Provincie West-Vlaanderen
GEMEENTE
Arrondissement Veurne
8690 ALVERINGEM
VERSLAG VAN DE GEMEENTERAAD ---------------------------------------------------------------------------------------Zitting van 26 maart 2014 ---------------------------------------------------------------------------------------Aanwezig : LIEFOOGHE Gerard, Voorzitter-Burgemeester; VERMEULEN Dirk en BLANCKAERT Jacques, Schepenen; AVONTURE Karolien, schepen en OCMW-voorzitter met raadgevende stem; *WACKENIER Marc, ALBRECHT Johan, *AMELOOT Philip, BUTAYE - BUTAYE Gerda, *VANDENBROUCKE Marnik, *MOUTON Jean-Pierre, *GODDERIS-T’JONCK Danielle, HEUGHEBAERT-GHEERAERT Gerda, *COPPEIN Bart, SAP Tom en DESMEDT-HUYGHE Martine, Raadsleden; VERSCHAVE Hendrik, Secretaris; Afwezig : DHONDT Germain, Schepen Deze vergadering, regelmatig bijeengeroepen door de Voorzitter bij schrijven van 18 maart 2014 met samenstelling van de dagorde, vangt aan om 20 uur.
PUNT 1 : DEFINITIEVE AFREKENING FORFAITAIRE BIJDRAGEN BRANDWEER VOOR DE JAARREKENINGEN 2006 TOT EN MET 2010 – ADVIES De Voorzitter-Burgemeester geeft een omstandige uiteenzetting over dit dossier aan de hand van een geprojecteerde presentatie waarvan de uitprints aan alle raadsleden ter zitting worden ter beschikking gesteld met volgende inhoud : 1. tijdstabel 2. brief gouverneur aan minister Milquet 3. antwoord minister Milquet aan gouverneur 4. onderrichting minister Milquet aan gouverneur 5. brief gouverneur aan gemeente 6. brief gouverneur over BBC 7. antwoord advocaat over BBC 8. brandweer 2005-2006 9. simulatie Jabbeke 2010 10. advies gemeenteraad 11. aangepaste alinea B.1 12. tabel M2 13. motie prezoneraad en bijlagen 1. Alveringem na afroming 2. de staat van het financieel evenwicht 3. de staat van het financieel evenwicht na opname 792.000 4. de staat van het financieel evenwicht na opname 792.000+400.000 5. de staat van het financieel evenwicht bij lenen over 20 jaar Hij overloopt de punten 1 tot 9 en duidt de inhoud, meer in het bijzonder de gebruikte formules en de passages en elementen die van wezenlijk belang zijn voor de berekening van de bijdrage.
Dit geeft aanleiding tot volgende vraagstelling waarbij de geciteerde raadsleden interveniëren en de Voorzitter-Burgemeester antwoord geeft : - Mr. COPPEIN : ° ondanks advies binnen de 60 dagen kan de Gouverneur blijkens de voorgelegde stukken, het bedrag toch van de rekening afnemen. Bestaat er een mogelijkheid om dit te beletten ? Er werd overleg gepleegd met de advocaat en op 12.03.2014 door de drie gemeentesecretarissen met de bedoeling hiertegen een kortgeding in te spannen. ° was er al een reactie op de brief over het meerjarenplan ? Neen. ° de kans op afname is reëel. Wat als de Raad van State de Gouverneur volgt ? Eerste vereiste is de procedure in kortgeding rond krijgen. Pas daarna kan naar de Raad van State getrokken worden, maar dat levert ook geen gewijzigd bedrag op, enkel dat de Gouverneur zijn besluit gemotiveerder zal moeten herdoen. - Mevr. T’ JONCK : ° hoe staat het met de discussie met ABB om het meerjarenplan al dan niet te schorsen ? Zie bijgevoegde brief. De Gouverneur beschikt over een termijn van 50 dagen. ° het is voor de gemeente niet onmogelijk om het bedrag te betalen mits bepaalde ingrepen.\ Die verneem ik graag ten gepasten tijde. - Mr. WACKENIER : werkt men samen met Bredene en Jabbeke of gaat deze laatste zijn eigen weg ? In een gesprek met de burgemeester deze middag werd afgesproken gezamenlijk te ageren als er geen politieke oplossing komt. - Mr. COPPEIN : ° er is een simulatie getoond tot 80 %. Zijn er nog andere ? Er is maar één getoond, maar er bestaan nog andere. ° wat bij 70% ? Belang van de simulaties is enkel aan te tonen dat er voor de Gouverneur andere berekeningsmogelijkheden bestaan. Ze zijn enkel voor intern gebruik, want het is niet aan de gemeenten zijn huiswerk te maken. ° kan de bijdrage nog lager dan € 100.000 ? - Mr. WACKENIER : ° werd bij Gouverneur gevraagd waarom hij 100 % aanrekent ? Bij het onderhoud met de Gouverneur was er nog geen zicht op de berekeningswijze. Het heeft heel wat studiewerk gevraagd om die te ontrafelen. In het verleden golden andere regels en was er geen nood die te onderzoeken om de Gouverneur op eventuele fouten te wijzen. ° kan de vraag dan nu niet gesteld worden ? Neen, zie het antwoord van de minister : 70% en motiveren. De Gouverneur heeft dit niet gedaan (zie brief pt. 3). De ministeriële omzendbrief is een leidraad. Vermoedelijk werd 100% genomen omdat dit in het verleden ook zo was. - Mr. COPPEIN : vermoedelijk is uitgegaan van 100 % omdat dit op kadastraal inkomen en bevolking als objectieve criteria gebaseerd is.\ Er spelen ook andere factoren een rol zoals aanwezigheid van havens, scholen, Sevesobedrijven, …. Hierna overloopt de Voorzitter-Burgemeester aan de hand van de projectie puntsgewijs het ontwerp van negatief advies met terugkoppeling naar de argumenten uiteengezet in het eerste deel.
Tevens licht hij punt 11 toe waarbij inzake de bezwaren ten aanzien van de voorgelegde afrekening, de onder hoofdding B. ‘Schending van beginselen van behoorlijk bestuur’, wordt voorgesteld om in punt B.1, alinea 3 aan te passen, ten einde elke verkeerde interpretatie van de cijfers uit te sluiten. De Raad verklaart zich eenparig akkoord met de voorgestelde wijziging. Vooraleer tot de stemming te kunnen overgaan, stellen de geciteerde raadsleden nog volgende vragen waarop de Voorzitter-Burgemeester antwoord geeft : - Mr. SAP : de wet van 14 en 24 januari 2013 wordt door elkaar gebruikt. Gaat het om 2 wetten of een tikfout ? Het betreft de wet van 14 januari 2013. Aan te passen in het ontwerp. - Mr. COPPEIN : ° in de commissie Binnenlandse Zaken van 12.03.2014 werden hierover diverse parlementaire vragen gesteld o.a. met betrekking tot deze problematiek in de Waalse gemeenten. In haar antwoordt gaat de minister uit van de wet van 14.01.2013, niet van het KB, dus volgens de minister is er geen KB nodig. Wel is een ontwerp van KB op komst voor de zones.\ De wet van 63 was nog geldig. Punt is dat minister en gouverneur niet eigenmachtig een berekeningswijze en bedrag mogen vaststellen. Dit staat bovendien in onze argumentering. Ook kan een wet geen zaken met terugwerkende kracht invoeren. ° het ontwerp KB komt in het Staatblad met uitgewerkte criteria, anders is er geen overeenstemming.\ Dit geldt voor de toekomst. ° de gemeente zal meer betalen.\ De discussie gaat nu niet over de toekomst, wel over een bedrag maal 3 en dat men 8 jaar teruggaat. - Mevr. T’ JONCK : de Gouverneur moest dat gezien hebben.\ De wet werd in het parlement goedgekeurd zonder rekening te houden met de consequenties. De schuldvraag is overbodig, maar wij dragen wel de gevolgen. - Mr. COPPEIN : de VVSG heeft in verleden hiervoor gewaarschuwd en een signaal gegeven, dus wist men ervan.\ Ik wil de Gouverneur niet verdedigen. - Mr. WACKENIER : ° in het antwoord van minister Milquet wordt voor de Waalse provincies een mogelijkheid van 10 afbetalingen geopperd. Wat als men dit ook hier voorstelt ? Wat is daarvan de oplossing ? ° men insinueert een lening op 10 jaar.\ Zelfde antwoord als hiervoor. ° dat wordt conflictmaterie tussen Vlaanderen en Wallonie.\ Minister Milquet is niet bevoegd voor de Waalse gemeenten. Haar voorstel heeft dus geen consequenties Ten slotte komt men tot volgend besluit : DEFINITIEVE AFREKENING FORFAITAIRE BIJDRAGEN BRANDWEER VOOR DE JAARREKENINGEN 2006 TOT EN MET 2010 – ADVIES Gelet op art. 10 §4 3°van de wet van 31.12.1963 betreffende de civiele bescherming zoals gewijzigd door de wet van 14.01.2013 inzake het adviesrecht van de gemeenteraad in deze materie; Gelet op art. 42, 146 §3, 151 en 153 van het Gemeentedecreet; Door de gouverneur (document 785 van 10/02/2014, ontvangen op 12/02/2014) wordt het voorstel van definitieve berekening van de forfaitaire kosten van de brandweer voor de jaren
2006 tot en met 2010 voor de gemeente Alveringem gelaten, telkens verminderd met het voorschot dat overeenkomstig de onderrichtingen van de minister van Binnenlandse Zaken reeds werd geïnd voor het betreffende jaar. Overeenkomstig artikel 10 §4, 3° van de Wet van 31 december 1963 betreffende de civiele bescherming, gewijzigd door de Wet van 14 januari 2013, beschikt de gemeenteraad over 60 dagen om over dit voorstel een gemotiveerd advies uit te brengen. Gemeenten zonder eigen brandweerdienst betalen mee in de brandweerkosten van het korps dat hen beschermt. Gemeenten zonder korps noemt men “beschermde gemeenten”. Gemeenten met een korps dat instaat voor intergemeentelijke bescherming noemt men “gemeenten-groepscentra”. De meeste gemeenten die in West-Vlaanderen geen eigen brandweerkorps hebben worden bediend door een zogenaamd Z-centrum (vb Vleteren). Slechts 3 gemeenten (Alveringem, Bredene en Jabbeke) worden rechtstreeks door een beroeps brandweerkorps (zgn Ycentrum) bediend. De Z-centra (vrijwilligers korpsen) betalen ook een kleine opleg aan Ycentra (beroeps korpsen) voor hun ondersteuning. Dit debat is niet nieuw. Kort na de fusie van gemeenten kwam dit reeds uitvoerig aan bod waarna de gouverneur en met hem alle gemeenten van West-Vlaanderen een verdeelsleutel aannamen die een bepaald evenwicht inhield. De kern van het probleem zit hem in het feit dat de gouverneur, zich baserend op een wetswijziging van 14/01/2013, met terugwerkende kracht en zonder rekening te houden met het belang van de door de Y-centra bediende gemeenten, eigenmachtig een berekeningsmethode heeft uitgewerkt met invulling van bepaalde parameters waarvan de toepassing tot het praktisch resultaat leidt dat de kostprijs voor de gemeenten die beschermd worden door een Y-centrum quasi verviervoudigt. Onder de oude regeling mocht de kost van het beroepspersoneel van de groepscentra dat aangerekend werd “niet meer dan 10 % uitgaan boven het minimum beroepspersoneel zoals door de Koning vastgesteld”. De gouverneur kon toen wel, “wegens regionale of lokale omstandigheden, één of meer van die gemeenten machtigen de kosten in verband met het beroepspersoneel daarboven, geheel of gedeeltelijk in rekening te brengen. De Koning legde de normen vast, die de gouverneur moest toepassen voor het bepalen van deze kosten”. Deze bepaling is opgeheven, en blijkbaar door het ambt van de gouverneur in die zin geïnterpreteerd dat nu alle kosten worden doorgerekend, zonder rekening te houden met de mogelijkheden die de wet laat om correcties door te voeren “ in functie van de lokale en regionale omstandigheden”. Ook andere normen die bepalend zijn voor de berekeningsmethode, en die vóór de wetswijziging van 14/01/2013 bij Koninklijk Besluit vastgelegd moesten worden, zijn nu arbitrair vastgelegd door de gouverneur. Het gaat inzonderheid om de bepaling van het aandeel van de Z-korpsen in de kosten van de Y-centra (art. 10, §2, 4°-5°), en de bepaling van het eigen aandeel van de gemeenten-centrum van een gewestelijke groep (art. 10, §3). De gouverneur heeft zijn berekening laten voorafgaan door voorlegging aan de Minister van Binnenlandse Zaken die weliswaar bij brief van 31/01/2014 de berekeningswijze aanvaardde, maar er (terecht) op wees dat de gehanteerde forfaitaire percentages in het berekeningsmodel onvoldoende zijn gemotiveerd. Voor Alveringem zou er nog te betalen zijn voor : 2006 – 139.075,34 euro, 2007 – 168.333,46 euro, 2008 – 159.657,67 euro, 2009 – 167.693,94 euro, 2010 – 157.962,10 euro.
Dit zou inhouden dat Alveringem in totaal liefst 792.720 euro moet betalen en er bij verdere toepassing van de door de gouverneur gehanteerde berekeningsmethode er nog een soortgelijke afrekening gevreesd kan worden voor de jaren 2011 - 2013, terwijl er voor 20062010 maximaal 100.000 euro verwacht werd, nl. een nabetaling (20.000 x 5 jaar), tot het gemiddelde van de jaren 1989-2005 (59.000). De huidige voorgestelde nabetaling van 792.720 euro is 8 keer het normaal verwachte bedrag (100.000) . Het gevraagde gemeentelijk aandeel van Alveringem in de kostprijs van de brandweer is met inbegrip van de reeds betaalde voorschotten: 2006 – 176.798,34 euro, 2007 – 206.826,92 euro, 2008 – 199.226,10 euro, 2009 – 208.583,15 en 2010 – 198.818,29 euro. Het gaat om een gigantisch bedrag van 990.251 euro voor 2006-2010,of 198.050 euro per jaar, waar de vorige jaren gemiddeld over de periode 1989-2005 een bedrag van 59.000 euro per jaar in rekening gebracht werd. Een dergelijke gigantische meer-afhouding zal de financiën en de goede werking van de gemeentelijke administratie ondermijnen. Deze werkwijze is vanuit een standpunt van een behoorlijke bestuurlijke samenwerking niet aanvaardbaar. De voorgenomen verhoging met een factor 3.35 ( van 59.000 naar 198.000) werd nooit gecommuniceerd zodat daar ook geen rekening mee gehouden kon worden bij de opmaak van de meerjarenplanning en bij de introductie van de nieuwe beleids- en beheercyclus. De gemeente ontving de vorige jaren volgende documenten die ook aan de gemeenteraad werden voorgelegd: --26/11/2009 (document 6011) – 64.791,48 euro - gemeenterekening 2007. Dit bedrag werd evenwel niet afgehouden van de rekening. Er volgde annulering met document 1321 wegens: "De berekening van deze brandweerbijdragen is gebaseerd op de berekening gemaakt in het kader van de brandweerhervorming. Naar analogie met de berekening van de reeds afgewerkte dienstjaren werd de gemeente Harelbeke hierin niet betrokken. De Minister van Binnenlandse Zaken is echter van oordeel dat ingevolge de wet van 20 juli 2005 houdende diverse bepalingen waarbij o.a. artikel10 van de wet van 31 december 1963 betreffende de civiele bescherming werd gewijzigd, de gemeente Harelbeke met ingang van 1 januari 2006 opnieuw bij de berekening van de brandweerbijdragen moet betrokken worden. In de gegeven omstandigheden heb ik beslist de procedure met betrekking tot de berekening van het dienstjaar 2008, gemeenterekening 2007 stop te zetten." -- 20/09/2010 (document 4978) – 66.284,26 euro – afrekening voor de gemeenterekening 2002 -- 16/03/2011 (document 1637) – 50.003,62 euro - afrekening voor de gemeenterekening 2003 -- 15/07/2011 (document 3934) – 43.841,33 euro - afrekening voor de gemeenterekening 2004 -- 15/07/2011 (document 3934) – 47.616,30 euro - afrekening voor de gemeenterekening 2005 -- 01/06/2012 (document 3117) – 37.723,00 euro - gemeenterekening 2006 (voorschot) -- 25/10/2012 (document 5356) – 38.493,46 euro - gemeenterekening 2007 (voorschot) --28/03/2013 (document 1792) – 39.568,43 euro - gemeenterekening 2008 (voorschot) --28/11/2011 (document 6290) over de omslag van de brandweerkosten vanaf dienstjaar 2007 (rekening 2006). In deze omzendbrief van de gouverneur wordt een tijdslijn voorop gezet omtrent de toekomstige afrekening van de brandweerkosten die vertraging heeft wegens de vernietiging door de raad van state van een uitvoeringsbesluit, maar er wordt op geen enkel ogenblik
melding gemaakt van een ernstige te verwachten wijziging in de methode van aanrekening, noch van een drastische verhoging van de bijdrage voor de beschermde gemeenten. Integendeel, in de brief staat : “Concreet zal op de volgende manier gewerkt worden : er zal door mijn dienst een gemiddelde worden berekend van de brandweeromslag van de laatste drie definitief berekende jaren ( meer concreet gaat het over de dienstjaren 2006,2005 en 2004). Van dit gemiddelde zal 80% worden genomen, dat al worden aangerekend/uitbetaald als voorschot voor het dienstjaar 2007. De werkwijze is gelijkaardig voor de latere dienstjaren, met dat verschil dat een indexatie van het voorschotbedrag zal worden toegepast ( rekening houdende met de voor het dienstjaar in kwestie geldende index).” Niets liet dus vooruit zien dat er een afrekening zou volgen met een vermenigvuldigingsfactor 3.35. Deze afrekening kon door de gouverneur blijkbaar nu pas opgemaakt worden, omdat er sinds 2006 een juridisch probleem was ten gevolge van de annulering van een koninklijk besluit door de Raad van State. Bij wet van 14 januari 2013 (BS 7 februari 2013) werden een aantal wijzigingen aangebracht aan de wet van 31/12/1963 betreffende de civiele bescherming. Door de gouverneur wordt de afrekening van de kosten 2006 - 2010 gemaakt, zich beroepend op de recente wijziging van artikel 10 van de Wet van 31/12/1963 betreffende de civiele bescherming en rekening houdende met de voorschotten die de gemeente in het verleden reeds heeft betaald. Wegens het belang voor de gemeente en de techniciteit van de materie werd door het schepencollege beslist om een raadsman aan te stellen in de persoon van meester Arnoud Declerck uit Harelbeke, die de nodige handelingen kan stellen ter verdediging van de belangen. Mr. Declerck is de raadsman van een aantal gemeenten uit West-Vlaanderen (Menen, Zwevegem, Kuurne, Anzegem) die de Wet van 14 januari 2013 betwisten voor het Grondwettelijk Hof en terugvordering eisen van de kosten ten aanzien van de Belgische Staat. BEZWAREN TEN AANZIEN VAN DE VOORGELEGDE AFREKENING:
A.
Onwettigheid van het optreden van de gouverneur - machtsoverschrijding
A.1 De provinciegouverneur brengt bijdragen in rekening zonder daartoe krachtens de wet bevoegd te zijn. In een rechtsstaat wordt de werking van het staatsapparaat beheerst door het wettigheidsbeginsel, wat impliceert dat een overheidsorgaan pas rechtmatig kan optreden wanneer dit gebeurt in overeenstemming met de wet (Mast, Dujardin, Van Damme en Vande Lanotte, Overzicht van het Belgisch Administratief recht, 18de editie 2009, nr. 17, p. 18; zie ook de artikelen 105, 108 en 159 van de Grondwet). De omslag van brandweerkosten tussen steden en gemeenten wordt geregeld door artikel 10 van de Wet betreffende de Civiele Bescherming van 31 december 1963. Voor de jaren 2006 tot en met 2010 moet toepassing worden gemaakt van de wettekst, zoals deze van kracht was na de wetswijziging van 20 juli 2005. Het toen geldend artikel 10 van de Wet bepaalde dat inzake:
-
de in aanmerking komende kosten van de brandweerdiensten van de gemeentengewestelijke groepscentra van de provincie (art. 10, §2, 3°), - de forfaitaire verhoging ter dekking van de eventuele interventies van de gemeentengroepscentra categorie Z ter versterking van de centra X en Y (art. 10, §2, 4°), - het aandeel dat de gemeente-groepscentrum van een gewestelijke groep moet dragen (art. 10, §3), de Koning de normen moet vastleggen voor de bepaling van de respectieve kosten, de forfaitaire som of het aandeel. Het desbetreffend Koninklijk Besluit van 25 oktober 2006 werd evenwel vernietigd door de Raad van State bij arrest nr. 204.782 d.d. 04 juni 2010. Er is bijgevolg geen wettelijke of reglementaire basis die de Gouverneur zou toelaten om eigenmachtig berekeningscriteria of berekeningsformules vast te leggen en toe te passen. De bevoegde minister heeft dit uitdrukkelijk erkend en met zoveel woorden bevestigd bij de behandeling van het wetsontwerp dat aanleiding gaf tot de wetswijziging van 14 januari 2013 (zie hierna, onder punt 2): “ Een koninklijk besluit van 25 oktober 2006 heeft de normen vastgesteld voor de bepaling van de aanvaardbare kosten van voornoemd aandeel. De Raad van State heeft dit koninklijk besluit via zijn arrest nr. 204 782 van 4 juni 2010 vernietigd. In dat arrest heeft de Raad de terzake aan de gouverneur verleende machtiging als onwettig en buitensporig aangemerkt. Tevens oordeelde de Raad dat er sprake was van discriminatie tussen de gemeenten, omdat die aan de willekeur van de gouverneur waren onderworpen. Naar aanleiding van dit arrest van de Raad van State beschikken de gouverneurs op dit ogenblik niet meer over enige wettelijke basis om over te gaan tot de verdeling van de kosten van de openbare brandweerdiensten tussen gemeenten-groepscentra en beschermde gemeenten. (…) ” Wanneer de wetgever een bevoegdheid toewijst aan de Koning, dan mag de Koning daarover niet beschikken door deze te delegeren aan een ondergeschikt bestuur, bv. een minister of een provinciegouverneur: “ Daarom is delegatie van bevoegdheid, vanuit een publiekrechtelijk oogpunt, verwerpelijk en komt het de Koning bv. niet toe de hem door artikel 108 G.W. opgedragen verordenende bevoegdheid aan een minister op te dragen. ” (Mast, Dujardin, Van Damme en Vande Lanotte, Overzicht van het Belgisch Administratief recht, 18de editie 2009, nr. 20, p. 20) De Raad van State heeft in het arrest van 4 juni 2010 – dat geldt ‘erga omnes’ – op ondubbelzinnige wijze vastgesteld dat de Koning de normering en berekeningswijze van het aandeel dat desgevallend ten laste komt van de gemeente-groepcentrum niet kan delegeren aan de gouverneur, nu dit strijdig zou zijn met artikel 10 van de Wet betreffende de Civiele Bescherming en het legaliteitsbeginsel zoals vastgelegd in artikel 162 van de Grondwet (zie het arrest, blz. 7, tweede alinea). Wanneer de wet het vastleggen van de normering toevertrouwt aan de Koning, dan kan de aldus toegewezen bevoegdheid niet worden gedelegeerd aan de minister van binnenlandse zaken, noch aan de provinciegouverneurs, zonder in strijd te komen met het legaliteitsbeginsel.
De provinciegouverneur bezondigt zich dus onbetwistbaar aan machtsoverschrijding wanneer hij, na het vernietigingsarrest van 4 juni 2010, voor verstreken dienstjaren toch (supplementaire) bijdragen in rekening brengt op grond van criteria en berekeningsformules die niet in de wet zijn vastgelegd. A.2 Noch de bevoegde minister, noch de gouverneur, kunnen zich voor de jaren 2006 tot en met 2010 beroepen op de wijziging van artikel 10 van de Wet betreffende de Civiele Bescherming, zoals ingevoerd door de Wet van 14 januari 2013. De wetswijziging van 14 januari 2013 heeft immers geen terugwerkende kracht. De wet wijkt niet af van het principieel verbod van terugwerkende kracht zoals vastgelegd in artikel 2 van het Burgerlijk Wetboek, dat erkend is als algemeen rechtsbeginsel: “De wet beschikt alleen voor het toekomende; zij heeft geen terugwerkende kracht” (art. 2 B.W.). De nieuwe bepalingen van artikel 10, zoals ingevoerd door de Wet van 14 januari 2013, gelden dus enkel voor de toekomst en niet voor de verstreken dienstjaren. A.3 Nog afgezien van de ongrondwettigheid van de gewijzigde bepalingen van artikel 10 (waaromtrent alle voorbehoud, gezien de lopende procedure voor het Grondwettelijk Hof), en de vaststelling dat deze niet met terugwerkende kracht kunnen worden toegepast, laat ook de huidige wettekst de provinciegouverneur niet toe om op rechtsgeldige wijze en eigenmachtig berekeningscriteria in te vullen of concrete berekeningsmethodes uit te vaardigen en toe te passen. Enkel de wetgever kan immers financiële verplichtingen opleggen aan gemeenten. Het legaliteitsbeginsel is in artikel 162 G.W. specifiek verankerd ter bescherming van de gemeentelijke autonomie. De grondwetgever heeft aldus de gemeentelijke instellingen willen beschermen tegen de uitvoerende macht, zodat onder meer financiële verplichtingen van de gemeenten “bij de wet” geregeld moeten worden, en niet door de organen van de uitvoerende macht (Mast, Dujardin, Van Damme en Vande Lanotte, o.c., nr. 560.6, p. 525). Ten aanzien van een beschermde gemeente die niet over een eigen brandweerdienst beschikt, is weliswaar in artikel 10, §4, 1° van de Wet een berekeningsformule opgenomen, maar een aantal parameters zijn afhankelijk van de vaststelling van de in aanmerking komende kosten van de brandweerdiensten van de gemeenten-gewestelijke groepscentra van de provincie zoals bedoeld in artikel 10, §2, 1°, verhoogd of verlaagd op grond van artikel 10, §2, 4° en 5°, alsook van het aandeel dat de gemeenten-gewestelijke groepscentra moeten dragen (art. 10, §3), En zoals hiervoor aangetoond, kunnen deze parameters niet op wettige wijze door de minister noch door de gouverneur worden vastgesteld. Het volstaat inderdaad niet dat in artikel 10, § 2 en 3 van de Wet betreffende de Civiele Bescherming een aantal criteria zijn opgenomen ter berekening van bijdragen van de gemeente-groepscentra, dat dit de gouverneur zou toelaten om eigenmachtig die criteria concreet in te vullen en een wijze van berekening vast te leggen. Niet de criteria als zodanig (bevolkingscijfer, kadastraal inkomen, lokale en regionale omstandigheden) zijn doorslaggevend, wel de wijze waarop deze criteria met elkaar worden gecombineerd en in
een concrete berekeningsmethode worden omgezet. En het is precies deze berekeningsmethode die niet overgelaten kan worden aan de willekeur van de provinciegouverneurs (noch van de minister van Binnenlandse Zaken). Zowel het vastleggen van de berekeningsmethode als zodanig, als elke individuele beslissing die met toepassing van zulke berekeningsmethode zou worden genomen, is onvermijdelijk strijdig met de hiervoor aangehaalde grondwettelijke beginselen en derhalve manifest onwettig (art. 159 van de Grondwet). A.4 Zonder afbreuk te doen aan de hiervoor uiteengezette fundamentele bezwaren, stelt de gemeenteraad bovendien vast dat de provinciegouverneur zijn voorgenomen beslissing niet naar behoren motiveert, en zich kennelijk beroept op instructies van de minister van binnenlandse zaken die evenmin de wettigheidstoets kunnen doorstaan: a.
De forfaitaire som, bedoeld in artikel 10, §2, 4° en 5° wordt bepaald op 6% op basis van de “historische meerkost van de Y-korpsen t.o.v. de Z-korpsen”. Dit wordt op geen enkele wijze toegelicht of onderbouwd. De vraag is trouwens niet hoeveel duurder de Ykorpsen zijn t.o.v. de Z- korpsen, maar wél wat de reële impact is van de kosten “ter dekking van de interventies van Z-korpsen ter versterking van de Y-korpsen”. Ter zake wordt geen enkele informatie of berekeningselement verstrekt, laat staan dat er een draagkrachtige motivering zou zijn ter bepaling van het voorgestelde percentage.
b.
Artikel 10, §3 van de wet voorziet dat de gouverneur het aandeel van een gemeentegroepscentrum vaststelt “in functie van de lokale en regionale omstandigheden rekening houdend met hoofdzakelijk het bevolkingscijfer en het kadastraal inkomen”. Nu blijkt uit de voorgestelde berekening dat niet “hoofdzakelijk” maar uitsluitend rekening wordt gehouden met het kadastraal inkomen en het bevolkingscijfer, wat als algemene regel niet verenigbaar is met de wettekst, en overigens op geen enkele wijze wordt gemotiveerd of onderbouwd.
A.5 Concreet, wat de gemeente Alveringem betreft, blijkt uit de vergelijking van de afrekeningen tot en met het jaar 2005 en de nu voorgestelde afrekening dat de door de gouverneur (met machtsoverschrijding) vastgestelde berekeningsmethode ertoe leidt dat de gevorderde bijdrage bijna verviervoudigt. Het enkel feit dat bij ongewijzigde feitelijke omstandigheden de bijdrage voor een beschermde gemeente met circa 335% stijgt, wijst er meteen op dat op een kennelijk onredelijke wijze gebruik is gemaakt van de ontoelaatbare delegatie van bevoegdheid aan de gouverneur. Uit nader onderzoek blijkt dat dit inzonderheid te wijten is aan een combinatie van volgende factoren: a.
Het feit dat de “uitgaven welke uiteraard ten laste komen van de gewestelijke groepscentrumgemeente” (artikel 10, §2, 2°, c) zonder draagkrachtige motivering begroot worden op amper 15%, wat een manifeste onderschatting is. Voor 2003 en 2004 werd dit percentage nog op 20% begroot. Er is geen reden om aan te nemen dat dit percentage plots met een vierde gedaald is, in het licht van de toenemende dienstverlening.
b.
Het feit dat geen rekening werd gehouden met de plaatselijke omstandigheden maar uitsluitend met kadastraal inkomen en bevolkingscijfer, niet met andere lokale omstandigheden. Zoals hiervoor aangegeven, is de minister niet bevoegd om het aandeel van de specifieke lokale omstandigheden te reduceren tot maximaal 30%, en is de gouverneur niet bevoegd om dit aandeel zonder meer op 0% te plaatsen. Deze arbitraire percentages leiden tot manifest disproportionele lasten voor de beschermde gemeenten. De werkelijkheid is dat de kosten van vnl. de Y-korpsen van Brugge en Oostende hoog oplopen omwille van de aldaar gevestigde bedrijvencentra, havens, luchthaven, ziekenhuizen, scholen. Het is kennelijk onredelijk om daarmee geen rekening te houden en kleinere gemeenten louter op basis van kadastraal inkomen en bevolkingscijfer te laten bijdragen in deze kosten die uitsluitend toerekenbaar zijn aan de specifieke noden van Brugge en Oostende. De kosten van het Y-korps van Veurne zijn van 686.000 euro in 2005 gezakt naar 544.315 euro in 2006, wat normaliter zou moeten leiden tot een evenredig lagere bijdrage van Alveringem in die kosten. Er is echter een forse toename van de toegerekende bijdrage van Alveringem, beschermd door Veurne, van 47.616 euro voor 2005 naar 176.798 euro voor 2006. Dit is hoofdzakelijk toe te schrijven aan het feit dat de specifieke uitgaven ten laste van de groepscentrumgemeenten onderschat zijn en aan het feit dat voorbijgegaan is aan de specifieke lokale omstandigheden van Brugge en Oostende, die leiden tot een zwaar overtal van in rekening gebrachte manschappen wat totaal los staat van de bescherming van Alveringem ( 76 op 136 voor Brugge en 64 op 124 voor Oostende, ten opzichte van de norm “in kosten te brengen manschappen”, wettelijk minimum + 10%, gehanteerd tot en met 2005 ).
B.
Schending van beginselen van behoorlijk bestuur
B.1 Meer dan 25 jaar werd een verdelingsmechanisme toegepast dat voor Alveringem resulteerde in een gemiddelde jaarlijkse bijdrage van circa 59.000 euro. Voor de jaren 2006 en volgende werden voorschotten in rekening gebracht in dezelfde orde van grootte, berekend aan een gemiddelde van 80% van de jaren 2003, 2004 en 2005. Door nu een gewijzigde berekeningsmethode met terugwerkende kracht toe te passen, zou vanaf het jaar 2006 de bijdrage van de gemeente Alveringem tot liefst 335% verhogen (198.000 ipv 59.000). Het gaat om een volstrekt onvoorzienbare meerkost van liefst 750.000 euro voor de jaren 2006-2010. Als (zoals aangekondigd) dezelfde methode toegepast zou worden voor de jaren 2011-2013, zou de meerkost oplopen tot ruim 1.200.000 euro, en met de afrekening voor 2014 er bij, tot ca 1.380.000 euro, ten opzichte van een jaarbudget van circa 5.500.000 euro. Dit is berekend tegenover de verwachte 20% die nog zou moeten nabetaald worden. Berekend tegenover de gemiddelde bijdrage van 59.000 euro worden de bedragen respectievelijk 695.000,1.110.000 en 1.250.000 euro. Het is duidelijk dat dit de gemeentefinanciën volledig onderuit haalt. Door jarenlang voorschotten in rekening te brengen die in orde van grootte in lijn lagen met de bijdragen die tot en met het jaar 2005 werden betaald, is het retroactief toepassen van een onwettige nieuwe berekeningsmethode op zijn minst ook strijdig met de elementaire beginselen van behoorlijk bestuur, meer bepaald het redelijkheids-, het zorgvuldigheids-, het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel.
In een rechtsstaat moeten alle rechtssubjecten, dus ook gemeenten, kunnen vertrouwen op een zekere standvastigheid van de hogere overheid. Het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel vereist dat het vaststellen van de toepasselijke rechtsregels, ook in het kader van de uitoefening van een discretionaire bevoegdheid, door de overheid op een consequente, voorzienbare en duidelijke wijze en binnen een redelijke termijn gebeurt (I. Opdebeeck en M. Van Damme, Beginselen van Behoorlijk Bestuur, Die Keure 2006, nr. 424 ). Daaruit vloeit onder meer het principieel verbod voort van niet-retroactiviteit van administratieve rechtshandelingen van reglementaire of individuele aard, dat strekt tot stabiliteit en rechtszekerheid van bestaande rechtsverhoudingen (I. Opdebeeck en M. Van Damme, o.c., nrs. 427 en 432). Zonder wettelijke machtiging (die in casu niet voorhanden is, cfr. supra, onder A.2), kan een afwijking van het verbod van retroactiviteit slechts in uitzonderlijke omstandigheden worden gebillijkt, en zelfs dan nooit afbreuk doen aan de rechtszekerheid. Het feit dat de federale overheid door eigen onzorgvuldigheid en nalatigheid, meer bepaald door het uitvaardigen op 25 oktober 2006 van een onwettig Koninklijk Besluit, gevolgd door een jarenlange passiviteit na de vernietiging ervan bij arrest van 4 juni 2010 van de Raad van State, niet in staat bleek om op een rechtmatige wijze de bijdragen vast te stellen inzake brandbeveiliging, kan evident geen alibi zijn om nu acht jaar in de tijd terug te gaan en ten laste van de gemeente Alveringem draconische supplementen te gaan invorderen. Dit is volstrekt onverenigbaar met het gewettigd vertrouwen dat al die jaren werd gewekt, o.m. door het aanrekenen van een provisie die in de lijn lag van de bijdragen die tot en met het jaar 2005 in rekening werden gebracht. B.2 Tot 2005 werd een berekeningsmethode gevolgd die resulteerde in beperkte en aanvaardbare verschillen tussen de bijdragen die aangerekend werden aan gemeenten die zich min of meer in een vergelijkbare situatie bevinden. Zeker in combinatie met de retroactieve toepassing die de gouverneur wenst te maken van de nieuwe betwiste berekeningsmethode, resulteert die in een onbetwistbare en flagrante schending van het gelijkheidsbeginsel. Het volstaat de cijfers te vergelijken van de drie gemeenten (Bredene, Alveringem en Jabbeke) die worden beschermd door een stedelijk Y-korps met deze van gemeenten die beroep doen op de bescherming van een Z-korps. Waar bijvoorbeeld voor het jaar 2010 aan Alveringem ( met 4920 inwoners) 198.818 euro aangerekend zou worden, of 40,40 euro per inwoner, bedraagt de bijdrage slechts de helft voor een vergelijkbare landelijke gemeente Vleteren in dezelfde regio: Vleteren (3676 inwoners) 73.587 euro of 20,01 euro per inwoner. Het is overduidelijk dat noch het kadastraal inkomen van deze gemeenten, noch lokale of regionale omstandigheden, van aard zijn om zulke gigantische verschillen in redelijkheid te verklaren, laat staan te verantwoorden. Geplaatst voor de voorgelegde jaartabel met de lastenverdeling, rijst de vraag of de gouverneur wel onpartijdig te werk is gegaan. De overzichtslijst toont aan dat de 3 door de Y-centra beschermde gemeenten gewoon manifest en grovelijk benadeeld worden. Het argument dat toepassing zou zijn gemaakt van gewijzigde wetsbepalingen is niet terecht, omdat deze (afgezien van de ongrondwettigheid ervan) geen terugwerkende kracht hebben,
terwijl door de (ontoelaatbare) delegatie van bevoegdheid aan de gouverneur hoe dan ook voldoende ruimte is gelaten om op een niet-discriminatoire wijze de lasten te verdelen. Dit kan onder meer door de wijze van begroting van het eigen aandeel van de Y- en Z-centra, en door verrekening van specifieke lokale en regionale omstandigheden. Maar integendeel werd gekozen voor een blinde toepassing van vaste percentages, die op geen enkele wijze concreet zijn gemotiveerd of onderbouwd. Er zijn ook andere oplossingen denkbaar om te vermijden dat de drie gemeenten die door een Y-centrum beschermd worden, disproportioneel worden belast, namelijk door deze te laten ressorteren onder een Z-centrum. Sedert de invoering van het principe van de snelste adequate hulp in 2007, waarbij de territoriale bevoegdheid wegviel, is Alveringem reeds grotendeels beschemd door de Zkorpsen van Zuid-IJZER (voorpost van Poperinge), en door Lo. Poperinge en Lo in de berekening voor Alveringem verwerken, is in deze dan logischer dan Brugge en Oostende. Deze gewijzigde dienstverlening die de gemaakte kosten door het Y-centrum Veurne voor Alveringem wijzigt/laat dalen, wat ook geldt voor de andere Y-centra Brugge en Oostende, behoort eveneens tot de lokale en regionale omstandigheden die in rekening moeten gebracht worden bij de bepaling van het aandeel van de kosten van de gemeente-centrum van een gewestelijke groep maar in huidig voorstel totaal niet meegenomen zijn, ten nadele van de beschermde gemeenten. B.3 Het voorgaande illustreert dat de gehanteerde berekeningsmethode noch formeel noch materieel behoorlijk is gemotiveerd, zoals de bevoegde minister trouwens zelf al heeft aangegeven in haar brief van 31 januari 2014. Het enkel feit dat de berekeningsmethode tot zulke flagrante discriminatie leidt tussen gemeenten onderling, en tot een verviervoudiging van de lasten voor de gemeentes Jabbeke, Alveringem en Bredene, illustreert dat de gouverneur kennelijk geen oog heeft gehad voor een billijke en gelijkwaardige verdeling van de lasten, en dus zijn beslissing niet rechtsgeldig motiveert. Indien een nieuwe of aanvullende motivering zou worden uitgewerkt, al dan niet met repercussie op de verdeling van de lasten, dient de procedure en de vraag om advies door de gemeenteraad van meet af aan te worden hernomen. Het zou inderdaad niet kunnen dat de gemeente post factum geconfronteerd wordt met aangepaste regels, motivering of onderliggende stukken, zonder daarover advies te kunnen uitbrengen zoals door de wet voorgeschreven. B.4 Het voorgaande klemt des te meer, gezien de drastische gevolgen voor de gemeentelijke begroting en de gemeentefinanciën. Een verhoging van de brandweerkosten met een factor 3.35 was niet te voorzien en brengt het financieel evenwicht van de gemeente in gevaar. De gemeente heeft eind 2013 in het kader van het meerjarenplan en de daaraan gekoppelde verplichte nieuwe boekhouding (BBC) een gedetailleerd besparingsplan en beleidsplanning gerealiseerd en gecommuniceerd met de bevolking. Ook hier werd door de gouverneur geen enkele moeite gedaan om tijdig een standpunt of een voorbehoud te formuleren.
Van de gouverneur die ook het kenniscentrum inzake brandweer in de provincie beheert mag verwacht worden dat hij alle betrokkenen behoorlijk en voorafgaand informeert. Dat geldt zeker voor de beschermde gemeenten die niet over een eigen korps en know-how op het vlak van brandweerbestrijding beschikken. Dit werd nagelaten. Mocht effectief een 335% gestegen bijdrage worden aangerekend, dan komt de gemeente voor quasi onoplosbare problemen te staan, waaraan enkel tegemoet gekomen zou kunnen worden door ontslag van personeel of noodzakelijke projecten te schrappen. Een en ander brengt de vereiste gemeentelijke dienstverlening in gevaar. Het invoeren van nieuwe belastingen lastens de bevolking van Alveringem (en ten gunste van de stedelijke centra Brugge en Oostende) is niet realistisch in de gemeente Alveringem die reeds de hoogste taxatieniveaus van 2250 opcentiemen en 8% inkomstenbelasting heeft.
C. C.1
Ondergeschikt: kritiek op de berekeningsmethode Geen verrekening van de dotatie uit het Gemeentefonds
In alle berekeningsvoorstellen wordt voorbij gegaan aan een belangrijk element: steden ontvangen een veel hogere dotatie uit het Gemeentefonds dan gemeenten van het profiel van Alveringem. Die hogere dotatie is precies bedoeld om in de stedelijke dienstverlening te kunnen voorzien. Zo heeft Brugge voor 2014 een dotatie van 71,5 miljoen euro of circa 600 euro per inwoner. Alveringem krijgt een dotatie van 1,63 miljoen euro of circa 330 euro per inwoner. Brugge ontvangt dus een veel hoger bedrag per inwoner als algemene gewestdotatie voor die stedelijke dienstverlening (centrumfuncties). Indien hier geen rekening mee gehouden wordt bij de kostenaanrekening dan krijgt Brugge hiervoor 2 keer het geld: één keer van Vlaanderen en een tweede keer van de door de Y-korpsen beschermde gemeenten zoals Alveringem. Hetzelfde geldt voor Oostende en Veurne. Dit is een algemene regel die steeds toegepast wordt bij schaderegelingen en die hier ook tussen openbare besturen moet verrekend worden. De Y-centra kunnen geen bijdrage vragen in kosten die ze zelf niet moeten dragen. Net zoals bepaalde tegemoetkomingen van de Staat niet in rekening mogen worden gebracht (krachtens de uitdrukkelijke bepaling van artikel 10, §2, 2°, laatste lid van de Wet van 31 januari 1963), moet bij de bepaling van de netto kosten van de gemeenten-groepscentra alle andere vormen van subsidiëring door de Vlaamse overheid eerst (procentueel) worden verrekend. Een concreet voorbeeld daarbij is de voorziening voor de haven van Zeebrugge waarvoor belangrijke brandweerkosten worden gemaakt. In de verdeling van het Gemeentefonds is er een belangrijke bijkomende dotatie wegens de aanwezigheid van een zeehaven. Maar de kosten van de brandweer voor die zeehaven worden ook integraal doorgerekend in de kosten van de Y centra die moeten verdeeld worden over de Y-centra en de beschermde gemeenten. Alveringem helpt dus meebetalen in kosten die reeds door een andere instantie gecompenseerd zijn. Deze reeds gesubsidieerde kosten moeten uit het gemeenschappelijk kostenbedrag van de Y gemeenten gehaald worden, in de plaats van procentueel te verhalen op de beschermde gemeenten. Het is niet aanvaardbaar dat een gemeente aan een andere gemeente kosten aanrekent waarvoor het reeds gewestelijk gesubsidieerd is. De federale overheid moet op dat vlak rekening houden met de gewestelijke subsidiëring, conform artikel 10§3 van de Wet van 31 december 1963 die stelt dat de gouverneur rekening moet houden met de lokale en
regionale omstandigheden bij de bepaling van het aandeel van de groepscentrumgemeente in de kosten.
C.2 Bezwaar tegen de 100% aanrekening op basis van bevolking en kadastraal inkomen Art. 10 §3 van de wet van 1963 bepaalt: "In afwijking van artikel 256 NGW neemt de gemeente- centrum van een gewestelijke groep deel in een aandeel van de in aanmerking komende kosten van de brandweerdiensten, vastgesteld door de gouverneur in functie van de lokale en regionale omstandigheden rekening houdend met hoofdzakelijk het bevolkingscijfer en het kadastraal inkomen." De minister heeft aangevuld: “ Bevolkingscijfer en KI dienen voor minimaal 70% te worden meegeteld” (omzendbrief 4 maart 2013). Afgezien van het feit dat de minister geen bevoegdheid heeft om deze norm op te leggen, staat alleszins vast dat de wetgever én de minister andere factoren in rekening wenst te brengen, zoals: de lokale risicofactoren (vb. de haven of sevesobedrijven), het industrieel en ambachtelijk KI, de beperkte capaciteit nodig voor een kleine gemeente en het gering aantal verstrekte tussenkomsten aldaar. Het lijkt dat de gouverneur hier gekozen heeft voor de gemakkelijkheidsoplossing, zijnde het KI en bevolkingscijfer voor 100% aanrekenen. Hij gaat in ieder geval voorbij aan de mogelijkheden die hem geboden worden door de minister, en dit zonder enige motivering, behoudens de werkwijze in het verleden. Dat laatste is bij een fundamenteel gewijzigde berekeningsmethode evident geen motivering. Naar analogie kan geargumenteerd worden dat de globale aanrekening dan ook maar gelijk moet blijven. C.3 Bezwaar tegen het toegepaste percentage van 15% voor de oneigenlijke taken van de brandweer. Dit percentage wordt niet gemotiveerd in het berekeningsvoorstel, zoals al aangestipt door de Minister in haar brief van 31 januari 2014. Verder dan “het lijkt redelijk dat in een gemeente met een brandweerkorps, dat korps ongeveer 15% taken heeft die exclusief voor de eigen gemeente worden uitgevoerd” gaat de gouverneur niet. Elk onderliggend gegeven ter staving van dit percentage ontbreekt. De vele jaren die intussen verstreken zijn lieten tijd en ruimte om dit onderdeel behoorlijk te onderzoeken en te motiveren, zoals gevraagd door de minister van Binnenlandse Zaken. Dit was ongetwijfeld de verklaring voor het feit dat in het verleden een veel groter aandeel van de personeelskosten van de X- en Y-centra niet in de bijdrageregeling was opgenomen (zie het artikel 10, §2, 3° van de Wet, van kracht tot begin 2013). Maar los daarvan werd daarbovenop voor bvb. 2003 en 2004 dit percentage nog op 20% begroot. Er is geen reden om aan te nemen dat dit percentage in 2006-2010 plots met een vierde gedaald is, in het licht van de toenemende dienstverlening. Het is duidelijk dat elk stedelijk korps heel wat van die taken waarneemt en dat bij gebrek aan enig bewijs dit als veel te laag moet aanzien worden. C.4 Bezwaar tegen de te lage bijdrage van 6% ten aanzien van de Z-korpsen. Ook de kostenaanrekening van 6% ten aanzien van de Z-Centra wordt onvoldoende gemotiveerd.
De wet voorziet in art. 10 §2 4°: “De in aanmerking komende kosten van de gemeentegewestelijk groepscentrum van categorie Z, zoals zij voortvloeien 5[uit punt 2°]5, worden verhoogd met een forfaitaire som welke niet boven de 25 % van de kosten mag uitgaan en bestemd is tot dekking van de eventuele interventies ter versterking van de centra X en Y. “ Waarom dan een beperking op 6% ? Waarom geen toepassing maken van een hogere aanrekening die het evenwicht in de lasten meer zou benaderen? De vraag kan hier ook gesteld worden waarom deze kostenaanrekening aan de Z-centra niet gebeurt op basis van de kosten van de verstrekker (de Y-centra 16 miljoen euro) dan wel op de eigen kosten (de Z-centra met 15 miljoen euro kosten). De beschermde gemeenten en dus Alveringem worden wel afgerekend op basis van de kosten van de verstrekker. C.5 Bezwaar tegen de aanrekening op basis van de neergelegde kopieën uit de rekening van de brandweerkorpsen (zie bijlage _Veurne/Brugge/Oostende2010) Het is een algemeen rechtsbeginsel dat hij die aanspraak maakt op een tegoed in zijn voordeel, daarvan op een behoorlijke wijze het bewijs levert. Een afschrift is meegedeeld van de neergelegde rekeningen van de respectieve brandweerdiensten uit de provincie. De gouverneur beperkt zich tot het aanrekenen op basis van de neergelegde kopieën uit de boekhouding van de verschillende korpsen. Nochtans voorziet de wet dat de gouverneur de forfaitaire en jaarlijkse bijdrage vast stelt op basis van de in aanmerking komende kosten van de brandweerdiensten van de gemeentengewestelijke groepscentra. Die kosten dienen vastgesteld te worden op grond van werkelijk gedragen kosten… Het feit dat de gouverneur zelf een forfaitaire aftrek voorziet voor de opgenomen oneigenlijke taken van de brandweer betekent dat deze rekeningen moeilijk als sluitend bewijs voor de ‘in aanmerking komende en werkelijk gedragen kosten” kunnen aanzien worden. Kortom, de in aanmerking komende en werkelijk gedragen kosten moeten in concreto worden bewezen, en daarvoor volstaan de neergelegde kopieën uit de stadsrekening en de summiere kostenberekening zeker niet. De gouverneur dient alle kosten te onderzoeken en de beslissing te nemen omtrent wat in aanmerking kan genomen worden, uitgave per uitgave. Hij dient ook te onderzoeken of het werkelijk door de steden Brugge/Oostende /Veurne gedragen kosten betreft waarbij opnieuw de vraag kan gesteld worden naar de verrekening van de dotatie uit het Gemeentefonds.
D.
Uiterst ondergeschikt: verjaring
Nog afgezien van het voorgaande zijn in elk geval de gevorderde bijdragen voor de jaren 2006 tot 2009 verjaard. Ter zake geldt de vijfjarige verjaringstermijn van artikel 2277 B.W., die toepasselijk is op “al hetgeen betaalbaar is bij het jaar of bij kortere termijnen”. Deze verjaringstermijn is toepasselijk op alle schulden die periodiek toenemen, in tegenstelling tot kapitaalschulden die vaststaan maar in termijnen betaalbaar zijn. Artikel 2277 B.W. wil meer bepaald de termijnschuldenaar beschermen tegen de opeenstapeling van periodieke schulden over een te lange periode en de schuldeiser aanzetten tot zorgzaamheid. Vandaar dat de vijfjarige verjaringstermijn bv. toepasselijk is op
periodieke schulden in verband met de gemeenschappelijke lasten van de mede-eigendom van een gebouw (Grondwettelijk Hof, arrest nr. 6/2011 d.d. 13 januari 2011). Dit geldt onbetwistbaar ook inzake de gevorderde bijdragen voor brandweerbeveiliging, die immers ook per jaar afgerekend moeten worden (art. 10, §4, 3° van de Wet van 31.12.1963), en die door het stilzitten en de onzorgvuldigheid van de schuldeiser na verloop van tijd de gemeentelijke financiën dreigen te destabiliseren. * * * De gemeenteraad beslist eenparig om voornoemde redenen ongunstig advies uit te brengen over dit voorstel en behoudt zich alle rechten voor om de beslissing van de gouverneur aan te vechten, en meer bepaald om de bovenstaande motivering nader uit te werken en aan te vullen met alle middelen van recht, voor zover op basis van bovenstaande argumentatie de aangekondigde aanrekening van bijdragen niet fundamenteel en op aanvaardbare wijze zou worden herzien.
De Voorzitter-Burgemeester licht verder de resterende punten van de presentatie toe. Deze spitsen zich toe op de financiële gevolgen voor de gemeente, o.a. de verplichte financiële evenwichten en het effect bij het aangaan van een lening. Mevr. ’T JONCK doet een aantal voorstellen om hieruit te geraken o.a. door het herwerken van het meerjarenplan, het schrappen van investeringen, het gebruik van bestemde gelden, verhogen van de aanvullende personenbelasting of lenen. De behandeling van dit punt wordt afgerond met enige toelichting over de motie van de prezoneraad en een vraag over hoe het nu verder moet met de voorlopige twaalfden. De secretaris antwoordt dat hierover nog geen duidelijkheid bestaat. De Voorzitter-Burgemeester schorst de zitting gedurende een vijftal minuten, waarna ze weer aanvangt met de behandeling van volgend punt.
PUNT 2 : GOEDKEURING SAMENWERKINGSOVEREENKOMST MET DE PROVINCIE WEST-VLAANDEREN BETREFFENDE DE AANLEG EN FINANCIERING VAN RECREATIEVE FIETSINFRASTRUCTUUR LANGS GEMEENTEWEGEN, MEER BEPAALD AANLEG FIETSPAD ROESBRUGGE-BEVEREN AAN DE IJZER. Gelet op het Provincieraadsbesluit dd.22.03.2007 betreffende de aanleg van fietspaden op gemeentewegen, meer bepaald met betrekking tot de aanleg van het fietspad Roesbrugge-Beveren aan de IJzer, deel gelegen op het grondgebied van de gemeente Alveringem; Overwegende dat het de bedoeling is een betere recreatieve fiets- en wandelverbinding tussen Roesbrugge en Beveren aan de IJzer uit te bouwen na de aanleg van een recreatieve brug door Waterwegen en Zeekanaal NV over de IJzer met Beveren-IJzer welke verbinding onderdeel wordt van een nieuw provinciaal wandelnetwerk (kaart 1) en de aanpassingen van het fietsnetwerk de Westhoek en de Noordzeeroute; Overwegende dat de Vlaamse Landmaatschappij, de provincie-gebiedsgerichte werking, Westtoer, NV Waterwegen en Zeekanaal en de gemeenten Alveringem en Poperinge deze acties gezamenlijk hebben uitgewerkt met als doel de bovenloop van de IJzer recreatief op
de kaart te zetten daar het gebied nu veeleer een doorgangsgebied en geen bestemmingsgebied is en deze acties onderdeel zijn van het landinrichtingsproject De Westhoek – inrichtingsplan Vallei De IJzer en het Europese project “Leve(nd) Hoppeland”; Gelet op ons besluit van 28.11.2013 houdende goedkeuring van de samenwerkingsovereenkomst met de provincie West-Vlaanderen betreffende de aanleg en financiering van recreatieve fietsinfrastructuur langs gemeentewegen, meer bepaald aanleg fietspad Roesbrugge-Beveren aan de IJzer; Gelet thans op het mailbericht dd. 12.03.2014 van de provincie – gebiedsgerichte werking dat in tegenstelling tot wat in voornoemde besluit opgenomen, Waterwegen en Zeekanaal NV thans opteert voor een overeenkomst met de drie partijen; Gelet op de te dien einde door de provincie-gebiedsgerichte werking voorgelegde samenwerkingsovereenkomst tussen de Provincie West-Vlaanderen, de Gemeente Alveringem en Waterwegen en Zeekanaal NV, waarbij de provincie zal optreden als aanbestedende overheid en als ontwerper; Overwegende dat de kosten voor het uitvoeringsdossier (studiekosten, erelonen, veiligheidscoördinator) volledig gedragen worden door de aanbestedende overheid; Overwegende dat deze overeenkomst onder 10 artikels, de voorwaarden omvat waaronder de verbintenissen worden aangegaan en deze overeenkomst dient uitgevoerd, meer in het bijzonder de bepalingen van art. 3 verbintenissen vanwege de gemeente; Gelet op onze eerdere gelijkaardige besluiten in deze materie; Gelet op de wet van 15.06.2006 betreffende de overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten, en latere wijzigingen; Gelet op het koninklijk besluit van 15.07.2011 betreffende plaatsing overheidsopdrachten klassieke sectoren, en latere wijzigingen; Gelet op het koninklijk besluit van 14.01.2013 tot bepaling van de algemene uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten en van de concessies voor openbare werken, en latere wijzigingen; Gelet op de wet van 29.07.1991 houdende de uitdrukkelijke motiveringsplicht van de bestuurshandelingen; Gelet op art. 42 van het Gemeentedecreet; BESLUIT : eenparig. Art. 1. De voorgelegde samenwerkingsovereenkomst tussen de Provincie West-Vlaanderen, de gemeente Alveringem en Waterwegen en Zeekanaal NV voor de aanleg, financiering en beheer van recreatieve fietsinfrastructuur gelegen op het grondgebied Alveringem in het kader van de aanleg van het fietspad Roesbrugge-Beveren aan de IJzer, waarbij de provincie West-Vlaanderen zal optreden als ‘aanbestedende overheid’ wordt goedgekeurd volgens de voorwaarden van de hieraangehechte overeenkomst. Art. 2. Afschrift van dit besluit zal samen met de ondertekende overeenkomsten aan de betrokken partijen worden toegestuurd.
PUNT 3 : TOETREDING TOT DE DIVISIE AANVULLENDE DIENSTEN VAN TMVW SERVICE CENTRUM.
Gelet op het feit dat gemeente en steden steeds worden geconfronteerd met complexere technisch-administratieve vraagstukken en dat er meer en meer eisen worden gesteld op vlak van vakspecifieke kennis; Gelet op het feit dat een intergemeentelijke samenwerking op het vlak van ondersteuning bij en/of aanbieden van facilitaire diensten positieve schaaleffecten en synergiën kan genereren; Gelet op het toetredingsdossier van TMVW aangaande de Divisie Aanvullende Diensten en de bijhorende servicelijn, toegevoegd in bijlage; Overwegende dat uit voornoemd dossier voldoende blijkt dat de autonomie van de gemeente ten volle wordt gerespecteerd; Gelet op de kapitaalsinbreng én de voorgeschreven betalingsmodaliteiten zoals beschreven in het toetredingsdossier, meer in het bijzonder het inschrijven op één A-aandeel à € 1.000 en één F-aandeel à € 25, beide voor één vierde te volstorten; Gelet tevens op besluit van het OCMW-bestuur van Alveringem dd. 25.03.2014 houdende eveneens toetreding tot de divisie aanvullende diensten van TMVW waarbij de gemeente wordt aangeduid om in naam en voor rekening van het OCMW van Alveringem toe te treden tot de aankoopcentrale van TMVW CVBA te Gent; Gehoord de toelichtingen door de Voorzitter-Burgemeester evenals de overwegingen en bedenkingen van de raadsleden Marc WACKENIER (TMVW ontwikkelt diverse nieuwe economische activiteiten buiten waterbedeling waarover o.a. de Financieel Economische Tijd ernstige bedenkingen formuleerde, zelfs van luchtbel gewaagde met als vraag of de gemeente zich daarin moet engageren en welke beweegreden hiervoor zijn, wordt alles wat via TMVW mogelijk is ook via hen aangekocht en niet meer op gemeente, wat aankoop copier OCMW), Danielle GODDERIS-T’JONCK (verwijst naar waarschuwing van minister Bourgeois en actualiteitsdebat in Vlaams Parlement, veel andere gemeenten haken af wegens gebrek aan vertrouwen), Jean-Pierre MOUTON (wat allemaal aangeboden, ook verzekeringen) en Bart COPPEIN (naast instap zal TMVW ook beheerskosten aanrekenen, is ze dan nog de goedkoopste) waarop de Voorzitter en schepen - OCMW-voorzitter repliceren en welke verder geen aanleiding geven tot amendementen, stemmingen ter zake of aanpassingen aan het voorgelegde ontwerpbesluit; Gelet op de wet van 29.07.1991 houdende de uitdrukkelijke motiveringsplicht van de bestuurshandelingen; Gelet op het decreet van 26 maart 2004 betreffende de openbaarheid van bestuur; Gelet op het gemeentedecreet van 15 juli 2005; BESLUIT : met ACHT stemmen vóór [LIEFOOGHE Gerard, VERMEULEN Dirk, BLANCKAERT Jacques, ALBRECHT Johan, BUTAYE - BUTAYE Gerda, HEUGHEBAERT-GHEERAERT Gerda, SAP Tom, DESMEDT-HUYGHE Martine,]
bij ZES stemmen tegen [WACKENIER Marc, AMELOOT Philip, VANDENBROUCKE Marnik, MOUTON
Jean-Pierre, COPPEIN Bart, GODDERIS-T’JONCK Danielle]
Art. 1. Met ingang van 01.04. 2014 toe te treden tot de divisie Aanvullende Diensten van TMVW, volgens de modaliteiten vastgelegd in de statuten van de TMVW en volgens het toetredingsdossier dat als bijlage aan onderhavig besluit wordt toegevoegd en dit zowel voor de gemeente als in naam en voor rekening van het OCMW van Alveringem. Art. 2. Onderhavige beslissing aan TMVW en OCMW Alveringem mee te delen. Art. 3. Het College van Burgemeester en Schepenen te gelasten met de (verdere) uitvoering van deze beslissing.
PUNT 4 : AANDUIDEN VAN EEN VERTEGENWOORDIGER IN HET DIRECTIECOMITE AANVULLENDE DIENSTEN TMVW . Gelet op ons besluit van heden houdende toetreding van de gemeente met ingang van 01.04. 2014 tot de divisie Aanvullende Diensten van TMVW; Overwegende dat volgens de goedgekeurde modaliteiten vastgelegd in de statuten van de TMVW en volgens het toetredingsdossier elke A-vennoot minimum één vertegenwoordiger krijgt in het directiecomité Aanvullende Diensten, te verhogen met één vertegenwoordiger per volledige schijf van 10 aandelen met een maximum van drie; Overwegende dat het in het directiecomité beslissingsbevoegdheid heeft met verantwoordelijkheden over alle verrichtingen binnen de domeinen investeringen, (technische) exploitatie, uitbating en dienstverlening met betrekking tot de ‘aanvullende’ activiteit; Gelet op de mededeling van de fractie Pro, bijgetreden door raadslid Danielle GODDERIS-T’JONCK, dat zij om de in vorig punt uiteengezette argumenten niet aan de stemming zullen deelnemen en Mr. Bart COPPEIN, jongste raadslid, niet als stemopnemer wenst op te treden, dat zij op voorstel van de secretaris de raadstafel verlaten en plaats nemen in het publiek gedeelte van de raadszaal; Stelt overeenkomstig art. 26 van het G.D. vast dat nog 8 leden, zijnde de vereiste helft van de leden nog tegenwoordig is om rechtsgeldig te beraadslagen, zodat de vergadering kan verder gezet worden. Op voorstel van de Voorzitter-Burgemeester worden ter zitting volgende kandidatuur voor deze post voorgedragen : - namens de fractie Gemeentebelangen - namens de fractie CD&V - namens de fractie PRO - namens de fractie N-VA
: Mr. LIEFOOGHE Gerard : NIHIL : NIHIL : NIHIL
Gelet op art. 35 §2 2°, 248 tot 261 van het Gemeentedecreet; GAAT BIJGEVOLG OVER tot de geheime stemming voor het aanstellen van één vertegenwoordiger in het directiecomité Aanvullende Diensten TMVW, volgens de procedure zoals bepaald in art. 33 1e tot 3e lid van het huishoudelijk reglement.
Overeenkomstig art. 33-4e lid van het huishoudelijk reglement is het bureau samengesteld uit de Voorzitter en de heer Tom Sap, tweede jongste raadslid. Er zijn 8 stemgerechtigden; voor de verkiezing van vertegenwoordiger in het directiecomité Aanvullende Diensten TMVW bekomt Mr. Gerard LIEFOOGHE 8 ja stemmen, er zijn geen blanco, ongeldige noch neen stemmen.
BESLUIT : Art. 1. Mr. Gerard LIEFOOGHE, geboren te Veurne op 16.11.1957, wonende te 8690 Alveringem, Oerenstraat 8, wordt aangeduid als vertegenwoordiger van de gemeente in het directiecomité Aanvullende Diensten TMVW. Art. 2. Eensluidend afschrift van onderhavig besluit zal samen met de toetredingsbundel aan de TMVW worden overgemaakt. * De fractie Pro, bestaande uit Marc WACKENIER, Philip AMELOOT, Marnik VANDENBROUCKE, Jean-Pierre MOUTON, en Bart COPPEIN evenals raadslid Danielle GODDERIS-T’JONCK, vervoegen opnieuw de raadstafel en nemen deel aan de verdere besprekingen en stemmingen.
PUNT 5 : GOEDKEURING SUBSIDIEREGLEMENT VOOR SPORTVERENIGINGEN. Gelet op het decreet van 9 maart 2007 houdende de subsidiëring voor het voeren van een Sport voor Allen-beleid; Gelet op het uitvoeringsbesluit van 19 juli 2007 ter uitvoering van het decreet van 9 maart 2007; Gelet op ons besluit dd. 30.05.2013 houdende erkenning van de opgerichte sportraad – goedkeuring van de samenstellingen; Gelet op het decreet van 6 juli 2012 houdende het stimuleren en subsidiëren van een lokaal sportbeleid (BS 16/08/2012), houdende onder hoofdstuk 2 Art 5 De subsidiëring van de gemeenten en de Vlaamse Gemeenschapscommissie voor het voeren van een Sport voor Allen-beleid, het bepalen van de Vlaamse beleidsprioriteiten; Overwegende dat dienvolgens een gemeentelijk subsidiereglement voor sportverenigingen moet worden opgesteld volgens de bepalingen van beleidsprioriteit 1 “Het ondersteunen van de kwalitatieve uitbouw van de sportverenigingen via een doelgericht subsidiebeleid.”; Gelet op het thans voorgelegde subsidiereglement voor sportverenigingen, zoals opgemaakt door de gemeentelijke jeugd- en sportdienst en voorgelegd aan en positief geadviseerd door de algemene vergadering van de gemeentelijke sportraad in haar vergadering van 25.02.2014; Gelet op het positief advies van de gemeentelijke sportraad dd. 25.02.2014;
Gehoord de toelichtingen door de Schepen voor sport evenals de opmerkingen en vragen van de raadsleden Jacques BLANCKAERT (dit gaat ten koste van bepaalde sportverenigingen, in het bijzonder die van liefhebbers door verlies aan zelfstandigheid en grote kosten), Jean-Pierre MOUTON (wordt het verlies gecompenseerd voor wie niet onder deze regeling valt, eventueel via gemeentelijke toelage), Philip AMELOOT (wat bvb. met het seniorenturnen), Marc WACKENIER (eventueel een gemeentelijk reglement opmaken voor wie niet aangesloten is), Danielle GODDERIS-T’JONCK (over wie en welke bedragen gaat het, hoeveel komt er van de Vlaamse overheid), waarop de Schepen voor sport en de Voorzitter antwoorden met toezegging te onderzoeken of er iets kan gedaan worden en op de gestelde vragen te antwoorden en welke verder geen aanleiding geven tot amendementen, stemmingen ter zake of aanpassingen aan het voorgelegde ontwerpbesluit; Gelet op art. 42 van het Gemeentedecreet; BESLUIT : eenparig Art. 1. De Raad keurt het subsidiereglement voor sportverenigingen goed, luidend als volgt : I ALGEMENE VOORWAARDEN Art. 1 Binnen de perken van de door de gemeenteraad goedgekeurde kredieten worden subsidies uitgekeerd aan sportverenigingen. Dit op basis van onderstaande criteria. Art. 2 De subsidiëring van het huidig werkjaar wordt steeds bepaald op basis van de in het aanvraagdossier opgenomen gegevens van de sportvereniging met betrekking tot het voorgaande werkingsjaar. Een werkingsjaar loopt van 1 juli van het vorig jaar tot 30 juni van het lopende jaar. Art. 3 Om subsidies te ontvangen dient de sportvereniging te voldoen aan volgende voorwaarden: - Aangesloten zijn bij een erkende Vlaamse Sportfederatie - De zetel van de vereniging moet in de gemeente gevestigd zijn en een meerderheid van de bestuursleden en sportende leden samen moet in de gemeente wonen - Sportclubs die in Alveringem een werking hebben en een onderafdeling zijn van een sportclub buiten Alveringem komen in aanmerking voor subsidie indien deze sporttak bij de oprichting van de club, nog niet bestaat in Alveringem - Minstens de helft van de sportieve activiteiten moet plaatsvinden op het grondgebied van de gemeente. Indien de vereniging kan aantonen dat er geen, onvoldoende of niet aangepaste accommodatie aanwezig is op het gemeentelijk grondgebied, dan is deze voorwaarde niet van toepassing. Art. 4 De subsidie kan men verkrijgen door te voldoen aan de hierna omschreven procedure: - de aanvraag tot subsidiëring wordt door de sportvereniging op de daartoe bestemde formulieren ingediend bij de dienst jeugd en sport.
-
Het reglement en de aanvraagformulieren worden naar de sportclubs opgestuurd. De subsidieaanvraag moet worden ingediend vóór 30 september van het betrokken werkjaar. De verdeling en bekendmaking van de subsidies vindt plaats vóór 30 november van het lopende jaar. De uitbetaling van de subsidies zal gebeuren vóór 31 december van het lopende jaar.
Art. 5 De erkende sportvereniging kan geen subsidies voor hetzelfde doel ontvangen via andere gemeentelijke kanalen, vreemd aan sport. Art. 6 Het totale bedrag voorzien voor de ondersteuning van de sportvereniging wordt als volgt verdeeld: 40% werkingssubsidie 60% kwaliteitscriteria II WERKINGSSUBSIDIE Art. 7 De werkingssubsidie voor sportverenigingen wordt als volgt verdeeld: - per lid tot en met 18 jaar - per lid van 19 – 55 jaar - per lid ouder dan 55 jaar
3 ptn 1 ptn 2 ptn
Art. 8 Om werkingssubsidie te ontvangen dient de vereniging volgende bewijsstukken toe te voegen aan het aanvraagdossier: - ledenlijst (naam, adres, geboortedatum) + opsplitsing van de leeftijdsgroepen (zoals vermeld in Art. 6) - lijst van trainers (naam, adres, geboortedatum) + omschrijving doelgroep / trainer met kwalificaties. III KWALITEITSCRITERIA III.1. Kwaliteitsvolle begeleiding van de leden van de sportvereniging Art. 9 Aantal trainers of bestuursleden die het afgelopen werkjaar een opleiding of bijscholing volgden. - een VTS opleiding: VTS-Trainer A, VTS-Trainer B, VTS- Initiator - VTS aspirant Initiator - Een EHBO-cursus
15 ptn 10 ptn 10 ptn
Een bijscholing of infosessie in functie van de kwalitatieve werking van de sportclub - een bijscholing of infosessie van 3u of minder 2 ptn/deelnemer - een bijscholing van meer dan 3u 5 ptn/deelnemer Art. 10 Aantal gediplomeerde trainers die lid zijn van de sportvereniging:
Met een Sporttechnisch diploma: - per begeleider met VTS diploma trainer A of Licentiaat/Master LO
9 ptn
- per begeleider met VTS diploma trainer B of Regent/Bachelor LO - per begeleider met VTS diploma initiator of Aspirant Initiator
9 ptn 6 ptn
Met een EHBO brevet: - per begeleider met geldig EHBO brevet
6 ptn
Art. 11 Om subsidie te ontvangen voor kwaliteitsvolle begeleiding van de leden van de sportvereniging, dient de vereniging volgende bewijsstukken toe te voegen aan het aanvraagdossier: -
bewijs van gevolgde opleiding / persoon kopie van het behaalde diploma /persoon bewijs van gevolgde infosessie / persoon
III.2. Financieel beleid Art. 12 Voor de sportvereniging is het belangrijk dat er een financiële planning op korte en middellange termijn gemaakt wordt. Sportverenigingen die een begroting kunnen voorleggen, krijgen hiervoor extra punten. Voorleggen van begroting voor het komende werkjaar 5 ptn III. 3. Aanbod en doelgroepen Art. 13 Sportverenigingen die een regelmatige werking kunnen aantonen voor de verschillende leeftijdsgroepen en op verschillende competitieniveaus krijgen hiervoor extra punten. Aantal uren training per week gegeven door elke sportgediplomeerde begeleider x aantal weken x aantal Aantal leden leeftijdscategorieën (volgens art 6) = aantal punten Organiseren van recreatieve ontmoetingen: - eigen organisatie van vriendschappelijke wedstrijden
2 ptn/initiatief met een Maximum van 10 punten
- initiatiemomenten voor niet-leden
5 ptn/initiatiemoment
- initiatielessen voor scholen
10 ptn/initiatieles
III.4. Structuur van de sportvereniging
Art. 14 Sportverenigingen die beschikken over duidelijk omschreven functies van bestuurders en werkgroepen krijgen hiervoor extra punten. Sportverenigingen die een organogram voorleggen
1 ptn
Sportverenigingen met VZW –structuur krijgen hiervoor extra punten
5 ptn
Deelname aan de algemene vergaderingen van de sportraad 3ptn/aanwezigheid op de algemene vergadering
III.5. Informatie en communicatie Art. 15 Sportverenigingen die een klantvriendelijk beleid voeren, krijgen hiervoor extra punten. - organiseren van een tevredenheidsonderzoek (schriftelijk) 5 ptn - organiseren van een infovergadering nr de leden toe 5 ptn (soupers, etentjes … komen hiervoor niet in aanmerking) - ombudsman/ombudsvrouw 5 ptn (maakt tevens deel uit van het bestuur en staat vermeld in het organogram) Art. 16 Het totaal voorziene budget voor de subsidie = de waarde van 1 punt Totaal aantal bekomen punten
De waarde van 1 punt X aantal punten / vereniging = subsidiebedrag voor de vereniging Art. 17 In geval van discussie ivm de verdeling beslist de stuurgroep van de sportraad. Art. 18 Dit reglement is van toepassing vanaf 2014 en kan elk jaar geëvalueerd en aangepast worden waar nodig. Art. 19 Sportverenigingen kunnen gecontroleerd worden door de dienst jeugd en sport. Als blijkt dat er foutieve gegevens worden vermeld met de bedoeling om te frauderen zal de sportvereniging dat jaar uitgesloten worden van subsidiëring. Art. 20 Bij de aanvraag van de toelagen dienen nog volgende bewijsstukken gevoegd te worden: - Activiteitenkalender voor het komende werkjaar. - Bewijzen (uitnodiging leden, affiches, activiteitenkalender…) van activiteiten die doorgingen in het werkjaar waarvoor de subsidie aangevraagd wordt. - Financieel verslag ondertekend door voorzitter en secretaris van de vereniging.
Art. 2. Afschrift van dit besluit zal aan de bevoegde overheid en aan de gemeentelijke sportdienst worden overgemaakt.
PUNT 6 : GOEDKEURING SUBSIDIEREGLEMENT VOOR SPORTVERENIGINGEN MET JEUGDWERKING. Gelet op het decreet van 9 maart 2007 houdende de subsidiëring voor het voeren van een Sport voor Allen-beleid; Gelet op het uitvoeringsbesluit van 19 juli 2007 ter uitvoering van het decreet van 9 maart 2007; Gelet op ons besluit dd. 30.05.2013 houdende erkenning van de opgerichte sportraad – goedkeuring van de samenstellingen; Gelet op het decreet van 6 juli 2012 houdende het stimuleren en subsidiëren van een lokaal sportbeleid (BS 16/08/2012), houdende onder hoofdstuk 2 Art 5 De subsidiëring van de gemeenten en de Vlaamse Gemeenschapscommissie voor het voeren van een Sport voor Allen-beleid, het bepalen van de Vlaamse beleidsprioriteiten; Overwegende dat dienvolgens een gemeentelijk subsidiereglement voor sportverenigingen met jeugdwerking moet worden opgesteld volgens de bepalingen van beleidsprioriteit 2 “ het stimuleren van sportverenigingen tot professionalisering met een bijzonder accent op kwaliteitsvolle jeugdsportbegeleiding en eventueel tot onderlinge samenwerking.”; Gelet op het thans voorgelegde subsidiereglement voor sportverenigingen, zoals opgemaakt door de gemeentelijke jeugd- en sportdienst en voorgelegd aan en positief geadviseerd door de algemene vergadering van de gemeentelijke sportraad in haar vergadering van 25.02.2014; Gelet op het positief advies van de gemeentelijke sportraad dd. 25.02.2014; Gehoord de toelichtingen door de Schepen voor sport dat meer in het bijzonder de lokale turn-, voetbal en badmintonclub hiervoor in aanmerking komen; Gelet op art. 42 van het Gemeentedecreet; BESLUIT : eenparig Art. 1. De Raad keurt het subsidiereglement voor sportverenigingen met jeugdwerking goed, luidend als volgt : I ALGEMENE VOORWAARDEN ART. 1 Binnen de perken van de door de gemeenteraad goedgekeurde kredieten, worden door het College van Burgemeester en Schepenen subsidies uitgekeerd aan de sportverenigingen met jeugdwerking, volgens de normen en voorwaarden vastgelegd in dit reglement. ART 2.
De subsidiëring van het huidig werkjaar wordt steeds bepaald op basis van de in het aanvraagdossier opgenomen gegevens van de sportvereniging, met betrekking tot het voorgaande werkjaar. Een werkingsjaar loopt van 1 juli, tot en met 30 juni van het volgende jaar ART 3. Om subsidies te ontvangen moeten de sportverenigingen voldoen aan volgende voorwaarden: - Aangesloten zijn bij een erkende Vlaamse Sportfederatie - Een afzonderlijke jeugdwerking hebben met minstens 15 leden jonger dan 19 jaar - De zetel van de vereniging moet in de gemeente gevestigd zijn en een meerderheid van de bestuursleden en sportende leden samen moet in de gemeente wonen - Sportclubs die in Alveringem een werking hebben en een onderafdeling zijn van een sportclub buiten Alveringem, komen in aanmerking voor subsidie indien deze sporttak - Minstens de helft van de sportieve activiteiten moet plaatsvinden op het grondgebied van de gemeente. Indien de vereniging kan aantonen dat er geen, onvoldoende of niet aangepaste accommodatie aanwezig is op het gemeentelijk grondgebied, dan is deze voorwaarde niet van toepassing. ART 4. Definities: Jeugdsport: sportparticipatie van kinderen en jongeren tot en met 18j Jeugdsportbegeleider: sporttechnisch begeleider voor jeugdsport Jeugdsportcoördinator: sportgekwalificeerd jeugdsportbegeleider die het jeugdsportbeleid in de erkende sportvereniging coördineert op het sporttechnische, beleidsmatige en organisatorische vlak. II SUBSIDIEVERDELING ART.5 Bijscholing / vorming voor jeugdsportbegeleider en jeugdsportcoördinator Overzicht van de verschillende punten waarvoor extra subsidie kan ontvangen worden o Per jeugdsportbegeleider en jeugdsportcoördinator die het afgelopen werkjaar een VTS cursus (VTS trainer A, VTS trainer B, VTS initiator) volgden, wordt max 75% van de cursuskosten terugbetaald aan de betrokken sportvereniging. o Per jeugdsportbegeleider en jeugdsportcoördinator die het afgelopen werkjaar een bijscholing volgden met een link naar kwaliteitsbevordering van de jeugdwerking, wordt max 50% van de cursuskosten terugbetaald aan de betrokken sportvereniging. o Sportverenigingen die het afgelopen werkjaar een bijscholing organiseerden voor de eigen jeugdsportbegeleiders / jeugdsportcoördinatoren, worden max 50% van de bijscholingskosten terugbetaald. o Sportverenigingen die het afgelopen werkjaar bijscholing organiseerden voor jeugdsportbegeleiders en jeugdsportcoördinatoren en die openstaan voor Jeugdsportbegeleiders en jeugdsportcoördinatoren van andere sportclubs, worden max 50% van de bijscholingskosten terugbetaald.
o
o o o o o
Sportverenigingen die gezamenlijk bijscholing organiseren voor jeugdsportbegeleiders en jeugdsportcoördinatoren, worden max 50% van de bijscholingskosten terugbetaald. Om subsidies te ontvangen voor kwaliteitscriteria 1 dient de vereniging volgende bewijsstukken toe te voegen aan het aanvraagdossier: Bewijs van de gevolgde opleiding /persoon + betalingsbewijs Bewijs van de gevolgde infosessie / persoon + betalingsbewijs Contract met de organisatie die bijscholing/infosessie in de vereniging kwam geven + bewijs van betaling Bewijs dat de bijscholing open stond voor andere sportclubs Bewijs van gezamenlijke organisatie van bijscholing
ART 6 Aantal Jeugdsportcoördinatoren en Jeugdsportbegeleiders o Het aantal jeugdsportbegeleiders die in het bezit zijn van een sporttechnisch diploma. Per begeleider met VTS diploma trainer A of Licentiaat/Master LO 9 pnt Per begeleider met VTS diploma trainer B of Regent/Bachelor LO 9 ptn Per begeleider met VTS diploma initiator of Aspirant initiator 6 ptn o
Het aantal jeugdsportcoördinatoren die in het bezit zijn van een sportspecifiek attest van de VTS of diploma licentiaat/master LO of Regent/Bachelor LO 9 ptn
Om subsidies te ontvangen voor kwaliteitscriteria 2 dient de vereniging volgende bewijsstukken toe te voegen aan het aanvraagdossier: Kopie van de behaalde specifieke diploma’s
o
ART 7 Verhoging kwaliteit jeugdwerking door specifieke acties. o De sportvereniging die informatie aanbiedt aan de Jeugdsportcoördinatoren en Jeugdsportbegeleiders. 50% van de onkosten worden terugbetaald o Ingaan op het aanbod van sportfederaties die activiteiten aanbieden om de jeugdwerking van de sportvereniging te evalueren. 50% van de onkosten worden terugbetaald o Uitnodigen van een gasttrainer met specifieke diploma’s en/of kwalificaties 50% van de onkosten worden terugbetaald Om subsidies te ontvangen voor kwaliteitscriteria 3 dient de vereniging volgende bewijsstukken toe te voegen aan het aanvraagdossier: o Betalingsbewijzen, facturen van de aangekochte informatie o Betalingsbewijs en contract met de sportfederatie die de evaluatie deed o Betalingsbewijs en contract met de gasttrainer III WIJZE VAN VERDELING VAN DE SUBSIDIES: ART 8
Bijscholing /vorming voor jeugdsportbegeleider en jeugdsportcoördinator De toelage bestaat in een procentuele terugbetaling van de kostprijs van de cursus/vorming. Indien de aanvraag groter is dan het voorziene bedrag, wordt dit percentage verminderd. Indien het voorziene bedrag niet volledig besteed wordt, dan wordt het resterend bedrag gelijk verdeeld onder de aanvragende sportclubs met jeugdwerking. ART 9 Aantal Jeugdsportcoördinatoren en jeugdsportbegeleiders De toelage wordt berekend aan de hand van het puntensysteem Het totaal voorziene budget voor deze kwaliteitscriteria wordt gedeeld door het totaal aantal punten. Zo wordt de waarde van 1 punt bekomen. De waarde van 1 punt vermenigvuldigd met het aantal punten per vereniging = subsidiebedrag per vereniging. ART 10 Verhoging kwaliteit jeugdwerking door specifieke acties De toelage bestaat in een procentuele terugbetaling van de kostprijs van de acties. Indien de aanvraag groter is dan het voorziene bedrag, wordt dit percentage verminderd. Indien het voorziene bedrag niet volledig besteed wordt, dan wordt het resterend bedrag gelijk verdeeld onder de aanvragende sportclubs met jeugdwerking. ART 11 De aanvragende sportverenigingen kunnen gecontroleerd worden door de dienst jeugd en sport. Als blijkt dat er foutieve gegevens worden vermeld met de bedoeling te frauderen, zal de sportvereniging dat jaar uitgesloten worden van subsidiëring. Art. 2. Afschrift van dit besluit zal aan de bevoegde overheid en aan de gemeentelijke sportdienst worden overgemaakt.
PUNT 7 : INTERPELLATIE EN OMSTANDIGE UITEENZETTING IVM DE VERHOOGDE BIJDRAGE AAN DE BRANDWEER VOOR DE DIENSTJAREN 2006 TEM 2010, DE IMPACT OP HET VERDER VERLOOP VAN HET DAGELIJKS BEHEER-BESTUUR VAN DE GEMEENTE. Gelet op het voorstel ingediend door de fractie PRO dd. waarvan het toegelicht voorstel van beslissing luidt als volgt :
Gezien de weinig transparante houding van de burgemeester, verantwoordelijk voor de brandweer en de civiele bescherming,(beperkt tot een mededeling) in de gemeenteraad van februari ll. Gezien de zaak op het niveau van het schepencollege nauwelijks ten gronde besproken werd, Gezien de vele misvattingen en 'mistspuiterij' rond het dossier, Gezien het exuberant hoog bedrag dat de gemeente dreigt te moeten betalen,
Verzoekt PRO om duidelijkheid in de zaak, de stand van het dossier, het juridisch kader waarin het moet gesitueerd worden, relaas van het bezoek van Gemeentebelangen aan diverse kabinetten, hoe die financiële aderlating de goede werking van de gemeente niet in gevaar zal brengen, de weerslag op de BBC, wat voor de jaren 2011 e.v. ? Gehoord de op verzoek van de Voorzitter door Mr. WACKENIER verstrekte toelichtingen bij dit punt met name dat inmiddels uitvoerige toelichting en documentatie werd bekomen bij punt 1, maar er nog aanvullende vragen zijn o.a. omtrent het onderhoud met de Ministers Milquet en Decroo, waarom niemand van CD&V als lid van de meerderheid hierbij aanwezig was en of zij dit werden gevraagd, hoe het staat met de solidariteit binnen het Westhoekoverleg aangezien er in de Stoeten Veurnoare een oproep ter zake verscheen; Gehoord de antwoorden van de Voorzitter dat het onderhoud op de ministeries een gevolg was van het gesprek met de Gouverneur die dit zelf suggereerde, dat de gesprekken verliepen met de respectievelijke kabinetschefs, dat wel aan de secretaris maar niet aan de schepenen werd gevraagd mee te gaan doch de fractie CD&V daar geen punt van maakte, dat dit boven de partijen gebeurt en iedere bijdrage welkom is, dat zodoende raadslid Sap wegens zijn connecties werd gevraagd en de burgemeester enkel een persbericht verspreidde en geen contact had met de Stoeten Veurnoare; Na verdere discussie sluit de Voorzitter dit punt af.
Einde zitting 22.40 u einde vragen 23 u.