie van dit onderzoek is geweest dat er in ieder geval 17 chalets zijn geïdentificeerd die onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan Gageldijk/Westbroekse Binnenweg vallen. Het is echter niet uitgesloten dat meer recreatieverblijven onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan Gageldijk/Westbroekse Binnenweg vallen. Dit valt echter niet af te leiden uit gegevens die thans bij de gemeente bekend zijn (de GBA en het Woningregister). Bewijs hiervoor zal derhalve op andere wijze dienen te worden geleverd. De bewijslast rust blijkens vaste jurisprudentie op degenen die aanspraak maken op bescherming uit hoofde van overgangsrechtelijke bepalingen. Benadrukt wordt voorts dat slechts die recreatieverblijven onder het overgangsrecht kunnen worden gebracht die voldoen aan de voor permanente bewoning geldende vereisten krachtens (onder meer) het Bouwbesluit. Een 17 tal chalets valt dus onder het overgangrecht van het bestemmingsplan Gageldijk/Westbroekse Binnenweg omdat er op 14 december 1984 sprake was van permanente bewoning, deze bewoning ononderbroken is voortgezet en er geen belangrijke wijzigingen aan het chalet hebben plaatsgehad. In het ontwerpbestemmingsplan worden bestaande rechten (objectgebonden overgangsrecht) gerechtvaardigd. 8. Al deze objecten worden aangeduid als recreatieverblijf. In het ontwerpbestemmingsplan zullen we die benaming gebruiken en in de begripsbepaling aangeven welke objecten daar onder vallen. 9. Binnen de bestemming “Recreatieterrein” liggen de recreatieverblijven op een terrein binnen een daarvoor aangegeven zone van standplaatsen. Zelfstandige recreatieverblijven liggen niet op een terrein. 10. In 2003 heeft overleg plaatsgevonden met de vervoersmaatschappij over de buslijnen die in stand worden gehouden en de buslijnen die komen te vervallen. 11. Ten aanzien van verkeersknelpunten is in 2003 het Gemeentelijk Verkeer en Vervoers Plan (GVVP) opgesteld. Dit GVVP is in 2008 herzien en opnieuw vastgesteld. Een bestemmingsplan is niet het instrument om maatregelen te nemen. Een bestemmingsplan geeft een analyse van de bestaande situatie en geeft mogelijkheden aan die in de voorschriften en op de plankaart worden opgenomen. 12. Op dit moment geldt er in het plangebied geen parkeerverbod voor het parkeren in het openbaar gebied. Het beleid is wel dat bewoners en bedrijven voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein realiseren en de parkeerbehoefte niet onnodig wordt afgewenteld op het openbaar gebied. 13. Het beleid is dat een ieder verantwoordelijk is voor zijn eigen parkeerbehoefte en de parkeerbehoefte van zijn bezoekers en dat de parkeerbehoefte niet onnodig wordt afgewenteld op het openbaar gebied. 14. Tuinbouw, akkerbouw en veeteelt. Het ontwerpbestemmingsplan biedt geen ruimte meer voor de oprichting van nieuwe agrarische bouwvlakken.
13
3.
P.J.M. Groot mede namens Y.A. Bos A.G. v/d Weerd A.H.M. Crone M. Buikman D. de Graaf J. van Holland R. Bergshoeff E. de Graaf
12 december 2002
Westbroekse Binnenweg 3 3612 AH Maarssen
Inspraakreactie: 1. Bewoners constateren dat in het nieuwe bestemmingsplan geen oplossing wordt aangereikt voor de bestaande parkeerproblemen aan de Westbroekse Binnenweg die voornamelijk voortvloeien uit het gedoogbeleid van de gemeente t.a.v. het permanent wonen op de aanwezige campings. Verzoeken de gemeente met en oplossing te komen voor dit probleem door bijvoorbeeld parkeerhavens aan te leggen in de bermen bij de verblijfsrecreatieve terreinen in combinatie met een sanctioneringbeleid voor parkeren aan de rest van de Westbroekse Binnenweg. 2. Bewoners maken bezwaar tegen de nieuwe “centrumfunctie” nabij het kruispunt Westbroekse Binnenweg/ Oude Dijk/ Nedereindsevaart door twee percelen waaronder één van de gemeente Maarssen de bestemming “gemengde doeleinden” toe te kennen. Gezien de reeds aanwezige voorzieningen is aan een verdere uitbreiding van o.a. horecavoorzieningen geen behoefte. 3. Bewoners maken tevens bezwaar tegen de bestemming “gemengde doeleinden met twee dienstwoningen” op het perceel Westbroekse Binnenweg 24 en 26 aangezien deze in de eerste plaats vaag is en in de twee plaats er geen behoefte is aan de genoemde voorzieningen. Voorgesteld wordt het perceel van de gemeente op deze locatie te bestemmen voor woondoeleinden voor de bouw van een vrijstaande woning binnen de lintbebouwing en het geld dat uit de verkoop van het perceel voortkomt te gebruiken voor verbeteringen in het gebied zodat het algemeen belang gediend is. Beantwoording: 1. Het beleid is dat een ieder verantwoordelijk is voor zijn eigen parkeerbehoefte en de parkeerbehoefte van zijn bezoekers en dat de parkeerbehoefte niet onnodig wordt afgewenteld op het openbaar gebied. Een bestemmingsplan is niet het instrument om maatregelen te nemen. Een bestemmingsplan geeft een analyse van de bestaande situatie en geeft mogelijkheden aan die in de voorschriften en op de plankaart worden opgenomen. In het ontwerpbestemmingsplan is een zodanig ruime bestemming voor verkeersdoeleinden opgenomen, dat het mogelijk is parkeerplaatsen in de bermen aan te leggen. De formuleringen die worden aangehaald uit de toelichting op het plan houden verband met de systematiek van de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening, die uitgaat van het scheppen van mogelijkheden, maar geen verplichtingen tot het realiseren ervan. Uw opmerking zal wel worden doorgegeven aan de productgroep verkeer van de afdeling openbare werken.
14
2. De genoemde bestemming “centrumdoeleinden” is komen te vervallen in het ontwerpbestemmingsplan. De percelen hebben de bestemming “Tuin” gekregen conform het geldende bestemmingsplan. De bestaande snackkiosk is met een aanduiding weergegeven. 3. In het ontwerpbestemmingsplan zal voor de percelen Westbroekse Binnenweg 24 en 26 de bestemming “W2” worden opgenomen. Daarmee is de oprichting van twee woningen mogelijk (de bestaande dienstwoning en 1 extra woning in de voormalige winkel). De begrenzing van het bestemmingsvlak is aan de voorzijde strak om de bestaande bebouwing gelegd. 4.
H. de Graaf-Renswoude Westbroekse Binnenweg 66 3612 AJ Tienhoven
29 november 2002
Inspraakreactie: 1. Maakt bezwaar tegen het voorontwerpbestemmingsplan Maarsseveense Plassen e.o. aangezien het een onrechtvaardig bestemmingsplan is. Als voorbeelden worden genoemd de bestemming “Natuur –N-“ op het perceel naast Westbroekse Binnenweg nummer 1, de bestemming “Gemengde doeleinden” op het perceel t.o. Westbroekse Binnenweg nummer 1 i.v.m. te verwachten overlast en de bestemming “Woondoeleinden” op het perceel naast nummer 66. 2. Verzoekt de bestaande schuur op het perceel Westbroekse Binnenweg 66 binnen het bebouwingsvlak te leggen en de stacaravan op het perceel Westbroekse Binnenweg 66 de bestemming “Verblijfsrecreatie, zelfstandige zomerhuisjes –Rv(z)-“ toe te kennen conform de in 1967 afgegeven verklaring van GS. Beantwoording: 1. De bestemming “Natuur ” staat het genoemde gebruik als schapenweide niet in de weg. Het betreft hier overigens een bestemming die gelijk aan het geldende bestemmingsplan is. De bedoelde bestemming voor “Gemengde Doeleinden” zal niet in het ontwerpbestemmingsplan worden opgenomen (zie tevens het antwoord onder 4). De bestemming “Woondoeleinden” op het perceel naast Westbroekse Binnenweg 66 vervalt eveneens. 2. De schuur op het perceel Westbroekse Binnenweg 66 wordt in het ontwerpplan binnen de bestemming “Woondoeleinden” gebracht. De stacaravan heeft in het ontwerpbestemmingsplan de bestemming “Verblijfsrecreatie, zelfstandige recreatieverblijven” gekregen.
15
5.
Naturistenvereniging Maarsseveense Plassen T.a.v. K.A. Roding Pauwenkamp 28 3607 GB Maarssen
26 februari 2003
Inspraakreactie: 1. Verzoekt op bladzijde 35 van de toelichting het woord “naaktrecreatie” aan de opsomming toe te voegen. Beantwoording: 1. Het begrip “oeverrecreatie” omvat in planologische zin ook de door betrokkene bedoelde vorm van recreatie en is als zodanig voor het bestemmingsplan niet relevant.
6.
J. en M. Klein Westbroekse Binnenweg 7 3612 AE Tienhoven
12 december 2002
Inspraakreactie: 1. Verzoekt het bebouwingsvlak voor de woning aan te passen zodat de schuur rechts naast de woning kan worden geplaatst waardoor een betere situatie op het perceel ontstaat. Beantwoording: 1. De plankaart van het ontwerpbestemmingsplan is overeenkomstig het verzoek aangepast.
7.
D.F. Louman en J. Louman-Bruins Westbroekse Binnenweg 16 3612 AH Tienhoven
16 december 2002
Inspraakreactie: 1. Verzoekt in het bestemmingsplan de mogelijkheid op te nemen de bestaande woning los te maken van de buren door een vrijstaande woning te realiseren die ca. 10 meter van de weg af komt te liggen en ca. 7 meter van de gevel van de buren. 2. Verzoekt het bestaande bijgebouw tot praktijkruimte te verbouwen met een serre aan de achterzijde en daarbij de mogelijkheid van een praktijkwoning. 3. Vraagt of de bestaande locatie van de woning dan vervalt en de woning dan op grond van het overgangsrecht staat. Beantwoording: 1. In het ontwerpbestemmingsplan zal een (algemene) wijzigingsbevoegdheid ex artikel 11 van de Wet ruimtelijke ordening worden opgenomen teneinde, onder voorwaarden, aan de wens tot mogelijke veranderingen van bebouwing en bestemmingsvlakken tegemoet te kunnen komen en de woning te verplaatsen naar een vanuit ruimtelijk oogpunt meer gewenste locatie.
16
2. Het perceel heeft in het ontwerpbestemmingsplan de bestemming “woondoeleinden” gekregen conform het geldende bestemmingsplan voor het hebben van 1 woning van 600 m3. Bij de woning mag, indien nog niet aanwezig, een bijgebouw worden gerealiseerd van maximaal 50 m2. Binnen de bestemming “woondoeleinden” is het mogelijk een beroep aan huis te hebben met een praktijkruimte. Middels de ontheffingsbepalingen is het mogelijk, ten behoeve van een beroep aan huis, het bijgebouw van 50 m2 te vergroten naar 80 m2. Er kan geen medewerking worden verleend aan de bouw van een extra praktijkwoning. 3. De bestaande woning valt niet onder het overgangsrecht.
8.
Architectenburo D. Niesing Royaardslaan 2 3601 HA Maarssen namens familie W.J. de Graaf-Klein
16 december 2002
Inspraakreactie: 1. Verzoekt de bestaande bebouwing op het perceel aan de Westbroekse Binnenweg naast nummer 17 te amoveren en in ruil daarvoor een bestemming woondoeleinden te krijgen om een vrijstaande woning met bijgebouw te realiseren. Beantwoording: 1. Het betreft hier een perceel van circa 6800 m2 met de bestemming volkstuin. Op dit perceel staan verschillende illegaal geplaatste objecten waaronder 2 permanent bewoonde chalets. Het perceel is gelegen binnen de Ecologische Hoofdstructuur en het vogelrichtlijngebied. Nadere bestudering wijst uit dat de sanering van circa 350 m2 aan bebouwing in ruil voor 1 woning van 600 m3 met een bijgebouw geen aanzienlijke ruimtelijke verbetering tot gevolg heeft. Er zal geen medewerking worden verleend aan het verzoek. 9.
M.G. Bellinga Frederik Hendrikstraat 94 3583 VP Utrecht
17 december 2002
Inspraakreactie: 1. Verzoekt de bestemming “Verblijfsrecreatie, zelfstandige zomerhuisjes –Rv(z)-“ van het bestaande zomerhuisje (nabij Westbroekse Binnenweg 21) van 85 m2 en een verdieping te vervangen door een bestemming woondoeleinden voor de bouw van een vrijstaande woning met bijgebouw, conform de in 1975 afgegeven intentieverklaring van de gemeente Maarssen. 2. Verzoekt het bebouwingsvlak naar achteren te verplaatsen, conform de bijgevoegde tekening. 3. Maakt bezwaar tegen de opwaardering van de op overgangsrecht aanwezige stacaravan van de heer de Graaf tot “Verblijfsrecreatie, zelfstandige zomerhuisjes –Rv(z)-“.
17
Beantwoording: 1. Het recreatieverblijf zal de bestemming “Verblijfsrecreatie, zelfstandig recreatieverblijf” krijgen in het ontwerpbestemmingsplan conform de bestemming in het geldende bestemmingsplan. De inhoud van het recreatieverblijf mag niet meer bedragen dan de huidige inhoud van het recreatieverblijf. Ook met betrekking tot de goothoogte zal uitgegaan worden van de bestaande situatie. Er zal geen medewerking worden verleend aan de opwaardering van het recreatieverblijf naar de bestemming “woondoeleinden”. Daargelaten de status van de intentieverklaring zijn de planologische inzichten in 31 jaar ingrijpend gewijzigd en kan redelijkerwijs niet meer verwacht worden dat de locatie wordt beoordeeld naar de situatie van toen. Het risico dat door tijdsverloop sprak is van gewijzigde inzichten is het risico van degene die “stil blijft zitten”. 2. Een wijziging van de plaats van het bouwvlak wordt niet gewenst geacht in verband met de ligging binnen de zone van de Europese Vogelrichtlijn. Ook aan het verzoek tot het bestemmen van de grond rondom de opstallen tot tuin kan geen medewerking worden verleend. Ten aanzien van de opstallen zoals de schuur en het prieel is het bouwvlak aangepast zodat deze opstallen binnen de bestemming vallen. 3. Het betreffende recreatieverblijf is geplaatst met een vergunning van de gemeente Maarssen. Het positief bestemmen is dan ook gerechtvaardigd.
10.
Fasseur en Partners D. Fasseur Postbus 700 3700 AS Zeist namens E.A. de Graaf
12 december 2002
Inspraakreactie: 1. Vraagt of de bestemming “Gemengde doeleinden” op het perceel Westbroekse Binnenweg tussen 22 en 24 horeca mogelijk maakt. Vraagt wat de bouwmogelijkheden zijn (oppervlakten en hoogten). Verzoekt om tevens de mogelijkheid voor de bouw van een vrijstaande woning op te nemen. Beantwoording: 1. Gezien de reacties zowel in het kader van de inspraak als uit overleg ex art 10 van het Besluit op de Ruimtelijke Ordening zal in het ontwerpbestemmingsplan de bestemming “Gemengde Doeleinden” niet meer worden opgenomen (zie tevens het antwoord onder 4).
18
11.
W. de Graaf en F. de Graaf-Wagensveld Westbroekse Binnenweg 6 3612 AH Tienhoven
6 november 2002
Inspraakreactie: 1. Maakt bezwaar tegen de bestemming op het perceel tussen Westbroekse Binnenweg 22 en 28 die de vestiging van een horecagelegenheid mogelijk maakt. 2. Maakt tevens bezwaar tegen de mogelijkheid parkeervoorzieningen en parkeerhaventjes te realiseren aangezien dit de verkeersveiligheid niet ten goede komt en er nog meer overlast ontstaat. Beantwoording: 1. Gezien de reacties zowel in het kader van de inspraak als uit overleg ex art 10 van het Besluit op de Ruimtelijke Ordening zal in het ontwerpbestemmingsplan de bestemming “Gemengde Doeleinden” niet meer worden opgenomen (Zie tevens het antwoord onder 4). 2. Het parkeren op de Westbroekse Binnenweg en de Oude Dijk veroorzaakt tal van verkeersproblemen, die om een oplossing vragen. Anders dan betrokkene meent, zal een zorgvuldige inrichting van het gebied met onder meer aanvullende parkeervoorzieningen tot een wezenlijke verbetering van die situatie leiden. 12.
D.E.J. de Graaf Westbroekse Binnenweg 23 3612 AE Maarssen
11 december 2002
Inspraakreactie: 1. Verzoekt het gehele kadastrale perceel Westbroekse Binnenweg 23 de bestemming “Tuin bij woondoeleinden” toe te kennen, conform het bestaande gebruik. 2. Vraagt aan beide op het perceel gelegen zomerhuisjes de bestemming “Verblijfsrecreatie, zelfstandige zomerhuisjes –Rv(z)-“ toe te kennen. 3. Maakt gezien de rechtsgelijkheid bezwaar tegen de opwaardering van zomerhuisjes naar de bestemming “Woondoeleinden”. Beantwoording: 1. De tuin bij het betreffende perceel is ten opzichte van het geldende bestemmingsplan al aanmerkelijk vergroot. Het perceel ligt tevens binnen de zone van de Europese Vogelrichtlijn. Een verdere uitbreiding van de bestemming “Tuin” ten koste van de bestemming natuurgebied is daarom niet mogelijk. 2. Het bestaande recreatieverblijf heeft in het ontwerpbestemmingsplan de bestemming “Verblijfsrecreatie, zelfstandig recreatieverblijf” gekregen. 3. In het ontwerpbestemmingsplan worden recreatieverblijven niet opgewaardeerd naar de bestemming “Woondoeleinden”.
19
13.
J.H. Hoitsma Westbroekse Binnenweg 25 en 27 3612 AG Tienhoven
12 december 2002
Inspraakreactie: 1. Verzoekt het bebouwingsvlak voor woondoeleinden aan de linkerzijde van zijn perceel met 7 meter te verbreden in verband met een betere invulling van het terrein. Indien dit niet mogelijk is dan het verzoek het totale bebouwingsvlak 7 meter naar links op te schuiven. 2. Verzoekt de oprichting van 2 woningen mogelijk te maken. Beantwoording: 1. In het ontwerpbestemmingsplan wordt ten behoeve van een wijziging van bebouwingsvlakken en bestemmingsgrenzen een wijzigingsbevoegdheid ex artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening opgenomen. Wel willen wij u er op wijzen dat uw perceel is gelegen binnen de zone van de Europese Vogelrichtlijn hetgeen aan een dergelijke wijziging strenge voorwaarden verbindt. 2. Bij sanering van alle opstallen is de bouw van een dubbele woning met een inhoud van 2x 600 m3 mogelijk, mits de totale voorgevelbreedte beperkt blijft (bijv. in de vorm van een langhuisboerderij). Er moet tevens aandacht zijn voor natuurontwikkeling.
14.
D.R. de Graaf Westbroekse Binnenweg 64 a 3612 AJ Tienhoven
9 december 2002
Inspraakreactie: 1. Verzoekt de bestaande stacaravan de bestemming “Verblijfsrecreatie, zelfstandige zomerhuisjes –Rv(z)-“ toe te kennen. 2. Maakt in het kader van rechtsgelijkheid bezwaar tegen de opwaardering van de stacaravan op het perceel Westbroekse Binnenweg 28 a naar de bestemming woondoeleinden. Beantwoording: 1. Het recreatieverblijf heeft in het ontwerpbestemmingsplan de bestemming “Verblijfsrecreatie, zelfstandig recreatieverblijf” gekregen. 2. Het perceel Westbroekse Binnenweg 28a heeft in het ontwerpbestemmingsplan eveneens die bestemming gekregen.
20
15.
R. Bergshoeff en H. Bergshoeff-den Breeje Westbroekse Binnenweg 30 3612 AH Maarssen
12 december 2002
Inspraakreactie: 1. Verzoekt de stacaravan die op basis van een gemeentelijke vergunning reeds 30 jaar aanwezig is te bestemmen als “Verblijfsrecreatie, zelfstandige zomerhuisjes –Rv(z)-“. 2. Maakt op grond van rechtsgelijkheid bezwaar tegen het opwaarderen van stacaravans aan de Oude Dijk naar de bestemming woondoeleinden. 3. Verzoekt het agrarisch perceel achter de woning de bestemming “Gemengde doeleinden” toe te kennen conform het perceel Westbroekse Binnenweg 22 en 24-26. Beantwoording: 1. Het recreatieverblijf zal in het ontwerpbestemmingsplan de bestemming “Verblijfsrecreatie, zelfstandig recreatieverblijf” krijgen. 2. In het ontwerpbestemmingsplan is geen sprake van de opwaardering van recreatieverblijven in de bestemming “Woondoeleinden”. 3. Gezien de reacties zowel in het kader van de inspraak als uit overleg ex art 10 van het Besluit op de Ruimtelijke Ordening zal in het ontwerpbestemmingsplan de bestemming “Gemengde Doeleinden” niet meer worden opgenomen. (Zie tevens het antwoord onder 4). Aan het verzoek tot wijziging van de bestemming van het weiland in deze bestemming kan geen medewerking worden verleend.
16.
Architectenburo D. Niesing Royaardslaan 2 3601 HA Maarssen namens familie W.J. de Graaf-Klein
16 december 2002
Inspraakreactie: 1. Verzoekt de bestaande stacaravan en houten woning op het perceel tussen de Westbroekse Binnenweg 42 a en 44 te bestemmen als “Verblijfsrecreatie, zelfstandige zomerhuisjes –Rv(z)-“. Beantwoording: 1. Het recreatieverblijf dat als schoonheidssalon wordt gebruikt is indertijd geplaatst als “showmodel” dat na gebruik als zodanig zou worden verwijderd. Het recreatieverblijf staat niet op het recreatieterrein. Zelfstandige recreatieverblijven dienen minimaal 20 meter van de weg te worden geplaatst of op zijn minst de ruimte hebben om bij vervanging naar achteren te schuiven. Aan deze voorwaarde kan niet worden voldaan. Aan het verzoek zal daarom geen medewerking worden verleend.
21
17.
Architectenburo D. Niesing Royaardslaan 2 3601 HA Maarssen namens familie W.J. de Graaf-Klein
16 december 2002
Inspraakreactie: 1. Verzoekt het perceel aan de Westbroekse Binnenweg tussen nummer 58 en 60 te bestemmen voor woondoeleinden zodat de mogelijkheid ontstaat een vrijstaande woning met bijgebouw te realiseren. Beantwoording: 1. Het bedoelde perceel tussen Westbroekse Binnenweg 58 en 60 is gelegen in het landelijk gebied van de gemeente. Op grond van het provinciaal en gemeentelijk beleid t.a.v. het landelijk gebied is het niet mogelijk percelen waar geen woning op staat voor “Woondoeleinden” te bestemmen.
18.
E. de Graaf en M. van Holland Westbroekse Binnenweg 66 en 66a 3612 AJ Tienhoven
12 december 2002
Inspraakreactie: 1. Geeft te kennen dat het voorontwerpbestemmingsplan geen verbetering van de situatie op de aanwezige caravanparken (veiligheid en illegaal bouwen) tot gevolg heeft. Verzoekt hier aandacht aan te besteden. 2. Verzoekt het perceel Westbroekse Binnenweg tussen nummers 58 en 60 de bestemming “Agrarische doeleinden met landschappelijke waarden –AL-“ toe te kennen zodat het bestaande gebruik, namelijk het grazen van schapen kan worden voortgezet. 3. Verzoekt het perceel Westbroekse Binnenweg tussen nummers 66 en 66 a de bestemming “Agrarische doeleinden met landschappelijke waarden –AL-“ toe te kennen. 4. Verzoekt het perceel aan de Westbroekse Binnenweg achter nummer 66 a dat nu de bestemming “Verblijfsrecreatie, camping –Rv©-“ heeft gekregen de bestemming “Agrarische doeleinden met landschappelijke waarden –AL-“ toe te kennen. Het vorenstaande komt voort uit de behoefte de unieke flora en fauna en nog aanwezige openheid te waarborgen. Beantwoording: 1. In het ontwerpbestemmingsplan hebben de verblijfsrecreatieterreinen een gelijkluidende bestemming gekregen. De gemeente heeft in opdracht van de VROM inspectie en de provincie onderzoek verricht naar de situatie op de terreinen en heeft in dit kader de beleids- en uitvoeringsnotitie “Aanpak permanente bewoning op de recreatieparken aan de Westbroekse Binnenweg en Oude Dijk” en de notitie “Band- en milieuveiligheid” laten opstellen. Op dit moment wordt aan het verbeteren van de brandveiligheid veel aandacht besteed. De situatie op de terreinen is aanzienlijk verbeterd. 2. De gronden tussen Westbroekse Binnenweg 58 en 60 hebben in het ontwerpbestemmingsplan de bestemming “Agrarische doeleinden met landschappelijke waarde” gekregen.
22
3. Ook de gronden tussen Westbroekse Binnenweg 66 en 66a hebben in het ontwerpbestemmingsplan de bestemming “Agrarische doeleinden met landschappelijke waarden” gekregen. 4. De bestemming “Verblijfsrecreatieterrein” is in het ontwerpbestemmingsplan iets opgeschoven. 19.
A.J. Verhoef Cambier van Notenstraat 36 3604 AK Maarssen
16 december 2002
Inspraakreactie: 1. Verzoekt een hoger aantal standplaatsen op het perceel Westbroekse Binnenweg 68. 2. Verzoekt het bebouwingsvlak voor de dienstwoning uit te breiden zodat een vervangende woning verder van de weg af komt te liggen en meer naar het midden van het perceel. Tevens staat een bestaand schuurtje niet op de plankaart aangegeven. Beantwoording: 1. Een verhoging van het aantal standplaatsen op het terrein achter Westbroekse 68 wordt niet aanvaardbaar geacht gezien het beleid dat de gemeente met betrekking tot de bestaande recreatieterreinen voert. 2. Het bouwvlak voor de dienstwoning is in het ontwerpbestemmingsplan verruimd. De GBKN kaarten die als ondergrond voor het bestemmingplan dienst doen zijn geactualiseerd. Wij willen er op wijzen dat de GBKN kaarten worden geleverd door het kadaster. Deze kaarten kunnen wij niet wijzigen. Als een opstal niet op de GBKN kaart staat kunnen wij daar niets aan veranderen. Wel kunnen wij het bestemmingsvlak ruim genoeg maken zodat de opstallen binnen de bestemming vallen.
20.
P.J.A. Gram Westbroekse Binnenweg 86 a 3612 AK Tienhoven
11 december 2002
Inspraakreactie: 1. Verzoekt de bestemming “Bedrijven, caravanopslagbedrijf –B(co)-“ te wijzigen in “Bedrijven, caravanbedrijf –B(c)-“ conform de bestaande bedrijfsvoering. 2. Verzoekt de bestemming “Bedrijven, caravanbedrijf –B(c)-“ naar achter toe uit te breiden, conform het bestaand gebruik. 3. Verzoekt de bestemming “Agrarische doeleinden met landschappelijk waarden –AL-“ te wijzigen in “Agrarische doeleinden –A-“. 4. Verzoekt de bestemming “Tuin –T-“ te wijzigen in “Bedrijven, caravanbedrijf –B(c)-“ conform het bestaand gebruik voor het afhalen van de caravans. 5. Verzoekt de aanwezige stacaravan op het achterterrein de bestemming “Verblijfsrecreatie, zelfstandige zomerhuisjes –Rv(z)-“ toe te kennen. 6. Verzoekt de mogelijkheid op te nemen om in de toekomst een 2e dienstwoning te kunnen realiseren op het achterterrein.
23
7. Geeft te kennen dat in de zomermaanden dit deel van de Westbroekse Binnenweg zwaar te kampen heeft met parkeerproblemen aangezien hier één van de entrees van het recreatiegebied de Maarsseveense Plassen ligt. Zij hebben daarom zelf palen in de berm geplaatst aangezien deze parkeersituatie hun bedrijfsvoering ernstig belemmert. Zij verzoeken de gemeente deze palen te laten staan of zelf palen te plaatsen. Het beheer van deze berm blijven zij voor hun rekening nemen. 8. Verzoekt om aansluiting op het rioleringssysteem. Beantwoording: 1. De bestemming is in het ontwerpbestemmingsplan gewijzigd van “Caravanopslagbedrijf” in “Caravanbedrijf”. 2. Ten aanzien van de grootte van het bestemmingsvlak wordt uitgegaan van de bestaande bebouwing. De bestaande situatie vormt dus grotendeels het uitgangspunt. Bestaande situaties die strijdig zijn met het beleid van hogere of andere overheden, de milieuwetgeving, natuurwetgeving, brandveiligheid of verkeersafwikkeling zijn niet gelegaliseerd. In dat geval behoud de gemeente het recht handhavend op te treden. Gezien de ligging van het plangebied in het landelijk gebied biedt het bestemmingsplan geen ruimte voor de uitbreiding van bestaande bedrijven of de vestiging van nieuwe bedrijven die geen relatie hebben met het landelijk gebied. Het positief bestemmen van voorheen strijdig gebruik rechtvaardigt deze beperking. 3. Gezien de landschappelijke en recreatieve functie van de polder Buitenweg is het niet gewenst de delen die de bestemming “Agrarische met landschappelijke waarden” hebben gekregen te wijzigen in “Agrarische doeleinden”. Binnen deze bestemming ligt tevens de mogelijkheid middels een wijzigingsbevoegdheid een nieuwe recreatieve langzaamverkeersroute te maken. 4. De tuin bij het woonhuis zal niet worden bestemd voor caravanbedrijf; het plaatsen van caravans op die plaats wordt niet aanvaardbaar geacht. 5. De betrekkelijk recent geplaatste/verplaatste stacaravan zal niet positief worden bestemd in het ontwerpbestemmingsplan. 6. Het plangebied ligt niet in de rode contour van het Streekplan. Gezien het provinciale een gemeentelijke beleid ten aanzien van nieuwe woningen in het landelijk gebied en buiten de rode contour is het niet mogelijk een 2e dienstwoning voor het bedrijf mogelijk te maken. U bent daarvoor aangewezen op bestaande woningen in de omgeving. 7. De regulering van het parkeren en met name de handhaving daarvan laat zich niet in een bestemmingsplan regelen. De verkeersbestemming is voldoende ruim aangegeven om eventueel parkeerhavens te kunnen realiseren. 8. Naar verwachting zullen die delen van de Westbroekse Binnenweg die nog niet gekoppeld zijn aan het rioleringsstelsel wel gerioleerd worden. 9. In het plan zal een parkeernorm worden opgenomen
24
21.
Hoveniersbedrijf Nymphaea Vincent Hille Westbroekse Binnenweg 86 b 3612 AK Maarssen
18 december 2002
Inspraakreactie: 1. Verzoekt de bestemming hoveniersbedrijf toe te kennen aangezien het bedrijf al sinds 1982 op deze plek gevestigd is. Beantwoording: 1. Hoveniersbedrijven vallen onder de agrarisch aanverwante bedrijven die passen binnen de stedelijke randzone. Het perceel heeft in het ontwerpbestemmingsplan de bestemming “Hoveniersbedrijf” gekregen. 22.
L. Barte Westbroekse Binnenweg 86 c 3612 AK Tienhoven
12 december 2002
Inspraakreactie: 1. Verzoekt in het bestemmingsplan de bestemming “Hoveniersbedrijf – Ba(h)-“ op te nemen voor het perceel Westbroekse Binnenweg 86 c, conform het huidige gebruik. 2. Wat is de huidige bestemming. 3. Wat wordt verstaan onder de bestemming “Agrarische doeleinden” zoals opgenomen in het voorontwerpbestemmingsplan. 4. Wat wordt verstaan onder de bestemming “Tuin”. 5. Wat betekent de dikke stippellijn. 6. Wat betekent de bloklijn. 7. Tot waar mag gebouwd worden en hoe hoog. Beantwoording: 1. Hoveniersbedrijven passen binnen de stedelijke randzone. Het perceel heeft in het ontwerpbestemmingsplan de bestemming agrarische doeleinden gekregen met een aanduiding voor een hoveniersbedrijf. 2. De geldende bestemming is “Agrarische doeleinden, akkerbouw, veeteelt en tuinbouw”. Hoveniersbedrijven vallen niet onder deze bestemming. 3. Zie het antwoord onder 2. 4. De tuin betreft het onbebouwde erf bij een (dienst)woning. 5. De dikke stippellijn betreft de plangrens van het bestemmingsplan. 6. De bloklijn betreft het zoekgebied van de wijzigingsbevoegdheid ex artikel 11 WRO om te komen tot een nieuwe recreatieve langzaamverkeersroute door de polder Binnenweg. In het kader van het verbeteren van de toeristische mogelijkheden van het gebied is de mogelijkheid voor het realiseren van dit fietspad opgenomen. Het zoekgebied omvat gronden die niet in eigendom van gemeente of andere overheden zijn. Bij combinatie van het fiets- voetpad met een kanoroute zal deze route zo gekozen worden dat het pad “aan de overkant”van de kanoroute ligt en niet direct langs glastuinbouwpercelen voert. Het
25
zoekgebied is ruim opgenomen om flexibel op de ontwikkelingen en mogelijkheden in te kunnen spelen 7. De bebouwing mag gerealiseerd worden binnen het op de plankaart aangegeven bebouwingsvlak. De bestaande bouwhoogte vormt in eerste aanleg het uitgangspunt. 23.
Amgro Maarssen Gageldijk 79 3602 AJ Maarssen
bv,
dhr
J.
Ammerlaan,
Inspraakreactie: 1. De eigenaar verzoekt het perceel Westbroekse Binnenweg 86 te bestemmen voor de oprichting van 2 woningen met tuin en een deel landschapsontwikkeling. Beantwoording: 1. Het gaat hier om een perceel van circa 30.000 m2 (3 ha) dat tot voor kort vol stond met circa 5000 m2 aan objecten tbv volkstuinen. Het complex is in de loop der jaren ernstig verwaarloosd en zorgde voor veel overlast voor omwonenden. De omwonenden klagen regelmatig bij de gemeente over dit complex. Het is ruimtelijk wenselijker het complex in zijn geheel te saneren. Daarom is er in het ontwerpbestemmingsplan voor gekozen de volkstuinen weg te bestemmen en is een bestemming opgenomen voor de oprichting van 1 woning met tuin binnen de lintbebouwing, waarbij het achterste deel van de gronden een agrarische bestemming met landschappelijke waarden heeft gekregen.
24.
A.W.S. Ammerlaan Gageldijk 204 3566 MJ Utrecht
11 december 2002
Inspraakreactie: 1. Verzoekt de uitbreidingsrichting van zijn glastuinbouwbedrijf aan de Westbroekse Binnenweg naast nummer 88 ook richting de andere zijde aan te geven. Beantwoording: 1. In het ontwerpbestemmingsplan is de mogelijkheid opgenomen 1 woning op te richten in ruil voor de sanering van het volkstuinencomplex. De rest van het terrein krijgt de bestemming Agrarisch gebied met landschappelijke waarden. Uitbreiding van het kassencomplex is niet mogelijk.
25.
C. de Rijk-Verheul Westbroekse Binnenweg 88 3612 AK Maarssen
5 december 2002
Inspraakreactie: 1. Verzoekt het gedeelte van het perceel naast de woning de bestemming “Agrarische doeleinden –A-“ toe te kennen conform het vigerende bestemmingsplan.
26
Beantwoording: 1. De grond naast de woning heeft in het ontwerpbestemmingsplan de bestemming “Agrarische doeleinden” gekregen, met dien verstande, dat een strook aansluitend aan de tuin voor de woning evenwijdig aan de weg de bestemming tuin zal behouden.
26.
Maatschap Floor B.M. Floor-van der Horst Westbroekse Binnenweg 96 3612 AK Maarssen
11 december 2002
Inspraakreactie: 1. Verzoekt het perceel Westbroekse Binnenweg 100 de bestemming “woondoeleinden” te geven. 2. Verzoekt tevens de grens “wijzigingsbevoegdheid” naar achteren te verleggen conform de bijgevoegde tekening. 3. Verzoekt de mogelijkheid in het huidige bestemmingsplan om woningen die groter zijn dan 800 m3 te splitsen in twee wooneenheden, te behouden. 4. Verzoekt om de bestemming “Agrarische doeleinden met landschappelijke waarden –AL-“ die op een groot deel van de gronden in de polder Binnenweg is komen te liggen te veranderen in “Agrarische doeleinden –A-“. 5. Geeft te kennen geen medewerking te zullen verlenen aan de realisering van een langzaamverkeersverbinding door de polder Binnenweg. 6. Verzoekt het bestaande kassenperceel op het perceel Westbroekse Binnenweg 94 te kunnen uitbreiden naar 3,5 ha. 7. Verzoekt het agrarisch bebouwingsvlak van het perceel Westbroekse Binnenweg 35 conform de huidige omvang op de plankaart aan te geven. Verzoekt het perceel de bestemming “Agrarische doeleinden met kassenperceel” toe te kennen i.p.v. “Agrarische doeleinden met landschappelijke waarden”. Beantwoording: 1. Conform het verzoek heeft het perceel Westbroekse Binnenweg 100 de bestemming woondoeleinden gekregen. 2. Aan het verzoek de grens van de wijzigingsbevoegdheid ex artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening naar het zuiden te verleggen zoals aangegeven op de overgelegde tekening zal worden tegemoetgekomen. 3. De splitsingsmogelijkheid voor voormalige boerderijen is conform de provinciale handleiding voor bestemmingsplannen voor het buitengebied in het plan opgenomen. 4. De mening van betrokkene over de bestemming van de gronden voor Agrarische doeleinden met landschappelijke waarde wordt niet gedeeld. Deze bestemming staat een normale exploitatie niet in de weg. De betreffende bestemming in het ontwerpbestemmingsplan zal derhalve wordt gehandhaafd. 5. De mededeling over de mogelijke toekomstige wijziging van bestemmingen met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid ex artikel 11 van de Wet ruimtelijke ordening is voor kennisgeving aangenomen. 6. Met betrekking tot het verzoek om op het perceel Westbroekse Binnenweg 94 de mogelijkheid tot kassenbouw aan te passen aan de regeling voor vergelijkbare percelen
27
geldt dat de bestaande situatie uitgangspunt vormt. Extra kassen zijn niet langer toegestaan. 7. Gezien de landschappelijke waarde van het gebied waarin Westbroekse Binnenweg 35 is gelegen (Noorderpark) is er geen bereidheid te voldoen aan het verzoek om de bestemming te wijzigen in Agrarische doeleinden met een mogelijkheid voor uitbreiding van de kassenbebouwing. De bedoelde schuren zullen zo mogelijk alsnog op de ondergrond van het ontwerpbestemmingsplan worden aangegeven. Wij willen er op wijzen dat de GBKN kaarten worden geleverd door het kadaster. Deze kaarten kunnen wij niet wijzigen. Als een opstal niet op de GBKN kaart staat kunnen wij daar niets aan veranderen. Wel kunnen wij het bestemmingsvlak ruim genoeg maken zodat de opstallen binnen de bestemming vallen.
27.
Bureau IMA J. van den Kommer Lindelaan 31 1231 CH Loosdrecht
Inspraakreactie: 1. Verzoekt medewerking aan de oprichting van een museumboerderij annex veeteeltbedrijf op een perceel aan de noordzijde van de Westbroekse Binnenweg.
Beantwoording: 1. Gezien de ligging van het betreffende perceel kan om landschappelijke redenen geen medewerking worden verleend. In het ontwerpbestemmingsplan wordt geen mogelijkheid opgenomen voor de aanwijzing van nieuwe agrarische bouwpercelen.
28.
GLTO Bedrijfsadvies B.V. Mevrouw ir. E.M. Haakmeester Postbus 77 3730 GJ De Bilt
Inspraakreactie: 1. Verzoekt legalisering van de sinds 1978 op het perceel Tuinbouwweg 3 gevestigde groentewinkel van de V.O.F. de Groot en de daarbijbehorende woning. Beantwoording: 1. In het ontwerpbestemmingsplan wordt de aanduiding “detailhandel in groente en fruit toegestaan” opgenomen binnen de agrarische bestemming.
28
29.
J.L. Hoogstraten Diependaalsedijk 66 3601 GM Maarssen
11 december 2002
Inspraakreactie: 1. Vraagt of het mogelijk is op zijn perceel aan de Tuinbouwweg sectie C nummer 74 waar de bestemming “Dagrecreatie, volkstuinen –Rd(v)-“ aan is toegekend tuinhuisjes te plaatsen en een verzamelgebouw (kantine) om te kunnen verhuren aan hobbytuinders. 2. Verzoekt de bestemming –Rd(v)- te wijzigen in een bestemming voor woondoeleinden voor de bouw van een vrijstaande woning. Beantwoording: 1. De bestemming “Dagrecreatie volkstuinen” staat slechts zeer beperkte bebouwingsmogelijkheden toe waaronder de mogelijkheid voor een toiletgebouw. De oprichting van een kantine behoort niet tot de mogelijkheden. 2. Het plangebied ligt niet in de rode contour van het Streekplan. Gezien het provinciale en gemeentelijk beleid ten aanzien van nieuwe woningen in het landelijk gebied en buiten de rode contour is het niet mogelijk de oprichting van een nieuwe woning mogelijk te maken. U bent daarvoor aangewezen op bestaande woningen in de omgeving.
30.
T.A. de Graaf Klokjeslaan 58 3601 HG Maarssen
6 december 2002
Inspraakreactie: 1. Verzoekt het perceel aan de Tuinbouwweg sectie C nummer 64 de bestemming “woondoeleinden” toe te kennen voor de bouw van een vrijstaande woning binnen de bestaande lintbebouwing. Beantwoording: 2. Het plangebied ligt niet in de rode contour van het Streekplan. Gezien het provinciale en gemeentelijk beleid ten aanzien van nieuwe woningen in het landelijk gebied en buiten de rode contour is het niet mogelijk de oprichting van een nieuwe woning mogelijk te maken. U bent daarvoor aangewezen op bestaande woningen in de omgeving.
31.
De heer A. de Graaf Paulus Potterstraat 47 3601 RC Maarssen
Inspraakreactie: 1. Vraagt in het bestemmingsplan de mogelijkheid op te nemen voor de bouw van een kas voor gemeenschappelijk gebruik op de volkstuinen nabij Tuinbouwweg 11
29
Beantwoording: 1. In het ontwerpbestemmingsplan zal een specifieke mogelijkheid voor het bouwen van een gezamenlijke kas tot een maximum van 50 m2 worden opgenomen.
32.
H.J. Dierks en F.H. Dierks-Langenberg Tuinbouwweg 17 3602 AT Maarssen
11 december 2002
Inspraakreactie: 1. Maakt bezwaar tegen de bestemming “Tuin met landschappelijke en natuurlijke waarden –T(ln)-“ die aan een deel van het perceel aan de Tuinbouwweg 17 is toegekend. Verzoekt de huidige bestemming “Volkstuinen” in ieder geval te handhaven. 2. Verzoekt de mogelijkheid te creëren om vier zomerhuisjes te realiseren op deze locatie. 3. Verzoekt een seniorenwoning te mogen realiseren en een hobbykas van 6 x 4 m2. 4. Verzoekt om duidelijke verkeersmaatregelen m.b.t. de Tuinbouwweg (fietspad, verkeersdrempels, max. 30 km, verbod voor vrachtverkeer, verkeerslichten op de brug richting Maarsseveensevaart, aansluiting aan de rotonde op de Sweserengseweg) zodat een veiligere situatie ontstaat. Beantwoording: 1. De bedoelde bestemming “Tuin met landschappelijke en natuurlijke waarde” is in het ontwerpbestemmingsplan komen te vervallen. In het ontwerpbestemmingsplan heeft het perceel de bestemming voor volkstuinen gekregen conform het geldende bestemmingsplan. 2. Er wordt geen medewerking verleend aan het creëren van recreatieverblijven op deze locatie. 3. Het plangebied ligt niet in de rode contour van het Streekplan. Gezien het provinciale en gemeentelijk beleid ten aanzien van nieuwe woningen in het landelijk gebied en buiten de rode contour is het niet mogelijk de oprichting van een nieuwe woning mogelijk te maken. U bent daarvoor aangewezen op bestaande woningen in de omgeving. 4. Ten aanzien van verkeersknelpunten binnen de gemeente Maarssen is in 2003 het Gemeentelijk Verkeers en Vervoers Plan (GVVP) opgesteld. Het GVVP is in 2008 herzien en opnieuw vastgesteld. Op grond van deze notitie is de Tuinbouwweg geherstructureerd en aangewezen als fietspad waar auto’s zijn toegestaan. 33.
J.A. van Kouwen Tuinbouwweg 21 3602 AT Maarssen
16 december 2002
Inspraakreactie: 1. Vraagt wat de blokarcering langs zijn perceel inhoudt. Geeft aan dat de bestaande bebouwing en gebruik op het perceel Tuinbouwweg 23 niet in overeenstemming is met de tekening en met het vigerende bestemmingsplan Maarssen Zuid. 2. Maakt bezwaar tegen de bestemming op het bovengenoemde perceel aangezien dit extra verkeeroverlast en geluidoverlast met zich mee zal brengen.
30
Beantwoording: 1. De door betrokkene bedoelde “vierkantjes” markeren de grens van de wijzigingsbevoegdheid ex artikel 11 van de Wet ruimtelijke ordening die voor het perceel achter Tuinbouwweg 23 was opgenomen. Deze wijzigingsbevoegdheid komt in het ontwerpbestemmingsplan niet meer voor. Het ontwerpbestemmingsplan komt inderdaad niet overeen met het bestemmingsplan Maarssen Zuid. De wetgever heeft nieuwe (technische) eisen gesteld aan bestemmingsplannen. Het ontwerpbestemmingsplan voldoet aan deze eisen. 2. De aanwezige bebouwing op het perceel Tuinbouwweg 23 op de ondergrond van het ontwerpbestemmingsplan zal in overeenstemming worden gebracht met de gegevens van de Grootschalige Basis Kaart Nederland. Wij willen er op wijzen dat de GBKN kaarten worden geleverd door het kadaster. Deze kaarten kunnen wij niet wijzigen. Als een opstal niet op de GBKN kaart staat kunnen wij daar niets aan veranderen. Wel kunnen wij het bestemmingsvlak ruim genoeg maken zodat de opstallen binnen de bestemming vallen. 3. De door betrokkene aangehaalde verwijzing naar het vigerende bestemmingsplan heeft betrekking op het voorontwerpbestemmingsplan. De bedoelde wijzigingsbevoegdheid komt in het ontwerpbestemmingsplan niet meer voor.
34.
J. van Kouwen Tuinbouwweg 23 b 3602 AT Maarssen
12 december 2002
Inspraakreactie: 1. Verzoekt de mogelijkheid in het bestemmingsplan op te nemen binnen de agrarische bestemming de mogelijkheid te bieden een stal en hooiopslag te realiseren voor het hobbymatig houden van kleinvee en schapen. Beantwoording: 1. Op grond van het geldende bestemmingsplan mag bij een woning 50 m2 aan bijgebouwen worden gebouwd. In het ontwerpbestemmingsplan is het mogelijk middels een vrijstelling naar 80 m2 te gaan. Deze ruimten mogen ook worden benut voor stalling van (huis)dieren.
35.
H.G. Baars Tuinbouwweg 23 c 3602 AT Maarssen
12 december 2002
Inspraakreactie: 1. Verzoekt in het bestemmingsplan de mogelijkheid op te nemen een winterstalling en hooiopslag te realiseren voor het hobbymatig houden van schapen en kleinvee op het perceel aan de Tuinbouwweg 23c. Beantwoording: 1. Op grond van het geldende bestemmingsplan mag bij een woning 50 m2 aan bijgebouwen worden gebouwd. In het ontwerpbestemmingsplan is het mogelijk middels
31
een vrijstelling naar 80 m2 te gaan. Deze ruimten mogen ook worden benut voor stalling van (huis)dieren. 36.
GLTO E.M. Haaksmeester-Wolters Postbus 77 3730 AB De Bilt namens A.J.M. de Groot
12 december 2002
Inspraakreactie: 1. Cliënt heeft een tuinbouwbedrijf aan de Tuinbouwweg 3 en zou graag zijn bedrijf willen verplaatsen en uitbreiden naar de percelen Tuinbouwweg sectie C nummers 377 en 430, tussen nummers 23 c en 29. Verzoekt een kassenperceel van ± 10.000 m2 en daarbij een bedrijfswoning. Beantwoording: 1. In het ontwerpbestemmingsplan wordt geen ruimte meer geboden voor de aanwijzing van een nieuw agrarisch bouwperceel. Voor de oprichting van een tuinbouwbedrijf bent u aangewezen op de bestaande agrarische bouwpercelen.
37.
DAS rechtsbijstand S.D. van Reenen Postbus 23000 1100 DM Amsterdam namens J.M.A. Gram
12 december 2002
Inspraakreactie: 1. Verzoekt aan het perceel Tuinbouwweg 29 de bestemming “Bedrijven, caravanopslagbedrijf -B(co)-” toe te kennen conform het sinds 1993 bestaande gebruik. Men beroept zich op het gelijkheidsbeginsel m.b.t. de in 1998 positief bestemde caravanopslagbedrijven aan de Gageldijk. Beantwoording: 1. In het ontwerpbestemmingsplan heeft het perceel de bestemming “Caravanopslag” gekregen. De bouwhoogte is daarbij gelijkgehouden aan die van de bestaande kassen. Gezien de verkeerssituatie op de Tuinbouwweg is er geen ruimte voor uitbreiding van de bestaande bebouwing en het gebruik. Ten aanzien van de grootte van het bestemmingsvlak wordt uitgegaan van de bestaande bebouwing. De bestaande situatie vormt dus grotendeels het uitgangspunt. Bestaande situaties die strijdig zijn met het beleid van hogere of andere overheden, de milieuwetgeving, natuurwetgeving, brandveiligheid of verkeersafwikkeling zijn niet gelegaliseerd. In dat geval behoud de gemeente het recht handhavend op te treden. Gezien de ligging van het plangebied in het landelijk gebied en de verkeersbeperkingen van de Tuinbouwweg biedt het bestemmingsplan geen ruimte voor de uitbreiding van bestaande bedrijven of de vestiging van nieuwe bedrijven die geen relatie hebben met het landelijk gebied. Het positief bestemmen van voorheen strijdig gebruik rechtvaardigt deze beperking.
32
38.
P.M. Uppelschoten Tuinbouwweg 31 3602 AT Maarssen
3 december 2002
Inspraakreactie: 1. Maakt bezwaar tegen het intensiveren van de bebouwing naast en t.o. de Tuinbouwweg 31 met nieuwe bedrijfswoningen aangezien dit het landelijke karakter en de ecologische waarden verstoort. Beantwoording: 1. De woning Tuinbouwweg 31 heeft in het vigerende bestemmingsplan een bestemming als agrarische bedrijfswoning behorende bij het aangrenzende perceel. In strijd met de desbetreffende voorschriften van het bestemmingsplan is het perceel in gebruik genomen als woning met bedrijfsruimte voor een groentehandel. Er is vervolgens met toepassing van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening medewerking verleend voor het uitbreiden van de bedrijfsbebouwing. In het ontwerpbestemmingsplan is het perceel bestemd als (burger)woning. De gemeente onderschrijft dat onnodige bouw van burgerwoningen in het buitengebied van de gemeente moet worden tegengegaan. Nu betrokkene echter zelf bezwaar maakt tegen –naar de mening van de gemeente gerechtvaardigde -wensen van agrarische ondernemers om in het betreffende gebied een bedrijfswoning te kunnen bouwen, is aanvankelijk ernstig overwogen de woning Tuinbouwweg 31 niet meer in het ontwerpbestemmingsplan op te nemen c.q. opnieuw een bestemming als agrarische bedrijfswoning te geven. Uiteindelijk is er voor gekozen de bestaande toestand als burgerwoning te handhaven. Voor de goede orde wordt hierbij nog opgemerkt, dat de weergave door betrokkene van de gang van zaken m.b.t. de woning Tuinbouwweg 31a niet overeenkomt met de werkelijkheid. In tegendeel: de betreffende bouwvergunning is niet vernietigd maar door de Raad van State rechtsgeldig verklaard.Tenslotte wordt nog medegedeeld, dat er in het plangebied geen sprake is van de verstoring van een “ecologische corridor”.
39.
R. Vernooij Tuinbouwweg 33 a 3602 AT Maarssen
5 december 2002
Inspraakreactie: 1. Geeft aan de dat schuur naast de woning op het perceel Tuinbouwweg 33 a niet langer bestaat maar wel nog op de ondergrond staat. Verzoekt het agrarische bebouwingsvlak zoals aangegeven in een vigerend bestemmingsplan op te nemen . De nieuwe schuur staat niet op de ondergrond aangegeven. 2. Maakt bezwaar tegen de aangegeven groenstrook aan de oostzijde van het perceel op Tuinbouwweg nummer 33. 3. Maakt bezwaar tegen de toegekende bedrijvenbestemming op het perceel Tuinbouwweg 33 en het toegekende bebouwingsvlak. Het betreffende perceel dient een agrarische bestemming te krijgen.
33
4. Maakt bezwaar tegen de mogelijkheid iets te produceren in de bedrijfsbebouwing i.v.m. geluidhinder. 5. Maakt bezwaar tegen de bouw van een bedrijfshal die schaduw zal geven voor het perceel Tuinbouwweg 33 a. Verzoekt het perceel Tuinbouwweg 33 een bestemming voor woondoeleinden te geven met daarbij een kleine ruimte voor opslag. 6. Maakt bezwaar tegen bebouwing op de erfgrens. Beantwoording: 1. De kaart van het ontwerpbestemmingsplan wordt aangepast aan de werkelijke situatie. Wij willen er op wijzen dat de GBKN kaarten worden geleverd door het kadaster. Deze kaarten kunnen wij niet wijzigen. Als een opstal niet op de GBKN kaart staat kunnen wij daar niets aan veranderen. Wel kunnen wij het bestemmingsvlak ruim genoeg maken zodat de opstallen binnen de bestemming vallen. 2. M.b.t. de overige zienswijzen wordt medegedeeld, dat er geen voornemens zijn de bestemmings- en bebouwingsmogelijkheden van de percelen Tuinbouwweg 33 en 33a verder aan te passen aan de wensen van betrokkene.
40.
A. Verhoef Kamerling Onnesweg 193 1223 JG Hilversum
12 februari 2003
Inspraakreactie: 1. Verzoekt aan het perceel tussen Oude Dijk 15 en 17 een bebouwingsvlak voor een vrijstaande woning toe te kennen. Beantwoording: 1. Het plangebied ligt niet in de rode contour van het Streekplan. Gezien het provinciale en gemeentelijk beleid ten aanzien van nieuwe woningen in het landelijk gebied en buiten de rode contour is het niet mogelijk de oprichting van een nieuwe woning mogelijk te maken. U bent daarvoor aangewezen op bestaande woningen in de omgeving. 41.
K. Verhoef Maarsseveensevaart 118 3612 AA Tienhoven
12 december 2002
Inspraakreactie: 1. Verzoekt om de bestemming “Verblijfsrecreatie, zelfstandige zomerhuisjes –Rv(z)-“ op het perceel aan de Oude Dijk sectienummer 3280 te veranderen in woondoeleinden voor de bouw van een vrijstaande woning voor permanente bewoning. Als dit niet kan het verzoek het zomerhuisje te mogen gebruiken voor permanente bewoning. Beantwoording: 1. Bij nader onderzoek is gebleken dat de bestemming “Verblijfsrecreatie, zelfstandige zomerhuisjes Rv(z)” is per abuis op de kaart vermeld. De bestemming heeft in het ontwerpbestemmingsplan de bestemming “Natuurgebied” gekregen conform de bestemming in het geldende bestemmingsplan.
34
42.
M.R. van Gelder Thans: Oude Dijk 54
19 november 2002
Inspraakreactie: 1. Verzoekt om aanpassing van het bebouwingsvlak aan de Oude Dijk 54 voor de bouw van een vrijstaande woning met kantoor, conform de bijgevoegde tekeningen. Beantwoording: 1. In het ontwerpbestemmingsplan is het bouwplan ingepast.
5.
Ingekomen overlegreacties
5.1.
Overzicht van de overlegreacties In het kader van het artikel 10 Bro overleg en het overleg met andere instanties hebben wij 15 instanties aangeschreven en zijn de volgende reacties ontvangen. De ingekomen brieven zijn in een afzonderlijke bijlage bij dit verslag opgenomen.
1 2 3 4
5
6
7
8
Naam VROM-inspectie t.a.v. De Haan Provincie Utrecht T.a.v. N. van Hattem Bestuur Regio Utrecht T.a.v. S. Kamli Ministerie van Economische Zaken T.a.v. K. Plangué Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat T.a.v. W. van Dam Rijksdienst voor de Monumentenzorg t.a.v. J. Rosbergen Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek t.a.v. mw drs E. Romeijn Dienst Waterbeheer en Riolering
Postadres Postbus 1006, 2001 BA, Haarlem
Datum 7 februari 2003
Postbus 80300, 3508 TH, Utrecht
26 mei 2003
Postbus 14107, 3508 SE, Utrecht
16 december 2002
Jansweg 15, 2011 KL, Haarlem
20 november 2002
Postbus 650, Nieuwegein
3430
Postbus 1001, 3700 BA, Zeist
Postbus 1600, Amersfoort
3800
AR, 11 februari 2003
12 februari 2003
BP 15 november 2002
Postbus 1061, 1200 BB, Hilversum 30 januari 2003
35
9
10
11
12.
T.a.v. P. Meertens Recreatieschap Stichtse Groenlanden T.a.v. E. Boschloo Gemeente Utrecht, dienst Stadsontwikkeling t.a.v. A. Nijmeijer Kamer van Koophandel Utrecht T.a.v. D.A. van der Hoorn Landinrichtingscommissie voor de herinrichting Noorderpark
Kanaalweg 95b, 3533 HH, Utrecht
9 december 2002
Postbus 8406, 3503 RK Utrecht
19 december 2002
Postbus 48, 3500 AA, Utrecht
21 februari 2003
Postbus 20030, 3502 LA, Utrecht
22 september 2004
5.2.
Overlegreacties en becommentariëring
1
VROM-inspectie t.a.v. De Haan
Postbus Haarlem
1006,
2001
BA,
7 februari 2003
Artikel 10 Bro reactie: 1. Zij kunnen niet instemmen met het middels het overgangsrecht legaliseren van de bestaande permanente bewoning van recreatieverblijven. Tevens is het strijdig met het bundelingsbeleid in casu de Ecologische Hoofdstructuur. De gemeente moet handhavend optreden tegen permanente bewoning van recreatieverblijven en in dit kader een handhavingsplan opnemen in het bestemmingsplan waarin privaatrechtelijk en publiekrechtelijke instrumenten worden gebruikt. Zij verzoeken in de overgangsbepaling het gebruik dat in strijd was met het vorige bestemmingsplan uit te sluiten van overgangsrecht. Zij verzoeken een overzicht op te nemen van alle permanent bewoonde recreatieverblijven. Het omzetten van recreatieverblijf naar reguliere woningen is in het plangebied niet mogelijk. Dit kan alleen op die plekken waar reeds reguliere woningen zijn toegestaan. In artikel 10 t/m 13 dient een verbodsbepaling te worden opgenomen om permanente bewoning uit te sluiten. 2. De wijzigingsbevoegdheid in artikel “Dagrecreatie, volkstuinen –Rd(v)-“ is in strijd met het Groene Hart en bufferzonebeleid van de VINEX. 3. Het gestelde dat bebouwingslinten het beste onder de rode contour kunnen worden gebracht is in strijd met het streekplan en de VINEX. Commentaar: 1. In het ontwerpbestemmingsplan is voor de bestaande permanente bewoning van recreatieverblijven een persoonsgebonden overgangsregeling opgenomen. Verder is een speciale regeling opgenomen om middels een wijzigingsbevoegdheid, waarin strikte voorwaarden zijn opgenomen, de bestemming gefaseerd te wijzigen naar een woonbestemming. De onderzoeken en notities over dit onderwerp wordt als afzonderlijke bijlage aan de toelichting toegevoegd. Wij verwijzen verder naar de genoemde afzonderlijke bijlagen en hoofdstuk 3 en 6 van de toelichting van het ontwerpbestemmingsplan. Ten aanzien van het verbeteren van de veiligheid op de
36
terreinen is eveneens een notitie en plan van aanpak opgesteld. Tegen gevallen van permanente bewoning na 31 oktober 2003 wordt handhavend opgetreden. In de gebruiksbepaling is een verbod opgenomen voor het permanent bewonen van recreatieverblijven. Er zal geen uitbreiding van het aantal aanwezige recreatieverblijven plaatsvinden. De reeds aanwezige recreatieverblijven zijn indien mogelijk positief bestemd. 2. De gemeente stelt zich op het standpunt, dat een actief beleid voor kwaliteitsverbetering in het gebied het nodig maakt, dat met behulp van een “ruimte voor ruimte-regeling” mogelijkheden worden geschapen voor sanering. Deze regeling is conform het gestelde in het Streekplan en de Nota Ruimte van het ministerie van VROM. Het gaat hier om perceel naast de Westbroekse Binnenweg 86 van circa 30.000 m2 (3 ha) dat tot voor kort vol stond met circa 5000 m2 aan objecten tbv volkstuinen. Het complex is in de loop der jaren ernstig verwaarloosd en zorgde voor veel overlast voor omwonenden. De omwonenden klagen regelmatig bij de gemeente over dit complex. Het is ruimtelijk wenselijker het complex in zijn geheel te saneren. Daarom is er in het ontwerpbestemmingsplan voor gekozen de volkstuinen weg te bestemmen en is een bestemming opgenomen voor de oprichting van 1 woning met tuin binnen de lintbebouwing, waarbij het achterste deel van de gronden een agrarische bestemming met landschappelijke waarden heeft gekregen. Het plangebied valt overigens niet in zijn geheel binnen de EHS. Alleen de Molenpolder en polder Maarsseveen vallen hieronder en hebben in dit kader de juiste beschermende bestemming gekregen. 3. Langdurige ervaring heeft aangegeven, dat het voor het landelijk gebied beschikbare instrumentarium niet toereikend is voor een goede sturing van het ruimtelijk beleid in deze stadsrandsituatie. De provincie heeft deze stelling van de gemeente in het Streekplan onderschreven en biedt de mogelijkheid om middels maatwerk te komen tot een goede inrichting van het plangebied. Het ontwerpbestemmingsplan is zoveel mogelijk in overeenstemming gebracht met de regels die gelden voor het landelijk gebied buiten de rode contour.
2
Provincie Utrecht T.a.v. N. van Hattem
Postbus Utrecht
80300,
3508
TH,
26 mei 2003
Artikel 10 Bro reactie: 1. Dringt aan op sanering van ongewenste ontwikkelingen en een herinrichting van het gebied conform het provinciaal beleid zoals dat is neergelegd in het streekplan. Gezien de druk op het gebied van stedelijke (recreatieve) functies wordt betwijfeld of de doelen die de gemeente met het plan beoogt door een hoofdzakelijk conserverend plan kunnen worden bereikt. Voor een daadwerkelijke kwaliteitsverbetering zou het plan een meer ontwikkelingsgericht en ambitieuzer karakter moeten hebben. 2. Met de plannen voor de Grote Plas, zoals die eerder door de gemeente zijn vastgesteld en thans in het ontwerpplan zijn neergelegd kan worden ingestemd. 3. De ontwikkeling van de verblijfsrecreatieve terreinen is zodanig dat een uitvoerige inventarisatie van de situatie en een duidelijke visie op handhaving van de regels noodzakelijk is. In de begripsbepalingen dient een definitie van “recreatiewoning” te worden opgenomen, die permanente bewoning uitsluit. 4. Met betrekking tot het gestelde in de toelichting over de potentie van het gebied tussen Tuinbouwweg en Kleine Plas als plaats om een buitenplaats of extensieve woonbebouwing te realiseren in ruil voor bestaande kassencomplexen wordt opgemerkt
37
5.
6. 7.
8.
9.
10. 11. 12.
13.
14. 15. 16.
17.
18.
dat het bouwen van woningen in dit gebied in strijd is met het huidige provinciale beleid. De nota “Ruimte voor Ruimte” geldt voorshands alleen voor de zgn. reconstructiegebieden. Ook worden de provinciale notities Nieuwe landgoederen en buitenplaatsen volgens steller door elkaar gehaald. De wijzigingsmogelijkheid voor een tweetal woningen aan de Gageldijk moet nog eens kritisch worden bezien c.q. nader toegelicht i.v.m. de strijdigheid met het provinciaal beleid. Ook de toevoeging van extra bouwkavels in het bestaande lint van de Kleine Kern moet nader worden bezien in relatie tot het hierover gestelde in de toelichting. De regeling voor niet-agrarische bedrijven en de noodzaak voor het bouwen van dienstwoningen hierbij moet nader worden bezien met het oog op de gevolgen voor de verstening van het landelijk gebied. In de begripsbepalingen een definitie opnemen van voor bedrijven die dagrecreatieve activiteiten ondersteunen c.q. aanbieden. Aandacht wordt gevraagd voor het gegeven, dat het hier om landelijk gebied gaat, wat noopt tot terughoudendheid. De wijzigingsmogelijkheid voor het perceel Tuinbouwweg 23 tot manege wordt als reëel aangemerkt maar er zou in een eerder stadium wel aandacht moeten worden geschonken aan het aspect van de ontsluiting gezien de in de toelichting geconstateerde problemen t.a.v. de ontsluiting van al bestaande bedrijven aan genoemde weg. Het bestemmen van een terrein aan de Westbroekse Binnenweg middels een wijzigingsbevoegdheid voor parkeerterrein wordt als ongewenst aangemerkt. Artikel III.1 lid B III, ld. Het vestigen van nieuwe glastuinbouwbedrijven buiten de daarvoor aangewezen gebieden is in strijd met het streekplan. Artikel III.1 lid B III 1.g. Bij gedeeltelijke bedrijfsbeëindiging kan volgens de Handleiding bestemmingsplannen buitengebied uitsluitend een gebruik voor opslagdoeleinden ten behoeve van elders gevestigde niet-agrarische bedrijven, caravanstalling en opslag van boten worden toegestaan. Artikel I.1 5d. Volgens de begripsbepaling omvat "horeca" ook de exploitatie van zaalaccommodatie voor het houden van bruiloften en partijen, congressen, conferenties etc. Een dergelijke functie hoort naar mijn idee niet thuis in het landelijk gebied. Artikel I.1 6a. De begripsbepaling omvat branchebepalingen die volgens vaste jurisprudentie in een bestemmingsplan niet thuishoren. Artikel III.4 lid B II. De oppervlakte van bijgebouwen tot 80 m2 is in strijd met het provinciaal ruimtelijk beleid. In de toelichting wordt opgemerkt dat zowel op de volkstuincomplexen als op de verblijfsrecreatieve complexen de veiligheidsaspecten nogal te wensen overlaten. In het huidige tijdsgewricht mag van de overheid iets meer wordt verwacht dan een dergelijke blote signalering en verzoekt dan ook hier meer aandacht aan te schenken. In het plangebied komen geen zgn. AMK terreinen voor. De Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) geeft voor een beperkt stukje van het plangebied een hoge verwachtingswaarde aan. Dit betreft de hoek waar de Burg.Huydecoperweg en de Westbroekse Binnenweg samenkomen. Verzocht wordt een kaartje met legenda van de IKAW in de plantoelichting op te nemen. In de plantoelichting ware wat uitgebreider in te gaan op de Nieuwe Hollandse Waterlinie en daarbij de opmerking over de verbindingswegen nader inhoudelijk te verklaren. Toegevoegd zou kunnen worden dat het gehele plangebied deel uitmaakt van het inundatiegebied van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. De NHW is genomineerd voor de Lijst van de Werelderfgoederen van de Unesco. In de directe omgeving van het plangebied is een groot aantal objecten terug te vinden van de NHW. Deze hebben een directe samenhang met het plangebied. Opvallend voorbeeld daarvan is het Fort
38
19.
20.
21.
22.
23.
24.
25.
26.
27.
Maarsseveen dat diende ter beveiliging van de Maarsseveensedijk met de daarnaast gelegen vaart. Bovendien bestreek het geschut de dijken van de Maarsseveense en Tienhovense polders. In de toelichting zijn nog niet de resultaten/consequenties van het gehouden akoestisch onderzoek aangegeven. Mocht uit het akoestisch onderzoek blijken dat voor nieuwe woonbestemmingen de grenswaarde van de Wet geluidhinder wordt overschreden, dan zal een verzoek hogere grenswaarde moeten worden ingediend. Deze geluidprocedure moet afgerond zijn voordat het bestemmingsplan wordt vastgesteld. "Peilvlak" (bladzijde 25 van de toelichting) is geen hydrologische term. Het peilvlak Maarsseveense Plassen bestaat niet, wel kan gesproken worden van het peilvak waar de Maarsseveense Plassen in liggen. Dit peilvak maakt onderdeel uit van het peilbesluit Maarsseveen- Westbroek (genomen door hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht 1999, goedgekeurd door de provincie in maart 2000). Kennelijk is gebruik gemaakt van verouderde informatie (het niet meer geldige peilbesluit). Om gebruik te kunnen maken van de nieuwste informatie wordt geadviseerd contact op te nemen met het hoogheemraadschap. Alhoewel het stiltegebied buiten het plangebied ligt, zouden op het kaartje op bladzijde 44 de grenzen van het stiltegebied aangegeven kunnen worden (een kaartje van het stiltegebied Westbroek is hierbij gevoegd). Naast de genoemde bodemverontreinigingslocaties is er in het plangebied nog een locatie bekend: de Westbroekse Binnenweg 1. Op 28 februari 2000 is hiervoor een beschikking opgesteld. Op 7 augustus 2000 is de melding "start sanering" ontvangen. Een evaluatierapport is echter nooit binnengekomen, de sanering is dan ook nog niet goedgekeurd. De grens van het grondwaterbeschermingsgebied is in detail niet goed weergegeven. Verzocht wordt het 100-jaarsaandachtsgebied (een zone buiten het grondwaterbeschermingsgebied) zowel op de kaart, als in de tekst van de toelichting op te nemen, waarbij verwezen zou moeten worden naar het Uitwerkingsplan grondwaterbescherming provincie Utrecht 2001-2008. Een kaartje is hierbij gevoegd. Langs de Westbroekse Binnenweg is een aantal landschappelijke waardevolle doorzichten aanwezig, met name richting de Molenpolder. In de toelichting wordt hier ook op gewezen. Niet in alle bestemmingen waarbij dit van toepassing is, is het behoud van die landschappelijke waarde opgenomen. Dit zou in elk geval moeten gelden voor de bestemming "Natuurgebied", waarvoor overigens wel een aanlegvergunning met het criterium landschappelijke waarden geldt. Daarnaast is het wenselijk voor een afgewogen oordeel over verlening van een aanlegvergunning een kaart in het plan op te nemen met de waardevolle en te behouden doorzichten in het gebied. Verzocht wordt de aanduiding vogelrichtlijngebied ook op de plankaart op te nemen. Nieuwe ontwikkelingen (geen bestaand gebruik volgens het geldend bestemmingsplan) dienen getoetst te worden aan de vogelrichtlijn. Veel bouwpercelen en erven aan de Westbroekse Binnenweg en aan de Oude Dijk zijn veel ruimer aangegeven dan in het geldende plan. Dit kan ongewenste ontwikkelingen in het natuurgebied tot gevolg hebben zoals het verdwijnen van natuur- en landschapselementen door uitbreiding van tuinen in het natuurgebied en de bouw van bouwwerken. Indien hiertegen niet meer opgetreden kan worden, dan dienen deze ontwikkelingen getoetst te worden aan de vogelrichtlijn. Eventueel verdwenen natuur- en landschapswaarden zouden hersteld moeten worden. Een exploitatieopzet is in dit stadium nog niet bijgevoegd. U heeft aangegeven in een volgende fase nader in te zullen gaan op de financieel-economische uitvoerbaarheid van
39
het plan. Ik verzoek u dan ook in die volgende fase een exploitatieopzet over te leggen. Vooralsnog kan het plan financieel-economisch uitvoerbaar worden geacht. Commentaar: 1. Het ontwerpbestemmingsplan, draagt in sterke mate het karakter van het op termijn beëindigen van ongewenste situaties en op kwaliteitsverbetering. Het ontwerpplan heeft als duidelijke functionele richting recreatie, wonen en natuur conform de uitgangspunten voor het gebied zoals genoemd in het Streekplan en de regeling van de handleiding bestemmingsplannen. 2. Wij verheugen ons over het feit dat u kunt instemmen met de recreatieve ontwikkelingen in het recreatiegebied de Maarsseveense Plassen. 3. In het ontwerpbestemmingsplan is voor de bestaande permanente bewoning van recreatieverblijven een persoonsgebonden overgangsregeling opgenomen. Verder is een speciale regeling opgenomen om middels een wijzigingsbevoegdheid, waarin strikte voorwaarden zijn opgenomen, de bestemming gefaseerd te wijzigen naar een woonbestemming. De onderzoeken en notities over dit onderwerp wordt als afzonderlijke bijlage aan de toelichting toegevoegd. Wij verwijzen verder naar de genoemde afzonderlijke bijlagen en hoofdstuk 3 en 6 van de toelichting van het ontwerpbestemmingsplan. Ten aanzien van het verbeteren van de veiligheid op de terreinen is eveneens een notitie en plan van aanpak opgesteld. Tegen gevallen van permanente bewoning na 31 oktober 2003 wordt handhavend opgetreden. In de gebruiksbepaling is een verbod opgenomen voor het permanent bewonen van recreatieverblijven. Er zal geen uitbreiding van het aantal aanwezige recreatieverblijven plaatsvinden. De reeds aanwezige recreatieverblijven zijn indien mogelijk positief bestemd. 4. In het ontwerpbestemmingsplan is voor voormalige agrarische bedrijven aansluiting gezocht bij de handleiding bestemmingsplannen. In dit kader zijn in de voorschriften wijzigingsbevoegdheden opgenomen. 5. De nieuwe woningen aan de Gageldijk zijn teruggebracht naar 1 woning. Ze zijn daar gesitueerd in verband met de plannen tot aanleg van een nieuwe recreatief hoogwaardige langzaam verkeersverbinding tussen de Maarsseveense Plassen en het Gagelbos. Deze nieuwe verbinding maakt het thans bestaande pad naar de Gageldijk overbodig en lost daarmee ook een aantal problemen langs de Gageldijk op. De woning “sluit” het bestaande lint en draagt door de grondopbrengst bij aan de verwezenlijking van de nieuwe verbinding. 6. In het ontwerpbestemmingsplan is uitgegaan van sanering in combinatie met de “ruimte voor ruimte” regeling. Er is geen sprake meer van nieuwe woningen op percelen die nu nog vrij zijn van bebouwing. 7. De regeling voor niet-agrarische bedrijven en de noodzaak voor het bouwen van bedrijfswoningen hierbij heeft betrekking op al bestaande bedrijven met reeds bestaande dienstwoningen. Er is geenszins sprake van de oprichting van nieuwe dienstwoningen. Het gaat hier om dienstwoningen die er al staan en die op de plankaart de aanduiding dienstwoning hebben gekregen. Van “verstening” van het landelijk gebied is dus geen sprake. 8. Er zal in de begripsbepalingen een definitie worden opgenomen van bedrijven die dagrecreatieve activiteiten ondersteunen c.q. aanbieden. 9. In het ontwerpbestemmingsplan is een maatoplossing voor Tuinbouwweg 23 opgenomen waar mogelijk uitgaande van de bestaande situatie. De wijzigingsbevoegdheid ex artikel 11 van de Wet ruimtelijke ordening is niet meer opgenomen.
40
10. De betreffende wijzigingsbevoegdheid is niet meer in het ontwerpbestemmingsplan opgenomen. 11. In het ontwerpbestemmingsplan is geen mogelijkheid meer opgenomen om middels een wijzigingsbevoegdheid nieuwe agrarische bouwpercelen aan te wijzen. 12. Zoals is betoogd zal het vinden van oplossingen in dit gebied gerelateerd moeten zijn aan de ligging van dit gebied in de stedelijke randzone. De genoemde bedrijven zijn typisch voor hun functioneren afhankelijk van de ligging aan de rand van stad en stedelijk gebied en vormen een verantwoorde mogelijkheid als alternatief voor puur agrarisch gebruik. Bij beëindiging van agrarisch gebruik is aansluiting gezocht bij de handleiding bestemmingsplannen. Het ontwerpbestemmingsplan is in dit kader aangepast. 13. De begripsomschrijving voor horeca is aangepast. De schaal van de horecaondernemingen in dit gebied zijn niet zodanig dat overlast is te verwachten. Horeca is ook alleen mogelijk binnen het intensieve deel van het recreatiegebied de Maarsseveense Plassen. 14. Wij hebben dergelijke branchebepalingen niet kunnen ontdekken. 15. In het ontwerpbestemmingsplan is de mogelijkheid opgenomen om voor bijgebouwen een vrijstellingsmogelijkheid naar 80 m2 op te nemen. Gezien de grootte van de reeds bij de meeste woningen in het plangebied aanwezige bijgebouwen is het niet voor de hand liggend om een afwijkende regel op te nemen. 16. In het ontwerpbestemmingsplan wordt in de afzonderlijke bijlage de notie “Brand en milieuveiligheid” toegevoegd. Op dit moment wordt uitvoering gegeven aan het plan van aanpak om de brandveiligheid op de recreatieterreinen te verbeteren. Ten aanzien van volkstuincomplexen wordt eveneens gestreefd naar een verbetering van de situatie, waarbij moet worden aangetekend, dat maatregelen op dit gebied voor het merendeel buiten de kaders van een bestemmingsplan vallen. 17. Aan het verzoek tot het opnemen van een (deel)kaartje met legenda van de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden in de plantoelichting is tegemoet gekomen. Ook zijn de plankaart en de voorschriften terzake aangevuld. 18. In de plantoelichting is uitvoeriger op de genoemde zaken ingegaan. 19. De resultaten/consequenties van het akoestisch onderzoek zijn in de toelichting verwerkt. 20. In de toelichting is een uitvoerige nieuwe waterparagraaf opgenomen die is opgesteld in samenspraak met Waternet. 21. Het kaartje van het stiltegebied Westbroek is in het bedoelde kaartje verwerkt. 22. In de toelichting van het ontwerpbestemmingsplan is uitvoerig stilgestaan bij het aspect bodem. 23. De toelichting is op dit punt aangevuld. 24. De betreffende doorzichten zijn allen gelegen in de bestemming “natuurgebied” en zijn daarmee voldoende beveiligd tegen aantasting door bebouwing. In de toelichting zullen wij hier extra aandacht aan besteden in de beeldkwaliteitsparagraaf. 25. De aanduiding “vogelrichtlijn” is op de kaart van het ontwerpplan opgenomen tevens is in de voorschriften extra aandacht besteed aan de vogelrichtlijn. 26. De grootte van tuinen en erven is op een aantal percelen verkleind waarbij is uitgegaan van de meest recente luchtfoto’s en het geldende bestemmingsplan. Het ontwerpbestemmingsplan is daarbij uitgegaan van het voorkomen van aantasting van het natuurgebied. Van verdwijning van natuur- en landschapswaarden is geen sprake. 27. De activiteiten die verband houden met dit bestemmingsplan bestaan voor een belangrijk gedeelte uit het consolideren en verbeteren van de bestaande situatie binnen het plangebied. De kosten hiervoor worden gedekt uit de normale onderhoudsbudgetten en eventuele toekomstige investeringsprogramma's van de gemeente. Opbrengsten vanuit grondexploitatie zijn daarbij van beperkte betekenis en zullen via de “normale”
41
gemeentelijke begroting worden verrekend. Toepassing van de in plan aangegeven wijzigingsbevoegdheden zal in hoofdzaak dienen te geschieden vanuit particulier initiatief. Op grond van de gegeven mogelijkheden wordt de uitvoering van de wijzigingsbevoegdheden financieel haalbaar geacht. Een exploitatieopzet wordt in dit kader niet noodzakelijk geacht.
3
Bestuur Regio Utrecht T.a.v. S. Kamli
Postbus 14107, 3508 SE, Utrecht 16 december 2002
Artikel 10 Bro reactie: 1. De in het voorontwerpbestemmingsplan aangegeven functies passen binnen het RSP. Het betreft een conserverend plan met de mogelijkheid om (via een wijzigingsbevoegdheid ex artikel 11 van de Wet ruimtelijke ordening) middels de ruimte voor ruimte regeling woningen te realiseren binnen het agrarisch gebied. Commentaar: 1. Wij hebben de reactie voor kennisgeving aangenomen.
4
Ministerie van Economische Zaken T.a.v. K. Plangué
Jansweg 15, 2011 KL, Haarlem
20 november 2002
Artikel 10 Bro reactie: 1. Het plan geeft geen aanleiding tot het maken van opmerkingen. Commentaar: 1. Wij hebben de reactie voor kennisgeving aangenomen.
5
Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat T.a.v. W. van Dam
Postbus 650, Nieuwegein
3430
AR, 11 februari 2003
Artikel 10 Bro reactie: 1. Op pagina 27 wordt aangegeven dat alle acties en nieuwe functies die invloed kunnen hebben op de waterkwaliteit en het systeem ter advisering aan een deskundige instantie dienen te worden voorgelegd. Zij verzoeken aan te geven om welke acties en functies het gaat. Is er overleg geweest met de waterbeheerder inzake de waterparagraaf? 2. Zij verzoeken duidelijkheid te geven op welke wijze de in paragraaf 3.7.1 genoemde verkeerskundige problemen worden aangepakt. Commentaar: 1. In het ontwerpbestemmingsplan is een uitgebreide waterparagraaf opgenomen die is opgesteld in samenspraak met Waternet. 2. Ten aanzien van verkeersknelpunten heeft de gemeente in 2003 een Gemeentelijk Verkeers en Vervoers Plan opgesteld. Het GVVP is in 2008 herzien en opnieuw vastgesteld.
42
6
Rijksdienst voor Monumentenzorg t.a.v. J. Rosbergen
de Postbus 1001, 3700 BA, Zeist
12 februari 2003
Artikel 10 Bro reactie: 1. Het plangebied maakt onderdeel uit van het Belvédèregebied Nieuwe Hollandse Waterlinie en het Belvédèregebied Vecht- en plassengebied. Het plangebied is dus vanuit cultuurhistorisch oogpunt van belang. De volgende nota`s dienen in paragraaf 2.3 en paragraaf 3.3 van de toelichting te worden verwerkt: • Nota Belvédère • Panorama Krayenhoff • Nota Niet van Gisteren • Er dient vooral extra aandacht te worden besteed aan de Nieuwe Hollandse Waterlinie. 2. Het aantal m2 op de plankaart voor zelfstandige recreatiewoningen komt niet overeen met hetgeen in de voorschiften staat. Het valt overigens niet aan te bevelen illegaal bewoonde recreatiewoningen middels het bestemmingsplan te legaliseren. 3. De verbindingszones tussen deelgebied II en de rest van de deelgebieden dient te worden gewaarborgd. Commentaar: 1. Het cultuurhistorisch belang van het Belvédèregebied Nieuwe Hollandse Waterlinie en het Belvédèregebied Vecht- en plassengebied wordt onderschreven. Aan de door de Rijksdienst genoemde nota’s is daarom in het ontwerpbestemmingsplan uitvoerig aandacht besteed. 2. De gesignaleerde afwijking tussen de kaart en de voorschriften is gecorrigeerd. Bestaande recreatiewoningen kunnen wij niet wegbestemmen. Ten aanzien van de permanente bewoning verwijzen wij naar hoofdstuk 3 en 6 van de toelichting en de afzonderlijke bijlagen. 3. Op de kaarten van het bestemmingsplan is de relatie met het tussenliggende plan duidelijk aangegeven.
7
Rijksdienst voor Postbus 1600, Oudheidkundig Amersfoort Bodemonderzoek t.a.v. mw drs E. Romeijn
3800
BP 15 november 2002
Artikel 10 Bro reactie: 1. In het kader van de tussen Rijk en Provincies gesloten cultuurconvenant is het voorontwerp-bestemmingsplan doorgezonden aan de archeologisch adviseur van de provincie Utrecht. Commentaar: 1. Wij hebben de opmerking voor kennisgeving aangenomen.
43
8
Dienst Waterbeheer en Postbus 1061, Riolering Hilversum T.a.v. P. Meertens
1200
BB, 30 januari 2003
Artikel 10 Bro reactie: 1. Is het niet noodzakelijk ook het waterbeheerplan van AGV onder paragraaf 2.3. onder te brengen? 2. Het blauwwier probleem van de kleine plas heeft ook betrekking op de sloten aldaar. 3. De op pagina 26 aangegeven oorzaak van stratificatie klopt niet. 4. Zij verzoeken op het kaartje ook de wegzijgingsstroomrichting naar Bethunepolder aan te geven. 5. In de Molenpolder wordt geen Vechtwater meer ingelaten. Is het niet noodzakelijk hier maatregelen te noemen? 6. De relatie tussen het Westbroekse zoddengebied, de Molenpolder en de polder Maarsseveen komt niet goed uit de verf op pagina 29. 7. Zij verzoeken om overleg over het kaartje op pagina 24. 8. Zij verzoeken in artikel III.25 lid a toe te voegen dat bij het HHS AGV een keurontheffing moet worden aangevraagd voor werkzaamheden die vallen binnen het keurgebied van de waterkering. Onder lid B1, het gehele lid “bebouwingsbepalingen” laten vervallen. Onder lid d IV de vraag of ook advies wordt ingewonnen bij het HHS? 9. De op de plankaart van de grote plas aangegeven waterkering is niet juist. Voor de juiste ligging wordt verwezen naar de keurkaart. Ook de strookbreedte van 10 meter is te smal. De breedte van de veiligheidszone dient 8xH te zijn en minimaal 5 m gemeten vanuit de teen van de waterkering. Commentaar: 1. In de toelichting is een nieuwe waterparagraaf opgenomen, waarover vooraf met Waternet overleg is gepleegd. 2. De opmerking m.b.t. de waterkering van de Grote Plas is op de plankaart verwerkt.
9
Recreatieschap Stichtse Kanaalweg Groenlanden Utrecht T.a.v. E. Boschloo
95b,
3533
HH, 9 december 2002
Artikel 10 Bro reactie: 1. Zij verzoeken voor het strandbad geen bestemming natuur op te nemen i.v.m. de doelstelling waterrecreatie. 2. Zij verzoeken de mogelijkheid op te nemen om in het recreatiegebied een tentenveldje aan te wijzen voor groepen. 3. In de legenda ontbreekt de aanduiding voor stankcirkels. 4. Zij maken bezwaar tegen de tekst die is opgenomen onder het kopje bodemkwaliteit aangezien hiermee de indruk wordt gewekt dat het hele recreatiegebied verontreinigd is. Het gaat alleen om de landtong en een klein stukje van het parkeerterrein. 5. Zij verzoeken in de bepalingen voor het terrein met de bestemming “Baggerdepot” een wijzigingsbevoegdheid op te nemen naar “Parkeren –Vw(p)-“. 6. In verband met noodgevallen moet het mogelijk zijn tussen de huisnummers Gageldijk 23 en 25 een noodontsluiting te realiseren. Zij vragen zich af hoe de ontsluiting in het bp Herenweg-Gageldijk e.o. is geregeld.
44
7. Zij verzoeken tussen het baggerdepot en de groenstrook een parkeerstrook aan te geven als reserveparkeerterrein. Tevens verzoeken zij de groenstrook smaller te maken tot ca. 10 meter. 8. De secundaire bestemming van de waterkering als wandelpad is niet aangegeven. 9. Verzoeken de mogelijkheid op te nemen in Artikel III.8.C.2.c het plaatsen van ligplaatsen en steigers buiten de –Rd(b)- zone op het water ook mogelijk te maken. 10. De onder artikel III.10.A.2 genoemde opsomming maakt het onmogelijk andere recreatieve ontwikkelingen te introduceren. 11. Zij verzoeken tevens een horecagelegenheid op te nemen aan de noordzijde van het strandbad (parkeerterrein Westbroekse Binnenweg) i.p.v. de locatie Westbroekse Binnenweg 24/26. 12. De in artikel III.10.B1.c.3. genoemde goothoogte van 4 meter is onvoldoende voor de realisering van een restaurant op de kop van de landtong. Voorgesteld wordt (middels vrijstelling) een goothoogte van 6 meter aan te houden. 13. Op de kaart staat geen aanduiding voor de genoemde dienstwoningen aangegeven. Er is op dit moment een dienstwoning aan de noordzijde (Westbroekse Binnenweg). Zij willen graag de mogelijkheid een reguliere woning (of kantoor of lichte industrie) op te nemen bij de ingang aan de Herenweg binnen de bestaande lintbebouwing als extra inkomstenbron. 14. Waarom is de bepaling t.a.v. kinderdagverblijf opgenomen aangezien dit niet meer actueel is. Zij verzoeken geen maxima op te nemen voor functies maar een totale bebouwingscapaciteit van 34.000 m2. 15. Valt de rijdende snackbar ook onder artikel III.10.C.1.3.a? 16. Artikel III.14.D.1.a/b/c leggen een te grote beperking op het beheer van het recreatiegebied. 17. De in artikel III.22.B2.1 opgenomen verwijzing naar artikel III.18 is niet duidelijk. 18. In artikel III.24.C1.2.a. is het gewenst een tijdelijk onderkomen als kassahuisje mogelijk te maken. 19. Waarom is m.b.t. de wijzigingsbevoegdheid naar langzaamverkeersverbindingen in de polder Binnenweg deze begrenzing gekozen? En sluit dit aan op het aangrenzende bestemmingsplan. Commentaar: 1. De bestemming is in overeenstemming gebracht met het gebruik. 2. In de voorschriften is een mogelijkheid voor een tentenveldje opgenomen ten behoeve van school- of survivalkampen. 3. De legenda is aangepast. 4. Het betreffende onderdeel van de toelichting is geactualiseerd en aangepast. 5. Het verzoek is opgenomen in de voorschriften. 6. De genoemde aansluiting ligt buiten het plangebied. Zonodig moet hierover nader overleg worden gepleegd met openbare werken en de brandweer. 7. De plankaart is in dit kader aangepast. 8. Binnen de randvoorwaarden van de beheerder van de waterkering is gebruik als wandelpad toegestaan. Het opnemen van een secundaire bestemming is niet nodig. 9. De betreffende onderdelen van het ontwerpbestemmingsplan zijn aangepast. 10. De interpretatie van dit artikel zoals weergegeven in de brief van het recreatieschap is onjuist. Er is dus geen sprake van inperking van de mogelijkheden voor dagrecreatieve voorzieningen. 11. Binnen het gebied is het mogelijk 2 zelfstandige horecagelegenheden te realiseren binnen de bebouwingsvlakken. 12. Een goothoogte van 4 m wordt voor de bebouwing boven het water voldoende geacht.
45
13. Aan dit verzoek kan geen medewerking worden verleend. 14. Aan dit verzoek kan geen medewerking worden verleend aangezien over het maximale aantal m2 uitgebreid is gecorrespondeerd met de VROM inspectie. Er is geen ruimte voor een verhoging van het aangegeven aantal m2. 15. Neen. 16. De betreffende bepaling is opgenomen ter waarborging van de landschappelijke en natuurlijke waarden in het gebied. 17. De verwijzing zal worden aangepast. 18. In voorkomende incidentele gevallen is het mogelijk om met toepassing van een tijdelijke ontheffing op grond van de Wet ruimtelijke ordening tijdelijke bouwsels op te richten. 19. In het ontwerpbestemmingsplan is een zoekgebied aangegeven aangezien op dit moment nog niet duidelijk is waar de langzaamverkeersverbinding precies komt te liggen.
10
Gemeente Utrecht, Postbus 8406, 3503 RK Utrecht dienst Stadsontwikkeling t.a.v. A. Nijmeijer
19 december 2002
Artikel 10 Bro reactie: 1. Vragen om ambtelijk overleg ter voorbereiding van reactie en in samenhang met een ontwerpbestemmingsplan van Utrecht. Commentaar: 1. Ondanks verschillende pogingen in overleg te treden is dit er niet van gekomen.
11
Kamer van Koophandel Postbus 48, 3500 AA, Utrecht Utrecht T.a.v. D.A. van der Hoorn
21 februari 2003
Artikel 10 Bro reactie: 1. De opgenomen lijst met bedrijven in het plangebied komt niet overeen met de plankaart. Indien bedrijven zijn wegbestemd dan willen wij graag weten waarom.Tevens komt onze lijst van bedrijven in het plangebied niet overeen met degene die is opgenomen in het bestemmingsplan. 2. Zij verzoeken een duidelijke gebruiksregeling op te nemen voor beroepen/bedrijven aan huis waar dit gebied zich goed voor leent. 3. Zij verzoeken in de begripsbepalingen een begripsomschrijving voor dagrecreatie op te nemen zodat duidelijk wordt welke bedrijven daaronder vallen. 4. De bestemming op de Tuinbouwweg 23 is niet correct. Hier vindt namelijk detailhandel plaats welke niets met recreatie te maken heeft. Zij verzoeken voor dit perceel een maatbestemming op te nemen met een wijzigingsbevoegdheid naar –Rd(b)-. Commentaar: 1. De lijst van bedrijven in het plangebied komt niet overeen aangezien er vaak sprake is van een postadres van een bedrijf en vinden er op het betreffende perceel geen productieprocessen plaats. Er zijn geen rechtens gevestigde bedrijven “wegbestemd”. Overigens zal de betreffende lijst (gezien het dynamische karakter) niet meer in het
46
bestemmingsplan worden opgenomen, maar onderdeel uitmaken van het inventarisatiedossier. 2. In het ontwerpbestemmingsplan is een duidelijke regeling opgenomen voor het uitoefenen van beroep en bedrijf aan huis. 3. In de begripsbepalingen is een omschrijving van “dagrecreatie” opgenomen. 4. In het ontwerpplan is voor Tuinbouwweg 23 een maatbestemming opgenomen, zodat voorkomen wordt dat de ontwikkelingen op dit perceel onbeheersbaar worden.
47
12.
Landinrichtingscommissie voor de herinrichting Noorderpark
Postbus Utrecht
20030,
3502
LA,
22 september 2004
Artikel 10 Bro reactie: 1. Verzoekt het perceel kadastraal bekend gemeente Maarssen, Sectie H met nummer 166 te bestemmen als agrarische cultuurgrond. De voormalige kantine zal, als bouwvlek, een recreatieve bestemming krijgen waarbinnen kleinschalige recreatieve functies mogelijk zijn. Het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid ten aanzien van deze bouwlocatie naar een agrarisch bouwblok wordt niet gewenst geacht. 2. In de strook aangegeven als AL, is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen naar recreatiegebied, c.q. natuurverbindingszone. Op aangeven van de, tijdens een overleg op 9 augustus 2004 uitgereikte kaart, is het mogelijk deze zone nader vast te leggen. Met name de verbinding over de kopeinden van de percelen gemeente Maarssen, sectie H de nummers 147, 232 en 234 is vast komen te staan. Verzocht wordt de zone op genoemde percelen positief te willen opnemen en de bestemming hierop aan te passen [dus na vaststelling van het bestemmingsplan wordt de recreatiezone annex natuurverbinding de vigerende bestemming}. 3. De kavel kadastraal bekend gemeente Maarssen, sectie H, nummer 225 heeft in het huidige bestemmingsplan de bestemming weiland. In het voorontwerp zou deze grond mogelijk worden opgenomen als volkstuin met een wijzigingsbevoegdheid naar wonen. Gelet op de discussie omtrent het handhaven van de huidige bestemming en de wens om een verbindingszone op de laatste hectare te realiseren is afgesproken de nieuwe bestemming niet op het gehele perceel aan te brengen. De meest zuidelijk gelegen hectare grond, gelegen onder het toekomstige tracé van de verbindingszone zal als weiland met wijzigingsbevoegdheid naar verbindingszone worden opgenomen. De resterende oppervlakte kan daarmee een hoogwaardiger bestemming krijgen. Commentaar: 1. In het ontwerpbestemmingsplan is de betreffende grond bestemd als sportveld conform de geldende bestemming. 2. Aangezien het tracé van de verbinding nog niet in detail gereed is, wordt er de voorkeur aan gegeven om pas bij de definitieve vaststelling daarvan via een procedure ex artikel 11 van de Wet ruimtelijke ordening de betreffende bestemming te wijzigen. 3. De meest zuidelijk gelegen hectare grond is in het ontwerpbestemmingsplan bestemd als Agrarisch gebied met landschappelijke waarde. Binnen de lintbebouwing is de mogelijkheid opgenomen 1 woning op te richten.
48
6.
Advies Provinciale Planologische Commissie 5 juli 2007 Provinciale Planologische Commissie
1.
Utrecht
5 juli 2007
Verblijfsrecreatieve terreinen aan de Westbroekse Binnenweg De PPC heeft zowel beleidsmatige als juridische bezwaren tegen het onder het objectgebonden overgangsrecht brengen van de permanente bewoning op de recreatieterreinen aan de Westbroekse Binnenweg. De argumenten die de PPC hanteert zijn als volgt samen te vatten: In het Streekplan is aangegeven dat permanente bewoning van recreatiewoningen ongewenst is, om recreatiewoningen beschikbaar te houden voor verblijfsrecreatie. In navolging van het rijksbeleid biedt het provinciaal beleid ruimte voor het legaliseren van bestaande situaties. De voorwaarden die het rijk stelt worden grotendeels onderschreven. In overeenstemming met het standpunt van het rijk is aangegeven dat het verruimde beleid niet geldt voor (sta)caravans en chalets. Dat houdt in dat in geval van permanente bewoning van dergelijke objecten handhavend dient te worden opgetreden. Indien aangetoond kan worden dat de permanente bewoning niet zal worden beëindigd gedurende de planperiode behoort het toepassen van persoonsgebonden overgangsrecht tot de mogelijkheden. Ook hiervoor moeten de objecten voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit, zij het dat het Rijk heeft aangegeven dat het voorstelbaar is dat op grond van een zorgvuldige afweging, de gedoogbeschikking mede ziet op sommige specifieke eisen van het Bouwbesluit. Hiermee wordt dus in beginsel ook ruimte geboden het persoonsgebonden overgangsrecht te gebruiken voor stacaravans en chalets. Uit de gedane inventarisatie blijkt vooralsnog dat er slechts voor een gering aantal objecten sprake is van rechtmatige bewoning op grond van het overgangsrecht van het geldende bestemmingsplan. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) heeft inmiddels meerdere malen uitgesproken dat de gemeenteraad bestaand gebruik dat in strijd was met het vorige plan (ofwel: illegaal gebruik) niet onder het overgangsrecht behoort te brengen. In beginsel dient voor het illegale gebruik in het geheel geen regeling in het plan te worden opgenomen. Het opnieuw onder het overgangsrecht brengen is, gelet op het karakter van het overgangsrecht slechts toegestaan als aannemelijk is dat het gebruik binnen de planperiode wordt beëindigd. In de toelichting geeft de gemeente aan dat het opnemen van het objectgebonden overgangsrecht consistent beleid te voeren. De in het in 1998 vastgestelde en in 1999 goedgekeurde bestemmingsplan “Herenweg-Gageldijk e.o.” opgenomen regeling is vanaf dat moment uitgangspunt van uw beleid geweest. In de toelichting op dit plan wordt echter op geen enkele wijze gerept van mogelijk (illegale) permanente bewoning op het betreffende recreatieterrein in relatie tot het in dat plan opgenomen (objectgebonden)overgangsrecht. Van instemming van rijk- en provinciezijde op dit punt kan naar de mening van de PPC dan ook niet gesproken worden. Op langere termijn opteert de PPC dan ook voor een nieuw bestemmingsplan met woonfunctie waar mogelijk. De PPC adviseert op 5 juli 2007 de keuze te maken tussen woonfunctie waar deze mogelijk is, óf handhavend op te treden met genoemde mogelijkheden van persoonsgebonden overgangsrecht of persoonsgebonden gedoogbeschikking. Indien gekozen wordt voor permanente woonfuncties, dan betekent dit een nieuw en ander bestemmingsplan, rekening houdend met het Bouwbesluit, en daarmee voor sommige bewoners alsnog vertrekken.
49
2.
Het volkstuincomplex Hoe verhoudt het wegbestemmen van een volkstuinencomplex zich met het gestelde in de toelichting dat deze vorm van recreatie een tijdlang aan populariteit heeft verloren, maar nu weer in opkomst is.
3.
Wijzigingsbevoegdheid artikel 8 Het plan biedt de mogelijkheid om de bestemming van kassenpercelen te wijzigen in een woonbestemming voor één woning per 5000 m² te amoveren bedrijfsbebouwing, met een maximum van vier woningen. De provinciale ruimte-voor -ruimteregeling kent een dergelijke optelsom niet. Verzocht wordt de regeling af te stemmen op de provinciale handleiding bestemmingsplannen in relatie tot het Streekplan.
4.
Wijzigingsbevoegdheid artikel 34 De mogelijkheid om een woning te realiseren ter financiering van een langzaamverkeersverbinding komt vreemd voor. Hieraan ligt kennelijk geen ruimtelijke overweging aan ten grondslag Ook een onderbouwing voor de financiële noodzaak ontbreekt.
5.
Uitbreidingsmogelijkheden niet-agrarische bedrijven en agrarisch aanverwante bedrijven Artikel 22 en 23 van de voorschriften biedt een uitbreiding van 20% van het bestaande grondoppervlak van de gebouwen van niet-agrarische bedrijven en agrarisch aanverwante bedrijven. In het plan is niet vastgelegd wat op dit moment de bestaande oppervlakte is. De vermeerdering van 20% is bij recht toegestaan. Uitbreiding van niet-agrarische bebouwing dient echter met terughoudendheid tegemoet getreden te worden en zou niet zo vanzelfsprekend moeten zijn als in de nu opgenomen regeling. Wij achten het van belang dat aantoonbaar is dat een uitbreiding ruimtelijk aanvaardbaar is en noodzakelijk voor de voortzetting van het bedrijf. Dergelijke voorwaarden zouden in een bestemmingsregeling (vrijstelling) opgenomen moeten worden.
6.
Parkeerterrein Artikel 10 van de voorschriften biedt de mogelijkheid om binnen de bestemming “Natuurgebied” maximaal 15 parkeerplaatsen te realiseren. Dit sluit niet uit dat de parkeerplaatsen gerealiseerd worden op gronden die gelegen zijn binnen het Vogelrichtlijngebied en de EHS. Aan de aanvaardbaarheid van deze voorzieningen moeten dan ook afwegingen ten grondslag liggen op grond van het zogenaamde “nee-tenzij-beleid”. Wij verzoeken u deze mogelijkheid dan ook te bezien in relatie tot dit beleid en het voorschrift hierop aan te passen. Overigens is het Vogelrichtlijngebied niet aangeduid op de plankaart.
7.
Milieuaspecten Water Delen van de gemeente liggen in het aandachtsgebied voor bodemdaling. Het betreft hier gebieden waar veen in de bodem voorkomt. Voor een aantal van deze veenbodems gelden volgens het streekplan specifieke eisen. Momenteel werkt de provincie aan het opstellen van een kaart waarop de veenbodems waarvoor die eisen gelden zijn weergegeven. Aan deze kaart wordt een verbod gekoppeld op het uitvoeren van bodembewerkingen die tot gevolg hebben dat een veenlaag aan de oppervlakte wordt gebracht (waardoor bodemdaling plaatsvindt). Mogelijk kan in de verdere procedure van het bestemmingsplan dit aspect aandacht krijgen. Bodemsanering Het onderwerp met betrekking tot bodem is in de plantoelichting vrij algemeen beschreven, mogelijk kan dit enigszins geconcretiseerd worden. Het in de plantoelichting ter sprake gebrachte ISV-budget kan hier niet worden ingezet omdat deze buiten de contouren van het stedelijk gebied ligt. In het plan worden een aantal verontreinigingslocaties genoemd. Naast deze locaties zijn bij de provincie nog een aantal locaties bekend. Hierover kunt u desgewenst contact opnemen met de sector bodemsanering van de provincie.
50
Grondwaterbescherming Wij verzoeken u het grondwaterbeschermingsgebied op de plankaart weer te geven. In het plan wordt niet gerefereerd aan de aanwezigheid van de 100-jaarsaandachtszone. Bij nieuwe ontwikkelingen in een dergelijke zone moet getoetst worden of het risico voor het grondwater afneemt en in elk geval niet verslechter (stand-still principe). Commentaar: In de eerste plaats wordt opgemerkt dat het ontwerpbestemmingsplan geheel is aangepast zodat deze voldoet aan de nieuwe (technische) eisen van de Wet ruimtelijke ordening en het besluit ruimtelijke ordening. Het plan voldoet aan DURP en SVBP2008. 1.
Op grond van het advies van de PPC hebben een aantal onderzoeken plaatsgevonden en is in 2008 een nieuwe position paper opgesteld. In deze position paper zijn alle mogelijke planologische regelingen de revue gepasseerd en op haalbaarheid getoetst. Wij verwijzen naar de nieuwe position paper die als bijlage bij het ontwerpbestemmingsplan is gevoegd. De regeling in het concept ontwerpbestemmingsplan tav overgangsrecht is komen te vervallen omdat deze juridisch niet haalbaar is. De mogelijkheden van persoongebonden overgangsrecht zijn nader bekeken. Ook zijn de mogelijkheden van handhavend optreden in de concrete situaties onder ogen gezien. Uit onderzoeken is gebleken dat gerede twijfel bestaat of handhavend optreden in veel gevallen tot het beoogde doel leidt. Ook persoongebonden overgangsrecht zou nog decennia kunnen leiden tot een ongewenste menging van recreatie, tijdelijke legale en illegale bewoning van de recreatieverblijven, waarbij de ruimtelijke situatie, naar mag worden aangenomen, verder verslechtert. De gemeente geeft al enkele jaren te kennen te willen komen met een oplossing die recht doet aan de bestaande situatie en die de handhavingslast beperkt houdt. In de position paper is dan ook de mogelijkheid genoemd van een verblijfsrecreatieve bestemming met de mogelijkheid middels een wijzigingsbevoegdheid gefaseerd te komen tot een woonbestemming. Op deze wijze kan de gemeente er op toezien dat voldaan wordt aan de voorwaarden die gelden voor een woonbestemming en krijgen de bewoners de tijd om op projectmatige wijze aan deze voorwaarden te voldoen. De looptijd van het bestemmingsplan (10 jaar) is tevens de looptijd van het project. Het brandveiligheidsproject laat zien dat gemeente en bewoners deze taak serieus oppakken. Omdat de ruimtelijke en brandveiligheidssituatie op de terreinen aanleiding gaf tot grote zorg, zijn feitelijke maatregelen genomen om aan brandveiligheidseisen te voldoen. Dit project heeft de situatie op de terreinen aanzienlijk verbeterd. Op grond van de bovengenoemde planologische regeling is onderzocht onder welke voorwaarden een omzetting van de recreatieve bestemming naar de feitelijke woonbestemming gestalte dient te krijgen. Deze stedenbouwkundige studie die ook een analyse geeft van de bestaande situatie laat zien dat het project vanuit ruimtelijk oogpunt haalbaar is. Zoals al eerder aangeven heeft de uitvoering van het brandveiligheidsproject al gezorgd voor een aanzienlijke verbetering op de terreinen. De verdere uitvoering van dit project behelst de brandveiligheid per perceel en recreatieverblijf. Aanpassingen aan het Bouwbesluit voor bestaande bouw kunnen hierin worden meegenomen. In lijn met de randvoorwaarden van het rijk en de provincie (voldoen aan Bouwbesluit voor bestaande bouw, ruimtelijke verbetering enz.) zijn objectief toetsbare ruimtelijke randvoorwaarden opgesteld waaraan een voormalig recreatiecomplex moet voldoen bij omzetting naar een woonbestemming. Omdat aan deze randvoorwaarden alleen complexgewijs kan worden voldaan, is in het bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen met daarin de bevoegdheid de verblijfsrecreatieve bestemming te wijzigen ten behoeve van een uit te werken woonbestemming met de daarbij behorende tuinen, % groenvoorzieningen, water, parkeerterreinen en speelvoorzieningen. In de planregels is de minimale kavelgrootte bepaald, zijn maximale bouwnormen vastgelegd en is een parkeernorm opgenomen. Ook zijn objectieve randvoorwaarden opgenomen voor de noodzakelijke beeldkwaliteit. De maximale maatvoering van de gebouwen is eveneens bepaald. De stedenbouwkundige analyse laat zien dat een groot deel van de terreinen al aan de gestelde randvoorwaarden voldoet hetgeen ons als gemeente aangenaam heeft verrast en de haalbaarheid van het project heeft vergroot.
51
Beoogd wordt om vanuit een particuliere beheerssituatie herstructureringsvoorstellen aan het gemeentebestuur te doen, welke worden getoetst aan de geformuleerde planregels. Omdat de gemeente voorts verantwoordelijk is voor de uitvoering van een goede ruimtelijke ordening, zal voordat bouwplannen verwezenlijkt kunnen worden een uitwerking van de bestemming nodig zijn. De particuliere beheersorganisatie en terreineigenaren dragen zorg en zijn verantwoordelijk voor beheer en onderhoud van een complex. De gemeente begeleidt dit proces door tijdig zorg te dragen voor een bestemmingsplan wijziging. Voor de gemeente is overigens randvoorwaarde, dat dit proces kostenneutraal is. Om te komen tot een goede projectorganisatie is dit jaar een klankbordgroep in het leven geroepen waar alle terreineigenaren, beheerorganisaties en overkoepelende belangenvereniging (vereniging rondom maarsseveen) zitting in hebben. Wij verzoeken u dan ook om in te stemmen met de voorgestelde wijzigingsbevoegdheid zodat op pragmatische wijze gekomen kan worden tot een duurzame oplossing die voor alle partijen aanvaardbaar is. 2.
Het betreffende volkstuinencomplex had een aanzienlijke omvang. Het complex tussen Westbroekse Binnenweg 86 c en 90 was circa 3 hectare groot met circa 5000 m2 aan bebouwing. Het complex is in de loop der jaren ernstig verwaarloosd en zorgde voor veel overlast voor omwonenden. De omwonenden klagen regelmatig bij de gemeente over dit complex. Gezien het feit dat het complex al tientallen jaren als volkstuincomplex werd gebruikt is het gerechtvaardigd deze positief te bestemmen. Het is ruimtelijk echter veel wenselijker het complex in zijn geheel te saneren in ruil voor een woning met tuin in de lintbebouwing. Het achterste deel van de gronden kan dan een agrarische bestemming met landschappelijke waarden krijgen. Daarom is in het bestemmingsplan het volkstuinencomplex weg bestemd en de mogelijkheid opgenomen 1 woning met tuin te realiseren. Gezien de hoeveelheid bebouwing die is verwijderd kan de woning naar analogie van de provinciale ruimte voor ruimte regeling worden gerealiseerd. De bebouwing is bijna geheel verwijderd. De gemeente zal er op toezien dat ook de overige bebouwing wordt verwijderd. Wij delen uw mening dat de bebouwing niet op grond van het overgangsrecht mag blijven staan. Wij zullen de eigenaar hier ook nog schriftelijk van op de hoogte stellen. Het is juist dat volkstuinen in populariteit winnen. Wij zijn echter van mening dat het opruimen en niet bestemmen van dit complex ruimtelijk gezien een betere situatie oplevert. In het plangebied blijven nog genoeg complexen over om aan de behoefte voor dergelijke voorzieningen te kunnen voldoen.
3.
De planregels zijn aan het provinciale beleid aangepast.
4.
De realisering van de langzaamverkeersverbinding wordt door de Dienst Landelijke Gebied gewenst geacht. Het voldoet ook aan de beleidsuitgangspunten van provincie en het BRU om te komen tot een verbetering van het recreatieve netwerk binnen de regio. Het realiseren van een dergelijke verbinding kost veel geld. Denk daarbij alleen al aan de aankoop van stukken grond van particulieren. Subsidies die in dit kader verstrekt kunnen worden dekken bij lange na de lading niet. Daarom is gezocht naar een financiële drager binnen het plangebied. Het realiseren van een woning binnen de bestaande lintbebouwing zien wij als die betreffende financiële drager. De aanleg van de woning wordt naar onze mening gerechtvaardigd door het algemeen belang van de aanleg van een nieuwe langzaamverkeersverbinding waar veel recreanten plezier aan beleven.
5.
In het ontwerpbestemmingsplan wordt uitgegaan van de maten (goothoogte, hoogte, vierkante meter, kubieke meter) van bestaande gebouwen zoals deze bestonden op het tijdstip van ter inzage leggen van het ontwerp. De oppervlaktes kunnen worden nagemeten aan de hand van de luchtfoto´s en verleende vergunningen. In het bestemmingsplan is de uitbreidingscapaciteit van 20% komen te vervallen. De bestaande maatvoering vormt de vervangende maat. Er wordt geen ruimte meer geboden voor uitbreiding. Het positief bestemmen van voorheen strijdig gebruik rechtvaardigt deze beperking.
52
6.
Wij kunnen geen gegronde reden bedenken die tegemoet komt aan het door u genoemde nee-tenzij-beleid. De betreffende parkeerplaatsen zijn daarom niet opgenomen in het ontwerpbestemmingsplan. De Ecologische Hoofdstructuur en natuurwetgebieden zijn aangegeven op de plankaart en er zijn speciale voorschriften voor geformuleerd.
7.
Wij hebben kennis genomen van uw opmerkingen tav water. Tav bodem is de tekst over het ISV budget in de plantoelichting aangepast. Het is niet gelukt andere dan in de toelichting genoemde saneringslocaties boven tafel te krijgen. Wellicht kunt u in een mogelijke zienswijze iets concreter zijn. Tav grondwaterbescherming is de begrenzing van het grondwaterbeschermingsgebied aan gegeven op de plankaart en zijn er regels geformuleerd.
53
54
\
REGELS
INHOUDSOPGAVE REGELS
HOOFDSTUK 1
INLEIDENDE REGELS
Artikel 1 Artikel 2
Begrippen Wijze van meten
HOOFDSTUK 2
BESTEMMINGSREGELS
3 16
Bestemmingen Artikel 3 Artikel 4 Artikel 5 Artikel 6 Artikel 7 Artikel 8 Artikel 9 Artikel 10 Artikel 11 Artikel 12 Artikel 13 Artikel 14 Artikel 15 Artikel 16 Artikel 17 Artikel 18
Agrarisch (A) Agrarisch met waarden (AW) Bedrijf (B) Groen (G) Maatschappelijk (M) Natuur (N) Recreatie 1 (R1) Recreatie 2 (R2) Recreatie 3 (R3) Recreatie 4 (R4) Recreatie 5 (R5) Sport (S) Tuin (T) Verkeer (V) Water (WA) Wonen (W)
18 26 29 33 34 36 38 41 43 46 49 51 53 55 56 58
Dubbel bestemmingen Artikel 19 Artikel 20 Artikel 21 Artikel 22
Waarde - archeologie Waarde - natuur Waterstaat - waterkering Leiding - gas
HOOFDSTUK 3
ALGEMENE REGELS
Artikel 23 Artikel 24 Artikel 25 Artikel 26 Artikel 27 Artikel 28
Anti-dubbeltelregel (Algemene) bouwregels Algemene gebruiksregels Algemene ontheffingsregels Algemene wijzigingsregels Algemene procedureregels
HOOFDSTUK 4
OVERGANGS- EN SLOTREGEL
Artikel 29 Artikel 30
Overgangsrecht Slotregel
BIJLAGE
I II
62 65 67 69
71 71 73 73 74 75
76 76
Inrichtingenbesluit grondwaterbescherming provincie Utrecht 2003 Bijlage parkeernormering
2
HOOFDSTUK 1 Artikel 1
INLEIDENDE REGELS
Begrippen In deze regels wordt verstaan onder: 1
aanduiding een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
2
aanduidingsgrens de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
3
aan huis verbonden beroep of bedrijf een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dan wel het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend’.
4
afhankelijke woonruimte (i.v.m. mantelzorg) een gebouw bij een woning dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;
5
agrarisch aanverwant gebruik gebruik dat in nauwe relatie staat tot het agrarisch bedrijf, waarvan de werkzaamheden in hoofdzaak bestaan uit het verlenen van diensten aan derden in de vorm van het houden van dieren en/of het telen en bewerken van gewassen, waaronder paardenpension/-houderij, dierenpension, manege en hoveniersbedrijven niet worden begrepen;
6
agrarisch bedrijf een akkerbouw-, veeteelt- of tuinbouwbedrijf, dan wel een uit twee of meer genoemde bedrijfstypen samengesteld bedrijf, waarbij de teelt van agrarische producten afhankelijk is van agrarische grond als productiemiddel, intensieve veehouderij, andere niet-grondgebonden bedrijven, waaronder paardenpension/-houderij, dierenpension, manege en hoveniersbedrijven niet worden begrepen;
7
agrarische bedrijfswoning een woning bij een agrarisch bedrijf, uitsluitend dienend voor de huisvesting van een huishouding waarvan de huisvesting ter plaatse, gelet op de agrarische bedrijfsvoering noodzakelijk is;
8
agrarisch beheer het beheren en onderhouden van gronden, gericht op het voortbrengen van producten en behoud en herstel van het cultuurlandschap door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;
3
9
agrarisch educatief bedrijf een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten en landschapsbeheer door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, waarbij de bedrijfsvoering mede een educatief karakter heeft zoals een museumboerderij, kaasboerderij of kinderboerderij,
10
agrarisch recreatief bedrijf een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten en landschapsbeheer door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, met als ondergeschikte nevenactiviteit verblijfsrecreatie door middel van caravans, vouwwagens en tenten, waarvan het ruimtegebruik van voorbijgaande aard is, waaronder wordt verstaan het innemen van een standplaats op hetzelfde terrein voor niet langer dan een zomerseizoen. Recreatiewoningen of andere meer permanente verblijfsrecreatieve objecten zoals stacaravans en chalets zijn niet toegestaan;
11
agrarische hulpgebouwen buiten agrarische bouwvlakken gelegen gebouwen ten behoeve van een agrarisch bedrijf, zoals veldschuren, schuilgelegenheden voor vee en melkstallen;
12
ambachtelijk en verzorgend bedrijf een bedrijf voor de uitvoering van producerende en/of verzorgende ambachten, waar voor een belangrijk deel in handwerk goederen worden vervaardigd, verwerkt, bewerkt, geïnstalleerd of hersteld, voornamelijk direct ten behoeve van de uiteindelijke gebruiker en/of verbruiker;
13
ander bouwwerk een bouwwerk, geen gebouw zijnde;
14
archeologische waarde de aan een gebied toegerekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden;
15
architectonische waarde de authentieke kenmerken in de uiterlijke verschijningsvorm van bouwwerken welke eigen zijn aan een bepaalde kunsthistorische stijlperiode of een bouwvorm, welke karakteristiek is aan gebouwen uit een bepaalde streek, waarbij in hoofdzaak gelet wordt op onder meer de uitwendige hoofdvorm van een gebouw, bepaald door grondoppervlak, goothoogte, dakhelling, nokrichting en -hoogte en de gevelindeling;
16
bebouwing één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
17
bebouwingspercentage het percentage van de oppervlakte van het bouwperceel, binnen de op de plankaart aangegeven bouwgrenzen, dat mag worden bebouwd;
4
18
bedrijf onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als niet zelfstandige en ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.
19
bedrijf in de recreatieve sector bedrijven/organisaties die een duidelijke relatie hebben met de recreatieve en sportieve sector, met uitzondering van horecaondernemingen; het betreft hier bedrijven/organisaties die: • de recreatieve activiteit ondersteunen, zoals bezoekerscentra, VVVkantoren, fiets- , skeeler- en kanoverhuurbedrijven; • een recreatieve activiteit aanbieden, zoals sauna's/welnesscentra, duikscholen, surfscholen, survivalactiviteiten, zwembaden, indoorskicentra, fitnessbedrijven en sportscholen; bij het ondersteunen en aanbieden van recreatieve/sportieve activiteiten is inbegrepen dat bedrijven/organisaties beschikken over een beperkte (aan de activiteit ondergeschikte) ruimte voor groepen die deelnemen aan de activiteiten (daaronder valt niet de bij 1.58 onder f. bedoelde zaalaccommodatie);
20
bedrijfsgebouw een gebouw, dat blijkens zijn indeling en inrichting kennelijk is bestemd om te worden gebruikt als bedrijfsruimte;
21
bedrijfswoning een woning in of bij een gebouw of op dan wel bij een terrein bestemd voor een huishouding waarvan huisvesting daar, gelet op de bedrijfsvoering in overeenstemming met de bestemming, noodzakelijk is;
22
beeldkwaliteit alle aspecten die van invloed zijn op de voorstelbaarheid en beleving van de ruimtelijke omgeving en objecten in die omgeving (waaronder de cultuurhistorische en landschappelijke waarden);
23
bed en breakfast een overnachtingaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt; een bed en breakfast is gevestigd in een woonhuis of bijhuis en wordt gerund door de eigenaren van het betreffende huis en heeft maximaal zes kamers;
24
beplantingsstructuur een aaneengesloten zone van beplanting die als structurerend element binnen het plangebied kan worden aangewezen;
25
bestaand (in relatie tot bebouwing) bebouwing aanwezig ten tijde van de in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening bedoelde ter inzage legging van het (ontwerp) bestemmingsplan;
26
bestaand (in relatie tot gebruik)
5
gebruik dat bestaat ten tijde van het in werkingtreden van het bestemmingsplan; 27
bestemmingsgrens de grens van een bestemmingsvlak;
28
bestemmingsplan de geometrisch bepaalde planobjecten met bij behorende regels als vervat in het GML-bestand NL.IMRO 253.205.06;
29
bestemmingsvlak een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
30
bezoekerscentrum informatiecentrum in een culturele instelling, een natuurpark e.d.
31
bouwen het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
32
bouwgrens de grens van een bouwvlak;
33
bouwperceelgrens de grens van een bouwperceel;
34
bouwlaag een doorlopend gedeelte van een gebouw, begrensd door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen zulks met uitsluiting van een onderbouw of een zolderverdieping;
35
bouwperceel een aaneengesloten stuk grond, waarop (ingevolge de regels) krachtens het plan zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan;
36
bouwvlak een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
37
bouwwerk elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
38
cultuurhistorische waarde belang in geschiedkundig opzicht; onder andere met betrekking tot het ontstaan van het gebied, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het kavelpatroon, de waterhuishouding, de beplanting en de (voormalige) bebouwing; zie ook bij objecten met cultuurhistorische waarden;
39
dagrecreatie recreatie in de vorm van een dagje uit zonder overnachting ter plaatse;
6
40
detailhandel het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan diegenen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een bedrijfs- of beroepsactiviteit;
41
dienstverlening een (naar openingstijden grotendeels) met een winkel vergelijkbare onderneming die is gericht op het verlenen van diensten aan particulieren, zoals reisbureaus, kapsalons, banken en (para) medische dienstverlening zulks met uitzondering van horecaondernemingen en erotisch getinte horeca;
42
dierenpension een onderneming, gericht op bewaring van huisdieren, een en ander als dienstverlening aan de niet-agrariër; hieronder vallen onder meer dierenasiels en hondenkennels;
43
ensemble een bebouwingscluster waarvan de losse onderdelen een visuele relatie hebben met elkaar en zo in de ruimtelijke architectonische zin een samenspel vormen;
44
erf een al dan niet bebouwd perceel, of gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en de bestemming deze inrichting niet verbiedt;
45
erfbebouwing functioneel met een hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en door zijn ligging, constructie en afmetingen daaraan ondergeschikt, op de grond staande gebouwen of andere overdekte bouwwerken;
46
erotisch getinte horeca een horecaonderneming die tot doel heeft het daarbinnen doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van erotischpornografische aard en tevens het bedrijfsmatig ten behoeve van verbruik ter plaatse verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken. Hieronder vallen eveneens een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;
47
evenementen periodieke en/of incidentele manifestaties zoals sportmanifestaties, concerten, bijeenkomsten, voorstellingen, tentoonstellingen, shows, thematische beurzen en markten;
48
evenemententerrein een terrein geschikt voor het houden van evenementen;
49
extensief recreatief medegebruik vormen van openluchtrecreatie met een relatief beperkt aantal recreanten per oppervlakte-eenheid en waarbij in het algemeen het verlangen naar rust en ruimte voorop staat;
7
50
fte fulltime equivalent: de rekeneenheid waarmee de omvang van een functie of personeelssterkte wordt uitgedrukt. Een fte is een volledige werkweek van 38 uur.
51
gebouw elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
52
geluidsgevoelig object woningen, alsmede gebouwen, terreinen en ruimten als bedoeld in de Wet geluidhinder;
53
grondgebonden agrarisch bedrijf een agrarisch bedrijf dat overwegend afhankelijk is van de bij het bedrijf behorende gronden als agrarisch productiemiddel;
54
groothandel het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending in de uitoefening van een bedrijfs- of beroepsactiviteit;
55
hobbymatig agrarisch gebruik het uitoefenen van agrarische activiteiten, niet zijnde uit hoofde van een volwaardig agrarisch bedrijf, waarvoor vanwege de beperkte omvang geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- of Vergunningenbesluit milieubeheer geldt;
56
hoofdgebouw gebouw dat op een perceel door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;
57
hoogtescheidingslijn een op de plankaart binnen een bouwvlak aangegeven lijn waarmee de scheiding tussen twee binnen dat bouwvlak aangegeven hoogteaanduidingen wordt weergegeven;
58
horeca(onderneming) een onderneming die in zijn algemeenheid is gericht op het verstrekken van nachtverblijf, het verstrekken en/of ter plaatse nuttigen van voedsel en/of dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodatie. De volgende specifieke vormen worden onderscheiden, waarbij in het kader van dit plan geen discotheken zijn toegestaan. Bij de begrippen is een categorie-indeling aangegeven welke in de regels wordt gebruikt: winkelondersteunende horeca (categorie h1) a. een onderneming, die qua openingstijden vergelijkbaar is met detailhandelsvestigingen, althans geen latere sluitingstijd dan 21.00 uur heeft, zoals een dagcafé, lunchroom, koffiecorner en ijssalon bed & breakfast, pensionbedrijf (categorie h2)
8
b. een overnachtingaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt en waarbij het verstrekken van consumpties eventueel op een klein terras van ondergeschikte betekenis is; hotel (categorie h2) c. een onderneming, die in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van nachtverblijf en eventueel het ondergeschikt exploiteren van zaalaccommodatie en het ondergeschikt verstrekken van voedsel en dranken; restaurant/eetcafé (categorie h2) d. een onderneming, die in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van maaltijden voor gebruik ter plaatse en waarbij het verstrekken van dranken (daaraan) ondergeschikt is; alsmede tot het exploiteren van een ondergeschikte zaalaccommodatie; cafeteria/snackbar (categorie h3) e. een onderneming gericht op het verstrekken aan de verbruiker van al dan niet ter plaatse bereide, kleine etenswaren, welke al dan niet ter plaatse kunnen worden gebruikt zaalaccommodatie (categorie h4) f. een onderneming, die in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van gelegenheid tot het houden van bruiloften en partijen, alsmede tot het houden van congressen, conferenties en andere vergaderingen en waarbij het verstrekken van voedsel en dranken (daaraan) ondergeschikt is; café/bar (categorie h4) g. een zelfstandige, niet geheel of gedeeltelijk deel uitmakend van een hotel, restaurant of zaalaccommodatie voorkomende bedrijvigheid, die in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse en waar het verstrekken van maaltijden daaraan ondergeschikt is; hieronder wordt niet begrepen een discotheek; 59
hoveniersbedrijf een onderneming, geen tuincentrum zijnde, die gericht is op de aan¬leg en onderhoud van tuinen, parken en plantsoenen alsmede op de levering van producten daartoe;
60
huishouden persoon of groep personen die een huishouding voert, niet zijnde bedrijfsmatige kamerverhuur;
61
huishouding regeling van het huishouden, familieleven, huisgezin;
62
Inrichting van agrarisch belang een inrichting ter bevordering van de technische vooruitgang in agrarische bedrijven, alsmede een inrichting gericht op het adviseren en voorlichten op dat gebied (proef- of testbedrijven, controle- of k.i.-stations en inrichtingen voor onderwijs, onderzoek en voorlichting, e.d.);
63
kampeerboerderij een boerderij (agrarisch bedrijf) waarvan een gedeelte is ingericht en geschikt is voor derden om te kunnen overnachten;
9
64
kampeermiddel a. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of toercaravan; b. dan wel enig ander onderkomen en enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 40 van de Woningwet een bouwvergunning is vereist: c. een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend of tijdelijk zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
65
kantoor een ruimte welke door haar indeling en inrichting is bestemd om uitsluitend te worden gebruikt voor administratieve en daarmee gelijk te stellen werkzaamheden met geen of slechts een ondergeschikte baliefunctie;
66
kap een dakafdekking van een gebouw waarbij bij een horizontale projectie, ten minste 50% van het gebouw wordt afgedekt met hellende dakvlakken;
67
kassen bouwwerken geheel of grotendeels van glas of ander lichtdoorlatend materiaal en hoger dan 1 m plastic boogtunnels tot een bouwhoogte van 1.00 m zijn hier niet onder begrepen;
68
kavelweg voor agrarisch gebruik bestemde wegen ten behoeve van de ontsluiting van percelen of kavels, met een niet-doorgaand karakter;
69
kwetsbare objecten a. woningen, met uitzondering van: • verspreid liggende vrijstaande woningen niet meer dan twee woningen per hectare; • bedrijfswoningen behorende bij de inrichting; • lintbebouwing, voor zover deze loodrecht of nagenoeg loodrecht op de risicocontouren van de inrichting zijn gelegen; b. woonketen of woonwagens; c. ligplaatsen voor woonschepen; d. gebouwen voor dagopvang van minderjarigen; e. gebouwen die uitsluitend of in hoofdzaak gebruikt worden door een onderwijsinstelling; f. ziekenhuizen, verpleeginrichtingen en zorginstellingen; g. andere gebouwen die bestemd zijn voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten;
70
kunstwerk Bouwwerk, geen gebouw zijnde ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct, een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.
10
71
landschappelijke waarden de aan een gebied toegekende waarden die gebaseerd zijn op de karakteristieken van dat gebied;
72
ligplaats een plaats voor het aanleggen van vaartuigen;
73
maatschappelijke voorzieningen educatieve, medische, onderwijs-, culturele, levensbeschouwelijke, sporten recreatieve voorzieningen en overheidsvoorzieningen, zoals een museum en een galerie, alsook ondergeschikte en niet zelfstandige detailhandel ten dienste van deze voorzieningen,
74
manege een besloten plaats waar het paardrijden wordt beoefend; paardenliefhebbers die zelf geen ruimte hebben om een paard te stallen, kunnen bij een manege tegen betaling onderdak en les voor hun paard krijgen; in de meeste gevallen verhuurt de manegehouder ook rijpaarden; een manege bestaat in de regel uit een grote ruimte met een zandvloer, al dan niet voorzien van bepaalde voorwerpen die ingezet kunnen worden bij het springen, bij dressuuroefeningen of andere activiteiten van paard en ruiter; daarnaast is er een stal of zijn er meer stallen voor de paarden, soms nog andere ruimtes voor de opslag van materiaal, voer en behandeling van de paarden.
75
mantelzorg Het voldoen aan een tijdelijke, maar langer dan drie maanden durende behoefte aan zorg op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, waarbij de zorgverlening gebeurt op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.
76
natuurwaarden de aan een gebied toegekende waarde in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied;
77
objecten met cultuurhistorische waarde bebouwing met cultuurhistorische waarde waarbij naast het hoofdgebouw tevens de aangebouwde voormalige bedrijfsgedeelten die, gelet op de oorspronkelijke functie en bouwwijze, een wezenlijk onderdeel uitmaken van de oorspronkelijke (bedrijfs)bebouwing; hieronder vallen niet latere aan- of uitbouwen (erfbebouwing) zonder cultuurhistorische waarde;
78
ondergeschikte detailhandel detailhandel vanuit vestigingen/voorzieningen die als hoofdactiviteit geen detailhandel hebben en waarvan de detailhandelsfunctie aantoonbaar ondergeschikt en gelieerd is aan de hoofdfunctie, waarbij niet meer dan 20% van de totale omzet en/of niet meer dan 20% van het totale bedrijfsvloeroppervlak met een maximum verkoopvloeroppervlak van 100 m²;
79
ondergeschikte horeca horeca vanuit vestigingen/voorzieningen die als hoofdactiviteit geen horeca zijn en waarvan de horecafunctie aantoonbaar ondergeschikt is aan de hoofdfunctie zoals een kantine bij een sportaccommodatie;
11
80
onderkomen voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voerof vaartuigen, kampeermiddelen, woonketen en soortgelijke verblijfsmiddelen, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken;
81
ontsluitingsweg een weg, pad of doorgang die toegang verschaft tot een perceel;
82
opslagbedrijf bedrijfsmatige en/of particuliere opslagruimte voor goederen, met uitzondering van gevaarlijke stoffen anders dan noodzakelijk voor de bedrijfsvoering van het opslagbedrijf;
83
oever waterkant langs rivieren, meren, kanalen enz.;
84
paardenbak een door middel van een afscheiding afgezonderd stuk grond, ingericht voor het africhten of trainen van paarden dan wel het uitoefenen van de paardensport;
85
paardenfokkerij een agrarisch bedrijf dat uitsluitend is gericht op het fokken van paarden, de verkoop van gefokte paarden en het houden van paarden ten behoeve van de fokkerij;
86
paardenpension/-houderij een bedrijf dat gericht is op het bieden van gelegenheid aan derden om hun paarden en pony’s in pension te stallen en te laten weiden, niet zijnde een manege;
87
passantenhaven haven voor doorreizende (recreatie)vaartuigen;
88
peil (definitie van (model) bouwverordening) a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang; b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw; c. indien in of op het water wordt gebouwd: het waterpeil;
89
perceel afgedeeld stuk land of water, kavel;
90
perceelsgrens een grens van een perceel;
91
permanente bewoning het gebruiken van een recreatieverblijf en/of kampeermiddel als hoofdverblijf. Onder hoofdverblijf wordt in dit verband verstaan: De plaats die feitelijk het centrum vormt van de sociale en maatschappelijke activiteiten van betrokkene. Van een hoofdverblijf is in ieder geval sprake indien de betrokkene gedurende een aaneengesloten periode van 180
12
dagen per kalenderjaar tenminste 2/3 van die tijd het adres van het recreatieverblijf c.q. het kampeermiddel als woonadres in gebruik heeft; 92
plan regels en plankaart van het bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen" van de gemeente Maarssen;
93
plankaart (geometrische plaatsbepaling) de plankaart van het bestemmingsplan "Maarsseveense Plassen", nummer 253.205.03.
94
praktijkruimte een ruimte ten behoeve van de beoefenaren van vrije (aan huis verbonden) beroepen zoals medische, paramedische, administratieve, kunstzinnige, ontwerptechnische en daarmee gelijk te stellen beroepen;
95
recreatieverblijf een gebouw, zoals een stacaravan, een chalet, mobilehome, trekkershut of een zomerhuis, dat bestemd is voor verblijfsrecreatie;
96
sanitaire voorzieningen bouwwerken ten behoeve van de lichamelijke verzorging, waaronder toiletgelegenheden, verkleedruimten en douches;
97
seksinrichting een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of daarmee naar de aard en omvang vergelijkbare activiteiten, in de vorm van seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval begrepen: a. een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon; b. een seksbioscoop of sekstheater; c. een seksautomatenhal; d. een seksclub of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar of in combinatie met een sekswinkel;
98
snackkiosk een al dan niet permanent bouwwerk met daarin een bedrijf gericht op het verstrekken aan de verbruiker voor het al dan niet ter plaatse gebruiken van al dan niet ter plaatse bereide, kleine etenswaren;
99
steiger een aan de oever gekoppelde, gebouwde constructie ten behoeve van het aanleggen of afmeren van een vaartuig;
100
straatmeubilair bouwwerken ten behoeve van al dan niet openbare (nuts-)voorzieningen, zoals: a. verkeersgeleiders, verkeersborden, lichtmasten, zitbanken en bloembakken; b. telefooncellen, abri's, kunstwerken, speeltoestellen en draagconstructies voor reclame (inclusief de reclame zelf); c. kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen met een inhoud van niet meer dan 50 m³ en een hoogte van niet meer dan 3 m, waaronder begrepen
13
d.
voorzieningen ten behoeve energievoorziening en brandkranen; afvalinzamelsystemen;
van
telecommunicatie,
101
tuinbouwbedrijf een bedrijf dat overwegend of uitsluitend gericht is op het telen van tuinbouwgewassen in de volle grond al dan niet met behulp van kassen;
102
verblijfsrecreatie recreatief nachtverblijf, waarbij overnacht wordt in kampeermiddelen en/of recreatieverblijven;
103
verzorgend, ambachtelijk bedrijf a. een bedrijf voor de uitoefening van producerende en/of verzorgende ambachten, met uitzondering van winkelambachten, waar voor een belangrijk deel in handwerk goederen worden bewerkt, geïnstalleerd of hersteld, voornamelijk direct ten behoeve van de uiteindelijke gebruiker of verbruiker en dat wordt gekenmerkt door hetgeen is vermeld onder b; b. een bedrijf waarvan de uitoefening plaats heeft onder (één van) de volgende omstandigheden: het productieproces wordt grotendeels 'met de hand' of althans niet in hoofdzaak gemechaniseerd, geautomatiseerd of met behulp van werktuigen die door energiebronnen buiten de menselijke arbeidskracht worden aangedreven, uitgevoerd; voor zover van laatstbedoelde werktuigen gebruik wordt gemaakt, zijn deze als ondergeschikt te beschouwen aan de menselijke handvaardigheid; hieronder worden tevens aannemersbedrijven gerekend;
104
volkstuin grond met een beperkte omvang, deel uitmakend van een complex, waarop door voornamelijk stadsbewoners voedings- en siergewassen worden geteeld;
105
volwaardig agrarisch bedrijf een agrarisch bedrijf met tenminste de arbeidsomvang van één volwaardige arbeidskracht (die met die arbeid het hoofdinkomen geniet) waarbij sprake is van economisch rendabele productie;
106
voorgevelrooilijn een naar de weg of het openbaar gebied gekeerde bouwgrens; bij percelen op de hoek van straten/paden geldt dat langs beide straten/paden een voorgevelrooilijn is gelegen;
107
woning of wooneenheid een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden;
108
woonadres a. het adres waar betrokkene woont of, indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres waar hij naar verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten;
14
b.
het adres waar, bij het ontbreken van een adres als bedoeld onder a, betrokkene naar verwachting gedurende drie maanden ten minste twee derde van de tijd zal overnachten;
109
zelfstandige horecagelegenheid een op zichzelf staande en openbaar toegankelijke horecagelegenheid die niet verbonden is aan een vestiging/voorziening zoals een pannenkoekenrestaurant; een kantine bij een duikschool wordt bijvoorbeeld niet gezien als een zelfstandige horecagelegenheid, maar als horeca ondergeschikt aan de hoofdfunctie;
110
zorglandbouw/zorgboerderij een activiteit waarbij een agrarisch bedrijf naast het agrarisch beheer van de omringende gronden, ruimte biedt aan gepensioneerden, psychiatrische of terminale patiënten, gehandicapten, langdurig zieken of chronisch zieken om daar (eventueel voor langere tijd) te verblijven en eventueel mee te helpen binnen het bedrijf, conform het principe van een zorginstelling, hersteloord, hospis. Met uitzondering van de aanwezige bedrijfswoning zijn zelfstandige wooneenheden niet toegestaan binnen het complex. Onder zorglandbouw kan ook kinder- en naschoolse opvang worden verstaan.
15
Artikel 2
Wijze van meten
Bij het toepassen van deze regels wordt als volgt gemeten: a. de inhoud van een bouwwerk: wordt gemeten tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen; b. de bouwhoogte van een bouwwerk: wordt gemeten vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen; c.
de goothoogte van een bouwwerk: wordt gemeten vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
d. de breedte van een bouwperceel: wordt gemeten in de voorgevelrooilijn tussen de twee zijdelingse perceelsgrenzen; e. de breedte van een gebouw: wordt gemeten van en tot de buitenkant van een zijgevel, dan wel het hart van een gemeenschappelijke scheidingsmuur, met dien verstande, dat wanneer de zijgevels niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste breedte; f.
de afstand van een bouwwerk tot de zijdelingse perceelsgrens: wordt gemeten vanaf het dichtst bij de perceelsgrens gelegen punt van het bouwwerk en haaks op de perceelsgrens;
g. de bebouwde oppervlakte van een bouwperceel, bouwvlak of ander terrein: wordt gemeten buitenwerks boven peil, met dien verstande, dat de grondoppervlakten van alle op een terrein gelegen bouwwerken worden opgeteld; h. de oppervlakte van een bouwwerk: wordt gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidiingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk; i.
de bedrijfsvloeroppervlakte (bvo): wordt gemeten binnenwerks met dien verstande, dat de totale vloeroppervlakte ten dienste van kantoren, horecaondernemingen (of horecagelegenheden), winkels of bedrijven, met inbegrip van de daarbij behorende magazijnen en overige dienstruimten, worden opgeteld;
16
j.
de verkoopvloeroppervlakte (detailhandel) (vvo): wordt gemeten binnenwerks met dien verstande, dat de totale vloeroppervlakte van ruimten welke rechtstreeks ten dienste staan van de detailhandelactiviteiten en welke voor het publiek toegankelijk zijn worden opgeteld; kantoren, magazijnen en overige dienstruimten worden hieronder niet begrepen;
k.
de insteek van watergangen: wordt gevormd door de snijlijn tussen het schuine talud van de oever en het maaiveld;
l.
de hoogte van een windturbine: wordt gemeten vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;
m. de dakhelling: wordt gemeten langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
17
HOOFDSTUK 2
BESTEMMINGSREGELS
Bestemmingen Artikel 3
Agrarisch (A)
3.1
Bestemmingsomschrijving a.
De op de plankaart voor “Agrarisch” aangewezen gronden zijn bestemd voor: 1 2
agrarische bedrijven; het beweiden van dieren,
met de daarbij behorende: 4 5 6
erven; groenvoorzieningen, water, voet- en fietspaden; overige functioneel met de bestemming “Agrarisch” verbonden voorzieningen.
b.
Ter plaatse van de aanduiding “detailhandel” is detailhandel in groente en fruit toegestaan.
c.
Ter plaatse van de aanduiding “kas” zijn de gronden tevens bestemd voor kassen.
d.
Detailhandel in goederen, die ter plaatse worden vervaardigd of verwerkt, is toegestaan, voor zover deze detailhandel geen zelfstandig onderdeel vormt van de bedrijfsvoering.
e.
Ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning” is één (1) bedrijfswoning toegestaan met de daarbij horende erfbebouwing.
f.
Ter plaatse van de aanduiding “cultuurhistorische waarden” zijn de gronden tevens bestemd voor behoud, versterking en/of herstel van de cultuurhistorische en/of architectonische waarden van de aangewezen bebouwing, beplantingsstructuur en andere objecten.
g.
Op de gronden met de aanduiding “milieuzonegrondwaterbeschermingsgebied”, is het bepaalde in de Provinciale Milieuverordening Utrecht van toepassing..
h.
De gronden met de aanduiding “hovenier” zijn tevens bestemd voor een hoveniersbedrijf.
18
3.2
Bouwregels a.
Op de in lid 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming en aanduidingen worden gebouwd, met dien verstande, dat:
b.
ten aanzien van gebouwen: 1 deze uitsluitend worden opgericht binnen de op de plankaart aangegeven bouwvlakken en aanduiding “kas”; 2 de oppervlakte van bedrijfsgebouwen, geen kassen zijnde, binnen een bouwvlak niet meer dan 8.000 m² bedraagt; 3 de oppervlakte van kassen binnen een bouwvlak 300 m² bedraagt; 4 de oppervlakte van bedrijfsbebouwing, geen kassen zijnde, binnen de aanduiding “kas” niet meer dan 5.000 m² bedraagt; 5 de oppervlakte van kassen binnen de aanduiding “kas” niet meer dan 2 ha bedraagt; 6 voor zover de bedrijfsgebouwen en kassen niet passen binnen het op de kaart aangewezen bouwvlak respectievelijk de aanduiding “kas” in de richting van de op de kaart aangewezen aanduiding “specifieke bouwaanduiding – 1”, het bouwvlak dan wel de aanduiding “kas” mag worden vergroot, tot niet meer dan 1 ha voor een bouwvlak en 2.50 ha voor de aanduiding “kas”. 7 voor de bouw van bedrijfswoningen de volgende voorwaarden gelden: het agrarisch bedrijf is een volwaardig agrarisch bedrijf; de bedrijfswoning is nodig voor een doelmatige uitoefening van het agrarisch bedrijf; de inhoud van de bedrijfswoning bedraagt niet meer dan 600 m³; de goothoogte en hoogte van een nieuw te bouwen bedrijfswoning niet meer bedraagt dan respectievelijk 4.50 m en 9 m; en bovendien geldt dat: bij iedere bedrijfswoning op het bijbehorende erf erfbebouwing mag worden opgericht, waarbij: * de bouwwerken minimaal 1 m. achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning worden geplaatst; * de gezamenlijke grondoppervlakte van erfbebouwing niet meer dan 50 m² bedraagt; * de goothoogte van vrijstaande erfbebouwing niet meer dan 3 m bedraagt; * de goothoogte van aangebouwde erfbebouwing ten hoogste gelijk is aan de hoogte van de eerste bouwlaag van de bedrijfswoning; * de bouwhoogte van vrijstaande erfbebouwing niet meer dan 6 m bedraagt; 8 de goothoogte en hoogte van nieuw te bouwen bedrijfsgebouwen niet meer bedraagt dan respectievelijk 6 m en 10 m; de goothoogte en hoogte van nieuw te bouwen kassen niet meer bedraagt dan respectievelijk 5 m en 6 m; 9 bij ieder agrarisch bedrijf buiten het bouwvlak niet meer dan twee agrarische hulpgebouwen mogen worden gebouwd, waarbij: de gezamenlijke oppervlakte niet meer dan 100 m² mag bedragen;
19
-
10
11
c.
3.3
de goothoogte en hoogte niet meer bedraagt dan respectievelijk 3 m en 4 m; en voorts mits: de grondoppervlakte van het agrarisch perceel waarop het hulpgebouw wordt gebouwd ten minste 1 ha bedraagt; de afstand van het hulpgebouw tot het bij het bedrijf behorende bouwvlak niet meer dan 500 m bedraagt; ter plaatse van de aanduiding “cultuurhistorische waarden” de uitwendige hoofdvorm van het betrokken object, bepaald door goothoogte, bouwhoogte, nokrichting, kapvorm, dakhelling en gevelindeling (indien een gevel aan het bouwwerk te onderscheiden is), zoals deze was op het moment van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan, gehandhaafd dient te blijven; de afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 2 m.
ten aanzien van bouwwerken geen gebouwen zijnde, waaronder begrepen silo’s: 1 de hoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer bedraagt dan: 1 m op de gronden vóór de naar een openbare weg gekeerde gevel; 1.50 m op de overige gronden; 2 de hoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde niet meer bedraagt dan: 10 m binnen een bouwvlak; 1.50 m buiten een bouwvlak.
Ontheffing van de bouwregels a.
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen voor het bepaalde in: 1 lid 3.2 onder a: voor het oprichten van stalruimten voor hobbymatig agrarisch gebruik met een oppervlakte van niet meer dan 25 m² en een hoogte van niet meer dan 3 m, met dien verstande dat: de stalruimte is gelegen op een afstand van ten minste 50 m van een bestemmingsvlak met de bestemming of aanduiding “Wonen”; de stalruimte, voor zover niet gelegen aan een ter plaatse aanwezige ontsluitingsweg, dient te worden gesitueerd binnen een afstand van 50 m vanuit een op de plankaart als zodanig aangewezen bestemming “Verkeer” of “Verblijf” of een aanduiding van gelijke strekking; bij de stalruimte blijvend ten minste 1 ha grond hoort (en ter plaatse beschikbaar is) waarop de stalruimte wordt gebouwd; 2 lid 3.2 onder b. sub 12: voor de bouw van de gebouwen op geringere afstanden tot zijdelingse bouwgrenzen, indien dit uit oogpunt van doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of bedrijfsontwikkeling noodzakelijk is en de bouw geen onevenredige afbreuk doet aan de ter plaatse aanwezige beeldkwaliteit;
20
3
3.4
3.5
lid 3.2 onder e. sub 2: voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder begrepen silo’s, tot een hoogte van 15 m, uitsluitend op gronden binnen een bouwvlak, voor zover dat voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of bedrijfsontwikkeling noodzakelijk is.
Specifieke gebruiksregels a.
Onverminderd het bepaalde in artikel 25 van deze regels is het in ieder geval verboden bedoelde gronden te gebruiken voor: 1 het plaatsen van onderkomens; 2 het africhten of trainen van paarden of het uitoefenen van de paardensport in een paardenbak.
b.
het bepaalde in lid 3.4 onder a. sub 1 is niet van toepassing op opslag van goederen ten behoeve van de krachtens de bestemming en aanduidingen toegestane gebruik, dan wel bedrijfsvoering.
c.
Gebruik van ruimten in de bedrijfswoning en erfbebouwing ten behoeve mantelzorg is niet toegestaan, tenzij daarvoor ontheffing is verleend.
Ontheffing van de gebruikregels a.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 3.4 onder a sub 2 ten behoeve van het africhten of trainen van paarden of het uitoefenen van de paardensport in een paardenbak, mits: 1 het geen bedrijfsmatige activiteit betreft en het aantal eenhoevige niet meer dan 5 bedraagt; 2 het betreffende perceel een oppervlakte heeft van ten minste 2.000 m²; 3 de oppervlakte van de paardenbak niet meer bedraagt dan 10% van de oppervlakte van het perceel met een maximum van 400 m²; 4 de afstand van de paardenbak tot een woning van derden niet minder dan 25 m bedraagt; 5 de paardenbak wordt gesitueerd op het erf achter de achtergevel van de bedrijfswoning en het verlengde daarvan.
b.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 3.1 onder a sub 1 ten behoeve van agrarisch aanverwant gebruik en hobbymatig agrarisch gebruik, waarvoor geldt dat de bestaande bebouwing niet mag worden uitgebreid;
c.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 3.4 onder c. ten behoeve van mantelzorg mits: 1 de mantelzorg noodzakelijk is en dat blijkt uit een medische of sociale indicatie; indien sprake is van een ouder - kind relatie waarbij de ouder(s) 65 jaar of ouder is (zijn) is geen medische of sociale indicatie noodzakelijk; 2 de bedrijfswoning en de erfbebouwing bereikbaar is en blijft voor hulpdiensten; 3 geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
21
4
3.6
de oppervlakte welke wordt gebruikt voor mantelzorg niet meer bedraagt dan 80 m² ;
d..
De in lid 3.5 onder c. bedoelde ontheffing vervalt na beëindiging van de mantelzorg.
e..
Na het vervallen van de ontheffing, zoals bedoeld in lid 3.5 onder d., is degene aan wie de ontheffing was verleend of diens rechtsopvolger en indien sprake was van afhankelijke woonruimte verplicht de alsdan strijdige situatie (met lid 3.4 onder c.) te zijner keuze hetzij in de vorige toestand te herstellen, hetzij met het bestemmingsplan in overeenstemming te brengen.
Wijzigingsbevoegdheid a.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen indien de wijziging betrekking heeft op: 1 het wijzigen van de op de kaart aangewezen bouwgrens indien zulks voor een doelmatig bedrijfsuitoefening noodzakelijk en/of gewenst is, op voorwaarde dat: de maximaal toegestane oppervlakten als bedoeld in lid 3.2 onder b. en c. niet wordt overschreden; geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan de ter plaatse aanwezige beeldkwaliteit; ten aanzien van de beeldkwaliteit advies zal worden ingewonnen bij een op dat gebied deskundige en onafhankelijke partij. 2 het wijzigen van de bestemming van het agrarisch bouwvlak in de bestemming "Wonen" en “Tuin”, als bedoeld in artikel 18 en 15 van deze regels, één en ander met inachtneming van de volgende voorwaarden: de aanvrager van de wijziging maakt aannemelijk dat het agrarische bedrijf de agrarische activiteiten geheel heeft beëindigd en uit een advies van een agrarisch deskundige blijkt dat de gronden niet langer agrarisch rendabel geëxploiteerd kunnen worden of dat dit om andere redenen niet langer gewenst is; door de situering van een woning mogen de omliggende agrarische bedrijven niet worden beperkt in hun bedrijfsuitoefening; de doeleinden van de bestemming (Agrarisch) waarin het agrarisch bouwvlak is gelegen worden niet in onevenredige mate geschaad; de voormalige agrarische bedrijfswoning moet gehandhaafd blijven, maar mag eventueel worden vervangen door een nieuwe woning; de bouwregels die in dit artikel zijn genoemd met betrekking tot de agrarische bedrijfswoning blijven onverkort van kracht; als er sprake is van een “monumentaal ensemble” mogen alleen de gebouwen blijven staan die tot de het ensemble behoren en mag de bestaande grondoppervlakte van deze gebouwen niet worden vergroot; indien er sprake is van een “monumentaal ensemble” is het is toegestaan binnen de monumentale bebouwing
22
3
twee woningen op te richten (dat is inclusief de voormalige bedrijfswoning). en voorts geldt dat: indien de voormalige bedrijfsgebouwen en kassen, niet zijnde de agrarische bedrijfswoning, geheel gesloopt worden mag niet meer dan 50 % van het bestaande oppervlak aan bedrijfsbebouwing en kassen als erfbebouwing worden teruggebracht tot een maximum van 250 m²; óf indien sprake is van een oppervlakte van ten minste 1.000 m² aan bedrijfsbebouwing (exclusief kassen) binnen een bouwvlak mag in afwijking van het bovengenoemde in ruil voor de totale verwijdering van de bedrijfsgebouwen, niet zijnde de agrarische bedrijfswoning, 1 extra woning worden gebouwd in of in de directe nabijheid van het bouwvlak (maximaal is binnen het wijzigingsgebied dan derhalve 1 voormalige bedrijfswoning en 1 extra woning mogelijk); het wijzigen van de aanduiding “kas” in de bestemming "Wonen" en “Tuin”, als bedoeld in artikel 18 en 15 van deze regels, één en ander met inachtneming van de volgende voorwaarden: de aanvrager van de wijziging maakt aannemelijk dat het agrarische bedrijf de agrarische activiteiten geheel heeft beëindigd en uit een advies van een agrarisch deskundige blijkt dat de gronden niet langer agrarisch rendabel geëxploiteerd kunnen worden of dat dit om andere redenen niet langer gewenst is; door de situering van een woning mogen de omliggende agrarische bedrijven niet worden beperkt in hun bedrijfsuitoefening; de doeleinden van de bestemming (Agrarisch) waarin het agrarisch bouwvlak is gelegen worden niet in onevenredige mate geschaad; de voormalige agrarische bedrijfswoning moet gehandhaafd blijven, maar mag eventueel worden vervangen door een nieuwe woning; de bouwregels die in dit artikel zijn genoemd met betrekking tot de agrarische bedrijfswoning blijven onverkort van kracht; indien er sprake is van een “monumentaal ensemble” is het is toegestaan binnen de monumentale bebouwing twee woningen op te richten (dat is inclusief de voormalige bedrijfswoning). en voorts geldt dat: indien de voormalige kassen en bedrijfsbebouwing, niet zijnde de agrarische bedrijfswoning, geheel gesloopt worden mag niet meer dan 50 % van het bestaande oppervlak aan kassen en bedrijfsbebouwing als erfbebouwing worden teruggebracht tot een maximum van 250 m²; óf Indien sprake is van een oppervlakte van ten minste 5.000 m² aan kassen en bedrijfsbebouwing mag in afwijking van het bovengenoemde in ruil voor de totale verwijdering van de kassen en bedrijfsgebouwen, niet zijnde de agrarische bedrijfswoning, 1 extra woning worden gebouwd in of in de directe nabijheid van het bouwvlak (maximaal is binnen het wijzigingsgebied dan
23
derhalve 1 voormalige bedrijfswoning en 1 extra woning mogelijk); 4
een gedeeltelijke agrarische bedrijfsbeëindiging waarbij een op landschappelijk beheer gericht grondgebonden agrarisch bedrijf gedeeltelijk bestemd mag worden voor: verblijfsrecreatie conform het principe van bed & breakfast, waarbij het maximum aantal kamers voor nachtverblijf 6 bedraagt of; een agrarisch recreatief bedrijf (kampeerboerderij) met daaraan ondergeschikte verblijfsrecreatie door middel van kampeermiddelen, waarvan het ruimtegebruik van voorbijgaande (tijdelijke) aard is en niet meer dan 15 standplaatsen betreft. Hieronder wordt tevens verstaan het innemen van een standplaats op hetzelfde terrein voor niet langer dan een zomerseizoen (periode 1 april t/m 30 september) per kalenderjaar. Recreatiewoningen of andere meer permanente verblijfsrecreatieve objecten zoals stacaravans en chalets zijn niet toegestaan of; een agrarisch educatief bedrijf op het gebied van landschappelijke, cultuurhistorische-, agrarische- en/of natuurwaarden, zoals een museumboerderij, kaasboerderij of kinderboerderij met daarbij behorende ondergeschikte en niet zelfstandige horeca en detailhandel of; een hovenier of; zorglandbouw/zorgboerderij of; een dierenpension of; een paardenpension/-houderij met eventuele paardenbakken, zonder rijhal, waarbij geldt dat: * niet meer dan 50% van de oppervlakte van de bedrijfsgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van de nevenactiviteit; * bij het toekennen van een van de bovengenoemde nevenfuncties altijd sprake is van een combinatie met agrarisch beheer, hetgeen uit advies van een op dit gebied onafhankelijke deskundige blijkt; * het aantal bedrijfswoningen niet mag worden uitgebreid; * het toevoegen van een van de bovengenoemde nevenfuncties geen aanmerkelijke toename van het aantal verkeersbewegingen tot gevolg mag hebben hetgeen blijkt uit een advies van een verkeersdeskundige; * gebruik en bebouwing ten behoeve van een van de bovengenoemde nevenfuncties binnen het (bestaande) bouwvlak dient plaats te vinden; * ten behoeve van het plaatsen van kampeermiddelen mag niet meer dan 0,5 ha. aansluitend aan het bouwvlak worden gebruikt; bebouwing ten behoeve van verblijfrecreatie dient binnen het bouwvlak te worden gerealiseerd;
24
*
5
b.
de maximale grondoppervlakte van een paardenpension/-houderij, dierenpension of een hoveniersbedrijf 1 ha bedraagt; * opslag ten behoeve van de nevenfuncties toegestaan is tot een grondoppervlakte van niet meer dan 300 m² onverminderd het bepaalde onder de eerste *; * parkeerplaatsen ten behoeve van deze nevenfunctie op het (eigen) bouwperceel gerealiseerd worden, waarbij ten minste de parkeernormering geldt zoals in de bijlage van deze regels is opgenomen * door de situering van genoemde functies de omliggende agrarische bedrijven niet worden beperkt in hun bedrijfsuitoefening. het wijzigen van de bestemming “Agrarisch” in de bestemming “Agrarisch met waarden” als bedoeld in artikel 4 van deze regels.
Advies Burgemeester en wethouders geven uitsluitend toepassing aan het bepaalde in 3.6 onder a. na schriftelijk advies van een agrarisch deskundige.
25
Artikel 4
Agrarisch met waarden (AW)
4.1
Bestemmingsomschrijving a.
De op de plankaart voor “Agrarisch met waarden” aangewezen gronden zijn bestemd voor: 1 2 3
agrarische bedrijven; het beweiden van dieren; behoud, versterking en herstel van de aldaar voorkomende, dan wel daaraan eigen zijnde landschappelijke en cultuurhistorische waarden, zich uitende in de openheid van graslanden en het verkavelingspatroon met bijbehorende sloten,
met de daarbij behorende: 6 7 8
b.
4.2
erven; groenvoorzieningen, water, voet- en fietspaden; overige functioneel met de bestemming “Agrarisch met waarden” verbonden voorzieningen.
Op de gronden met de aanduiding “milieuzonegrondwaterbeschermingsgebied”, is het bepaalde in de Provinciale Milieuverordening Utrecht van toepassing..
Bouwregels Op de in lid 4.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming en aanduidingen worden gebouwd met een hoogte van niet meer dan 1.50 m met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer bedraagt dan 1 m op de gronden vóór de naar een openbare weg gekeerde gevel.
4.3
Ontheffing van de bouwregels a.
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen voor het bepaalde in lid 4.2 voor: 1 het oprichten van stalruimten voor hobbymatig agrarisch gebruik met een oppervlakte van niet meer dan 25 m² en een hoogte van niet meer dan 3 m, met dien verstande dat: de stalruimte is gelegen op een afstand van ten minste 50 m van een bestemmingsvlak met de bestemming of aanduiding “Wonen”; de stalruimte, voor zover niet gelegen aan een ter plaatse aanwezige ontsluitingsweg, dient te worden gesitueerd binnen een afstand van 50 m vanuit een op de plankaart als zodanig aangewezen bestemming “Verkeer” of “Verblijf” of een aanduiding van gelijke strekking; bij de stalruimte blijvend ten minste 1 ha grond hoort (en ter plaatse beschikbaar is) waarop de stalruimte wordt gebouwd;
26
2
4.4
4.5
Specifieke gebruiksregels a.
Onverminderd het bepaalde in artikel 25 van deze regels is het in ieder geval verboden bedoelde gronden te gebruiken voor: 1 het plaatsen van onderkomens; 2 het africhten of trainen van paarden of het uitoefenen van de paardensport in een paardenbak.
b.
het bepaalde in lid 4.4 onder a. sub 1 is niet van toepassing op opslag van goederen ten behoeve van de krachtens de bestemming en aanduidingen toegestane gebruik, dan wel bedrijfsvoering.
Ontheffing van de gebruikregels a.
4.6
het bouwen van niet meer dan twee agrarische hulpgebouwen bij een agrarisch bedrijf, waarbij: de gezamenlijke grondoppervlakte niet meer dan 100 m² mag bedragen; de goothoogte niet meer dan 3 m en de bouwhoogte niet meer dan 4 m mag bedragen; de grondoppervlakte van het agrarisch perceel waarop het hulpgebouw wordt gebouwd ten minste 1 ha bedraagt; de bouw voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of bedrijfsontwikkeling noodzakelijk is en geen onevenredige afbreuk doet aan de ter plaatse aanwezige beeldkwaliteit.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 4.1 onder a sub 1 ten behoeve van agrarisch aanverwant gebruik en hobbymatig agrarisch gebruik, waarvoor geldt dat de bestaande bebouwing niet mag worden uitgebreid .
Aanlegvergunning a.
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de navolgende andere werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren: 1 het aanleggen of verharden van kavelwegen of het aanbrengen van andere oppervlakte-verhardingen, melkplaatsen en inritten voor weilanden met een oppervlakte van meer dan 100 m²; 2 het ontgronden, bodem verlagen, afgraven of ophogen; 3 het bebossen van gronden, hierbij geldt dat het bebossen van gronden met de aanduiding “natuurwaarde” uitgesloten is; 4 het wijzigen van het profiel van sloten dan wel het graven of dempen hiervan; 5 het blijvend omzetten van grasland in bouwland; 6 het aanleggen van (oever)beschoeiingen.
b.
Toelaatbaarheid Het bepaalde in lid 4.6 onder a is slechts toelaatbaar, indien door die andere werken en/of werkzaamheden de landschappelijke en natuurwaarde van de gronden niet in onevenredige mate worden
27
aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het behoud, de versterking of het herstel van die waarde niet wordt verkleind en indien een afweging van de in het geding zijnde belangen, waaronder begrepen het agrarisch belang, tot uitkomst heeft, dat een aanlegvergunning in redelijkheid niet kan worden geweigerd. c.
Uitzonderingen Het bepaalde in lid 4.6 onder a. is niet van toepassing op het uitvoeren normale onderhoudswerkzaamheden gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van de bestemming en van andere werken en werkzaamheden, die uit een oogpunt van te beschermen belangen van ondergeschikte betekenis zijn.
d.
Advies Burgemeester en wethouders verlenen uitsluitend vergunning als bedoeld in lid 4..6 onder a. na schriftelijk advies van een deskundige inzake de te beschermen waarde
4.7
Wijzigingsbevoegdheid a.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de bestemming “Agrarisch met waarden” te het wijzigen in de bestemming “Natuur” als bedoeld in artikel 8 van deze regels bij gebleken of te ontwikkelen natuurwaarde van de gronden en mits de doeleinden van de bestemming “Agrarisch met waarden” waarin het wijzigingsgebeid is gelegen niet in onevenredige mate wordt geschaad.
b.
Advies Burgemeester en wethouders geven uitsluitend toepassing aan het bepaalde in 4.7 onder a. na schriftelijk advies van een agrarisch deskundige.
28
Artikel 5
Bedrijf (B)
5.1
Bestemmingsomschrijving a.
De op de plankaart voor ‘Bedrijf’ aangewezen en aangeduide gronden zijn bestemd voor: 1
bedrijven, zoals bedoeld in lid 5.1 onder b.
met de daarbij behorende: 3 4 5 6 b.
erven; parkeervoorzieningen en straatmeubilair; groenvoorzieningen en water; overige functioneel met bedrijven verbonden voorzieningen;
de in lid 5.1 onder a. bedoelde bedrijven zijn:
Straatnaam
Nummer
bedrijf
aanduiding
Oude Dijk
56
garagebedrijf
(sb-2)
Tuinbouwweg
15
tuincentrum
(tc)
Tuinbouwweg
29
caravanstalling
(cs)
Tuinbouwweg
33
houtbewerkend- en aannemersbedrijf
(sb-3)
Westbroekse Binnenweg
86a
stalling, onderhoud, reparatie en verhuur
(sb-1)
van caravans
c.
Ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning” is één (1) bedrijfswoning toegestaan.
d.
Ter plaatse van de aanduiding “nutsbedrijf” zijn de gronden tevens bestemd voor (openbare) nutsvoorzieningen.
e.
Ter plaatse van de aanduiding “baggerspeciedepot” zijn de gronden tevens bestemd voor een baggerdepot.
f.
Detailhandel is niet toegestaan met uitzondering van ondergeschikte detailhandel (zoals bedoeld in artikel 1.78).
g.
Inrichtingen als bedoeld in artikel 2.4. van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer zoals deze luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan zijn niet toegestaan.
h.
Risicovolle inrichtingen, zoals bedoeld in het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen, zijn niet toegestaan.
i.
Bedrijven als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder zijn niet toegestaan.
j.
Zelfstandige kantoren zijn niet toegestaan.
k.
Per bedrijf mag niet meer dan 40% van het bedrijfsvloeroppervlak voor niet zelfstandige kantooractiviteiten worden gebruikt.
29
5.2
l.
Op de gronden met de aanduiding “milieuzonegrondwaterbeschermingsgebied”, is het bepaalde in de Provinciale Milieuverordening Utrecht van toepassing..
m.
Elk bedrijf dient te voorzien in de noodzakelijke parkeervoorzieningen, waarbij ten minste de parkeernormering geldt zoals in de bijlage van deze regels is opgenomen
Bouwregels a.
Op de in lid 5.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming en aanduidingen worden gebouwd, met dien verstande, dat:
b.
ten aanzien van gebouwen: 1 deze uitsluitend mogen worden gebouwd binnen op de plankaart aangegeven bouwvlakken; 2 per bouwvlak is één (1) bedrijf toegestaan; 3 voor de bouw van bedrijfswoningen de volgende voorwaarden gelden: de inhoud van de bedrijfswoning bedraagt niet meer dan 600 m³; en bovendien geldt dat: bij iedere bedrijfswoning op het bijbehorende erf erfbebouwing mag worden opgericht, waarbij: * de bouwwerken minimaal 1 m achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning worden geplaatst; * de gezamenlijke grondoppervlakte van erfbebouwing niet meer dan 50 m² bedraagt; * de goothoogte van vrijstaande erfbebouwing niet meer dan 3 m bedraagt; * de goothoogte van aangebouwde erfbebouwing ten hoogste gelijk is aan de hoogte van de eerste bouwlaag van de bedrijfswoning; 4 de goothoogte en hoogte van nieuw te bouwen bedrijfswoningen niet meer bedraagt dan respectievelijk 4.50 m en 9 m. 5 de goothoogte en hoogte van nieuw te bouwen bedrijfsgebouwen niet meer bedraagt dan respectievelijk 6 m en 10 m. 6 ter plaatse van de aanduiding “nutsbedrijf” de goothoogte en hoogte van de gebouwen niet meer bedraagt dan respectievelijk 4 m en 6 m;
c.
ten aanzien van erfbebouwing: 1 buiten het bouwvlak geen gebouwen zijn toegestaan.
d.
ten aanzien van bouwwerken geen gebouwen zijnde: 1 de hoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer bedraagt dan: 1 m op de gronden vóór de naar een openbare weg gekeerde gevel; 2 m op de overige gronden; 2 de hoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde niet meer bedraagt dan: 10 m binnen een bouwvlak; 1.50 m buiten een bouwvlak.
30
5.3
5.4
5.5
Ontheffing van de bouwregels a.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 5.2 onder b. sub 3 en 5 voor bedrijfswoningen tot een maximale goothoogte van 6 m en een maximale hoogte van 10 m en de bouw geen onevenredige afbreuk doet aan de ter plaatse aanwezige beeldkwaliteit.
b.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 5.2 onder b. sub 1 voor het aanpassen van bouwgrenzen (niet zijnde bestemmingsgrenzen) van bedrijfswoningen indien uitbreiding tot de maximaal toegestane inhoud van de bedrijfswoning wel toelaatbaar maar niet mogelijk is binnen de op de kaart aangewezen bouwvlakken.
c.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 5.2 onder d. sub 2 voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een hoogte van 15 m binnen een bouwvlak, indien zulks voor een doelmatige bedrijfsuitoefening noodzakelijk is.
Specifieke gebruikregels a.
Onverminderd het bepaalde in artikel 25 van deze regels is het in ieder geval verboden bedoelde gronden te gebruiken voor het plaatsen van onderkomens;
b.
het bepaalde in lid 5.4 onder a. is niet van toepassing op opslag van goederen ten behoeve van de krachtens de bestemming en aanduidingen toegestane bedrijfsvoering.
c.
Het bepaalde in lid 5.1 onder f. is niet van toepassing op detailhandel, direct verband houdende met stalling, onderhoud en reparatie van caravans binnen de aanduiding “(sb)” op het adres Westbroekse Binnenweg 86a, hieronder wordt niet begrepen de detailhandel in nieuwe of gebruikte caravans.
Wijzigingsbevoegdheid a.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de bestemming en aanduidingen, genoemd in lid 5.1 te wijzigen in de bestemming “Wonen” en “Tuin” zoals bedoeld in de artikelen 18 en 15 van deze regels, met inachtneming van de voorwaarden dat: 1 de bedrijfsfunctie ter plaatse is beëindigd; 2 de voormalige bedrijfswoning gehandhaafd blijft maar eventueel mag worden vervangen door een nieuwe woning; 3 de voormalige bedrijfsgebouwen, niet zijnde de bedrijfswoning, geheel zullen worden gesloopt en daarvoor in de plaats niet meer dan twee bijgebouwen bij de woning mogen worden gebouwd tot een maximale gezamenlijke oppervlakte van niet meer dan 250 m², 4 in afwijking van het genoemde onder 3 is het toegestaan in ruil voor de totale sloop van de bedrijfsgebouwen, niet zijnde de bedrijfswoning, waarbij ten minste sprake moet zijn van 1.000 m² aan bedrijfsgebouwen, 1 extra woning te realiseren waarbij het
31
totaal aantal woningen binnen het wijzigingsplan op 2 komt (dat is inclusief de voormalige bedrijfswoning). b.
Burgemeester en wethouders zijn overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd de aanduiding “baggerspeciedepot” te wijzigen in de bestemming “Recreatie 5“, waarbij voor het overige het bepaalde in artikel 13 van overeenkomstige toepassing is.
c.
Burgemeester en wethouders zijn overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd de aanduiding “baggerspeciedepot” te wijzigen in de aanduiding “parkeerterrein“, waarbij voor het overige het bepaalde in artikel 16 van overeenkomstige toepassing is.
32
Artikel 6
Groen (G)
6.1
Bestemmingsomschrijving a.
De op de plankaart voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor: 1
(openbaar) groen
met de daarbij behorende: 2 3 4 5 6
b.
6.2
groenvoorzieningen en water; verhardingen, bermstroken, wegen, voet- en fietspaden; speelvoorzieningen; kunstobjecten en straatmeubilair; overige functioneel met de bestemming “Groen” verbonden voorzieningen.
Op de gronden met de aanduiding “milieuzonegrondwaterbeschermingsgebied”, is het bepaalde in de Provinciale Milieuverordening Utrecht van toepassing.
Bouwregels Op de in lid 6.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming en aanduidingen worden gebouwd, met dien verstande, dat: a. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer bedraagt dan 1,5 m; b. de hoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde niet meer bedraagt dan 5 m:
6.3
Specifieke gebruikregels Onverminderd het bepaalde in artikel 25 van deze regels is het in ieder geval verboden de gronden te gebruiken voor het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens.
6.4
Ontheffing van de gebruiksregels Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 6.1 onder a. voor het aanleggen van parkeerplaatsen en het gebruik daarvan, met dien verstande dat deze parkeerplaatsen niet in de plaats mogen komen van speelvoorzieningen en kunstobjecten.
33
Artikel 7
Maatschappelijk (M)
7.1
Bestemmingsomschrijving a.
De op de plankaart voor “Maatschappelijk” aangewezen gronden zijn bestemd voor: 1
maatschappelijke voorzieningen, zoals bedoeld in lid 7.1 onder b.
met de daarbij behorende: 2 3 4 5
b.
erven; parkeervoorzieningen en straatmeubilair; groenvoorzieningen en water; overige functioneel met de bestemming “maatschappelijk” verbonden voorzieningen.
De maatschappelijke voorzieningen als bedoeld in lid 7.1 onder a zijn:
Straatnaam
nummer
bedrijf
aanduiding
Westbroekse Binnenweg
5
overheidsvoorzieningen
(sm-1)
Westbroekse Binnenweg
14a
Sociale, culturele, religieuze en
(sm-2)
educatieve voorzieningen
c.
7.2
Elke voorziening dient te voorzien in de noodzakelijke parkeervoorzieningen, waarbij ten minste de parkeernormering geldt zoals in de bijlage van deze regels is opgenomen.
Bouwregels a.
Op de in lid 7.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming en aanduidingen worden gebouwd, met dien verstande, dat:
b.
ten aanzien van gebouwen: 1 deze uitsluitend worden gebouwd binnen op de plankaart aangegeven bouwvlakken; 2 de goothoogte en hoogte van nieuw te bouwen gebouwen niet meer bedraagt dan respectievelijk 6 m en 10 m.
c.
ten aanzien van erfbebouwing: 1 buiten het bouwvlak geen gebouwen zijn toegestaan.
34
d.
7.3
Ontheffing van de bouwregels a.
7.5
7.6
ten aanzien van bouwwerken geen gebouwen zijnde: 1 de hoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer bedraagt dan: 1 m op de gronden vóór de naar een openbare weg gekeerde gevel; 2 m op de overige gronden; 2 de hoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde niet meer bedraagt dan 1.50 m.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 7.2 onder b. sub 2 ten behoeve van een maximale goothoogte van 6 m en een maximale hoogte van 10 m, mits zulks voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling noodzakelijk is en de bouw geen onevenredige afbreuk doet aan de ter plaatse aanwezige beeldkwaliteit;
Specifieke gebruiksregels a.
Onverminderd het bepaalde in artikel 25 van deze regels is het in ieder geval verboden bedoelde gronden te gebruiken voor het plaatsen van onderkomens.
b.
het bepaalde in lid 7.5 onder a. is niet van toepassing op opslag van goederen ten behoeve van de krachtens de bestemming en aanduidingen toegestane bedrijfsvoering.
Wijzigingsbevoegdheid a.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de bestemming en aanduidingen, genoemd in lid 7.1 te wijzigen in de bestemming “Wonen” en “Tuin” zoals bedoeld in de artikelen 18 en 15 van deze regels, met inachtneming van de voorwaarden dat de functie “maatschappelijke voorzieningen” ter plaatse is beëindigd;
35
Artikel 8
Natuur (N)
8.1
Bestemmingsomschrijving a.
De op de plankaart voor “Natuur” aangewezen gronden zijn bestemd voor: 1 2
3 4
de duurzame instandhouding van natuurgebieden; behoud, versterking en ontwikkeling van de aan de natuurgebieden eigen zijnde natuurwaarden, in samenhang met de waterhuishouding, waaronder petgaten en legakkers (zodden),houtopstanden, rietlanden, kruidachtige vegetaties en poelen; het behoud van bestaande waardevolle doorzichten; extensief recreatief medegebruik
met de daarbij behorende: 5 6 7 8
8.2
groenvoorzieningen en water; nutsvoorzieningen en straatmeubilair; voet- en fietspaden; overige functioneel met de bestemming “Natuur” verbonden voorzieningen.
b.
Op de gronden met de in lid 8.1 onder a genoemde bestemming is één (1) vogelobservatiehut toegestaan.
c.
Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “brug” is een brug toegestaan.
d.
Op de gronden met de aanduiding “milieuzonegrondwaterbeschermingsgebied”, is het bepaalde in de Provinciale Milieuverordening Utrecht van toepassing.
Bouwregels a.
Op de in lid 8.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming en aanduidingen worden gebouwd, met een hoogte van niet meer dan 1.50 m (dit geldt niet voor de in lid 8.1 onder c. genoemde aanduiding).
b.
In afwijking van het bepaalde in lid 8.2 bedraagt de hoogte van een vogelobservatiehut niet meer dan 2.50, waarbij de grondoppervlakte niet meer dan 10 m² bedraagt.
c.
De oppervlakte van steigers bedraagt niet meer dan 6 m² en de hoogte bedraagt niet meer dan 1 m. In afwijking daarvan bedraagt de lengte en diepte van bestaande steigers (waaronder begrepen herbouw of verbouw van bestaande steigers), voor zover deze groter zijn dan is dan bepaald in dit sub, niet meer dan de maatvoering zoals deze bestond op het tijdstip van ter inzage leggen van het ontwerp bestemmingsplan.
36
8.3
Ontheffing van de bouwregels Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid in lid 8.2 onder a. voor: a. de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals voorzieningen voor rust- en verblijfspunten en informatiepanelen; de hoogte van deze bouwwerken bedraagt niet meer dan 2 m; b. de aanleg van bruggen.
8.4
Specifieke gebruiksregels Onverminderd het bepaalde in artikel 25 van deze regels is het in ieder geval verboden bedoelde gronden te gebruiken voor het plaatsen van onderkomens.
8.5
Aanlegvergunning a.
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de navolgende andere werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren: 1 het aanbrengen van oppervlakteverharding met een oppervlakte van meer dan 100 m²; 2 het ontgronden, bodemverlagen, afgraven of ophogen; 3 het wijzigen van het profiel van sloten dan wel het graven of dempen hiervan; 4 het aanbrengen van dammen of duikers; 5 het aanleggen van leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur; 6 het aanleggen van oeverbeschoeiingen; 7 het aanbrengen van diepwortelende beplanting; 8 het bebossen of kappen van bossen
Toelaatbaarheid b.
De werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 8.5 onder a. zijn slechts toelaatbaar, indien door de uit te voeren werkzaamheden de natuurwaarden en de landschappelijke waarden van de gronden niet in onevenredige mate worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het behoud, de versterking of het herstel van die waarden niet wordt verkleind en indien een afweging van de in het geding zijnde belangen, waaronder begrepen het agrarisch belang, tot uitkomst heeft, dat een aanlegvergunning in redelijkheid niet kan worden geweigerd.
Uitzonderingen c.
Het in lid 8.5 onder a. van dit artikel vervatte verbod geldt niet voor: 1 normale onderhoudswerkzaamheden gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van de bestemming; 2 werken en werkzaamheden, welke uit een oogpunt van te beschermen belangen van ondergeschikte betekenis zijn.
Advies d.
Burgemeester en wethouders verlenen uitsluitend vergunning als bedoeld in lid 8.5 onder a. na schriftelijk advies van een deskundige inzake de te beschermen waarden.
37
Artikel 9
Recreatie 1 (R1)
9.1
Bestemmingsomschrijving a.
De op de plankaart voor “Recreatie 1” aangewezen gronden zijn bestemd 1
recreatie alsmede recreatieve sector,
bedrijven
en
organisaties
in
de
met de daarbij behorende: 2 3 4 5
parkeervoorzieningen en straatmeubilair; groenvoorzieningen en water; wegen, voet- en fietspaden; overige functioneel met de bestemming “Recreatie 1” verbonden voorzieningen.
b.
De gronden met de aanduiding “strand” zijn tevens bestemd voor snackkiosken, sanitaire voorzieningen, kampeermiddelen en evenementen.
c.
Op de gronden met de aanduiding “horeca” zijn niet meer dan twee zelfstandige horecagelegenheden behorende tot ten hoogste categorie 3 zoals bedoeld in artikel 1.58 van deze regels, toegestaan.
d.
Op de gronden met de aanduiding “bedrijfswoning” is niet meer dan één (1) bedrijfswoningen toegestaan.
e.
De gronden met de aanduiding “detailhandel” zijn bestemd voor detailhandel in diervoeder en dierbenodigdheden, hengelsport, ruitersport, hobby/creatief goederen, outdoorbenodigdheden en/of watersportbenodigdheden.
f.
Op de gronden met de aanduiding “specifieke bouwaanduiding - 2” is één (1) observatietoren toegestaan.
g.
Detailhandel is niet toegestaan met uitzondering van ondergeschikte detailhandel (zoals bedoeld in artikel 1.78).
h.
Ter plaatse van de aanduiding “zend-/ontvangstinstallatie” is de grond tevens bestemd voor een zend-/ontvangstinstallatie.
i.
Op de gronden met de aanduiding “milieuzonegrondwaterbeschermingsgebied”, is het bepaalde in de Provinciale Milieuverordening Utrecht van toepassing.
j.
Elk bedrijf of voorziening dient te voorzien in de noodzakelijke parkeervoorzieningen, waarbij ten minste de parkeernormering geldt zoals in de bijlage van deze regels is opgenomen.
38
9.2
Bouwregels a.
Op de in lid 9.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming en aanduidingen worden gebouwd, met dien verstande, dat:
b.
ten aanzien van gebouwen: 1 deze worden gebouwd binnen het op de plankaart aangegeven bouwvlak, met dien verstande dat snackkiosken en sanitaire voorzieningen ook buiten het bouwvlak mogen worden gebouwd met een de hoogte van niet meer dan 3 m.; 2 de goothoogte en hoogte van nieuw te bouwen gebouwen niet meer bedraagt dan respectievelijk 6 m en 10 m. 3 de goothoogte van gebouwen op de gronden met de aanduiding “specifieke bouwaanduiding - 2”, in afwijking van het bepaalde lid 9.2 onder b. sub 2, niet meer dan 4 m bedraagt, gemeten vanaf het peil ter plaatse van de dichtstbij gelegen oever; 4 ter plaatse van de aanduiding “maximumoppervlakte” niet meer dan het aangegeven aantal vierkante meters mag worden gebouwd; 5 ter plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding - 2” niet meer dan het aangegeven bebouwingspercentage mag worden gebouwd en één (1) observatietoren met een hoogte van 16 m; 6 voor de bouw van bedrijfswoningen de volgende voorwaarden gelden: de inhoud van de bedrijfswoning bedraagt niet meer dan 600 m³; en bovendien geldt dat: bij iedere bedrijfswoning op het bijbehorende erf erfbebouwing mag worden opgericht, waarbij: * de bouwwerken minimaal 1 m. achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning worden geplaatst; * de gezamenlijke grondoppervlakte van erfbebouwing niet meer dan 50 m² bedraagt; * de goothoogte van vrijstaande erfbebouwing niet meer dan 3 m bedraagt; * de goothoogte van aangebouwde erfbebouwing ten hoogste gelijk is aan de hoogte van de eerste bouwlaag van de bedrijfswoning; 7 de bedrijfsvloeroppervlakte van de twee zelfstandige horecagelegenheden, zoals bedoeld in lid 9.1 onder e. niet meer dan 1.000 m² gezamenlijk bedraagt;
c.
ten aanzien van bouwwerken geen gebouwen zijnde: 1 de hoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer bedraagt dan 2.50 m; 2 de hoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde niet meer bedraagt dan 16 m.
39
9.3
Ontheffing van de bouwregels Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in 9.2 onder b. sub 2 en 3 voor gebouwen (m.u.v. bedrijfswoningen) tot een goothoogte van 7 m en een bouwhoogte van 12 m, indien zulks voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling noodzakelijk is en de bouw geen onevenredig afbreuk doet aan de ter plaatse aanwezige beeldkwaliteit. Burgemeester en wethouders geven uitsluitend toepassing aan deze ontheffingsbevoedheid na schriftelijk advies van een deskundige op dit gebied.
40
Artikel 10
Recreatie 2 (R2)
10.1
Bestemmingsomschrijving a.
De op de plankaart voor “Recreatie 2” aangewezen gronden zijn bestemd voor: 1
volkstuinen
met de daarbij behorende: 2 3 4 5
10.2
b.
Op de gronden met de aanduiding “milieuzonegrondwaterbeschermingsgebied”, is het bepaalde in de Provinciale Milieuverordening Utrecht van toepassing.
d.
Het volkstuinencomplex dient te voorzien in de noodzakelijke parkeervoorzieningen, waarbij ten minste de parkeernormering geldt zoals in de bijlage van deze regels is opgenomen.
Bouwregels a.
10.3
parkeervoorzieningen en straatmeubilair; groenvoorzieningen en water; wegen, voet- en fietspaden; overige functioneel met de bestemming “Recreatie 2” verbonden voorzieningen.
Op de in lid 10.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming en aanduidingen worden gebouwd, met dien verstande, dat: 1 geen kassen en bergingen mogen worden gebouwd op volkstuinen met een oppervlakte van minder dan 150 m²; 2 per volkstuin met een oppervlakte van meer of gelijk aan 150 m² kassen en bergingen mogen worden gebouwd, waarbij; de grondoppervlakte van kassen en bergingen gezamenlijk niet meer dan 25 m² bedraagt; de goothoogte niet meer dan 3 m bedraagt; 3 in afwijking van het bepaalde in lid 10.2 onder a sub 2 ter plaatse van de aanduiding "kas" niet meer dan één (1) kas mag worden gebouwd met een oppervlakte van niet meer dan 50 m2 en een goothoogte van niet meer dan 3 m; 4 de hoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer bedraagt dan: 1 m op de gronden vóór de naar een openbare weg gekeerde gevel; 2 m op de overige gronden;
Specifieke gebruiksregels a.
Onverminderd het bepaalde in artikel 25 van deze regels is het in ieder geval verboden bedoelde gronden te gebruiken voor het plaatsen van onderkomens.
41
10.4
b.
het bepaalde in lid 10.3 onder a. is niet van toepassing op opslag van goederen ten behoeve van de krachtens de bestemming en aanduidingen toegestane gebruik.
c.
Onverminderd het bepaalde in artikel 25 van deze regels is het in ieder geval verboden de bouwwerken te gebruiken, al dan niet recreatief, voor of als nachtverblijf.
Wijzigingsbevoegdheid Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de bestemming en aanduidingen, genoemd in lid 10.1 te wijzigen in de bestemming “Agrarisch met waarden”, zoals bedoeld in artikel 4 van deze regels.
42
Artikel 11
Recreatie 3 (R3)
11.1
Bestemmingsomschrijving a.
De op de plankaart voor “Recreatie 3” aangewezen gronden zijn bestemd voor: 1
verblijfrecreatie;
met de daarbij behorende: 2 3 4 5 6
11.2
recreatieverblijven en kampeermiddelen; parkeervoorzieningen en straatmeubilair; groenvoorzieningen en water; wegen, voet- en fietspaden; overige functioneel met de bestemming “Recreatie 3” verbonden voorzieningen, zoals was- en toiletgelegenheden en receptie, met uitzondering van kantines/horeca, detailhandel en bedrijfswoningen.
b.
Binnen de bestemming is een zone van 2 m, gemeten vanaf de bestemmingsgrens, uitsluitend bestemd voor afschermend groen.
c.
Op de gronden met de aanduiding “milieuzonegrondwaterbeschermingsgebied”, is het bepaalde in de Provinciale Milieuverordening Utrecht van toepassing.
d.
Elk recreatieverblijf dient te voorzien in de noodzakelijke parkeervoorzieningen, waarbij ten minste de parkeernormering geldt zoals in de bijlage van deze regels is opgenomen.
Bouwregels a.
Op de in lid 11.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming en aanduidingen worden gebouwd, met dien verstande dat ondergronds bouwen niet is toegestaan en voorts, dat:
b.
ten aanzien van gebouwen: 1 bedrijfsgebouwen (zoals was- en toiletgelegenheden en receptie) en recreatieverblijven worden gebouwd binnen het op de plankaart aangegeven bestemmingsvlak; 2 de goothoogte en hoogte van bedrijfsgebouwen niet meer bedraagt dan respectievelijk 4 m en 6 m; 3 de goothoogte en hoogte van recreatieverblijven niet meer bedraagt dan respectievelijk 3 m en 5 m; 4 de afstand tussen recreatieverblijven ten minste 5.00 m bedraagt; 5 de inhoud van een recreatieverblijf niet meer bedraagt dan 200 m³ waarbij het perceel van het recreatieverblijf ten minste 150 m² bedraagt; 6 één (1) bijgebouw dan wel overkapping bij een recreatieverblijf mag worden opgericht waarvan de oppervlakte niet meer dan 10 m² bedraagt en de goothoogte niet meer dan 2.50 m; deze bijgebouwen en overkappingen mogen niet geplaatst worden binnen de onder 11.2 onder b. sub 6 genoemde afstand (en ook niet binnen de zone zoals bedoeld in lid 11.1 onder b.);
43
c.
11.3
11.4
ten aanzien van bouwwerken geen gebouwen zijnde: 1 de hoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer bedraagt dan: 1 m op de gronden vóór de naar een openbare weg gekeerde gevel; 2 m op de overige gronden; 2 de hoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde niet meer bedraagt dan 2.50 m en van een pergola 2.70 m.
Ontheffing van de bouwregels a.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in 11.2 onder b. sub 3 voor gebouwen tot een goothoogte van 6 m en een bouwhoogte van 10 m, indien zulks voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of –ontwikkeling noodzakelijk is en de bouw geen onevenredig afbreuk doet aan de ter plaatse aanwezige beeldkwaliteit. Burgemeester en wethouders geven uitsluitend toepassing aan deze ontheffingsbevoedheid na schriftelijk advies van een deskundige op dit gebied.
b.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in 11.2 onder b. sub 5 tot een afstand van 3 m tussen de recreatieverblijven, mits uit een advies van de brandweer blijkt dat is gewaarborgd dat wordt voldaan aan de eisen ten aanzien van de brandveiligheid;
c.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in 11.2 onder c. tot een hoogte van niet meer dan 3,50 m, indien dat in verband met de plaatsing van een brandmuur vanuit veiligheidsoverwegingen wenselijk is.
Specifieke gebruiksregels Onverminderd het bepaalde in artikel 25 van deze regels is het in ieder geval verboden recreatieverblijven en kampeermiddelen te gebruiken of te laten gebruiken voor permanente bewoning.
11.5
Wijzigingsbevoegdheid Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de bestemming te wijzigen in Wonen zoals bedoeld in artikel 18 van de regels van dit plan met inachtneming van de voorwaarden dat: de wijzigingsbevoegdheid alleen mag worden toegepast op gronden waarvoor niet de dubbelbestemming Waarde-Natuur geldt; geen nadelige gevolgen optreden voor de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan; sprake dient te zijn van een verbetering in ruimtelijk opzicht, blijkens een door Burgemeester wen wethouders goedgekeurd inrichtingsplan; de minimale grondoppervlakte van een perceel 150 m² bedraagt; parkeren voor bewoners en bezoekers op eigen terrein geschiedt, waarbij uitgegaan wordt van de normering voor woningen zoals opgenomen in de bij de regels behorende Bijlage parkeernormering (ten minste 1,6); de gezamenlijke oppervlakte aan bebouwing op een perceel niet meer bedraagt dan 50%, waarbij tevens geen uitbreiding van de gezamenlijke
44
-
-
11.6
bestaande oppervlakte en bouwmassa van de bebouwing mag plaatsvinden; de goothoogte en hoogte van een hoofdgebouw niet meer dan respectievelijk 3 m en 5 m bedraagt; de goothoogte en hoogte van erfbebouwing niet meer dan respectievelijk 2,5 m en 4 m bedraagt; de maximale oppervlakte van erfbebouwing 10 m² bedraagt; voldaan wordt aan de Woningwet waarbij de woningen voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit voor bestaande bouw en in geval van gehele nieuwbouw voldaan wordt aan de eisen van het Bouwbesluit voor nieuwbouw; bebouwing achter (het verlengde van) de bebouwing langs de Westbroekse Binnenweg gebouwd dient te worden; wijziging van de bestemming milieuhygiënisch en vanuit brandveiligheid verantwoord is; op de terreinen 5% openbaar groen/water, inclusief speelvoorzieningen, aanwezig zijn; de wijzigingsbevoegdheid alleen wordt toegepast als het gehele park aan de eisen voldoet.
Aanlegvergunning a.
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) met betrekking tot het in lid 11.1 onder b. genoemde afschermende groen de navolgende andere werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren: het vellen of rooien van houtgewas - hieronder niet begrepen cultuurgewas - of het verrichten van werkzaamheden, welk de dood of ernstige beschadiging van het houtgewas tot gevolg heeft.
Toelaatbaarheid b.
De werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 11.6 onder a. zijn slechts toelaatbaar, indien door de uit te voeren werkzaamheden de waarden van het afschermende groen niet in onevenredige mate worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het behoud, de versterking of het herstel van die waarden niet wordt verkleind en indien een afweging van de in het geding zijnde belangen, waaronder begrepen het agrarisch belang, tot uitkomst heeft, dat een aanlegvergunning in redelijkheid niet kan worden geweigerd.
Uitzonderingen c.
Het bepaalde in lid 11.6 onder a. is niet van toepassing op het uitvoeren normale onderhoudswerkzaamheden gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van de bestemming en van andere werken en werkzaamheden, die uit een oogpunt van te beschermen belangen van ondergeschikte betekenis zijn.
45
Artikel 12
Recreatie 4 (R4)
12.1
Bestemmingsomschrijving a.
De op de plankaart voor “Recreatie 4” aangewezen gronden zijn bestemd voor: 1
verblijfsrecreatie,
met de daarbij behorende: 2 3 4 5
12.2
zelfstandige recreatieverblijven met bijbehorende erven; parkeervoorzieningen; groenvoorzieningen en water; overige functioneel met de bestemming “Recreatie 4” verbonden voorzieningen.
b.
Op de gronden met de aanduiding “milieuzonegrondwaterbeschermingsgebied”, is het bepaalde in de Provinciale Milieuverordening Utrecht van toepassing.
c.
Op de gronden met de aanduiding “geen recreatiewoning” is een recreatiewoning niet toegestaan.
d.
Elke eigenaar of rechtsopvolger van een recreatieverblijf dient te voorzien in de noodzakelijke parkeervoorzieningen, waarbij ten minste de parkeernormering geldt zoals in de bijlage van deze regels is opgenomen.
Bouwregels a.
Op de in lid 12.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming en aanduidingen worden gebouwd, met dien verstande dat ondergronds bouwen niet is toegestaan en voorts, dat:
b.
ten aanzien van gebouwen op gronden waarvoor niet tevens de bestemming “Waarde-natuur” geldt, dat: 1 de goothoogte en hoogte van recreatieverblijven en kampeermiddelen niet meer bedraagt dan respectievelijk 3 m en 5 m; 2 de inhoud van een recreatieverblijf niet meer bedraagt dan 200 m³ waarbij het perceel van het recreatieverblijf ten minste 150 m² bedraagt; 3 één (1) bijgebouw dan wel overkapping bij een recreatieverblijf mag worden opgericht waarvan de oppervlakte niet meer dan 10 m² bedraagt en de goothoogte niet meer dan 2.50 m;
c.
ten aanzien van gebouwen op gronden waarvoor tevens de bestemming ”Waarde-natuur” geldt, dat: 1 de bestaande goothoogte en hoogte van recreatieverblijven en kampeermiddelen niet mag worden vergroot; 2 de bestaande inhoud van een recreatieverblijf niet mag worden vergroot;
46
3 één (1) bijgebouw dan wel overkapping bij een recreatieverblijf mag worden opgericht waarvan de oppervlakte niet meer dan 10 m² bedraagt en de goothoogte niet meer dan 2.50 m;
d.
12.3
ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 1 de hoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer bedraagt dan: 1 m op de gronden vóór de naar een openbare weg gekeerde gevel; 2 m op de overige gronden; 2 de hoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde niet meer bedraagt dan 2.50 m en van een pergola 2.70 m.
Ontheffing van de bouwregels Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in 12.2 onder c. sub 1 en 2 voor een recreatieverblijf tot een inhoud van niet meer dan 200 m³ waarbij het perceel van het recreatieverblijf ten minste 150 m² bedraagt; Toepassing van deze ontheffingsbevoegdheid is slechts toelaatbaar, indien door de uit te voeren werkzaamheden de natuurwaarden van de gronden niet in onevenredige mate worden aangetast. Burgemeester en wethouders geven uitsluitend toepassing aan deze ontheffingsbevoedheid na schriftelijk advies van een deskundige op dit gebied.
12.4
Specifieke gebruiksregels Onverminderd het bepaalde in artikel 25 van deze regels is het in ieder geval verboden recreatieverblijven en kampeermiddelen te gebruiken of te laten gebruiken voor permanente bewoning.
12.5
Wijzigingsbevoegdheid Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de bestemming te wijzigen in Wonen zoals bedoeld in artikel 18 van de regels van dit plan met inachtneming van de voorwaarden dat: de wijzigingsbevoegdheid alleen mag worden toegepast op gronden waarvoor niet de dubbelbestemming Waarde-Natuur geldt; geen nadelige gevolgen optreden voor de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan; sprake dient te zijn van een verbetering in ruimtelijk opzicht, blijkens een door Burgemeester wen wethouders goedgekeurd inrichtingsplan; de minimale grondoppervlakte van een perceel 150 m² bedraagt; parkeren voor bewoners en bezoekers op eigen terrein geschiedt, waarbij uitgegaan wordt van de normering voor woningen zoals opgenomen in de bij de regels behorende Bijlage parkeernormering (ten minste 1,6); de gezamenlijke oppervlakte aan bebouwing op een perceel niet meer bedraagt dan 50%, waarbij tevens geen uitbreiding van de gezamenlijke bestaande oppervlakte bebouwing mag plaatsvinden; de goothoogte en hoogte van een hoofdgebouw niet meer dan respectievelijk 3 m en 5 m bedraagt; de goothoogte en hoogte van erfbebouwing niet meer dan respectievelijk 2,5 m en 4 m bedraagt;
47
-
-
de maximale oppervlakte van erfbebouwing 10 m² bedraagt; voldaan wordt aan de Woningwet waarbij de woningen voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit voor bestaande bouw en in geval van gehele nieuwbouw voldaan wordt aan de eisen van het Bouwbesluit voor nieuwbouw; de bestaande bouwmassa niet mag overschreden; wijziging van de bestemming milieuhygiënisch en vanuit brandveiligheid verantwoord is; de wijzigingsbevoegdheid alleen wordt toegepast als aan de eisen wordt voldaan.
48
Artikel 13
Recreatie 5 (R5)
13.1
Bestemmingsomschrijving a.
De op de plankaart voor “Recreatie 5” aangewezen gronden zijn bestemd voor: 1 2
recreatie; behoud, versterking en herstel van de daar voorkomende, dan wel daaraan eigen zijnde landschappelijke en cultuurhistorische waarden, zich uitende in een afwisseling van open ligweides, doorzichten over het water en bospercelen,
met de daarbij behorende: 3 4 5 6 7 8 9 10
13.2
13.3
open picknickterreinen; vogelobservatiehutten; sanitaire voorzieningen; parkeervoorzieningen en straatmeubilair; bruggen en steigers; groenvoorzieningen en water; wegen, voet- en fietspaden; overige functioneel met de bestemming “Recreatie 5” verbonden voorzieningen, waaronder in ieder geval een snackkiosk.
b. `
onder andere ter plaatse van de aanduiding “brug” is een brug toegestaan.
c.
Op de gronden met de aanduiding “milieuzonegrondwaterbeschermingsgebied”, is het bepaalde in de Provinciale Milieuverordening Utrecht van toepassing..
Bouwregels a.
Op de in lid 13.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming en aanduidingen worden gebouwd met een hoogte van niet meer dan 3 m; dit geldt niet voor de in lid 13.1 onder a 4, 5, 7 en 10 en onder b, genoemde aanduiding.
b.
In afwijking van het bepaalde in lid 13.2 onder a. mogen niet meer dan 3 vogelobservatiehutten (gebouwen) worden gebouwd met een hoogte van niet meer dan 3 m en per hut de grondoppervlakte niet meer dan 10 m² bedraagt.
c.
In afwijking van het bepaalde in lid 13.2 onder a. mogen sanitaire voorzieningen (gebouwen) worden gebouwd met een hoogte van niet meer dan 3 m en de gezamenlijke grondoppervlakte van deze voorzieningen niet meer dan 100 m² bedraagt.
Specifieke gebruiksregels a.
Onverminderd het bepaalde in artikel 25 van deze regels is het in ieder geval verboden bedoelde gronden te gebruiken voor het plaatsen van
49
b.
13.5
onderkomens; snackkiosken en mobiele sanitaire voorzieningen zijn wel toegestaan. het bepaalde in lid 13.4 onder a. is niet van toepassing op opslag van goederen ten behoeve van de krachtens de bestemming en aanduidingen toegestane gebruik.
Aanlegvergunning a.
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de navolgende andere werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren: 1 het aanbrengen van oppervlakteverharding met een oppervlakte van meer dan 100 m²; 2 het ontgronden, bodemverlagen, afgraven of ophogen; 3 het wijzigen van het profiel van sloten dan wel het graven of dempen hiervan; 4 het aanbrengen van dammen of duikers; 5 het aanleggen van leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur; 6 het aanleggen van oeverbeschoeiingen; 7 het aanbrengen van diepwortelende beplanting; 8 het bebossen of kappen van bossen
Toelaatbaarheid b.
De werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 13.5 onder a. zijn slechts toelaatbaar, indien door de uit te voeren werkzaamheden de natuurwaarden en de landschappelijke waarden van de gronden niet in onevenredige mate worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het behoud, de versterking of het herstel van die waarden niet wordt verkleind en indien een afweging van de in het geding zijnde belangen, waaronder begrepen het recreatief belang, tot uitkomst heeft, dat een aanlegvergunning in redelijkheid niet kan worden geweigerd.
Uitzonderingen c.
Het bepaalde in lid 13.5 onder a. is niet van toepassing op het uitvoeren normale onderhoudswerkzaamheden gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van de bestemming en van andere werken en werkzaamheden, die uit een oogpunt van te beschermen belangen van ondergeschikte betekenis zijn.
Advies d.
Burgemeester en wethouders verlenen uitsluitend vergunning als bedoeld in lid 13.5 onder a. na schriftelijk advies van een deskundige inzake de te beschermen waarden.
50
Artikel 14
Sport (S)
14.1
Bestemmingsomschrijving a.
De op de plankaart voor “Sport” aangewezen gronden zijn bestemd voor: 1
sporten
met de daarbij behorende: 2 3 4 5
14.2
14.3
sportvelden, wegen, voet en fietspaden; parkeervoorzieningen en straatmeubilair; groenvoorzieningen en water; overige functioneel met de bestemming “Sport” verbonden voorzieningen, waaronder in ieder geval tribunes.
b.
Horeca in de vorm van een sportkantine is toegestaan.
c.
Elke sportvoorziening dient te voorzien in de noodzakelijke parkeervoorzieningen, waarbij ten minste de parkeernormering geldt zoals in de bijlage van deze regels is opgenomen.
Bouwregels a.
Op de in lid 14.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming en aanduidingen worden gebouwd, met dien verstande, dat:
b.
ten aanzien van gebouwen: 1 deze uitsluitend worden gebouwd binnen het op de plankaart aangegeven bouwvlak; 2 de goothoogte en hoogte van nieuw te bouwen gebouwen niet meer bedraagt dan respectievelijk 6 m en 10 m; 3 de bedrijfsvloeroppervlakte van de sportkantine niet meer bedraagt dan 150 m²; 4 de hoogte van de tribunes niet meer bedraagt dan 10 m.
c.
ten aanzien van erfbebouwing: 1 buiten het bouwvlak geen gebouwen zijn toegestaan.
d.
ten aanzien van bouwwerken geen gebouwen zijnde: 1 de hoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer bedraagt dan: 1 m op de gronden vóór de naar een openbare weg gekeerde gevel; 2 m op de overige gronden; 2 de hoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde niet meer bedraagt dan 5 m en voor lichtmasten 20 m.
Specifieke gebruikregels a.
Onverminderd het bepaalde in artikel 25 van deze regels is het in ieder geval verboden bedoelde gronden te gebruiken voor het plaatsen van onderkomens.
51
b.
14.4
het bepaalde in lid 14.3 onder a. is niet van toepassing op opslag van goederen ten behoeve van de krachtens de bestemming en aanduidingen toegestane gebruik.
Wijzigingsbevoegdheid Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de bestemming en aanduidingen, genoemd in lid 14.1 te wijzigen in de bestemming “Agrarisch met waarden”, zoals bedoeld in artikel 4 van deze regels.
52
Artikel 15
Tuin (T)
15.1
Bestemmingsomschrijving a.
De op de plankaart voor “Tuin” aangewezen gronden zijn bestemd voor: 1
tuinen
met de daarbij behorende: 2 3 4 5
15.2
15.3
groenvoorzieningen en water; toegangspaden tot gebouwen en in- en uitritten; parkeervoorzieningen; overige functioneel met de bestemming “Tuin” verbonden voorzieningen.
b.
Ter plaatse van de aanduiding “horeca” zijn de gronden tevens bestemd voor horeca tot ten hoogste categorie 3, zoals bedoeld in artikel 1.58 van deze regels.
c.
Op de gronden met de aanduiding “milieuzonegrondwaterbeschermingsgebied”, is het bepaalde in de Provinciale Milieuverordening Utrecht van toepassing.
Bouwregels a.
Op de in lid 15.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming en aanduidingen worden gebouwd, waarbij: 1 de hoogte vóór de voorgevel niet meer dan 1 m bedraagt; 2 de hoogte achter de voorgevel niet meer dan 2 m bedraagt; 3 de hoogte van een overkapping niet meer dan 3 m bedraagt en de oppervlakte daarvan niet meer is dan 10 m².
b.
Binnen de in lid 15.1 onder b. bedoelde aanduiding “horeca” mag een snackkiosk worden geplaatst met een goothoogte en hoogte van respectievelijk niet meer dan 3 m en 5 m en een oppervlakte van niet meer dan 10 m².
Ontheffing van de bouwregels Burgermeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 15.2 onder a. sub 1 ten behoeve van de bouw van erkers en tochtportalen aansluitend aan een op het perceel gelegen (hoofd)gebouw tot een grondoppervlak van niet meer dan 6 m² en een hoogte van niet meer dan 3 m.
53
15.4
Specifieke gebruikregels a.
Onverminderd het bepaalde in artikel 25 van deze regels is het in ieder geval verboden bedoelde gronden te gebruiken voor het plaatsen van onderkomens.
54
Artikel 16
Verkeer (V)
16.1
Bestemmingsomschrijving a.
De op de plankaart voor “Verkeer” aangewezen gronden zijn bestemd voor: 1
wegen
met de daarbij behorende: 2 3 4 5 6 7
16.2
16.3
parkeervoorzieningen en straatmeubilair; groenvoorzieningen en water; bruggen, duikers en andere kunstwerken; waterhuishoudkundige voorzieningen; voet- en fietspaden; nutsvoorzieningen; overige functioneel met de bestemming “Verkeer” verbonden voorzieningen.
b.
De gronden met de aanduiding “parkeerterrein” zijn tevens bestemd voor parkeervoorzieningen en groen.
c.
De gronden met de aanduiding “evenemententerrein” zijn tevens bestemd voor het houden van evenementen.
d.
Op de gronden met de aanduiding “milieuzonegrondwaterbeschermingsgebied”, is het bepaalde in de Provinciale Milieuverordening Utrecht van toepassing.
Bouwregels a.
Op de in lid 16.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande, dat de hoogte voor lichtmasten niet meer dan 15 m bedraagt en voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet meer dan 3 m bedraagt.
b.
In afwijking van het bepaalde in lid 16.2 onder a. mogen binnen de bestemming kunstwerken, zoals bruggen, tunnels en viaducten, worden gebouwd met een hoogte van niet meer dan 6 m;
c.
In afwijking van het bepaalde in lid 16.2 onder a. mogen binnen de bestemming (gebouwen ten behoeve van) nutsvoorzieningen en gemalen worden gebouwd met een hoogte van niet meer dan 3 m.
Specifieke gebruikregels a.
Onverminderd het bepaalde in artikel 25 van deze regels is het in ieder geval verboden bedoelde gronden te gebruiken voor het plaatsen van onderkomens.
b.
het bepaalde in lid 16.3 onder a. is niet van toepassing op opslag van goederen ten behoeve van de krachtens de bestemming en aanduidingen toegestane gebruik.
55
Artikel 17
Water (WA)
17.1
Bestemmingsomschrijving a.
De op de plankaart voor “Water” aangewezen gronden zijn bestemd voor: 1 2 3
water; de waterhuishouding; extensief recreatief medegebruik;
met de daarbij behorende: 4 5 6
17.2
bruggen (zie onder c. en lid 17.3), sluizen, duikers, steigers, coupures, dammen en overige kunstwerken; kruisende voet- en fietspaden; overige functioneel met de bestemming “Water” verbonden voorzieningen.
b.
Ter plaatse van de aanduiding "natuur- en landschapswaarden" zijn de gronden tevens bestemd voor het behoud, versterking en herstel van daar voorkomende, dan wel daaraan eigen zijnde landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
c.
Onder andere ter plaatse van de aanduiding “brug” is een brug toegestaan.
d.
Op de gronden met de aanduiding “milieuzonegrondwaterbeschermingsgebied”, is het bepaalde in de Provinciale Milieuverordening Utrecht van toepassing.
Bouwregels a.
Op de in lid 17.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde (waaronder begrepen kunstwerken) ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande, dat: 1 de hoogte van masten ten behoeve van obstakelverlichting niet meer dan 12 m bedraagt; 2 de hoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde niet meer dan 3 m bedraagt (dit geldt niet voor de in lid 17.1 onder c. bedoelde aanduiding).
56
17.3
Ontheffing van de bouwregels Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 17.1 onder c ten behoeve van (de bouw van) bruggen buiten de daar bedoelde aanduiding.
17.4
17.5
Specifieke gebruikregels a.
Onverminderd het bepaalde in artikel 25 van deze regels is het in ieder geval verboden bedoelde gronden te gebruiken voor het plaatsen van onderkomens.
b.
het bepaalde in lid 15.4 onder a. is niet van toepassing op opslag van goederen ten behoeve van de krachtens de bestemming en aanduidingen toegestane gebruik.
Aanlegvergunning a.
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de navolgende andere werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren: 1 het wijzigen van het profiel van sloten en de wateroppervlakte dan 2 wel het graven of dempen hiervan; 3 het ontgronden, bodem verlagen, afgraven of ophogen; 4 het aanbrengen van beschoeiingen; 5 het wijzigen van het profiel van de oever.
Toelaatbaarheid b.
De werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 17.5 onder a. zijn slechts toelaatbaar, indien door de uit te voeren werkzaamheden de waterhuishoudkundige waarden of eisen in onevenredige mate worden aangetast.
Advies c.
Burgemeester en wethouders verlenen uitsluitend vergunning als bedoeld in lid 17.5 onder a. na schriftelijk advies van het hoogheemraadschap of een andere deskundige inzake de te beschermen waarden.
57
Artikel 18
Wonen (W)
18.1
Bestemmingsomschrijving a.
De op de plankaart voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor: 1
het wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen dan wel bedrijfsmatige activiteiten aan huis;
met de daarbij behorende: 2 3 4 5 6
18.2
erven; toegangspaden tot gebouwen en in- en uitritten; parkeervoorzieningen; groenvoorzieningen en water; overige functioneel met het wonen verbonden voorzieningen.
b.
Ter plaatse van de aanduiding “cultuurhistorische waarden” zijn de gronden tevens bestemd voor het behoud, versterking en/of herstel van de cultuurhistorische en/of architectonische waarden van bebouwing, beplantingsstructuur en andere objecten.
c.
Bij elke woning dient te voorzien in de noodzakelijke parkeervoorzieningen, waarbij ten minste de parkeernormering geldt zoals in de bijlage van deze regels is opgenomen.
d.
Op de gronden met de aanduiding “milieuzonegrondwaterbeschermingsgebied”, is het bepaalde in de Provinciale Milieuverordening Utrecht van toepassing.
Bouwregels a.
Op de in lid 18.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming en aanduidingen worden gebouwd, met dien verstande, dat:
b.
ten aanzien van hoofdgebouwen: 1 deze uitsluitend worden gebouwd binnen op de plankaart aangegeven bouwvlakken; 2 per bouwvlak niet meer dan het aantal woningen wordt gebouwd overeenkomstig de binnen dit bouwvlak op de plankaart aangegeven aanduiding “aantal woningen”; en indien deze aanduiding niet is opgenomen, niet meer dan een (1) woning binnen het bouwvlak wordt gebouwd; 3 de inhoud van het hoofdgebouw/de woning niet meer dan 600 m³ bedraagt; 4 de goothoogte en hoogte van nieuw te bouwen hoofdgebouwen niet meer bedraagt dan respectievelijk 4.50 m en 10 m; 5 ter plaatse van de aanduiding “cultuurhistorische waarden” de uitwendige hoofdvorm van het betrokken object, bepaald door goothoogte, bouwhoogte, nokrichting, kapvorm, dakhelling en gevelindeling (indien een gevel aan het bouwwerk te onderscheiden is), zoals deze bestonden op het tijdstip van ter
58
inzage leggen van het ontwerp bestemmingsplan, gehandhaafd blijft.
18.3
c.
ten aanzien van erfbebouwing 1 bij elke woning erfbebouwing mag worden gebouwd (zowel binnen als buiten het bouwvlak) ten behoeve van de bestemming, waarbij: de gezamenlijke oppervlakte van erfbebouwing niet meer dan 50 m² bedraagt; de gezamenlijke oppervlakte van erfbebouwing buiten het bouwvlak niet meer dan 50% van de oppervlakte van het aansluitend aan de woning gelegen erf bedraagt; de goothoogte van vrijstaande erfbebouwing niet meer dan 3 m bedraagt; de hoogte van vrijstaande erfbebouwing niet meer dan 5 m bedraagt; de goothoogte van aangebouwde erfbebouwing buiten het bouwvlak ten hoogste gelijk is aan de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning; erfbebouwing minimaal 1 m achter de voorgevelrooilijn van de woning wordt gebouwd; 2 de afstand van de gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens ten minste 2 m bedraagt;
d.
ten aanzien van bouwwerken geen gebouwen zijnde: 1 de hoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer bedraagt dan: 1 m op de gronden vóór de naar een openbare weg gekeerde gevel; 2 m op de overige gronden; 2 de hoogte van overige bouwwerken geen gebouwen niet meer bedraagt dan 2 m, met dien verstande dat: de hoogte van pergola’s niet meer dan 2.70 m bedraagt; de hoogte van overkappingen niet meer dan 3 m bedraagt;
Ontheffing van de bouwregels a.
Burgermeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in: 1 lid 18.2 onder b. sub 4, tot een goothoogte van 6 m en een bouwhoogte van 10 m, indien de bouw geen onevenredige afbreuk doet aan de ter plaatse aanwezige beeldkwaliteit; 2 lid 18.2 onder c. sub 1, voor vergroting van het gezamenlijk grondoppervlak van erfbebouwing tot niet meer dan 80 m², mits de gezamenlijke oppervlakte van erfbebouwing niet meer dan 50% van de oppervlakte van het aansluitend aan de woning/hoofdgebouw (of het bouwvlak) gelegen erf bedraagt; 3 lid 18.2 onder c. sub 2, voor het bouwen op een geringere afstand van de (bouw)perceelsgrens, dan wel tot op de (bouw)perceelsgrens, indien zulks, mede gezien de bestaande situatie, wenselijk is. 4 lid 18.2 onder b. sub 6 voor het bouwen overeenkomstig hetgeen is bepaald in het artikel behorende bij de bestemming waarbinnen de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing is gelegen, indien:
59
-
5
18.4
18.5
het bouwwerk teniet is gegaan door een calamiteit; en/of de handhaving van het bepaalde in het eerste lid niet in redelijkheid kan worden gevergd van de eigenaar en/of gebruiker van het bouwwerk en door middel van financiële tegemoetkomingen of anderszins de onevenredig nadelige gevolgen voor de eigenaar en/of gebruiker niet opgeheven kunnen worden; en/of een in de voorschriften opgenomen ontheffing respectievelijk wijzigingsbevoegdheid kan worden toegepast; Burgemeester en wethouders verlenen uitsluitend toepassing aan de ontheffing als bedoeld in lid 18.3 onder a. sub 4 na schriftelijk advies van de ter zake deskundige instantie(s).
Specifieke gebruikregels a.
Gebruik van ruimten in het hoofdgebouw en erfbebouwing ten behoeve van aan-huis-verbonden beroepen of bedrijfsmatige activiteiten aan huis, wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voor zover wordt voldaan aan de volgende voorwaarden: 1 het vloeroppervlak in gebruik voor aan-huis-verbonden beroepen en/of bedrijfsmatige activiteiten mag niet meer dan 33% (1/3 deel) bedragen van het gezamenlijke vloeroppervlak van hoofdgebouwen en erfbebouwing met een maximum van 50 m²; voor bebouwing met de aanduiding “cultuurhistorische waarde” dan wel “monument” geldt, dat de vloeroppervlakte niet meer dan 100 m² mag bedragen; 2 er dient te voorzien in de noodzakelijke parkeervoorzieningen, waarbij ten minste de parkeernormering geldt zoals in de bijlage van deze regels is opgenomen. 3 het gebruik mag geen onevenredig nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer. 4 er mag geen horeca en geen detailhandel plaatsvinden, met uitzondering van functionele ondergeschikte en niet zelfstandige detailhandel; 5 het beroep of de activiteit dient door de bewoner(s) te worden uitgeoefend; er is niet meer dan 1 fte in dienstverband extra toegestaan.
b.
Onverminderd het bepaalde in artikel 25 van deze regels is het in ieder geval verboden bedoelde gronden te gebruiken voor: 1 het plaatsen van onderkomens; 2 het africhten of trainen van paarden of het uitoefenen van de paardensport in een paardenbak. 3 het bepaalde in lid 18.4 onder b. sub 1 is niet van toepassing op opslag van goederen ten behoeve van de krachtens de bestemming en aanduidingen toegestane gebruik.
c.
Gebruik van ruimten in het hoofdgebouw en erfbebouwing ten behoeve mantelzorg is niet toegestaan, tenzij daarvoor ontheffing is verleend.
Ontheffing van de gebruikregels a.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 18.4 onder b sub 2 ten behoeve van het africhten of
60
trainen van paarden of het uitoefenen van de paardensport in een paardenbak, mits: 1 het geen bedrijfsmatige activiteit betreft en het aantal eenhoevige niet meer dan 5 bedraagt; 2 het betreffende woonperceel een oppervlakte heeft van ten minste 2.000 m²; 3 de oppervlakte van de paardenbak niet meer bedraagt dan 10% van de oppervlakte van het perceel met een maximum van 400 m²; 4 de afstand van de paardenbak tot een woning van derden niet minder dan 25 m bedraagt; 5 de paardenbak wordt gesitueerd op het erf achter de achtergevel van de woning.
18.6
b.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 18.4 onder c. ten behoeve van mantelzorg mits: 1 de mantelzorg noodzakelijk is en dat blijkt uit een medische of sociale indicatie; indien sprake is van een ouder - kind relatie waarbij de ouder(s) 65 jaar of ouder is (zijn) is geen medische of sociale indicatie noodzakelijk; 2 het hoofdgebouw en de erfbebouwing bereikbaar is en blijft voor hulpdiensten; 3 geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven; 4 de oppervlakte welke wordt gebruikt voor mantelzorg niet meer bedraagt dan 80 m² ;
c.
De in lid 18.5 onder b. bedoelde ontheffing vervalt na beëindiging van de mantelzorg.
d.
Na het vervallen van de ontheffing, zoals bedoeld in lid 18.5 onder c., is degene aan wie de ontheffing was verleend of diens rechtsopvolger en indien sprake was van afhankelijke woonruimte verplicht de alsdan strijdige situatie (met lid 18.4 onder c.) te zijner keuze hetzij in de vorige toestand te herstellen, hetzij met het bestemmingsplan in overeenstemming te brengen.
Wijzigingsbevoegdheid Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de bestemming en aanduidingen, genoemd in lid 18.1 onder b, te wijzigen in die zin dat de aanduiding cultuurhistorische waarden” wordt vervangen door de aanduiding “monument”.
61
Artikel 19
Waarde – archeologie (WR-A)
19.1
Bestemmingsomschrijving
19.2
19.3
a.
De op de plankaart voor “Waarde - archeologie” aangewezen gronden zijn primair bestemd voor het behoud van de aanwezige archeologische waarden of de naar verwachting aan te treffen archeologische waarde welke niet beschermd zijn ingevolge de Wet op de archeologische monumentenzorg.
b.
Secundair zijn de op de plankaart voor “Waarde - archeologie” aangewezen gronden, een en ander voor zover zulks op de plankaart is aangewezen, bestemd voor de doeleinden als omschreven in het voor de betreffende bestemming geldende artikel, waarbij het bepaalde in dat artikel van overeenkomstige toepassing is
Bouwregels a.
Op de in lid 19.1 onder a. bedoelde gronden zijn geen bouwwerken toegestaan.
b.
In afwijking van het bepaalde in lid 19.2 onder a. mogen gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en andere werken, ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemmingen worden gebouwd, indien en voor zover het belang van de archeologische waarden hierdoor niet onevenredig wordt geschaad. Bij die belangenafweging wordt advies gevraagd aan een deskundige in zake archeologie. Ten behoeve van deze secundaire bestemmingen mag gebouwd worden conform het bepaalde bij de betreffende bestemmingsbepalingen.
Aanlegvergunning a.
Het is verboden op de in lid 19.1 bedoelde gronden de navolgende werken (geen bouwwerken zijnde) of werkzaamheden uit te voeren, te doen of laten uitvoeren, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (aanlegvergunning) van burgemeester en wethouders: 1 het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden; 2 het bodemverlagen of afgraven van gronden waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist; 3 het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0.30 m, waartoe ook gerekend wordt woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen; 4 het omzetten van grasland in bouwland; 5 het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd; 6 het aanleggen van bos of boomgaard 7 verlagen van het waterpeil 8 het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen; 9 het aanleggen van oeverbeschoeiingen; 10 het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie-, of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
62
11 12 13 14
het aanbrengen van constructies, die verband houden met bovengrondse leidingen; het aanbrengen van diepwortelende beplanting; het graven, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren; alle overige werkzaamheden die de archeologische waarden in het terrein kunnen aantasten en die niet worden gerekend tot het normale gebruik van het terrein.
Toelaatbaarheid b.
Het bepaalde in lid 19.3 onder a. is slechts toelaatbaar, indien is gebleken dat de in dat lid genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van het archeologisch materiaal.
c.
Voor zover de in lid 19.3 onder a. genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen daarvan kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend indien aan de vergunning de volgende voorschriften worden verbonden: 1 de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; 2 de verplichting tot het doen van opgravingen, of 3 de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
d.
In het belang van de bescherming van de archeologische betekenis van de gronden dient de aanvrager van een aanlegvergunning een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag kan worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
Uitzonderingen e.
Het bepaalde in lid 19.3 onder a. is niet van toepassing: 1 op normale onderhoudswerkzaamheden gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van het onderhavige plangebied; 2 op andere werken en/of werkzaamheden die uit een oogpunt van bescherming van de archeologische waarde van niet ingrijpende betekenis zijn; 3 indien uit archeologisch onderzoek is komen vast te staan dat er geen sprake is van te beschermen archeologische waarden.
Advies f.
Burgemeester en wethouders verlenen uitsluitend vergunning zoals bedoeld in lid 19.3 onder a. na schriftelijk advies van de deskundige inzake archeologie.
63
19.4
Wijzigingsbevoegdheid a.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, waarbij de dubbelbestemming “Waarde - archeologie” op de plankaart wordt geschrapt, indien uit nader onderzoek is gebleken, dat, hetzij geen sprake is van een gebied met archeologische waarde, hetzij handhaving van de bestemming niet langer noodzakelijk wordt geacht;
b.
Burgemeester en wethouders geven uitsluitend toepassing aan het bepaalde in 19.4 onder a. na schriftelijk advies van de deskundige inzake archeologie.
64
Artikel 20
Waarde – natuur (WR-N)
20.1
Bestemmingsomschrijving
20.2
20.3
a.
De op de plankaart voor “Waarde – natuur” aangewezen gronden zijn primair bestemd voor behoud, versterking en/of herstel van de aan deze gronden eigen zijnde natuurwaarde.
b.
Secundair zijn de op de plankaart voor “Waarde - natuur” aangewezen gronden, een en ander voor zover zulks op de plankaart is aangewezen, bestemd voor de doeleinden als omschreven in het voor de betreffende bestemming geldende artikel, waarbij het bepaalde in dat artikel van overeenkomstige toepassing is.
Bouwregels a.
Ten behoeve van de bestemming “Waarde – natuur” mogen op deze gronden uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde, met een maximale hoogte van 3 m worden gebouwd.
b.
In afwijking van het bepaalde in lid 20.2 onder a. mogen gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en andere werken, ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemmingen worden gebouwd, indien en voor zover het belang van de natuurwaarden hierdoor niet onevenredig wordt geschaad. Bij die belangenafweging wordt advies gevraagd aan een deskundige in zake flora en fauna. Ten behoeve van deze secundaire bestemmingen mag gebouwd worden conform het bepaalde bij de betreffende bestemmingsbepalingen.
Aanlegvergunning a.
Het is verboden op de in lid 20.1 onder a. bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de navolgende andere werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren: 1 het aanbrengen van oppervlakteverharding met een oppervlakte van meer dan 100 m²; 2 het ontgronden, bodemverlagen, afgraven of ophogen; 3 het wijzigen van het profiel van sloten dan wel het graven of dempen hiervan; 4 het aanbrengen van dammen of duikers; 5 het aanleggen van leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur; 8 het aanleggen van oeverbeschoeiingen; 9 het aanbrengen van diepwortelende beplanting; 8 het bebossen of kappen van bossen
Toelaatbaarheid b.
De werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 20.1 onder a. zijn slechts toelaatbaar, indien door de uit te voeren werkzaamheden de natuurwaarden en de landschappelijke waarden van de gronden niet in onevenredige mate worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het behoud, de versterking of het herstel van die waarden niet wordt verkleind en indien een afweging van de in het geding zijnde belangen,
65
waaronder begrepen het agrarisch belang, tot uitkomst heeft, dat een aanlegvergunning in redelijkheid niet kan worden geweigerd. Uitzonderingen c.
Het in lid 20.1 onder a. van dit artikel vervatte verbod geldt niet voor: 1 normale onderhoudswerkzaamheden gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van de bestemming; 2 werken en werkzaamheden, welke uit een oogpunt van te beschermen belangen van ondergeschikte betekenis zijn.
Advies d.
Burgemeester en wethouders verlenen uitsluitend vergunning als bedoeld in lid 20.1 onder a. na schriftelijk advies van een deskundige inzake de te beschermen waarden.
66
Artikel 21
Waterstaat – waterkering (WR-WK)
21.1
Bestemmingsomschrijving
21.2
21.3
a.
De op de plankaart voor “Waterstaat - waterkering” aangewezen gronden zijn primair bestemd voor waterkering.
b.
Secundair zijn de op de plankaart voor “Primaire Waterkering” aangewezen gronden, een en ander voor zover zulks op de plankaart is aangewezen, bestemd voor de doeleinden als omschreven in het voor de betreffende bestemming geldende artikel, waarbij het bepaalde in dat artikel van overeenkomstige toepassing is.
Bouwregels a.
Ten behoeve van de in lid 21.1 onder a. bedoelde bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een hoogte van niet meer dan 3 m worden gebouwd.
b.
In afwijking van het bepaalde in lid 21.2 onder a. mogen gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en andere werken, ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemmingen worden gebouwd, indien en voor zover het belang van de waterkering hierdoor niet onevenredig wordt geschaad. Bij die belangenafweging wordt advies gevraagd aan de beheerder van de waterkering. Ten behoeve van deze secundaire bestemmingen mag gebouwd worden conform het bepaalde bij de betreffende bestemmingsbepalingen.
Aanlegvergunning a.
Het is verboden op de in lid 21.1 bedoelde gronden de navolgende werken (geen bouwwerken zijnde) of werkzaamheden uit te voeren, te doen of laten uitvoeren, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (aanlegvergunning) van burgemeester en wethouders: 1 het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden; 2 het bodemverlagen of afgraven van gronden waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist; 3 het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0.30 m, waartoe ook gerekend wordt woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen; 4 het omzetten van grasland in bouwland; 5 het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd; 6 het aanleggen van bos of boomgaard 7 verlagen van het waterpeil 8 het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen; 9 het aanleggen of verwijderen van oeverbeschoeiingen; 10 het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie-, of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies; 11 het aanbrengen van constructies, die verband houden met bovengrondse leidingen; 12 het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
67
13 14
het graven, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren; alle overige werkzaamheden die de waterkering kunnen aantasten en die niet worden gerekend tot het normale gebruik van de waterkering.
Toelaatbaarheid b.
Het bepaalde in lid 21.3 onder a. is slechts toelaatbaar, indien is gebleken dat de in dat lid genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van de waterkering.
Uitzonderingen c.
Het bepaalde in lid 21.3 onder a. is niet van toepassing: 1 op normale onderhoudswerkzaamheden gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van de waterkering; 2 op andere werken en/of werkzaamheden die uit een oogpunt van bescherming van de waterkering van niet ingrijpende betekenis zijn;
Advies d.
Burgemeester en wethouders verlenen uitsluitend vergunning zoals bedoeld in lid 21.3 onder a. na schriftelijk advies van de beheerderi van de waterkering.
68
Artikel 22
leiding – gas (L-G)
22.1
Bestemmingsomschrijving
22.2
22.3
a.
De op de plankaart voor “Leiding - gas ” aangewezen gronden zijn primair bestemd voor een ondergrondse aardgastransportleiding met een ontwerpdruk van 40,0 bar met een veiligheidsstrook ter breedte van 4 m aan weerszijden van de hartlijn van de leiding;
b.
Secundair zijn de op de plankaart voor “Leiding - g”” aangewezen gronden, een en ander voor zover zulks op de plankaart is aangewezen, bestemd voor de doeleinden als omschreven in het voor de betreffende bestemming geldende artikel, waarbij het bepaalde in dat artikel van overeenkomstige toepassing is.
Bouwregels a.
Ten behoeve van de in lid 22.1 onder a. bedoelde bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een hoogte van niet meer dan 3 m worden gebouwd.
b.
Bouwwerken en andere werken ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemmingen zijn slechts toegelaten als de belangen in verband met de aardgastransportleiding hierdoor niet onevenredig worden geschaad.
Aanlegvergunning a.
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning), binnen de gronden op de kaart aangewezen met de bestemming "Leiding - gas" de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren: 1 het aanbrengen van diepwortelende beplantingen of bomen; 2 het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze ingraven c.q. indrijven van voorwerpen; 3 het uitvoeren van grondwerkzaamheden; 4 het aanbrengen van oppervlakteverhardingen.
Toelaatbaarheid b.
Het bepaalde onder 22.3 onder a. is slechts toelaatbaar, indien door de uit te voeren werkzaamheden geen schade aan de aardgastransportleiding wordt of kan worden veroorzaakt.
Uitzonderingen c.
Het bepaalde onder 22.3 onder a. is niet van toepassing: 1 op het uitvoeren van werkzaamheden in het kader van het onderhoud of beheer van de aanwezige aardgastransportleiding; 2 op normale onderhoudswerkzaamheden van geringe omvang, of andere werken gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van de aardgastransportleiding; 3 op andere werken en/of werkzaamheden, uit een oogpunt van de ruimtelijke ordening van niet ingrijpende betekenis.
69
Advies d.
Burgemeester en wethouders verlenen uitsluitend vergunning zoals bedoeld in lid 22.3 onder a. na schriftelijk advies van de leidingbeheerder.
70
HOOFDSTUK 3 Artikel 23
ALGEMENE REGELS
Anti-dubbeltelregel Grond die eenmaal in aanmerking is gekomen bij het toestaan van een bouwplan waarvan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buitenbeschouwing.
Artikel 24
Algemene bouwregels
24.1
Algemeen a.
De in deze regels opgenomen bepalingen ten aanzien van bouwgrenzen zijn niet van toepassing voor wat betreft overschrijdingen met betrekking tot: 1 stoepen, stoeptreden, toegangsbruggen en funderingen; 2 plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, indien de overschrijding van de voorgevelrooilijn niet meer dan 12 cm bedraagt; 3 gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, overbouwingen, erkers, balkons, galerijen en luifels, mits zij de voorgevelrooilijn met niet meer dan 50 cm overschrijden; 4 ondergrondse funderingen en ondergrondse bouwwerken, voor zover deze de bouwgrens met niet meer dan 1 m overschrijden; 5 hijsinrichtingen aan tot bewoning bestemde gebouwen, voor zover deze hijsinrichtingen in geen enkele stand de voorgevelrooilijn met meer dan 1 m overschrijden; 6 vlaggenmasten, antennemasten en schoorstenen 7 dakopbouwen ten behoeve van noodtrappen, luchtbehandelingsen liftinstallaties
b.
Voor panden met de aanduiding "Monument" geldt dat nieuwe erkers, balkons, dakoptrekkingen niet zijn toegestaan voor zover deze zichtbaar zijn vanaf de straat.
c.
Vlaggenmasten, antennemasten en schoorstenen, die deel uitmaken van een gebouw, mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden opgericht en mogen de voor dat gebouw toegestane maximale hoogte met niet meer dan 5 m overschrijden.
d.
Dakopbouwen ten behoeve van noodtrappen, luchtbehandelings- en liftinstallaties mogen niet hoger zijn dan 3,50 m en mogen geen grotere oppervlakte hebben dan 40% van de vloeroppervlakte van de bovenste laag van het gebouw, waarop zij worden geplaatst.
e.
Bergbezinkbasins (dan wel andere waterstaatkundige werken) ten behoeve van de opvang van water (waaronder rioolwater) mogen worden gebouwd en aangelegd zowel boven- als ondergronds.
71
Ontheffing f.
24.2
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen ten behoeve van het overschrijden van de bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, met maximaal 1,5 m, indien het betreft: 1 overbouwingen ten dienste van de verbinding van twee gebouwen; 2 toegangen van bouwwerken; 3 stoepen, stoeptreden, toegangsbruggen en funderingen; 4 plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen; 5 gevel- en kroonlijsten en overstekende daken; 6 balkons en galerijen; 7 luifels, reclametoestellen en draagconstructies voor reclame; 8 hijsinrichtingen, laadbruggen, stortgoten, stort- en zuigbuizen; 9 kelderingangen en kelderkoekoeken;
Vervangende maatbepaling De maten (goothoogte, hoogte, vierkante meter, kubieke meter) van bestaande gebouwen (waaronder begrepen herbouw of verbouw van deze gebouwen dan wel uitbreiding van het bestaande gebouw binnen het betreffende bouwvlak) zoals deze bestonden op het tijdstip van ter inzage leggen van het ontwerp, voor zover deze ruimer zijn dan in deze regels is bepaald, geldt de bestaande maat als vervangende maat. Deze vervangende maat geldt niet als de bestaande gebouwen illegaal zijn gebouwd, dan wel niet in overeenstemming waren met het vorige bestemmingsplan.
24.3
Ondergronds bouwen a.
Ondergrondse bouwwerken mogen worden gerealiseerd binnen de aangegeven bouwvlakken en binnen de direct omringende erven waar de bijgebouwen mogen worden opgericht, enkel onder de gebouwen die daar zijn of worden opgericht; indien onder de bestemming is aangegeven dat ondergronds bouwen niet is toegestaan, mag niet ondergronds worden gebouwd; dit geldt niet voor het bepaalde in artikel 24 lid 1 onder e. Ontheffing
b.
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen ten behoeve van ondergrondse bouw buiten de oppervlakte van bovengronds gelegen gebouwen, met inachtneming van de volgende voorwaarden: 1 2
3
de hoogte van kelders bedraagt maximaal 10 cm beneden peil; de afstand tot de zijdelingse perceelgrens en de openbare weg bedraagt ten minste 1 m, met dien verstande dat in geval van kelderbouw in belendende percelen in de zijdelingse perceelgrens mag worden gebouwd; kelders mogen niet worden voorzien van een dakraam of lichtkoepel.
72
c
24.4
Ondergrondse bouwwerken die meer dan 1 m buiten het buitenwerk van het bovengronds gelegen gebouw worden gerealiseerd tellen mee in de oppervlakteregeling voor bijgebouwen.
Wegverkeerslawaai/industrielawaai a.
De realisering van geluidsgevoelige objecten is uitsluitend toegestaan, indien voldaan wordt aan de in of krachtens de Wet geluidhinder geldende normen.
Ontheffing c.
Artikel 25
Artikel 26
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen voor het bouwen binnen de genoemde hindercontour van woningen en maatschappelijke voorzieningen, een en ander uitsluitend indien de bedrijfssituatie zulks toelaat en op basis van de vergunningen en meldingen op basis van milieuwetgeving.
Algemene gebruiksregels a.
Het is verboden gronden of bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of voor een doel in strijd met de bestemming en de daarbij behorende regels.
b.
Een gedraging in strijd met een regel dat is verbonden aan een krachtens deze regels verleende vergunning of ontheffing is verboden.
c.
Overtreding van een verbod als bedoeld onder a. of b. is een strafbaar feit.
Algemene ontheffingsregels a.
Burgermeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van de regels van dit bestemmingsplan voor: 1 het oprichten van niet voor bewoning bestemde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde ten dienste van (openbare) nutsvoorzieningen met een bovengrondse inhoud van maximaal 75 m³ en een goothoogte van maximaal 4 m; 2 afwijkingen van maten, zoals opgenomen in deze regels, met maximaal 15 %; 3 overschrijdingen van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover dat van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover dat noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen niet meer dan 3 m bedragen en het bouwvlak mag niet meer dan 15 % worden vergroot; 4 de bouw van reclameobjecten met inbegrip van aankondigingsborden, reclamemasten, gevel- en lichtreclames en gebouwenaanduidingen met dien verstande dat de reclameborden geen onevenredig afbreuk doen aan de ruimtelijke situatie en de beeldkwaliteit ter plaatse; 5 het oprichten van masten en installaties ten behoeve van (tele)communicatiedoeleinden tot een hoogte van maximaal 40 m waarbij het beleid gericht is op het combineren van deze voorzieningen, op een koppeling van voorzieningen met
73
bebouwing en op een dusdanige situering dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gewenste stedenbouwkundige kwaliteit van het plangebied;
Artikel 27
b.
Ontheffing als bedoeld onder a. wordt niet verleend, indien daardoor onevenredig afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
c.
De ontheffingsbevoegdheid mag niet cumulatief worden gebruikt ten opzichte van een eerder verleende ontheffing.
Algemene wijzigingsregels a.
Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op:
b.
Algemene wijziging 1 de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen ten dienste van het openbaar nut, zoals wachthuisjes, ambulanceposten, telefooncellen, gemaalgebouwtjes en nutsgebouwtjes, waarbij de inhoud niet meer dan 100 m³, de goothoogte niet meer dan 3.50 m en de bouwhoogte niet meer dan 4.50 m mag bedragen, voor zover deze op grond van artikel 26 (Algemene ontheffingen) onder a, niet kunnen worden gebouwd; 2 het wijzigen van de voorgeschreven maatvoering voor bouwwerken, zoals opgenomen in deze regels, met niet meer dan 20%, indien in verband met ingekomen bouwaanvragen waarvan de realisering ruimtelijk wenselijk of noodzakelijk is, deze wijzigingen nodig zijn, mits hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ter plaatse aanwezige beeldkwaliteit; 3 het wijzigen op de kaart van de situering en/of de vorm van bouwvlakken en bestemmingsgrenzen van de bestemmingen zoals genoemd in paragraaf III indien in verband met ingediende aanvragen om bouwvergunning zulks ruimtelijk wenselijk of noodzakelijk is, mits het totale bebouwingsoppervlak zoals aangewezen op de kaart niet wordt vergroot; geen afbreuk wordt gedaan aan de ter plaatse aanwezige beeldkwaliteit; de ruimtelijke kwaliteit en beleving daardoor verbetert; het bepaalde in de Natuurbeschermingswet in acht wordt genomen; burgemeester en wethouders geven geen toepassing aan deze wijzigingsbevoegdheid, genoemd in artikel 27 lid b. onder 3 dan na schriftelijk advies van een onafhankelijk deskundige op dit gebied.
c.
Gebiedswijziging 1 het wijzigen van de bestemming van de gronden gelegen binnen de op de kaart aangewezen aanduiding “Wro–zone – wijzigingsgebied 1” in de bestemmingen "Wonen", "Tuin" en
74
"Agrarisch met waarden" als bedoeld in artikel 18, 15 en 4 onder de voorwaarde dat: de bestaande langzaamverkeerverbinding en ontsluiting van het recreatiegebied de Maarsseveense Plassen mag niet worden opgeheven; de bestemming alleen mag worden gewijzigd als er een nieuwe langzaamverkeersverbinding is gerealiseerd binnen de op de kaart aangegeven “grens wijzigingsbevoegdheid II”; de gelden die vrij komen uit de verkoop van het perceel worden gebruikt voor de financiering van de nieuwe langzaamverkeersverbinding binnen de op de kaart aangegeven “grens wijzigingsbevoegdheid II”; de woning in het lint wordt gesitueerd. d.
het wijzigen van de bestemming van de gronden gelegen binnen de op de kaart aangewezen aanduiding “Wro–zone – wijzigingsgebied 2” ten behoeve van: 1 de aanleg van een nieuwe langzaamverkeersverbinding voor fietsers, wandelaars, kanoërs en ruiters tussen het recreatiegebied “Gagelbos” in de gemeente Utrecht en het recreatiegebied “de Maarsseveense Plassen”, waarbij de bestaande verbinding en ontsluiting tussen de Gageldijk en het recreatiegebied de Maarsseveense Plassen zal worden opgeheven; 2 het creëren van strategisch verbindingsgroen voor natuurontwikkeling en recreatief (mede)gebruik. 3.
e.
Artikel 28
De wijzigingsbevoegdheid mag niet cumulatief worden gebruikt ten opzichte van een eerder besluit tot wijziging.
het wijzigen van de bestemming van de gronden gelegen binnen de op de kaart aangewezen aanduiding “Wro-zone – wijzigingsgebied 3” in de bestemming “Natuur” ten behoeve van natuurontwikkeling en extensieve recreatie.
(Algemene) procedureregels a.
Op de voorbereiding van een besluit tot ontheffing zoals opgenomen in deze regels, gelden de volgende procedureregels: het ontwerpbesluit wordt bekendgemaakt op de gebruikelijke manier (in het huis-aan-huisblad); na bekendmaking ligt het ontwerpbesluit met de daarbij behorende stukken gedurende 2 weken ter inzage; binnen de ter inzage termijn kunnen belanghebbende zienswijzen naar voren brengen; na de ter inzage termijn beslissen burgemeester en wethouders. Deze procedure is niet van toepassing op de ontheffing zoals bedoeld in artikel 24 lid 1 onder e en de ontheffingen zoals bedoeld in artikel 26 van deze regels. Daarvoor geldt geen bijzondere procedure.
b.
Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging van (de regels van) dit bestemmingsplan (op basis van artikel 3.4 van de wet ruimtelijke ordening) is de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepassing.
75
HOOFDSTUK 4 Artikel 29
OVERGANGS- EN SLOTREGEL
Overgangsrecht Bouwovergangsrecht a.
b.
c.
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, 1 gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, 2 na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10 %. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreden van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Gebruiksovergangsrecht d.
e.
f.
g.
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder d., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind. Indien het gebruik, bedoeld onder d., na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit daarna te hervatten of te laten hervatten. Het bepaalde onder d. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Persoonsgebonden overgangsrecht recreatieverblijven h.
Artikel 30
Een recreatieverblijf dat vóór 1 januari 2005 permanent werd bewoond en sedertdien onafgebroken is bewoond mag als woning in gebruik blijven door; personen die zulks kunnen aantonen, personen die volgens de gemeentelijke basis Administratie in dat recreatieverblijf vóór die datum ingeschreven stonden.
Slotregel Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Maarsseveens Plassen.
76
BIJLAGE I Inrichtingenbesluit grondwaterbescherming provincie Utrecht 2003
provincie i:Utrecht Provinciaaf blad zoo3,44 I S S N0 9 2 0 - 1 0 5 X
Besluitvangedeputeerde statenvan Utrechtvan zt oktoberzooj, WEM/MBA, houdenderegelsvoor nr. zoojWEMoo4STgì, ìnri chtingen i n grondwaterbeschermi ngsgebieden (lnri chtìngenbesluit grondwater provìncieUtrechìzooj), beschermíng
Gedeputeerde statenvan Utrecht; Utrecht1995; Geletop artikel5.1.3,tweedelid, van deP¡ovincialemilieuverordening Besluiten: Definities ARTIKEL1. In dit besluitwordt verstaanonder: verordening: de provincialemilieuverordening Utrecht1995; gt'ondwaterbeschermingsgebied: alsz.odanig in artikel5.1.2van deve¡ordeningaangegeven gebied. Verboden ARTIKEL2. l. Het is verbodenom in grondwaterbeschermingsgebieden eeninrichtingop te richten, in de indiendie inrichtingbehoorttot eencategorie van inrichtingendie is aangewezen lijst. bij dit besluitbehorende
2. Het is verboden om in grondwaterbeschermingsgebieden een inrichting als bedoeld in het eerstelid of de werking van een inrichting aÌsbedoeld in het eerstelid te veranderen, indien redelijkerwijsmoet worden aangenonen dat die veranderingvoor wat bet¡eft aard of otnvang nadeligegevolgenheeft voor de kwaliteit van het grondwater met het oog op de waterwinning. ARTIKEL 3. 1. Het is verboden in grondwaterbescherrningsgebieden op te richten: a. een inrichting als bedoeld in categorie5 van bijlage I bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluitmilieubeheer,waarin de opslagvan zeer licht ontvlambare, licht ontvlambare, ontvlambare of brandbarevloeistoffen ondergrondsplaatsvindt; b. een inrichting als bedoeldin de categorieënI tot en met 4 en 6 tot en met 29 van bijlage 1 bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluitmilieubeheer,waarbinnen zich een of meer ondergrondsetauks voor de opslagvan zeer licht ontvlambare, licht ontvlambare, ontvlambare of b¡andbarevloeistoffenbevinden. 2. Het is verboden in grondwaterbeschermingsgebieden een inrichting als bedoeld in het eerstelid onder a ofb te exploiteren,te gebruiken ofte hebben,voor zover de inrichting bestaatuit een of meer ondergrondsetanks met een inhoud van 5.000 liter of minder of voor zover zich binnen de inrichting een ofmeer ondergrondsetanks met een inhoud van 5.000liter of minder bevinden. 3. Het is verboden in grondwaterbeschermingsgebieden een inrichting als bedoeld in het eerste lid of de werking van een inrichting als bedoeld in het eerstelid te verande¡en,indien redelijkerwijs moet worden aangenomendat die veranderingwat betreft aard of omvang nadeligegevolgenheeft voor de kwaliteit van het grondwater met het oog op de waterwinning. ARTIKEL 4. Het is verboden in grondwaterbeschermingsgebieden een inrichting als bedoeld in categorie 7 uanl:ijlage I bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluitmilieubeheer op te richten, voor a. het een inrichting bet¡eft met een inhoud van meer dan 5 kubieke meter voor het bewe¡ken, verwerken, opslaanofoverslaan van andere dan dierlijke neststoffen; b. het een inrichting betreft voo¡ het opslaanvan dierlijke meststoffendie: 1. niet afkomstig zijn van een agrarischebedrijf, gevoerddoor degenedie de inrichting heeft of op lvil richten en 2. niet bestemd zijnvoor het op of in de bodem brengen op dat bedrijf.
Prov. blad 2003, 44 - pag.2 -
ARTIKEL 5. l. Het is verboden in grondwaterbeschermingsgebieden een inrichting waarvoor het in artikel 8.1van de wet gesteldeverbod niet geldt in werking te hebben,indien die inrichting behoort tot een categorievan inrichtingen die is aangewezenin de bij dit besluit behoreude I ijst. 2. Het is verboden in grondrvaterbeschermingsgebieden een inrichting waarvoor het in artikel 8.1 van de wet gesteldeverbod niet geldt, in werking te hebben,indien zich binnen die inrichting bevinden: a) één of meer ondergrondsetanks net een inhoud van lreer dan 5000 liter, of b) één of rneer boven¡çrondse tan ks voor de opslag van zeer licht ontvlambare, licht ontvlambare, ontvlaurbareof brandbarevloeistoffen.
Ontheffingen ARTIKEL 6. 1. Gedeputeerdestatenkunnenontheffingverlenenvanhetbepaaldeinartikel5,eersteen tweedelid. 2. C)pdevoorbereidingvaneenbeschikkingopdeaanvraagorreenontheffingdanweltot wijziging of intrekking van een outhefÍrng, is de in afdeling 3.5 van de Algernenewet bestuursrechtgeregeldeprocedureniet van toepassing.
Grondwaterbescherm ingsgebied Zeist ARTIKEL7. l. De in artikel 3, tweedelid, artikel 4 en artikel 5, eerstelid, gesteldeverboden zijn niet van toepassingop inrichtingen die op 3l december 1993in het grondwaterbescherrningsgebied Zeist bestonden,voor zover het de toestar-rdbetreft waarin zij op die datum verkeerden. 2. De in artikel2, eerstelid, en artikel 5, eerstelid, gesteldeverboden zijn voor een inrichting in het grondwaterbeschermingsgebied Zeist niet van toepassingind.ien: a. in de inrichting de lverking wordt voortgezetvan een andereinrichting in het grondwaterbeschermingsgebied en vast staat dat de werking vau die andereinrichting wordt beëindigd; b. er voor de verplaatsingdringende maatschappelijkeofbedrijfseconomischeredenen zin; c. oprichting van de richtiug buiten het gebiedin redetijkheid niet mogelijk is en d. in redelijkheid noet worden aarìgenomendat de verplaatsingper saldo gunstige gevolgen heeft voor de kwaliteit van het grondwater rnet het oog op de waterwinning.
Prov. blad 2003, 44 - pag, 3 -
3 . Degenedie in het tweedelid bedoeldeinrichting opricht, meldt bij de aanvraagvan de ver-
À
gunning, bedoeld in artikel 8.1 van de wet, dan wel bij de melding, bedoeld in artikel 8.41 van de wet, op welke wijze aan de in het eerstelid gesteldevoonvaardenwordt voldaan. Het bevoegdgezagstelt een fo¡mulier voor de melding vast. Degenedie verantwoordeìijk is voor de beëindiging van de werking van de in het tweede lid, onder a, bedoeldeandere inrichting, meldt bij het bevoegdegezagvoor die inrichting of, eu zo ja in hoeverrede bodem onder inrichting is verontreinigd. Daarbij wordt aangegevenhoe de conclusieis vastgestelden worden eventueleonderzoeksrapportenovergelegd.
Overgangs.en slotbepalingen ARTIKEL8. 1. Een voor de datum van inwerkin¿ltredingvan dit besluit aangevraagdeoutheffing op grond van bepaling 3.1.4.van bijlage 108 van de provinciale milieuverordening Utrecht zoals zoals die luidde tot die datum, wordt aangemerktals een aanvraagtot ontheffing als bedoeld in artikel 6 van dit besluit. 2 . Een voor de daturn van inwerkingtreding van dit besluit verleendeonthetfing als bedoeld in het eerstelid, wordt aangemerktals een ontheffing op grond van artikel 6 van dit besluit. Artikel T.ll van de verordening is in een zodanig gevalvan overeenkomstigetoepassln8. ARTIKEL 9, Dit besluit treedt in werking op 3I december 2003. ARTIKEL 10. Dit besluit wordt aangehaaldals: Inrichtingenbesluit grondwaterbeschermingprovincie Utrecht 2003. B. STAAL, voorzitter. H.H. SIETSMA,secretaris. Uitgegeven24 november 2003 gedeputeerdestaten van Utrecht, namens hen H.H. SIETSIvIA,sec¡etaris. Prov. blad 2003, 44 - pag. 4 -
LIISTALSBEDOELD IN DEARTIKELEN 2 EN5VANHETINRICHTINGENBESLUIT Cotegorieën mogen van inrichtingendie niet in eengrondwaterbeschermingsgebied wordenopgerìcht Sbi-code
bedrijfstype
Delfstoffenwinning, ll02 koleumijnbouw 1202 aardoliewinning 1203 aard¡iaswinning 7204 aa¡doliewinning in combinatie met aardgaswinning 1205 aardolie- en aardgasexploratie 1206 toeleveringsbedrijvenvoor de winning en exploratievan aardolie en aardgas 1922 zoutwinnins Voedings- en genotmiddelenindustrie. 2051 suikerfabrieken 2061 plantaardigeen dierlijke olie- en plantaardigevettenfabrieken 2062 margarinefabrieken e.d.;p.c.>= 250.000tlj 2l4l gist- en spiritusfabrieken; p.c. >:5.000 t/j Textielindustrie. 2241 textielblekerijen,-ververijen, -drukkerijen 2242 loonblekerijen,-ververijen, -drukkerijen 2249
textielveredelingsbedrijvenn.e.g.
Lederwarenindustrie. 2411 lederfabrieken Hout- en meubelindustrie. 2523 houtconserveringsbedrijven 2571 fabrieken van houten meubelenen haltfabrikaten Grafische industrie. 2771 krantendrukkerijen 2713 vlakdrukkerijen: - offset-vellen- dru kkerij en - offset- rotatie - drukkerijer.r(groot, rnet the¡mische drogenj) 2714
diepdrukkerijen
Prov. blad 2003, 44 - pag. 5 -
Aardolie- en steenkoolverwerkendeindustrie. 2811 aardolieraffinaderijen 2821 cokesfabriekenen teerdestilleerderijen 2822 bitumineus wegenbouwmateriaal-fabrieken 2823 bitumineus dakbedekkingsmateriaal-fabrieken 2824 2829
smeeroliën- en vettenfabrieken aardolie- en steenkoolproduktenfabrieker.r n.e.g.
Chemische industrie. 29tl ku n st meststofïe nfab ri eken 2921 kunstharsenfabricken c.d. 2931 kleur- en ve¡fstoffenfabrieken 2942 anorganischechemischegrondstoffen-fabriekenn.e.g. 2943 synthetischereuk- en smaakstoffen-fàbrieken 2949 organischechernischegrondstotïen-fabriekenn.e.g. 2951 verf-, lak- en vernisfabrieken 2952 drukinktfabrieken
2971 2981 299r 2992 2993 2994 2995 2999
zeep-,was- en reinigingsmiddelenfabrieken chemischebestrijdingsmiddelen-fabrieken e.d. lijm- en plakrniddelenfabrieken chemischekantoorbenodisdheden-fabrieken poetsmiddelenfabrieken fotochemischeprodukten - fabrieken springstoffen-, vuurwerk- e.d. fabrieken chemischeprodukten-fabrieken n.e.g.
Kunstmatige en synthetische garen- en vezelfabrieken. kurstmatige en synthetischegaren- en vezelfabrieken
3001
Rubber- en kunststofverwerkende industrie. 3121 loopvlakvernieuwingsbedrijven;vloeropp. >: 100 m2 Bouwmaterialen-, aardewerk-en glasindustrie.
3241 3243 3252
cementfabrieken; p.c. >= 100.000t/j gipsfabrieken(als grondstof); p.c. >= 100.000t/j p.c. >: 100t/d asbestcementwarenfabrieken;
Basis metaalindustrie
3311 3321
ruwijzer- en staalfabrieken stalen bu iz enfabrieken
Prov blad 2003,44 - pag.6 -
3331 3332 3333 3341 3342 3343 3344
koudbandwalserijen,stafstaaltrekkerijen;p.o. >= 2000 n2 proflelzetterijen;p.o. >= 2000 m2 draadtrekkerijen,draadproduktenfabriekeDip.o. )= 2000 n2 non-ferrometaalertsvoorbewerkingsbedrijven primaire non-ferrometaalfabrieken,non-ferrometaalraffinaderijen non-ferrometaalsmelterijen,onttinningsfabrieken non-ferrometaalwalserijen,-trekkerijenen-extrusiebedrijven
Metaalproductenindustrie 3401 ijzer- en staalgieterijen 3402 non-ferro -metaalgieterijen 3403 34ll 3412 3421 3422 3423 3431 3441 3442 3449 3457 3452 3453 3454 3461 3462 3469 3471 3472 3481 3482 3483 3484 3485 3486 3489 3491 3493
klokkengieterijen grofsmederijen,anker- en kettingfabrieken;p.o. >= 2000 m2 stamp-, pers-, dieptrek- en forceerbedrijven gedraaidebouten-,rìoeren-enmassadraaiwerkfabrieken fabriekenvan gestampteschroeven,bouten, moeren technischeveren-fabrieken tank-, reservoir- en pijpleidingbouw fabriekenvan stalen en non-ferro-rnetalen rarlen, deuren,wanden e.d. kassenbouwers(metaalconstructies) constructiewerkplaatsenn.e.g. metalen meubel-fabriekene.d. staaldraadmatrassenfabrieken stalen kantoonneubelfàb¡ieken brandkastenfabrieken vaten-,fusten-entransportkannenfabrieken(metalen) flessensluitingenfabrieken blikwaren- en anderemetalen ernballage-fabrieken centraleverwarmingsketel-en radiatorenfabrieken lokaleverwarnings-enkookapparatenfabrieken(excl.elektrische) (excl. mechanischeen elektrische) handgereedschappenfabrieken scharen-, messen-en bestekfabrieken hang- en sluitwerk- en beslagfabrieken verlichtingsornamentenfabrieken(metalen) huishoudelijkea¡tikelenfabrieken(metalen; excl. elektrische) lichte wapens- en munitiefabrieken metaalwarenfabriekenn.e.g. srnederiien opmetaaloppervlaktebehandelingsbedrijven;algemeen-mechanische pervlak- tebehandeling- anodiserenen eloxeren- chemischeoppervlaktebe-
Prov. blad 2003, 44 - pag.7 -
3494 3495
handeling emailleren - galvaniseren- metaalharden- lakspuiten en rnoffelen - scoperen- thermisch verzinken - the¡misch vertinnen bankwerkerijen,¡lereedschapslijperijen lasinrichtingen Basismetaalindustrie.
Machine-industrie (indien p.o. >= 2000m2). 3511 landbouwrnachinefabrieken 3521 fabriekenvangereedschapswerktuigenvoorrnetaalbewerking 3522 3531 3532 3533 3534 3547 3542 3551 3561 3562 3563 3564 3565 3571
machinegereedschappenfabrieken verpakkingsrnachiuefabrieken fabriekenvan machinesen apparatenvoor de voedings- en genotmiddelenindustrieën van grootkeukeninstallaties fabriekenvan nachines en apparatenvoor de aardolieverwerkende,de chemischeen de farmaceutischeindustrie fabriekenvan machinesen apparatenvoor de rubber- en kunststofverwerkende industrre hijskranen-, liften- e.a.transportwerktuigenfabrieken fabriekenvan machinesvoor de mijubouw, de bouwnijverheid, de bouwtnaterialen- en de basismetaalindust¡ie tandwielen-, Iagers-e.a.drijfwerkelernentenfabrieken fabriekenvan machinesvoor de hout- en meubeliDdustrie fabriekenvan rnachinesvoor de textiel- en kledingindustrie fabrieken van nachines voor wasserijenen chemischereiniging fabriekenvan machiuesvoor leder-, schoen- erì lederwareuindustrie fabrieken van machinesvoor papier- en grafischeiudustrie
3572
stoomketel- en stookinrichtingenfabrieken verbrandingsmotoren-,turbine-enove¡igekrachtwerktuigentàbrieken (excl.auto-, bromflets,- moterfiets- en vliegtuigmotoren
3573 3574 3581 3582 3583
machinekamerinstallatiebedrijven motorenrevisiebedrijven(excl. elektro-, vliegtuig) kantoorrnachinefabrieken(excl. cornputers) karfoormachine-installatiebedrijven (excl. computers) kantoormachine-reparatiebedrijven(excl. computer- en schrtfmachine-
3584 3585 3586 3591 3592
reparatie) cornputerfabrieken(incl. randapparatuur) installatiebedrijvenvancomputersenrandapparatuur reparatiebedrijvenvan computers en randapparatuur fabrieken van pompen, couìpressoren,hydraulischeen pneumatischeelementen en installaties. luchttechnische,koel- en droogappa¡atenfabriekenen koeltechnischeinstallatiebedriiven Prov. blad 2003,44 - pag. 8 -
3593 3594
weegwerktuigen-en winkeìfabrieken huishoudrnachinefabrieken
3595 3596
afsluiters-,kleppen-,kranen-,ventielenfabriekene.d. machine-onderdelenlàb¡iekenn,e.g.
3597 3598
machine- en apparatenfabriekenn.e.g. machinereparatiebedrijvenn.e.g.
Electrotechnische industrie 3621 3622 3691 3692 3695
elektromotoren-, generatoren-en t¡ansfo¡natorenfabrieken (incl. installatie en reparatievan industri'le elektromotoren,generatorenen transformatoren) schakel-en installatiemateriaalfabrìekenvoor licht- en krachtinstallaties accumulatoren- en batteriienfabrieken elektrischelampenfabrieken(excl. verlichtingsoruamenten)
3696
fab¡iekenvan radio- en televisie-ontvangapparatenen elekt¡onische apparaten gramm
3697 3698
huishoudelijkeelektrischeapparaten-fabrieken elektrischeapparatenfabriekenn.e.g.
Tran sportmiddelenindustrie. 37ll 3741, 3742 3743 3744 3745 3746 3747 3748 3751 3752 3771
autofabriekenen -assemblagebedrijven; fabriekenvan automotoren (excl. elektrische) nieuwbouw- en rearatiewervenvan sport en recreatievaartuigen nieuwbonw-enreparaiewervenvanbinnenvaartschepen nieuwbouw-en reparatiewervenvan vissersvaa¡tuigen,zeesleepboter,baggermateriaal, booreilandene.d. nieuwbouw-en reparatiewervenvan schepenvoor de l
Overige industrie. 3999 compostbedrijveu
P r o v .b l a d 2 0 0 3 , 4 4 - p a g . 9 -
Openbare nutsbedrijven. 4011 elektriciteitsproduktiebedrijven;kolen- en oliegestookt Groothandel. 6f 18 groothandel in 6141 groothandel in 6144 groothandel in groothandel in 6145 6746 6147 6151 6152 6291 6292 6296 6299
meststoffen;dierlijke mest, geslotenopslag ertsen minerale olieprodukten (excl. brandstoffen) vaste,vloeibare en gasvormigebrandstoffen (algerneeuassorti-
ment) groothandel in vastebrandstoffen; kolente¡minal, opslagopp. >= 2000m2 groothandel in vloeibarebrandstoffen; excl. tot vloeistofverdichte gassen groothandel in chernischegrondstoffen en chemicaliënvoor industriële toepassing groothandel in bestrijdingsmiddelen groothandel in ijzer- en staalschroot(incl. in combinatie met onde non-ferro metalen) groothandel in oude materialen en afvalstotïen arrtosloperijen groothandel in oude materialen en afvalstoffenn.e.g.
Detailhandel. 6631 6632 6671
benzine-service-station e.d.(zonderwinkelactiviteiten) benzine-service-station e.d.(metwinkelactiviteiten) detailhandel in huisbrandstotTen
Reparatiebedrijven voor gebrui ksgoederen. 682I autorepa¡atiebedrijven(garages)e.d. 6822 autoplaatwerkerijenannex -spuiterijen (reparatiebedrijven) 6823 autospuitbedrijven(geenplaatwerk) 6829 autoreparatiebedrijven,gespecialiseerd in deelbewerkingen,met tectyleerderij Wegvervoer. 7231 7232 7239 7244 Zeevaart. 7331
vrachtautodiensten,afhaal- en besteldiensten;met schoonrnakentanks melkve¡voerbedrijven(van veehoudernaar fabriek); met schoonmaken tanks goederenwegvervoern.e.g.;met schoonmakentanks sleepbedrijvenvan voertuigen
laad-, Ios- en overslagbedrijven(t.b.v.zeevaart); stukgoed - ertserì,mineralen e.d. - steenkool- olie, LPG e.d. - tankercleaning
Prov. blad 2003, 44 - pag. I0 -
Binnenvaart. laad-, los- en overslagbedrijven(t.b.v.binnenvaart); ertsen en mineralen - steenkool - olie, LPG -tankercleaning
742I
Luchtvaart. 7521 7529
luchthavenbedriiven luchtvaart verwante bedrijven n.e.g.
Openbaar bestuur, 9061 land-, zee- en luchtmacht Sport en recreatie. 9612 skelterbanen,autocircuits, notorcrossterreinene.d. jachthavensen botenverhuurbedrijven 9695 Overige dienstverlenende bedrijven, 9811 vuilstortplaatsen,vuiloverslagstationsenchemischafvaldepots 9813 afvalverwerkingsbedrijven;verwerking afgewerkteolie - Ì
9832
Overig. brandstofafleverpuntexcl. gas (jaaromzet meer dan 25.000 liter) n.e.g. = niet elders¡leuoemd (zie "Bedrijven en milieuzonering", VNG 1992) P.C. = produktiecapaciteit P.o. = produktie-oppervlak tlj tld
:
tonperjaar = ton per dag
P r o v .b l a d 2 0 0 3 , 4 4- p a g . l l -
Toelichting Algemeen Dit uitvoeringsbesluitis gebaseerdop artikel 5.1.3.van de PMV waarin gedeputeerdestaten in aanvulling op de bevoegdheidhebben gekregenom in grondwaterbeschermingsgebieden het landelijk geldendebeschermingsregimeregelste stellenvoor de in dit besluit behandelde onderwerpen.Dat dit ook voor inrichtingen kan is nog eensspeciûekvastgelegdin het tweede lid van artikel 5.1.3van de PMV. Binnen inrichtiugen geldenin het algerreeude regelsvoor inrichtiugen op grond van de Wn. Die wet biedt mogelijkheden om ook voo¡ inrichtingen in grondwaterbeschermingsgebieden specifiekeregelste stellen. Dat is in de oude verordeningook gebeurd.Omdat in IPO -verband gerichte een onderzoekloopt naar de op inrichtingen in grondwaterbeschermingsgebieden regelgeving, is daaraan inhoudelijk vooralsnogniets veranderd. Paragraaf3,l van bijlage l0B (oud) ging in zijn geheelover inrichtingen in grondwaterbescherningsgebieden.Deze regelingis vooralsnoginhoudelijk ongewijzigd opgenonen in dit uitvoeringsbesluit. Bijlage 10.8.1(oud), de lijst van inrichtingen die niet in een groudwaterbeschermingsgebiedrnogenworden opgericht,blijft inhoudelijk eveueensgehandhaafd,nu als ouderdeelvau dit besluit. Op grond van 5.4.1.van de PMV kunnen instructiebepalingenvoor inrichtingen in grondwaterbeschermingsgebiedenworden vastgesteld. Artikel 5.4.1.is gebaseerdop de bevoegdheiddie artikel 8.46 aan provinciale statengeeft om aan het bevoegdgezagvoor inrichtingen op te dragen beperkingenofvoorschriften, die nodig zijn ter beschermingvan het miìieu en waarvau de inhoud in de verordening is aangegeven, aan te brengenonderscheidenlijkte verbinden aan de vergunningen voor inrichtingen die behorentot een bij de verordeuing aangewezencategorie. Bijlage9 bevat de op die bevoegdheidgebaseerdeinstructies voor iurichtingen. Een wijziging van bijlage 9 dient op grond van artikel 8.46van de Wm (en dit artikel) door provinciale staten te worden vastgesteld(en dus ook gewijzigdetc). Artikel 5.4.1PMV en bijlage 9 zijn geheel ongewijzigdgehandhaafdin afwachting van de verwerking van de resultatenvan het lopende IPO - onderzoek naar de regelgevingvoor iurichtingen in grondwaterbeschermingsgebieden.
Zeist In artikel 7 zijn d,ebepalingen3.4.7 en3.4.2van bijlage 108 (oude verordeniug) met betrekking tot Zeist overgenomen.
lnrichtingenin waterwìngebieden de waterDit besluit betreft alleen de inrichtingen in grondwaterbeschermingsgebieden.Yoor 'tvingebieden in waterrvinactiviteiten is een apart besluit vastgesteld.Dat besluit bestrijkt alle gebieden,dus ool
Algem ene voo rschriften In de oude PMV hadden gedeputeerdestatenvia bepaling 5.1. (oud) de rnogelijkheid orn algemenevoorschriften vast te stellenvoor activiteiten binnen en buiten inrichtingen. Aau die bevoegdheidwas in hoofdzaakuitwerking gegevenvoor diverseactiviteiten buiten inrichtingen (Beshrittot vaststellingvan algemeuevoorschriften inzake grondwaterbescherrning (Prov. blad 1995,15).Die activiteiten zijn, voor zover nodig geacht, in de nieuwe opz.etper onderwerp ondergebrachtin de uitvoeringsbesluiten. Aan de bevoegdheidwas ook invulling gegevenvoor de opslagin bovengrondse tanks, zowel buiten als binnen inrichtingeu. In de toelichting bij de tekst van de PMV is uitgebreid ingegaan op het ontbreken van de noodzaak om op dit moment de opslagbuiten inrichtingen aanvullend in de PMV te regelen. Binnen inrichtiugen zijn de voor de betreffendeinrichtingen gesteldevoorschriften en beperkingen vau toepassingzoals die zijn gef'ormulee¡din de voor een inrichting geldende individuele vergunning op grond van de Wet milieubeheer dan wel in de voor een inrichting geldendealgemeuevoorschriften op grond van de ArnvB's ex a¡tikel 8.40van de Wet milieubeheer.Deze Arnvb's hebbende (vernieuwde)CPR-richtlijn 9-6 al opgenomen.Daarmee is het niet meer nodig aanvullenderegelste stellenvoor bovengrondseopslagbij inrichtingen waarvoor die Amvb's gelden. Daarnaastblijven vooralsnogde op artikel 5.4.1.van de PMV gebaseerde instructiebepalingen van toepassingdie zijn opgenomenin bijlage9 van de PMV.
Onthefing Ingevolgeartikel 6 blijft de mogelijkheid bestaanom ontheffing te verlenenvoor (Amvb-) inrichtingen. Vooralsnogblijft dez.eoptie nu nog openstaan.Dit wijkt daarmeeaf van de regeling voor activiteiten buiten inrichtingen, waar het ontheffingsinstrument is afgeschaft.Bij de wijz.igingvan de PMV tweedefase(onderdeelinrichtingen; zie hierna) valt een beslissingof ook bij inrichtingen kan worden gewerkt z.onderontheffingsinstrument.
WijzigingPMV onderdeelinrichtingen Met bovenstaanderegelingblijft de oude regelingvoor inrichtingen materieelvan toepassing. Zodra nieuwe regelsop basisvan het IPO onderzoekmoeten wordeu geïmplementeerd(medio 200212003)verdient het aanbevelingbij ingrijpende wijzigingen dezein zijn geheelaan provinciale staten voor te leggen.Gelijktijdig is het dan de vraag of de uitzonderingspositie voor het grondwaterbeschermingsgebied Zeist nog opportuun is of dat het nieuwe bescherrningsniveauvoor de zeerkwetsbaregrondwaterbescherrningsgebieden in zijn geheelook op Zcist van toepassingkan zrjn.
P r o v .b l a d 2 0 0 3 , 4 4 - p a g . I 3 -
Toelichting artikelsgewijs De artikelen 2, 3 en 4 Het ee¡ste lid van artikel 2 verwijst naar de bij dit besluit behorende lijst. Bijlage 10.8.1 oud (de lijst van inrichtingen) is daarin in zijn geheelen ongewijzigd gehandhaafd. Voor die inríchtingen geldt, voorzover zij een vergunning nodig hebben op grond van de Wm, een absoluut verbod. Datzelfde geldt ook voor de in de artil<elen 3 en 4 aangegeveninrichtingen. Artikel 5 Dit artikel houdt een absoluut verbod in voor inrichtingen die niet onder de individuele vergunningplicht van de Wm vallen, maar moeten voldoen aan in een algernenemaatregel van bestuur op grond van artikel 8.40Wm opgenomenvoo¡schriften. Artikel 6 Dit artikel bevat de in de algemenetoelichting al aangeduide ontheffingsmogelijkheid, Niet de procedure van de Awb is van toepassing,maar de procedure zoals opgenomen in hoofdstuk 7 van de verordening. Artikel T Dit artikel neemt ongewijzigd de bestaandebijzondere regeling voor inrichtingen in het grondwaterbeschermingsgebied Zeist over. Artikel S Dit artikel bevat enkele bepalingen die noodzakelijk zijn voor een goede overgang van de oude naar de nieuwe regeling.
BIJLAGE II Bijlagen Parkeernormering
Bijlage parkeernormering Bestemming / functie
parkeernorm
Agrarisch (A) met wijzigingsbevoegdheid verblijfsrecreatie conform bed&breakfast agrarisch recreatief bedrijf agrarisch educatief bedrijf hovenier zorglandbouw/zorgboerderij dieren-/paardenpension
1 parkeerplaats per kamer 1 parkeerplaats per standplaats 1 parkeerplaats per 100 m2 bvo 2 parkeerplaatsen per bedrijf 0,7 parkeerplaats per wooneenheid 0,5 parkeerplaats per box
Bedrijf (B) caravanbedrijf (sb-1) garagebedrijf (sb-2) houtbewerkend en aannemersbedrijf (sb-3) caravanstalling (cs) tuincentrum (tc) hoveniersbedrijf (hv)
2,5 parkeerplaats per 100 m2 bvo 2,5 parkeerplaats per 100 m2 bvo 2,5 parkeerplaats per 100 m2 bvo 0,5 parkeerplaats per 100 m2 bvo 5 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo 2 parkeerplaatsen per bedrijf
Maatschappelijk (M) overheidsvoorziening (sm-1) sociaal-cultureel (sm-2)
3,5 parkeerplaats per 100 m2 bvo 4 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo
Recreatie 1 (R1) dagrecreatie
Voor (nieuwe) bedrijven of voorzieningen dient met behulp van een parkeerbalans aangetoond te worden, dat voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid voor de bedrijven of voorzieningen, waarbij naast de te realiseren parkeerplaatsen op eigen terrein, dubbelgebruik van nabij gelegen (bestaande of te realiseren) openbare parkeerplaatsen meegenomen wordt.
Recreatie 2 (R2) volkstuin
0,3 parkeerplaats per kavel
Recreatie 3 (R3) verblijfsrecreatie
1,5 parkeerplaats per recreatieverblijf
Recreatie 4 (R4) zelfstandige verblijfsrecreatie
2 parkeerplaatsen per recreatieverblijf
Sport (S) sportterrein
20 parkeerplaatsen per netto hectare sportterrein
Wonen (W) woning
2 parkeerplaatsen per woning
Voor alle overige functies die binnen een van de bestemmingen in het plan vallen, geldt: Binnen de bestemming dient te worden voorzien in de noodzakelijke parkeervoorzieningen, waarbij ten minste de norm als aangegeven in de richtlijn “Parkeercijfers, basis voor parkeernormering” publicatie 182 van de Stichting C.R.O.W. d.d. maart 2004", dient te worden gerealiseerd, danwel de normering te worden gehanteerd van de functie binnen dezelfde bestemming die daarbij in het gebruik dicht in de buurt zit. Het plangebied wordt voor toepassing van de tabellen in de richtlijn aangemerkt als een gebied in de schil of het overloopgebied van de bebouwde kom met een niet stedelijke bebouwingsgraad. Met behulp van een parkeerbalans dient tevens aangetoond te worden, dat voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid voor de functies, waarbij naast de te realiseren parkeerplaatsen op eigen terrein, dubbelgebruik van nabij gelegen (bestaande of te realiseren) openbare parkeerplaatsen meegenomen mag worden.
KAART