VAN ‘SCHOONSTE DER VROUWEN’ NAAR ‘DAT POTJE VAN HIERNAAST’ DE INTERTEKSTUELE RELATIE TUSSEN HET BIJBE LSE HOOGLIED EN HEDENDAAGSE BEWERKINGEN
ANNE JACOBSEN
GEGEVENS Scriptieschrijver Anne Jacobsen 0741493
[email protected] Master Literatuurwetenschap
Begeleider dr. T. M. J. (Tom) Sintobin
[email protected] Algemene Cultuurwetenschappen
Tweede lezer prof. dr. F. J. M. (Anja) de Feijter
[email protected] Nederlandse Taal en Cultuur
Instelling Radboud Universiteit Nijmegen Faculteit der Letteren Erasmusplein 1 Nijmegen, Nederland
Inleverdatum & periode 21 juni 2011 / tweede semester studiejaar 2010-2011 (januari-juni 2011)
Titelverklaring De vrouwelijke protagonist wordt in Hooglied met „schoonste der vrouwen‟ aangesproken (Hoogl 1:8, 5:9, 6:1). In Willem Wilmink‟s Een eigen Hooglied wordt zij „dat potje van hiernaast‟ genoemd.1
Afbeelding voorblad Extase van Theresa van Gianlorenzo Bernini, 1645-1652, Cornaro Kapel, Santa Maria della Vittoria, Rome, Italië. De afbeelding laat Theresa zien die het vuur van God ontvangt, net als de bruid in Hoogl 8:6.
1
Willem Wilmink. Een eigen Hooglied. Enschede: De Oare Utjouwerij 1996, p. 13
i
ABSTRACT The main question of this thesis is how the intertextual relationship functions between the Old Testament Bible book Song of Songs and four Dutch edits of that book. The defined period for the Dutch and Flanders‟ works is 1960-2000, because of the roaring sixties, especially the sexual revolution and pillarisation. The methodological framework for the research is a theory written in 1988 by Dutch literature scholar Paul Claes. The sub-question is how the four authors are dealing with religion in the edits. The first chapter contains an overview of the scientific research of the Song of Songs edits, with a focus on the defined period and area, and the gap that exists in those studies. Next there is a short overview of translation problems of the Hebrew book to Dutch, and the way writers in The Netherlands and Flanders use religion in their work after World War II. In the second chapter the concept of intertextuality is further explained, mainly the theory of Paul Claes. The third chapter shows a short impression of Song of Songs. The fourth to the seventh chapters contain analyses of the four edits of the Bible book and the equations between the main text and the edits. The four texts are: 27 liefdesliedjes by Judith Herzberg, a poetry collection written for children, Een Hooglied by Hugo Claus, a well known Flemish literary author, Een eigen Hooglied by Willem Wilmink, written for a homosexual community, and finally Liefde is ons getij by the cleric Jaap Zijlstra. In the conclusion, the gaps in Claes‟ framework are exposed and extended with some more concepts. It is obvious that some of his classifications are not sufficient. The four analyses are compared to each other, and the results turned out to differ from the expectations. Finally, there are some recommendations for further research, and it is shown how the gaps in Claes‟ theory could be completed.
ii
VOORWOORD Deze scriptie is het resultaat van een onderzoek naar de intertekstuele relatie tussen het Bijbelse Hooglied en hedendaagse, Nederlandstalige bewerkingen. Met deze scriptie zal ik de Master Literatuurwetenschap aan de Radboud Universiteit Nijmegen afronden. Het idee voor de scriptie is voor een deel ontstaan in een gesprek met mijn schoonvader. Ik vertelde dat ik een scriptie wilde schrijven over de intertekstuele relatie tussen een bijbels of mythologisch verhaal en hedendaagse bewerkingen. Hij bracht me op het idee om Hooglied eens te gaan lezen. Het zou een bijbelverhaal zijn waar men vanuit de kerk soms grote moeite mee heeft en waar men niet goed weet wat zij ermee aan moeten door de thema‟s liefde en intimiteit. Ik werd meteen enthousiast, ook omdat het niet één van de bekendste bijbelboeken is. Toen ik vernam dat Hugo Claus er een bewerking van had geschreven, was ik bovendien helemaal om. Een scriptie schrijven is vallen en opstaan, en weer doorgaan. Het schrappen van stukken tekst en ideeën, en de kritiek op mijn werk waren af en toe moeilijk, maar uiteindelijk is mijn stuk er alleen maar beter van geworden. Voor deze scriptie heb ik me veel moeten afzonderen en heb ik maanden achter mijn bureau doorgebracht, wat af en toe erg lastig was. Toch is het een zeer leerzaam proces geweest en ben ik trots op het resultaat. Ik wil in de eerste plaats mijn scriptiebegeleider Tom Sintobin bedanken voor zijn kritische commentaar, hulp en goede ideeën. Anja de Feijter wil ik bedanken voor haar enthousiasme en beoordeling als tweede lezer. Mijn vriend Danny Oosterveer bedank ik voor zijn interesse en steun, en mijn familie voor hun vertrouwen in mij en dat zij mij de tijd en ruimte hebben gegeven om deze scriptie te schrijven. Mijn studiegenoot en vriendin Myrthe Wesseling bedank ik voor het feit dat ik het scriptieschrijven met haar kon delen. Ten slotte wil ik mijn schoonvader bedanken voor zijn gouden tip wat betreft het onderwerp voor dit werk.
Anne Jacobsen Juni 2011
iii
INHOUDSOPGAVE GEGEVENS ........................................................................................................................................................ i ABSTRACT ....................................................................................................................................................... ii VOORWOORD .................................................................................................................................................. iii INHOUDSOPGAVE ............................................................................................................................................ iv
1 INLEIDING ..................................................................................................................................................... 1 1.1 Introductie ............................................................................................................................................. 1 1.2 Nederlandstalige bewerkingen van Hooglied........................................................................................ 2 1.3 Onderzoek naar Hooglied en Nederlandstalige bewerkingen ............................................................... 3 1.4 Onderzoeksobject en methodologisch kader ......................................................................................... 4 1.5 Problemen rondom de Nederlandse vertaling van het Hebreeuwse Hooglied ...................................... 5 1.6 Religie in het werk van naoorlogse Nederlandstalige schrijvers ........................................................... 6 1.7 Hypothese.............................................................................................................................................. 7
2 INTERTEKSTUALITEIT ALS THEORIE, DEFINITIE EN MODEL ........................................................................... 8 2.1 Inleiding ................................................................................................................................................ 8 2.2 De theorievorming rondom intertekstualiteit ........................................................................................ 8 2.3 Intertekstualiteit gedefinieerd ................................................................................................................ 9 2.4 Paul Claes‟ intertekstualiteitsmodel .................................................................................................... 10 2.4.1 Intertekstuele terminologie .......................................................................................................... 11 2.4.2 Vormen van intertekstualiteit ....................................................................................................... 12 2.4.3 Typologie van de intertekstualiteit ............................................................................................... 13 2.4.4 De functies van intertekstualiteit .................................................................................................. 14
3 OVER HOOGLIED ......................................................................................................................................... 15 3.1 Inleiding .............................................................................................................................................. 15 3.2 Voorstelling van Hooglied .................................................................................................................. 15 3.3 Thematiek en genre ............................................................................................................................. 17 3.4 Beeldspraak en symboliek ................................................................................................................... 17 3.5 Hooglied als allegorie ......................................................................................................................... 20
4 HOOGLIED IN DE JEUGDLITERATUUR: 27 LIEFDESLIEDJES VAN JUDITH HERZBERG .................................... 22 4.1 Inleiding .............................................................................................................................................. 22 4.2 Typologische vergelijking ................................................................................................................... 22 4.3 27 liefdesliedjes als allusie .................................................................................................................. 27 4.4 Functie van de intertekstuele relatie .................................................................................................... 28 iv
5 HET LITERAIRE HOOGLIED: EEN HOOGLIED VAN HUGO CLAUS ................................................................. 29 5.1 Inleiding .............................................................................................................................................. 29 5.2 Typologische vergelijking ................................................................................................................... 29 5.3 Een Hooglied als allusie ...................................................................................................................... 35 5.4 Functie van de intertekstuele relatie .................................................................................................... 37
6 HOMOSEKSUALITEIT IN HOOGLIED: EEN EIGEN HOOGLIED VAN WILLEM WILMINK .................................. 39 6.1 Inleiding .............................................................................................................................................. 39 6.2 Typologische vergelijking ................................................................................................................... 40 6.3 Een eigen Hooglied als herschrijving.................................................................................................. 44 6.4 Functie van de intertekstuele relatie .................................................................................................... 45
7 HET KERKELIJKE HOOGLIED: LIEFDE IS ONS GETIJ VAN JAAP ZIJLSTRA ..................................................... 46 7.1 Inleiding .............................................................................................................................................. 46 7.2 Typologische vergelijking ................................................................................................................... 47 7.3 Liefde is ons getij als allusie ................................................................................................................ 50 7.4 Functie van de intertekstuele relatie .................................................................................................... 51
8 TOT SLOT .................................................................................................................................................... 52 8.1 Conclusie ............................................................................................................................................. 52 8.2 Uitbreiding van het model ................................................................................................................... 55
BIBLIOGRAFIE ................................................................................................................................................ 57 BIJLAGE: HOOGLIED ...................................................................................................................................... 60
v
1 INLEIDING 1.1 Introductie
KONING Cophetua keek van boven uit het venster van zijn kasteel en zag beneden op het binnenhof een arm meisje. Hij was een machtig vorst, wie vele legers en een schaar van dienaren ten dienste stonden. Zijn paleis was een verblijf van weelde en geneugten. Toch kwam hij tot het besef, dat hij dit bedelaresje meer dan al het overige liefhad. Hij ging dan naar het binnenhof en nam haar bij de hand. « Gij zult mijn bruid zijn, » sprak hij, « en ik zal u tot koningin verheffen. » Zij volgde hem verlegen, enigszins schoorvoetend, want de wijde wereld, waarin zij al bedelend haar weg had afgelegd, scheen haar plotseling schoner toe, dan zij haar ooit had gezien, en zij scheen haar te smeken, haar niet te verlaten voor het oude kasteel met zijn getraliede vensters en met koper beslagen deuren. (…) Zij aarzelde. Kon zij de vrijheid van haar zwervend leven opgeven voor de gevangenschap - hoe schitterend deze ook mocht zijn - van het kasteel? (…) Bijna tegen haar wil volgde zij hem. Zij wist : het was zijn keuze, niet de hare. Dan stonden zij voor het altaar (…) zij zag, dat hij veel machtiger en veel knapper en vorstelijker was dan zij had durven dromen. Plotseling stond de kapel in een zee van licht en heerlijke bloemen verspreidden een lieflijke geur. Zij keek naar de hovelingen, die met een lach op het gelaat haar met afgunstige genegenheid beschouwden. En als zij door de kapelramen naar buiten blikte, bemerkte zij, dat haar grote weg diep onder de modder bedolven lag; dat in haar dorpen, met al hun aantrekkelijke huiselijkheid naast sociale deugden en onbaatzuchtige liefde ook armoede, laagheid en zonde heersten (…) « En daarna leefden zij voor altijd gelukkig. »
Bovenstaand fragment komt uit een belerend boekje voor jonge vrouwen dat vlak na de Tweede Wereldoorlog in Groot-Brittannië werd uitgebracht.2 Het leest als een sprookje, maar in werkelijkheid is dit verhaal gebaseerd op het Oudtestamentische Bijbelboek Hooglied. Het didactische werk was bedoeld om jonge vrouwen wat bij te brengen over het huwelijk. God speelt daarin een belangrijke rol; na afloop van het verhaal wordt uitgelegd dat de koning God personifieert, en dat God de woorden “Gij zult mijn bruid zijn, en ik zal u tot koningin verheffen.” tot het bedelaresje uitspreekt. In dit tendentieuze geschrift wordt Hooglied gebruikt om jonge vrouwen te onderwijzen over de liefde die zij voor hun man en God moeten hebben. Ruim een decennium later wordt Hooglied echter op heel andere manier gelezen; in de radicaal gewijzigde context na de jaren ‟60 3 verschijnen er bewerkingen van Hooglied die geen didactische functie hebben, maar die zijn toegespitst op de nieuwe idealen van die tijd. In dit onderzoek zullen dan ook de Nederlandstalige bewerkingen van Hooglied uit de periode 1960-2000 worden geanalyseerd, en wordt bovendien gekeken naar de manier waarop schrijvers religie gebruikten in hun teksten. Daarnaast richt het onderzoek zich op het in de praktijk brengen van het intertekstualiteitsmodel van Paul Claus, zoals uitgeschreven in Echo’s echo’s in 1988. Het model wordt gebruikt omdat het een praktische en 2
D. A. Lord. Het hooglied van een meisje. Tielt: Lannoo 1949, p. 5-6 Hugo Brems. Altijd weer vogels die nesten beginnen. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1945-2005. Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker 2006, p. 254-272 3
1
schematische benadering van intertekstuele relaties biedt. Daarmee kunnen de bewerkingen van Hooglied onderling vergeleken worden en wordt duidelijk hoe de schrijvers de oorspronkelijke tekst hebben getransformeerd. De bijbehorende onderzoeksvraag is:
Op welke manier functioneren de intertekstuele relaties tussen het Bijbelse Hooglied en vier Nederlandstalige bewerkingen daarvan uit de periode 1960-2000 volgens het intertekstualiteitsmodel van Paul Claes, en wat zegt dat over de manier waarop schrijvers in die periode en op die plaats zijn omgegaan met religie in hun werk?
1.2 Nederlandstalige bewerkingen van Hooglied In de onderzochte periode zijn in het Nederlands taalgebied meerdere bewerkingen gemaakt van Hooglied. De grens tussen vertaling en bewerking is echter soms moeilijk te trekken, want dat vertalen een vorm van tekstbewerking is, wordt tegenwoordig door vrijwel niemand nog ontkend. In principe is vertalen het omzetten van een tekst naar een andere taal. Het doel daarvan is vrijwel altijd dat een bepaalde lezersgroep bereikt moet worden, of dat door middel van een vertaling bijvoorbeeld gezorgd wordt voor het behoud van cultureel erfgoed. De vertaler zal in principe streven naar een zo getrouw mogelijke vertaling, waarbij recht wordt gedaan aan de structuur, thematiek, beeldspraak en dergelijke van de eigenlijke tekst. Een bewerking daarentegen kan een heel ander doel hebben, bijvoorbeeld dat het de oorspronkelijke tekst verwerpt, of dat het zich in een bepaalde literaire traditie positioneert. Toch zullen in een vertaling bijvoorbeeld niet altijd alle oorspronkelijke stijlkenmerken overgenomen kunnen worden. Om een tekst naar een andere taal om te zetten, zal die bovendien toch altijd in meer of mindere mate „bewerkt‟ moeten worden. Andersom kan een bewerking een heel vrije vertaling zijn, of in ieder geval zal in sommige gevallen een bewerking moeten starten met een vertaling. De „bewerking‟ Een Hooglied van Hugo Claus (1981) kan op deze manier met enig gemak een heel vrije vertaling worden genoemd, net zoals 27 liefdesliedjes van Judith Herzberg (1971), al doet de titel van laatstgenoemde tekst al vermoeden dat die meer afwijkt van het oorspronkelijke Hooglied. Een eigen Hooglied van Willem Wilmink (2006) is net zo min een duidelijke bewerking; enerzijds voegt Wilmink veel aan de oorspronkelijke tekst toe, anderzijds gebruikt hij letterlijke citaten uit de oorspronkelijke tekst. Teksten die niet direct bewerkingen van Hooglied zijn, maar die de tekst wel als intertekst gebruiken, zijn onder meer Mystiek Lichaam van Frans Kellendonk4 en Schaduwkind van P. F. Thomése5. Deze romans verwerken een deel van Hooglied in de tekst. Ook Hudigers Hooglied van Atte Jongstra6 doet dat, al neemt het boek vooral de thematiek over. Daarnaast is er poëzie die Hooglied als intertekst gebruikt, bijvoorbeeld „Ego Flos‟ van de priester Guido Gezelle uit 1898. Nogal wat mensen vanuit de kerk schreven naar het voorbeeld van Hooglied poëzie, die in eerste instantie niet bedoeld is als esthetisch object. Liefde is ons getij van Jaap Zijlstra (1989) bijvoorbeeld biedt een reeks liefdesgedichten, vanuit het perspectief van een jongen en een meisje, vrij naar Hooglied. Een tekst die de oorspronkelijke bron getrouw volgt, is Het hooglied. Krans van liefdesliederen. Sjir Hasjirim. 4
Frans Kellendonk. Mystiek lichaam. Amsterdam: Muntinga 1999 P. F. Thomése. Schaduwkind. Amsterdam: Contact 2003 6 Atte Jongstra. Hudigers Hooglied. Amsterdam: Querido 1999 5
2
van Ernst Thuring.7 Het opmerkelijkste aan deze tekst zijn de toegevoegde, expliciete illustraties waarop voornamelijk een verstrengeld naakt paar te zien is. Tekeningen komen opvallend vaak terug in bewerkingen of vertalingen van Hooglied; onder meer in die van Claus en Zijlstra. In de Bijbel staan geen illustraties en lijkt alleen een ervaren lezer in staat de boodschap van de metaforen te begrijpen. Vertalingen, en eventueel bewerkingen, lijken eraan bij te dragen, door zowel de hedendaagse Nederlandse taal als de illustraties, Hooglied begrijpelijker te maken voor een groter publiek.
1.3 Onderzoek naar Hooglied en Nederlandstalige bewerkingen De afgelopen eeuw is over Hooglied veel geschreven, vooral vanuit kerkelijk perspectief. Daarbij is met name sprake van tekstverklaring; dat wil zeggen het uitleggen en verklaren van de tekst. Aan Hooglied zijn dan ook meerdere betekenissen gegeven, zoals de allegorische en typologische. Daarnaast blijkt er behoefte te zijn om het boek te kunnen begrijpen in de bredere Bijbelse context. Dat Hooglied een liefdesgedicht zou zijn dat enkel gaat over liefde en intimiteit tussen mensen, is niet voldoende gebleken voor theologen. 8 De vraag waarom een dergelijk gedicht, waarin bovendien slechts eenmaal de naam van God wordt genoemd, een plaats heeft gekregen binnen de canon van de Bijbel, staat in deze studies vaak centraal. Theologen kunnen het gedicht zien als een verklaring van de liefde tussen God en Jezus Christus, ofwel de liefde tussen God en de gelovigen in Jezus Christus. Een typologische interpretatie is bijvoorbeeld dat de bruid en bruidegom in Hooglied de typen zijn van de liefde tussen God en de gelovige. Dit laatste idee wordt onder andere uiteengezet door kerkvader Origines.9 Naast studies die Hooglied willen verklaren, zijn er ook studies die ingaan op het vertalen van het boek. Er zijn zeer veel verschillende vertalingen te vinden, waarvan enkele recente expliciet teruggaan op de oudst bekende oorspronkelijke Hebreeuwse bron, bijvoorbeeld Stoop-Van Paridon (2003), die een zeer uitgebreid proefschrift schreef over het correct vertalen van Hooglied. Over het specifieke onderzoeksobject van deze studie is weinig geschreven. Algemene werken over hoe auteurs religie in literatuur gebruiken, met al dan niet een afgebakende periode en taalgebied, zijn er wel. In dit onderzoek wordt Nederlandse schrijvers en religie, 1960-2010 van Jaap Goedebuure (2010) gebruikt, al gaat deze tekst niet specifiek in op Hooglied. Ook Bijbelse geschiedenis herverteld van Cornelis Houtman (2010) is een dergelijk werk. 10 Een meer algemeen onderzoek over intertekstuele relaties en herschrijvingen in de Nederlandstalige literatuur is: Vechten met de engel. Herschrijven in de Nederlandstalige literatuur van Bert van Humbeeck e. a. (2009).11 Het is opmerkelijk dat er niet veel studies over herschrijvingen van Hooglied bestaan, gezien de vele bewerkingen en vertalingen ervan door de eeuwen heen. Hooglied: Bijbelse liefde in beeld, woord en klank van Hans Ausloos (2008)12 vormt 7
Ernst Thuring. Het hooglied. Krans van liefdesliederen. Sjir Hasjirim. Gorinchem: Narratio 1992 Zie Jakob Debruyne (red.). Liefde bloeit: een midrasj op het bijbels ‘Lied der liederen’. Aalsmeer: DABAR/ Luyten 1993; Mimi Deckers-Dijs. Begeerte in Bijbelse liefdespoëzie. Een semiotische analyse van het Hooglied. Kampen: Kok 1991; Ernst Marijnissen. Het lied van de oprechte mens. Naar een nieuw verstaan van het Hooglied. Nijmegen: Valkhof Pers 2009; M. J. Mulder. Hooglied. Een praktische bijbelverklaring. Kampen: Kok 1991. 9 Origines (vert. en ingel. door Michel Coune). Bruiloftslied van Jezus en de kerk. Brugge: Zevenkerken 1991 10 Cornelis Houtman. Bijbelse geschiedenissen herverteld. Heerenveen: Groen 2010 11 Bert van Humbeeck, Valérie Rousseau & Cin Windey (red.). Vechten met de engel. Herschrijven in de Nederlandstalige literatuur. Antwerpen/ Apeldoorn: Garant 2009 12 Hans Ausloos. Hooglied: Bijbelse liefde in beeld, woord en klank. Leuven: Acco 2008 8
3
daarop enigszins een uitzondering en wijdt een heel hoofdstuk aan de literaire doorwerking van Hooglied. Dit hoofdstuk is echter weer niet specifiek gericht op de hier afgebakende tijd en periode. Daarnaast gaat het vooral in op hoe Hooglied in de literatuur door de eeuwen heen is geïnterpreteerd, in plaats van dat het expliciet intertekstuele relaties onderzoekt. Vooral de allegorische interpretatie van het Bijbelboek staat in deze studie centraal. Ook Bekkenkamp (2008)13 gaat in op hedendaagse bewerkingen van Hooglied, al gaat deze studie voornamelijk over de gedichten van de Amerikaanse dichteres Adrienne Rich, die het Bijbelboek als inspiratiebron gebruikte.
1.4 Onderzoeksobject en methodologisch kader In dit onderzoek wordt getracht enkele Nederlandstalige Hoogliedbewerkingen uit de periode 1960-2000 in kaart te brengen om de leemte die bestaat wat betreft bewerkingen van dit specifieke Bijbelboek in deze periode en op deze plaats op te vullen. Wat betreft het corpus wordt als uitgangspunt, de tekst waarmee de bewerkingen worden vergeleken, de Nederlandse, hedendaagse vertaling van Hooglied uit de NBGvertaling 1951 gebruikt. Deze vertaling lijkt de meest gangbare bron die ter beschikking stond voor de auteurs van de bewerkingen, vandaar de keuze. Wanneer het tegendeel wordt bewezen, bijvoorbeeld door letterlijke citaten, en duidelijk is dat een auteur een andere bron heeft gebruikt, wordt hiervan afgeweken.14 Een afwijking tussen de werkelijke tekst van Hooglied in de Hebreeuwse bron en de Nederlandse vertaling van 1951 zal in ieder geval aanwezig zijn - zie paragraaf 1.5. De keuze voor Nederlandstalige bewerkingen komt voort uit de interesse voor Nederlandstalige literatuur, waarbij ook Vlaamse literatuur hoort. De keuze voor de periode 1960-2000 is een gevolg van de specifieke gebeurtenissen in de jaren ‟60 van de 20ste eeuw in Nederland en Vlaanderen. De ontwikkelingen die in dit onderzoek vooral van belang zijn, zijn de ontzuiling en de seksuele revolutie. In de eerste plaats heeft de ontzuiling veel betekend voor de receptie van de Bijbel en daarmee ook Hooglied. De toenmalige religieuze praktijk in Nederland en Vlaanderen veranderde en daarmee ook hoe schrijvers omgingen met Bijbelse teksten.15 Daarnaast is de seksuele revolutie uit de jaren ‟60 van belang bij de receptie van Hooglied in de laatste decennia van de 20ste eeuw, omdat seksualiteit en liefde de hoofdthema‟s van het lied vormen. Het is een periode waarin sommige auteurs de Bijbel minder zien als heilig boek, en meer als een tekst als alle anderen. Een tekst die literair is bovendien en die gezien kan worden als intertekst. De hypothese is dat deze naoorlogse periode meer creatieve en afwijkende bewerkingen heeft opgeleverd omdat de hiërarchie tussen de Bijbel en andere teksten enigszins vervaagd was. Er blijven met deze afbakening echter te veel bewerkingen over die binnen de tijdsspanne op voldoende bevredigende wijze kunnen worden onderzocht. De uiteindelijke keuze van de bewerkingen berust op het onderscheidende karakter ervan en doordat deze teksten redelijk uiteenlopend zijn verdeeld over de afgebakende tijdsperiode. Het onderscheid tussen de vier teksten is vooral het gevolg van de verschillende doelgroepen. Ten eerste zal 27 liefdesliedjes van Judith Herzberg uit 1971 worden
13
Jonneke Bekkenkamp. Canon&Keuze. Het Bijbelse Hooglied en de Twenty-One Love Poems van Adrienne Rich als bronnen van theologie. Kampen: Kok Agora 1993 14 Dit is het geval bij de bewerking van Willem Wilmink, Een eigen Hooglied. 15 Brems (2006): p. 254-272
4
geanalyseerd. Dit is een bewerking in dichtvorm die oorspronkelijk voor kinderen is geschreven. Door de specifieke doelgroep van de tekst onderscheidt het zich van alle andere Nederlandstalige bewerkingen die zijn geschreven in de onderzochte periode. Ten tweede wordt Een Hooglied van Hugo Claus uit 1981 onderzocht. Dit is een bewerking in de vorm van een toneelstuk, die vrij getrouw de oorspronkelijke tekst volgt. Deze tekst geldt als de meest literaire en is interessant omdat het laat zien hoe één van de meest gelauwerde schrijvers in het Nederlandstalig literatuurgebied uit de onderzochte periode is omgegaan met deze Bijbelse tekst. Bovendien heeft Hugo Claus meer bewerkingen van Bijbelse teksten geschreven, waardoor zijn bewerking van Hooglied in een bredere context te plaatsen is - te denken valt aan de gedichtenbundel Genesis uit 1969. Als derde wordt de bewerking Een eigen Hooglied van Willem Wilmink uit 1996 onderzocht. Dit is een reeks gedichten die in dialoog treedt met het oorspronkelijke Hooglied en daarvoor de bron letterlijk citeert. Deze vorm van intertekstualiteit is niet bij de andere drie onderzoeksobjecten terug te vinden en daarom lijkt dit een nuttige toevoeging. Bovendien is de reeks gedichten geschreven voor het jubileum van een homogemeenschap en gezien de seksuele revolutie is dit mogelijk interessant, omdat vanaf deze periode homoseksualiteit meer werd geaccepteerd en homoseksuelen meer opkwamen voor hun gelijke rechten. Naast de drie teksten die als hoofddoelgroep kinderen, literaire lezers en homoseksuelen hebben, zal ten slotte een bewerking van Hooglied vanuit kerkelijk perspectief geanalyseerd worden. De keuze is gevallen op Liefde is ons getij van Jaap Zijlstra (1989). Deze bewerking wordt geanalyseerd omdat er in de afgebakende periode ook zeer veel bewerkingen van Hooglied vanuit de kerk zijn geschreven, die naar verwachting weinig invloed hebben ondervonden van de ontwikkelingen in de jaren ‟60. Zoals gezegd zal het theoretisch concept van Paul Claes uit Echo’s echo’s (1988) worden gebruikt, waarin een helder voorstel staat hoe intertekstualiteit te classificeren is. De hierin opgenomen begrippen en modellen zullen in dit onderzoek worden overgenomen. Naast dit model zullen andere secundaire bronnen worden geraadpleegd om de onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden, met name tekstinterpretaties van Hooglied of teksten die de Nederlandse vertaling ervan onderzoeken. Ook worden enkele studies gebruikt over het gebruik van religie, de Bijbel en in het bijzonder Hooglied in de (hedendaagse) literatuur - zie paragraaf 1.3. Deze secundaire bronnen zullen bijdragen aan het meer contextualiseren van de interpretaties van de Hoogliedbewerkingen, en daar bovendien een bredere inslag aan geven. Hoewel Claes‟ theorie daadwerkelijk wordt toegepast binnen onderzoek naar intertekstualiteit - bijvoorbeeld door Claes zelf in De mot zit in de mythe (1984) - , is dat niet eerder gedaan met bewerkingen van Hooglied. Dat is dan ook de leemte die zal worden opgevuld in dit onderzoek.
1.5 Problemen rondom de Nederlandse vertaling van het Hebreeuwse Hooglied Het vertalen van een werk als Hooglied vanuit het Klassiek Hebreeuws naar het Nederlands brengt veel moeilijkheden met zich mee. Allereerst is het multi-interpretabel. Daarnaast is het Klassiek Hebreeuws geen gangbare taal meer en al helemaal niet in Nederland en Vlaanderen. De taal is oud en er is sprake van andere uitdrukkingsvormen dan tegenwoordig gebruikelijk is. Bovendien zorgt de beeldspraak - zie paragraaf 3.4 - voor verwarring en meerdere vertaalmogelijkheden. Er kan wat dat betreft gekozen worden
5
voor het letterlijk vertalen van wat er staat, ofwel voor het omzetten naar uitdrukkingen waar men in de hedendaagse Nederlandstalige wereld vertrouwd mee is. Daarnaast kenmerkt Hooglied zich ook nog eens door zeer poëtische taal16, waar met het vertalen indien mogelijk rekening mee moet worden gehouden. Dat niet altijd bekend is op welke versie de auteurs van de bewerkingen zich hebben gebaseerd, levert spanning op wat betreft de resultaten van het intertekstualiteitonderzoek tussen die teksten onderling. Dat vertalen keuzes maken is, levert met andere woorden moeilijkheden op bij het analyseren van de bewerkingen ervan. Dat wordt nog eens versterkt doordat het uitgangspunt - de NBG-vertaling 1951 - ook een transformatie, want een vertaling, is. Toch wordt laatstgenoemde tekst ten onrechte in dit onderzoek steeds architekst genoemd, zodat het onderscheid tussen het Hooglied uit de NBG-vertaling 1951 en de bewerkingen minder verwarrend is.
1.6 Religie in het werk van naoorlogse Nederlandstalige schrijvers17 Vanaf de jaren ‟60 heerste er in de Nederlandse schrijvende elite het idee „God is dood‟. Pas vanaf het begin van de jaren ‟80 zou deze tendens omslaan. Criticus en neerlandicus Jaap Goedegebuure noemt de grootste factor in die omkering het verschijnen van een boekje met beschouwingen bij uitgeverij Koolbergen in 1982, getiteld Over God. De schrijvers ervan, onder wie Frans Kellendonk, wensten zich expliciet uit te spreken over hun visie op God en geloof. Het taboe dat in de literatuur in de jaren ‟60 was ontstaan om positief te spreken over religie, werd hiermee doorbroken. 18 Vanaf de jaren ‟80 werd in de Nederlandse literatuur niet zozeer meer een God aangehangen, maar werden God en geloof onderwerpen die schrijvers de moeite waard vonden om op te reflecteren.19 Wat betreft poëzie leek het er na de oorlog in eerste instantie op dat de dichtkunst definitief was „ontkerstend‟ - de poëzie die er volgens de autoriteiten en kenners toe deed tenminste. 20 Het werd een tendens om in de poëzie meer Orde en Structuur dan een God aan te hangen. 21 Toch zou de naoorlogse poëzie nog sterk verbonden zijn met het geloof: “poëzie is onverbeterlijk geworteld in dezelfde stam waaraan ook de mystiek ontspruit (…) en: in weerwil van alle secularisering en rationaliteit is het godsprobleem onvermijdelijk en onuitroeibaar.”22 Andere religies dan de katholieke en protestantse kregen in de naoorlogse Nederlandstalige literatuur ook een plaats, zoals de islam, het zenboeddhisme, het Jodendom en een belangrijk nieuw „geloof‟: het ietsisme.23
16
P. W. Th. Stoop-Van Paridon. Het Lied der Liederen. Een filologische analyse van het Hebreeuwse boek. Leuven: Peeters 2003, p. 10 17 NB: Een bruikbare studie naar religie in de naoorlogse, Nederlandstalige literatuur is: Jacob de Gier. Provocatie en inspiratie: de plaats van God en de Bijbel in de naoorlogse literatuur. Heerenveen: Groen 2010 18 Jaap Goedegebuure. Nederlandse schrijvers en religie, 1960-2010. Nijmegen: Vantilt 2010, p. 12-13 19 Goedegebuure (2010): p. 16 20 Jaap Goedegebuure. „Een stalkende God. Over de religieuze projectie in de recente Nederlandse poëzie.‟ In: Zuiderent, Ad & Jansen, Ena & Koppenol, Johan (red.). Een rijke bron. Over poëzie. Groningen: Historische Uitgeverij 2004, p. 151 21 Goedegebuure (2004): p. 154 22 Goedegebuure (2004): p. 157 23 Goedegebuure (2010): p. 23.
6
1.7 Hypothese De verwachting is dat elke bewerking om een andere reden een intertekstuele relatie is aangegaan met Hooglied. De bewerking van Jaap Zijlstra zal het meest getrouw zijn gebleven aan de oorspronkelijke tekst, omdat het vanuit een kerkelijke visie is geschreven. Hugo Claus heeft redelijk provocerende werken geschreven, zoals de romans Omtrent Deedee uit 1963 en Het verlangen uit 1978, en daarom is de verwachting dat Een Hooglied de oorspronkelijke tekst omver wil werpen. Judith Herzberg zal de tekst toegankelijker willen maken voor de jeugd, de doelgroep van de bewerking. Van de bewerking van Willem Wilmink is de verwachting dat hij op een bepaalde manier homoseksualiteit wil verantwoorden of in ieder geval ter sprake wil brengen. De verwachting is verder dat het model van Paul Claes de vergelijking tussen de bewerkingen en Hooglied, en tussen die relaties onderling, zal kunnen conceptualiseren.
7
2 INTERTEKSTUALITEIT ALS THEORIE, DEFINITIE EN MODEL 2.1 Inleiding Intertekstualiteit houdt in dat elke tekst een weefsel, een mozaïek van citaten, is van één of meer andere teksten. Die teksten onderhouden een relatie met elkaar, die zowel op het niveau van de vorm, van de inhoud, als op beide niveaus kan liggen. De intertekstuele relatie kan bewust of onbewust aangegaan zijn, maar zal altijd erkend moeten worden door de lezer. Sommige vormen van intertekstualiteit zijn heel duidelijk en expliciet, bijvoorbeeld wanneer een tekst letterlijk geciteerd wordt. Andere zijn minder zichtbaar en liggen dieper in de tekst besloten. De Bijbel heeft al vaak als inspiratiebron gefungeerd voor schrijvers, bewust en onbewust, en wordt vaak geciteerd en geparafraseerd. De bewerkingen van Hooglied die in dit onderzoek worden geanalyseerd, hebben allemaal bewust een intertekstuele relatie met de oorspronkelijke tekst.24 Intertekstualiteit komt vaak voort uit de wens om meer diepte of betekenis aan de tekst te geven, of juist als manier om zich ergens vanaf te zetten of een bepaalde functie te verwerpen. Er zijn echter meer redenen om een intertekstuele relatie aan te gaan. Dat ook onbewust de Bijbel veel is getransformeerd in andere teksten is niet verwonderlijk, want het is de meest gelezen tekst in een groot deel van de wereld en het boek bestaat al eeuwenlang.
2.2 De theorievorming rondom intertekstualiteit De term intertekstualiteit werd in 1969 geïntroduceerd door de Franse structuralistische literatuurwetenschapper Julia Kristeva. In de Verenigde Staten is het begrip veelvuldig overgenomen, al wordt daar gesproken over het „poststructuralisme‟ wanneer naar de theorie van Kristeva wordt verwezen. Vanuit de structuralistische traditie beredeneert Kristeva dat een tekst betekenis krijgt doordat “het zich verhoudt tot andere teksten en hun betekenissen binnen het systeem.”25 Met andere woorden, een tekst zou betekenis krijgen door zijn verschillen en overeenkomsten met andere teksten. 26 De betekenis van een tekst komt op die manier niet voort uit de „werkelijkheid‟, maar uit zijn relatie met andere teksten: Volgens (…) Kristeva en [haar] Amerikaanse volgelingen (…) [grijpt] iedere tekst voor het produceren van zijn betekenis terug op het verschil met een andere tekst, nooit naar de werkelijkheid zelf, altijd al naar een beschrijving daarvan, een visie erop, vaak met formele genrekenmerken (sic). Immers, „de werkelijkheid‟ is altijd al in tekst, taal en genre vervat.27
Het concept intertekstualiteit zet zich met andere woorden af tegen de traditionele literatuuropvatting dat literatuur een reflectie van de werkelijkheid zou zijn.28
24
Alle vier de bewerkingen vermelden in de paratekst dat ze zijn gebaseerd op Hooglied. Definitie paratekst: “het geheel van betekenisdragende elementen die een tekst kunnen vergezellen: de omslag, titelpagina, het colofon, voetnoten, voorwoorden, etc.”. Brillenburg Wurth & Rigney (2006): p. 412 25 Christel van Boheemen. „Intertextualiteit. Een inleiding.‟ In: Forum der Letteren, 1981, p. 242 26 Van Boheemen (1981): p. 242-243 27 Van Boheemen (1981): p. 246 28 Van Boheemen (1981): p. 243
8
Het is belangrijk dat de invulling van onderzoek naar intertekstualiteit eruit bestaat na te gaan hoe een tekst is beïnvloed door andere teksten of hoe een tekst expliciet gebruik maakt van andere teksten. Daarbij moet ervoor gewaakt worden niet de betekenis van de tekst te reduceren tot één bron. 29 Dit zou namelijk haaks staan op het principe van intertekstualiteit, dat stelt dat er sprake is van een web van teksten en niet een lineaire opeenvolging ervan. In dit onderzoek wordt getracht deze visie te handhaven, omdat het probeert betekenis toe te kennen aan fenoteksten, de teksten die het resultaat zijn van de intertekstuele transformatie, die verder gaat dan enkel de betekenis van de architekst, de tekst die het uitgangspunt is van de transformatie.30
2.3 Intertekstualiteit gedefinieerd Sinds 1969 zijn er veel studies verschenen over intertekstualiteit, alsook studies over hoe intertekstualiteit is toe te passen. Het is zinvol meerdere definities van intertekstualiteit te bekijken, voordat de werkdefinitie van dit onderzoek gevormd kan worden. In het inleidende literatuurwetenschappelijk handboek Het leven van teksten wordt intertekstualiteit als volgt gedefinieerd: “De complexe wijze waarop een tekst in verband staat met andere teksten en zijn betekenis aan deze relatie ontleent: elke tekst is een knooppunt in een netwerk van andere teksten.” 31 Deze definitie voegt expliciet „betekenis‟ toe als één van de voorwaarden van intertekstualiteit. In Paul Claes‟ intertekstueel lexicon in Echo’s echo’s wordt intertekstualiteit gedefinieerd als: “een geheel van relaties tussen teksten waaraan door een subject dat deze onderkent een functie kan worden toegekend.” 32 Claes citeert verder de structuralistische literatuurwetenschapper Roland Barthes, die intertekstualiteit definieert via een metafoor: “elke tekst is een weefsel van andere teksten, een tekst lezen is de betekenisdraden ontrafelen waaruit hij is samengesteld.” 33 Kristeva zelf definieert wat volgens haar elke tekst is, een intertekst: “Tout texte se construit comme mosaïque de citations, tout texte est absorption et transformation d‟un autre texte (1969:146).”34 Vrij naar Kristeva kan intertekstualiteit worden gedefinieerd als een web van teksten, waarbinnen elke tekst een mozaïek is van citaten en bovendien een transformatie en absorptie van andere teksten. Daar wordt aan toegevoegd dat elke intertekst - en dus per definitie elke tekst - hieraan betekenis ontleent. De lezer ontrafelt de „betekenisdraden‟ van de tekst en kent daar bovendien een functie aan toe, wanneer deze de intertekstualiteit onderkent. Concluderend komt de in dit onderzoek gehanteerde werkdefinitie op het volgende neer:
Intertekstualiteit is het verschijnsel dat elke tekst een transformatie, en zodoende een weefsel, is van andere teksten, waarbij de functie en betekenis ten gevolge van dat web van relaties kan worden toegekend door de lezer.
29
F. W. Korsten. Lessen in literatuur. Nijmegen: Vantilt 2005, p. 128 Paul Claes. Echo’s echo’s. De kunst van de allusie. Amsterdam: De Bezige Bij 1988, p. 53-54 31 Kiene Brillenburg Wurth & Ann Rigney (red.). Het leven van teksten. Amsterdam: University Press 2006, p. 407 32 Claes (1988): p. 207 NB. Paul Claes spreekt van „intertextualiteit‟. 33 Claes (1988): p. 47 34 Bart Vervaeck. Het postmodernisme in de Nederlandse en Vlaamse roman. Nijmegen: Vantilt 2007, p. 190-191 30
9
Het is gecompliceerd wie „de lezer‟ dan is. Niet elke lezer zal namelijk een intertekstuele relatie herkennen, en een lezer uit een andere tijd en plaats, en met een andere (culturele) achtergrond zal misschien een ander web in de tekst ontdekken en daar een andere betekenis en functie aan geven. Een intertekstueel web van relaties kan er als volgt uitzien:
Figuur 1 Intertekstueel web
Bovenstaand figuur 1 is gebaseerd op de vier fenoteksten en de architekst Hooglied die worden bestudeerd in dit onderzoek. Er kan namelijk ook sprake zijn van een fenotekst die een transformatie is van meerdere architeksten. Natuurlijk varieert ook het aantal fenoteksten in een web. Bovendien is hier slechts sprake van een kunstmatige constructie. De lijnen tussen de fenoteksten en de architekst werken beide richtingen op. Zo is in principe een fenotekst het resultaat van de intertekstuele transformatie en de architekst is daar het uitgangspunt van. Daarentegen kan ook de fenotekst fungeren als architekst. Dit schema trachtte Claes‟ idee van een intertekstueel web te verduidelijken. Het gedeelte van het schema „lezer (subject) → betekenis en functie‟ is enigszins problematisch omdat het een complexe discussie betreft of de betekenis en functie van een tekst „ontstaat‟ doordat de lezer die eraan toekent, of dat de betekenis en functie binnen de tekst ingesloten ligt en dat de lezer die alleen zichtbaar maakt. Zoals te zien is in bovenstaand schema, wordt in dit onderzoek gekozen voor de eerste stelling: de lezer „creëert‟ de betekenis en functie van tekst.
2.4 Paul Claes’ intertekstualiteitsmodel Toen literatuurwetenschapper en schrijver Paul Claes in 1988 zijn intertekstualiteitsmodel introduceerde in Echo’s echo’s. De kunst van de allusie, was hij de eerste die trachtte een bruikbaar en werkzaam model te introduceren waarmee intertekstualiteit kan worden bestudeerd en geordend. Om dat te doen heeft Claes verschillende vormen van intertekstualiteit in kaart gebracht. Daarnaast heeft hij een typologie opgesteld
10
van verschillende methoden waarmee transformaties tot stand komen. Ten slotte wijst Claes vier functies aan waarmee het doel van die vormen en methoden kan worden onderscheden, met andere woorden welk doel fenoteksten kunnen hebben met het transformeren van architeksten. De basis van dit model is de intertekstualiteitstheorie van Julia Kristeva.
2.4.1 Intertekstuele terminologie Claes introduceert enkele termen om zijn intertekstualiteitsmodel te kunnen verwoorden. Zoals gezegd is de tekst die het uitgangspunt is van de intertekstuele transformatie de grondtekst, door Claes architekst genoemd. Deze tekst hoeft niet per se de oudste te zijn. De tekst die het resultaat is van die transformatie is de eindtekst of fenotekst.35 In dit onderzoek wordt de term „fenotekst‟ gehanteerd, omdat „eindtekst‟ ten onrechte suggereert dat deze de sluitende tekst is in een lineaire reeks van teksten die een intertekstuele relatie met elkaar hebben. Een fenotekst kan op haar beurt ook weer een architekst worden, die aanleiding is om weer binnen fenoteksten te transformeren. Dat het proces architekst → fenotekst niet per se lineair hoeft plaats te vinden, is een gevolg van het idee dat intertekstualiteit volgens Claes onderkend moet worden door een subject, oftewel de lezer. De intertekstuele relatie hoeft op deze manier niet bewust of expliciet in de tekst besloten te liggen, maar is meer een relatie tussen teksten zonder begin- of eindpunt. De transformatie die ontstaat van architekst naar fenotekst, noemt Claes adaptatie: “transformatie van een architekst om hem geschikt te maken aan een ander doel dan het oorspronkelijke”. 36 Wat Claes precies onder „doel‟ verstaat wordt niet duidelijk, maar vermoedelijk kan dit ruim opgevat worden. Een doel kan bijvoorbeeld zijn het leesbaar maken van een tekst voor een bepaalde generatie of het omzetten in een andere taal. De intertekstuele relatie, ten gevolge van de transformatie, ontstaat wanneer fenotekst en architekst ten minste één element gemeen hebben; het zogenaamde intertekstueel kenmerk of intertexteem.37 Dit kenmerk kan op allerlei niveaus bestaan, bijvoorbeeld op woordelijk, stilistisch of thematisch niveau. Doorgaans hebben teksten overigens meer dan één intertexteem gemeen. 38 Een dergelijk intertexteem wordt zichtbaar in de tekst door een indicator. Dat is een tekstkenmerk dat intertekstualiteit signaleert.39 Een intertekst is “een geheel van teksten die door intertekstuele relaties verbonden zijn”. Alle teksten die daar deel van uitmaken zijn variaties van elkaar40, net zoals de in dit onderzoek gehanteerde fenoteksten en de architekst Hooglied. Mesoteksten zijn de tussenteksten, tussen architekst en fenotekst, die als hulmiddel fungeren bij intertekstuele relaties, bijvoorbeeld een woordenboek of citatenboek. 41 Claes onderscheidt twee soorten intertekstualiteit: enerzijds de generische intertekstualiteit binnen een genre, anderzijds specifieke intertekstualiteit.42 De eerste vorm gaat ervan uit dat teksten samenhangen omdat ze elementen met elkaar gemeen hebben, waardoor er klassen van teksten ontstaan. 43 Specifieke intertekstualiteit gaat daarentegen slechts terug op één bron, één architekst. Het lijkt er echter op dat er ook 35
Claes (1988): p. 53-54 Claes (1988): p. 205 37 Claes (1988): p. 51 38 Claes (1988): p. 52 39 Claes (1988): p. 207 40 Claes (1988): p. 52 41 Claes (1988): p. 54, 208 42 Claes (1988): p. 206, 209 43 Claes (1988): p. 83 36
11
tussenvormen bestaan: teksten die niet onder hetzelfde genre vallen, maar ook niet enkel teruggaan op één architekst.
2.4.2 Vormen van intertekstualiteit Claes onderscheidt verschillende vormen van intertekstualiteit, waarbinnen ook weer verschillende variaties bestaan. Belangrijkste variabele binnen deze verschillende transformaties is of het dan wel de betekenisvorm, dan wel de betekenisinhoud, dan wel beide transformeert en op welke manier. De eerste vorm van intertekstualiteit is het citaat: “de herhaling van betekenisvorm en -inhoud van een architekst in een fenotekst”.44 Dit is met andere woorden het letterlijk overnemen van een woordengroep. De tweede is de allusie: “herhaling van de betekenis van de architekst zonder dat de betekenisvorm mee herhaald wordt”.45 Bij deze transformatie wordt dus de betekenis overgenomen, maar niet in de oorspronkelijke vorm. De derde vorm van intertekstualiteit is de travestie: “een moderne tekst met een mythologisch intertekstueel substraat”.46 Claes verduidelijkt dat het hier gaat om een structurele allusie, waarbij het verhaal zich op twee lagen afspeelt; enerzijds is er het hedendaagse tijdskader, maar anderzijds wordt tegelijkertijd een oudere, vaak mythische, geschiedenis herhaald.47 Omdat het hier gaat om het overnemen van een geschiedenis, lijkt het erop dat op deze manier alleen de inhoud wordt overgenomen en niet de vorm. De vorm bestaat immers naar alle waarschijnlijkheid meer uit het bovenliggende verhaal, het hedendaagse tijdskader. Bovendien kan travestie ook als een verlengde van de allusie worden opgevat. De vierde is parodie: “transformatie van een architekst met lachwekkend effect”.48 De kenmerkende factor binnen deze vorm is de functie; het lachen opwekken. Ofwel zowel de vorm als de inhoud of beide worden herhaald, laat Claes buiten beschouwing, maar vermoedelijk kan het alle drie. De vijfde vorm van intertekstualiteit is pastiche: “herhaling van stijlkenmerken van een architekst in een fenotekst”. 49 Hier wordt dus wel de vorm van de architekst, maar niet zozeer de inhoud overgenomen. Ten slotte, en als zesde, onderscheidt Claes de beeldallusie: “allusie op de afbeelding”. 50 Deze vorm van intertekstualiteit is in dit onderzoek niet van belang - het „oorspronkelijke‟ Hooglied is immers niet geïllustreerd - en blijft daarom verder buiten beschouwing. In de volgende tabel (1) is de verdeling meer inzichtelijk gemaakt:
HERHALING VAN
Vorm
Niet vorm
Inhoud
Citaat
Allusie
Parodie
Travestie Parodie
Niet inhoud
Pastiche
x
Parodie Tabel 1 Vormen van intertekstualiteit 44
Claes (1988): p. 206 Claes (1988): p. 205 46 Claes (1988): p. 209 47 Claes (1988): p. 123 48 Claes (1988): p. 208 49 Ibidem 50 Claes (1988): p. 205 45
12
Claes onderscheidt binnen het citaat en de allusie nog allerlei variaties, die hier niet allemaal in kaart zullen worden gebracht. In de volgende hoofdstukken zal dit wel nog ter sprake komen.
2.4.3 Typologie van de intertekstualiteit Wanneer een fenotekst een architekst transformeert, dat wil zeggen citeert, parafraseert en dergelijke, dan kan dat op het niveau van woorden en zinnen concreet op vier manieren: deletie is het weglaten ervan, substitutie is het vervangen ervan of bijvoorbeeld het vertalen, additie is toevoeging en ten slotte is permutatie de verandering of omzetting van zinnen. 51 Daaraan moet worden toegevoegd dat die manieren ook op het niveau van strofen of alinea‟s en woordengroepen kunnen voorkomen. In dit onderzoek is het tenslotte van belang of bijvoorbeeld hele strofen weggelaten worden in de fenoteksten. Opvallend is dat Claes later in zijn essay permutatie buiten beschouwing laat en een nieuw begrip introduceert: repetitie, dat herhaling betekent. De vier transformaties die op deze manier ontstaan, kunnen volgens Claes op alle „mogelijke taalniveaus opereren‟. 52 Permutatie zou daarentegen alleen het omkeren van de volgorde van zinnen zijn.53 In dit onderzoek wordt echter rekening gehouden met alle vijf de soorten transformaties, zodat permutatie ook op woordniveau kan plaatsvinden. Claes specificeert de verschillende transformaties op de niveaus vorm en inhoud. Deze kunnen los van elkaar of tegelijkertijd bestaan. Daaruit ontstaat onderstaande tabel 254:
TRANSFOR-
Additie
Deletie
Substitutie
Repetitie
Permutatie
MATIES
(toevoeging)
(weglating)
(vervanging)
(herhaling)
(omzetting)
Uitwerking
Samenvatting
Omschrijving
Letter- of
Omkering
NIVEAUS Vorm
klankcitaat Inhoud
Uitdieping
Afvlakking
Verdraaiing
Allusie
Omdraaiing
Beide
Uitbreiding
Delging
Verwisseling
Citaat
Omwenteling
Tabel 2 Intertekstuele transformaties
Omdat Claes geen begrippen voorstelt wat betreft de verschillende transformaties op het niveau van permutatie, worden daarvoor begrippen gekozen. Omkering betekent het letterlijk omkeren van woorden of zinnen binnen de tekst, dus in omgekeerde volgorde plaatsen, zonder dat er iets verandert aan de inhoud. Hoogl 5:13 - “Zijn wangen zijn als balsembedden, / perken van kruiden, / zijn lippen zijn leliën, / druipend van vloeiende mirre.” - zou dan bijvoorbeeld veranderen in: “Zijn lippen zijn leliën, / druipend van vloeiende mirre, / zijn wangen zijn als balsembedden, / perken van kruiden.” Niet de vorm maar wel de inhoud veranderen lijkt enigszins ondenkbaar op het niveau van permutatie, maar dit kan voorkomen wanneer de context verandert of wanneer een omgekeerde interpretatie volgt op het betreffende woord of 51
Claes (1988): p. 13 Claes (1988): p. 55 53 Claes (1988): p. 13 54 Overgenomen van Claes en „permutatie‟ toegevoegd. Claes (1988): p. 55 52
13
de zin; dan is er sprake van omdraaiing. Een voorbeeld zou kunnen zijn wanneer in de fenotekst de focalisatie verschuift van het ene personage naar het andere ten opzichte van de architekst. Dan wordt de inhoud van die dialoog in feite omgedraaid ten opzichte van de architekst. Bijvoorbeeld wanneer Hoogl 7:2 - “Ik bezweer u, dochters van Jeruzalem, / bij de gazellen of bij de hinden des velds: / wekt de liefde niet op en prikkelt haar niet, / vóórdat het haar behaagt.” - door de bruidegom wordt gezegd in plaats van de bruid. Vormelijk verandert deze uitspraak dan niet maar inhoudelijk wel, doordat de context verandert. Omwenteling betekent dat door woorden of zinnen ten opzichte van elkaar om te draaien, ook de inhoud een tegenovergestelde betekenis aanneemt. Bijvoorbeeld wanneer Hoogl 6:3 - “Van mijn geliefde ben ik / en van mij is mijn geliefde, / die te midden der leliën weidt.” - in een fenotekst wordt „omgewenteld‟ tot: “Van mijn geliefde ben ik / die te midden der leliën weidt, / en van mij is mijn geliefde.” Zowel inhoudelijk, het is nu de „ik‟ die te midden van de leliën weidt, als vormelijk, de regels worden immers letterlijk omgekeerd, is er in dit geval sprake van permutatie.
2.4.4 De functies van intertekstualiteit De functie van intertekstualiteit - de zin van een intertekstuele transformatie55 - wordt toegeschreven door het subject dat het waarneemt. Ten eerste moet een onderscheid gemaakt worden tussen de constructieve functie en de destructieve functie. In het eerste geval bevestigt de fenotekst de functie van de architekst, in het tweede geval verwerpt de fenotekst die functie. Hoewel vanaf de Klassieke Oudheid de constructieve functie hoger gewaardeerd werd dan de destructieve, is dat in het postmodernisme omgedraaid.56 Daarnaast onderscheidt Claes vier algemene functies van intertekstualiteit. Per vorm van intertekstualiteit (zie paragraaf 2.4.2) wordt dat anders uitgelegd, maar het komt in principe op hetzelfde neer. De auctoriële functie is gericht op de auteur van de architekst, de inhoudelijke functie op de architekst, de integrerende functie op de fenotekst, en ten slotte is de karakteriserende functie gericht op de auteur van de fenotekst. 57 Wederom is een tabel (3) verhelderend:
FUNCTIES
CONSTRUCTIEF
DESTRUCTIEF
Auteur
Tekst
Auteur
Tekst
Architekst
Auctorieel
Inhoudelijk
Auctorieel
Inhoudelijk
Fenotekst
Karakteriserend
Integrerend
Karakteriserend
Integrerend
Tabel 3 Functies van intertekstualiteit
Elke vorm van intertekstualiteit, bijvoorbeeld een citaat of parodie, geeft een eigen invulling aan de verschillende functies. Het onderscheid komt tot uiting in de notie of de tekst (de auteur van) een fenotekst dan wel een architekst wil bevestigen dan wel verwerpen. Meerdere functies kunnen tegelijkertijd in dezelfde tekst aanwezig zijn. De vier onderscheiden functies houden echter wel in dat die specifieke functie centraal staat, dat die de boventoon voert. 55
Claes (1988): p. 206 Claes (1988): p. 58-59 57 Claes (1988): p. 205, 207 56
14
3 OVER HOOGLIED 3.1 Inleiding Hooglied is een boek uit het Oudtestamentische deel van de Bijbel. Het volgt op het boek Prediker en wordt gevolgd door het boek Jesaja. De tekst heeft de vorm van een gedicht of lied. Het vertelt het verhaal van een bruid en bruidegom die verliefd zijn en trouwen. De bruid woont in een wijngaard. De bruidegom is ofwel een arme herder, ofwel koning Salomo; daar verschillen de meningen over (zie paragraaf 3.2). Om de beurt komen de bruid en bruidegom aan het woord, maar ook de broers van de bruid, een bruiloftsgast en andere karakters spreken een enkele keer. De dochters van Jeruzalem kunnen gezien worden als een vrouwengroep rondom de bruid. De thema‟s van Hooglied zijn liefde en seksualiteit, en het is daarmee de enige Bijbelse tekst waarin deze onderwerpen expliciet worden besproken. Het boek kan op allerlei manieren gelezen worden, bijvoorbeeld letterlijk of allegorisch (zie paragraaf 3.5). De schrijver van de tekst is onbekend. Het zou koning Salomo kunnen zijn, waarvan uit 1 Koningen 5:12 bekend is dat hij veel gedichten heeft geschreven. In dat geval komt de tekst uit de 10 de of 9de eeuw voor Christus.58 Uit de erudiete taal blijkt in ieder geval dat de schrijver uit een hogere sociale klasse stamde. 59 De gedichten zouden ook allemaal apart ontstaan kunnen zijn en later zijn samengevoegd. Sommige onderzoekers denken dat het boek is ontstaan in de 8ste tot 6de eeuw voor Chr., anderen denken juist in de 3de eeuw voor Chr..60 De Nederlandstalige naam van het boek is bedacht door kerkhervormer Maarten Luther in de 16 de eeuw. De oorspronkelijke Hebreeuwse titel is „Sjier hasjieriem‟, wat „het mooiste lied‟ betekent. In het Jodendom wordt het boek traditioneel voorgelezen tijdens het Pesachfeest, waarin de bevrijding van de slavernij wordt herdacht, en is het boek een onderdeel van de vijf Feestrollen, die weer onderdeel vormen van de Geschriften. Oorspronkelijk werd het boek veel gezongen bij bruiloftsfeesten. 61
3.2 Voorstelling van Hooglied Hooglied vertelt het verhaal van een jongen en een meisje die elkaar liefhebben. Zij spreken hun verlangen naar elkaar uit en trouwen. Ze beschrijven elkaar door middel van veel natuurlijke beeldspraak. Tweemaal is de bruid de bruidegom kwijt, maar telkens vindt ze hem weer. Tijdens één van die zoektochten wordt ze door de wachters van de stad ontbloot en geslagen. Op een gegeven moment trekt de stoet van koning Salomo door de woestijn. De meisjes van Jeruzalem zijn een groepje vrouwen om de bruid heen en fungeren als haar aanspreekpunt. De bruidegom wordt omringd door een groepje herders. Na de bruiloftsdans brengen de bruid en bruidegom samen de nacht door. De volgende ochtend heeft de bruid daar enigszins spijt van. Haar broers vragen zich af wat zij zullen doen als een man naar haar hand dingt. Het gedicht beschrijft in wezen steeds de toenadering en verwijdering tussen de bruid en bruidegom, oftewel het toegeven tegenover het afwijzen van de liefde. Tegen het einde neemt een onbekende „ik‟ het woord, die beweert dat hij rijker is dan koning Salomo.
58
„Hooglied‟. In: De Nieuwe Bijbelvertaling. Heerenveen: Uitgeverij NBG 2006, p. 841 Stoop-Van Paridon (2003): p. 10 60 Bijbel (2006): p. 840-841 61 Bijbel (2006): p. 840 59
15
De belangrijkste personages zijn de bruid en bruidegom. Over wie de bruidegom vertegenwoordigt zijn de meningen verdeeld en er bestaan dan ook twee lezingen van Hooglied. De eerste lezing werd onder meer voorgesteld door kerkvader Origines in de jaren 242-244 na Chr.. Hij ging er vanuit dat er vier (groepen) personages zijn: de bruid, bruidegom, een groep jonge meisjes om de bruid heen en een groep gezellen om de bruidegom heen. 62 In deze lezing is de bruidegom koning Salomo en is er geen andere minnaar in het verhaal. De tweede lezing bestaat eruit dat een arme herder verliefd is op de bruid en dat zij minnaars zijn. De koning zou in deze lezing ook verliefd zijn op de bruid, maar die liefde is niet wederzijds. Het thema van deze lezing is: “de kracht der liefde, die alle verzoekingen wederstaat en zegevierend de verleiding afwijst, ook al is een koningskroon de prijs, die haar geboden wordt.” 63 Wie in deze lezing wordt aangeduid als bruidegom, is niet duidelijk. Het is interessant om te bekijken of de fenoteksten hier een keuze in maken en welke dat dan is. De bruid is ook niet eenduidig identificeerbaar. Zij wordt onder andere Libanese en Sulammitische genoemd, een inwoonster van het plaatsje Sulem in de vlakte van Jizreël. Ze is de bewaakster van een wijngaard - een rol die haar is opgedragen door haar broers. Andere personages zijn de dochters van Jeruzalem, de wachters, de broers van de bruid, de vrienden van de bruidegom of herders, en de moeder van de bruid. Het verhaal speelt zich af in het hof waar de bruid woont en waar zij de wijngaard bewaakt. Het platteland en de stad zijn symbolische ruimtes. In de stad wordt de bruid aangevallen door de wachters van de muren. De stad fungeert daarnaast als een ruimte waar de liefde niet vanzelfsprekend is en waar de geliefden elkaar moeilijk kunnen bereiken. Het krijgt daardoor een enigszins labyrintisch karakter. Het platteland, het hof en de wijngaard, is een plek waar de geliefden daarentegen wel openlijk hun liefde voor elkaar kunnen uiten. Ook de woestijn is een symbolische ruimte. Het is een plek waar de materialistische vorm van rijkdom wordt tentoongesteld, in tegenstelling tot de rijkdom van de liefde. De „tijd‟ versterkt de symboliek van de ruimtes. Wanneer de bruid aan de bruidegom vraagt waar hij in de middag met zijn makkers de kudde weidt, bijvoorbeeld, is dat veel openlijker dan de nacht in de wijngaard, juist door de combinatie van ruimte (op een open weide met andere mensen) en tijd (in het felle zonlicht van de middag). Er is sprake van een redelijk lineair tijdsverloop. De flashback in Hoogl 8:6 wijkt daar bij uitzondering vanaf. Ook de droom van de bruid in Hoogl 3:1-5 lijkt achteraf verteld. De opbouw „begin - middenstuk eind‟ ontbreekt, maar in plaats daarvan aanschouwt de lezer glimpen van een allegorische liefde. In Hooglied zijn vertelinstantie en focalisatie gelijk. De focalisator is degene die in het verhaal „ziet‟. Het verschil met de vertelinstantie is dat die vooral weergeeft wie verteld.64 Er is geen alwetende verteller die het verhaal overziet en aan de lezer of toeschouwer presenteert, maar de personages vertellen het verhaal via monologen en dialogen. De focalisatie, en daarmee ook de vertelinstantie, verschuift steeds tussen verschillende personages. In het grootste deel van de tekst ligt die bij de bruid of bruidegom. In een beurtzang, bijvoorbeeld tussen de bruid en de dochters van Jeruzalem, verschuift de focalisatie mee met degene die op dat moment spreekt. Het verhaal wordt gepresenteerd via de directe rede, met voornamelijk 62
Origines (1991): p. 14 H. U. Meyboom. „'t Lied der Liederen, Liefdes Lof, verdietscht door B.G. de Vries van Heyst Haarlem, G.G. Vonk, 1884.‟ In: De Gids 48, 1884, p. 411-412 64 Hendrik van Gorp, Dirk Delabastita & Rita Ghesquiere. Lexicon van literaire termen. Groningen: Martinus Nijhoff uitgevers 1998, p. 169 63
16
monologen en dialogen. Daardoor krijgt de tekst de connotatie van een toneelstuk, waarin karakters om de beurt spreken. De verteller is steeds heel aanwezig. Wanneer de bruiloftstoet langstrekt, tekent de verteller als het ware de scene voor de lezer uit. De lezer wordt dan ook direct aangesproken: “Zie, dat is Salomo‟s draagstoel” (Hoogl 3:7). Er bestaat op die manier een onderscheid tussen vertellers die de lezer direct aanspreken en vertellers die via de directe rede mededelingen doen, zoals de bruidegom in Hoogl 1:9: “Bij een merrie voor Farao‟s wagens vergelijk ik u, mijn liefste!”.
3.3 Thematiek en genre Het belangrijkste thema in Hooglied is liefde. Liefde tussen man en vrouw, tussen bruid en bruidegom. De liefde is wederzijds en dit leidt tot een huwelijk. Die liefde speelt zich voornamelijk af in de wijngaard, wat ertoe leidt dat het de connotatie heeft van een paradijselijke liefde. Na de afsluiting van het huwelijk wordt de liefde bezegeld in een wijngaard in de nachtelijke uren. De allegorische interpretatie, die zoveel dieper is dan deze letterlijke, staat beschreven in paragraaf 3.5. Een korte uiteenzetting over de discussie rondom de genretoeschrijving van Hooglied lijkt niet overbodig, omdat in wat volgt aandacht wordt besteed aan de genrewijzigingen van de onderzochte bewerkingen. Vanaf het begin van de Hoogliedinterpretatie, die, na de oudste interpretaties van joodse geleerden, begon bij Origines (zie paragraaf 3.5), zijn er drie genres aangewezen waar het gedicht toe zou kunnen behoren: een drama, bruiloftslied of liefdesgedicht. Origines zag de tekenen van een drama, of liever gezegd de overeenkomsten met klassieke Griekse tragedies en komedies. Tot in de 20ste eeuw waren er voorstanders van deze toeschrijving, ofschoon het een kwestie van ondergeschikt belang was. Vanaf eind 18de eeuw, toen de letterlijke interpretatie meer de overhand kreeg, ontstond het idee Hooglied als een „epithalamium‟ te zien, oftewel een bruiloftslied, dat geschreven was voor het huwelijk tussen koning Salomo en de dochter van Pharaoh. Ook ontstond in diezelfde periode een derde genretoeschrijving; die van de „anthologie‟, dat een verzameling (liefdes) gedichten inhoudt die konden worden voorgedragen of gezongen tijdens liturgische diensten. 65 Elk genre valt te verdedigen en vermoedelijk kunnen ze alle drie in meer of mindere mate naast elkaar het genre van het gedicht zijn. Hoewel Hooglied de structurele aanblik heeft van poëzie - zij het van een vrij vers, zonder metrum en rijm - heeft de opbouw inderdaad meer weg van een drama, dat bovendien met gemak een traditioneel opgebouwd toneelstuk zou kunnen zijn, met een decor en toneelspelers. Vermoedelijk mist voor een dergelijke opvoering alleen een spannende opbouw.
3.4 Beeldspraak en symboliek Er is zeer veel beeldspraak in Hooglied te vinden, met name omtrent de natuur. Dit kan het gevolg zijn van het feit dat de schrijvers de liefdesscènes niet al te veel wilden expliciteren. De overnachting in het hof is bijvoorbeeld vrij gebleven van al te expliciete beschrijvingen. In de Bijbelse traditie is dit een logische keuze. Het onderwerp van Hooglied is al vrij omstreden: niet voor niets stond ter discussie of het wel in de canon thuishoorde.66 Toch hebben sommige metaforen en vergelijkingen wel een seksuele connotatie. Met
65 66
Stoop-Van Paridon (2003): p. 7-8 Stoop-Van Paridon (2003): p. 4
17
name de jongen en het meisje spreken veel in metaforen, vooral wanneer zij elkaar beschrijven, bijvoorbeeld in Hoogl 4:1-5: 1 (…) uw ogen zijn als duiven, / (…) / uw haar is als een kudde geiten, / die neergolven van Gileads gebergte. 2 Uw tanden zijn als een kudde geschoren schapen, / die opkomen uit het wed, / (…) 3 Als een scharlaken draad zijn uw lippen / (…) / Als een gespleten granaatappel zijn uw slapen, / (…) 4 Uw hals is als de Davidstoren, / (…) 5 Uw beide borsten zijn als tweelingjongen van gazellen, / (…)
In deze passage beschrijft de bruidegom de schoonheid van zijn bruid. Haar lichaamsdelen worden vergeleken met duiven, geiten, schapen, een draad, granaatappel, de Davidstoren en de tweelingjongen van gazellen. Het lijkt erop dat de bruidegom de schoonheid van de bruid niet voldoende in bijvoeglijke naamwoorden kan vatten, maar behoefte heeft zijn bruid te omschrijven in de elementen die hem bekend zijn en die in zijn hof voorkomen. De natuurlijke beeldspraak versterkt de puurheid van de liefde. Opvallend is dat de beschrijving van de bruidegom, misschien koning Salomo, van een heel andere aard is. Hij wordt eerder door middel van luxueuze materialen dan door natuurlijke elementen omschreven, bijvoorbeeld in Hoogl 5:14-15:
14 Zijn armen zijn gouden rollen, / bezet met Tarsisstenen, zijn lichaam is een kunstwerk van ivoor, / bedekt met lazuursteen. 15 Zijn benen zijn witmarmeren zuilen, / rustend op voetstukken van gelouterd goud; / zijn gestalte is als de Libanon, / uitgelezen als de ceders.
De bruidegom wordt met name vergeleken met goud, ivoor, lazuursteen, marmer en het land Libanon. Die beschrijving is veel grootser en wereldser. De beschrijving van de bruid is daarentegen veel sterker op puurheid en natuurlijke schoonheid geënt. Naast vergelijkingen met „als‟ en metaforen is er een enkele keer sprake van personificatie, waarbij niet-levende of abstracte elementen menselijke eigenschappen krijgen toegeschreven. Dit is bijvoorbeeld het geval in Hoogl 8:7: “Vele wateren kunnen de liefde niet blussen / en rivieren spoelen haar niet weg”. Het past in de lijn van het gedicht dat deze personificatie ook weer natuurlijke elementen, water en rivieren, bevat. Daarnaast zijn er vergelijkingen waarbij een object wordt vergeleken met een directe eigenschap van een ander element. Dit is bijvoorbeeld het geval in Hoogl 1:5, waarin de donkere huidskleur van de bruid wordt vergeleken met de kleur van de gordijnen van Salomo. Veel van de beeldspraak in Hooglied heeft symbolische waarde, die heel uiteenlopende betekenissen kan hebben. In het kader van de Bijbelse context is de Bijbelse betekenis echter het belangrijkste. In wat volgt worden enkele symbolische elementen belicht. Mirre bijvoorbeeld komt een
18
aantal keer voor in Hooglied. De bruid vergelijkt haar geliefde met een bundeltje mirre tussen haar borsten. Vrouwen droegen dat daadwerkelijk op die manier vanwege de aangename geur. Daarnaast heeft het de associatie met het lijden van Christus, want mirre is ook geschikt voor medicinaal gebruik en balseming. 67 Het kan op deze manier verwijzen naar het lijden van de bruid, zoals ze zelf beschrijft in Hoogl 5:8, of naar het bezwijken van de bruid vanwege haar liefde voor de bruidegom. De geliefden vergelijken elkaar of elkaars ogen meermaals met duiven. Die worden geassocieerd met geliefden, omdat duiven zelf als geliefden met elkaar omgaan en bovendien doet hun koeren denken aan zoenen. 68 Dit versterkt het liefdeskarakter van het gedicht. De bruid noemt zichzelf in Hoogl 2:1 een „lelie der dalen‟. Daarnaast wordt de bruid vaker vergeleken met de bloem. Een lelie staat symbool voor reinheid vanwege de witte kleur, en voor goddelijk licht. In de Bijbel is het ook een symbool van uitverkiezing. 69 De bruid wordt dus vergeleken met iets reins en puurs, die bovendien uitverkozen is, misschien door God om de bruid van Salomo te zijn. De bruid zou bovendien een lelie onder de distels zijn, die weer verwijzen naar de zondestraf.70 Op deze manier wordt de bruid bijzonder gunstig geschetst, in tegenstelling tot de andere meisjes die worden voorgesteld als „distels‟. Het hert en de gazel komen een aantal keer terug. De bruid maant de bruidegom bijvoorbeeld snel te zijn als het jong van een hert. Een hert is het symbool van de kringloop van het leven71, waardoor de sterfelijkheid van de bruidegom wordt benadrukt. De bruidegom vergelijkt de slapen van de bruid met een gespleten granaatappel. De granaatappel zou in de Bijbelse symboliek verwijzen naar de levensvolheid en vruchtbaarheid van de man. 72 In Hoogl 4:13 zegt de bruidegom tegen de bruid: “Wat uit u opspruit, is een lusthof van granaatappelbomen” - dit draagt weer bij aan de vruchtbaarheidssymboliek. In Hoogl 4:11 bezingt de bruidegom zijn bruid: “Van honigzeem druppelen uw lippen, bruid, / honig en melk is onder uw tong”.73 Honing staat in de Bijbel symbool voor leven, omdat meerdere Bijbelse figuren zichzelf in leven houden met honing. 74 Natuurlijk verwijst het zoete ervan ook naar de lieflijkheid van de bruid. Melk komt drie keer voor en kan worden gezien als levensdrank. Bovendien behoren melk en honing samen tot de attributen van het paradijselijk bestaan. 75 Vruchten, appels en druiven komen meerdere keren voor in Hooglied. Die staan symbool voor “aardse zegening en een zichtbaar teken van goddelijke zegening, (…) [a]ls een symbiose van het diepste der aarde en het licht uit den hoge”.76 De vruchtensymboliek zou op deze manier kunnen verwijzen naar Gods zegening over de liefde tussen de bruid en bruidegom. Op een gegeven moment zegt de bruidegom: “Fontein der hoven, bron van levend water, / beken van de Libanon!” (Hoogl 4:15). Water symboliseert onder meer vruchtbaarheid77, iets dat vooral op de bruid van toepassing lijkt. Goud komt een aantal keer voor in Hooglied. Vooral de bruidegom wordt daarmee geassocieerd. Het symboliseert het onuitblusbaar 67
Manfred Lurker. Woordenboek van bijbelse beelden en symbolen. Boxtel: Katholieke Bijbelstichting 1975, p. 176-177 Lurker (1975): p. 80 69 Lurker (1975): p. 160 70 Lurker (1975): p. 74 71 Lurker (1975): p. 116 72 Lurker (1975): p. 97-98 73 In de NBG-vertaling 1951 van Hooglied staat steeds „honig‟ vermeld, maar uit andere vertalingen, zoals de Nieuwe Bijbelvertaling (2006), en de context blijkt dat het om „honing‟ gaat. 74 Lurker (1975): p. 122-123 75 Lurker (1975): p. 170-171 76 Lurker (1975): p. 288 77 Lurker (1975): p. 299 68
19
hemels licht en is een teken van goddelijkheid en grootsheid. 78 Wijn komt ook vaker voor, bijvoorbeeld wanneer de schoonheid van de bruid wordt beschreven in Hoogl 7:2: “Uw navel is een welgerond bekken, / waaraan geen gemengde wijn ontbreke; / uw schoot is een tarwehoop, / omzoomd met leliën.” De drank heeft een ambigu karakter en kan enerzijds zorgen voor een hoge mate van extase, anderzijds tot de verwoesting van het bestaan. Daarnaast symboliseert wijn bloed en in de Bijbel geldt wijn ook als symbool van levensvreugde. 79 Waarschijnlijk wordt in dit vers inderdaad de levensvreugde gesymboliseerd, ook door het feestelijke karakter van de dans. De tarwe in hetzelfde vers verwijst naar de „wet van sterven en geboren worden‟: “Zoals de tarwekorrel uit de donkere schoot van de aarde ontkiemt naar zijn bestemming, zo komt ook de mens uit een donkere oergrond, de materia, letterlijk: de moederstof. En graan en mens ondergaan aan het einde hetzelfde lot, terugkeren in de aarde.” 80 De tarwe symboliseert daarmee enerzijds de vergankelijkheid van het leven, maar ook het ontstaan van nieuw leven. Hier wordt waarschijnlijk gesuggereerd dat de bruid nieuw leven in haar schoot draagt.
3.5 Hooglied als allegorie Naast de letterlijke betekenis van Hooglied, de liefde tussen man en vrouw, is ook een allegorische interpretatie mogelijk. De meeste schriftgeleerden in de joodse en christelijke traditie hebben al eeuwen lang vooral die laatste willen zien. Een allegorie is ofwel “een geheel van metaforen of vergelijkingen die op elkaar voortbouwen en daardoor in elkaar vloeien tot één beeld”, ofwel “een werk waarin abstracte of algemene begrippen als personen worden voorgesteld”.81 Beide definities lijken toepasbaar op Hooglied. De beeldspraak kenmerkt zich vooral door beelden van de natuur en pure liefde (zie paragraaf 3.4). Daarnaast kan bijvoorbeeld de bruid worden gezien als personificatie van Maria of de kerk. Het belangrijkste kenmerk van de allegorische interpretatie van Hooglied is dat de liefde tussen de jongen en het meisje de liefde tussen Jahweh en Zijn volk representeert, of de liefde van Christus voor Zijn kerk.82 De functie van de liefdespoëzie als zodanig is dan een didactische of educatieve; het kan troost bieden of bijdragen aan liturgische vieringen. 83 Bovendien kon een allegorische benadering uitkomst bieden bij de problemen om Hooglied te canoniseren. Delen ervan zouden namelijk ook voor profane doeleinden gebruikt zijn. Er was omstreeks 1200 al een krachtig verzet tegen de eenduidige letterlijke interpretatie, getuige een uitspraak van rabbijn Ibn Ezra: “De hemel verhoede! [D]e hemel verhoede, dat het Lied der Liederen wordt tot het genre liefdesliedje.”84 Vanaf de 13de eeuw werd ook de filologische interpretatie gangbaarder in de joodse gemeenschap. In de eeuwen daarna werden alle drie de benaderingen wisselend juist en onjuist bevonden en ontwikkelden ook nieuwe benaderingen zich. Een dergelijke nieuwe benadering is dat de bruidegom en koning Salomo niet eenzelfde figuur zijn. De koning probeert in die lezing de liefde van de bruid te kopen, maar alleen de herder krijgt werkelijk haar liefde, omdat bij hen het
78
Lurker (1975): p. 95 Lurker (1975): p. 322-323 80 Lurker (1975): p. 255-256 81 Van Gorp e.a. (1998): p. 24 82 Lurker (1975): p. 98 83 Stoop-Van Paridon (2003): p. 4 84 Stoop-Van Paridon (2003): p. 4-5 79
20
vuur van God tussenbeide komt.85 Vanaf het einde van de 18de eeuw heeft de letterlijke interpretatie in nietjoodse kringen gaandeweg de overhand gekregen. 86 Theoloog Izaäk Boot onderscheidt daarentegen binnen het Jodendom drie Hoogliedinterpretaties:
1. De interpretaties die betrekking hebben op de liefde van Israël tot zijn God; 2. De opvatting waarbij het Hooglied wordt beschouwd als een symbolisch verhaal van de uittocht uit Egypte; 3. De interpretatie die de beelden van Hooglied toepast hetzij op theocratische instellingen hetzij op traditionele leerstellingen. 87
Uit deze driedeling is gemakkelijk het onderscheid tussen een respectievelijk allegorische, symbolische en didactische functie te maken. Boot concludeert dat Hooglied geen dekkende allegorische motieven heeft, maar multi-interpretabel is. Dat is misschien ook wel de charme van de tekst. Toch heeft elke Bijbelse tekst meerdere interpretaties, vandaar ook de eeuwig durende botsingen tussen de lezers ervan.
85
Stoop-Van Paridon (2003): p. 5 Stoop-Van Paridon (2003): p. 6-7 87 Izaäk Boot. De allegorische uitlegging van het Hooglied voornamelijk in Nederland. Woerden: Zuijderduijn 1971, p. 9 86
21
4 HOOGLIED IN DE JEUGDLITERATUUR: 27 LIEFDESLIEDJES VAN JUDITH HERZBERG 4.1 Inleiding Judith Herzberg is geboren in 1934 en zat als kind in de Tweede Wereldoorlog ondergedoken. Dit heeft haar latere werk sterk beïnvloed. Ze was de dochter van essayist en toneel- en kroniekschrijver Abel Herzberg. Vanaf de jaren ‟50 ging ze poëzie schrijven, maar pas in 1963 debuteerde ze met de bundel Zeepost. Herzberg heeft veel prijzen gewonnen, waaronder de P. C. Hoofdtprijs voor poëzie in 1997. Ze dichtte bovendien voor het tijdschrift Tirade. Later schreef Herzberg ook filmscenario‟s en toneelstukken. Vanaf 1983 woont ze afwisselend in Nederland en Israël.88 27 liefdesliedjes uit 197189gebruikt expliciet het Bijbelse Hooglied als bron voor de hedendaagse bewerking. Volgens de huidige uitgeverij van de gedichtenbundel, De Harmonie, is het een beroemde bewerking van Hooglied en één van de best verkopende dichtbundels. De uitgever claimt dat Herzberg slechts één kinderboek geschreven heeft: Laika in 2001. Dat impliceert derhalve dat de uitgeverij 27 liefdesliedjes niet als jeugdliteratuur categoriseert.90 De aanleiding voor het schrijven van de bewerking was een kindertelevisieprogramma van het IKOR/ CVK.
4.2 Typologische vergelijking In de flaptekst van 27 liefdesliedjes staat vermeld welke bronnen Herzberg heeft gebruikt voor de bewerking. Het gaat om een zestal Duitse bronnen, een Nederlandstalige, Engelse, Franstalige en een Hebreeuwse. Het zijn zowel vertalingen van, als commentaren op, Hooglied. Daarnaast is het Oude Testament in het Hebreeuws, Nederlands, Engels en Zuid-Afrikaans geraadpleegd.91 Om welke vertalingen het precies gaat is echter niet vast te stellen. Daarom zal voor de typologische vergelijking de NBGvertaling 1951 worden gehandhaafd. In hoofdstuk 2 is het intertekstualiteitsmodel van Paul Claes beschreven. In paragraaf 2.4.3 is de typologie van intertekstuele relaties uiteengezet, met in tabel 2 de bijbehorende begrippen. Naar die verdeling is ook de volgende typologische vergelijking tussen Hooglied en 27 liefdesliedjes opgebouwd. In tabel 4 zijn de passages die overeenkomen binnen de architekst en fenotekst tegenover elkaar gezet, staat het aantal regels van die passages en staat beschreven welke vormen van transformaties daarin plaatsvinden.92 In de inhoudsopgave van 27 liefdesliedjes staat al per paragraaf - er zijn 27 paragrafen vermeld naar welk deel van Hooglied het verwijst, maar volgens deze analyse is dat in enkele gevallen anders. Per paragraaf van 27 liefdesliedjes zijn de verschillende transformaties hieronder allereerst uitgewerkt. Het perspectief ligt met andere woorden op de fenotekst, vanuit die tekst wordt „gewerkt‟. 1: Dit eerste „liefdesliedje‟ is een vrije variatie op Hoogl 1:2, 16-17, maar is vooral een transformatie waarin de thematiek is overgenomen. Er wordt beschreven hoe twee geliefden een soort 88
R. Bloem. „Herzberg, Judith (Frieda Lina).‟ In: Bork, G.J. van & Verkruijsse, P.J. (red.). De Nederlandse en Vlaamse auteurs van middeleeuwen tot heden met inbegrip van de Friese auteurs. Weesp: De Haan 1985, p. 270 89 Judith Herzberg. 27 liefdesliedjes. Amsterdam: Uitgever N. V. 1971 90 www.deharmonie.nl, geraadpleegd op 02-05-2011 91 Herzberg (1971): p. 63 92 De transformaties „allusie‟ en „uitbreiding‟ zijn op alle 27 liedjes van toepassing, waardoor deze niet steeds zullen worden geëxpliciteerd.
22
huisje van takken maken en daarin verblijven. Dit kan vergeleken worden met het houten huis dat beschreven wordt in Hoogl 1:17 - allusie. In Hoogl 1:2 staat dat de liefde, gerepresenteerd door „kussen‟, kostelijker is dan wijn. In paragraaf 1 is dit veranderd in dat de zoenen zoeter zijn dan honing. De verandering van wijn naar honing kan met de doelgroep van de fenotekst, kinderen, samenhangen. In Hoogl 8:14 staat overigens dat de geliefde zich moet spoeden, wat ook in deze passage terugkomt - “o rep je mijn liefje”. Er worden elementen toegevoegd - uitbreiding -, maar ook weggelaten - delging. 2: Herzberg draait Hoogl 1:5 en Hoogl 1:6 in het tweede liedje als het ware vormelijk om omkering. Inhoudelijk neemt ze de twee verzen uit de architekst over, maar verandert ze vormelijk. Ze voegt tweemaal de zin “kan het je schelen?” (dat ik zwart/ donker ben) toe - uitbreiding. 3: Herzberg neemt in liedje drie Hoogl 1:7-8 vrijwel inhoudelijk in zijn geheel over. Alleen de regels “Want waarom zou ik zijn als een gesluierde / bij de kudden van uw makkers?” (Hoogl 1:7) laat Herzberg weg - delging. Ze voegt twee regels toe: “als de zon op zijn hoogst is” en “loop dan maar wat rond” - uitbreiding. 4: Herzberg vergelijkt in deze passage ook de geliefde met een paard van de farao, maar breidt uit door de vergelijking uit te leggen; “snel en statig, aardig en waardig”. In Hoogl 1:13 vergelijkt het meisje haar geliefde met een bundeltje mirre. Herzberg omschrijft dat als: “vruchten en kruiden / uit verre landen”. Hoogl 1:15, waarin het meisje „zijn‟ ogen met duiven vergelijkt, breidt Herzberg uit: “je wimpers de vleugels / die even bewegen / je vliegt bij me binnen / als ik naar je kijk / en jij kijkt tegelijk naar mij”. 5: In het vijfde liedje neemt Herzberg Hoog 2:3-7 in zijn geheel inhoudelijk over. Ze voegt toe dat de jongen het meisje meeneemt naar een feestje en dat zij hem in de ogen kijkt wanneer hij over haar heen gebogen ligt. De regel “bij de gazellen of bij de hinden des velds” uit Hoogl 2:7 delgt Herzberg. 6: In deze passage is er vaak sprake van uitbreiding. In Hoogl 2:8 spreekt de verteller de lezer direct aan met “Hoor”, maar in de fenotekst staat juist: “ik wou dat ik hem / de dag door kon horen”. Daarnaast legt het meisje uit waarom ze zijn stem en naam zo mooi vindt. 7: Herzberg houdt een andere volgorde aan dan in Hoogl 2:10-17 - omkering. Er is sprake van delging wanneer in de architekst staat dat de geliefde „tot mij gaat spreken‟ en dat de geliefde te midden der leliën weidt. Ze breidt uit met het feit dat er sap in de takken komt en dat de vruchten al vorm krijgen. 8: In de achtste paragraaf breidt Herzberg wederom uit, bijvoorbeeld met: “Slaap is geen slapen meer / sinds ik met jou sliep, lief.” Ze delgt onder meer het feit dat het meisje in een legerstede ligt. 9: De negende passage is de eerste waarin de fenotekst minder regels bevat dan de getransformeerde passage in de architekst. Het reukwerk van de koopman wordt in de fenotekst weggelaten, net zoals dat de helden „geoefend ten strijde‟ zijn. De koning wordt aangeduid zonder zijn naam, Salomo, wat een vorm van afvlakking is, net zoals niet wordt genoemd dat de helden uit Israël komen. De helden dragen sabels - uitbreiding. 10: Herzberg breidt uit door uit te leggen waarom het haar van het meisje wordt vergeleken met een kudde geiten die van een berg neer golft. Ook wordt uitgebreid dat niet alleen haar lippen mooi zijn, maar ook haar stem en verhalen. Herzberg vervangt de kleur van de lippen van het meisje, „scharlaken draad‟, voor „rode koralen‟ - verwisseling. De vergelijking van de slapen van het meisje delgt Herzberg. Ze
23
vervangt de uitgebreide vergelijking van de hals met de Davidstoren door een korte vergelijking van een „gaaf‟ lichaam met de toren van de David. Het woord „gaaf‟ is typerend, omdat het getuigt van een eigentijdse en jeugdige bewerking. 11: In Hoogl 4:8 wil de man dat zijn geliefde van de top van de Libanon naar hem afdaalt. In het elfde liedje van Herzberg is dit enkel een „hoge berg‟- verwisseling. Misschien is dit bedoeld om het verhaal minder plaatsgebonden te situeren en zo de boodschap universeler te maken. Er is sprake van uitbreiding wanneer de jongen het meisje vraagt of ze uit haar schuilplaats wil komen. Herzberg vervangt Hoogl 4:9, “betoverd met één blik van uw ogen, / met één snoer van uw halsversiersel”, door: “mijn hart zweeft licht bij jou” - verwisseling. Daarnaast wordt „bruid‟ vervangen door „vrouw‟. 12: De vergelijking in Hoog 4:10 met de geur van „haar‟ oliën, laat Herzberg weg - delging. Herzberg verdraait wanneer het meisje zegt dat „zijn‟ liefde net zo is als wijn - in Hoogl 4:10 is liefde nog heerlijker dan wijn. Ze breidt uit met het feit dat de jongen zegt dat het meisje hem aanraakt en dan lief doet. De laatste regel is ook een uitbreiding: “o zoetigheid als je me aanraakt!” 13: Hoewel de vergelijking van het meisje met een vruchtbare tuin wordt overgenomen, voegt Herzberg daar ook enkele elementen aan toe - uitbreiding. Ze voegt meer dingen toe, zoals de regel: “dan zegt hij wat heerlijk / alles is fijn bij mijn zusje mijn bruid.” Herzberg laat ook enkele elementen uit het hof weg - delging. 14: Het veertiende lied gaat over een nacht van het meisje. Herzberg laat enkele benoemingen van de jongen over het meisje weg - samenvatting. Er worden weer enkele elementen toegevoegd, zoals het feit dat het meisje trilt van het „willen‟, dat ze zegt dat ze zichzelf al niet meer is en dat het meisje zegt dat de wachters van de stad kwaad op haar zijn. Dit laatste toegevoegde element zou Herzberg als verklaring kunnen hebben aangenomen van de gebeurtenis waarin de wachters het meisje aanvallen. 15: Herzberg delgt weer enkele elementen uit de architekst, zoals het feit dat de Jerusalemse meisjes het meisje niet aanspreken met “o schoonste der vrouwen” (Hoogl 5:9). Er wordt toegevoegd dat het meisje zegt dat de Jerusalemse meisjes ook van de jongen zouden gaan houden, wanneer zij hem zou omschrijven. Herzberg vervangt in de omschrijving van het meisje van de jongen heel veel elementen, waardoor bepaalde lichaamsdelen van de jongen weer worden vergeleken met andere elementen verwisseling. Zo zegt het meisje bijvoorbeeld dat ze van het haar op zijn borst houdt, wat een teken van volwassenheid of volwassenwording is. 16: In de architekst wordt het meisje vergeleken met Jeruzalem (Hoogl 6:4) - in de fenotekst met „een stad‟. Waarschijnlijk is dit weer bedoeld om het verhaal universeler te maken. Dit herhaalt Herzberg eenmaal - uitbreiding. Ze laat de vergelijking tussen de haren van het meisje en een kudde geiten weg. 17: In dit liedje zegt de jongen „als ik een koning was‟. Hierdoor kan worden uitgesloten dat de jongen een koning is, waardoor de discussie of de mannelijke „ik‟ koning Salomo is (zie paragraaf 3.2) bij deze voor 27 liefdesliedjes kan worden uitgesloten. Het perspectief in dit liedje is daarmee verschoven, omdat het opsommen van de zestig haremvrouwen en dergelijke een utopie is, geen feit zoals in de architekst - verdraaiing. Herzberg delgt dat het meisje rein is voor haar moeder. Een voorbeeld van uitbreiding in deze passage is dat de jongen zegt dat alleen hij van het meisje zal houden.
24
18: Herzberg breidt dit achttiende liedje uit door uit te leggen wat het meisje bedoelt met “gij hebt mij op vorstelijke wagens geplaatst” (Hoogl 6:12). Het meisje zegt onder meer dat het lijkt alsof ze vliegt. 19: Opnieuw maakt Herzberg de tekst universeler, door het meisje niet met „Sulammitische‟ (Hoogl 6:13) aan te laten spreken - verdraaiing. Herzberg voegt toe dat de jongen en het meisje gaan kijken of de blaadjes al groenen. Er is sprake van afvlakking wanneer in de fenotekst wordt weggelaten dat ze gaan kijken of de wijnstok al uitbot. Deze delging komt overigens vaker voor. Het weglaten van de wijn in 27 liefdesliedjes hangt waarschijnlijk samen met de jeugdige doelgroep. 20: Herzberg breidt in deze passage veel uit, zoals de regels: “Plezier heeft de vorm / van jouw lichaam gekregen.” en “Ik vind je hoe langer / hoe langer hoe liever”. De regels “Mogen uw borsten als druiventrossen zijn, / de geur van uw zij als appels” (Hoogl 7:8) zijn gedelgd. 21: Herzberg breidt wederom uit, bijvoorbeeld wanneer het meisje zegt dat als de jongen haar broertje was, ze altijd bij elkaar waren. Dit impliceert dat ze dat nu niet altijd zijn. Er wordt gedelgd dat het meisje de jongen zou kussen als ze hem buiten zou vinden. Halverwege het liedje verschuift het perspectief van het meisje naar de jongen, wat in de architekst niet het geval is - omdraaiing. Herzberg laat wederom het wijn drinken weg uit deze passage. 22: Er is sprake van uitbreiding wanneer het meisje zegt dat wanneer zij in de armen van de jongen zou liggen, ze dan in zijn ogen boven haar zou kijken. 23: Een voorbeeld van uitbreiding in deze passage is het feit dat het meisje „slapend‟ op haar geliefde leunt. Er is sprake van omkering wanneer eerst wordt gezegd dat de jongen onder de appelboom is geboren, en vervolgens dat het meisje hem daar heeft gewekt. Herzberg laat weg dat de jongen onder die plek zijn moeder ontving. 24: Er is sprake van omkering wanneer Herzberg Hoogl 8:6 en Hoogl 8:7 omdraait. De vergelijking dat de liefde als een vuur is die inslaat neemt Herzberg over, alleen neemt zij niet over dat het vuur van God afkomstig is - afvlakking. Herzberg breidt onder meer uit met het feit dat liefde net zo sterk is als afgunst. 25: Herzberg verdraait het feit dat de broers van het meisje zich afvragen wat ze zullen doen als jongens op haar gaan letten, in plaats van wanneer zij om haar hand vragen. De broers zeggen dat wanneer het meisje een deur is, “en laat ze daar iedereen maar door”, dat ze die dan zullen dichttimmeren uitbreiding. Herzberg legt een dubbele betekenis in de regels: “Als zij een muur wordt waarop je kan bouwen / dan komt er een zilveren bolwerk op”. „op iemand bouwen‟ krijgt hier vooral een figuurlijke betekenis, naast de min of meer letterlijke betekenis - verdraaiing. De tegenreactie van het meisje verandert van de verleden tijd in de tegenwoordige. Opvallender is dat het meisje zegt: “Ik ben lekker een muur”. Daarbij laat het woord „lekker‟ een uitdagend, zelfverzekerd meisje zien - uitdieping. 26: Aan de koning wordt niet de naam „Salomo‟ gegeven - afvlakking. De jongen zegt dat zijn wijngaard vrijer is en dat hij het de koning gunt dat de pachters hem geld brachten - uitbreiding. 27: Herzberg wisselt de regels van Hoogl 8:13 om - omkering. Ze breidt uit met het feit dat de jongen moet maken dat hij weg komt, in plaats van dat hij zich alleen moet haasten. Ze vervangt “bergen vol balsemkruid” door “bergen daar in de verte” - verwisseling.
25
paragraaf in
regels in
passage(s) in
regels in
soorten transformaties
fenotekst
fenotekst
architekst
architekst
1 (p. 5)
19
Hoogl 1:2, 16-17
7
uitbreiding, allusie, delging
2 (p. 7)
16
Hoogl 1:5-6
9
uitbreiding, allusie, omkering
3 (p. 9)
14
Hoogl 1:7-8
10
uitbreiding, allusie, delging
4 (p. 11)
28
Hoogl 1:9-10, 13,
11
uitbreiding, allusie
15, 17 5 (p. 13)
19
Hoogl 2:3-7
15
uitbreiding, allusie, delging
6 (p. 15)
12
Hoogl 2:8
4
uitbreiding, allusie
7 (p. 17)
30
Hoogl 2:10-17
28
uitbreiding, allusie, delging, omkering
8 (p. 19)
25
Hoogl 3:1-5
18
uitbreiding, allusie, delging
9 (p. 21)
7
Hoogl 3:6-8
11
uitbreiding, allusie, delging, afvlakking
10 (p. 23)
18
Hoogl 4:1, 3-4, 6
18
uitbreiding, allusie, delging, verwisseling
11 (p. 25)
11
Hoogl 4:8-9
9
uitbreiding, allusie, verwisseling
12 (p. 12)
10
Hoogl 4:10-11
8
uitbreiding, allusie, delging, verdraaiing
13 (p. 29)
20
Hoogl 4:12-14, 16
11
uitbreiding, allusie, delging
14 (p. 31, 33)
36
Hoogl 5:2-8
29
uitbreiding, allusie, samenvatting
15 (p. 35)
21
Hoogl 5:9-16
26
uitbreiding, allusie, delging, verwisseling
16 (p. 37)
6
Hoogl 6:4-5
7
uitbreiding, allusie, delging
17 (p. 39)
15
Hoogl 6:8-10
12
uitbreiding, allusie, delging, verdraaiing
18 (p. 41)
10
Hoogl 6:11-12
6
uitbreiding, allusie
19 (p. 43)
18
Hoogl 6:13, Hoogl
19
uitbreiding, allusie, afvlakking,
7:1, 11-13
verdraaiing
20 (p. 45)
11
Hoogl 7:8, 10
6
uitbreiding, allusie, delging
21 (p. 47)
12
Hoogl 8:1-2
8
uitbreiding, allusie, delging, omdraaiing
22 (p. 49)
9
Hoogl 8:3-4
5
uitbreiding, allusie
23 (p. 51)
6
Hoogl 8:5
5
uitbreiding, allusie, delging, omkering
24 (p. 53)
17
Hoogl 8:6-7
10
uitbreiding, allusie, omkering, afvlakking
26
25 (p. 55)
13
Hoogl 8:8-10
12
uitbreiding, allusie, verdraaiing, uitdieping
26 (p. 57)
6
Hoogl 8:11-12
8
uitbreiding, allusie, afvlakking
26 (p. 59)
7
Hoogl 8:13-14
5
uitbreiding, allusie, omkering, verwisseling
Tabel 4 Transformaties in fenotekst 27 liefdesliedjes
4.3 27 liefdesliedjes als allusie De belangrijkste transformatie in de fenotekst 27 liefdesliedjes is dat Herzberg de oorspronkelijke tekst uit Hooglied transformeert tot een tekst die directer de jeugd aanspreekt. Zo worden de hoofdpersonages gepresenteerd als „jongen‟ en „meisje‟. Vaak laat ze de wijn uit de architekst weg, waarschijnlijk omdat dit de jeugd minder aanspreekt. Ook zegt het meisje in liedje 15 dat zij houdt van het haar op de borst van de jongen. Dit geeft aan dat er wordt verlangd naar een soort volwassenheid. De jongen en het meisje lijken op ontdekking te zijn naar hun eigen seksualiteit. Hoewel 27 liefdesliedjes geen roman is, is de term „Bildungsroman‟ of „ontwikkelingsroman‟ hierop wel van toepassing. Een ontwikkelingsroman is: “een romanvorm waarin gewoonlijk via psychologische analyse de innerlijke en geleidelijke groei van een personage verhaald wordt, tot een evenwicht, een soort ideale levenshouding is bereikt”. De Bildungsroman is daar weer een subgenre van en kan omschreven worden als een roman waarin “de aandacht van de lezer (…) vooral [wordt] gevestigd op de vorming van de hoofdfiguur door zijn omgeving (…).”93 Dat de protagonisten in 27 liefdesliedjes inderdaad een soort ideale levenshouding nastreven, lijkt niet helemaal toepasselijk, maar inderdaad worden de hoofdfiguren gevormd door hun omgeving, dat wil zeggen door elkaar. Er is dus sprake van volwassenwording. Een andere, redelijk belangrijke, transformatie is dat Herzberg heeft geprobeerd Hooglied toegankelijker te maken. Ze heeft de benamingen van plaatsen en de naam van de koning weggelaten, waardoor het verhaal ook gesitueerd kan zijn in Nederland, al spreken klimatologische elementen en dergelijke dat nog tegen. Het verhaal krijgt daardoor een universeler karakter. De naam van God, die in de architekst eenmaal voorkomt, heeft Herzberg niet overgenomen. Daardoor krijgt de tekst een minder theologisch karakter. Ten slotte heeft Herzberg veel van de beeldspraak, zie paragraaf 3.4, weggelaten, zoals de symboliek van de lelie. Hierdoor wordt de tekst ook weer begrijpelijker. Omdat de fenotekst wel de inhoud van de architekst, maar niet de vorm ervan overneemt, is er sprake van een allusie (zie paragraaf 2.4.2). Zoals gezegd blijkt dat de vorm is aangepast om het verhaal toegankelijker te maken. Daarbij is de inhoud voor een groot deel niet mee veranderd. Toch moet dit enigszins genuanceerd worden, omdat enkele inhoudelijke elementen, zoals de sterke jeugdigheid van de hoofdpersonages, toch in kleine mate zijn veranderd. Voor een dergelijke tussenvorm of een soort genuanceerde allusie heeft Claes echter geen benaming.
93
Van Gorp e.a. (1998): p. 311
27
4.4 Functie van de intertekstuele relatie Er is sprake van de constructieve inhoudelijke functie, omdat 27 liefdesliedjes gericht is op het reconstrueren van de architekst (zie paragraaf 2.4.4). De tekst wil met andere woorden de inhoud van de architekst overnemen, echter waarschijnlijk zonder de theologische betekenis. De fenotekst krijgt meer waarde door de intertekstuele relatie. Daarnaast is de relatie bedoeld om een bepaald publiek, de jeugd, kennis te laten maken met het Bijbelverhaal. In ieder geval lijkt het erop dat Herzberg het gedicht voor een grotere groep toegankelijk heeft willen maken. Dat Herzberg „gewoon‟ mooie liefdesliedjes wilde schrijven lijkt ondenkbaar, ook omdat de intertekstuele relatie in opdracht is uitgevoerd.
28
5 HET LITERAIRE HOOGLIED: EEN HOOGLIED VAN HUGO CLAUS 5.1 Inleiding Over Een Hooglied van Hugo Claus (1981)94 is zeer weinig geschreven. In een knipselboek over Claus, die is geschreven na zijn dood in 2008 door auteur en vertaler Hans Dütting, wordt vermeld dat het toneelstuk Een Hooglied op 7 februari 1982 in première ging. Het stuk werd als monoloog opgevoerd. De Nederlandse actrice Henriëtte Tol speelde de hoofdrol en onder meer door haar acteerwerk werd het stuk indertijd slecht ontvangen. Claus zelf regisseerde de opvoering. Dit deed hij overigens vaker.95 Dat een ruim 550 bladzijden tellend boekwerk over Claus verder niets zegt over Een Hooglied, is al een teken dat dit werk niet als heel waardevol wordt gezien. Gezien Claus‟ grote oeuvre is het niet verwonderlijk dat bepaalde werken er meer uitspringen dan een stuk als Een Hooglied. Toch leeft Claus‟ bewerking nog steeds; op 30 januari 2011 werd het zelfs nog opgevoerd in het Friese dorp Lekkum. 96 Claus is in zijn werk vaak intertekstuele relaties aangegaan. Hij transformeert daarbij vaker mythologische dan Bijbelse verhalen. Voorbeelden van toneelstukken die mythologische verhalen hebben bewerkt zijn: Thyestes (1966), Oedipus ( 1971) en Phaedra (1980).97 Bewerkingen van Bijbelboeken schreef Claus minder vaak. Hier is dan ook minder onderzoek naar gedaan.98 De eerste vorm van transformatie tussen de architekst Hooglied en de fenotekst Een Hooglied is de overgang van lied of gedicht naar toneelstuk. Dat houdt in dat steeds is vermeld wie wat zegt. Daarnaast is het stuk verdeeld in vijf liederen. Op die manier komt de opbouw niet overeen met de architekst, die uit acht verzen bestaat. Er komen verschillende karakters aan het woord: hij, zij, het koor, haar broers en een wijze. De dochters van Jeruzalem fungeren als koor. Een steeds terugkerende verandering is dat de geliefden elkaar aanspreken met „jij‟ en „jou‟ in plaats van „u‟.
5.2 Typologische vergelijking In paragraaf 2.4.3 is Claes‟ typologie van intertekstuele relaties uiteengezet, met in tabel 2 de bijbehorende begrippen. Naar die verdeling is ook de volgende typologische vergelijking tussen Hooglied en Een Hooglied opgebouwd. In tabel 5 zijn de passages die overeenkomen binnen de architekst en fenotekst tegenover elkaar gezet, staat het aantal regels van die passages en staat welke vorm van transformatie daarin plaatsvindt.99 Per passage van Een Hooglied is dat hieronder allereerst uitgewerkt. Het uitgangspunt ligt met andere woorden bij de fenotekst.
94
Hugo Claus. Een Hooglied. Antwerpen: Pink editions & productions 1981 Hans Dütting. Hugo Claus. De reus van Vlaanderen. Soesterberg: Uitgeverij Aspekt 2009, p. 281 96 www.terpoarte.nl, geraadpleegd op 17-05-2011 97 Dütting (2009): p. 515-516 98 Zie evenwel de analyse van Het verlangen als parafrase van Genesis, van Jaap Goedegebuure: Jaap Goedegebuure. „Jakob in travestie.‟ In: idem. De veelvervige rok. De bijbel in de moderne literatuur 2. Amsterdam: Amsterdam University Press 1997, p. 38-53 99 De transformatie „allusie‟ is constant van toepassing op de tekst, waardoor het niet steeds expliciet zal worden genoemd. Ook „uitbreiding‟ komt vaak terug en is om die reden niet altijd geëxpliciteerd. 95
29
Motto: De transformatie start al bij het motto dat Claus opvoert in het stuk: “Het lied der liederen / dat van Salomo / Er zijn andere liederen / dit is het zijne / het lied der liederen”.100 De titel van Hooglied luidt: “Hooglied. Van Salomo.” (Hoogl 1:1). De gecursiveerde toevoeging van Claus verwerpt in feite al de architekst, omdat het aangeeft dat er immers ook andere liederen zijn. Daarmee wil Claus een stukje status van Hooglied afnemen. „lied‟ en „liederen‟ zijn niet met een hoofdletter weergegeven, wat ook de autoriteit naar beneden haalt. Dit lied is met andere woorden niet het algemeen geldende, autoritaire lied, maar slechts één van de velen die bestaan. In het motto wordt inhoudelijk en vormelijk toegevoegd - uitbreiding. Zij (I): In de eerste monoloog van „zij‟ (in de architekst is zij de bruid) is sprake inhoudelijke herhaling, echter niet nauwkeurig vormelijk - allusie. Vormelijk wordt meer dan het aantal regels verdubbeld, doordat bijvoorbeeld „daarom‟ is herhaald. Dat woord wordt daardoor extra beklemtoond en verandert in feite daarom de inhoud. Andere, zowel inhoudelijke als vormelijke, toevoegingen zijn bijvoorbeeld: “Hij zal mijn dorst lessen / met de kussen van zijn mond”.101 Ook verandert Claus subtiel enkele woorden; bijvoorbeeld door „genot‟ beter te laten zijn dan wijn, in plaats van „liefde‟ kostelijker dan dat. De connotatie van beide woorden is significant verschillend - verwisseling. Eerste lied: In het eerste lied neemt Claus niets vormelijk, maar wel inhoudelijk over - allusie. Een voorbeeld daarvan is: “Vertel mij / jij die mijn ziel heeft bemind bemint”102. Dit komt overeen met Hoogl 1:7: “Vertel mij toch, mijn zielsbeminde”.103 Ook zijn enkele woorden zowel inhoudelijk als vormelijk vervangen in Een Hooglied - bijvoorbeeld “als de paviljoenen van Salomo” 104 in plaats van “de gordijnen van Salomo” (Hoogl 1:5). Daarnaast zijn er enkele inhoudelijke toevoegingen, zoals: “Zwart ben ik / niet als de negerin maar donker”.105 Impliciet staat dat er ook in de architekst, maar omdat Claus het expliciteert, is het toch een inhoudelijke verandering. Ook voegt Claus toe dat „zij‟ geen zwervende of lichtekooi wil zijn bij „zijn‟ vrienden. Opvallend is dat Claus daarnaast toevoegt dat „zij‟ van haar broers de vossen van de wijngaard moet verjagen; dit komt in de architekst pas in Hoogl 2:15 ter sprake. Het koor (I): Hoogl 1:8 is in deze passage inhoudelijk compleet overgenomen - allusie. Claus heeft aan het einde één regel toegevoegd: “en je zal hem vinden” - uitbreiding.106 Hij (I): Wanneer „hij‟ voor het eerst aan het woord is, neemt Claus Hoogl 1: 9-11 in zijn geheel inhoudelijk over. Enkele woorden worden wel vervangen, zoals “de ringen de hangers” 107 in plaats van “sieraden” (Hoogl 1: 10), maar dit is enkel vormelijk want het komt op hetzelfde neer. 108
100
Claus (1981): p. 5. NB: De cursiveringen binnen alle weergegeven citaten zijn overgenomen van Claus. Claus (1981): p. 6 102 Claus (1981): p. 7 103 Het is de vraag of dit niet min of meer ook een vormelijke overname is, want beide teksten komen in deze regels vrijwel overeen. Volgens Claes zou er dan echter sprake zijn van een citaat, wat hier toch niet van toepassing lijkt te kunnen zijn. De terminologie van Claes wordt in dit onderzoek radicaal gevolgd, waardoor nuances en verschillen in bijvoorbeeld bepaalde allusies mogelijk minder tot hun recht komen. 104 Claus (1981): p. 7 105 Ibidem 106 Claus (1981): p. 9 107 Claus (1981): p. 10 108 In dit voorbeeld is sprake van een zodanig kleine verandering dat het extra van belang is om te weten welke Nederlandse vertaling Claus heeft gebruikt. Omdat dat niet bekend is, kan niet met zekerheid gezegd worden dat er op deze plek in de tekst sprake is van een allusie. Wel geeft Claes aan dat Claus een autodidact was en zich daarom vaak moest beroepen op tussenvertalingen. Claes (1984): p. 324. Er kan met grote zekerheid vanuit worden gegaan dat dit ook bij Een Hooglied het geval is geweest. 101
30
Zij en hij: Een variatie treedt op in de regels “Terwijl zolang de koning in zijn omheining / aan zijn tafel zit hij aan mij als aan een tafel / verspreidt mijn nardus zijn geur”.109 Hier wordt in feite de aanraking tussen het vrouwelijke en mannelijke karakter vergeleken met de manier waarop „hij‟ aan tafel zit. Er wordt een intieme aanraking gesuggereerd, wat wordt versterkt door de verspreiding van de geur van „haar‟ nardus. Er is sprake van een vormelijke en inhoudelijke toevoeging - uitbreiding. Ook vormelijke toevoegingen komen in deze passage voor, zoals na de vergelijking van de geliefde met een zakje of bundeltje mirre; “zal hij rusten”.110 Opvallend is dat in de architekst wordt gezegd dat „gij‟ schoon is. Claus maakt daar „mooi‟ van, terwijl dit meer Nederlands is - „schoon‟ is eerder Vlaams. Claus benadrukt het „zien‟ bovendien door drie maal “Kijk” te herhalen. “Mijn geliefde” wordt “mijn vriend”, en Claus voegt toe dat die “zacht” is - uitwerkingen en allusies. Claus breidt Hoogl 2:1 uit met: “maar de lelie is wit en mijn lippen zijn rood / ik ben de roos van het dal”.111 Hier zet de vrouwelijke „ik‟ zich af van het idee dat zij als een lelie zou zijn. In paragraaf 3.4 werd al gezegd dat een lelie staat voor reinheid en op die manier ook voor maagdelijkheid. De vrouwelijke „ik‟ zegt dat zij dat juist niet is en dat haar lippen al roodgekleurd zijn, misschien van de liefde. „Hij‟ beaamt dit vervolgens, waardoor het idee van niet-maagd zijn wordt versterkt - uitdieping. Verder voegt Claus meer regels toe en herhaalt hij dingen om bepaalde elementen extra te benadrukken. Tweede lied. Zij (II): In deze gehele passage verandert Claus opvallend weinig ten opzichte van de architekst. Hij herhaalt alles vrijwel inhoudelijk, maar geeft het op een andere manier vorm. Wel benadrukt hij bepaalde dingen door woorden te herhalen, bijvoorbeeld: “Mijn vriend heeft het eerst gesproken / Mijn vriend spreekt en hij zegt”.112 Ook voegt Claus “en het koel wordt” toe.113 De droom van de „zij‟ wordt uitgebreid met twee regels: “Op mijn bed des nachts de hele lange nacht / heb ik gewacht”.114 Het wanhopige wachten wordt op deze manier extra benadrukt. Claus verandert Hoogl 3:3, “De wachters, die in de stad hun ronde deden, troffen mij aan”, in: “De wachters hebben mij gevonden / Ik kwam ze tegen / zij die hun ronde doen in de stad”. Claus heeft hier de regels omgedraaid - omkering. Er is eenmaal sprake van uitdieping, wanneer Claus toevoegt: “en ik zal hem niet meer loslaten”.115 Hij (II): Een steeds terugkerende waarschuwing in Hooglied is dat men de liefde niet moet wekken en prikkelen. Dit transformeert Claus in deze passage. In de architekst lijkt het erop dat de bruid dit zegt, in de fenotekst zegt de „hij‟ het. Daarmee wordt de passage in een ander perspectief geplaatst - verdraaiing. Daarnaast voegt Claus regels toe, zoals: “Zouden jullie de liefde wakker maken / maak de liefde niet wakker / (…) / vòòr dat zij het wil”116 - uitdieping. Door de toevoeging wordt de waarschuwing extra benadrukt. Derde lied. Het koor (II): Claus beschrijft de bruiloftsstoet op een vergelijkbare manier als in de architekst. Hij neemt de beschrijving inhoudelijk over - allusie. Daarnaast voegt hij ook enkele elementen 109
Claus (1981): p. 11 Ibidem 111 Ibidem 112 Claus (1981): p. 13 113 Claus (1981): p. 15 114 Claus (1981): p. 16 115 Ibidem 116 Claus (1981): p. 17 110
31
toe, zoals: de verrijzing uit een zuil van stof, de regel “tegen de kwade verrassingen van de nacht”, en het dak van Salomo‟s troon is van goud117 - uitbreiding. De draagstoel van Salomo wordt vervangen door een troon - verwisseling. Koning Salomo is steeds niet met een hoofdletter geschreven door Claus, waardoor hij iets van zijn autoriteit verliest. De „spijlen‟ van de draagstoel heeft Claus vervangen door „stijlen‟ klankcitaat. Hij (III): Het mannelijke karakter beschrijft nogmaals de schoonheid van de bruid. Net zoals in de passage „Zij en hij‟ wordt hier benadrukt dat „zij‟ moet zien hoe mooi ze wel niet is. Dit is een vorm van uitbreiding, omdat zowel een andere vorm als een andere betekenis (het „zien‟ wordt benadrukt) wordt toegevoegd. Vormelijk zijn enkele dingen gewijzigd, en soms ook enigszins inhoudelijk: zo lijken niet haar slapen maar haar wang op een gespleten granaatappel, de toren van David is omringd door forten in plaats van gebouwd met tinnen, en de bruid moet samen met „hem‟ komen van de Libanon, in plaats van alleen naar hem toe te komen vanaf de Libanon. Opmerkelijk genoeg voegt Claus enkele regels toe die niet in de architekst voorkomen, bijvoorbeeld: “Helemaal ben je mooi mijn liefste / er is geen vlek op jou” 118, “en doe je intrede / en laat je blik vallen”, “die onze vijanden zijn”, “zij lekten je speeksel”119 - uitbreiding. Een bijvoorbeeld van uitdieping is het feit dat Claus de bruid vergelijkt met de sneeuw van de Libanon.120 Zij (III): Claus voegt in deze passage toe dat de noordenwind “koelte” brengt en de zuidenwind “warmte” - uitbreiding. De nadruk is binnen deze korte passage daarnaast sterker gelegd op het contact tussen de mannelijke en vrouwelijke karakter, bijvoorbeeld wanneer de bruid zegt dat hij van haar zoete vruchten zal eten.121 Hij (IV): Claus transformeert in deze passage de architekst door de mannelijke „ik‟ in de tegenwoordige, in plaats van in de verleden, tijd te laten spreken - verdraaiing. Voor het eerst in Een Hooglied laat Claus iets weg, want hij vermeldt niet dat „hij‟ zegt dat de vrienden moeten genieten 122 afvlakking. Vierde lied. Zij (IV): Wanneer het mannelijke karakter bij „zij‟ aanklopt, zegt hij: “mijn wonder”123 - uitbreiding. Het vrouwelijke karakter zegt dat haar buik in plaats van haar hart in de war is om haar geliefde - verdraaiing. De vormelijke verandering van “Mijn ziel bezwijmde” (Hoogl 5:6) in “sprong mijn ziel uit mijn lijf” 124 is een duidelijk voorbeeld van allusie. Weer zijn de regels die over de wachters gaan bij Claus omgedraaid - omkering. Het koor (III): Claus voegt in deze passage één regel toe: “Wat is je vriend meer dan alle anderen”125 - uitwerking Zij (V): Wanneer „zij‟ beschrijft wat er zo mooi is aan haar geliefde, dan zegt ze dat hij “glanzend rein en rood” 126 is, in plaats van blank en rood. Naast allusies komen in deze passage uitwerkingen voor, 117
Claus (1981): p. 19 Claus (1981): p. 21 119 Claus (1981): p. 23 120 Claus (1981): p. 24 121 Claus (1981): p. 25 122 Claus (1981): p. 26 123 Claus (1981): p. 27 124 Ibidem 125 Claus (1981): p. 30 126 Claus (1981): p. 31 118
32
zoals het tweemaal herhalen van de beeldspraak van duiven op een overvloed. Ook voegt Claus “nee rozen”, “Zijn handen gouden ballen”, “gewolkte agaat” en “zijn spreken genot”127 toe - uitbreidingen. Verwisseling treedt op wanneer Claus “perken van kruiden” vervangt voor “manden vol aromen”.128 “mijn vriend” en “mijn geliefde” draait Claus om - omkering. Het koor (IV): Deze koorzang heeft Claus inhoudelijk overgenomen van de architekst en alleen vormelijk aangepast - allusie. Zij (VI): De enige verandering die Claus in deze passage aanbrengt, is de toevoeging van rozen in de regel “en leliën rozen te plukken”.129 Claus voegt vaker rozen toe wanneer het gaat over leliën. Dit lijkt de niet-maagdelijkheid van de bruid te benadrukken. Vijfde lied. Hij (V): Claus voegt weer enkele woordgroepen toe: “de welwillende”, “mijn wonder” en “Ik wil haar mijn liefde geven / (…) / de vorstelijke wagens van de bruidstoet”. 130 Een deel uit de eerdere zang „Hij (III)‟ keert in deze passage terug. Het koor (V): In de architekst spreekt hier waarschijnlijk een bruiloftsgast, bij Claus is echter het koor aan het woord. Hij verandert de roep naar de bruid enigszins door het koor te laten zeggen dat zij terug moet komen, in plaats van zich tot hen te wenden. Ook voegt Claus toe dat zij de bruid zullen bewonderen.131 Hij (VI): Ook de „hij‟ zegt de bruid te bewonderen, terwijl dat in de architekst niet het geval is. “de reidans van Machanaïm” (Hoogl 6:13) vervangt Claus door “als in een dans op straat”.132 Claus vervangt tevens “Uw navel is een welgerond bekken” (Hoogl 7:2) door “Je navel een welgevormde krater / het bekken van de maan”133. Hierdoor wordt „bekken‟ in een andere context geplaatst. Wederom voegt Claus „rozen‟ toe in combinatie met de leliën. Opvallend is dat Claus achter de regel “Een koning zit gevangen in de vlechten” het woord “ik” plaatst.134 Bij deze lijkt de besproken kwestie, zoals beschreven in paragraaf 3.2, wat betreft Een Hooglied uitgesloten te kunnen worden, omdat de „ik‟ klaarblijkelijk de koning is. Dan nog zou er sprake kunnen zijn van meerdere mannelijke „ik‟s‟, maar dat lijkt niet erg waarschijnlijk, omdat constant de aanduiding „hij‟ wordt gebruikt. Een andere verwisseling vindt plaats wanneer Claus “Hoe schoon zijt gij, liefde; / hoe heerlijk onder wat men verlangen kan!” (Hoogl 7:6) vervangt door “Wat was je mooi en wat was je zacht / liefste in de strelingen” 135. Zij (VII): Claus herhaalt enkele woordgroepen en breidt enkele regels uit, zoals: “boven op mij zijn begeerte” en “Je zal me leren”136. Daarnaast is er sprake van verwisseling, bijvoorbeeld door de geliefden in de dorpen, in plaats van tussen de hennabloemen te laten slapen. Een andere belangrijke verwisseling is wanneer „zij‟ zegt dat ze haar genot aan „hem‟ zal geven, in plaats van “haar liefde” (Hoogl 7:12).
127
Claus (1981): p. 31-32 Claus (1981): p. 31 129 Claus (1981): p. 34 130 Claus (1981): p. 35, 37 131 Claus (1981): p. 38 132 Claus (1981): p. 39 133 Ibidem 134 Claus (1981): p. 41 135 Ibidem 136 Claus (1981): p. 42-43 128
33
Wederom vervangt Claus „geliefde‟ door „vriend‟. Claus delgt uit de architekst dat „zij‟ zegt dat haar moeder haar opvoedt (Hoogl 7:2). Hij (VII): De toon die in Hoogl 8:4 wordt aangeslagen, dat de dochters van Jeruzalem de liefde willen opwekken en prikkelen, in plaats van dat ze daar alleen voor worden gewaarschuwd, negeert Claus en hij volgt de lijn van de eerdere waarschuwingen - verdraaiing. Claus herhaalt een regel - uitbreiding. Het koor (VI): Deze zang van het koor is enkel een allusie. Hij (VIII): Claus heeft in deze passage enkel de tweede en derde regel omgedraaid - omkering. Zij (VIII): Claus voegt de woordengroepen “laat niet los” en “met een gezicht van vlammen” toe. Bovendien verandert hij “onverbiddelijk als het rijk van de doden de hartstocht” (Hoogl 8:6) in “de jaloersheid onbuigzaam als het rijk van de dood”137. Een wijze: In deze monoloog van een zogenaamde wijze breidt Claus uit door enerzijds het onderscheid te maken tussen het bezit van iemands huis en iemands leven, en anderzijds door „verachten‟ te herhalen. Haar broers: Hoewel Claus deze rede van de broers van de bruid vrijwel inhoudelijk overneemt, breidt hij ook uit door drie woorden(groepen) in te voegen; “gesloten”, “teken van een bruid” en “waardoor iedereen naar binnen kan”.138 Claus heeft hier meer de nadruk gelegd op dat de broers de bruid willen beschermen voor mannen en het verliezen van haar maagdelijkheid. Zij (IX): Claus herhaalt twee regels bijna inhoudelijk. Verder zijn er geen wijzigingen. Hij (IX): Claus voegt aan deze twee zinnen alleen toe dat de makkers in de tuin ook waken. Dit is niet het geval in de architekst. Zij (X): Claus voegt in deze slotregels alleen toe dat de bruid haar vriend maant te vluchten, in plaats van zich alleen te haasten.
passage in
regels in
passage in
regels in
fenotekst
fenotekst
architekst
architekst
Motto: p. 5
5
Hoogl 1:1
1
allusie, uitbreiding
Zij (I): p. 6
24
Hoogl 1:2-4
10
allusie, uitbreiding, verwisseling
Eerste lied: p. 7
24
Hoogl 1:5-7
14
allusie, uitbreiding, verwisseling
Het koor (I): p. 9
6
Hoogl 1:8
5
allusie, uitbreiding
Hij (I): p. 10
8
Hoogl 1:9-11
6
allusie, omschrijving
Zij en hij: p. 11-12
46
Hoogl 1:12-
33
allusie, uitbreiding, uitwerking,
Hoogl 2:7 Tweede lied. Zij
64
(II): p. 13, 15-16
Hoogl 2:8-
soort(en) transformatie(s)
uitdieping 52
allusie, uitbreiding, omkering
Hoogl 3:4
Hij (II): p. 17
9
Hoogl 3:5
4
allusie, uitdieping, verdraaiing
Derde lied. Het koor
25
Hoogl 3:6-11
23
allusie, uitbreiding, verwisseling,
137 138
Claus (1981): p. 49 Claus (1981): p. 52
34
(II): p. 19-20 Hij (III): p. 21, 23-
klankcitaat 62
Hoogl 4:1-15
54
24
allusie, uitbreiding, verwisseling, uitdieping
Zij (III): p. 25
8
Hoogl 4:16
4
allusie, uitbreiding
Hij (IV): p. 26
5
Hoogl 5:1
7
allusie, verdraaiing, afvlakking
Vierde lied. Zij (IV):
35
Hoogl 5:2-8
29
allusie, uitbreiding, verdraaiing,
p. 27, 29
omkering
Het koor (III): p. 30
5
Hoogl 5:9
4
allusie, uitwerking
Zij (V): p. 31-32
25
Hoogl 5:10-16
22
allusie, uitbreiding, uitwerking, verwisseling, omkering
Het koor (IV): p. 33
33
Hoogl 6:1
4
allusie
Zij (VI): p. 34
6
Hoogl 6:2-3
7
allusie, uitbreiding
Vijfde lied. Hij (V):
36
Hoogl 6:4-12
31
allusie, uitbreiding, verwisseling
Het koor (V): p. 38
3
Hoogl 6:13
2
allusie, uitbreiding, verwisseling
Hij (VI): p. 39, 41
32
Hoogl 6:13-
29
allusie, uitbreiding, verwisseling
25
allusie, uitbreiding, verwisseling,
p. 35, 37
Hoogl 7:9 Zij (VII): p. 42-43
33
Hoogl 7:9Hoogl 8:3
delging
Hij (VII): p. 45
5
Hoogl 8:4
3
allusie, uitbreiding, verdraaiing
Het koor (VI): p. 46
2
Hoogl 8:5
2
allusie
Hij (VIII): p. 47
3
Hoogl 8:5
3
allusie, omkering
Zij (VIII): p. 49
8
Hoogl 8:6-7
8
allusie, uitbreiding, verwisseling
Een wijze: p. 51
5
Hoogl 8:7
2
allusie, uitbreiding
Haar broers: p. 52
8
Hoogl 8:8-9
8
allusie, uitbreiding
Zij (XI): p. 53
13
Hoogl 8:10-12
12
allusie, uitbreiding
Hij (IX): p. 55
3
Hoogl 8: 13
3
allusie, uitbreiding
Zij (X): p. 56
4
Hoogl 8: 14
2
allusie, uitbreiding
Tabel 5 Transformaties in fenotekst Een Hooglied
5.3 Een Hooglied als allusie Volgens Claes is een allusie: “herhaling van de betekenis van de architekst zonder dat de betekenisvorm mee herhaald wordt” 139 (zie paragraaf 2.4.2). Deze vorm van intertekstualiteit is het meest van toepassing op de intertekstuele relatie tussen Hooglied en Een Hooglied. Claus schrijft de tekst net even anders op, maar soms verschillen woorden zo weinig van elkaar, dat het evengoed een alternatieve vertaling uit het 139
Claes (1988): p. 205
35
Hebreeuws had kunnen zijn. Het kan daarom overdreven lijken om Een Hooglied als allusie te zien op Hooglied, omdat het eventueel een vrij ruim opgevatte vertaling kan zijn, of zelfs een vertaald citaat. Desalniettemin geeft Claes aan dat een vertaald citaat al een allusie is.140 Toch herhaalt Claus zeker niet alleen de inhoud van de architekst. Hij voegt er ook elementen aan toe, bijvoorbeeld: de herhaling van het idee een roos te zijn tussen de leliën, de extra benadrukking van woorden door ze te herhalen, de duidelijke keuze in wie de bruidegom is, namelijk koning Salomo, en in het algemeen dat Claus elementen toevoegt die de lichamelijke band tussen de bruid en bruidegom versterken. Daarnaast worden in de tekst woorden of regels omgewisseld. Zoals in paragraaf 2.4.2 al is gezegd, onderscheidt Claes binnen de allusie nog allerlei variaties. Het is zinvol in dit stadium van het onderzoek specifieker naar de verschillende variaties te kijken. Bij de lexicale allusie is er sprake van een bepaalde term die in een andere tekst verschijnt in de vorm van een omschrijving. Daarbij wordt niet zozeer het woord zelf overgenomen, maar een “een min of meer uitgebreide perifrase daarvan”. Bij deze vorm van allusie horen voornamelijk de transformaties samenvatting en uitbreiding. 141 Voorbeelden van lexicale allusies zijn synoniemen, definities en perifrases.142 De tweede vorm is de tekstuele allusie, die “naar een gehele tekst verwijst”. Een voorbeeld daarvan is de structurele allusie, wat inhoudt dat tussen elementen van een fenotekst dezelfde relatie bestaat als tussen elementen van de architekst. Tekstuele allusies kunnen ook perifrastisch zijn: “zij breiden de tekst uit of krimpen hem in, vervangen zijn woorden door synoniemen of vertalen ze.” 143 Volgens Claes gaat een allusie verschillende relaties aan met zijn nieuwe tekstomgeving. Die relatie kan iconisch zijn een relatie van gelijkenis -, indexicaal - banden van oorzakelijke, plaatselijke of tijdelijke aard -, of symbolisch - een conventioneel bepaalde relatie.144 Claes‟ onderscheid op woord- en tekstniveau is van toepassing op de relatie tussen Hooglied en Een Hooglied, omdat beide vormen van allusie daarin voorkomen. Op lexicaal niveau zijn er zeer veel allusies in de tekst te vinden (zie tabel 5). Hoewel „samenvatting‟ niet voorkomt in Een Hooglied, is dat het tegenovergestelde met „uitbreiding‟. Allusies worden vooral geuit als synoniemen. “sprong mijn ziel uit mijn lijf” 145 kan bijvoorbeeld een synoniem zijn van “Mijn ziel bezwijmde” (Hoogl 5:6). Daarnaast worden zij vormgegeven als perifrases, zoals “de ringen de hangers” 146 in plaats van “sieraden” (Hoogl 1: 10). Een voorbeeld van een definitie is het feit dat Claus de noordenwind als brenger van „koelte‟ definieert en de zuidenwind als brenger van „warmte‟.147 In De mot zit in de mythe (1984) gaat Paul Claes specifiek in op mythologische bewerkingen van Claus. Hierin zegt hij dat de structurele allusie zeer veel voorkomt in Claus‟ werk.148 Deze trend wordt doorgezet in Een Hooglied. Het thema van de jonge liefde bijvoorbeeld is in de fenotekst overgenomen van de oorspronkelijke bron.
140
Claes (1988): p. 106 Claes (1988): p. 103-104 142 Claes (1988): p. 104-105 143 Claes (1988): p. 106 144 Claes (1988): p. 107 145 Claus (1981): p. 27 146 Claus (1981): p. 10 147 Claus (1981): p. 25 148 Paul Claes. De mot zit in de mythe. Hugo Claus en de oudheid. Amsterdam: De Bezige Bij 1984, p. 234 141
36
Wat het tekstuele niveau betreft kan worden gesteld dat Een Hooglied een totale allusie op Hooglied is. De structuur van de fenotekst en architekst komen overeen; de karakters, vertelinstantie, opbouw, setting, tijd, gebeurtenissen en thematiek. In die zin is er sprake van een structurele allusie. Daarnaast is de transformatie ook perifrastisch, omdat Claus een deel van de woorden vervangt of uitbreidt, en in een zeldzaam geval ook weglaat. De relatie die de allusie aangaat met zijn nieuwe tekstomgeving is iconisch, omdat de relatie tussen Hooglied en Een Hooglied vooral een expliciet vergelijkende is.
5.4 Functie van de intertekstuele relatie Op 9 januari 1971 zei Hugo Claus in radioprogramma De zeven kunsten het volgende:
Ik vind niet dat een toneelstuk aan iemand behoort toevallig omdat hij het geschreven heeft. Ik vind dat een bewerker, vertaler, alle rechten heeft, als hij maar een speelbaar stuk maakt in zijn eigen milieu. Dus hij mag er mee doen wat hij wil en in sommige gevallen, ja, zou ik zelfs de voorkeur er aan geven dat hij het totaal transformeert.149
Met deze woorden verantwoordt Claus waarom hij bewerkingen maakt van andere teksten. De vraag is welke functie, naar de methodologie van Claes, de functie is van de intertekstuele relatie tussen Hooglied en Een Hooglied. De intertekstuele relatie tussen Hooglied en Een Hooglied kan worden omschreven door middel van de constructieve inhoudelijke functie. Dat houdt in dat de intertekstuele relatie bestaat uit het overnemen van zowel de inhoud als de functie van de architekst door de fenotekst. Dit is merkbaar aan het feit dat bijna de gehele tekst inhoudelijk is overgenomen, maar daarbij niet letterlijk een kopie is. Daarnaast wijzigt Claus enkele, op het eerste gezicht kleine, inhoudelijke elementen; zo haalt hij de autoriteit van koning Salomo naar beneden, omschrijft hij de liefde tussen de bruid en bruidegom minder formeel, maakt hij de keuze dat de mannelijke ik-figuur koning Salomo is, en fungeren bij Claus de dochters van Jeruzalem als koor. Claus heeft met zijn bewerking duidelijk aan de functie van de originele tekst willen vasthouden, maar hij heeft er tegelijkertijd een hedendaagse, Nederlandse tekst van gemaakt die bovendien als drama op te voeren is. Door de transformatie naar een toneelstuk, heeft Claus op een subtiele manier het woord van God verschoven wordt naar het woord van de mensen. De Bijbel geldt als het woord van God en doordat Claus die tekst transformeert in menselijke dialogen en monologen, geeft hij het Woord eigenlijk aan de mens. Daardoor neemt Claus de autoriteit van God weg. Volgens Claes komt de inhoudelijke functie bij mythologische bewerkingen van Claus bijna niet voor. Hij zou die teksten alleen „gebruiken‟ en ze dienstbaar stellen aan zijn eigen werk.150 Heel anders is dit het geval bij Een Hooglied. Het treedt te ver buiten de grenzen van dit onderzoek om na te gaan of dit verschil vaker zichtbaar is tussen enerzijds mythologische en anderzijds Bijbelse bewerkingen, maar het zou een nuttig uitgangspunt zijn voor vervolgonderzoek. Bovenstaand citaat van Claus laat zien dat hij vindt dat een bewerker een tekst totaal moet transformeren. In Een Hooglied werkt hij die uitspraak tegen en doet hij juist het tegenovergestelde, doordat hij de tekst maar voor een zeer klein deel transformeert. 149 150
Claes (1984): p. 328 Claes (1984): p. 238-239
37
Claes besteedt niet alleen aandacht aan de functie van de tekst, maar ook aan welke rol de lezer bij de intertekstuele relatie speelt. Wat betreft de betekenis van de fenotekst, heeft de allusie een dubbele werking: “enerzijds bouwt zij mee de betekenis van de fenotekst op, anderzijds verbindt zij die met de betekenis van de architekst”. 151 Inderdaad „schept‟ de allusie voor Een Hooglied extra betekenis. Zonder de verwijzing zou het immers gaan om een meer doorsnee liefdesdrama. Anderzijds wordt de betekenis van de fenotekst verbonden met de betekenis van de architekst, en door middel van de constructie van de Bijbeltekst, sluit Claus de tekst aan bij de functie van die architekst. Claus neemt met andere woorden de betekenis van Hooglied over. Toch is er een heel belangrijke factor die ervoor zorgt dat de functie van de architekst door de fenotekst toch als verworpen kan worden gezien: de tekst wordt geheel uit de context gehaald. In het oorspronkelijke Hooglied is het duidelijk dat het om een Bijbelse tekst gaat, doordat het één van de boeken uit het Oude Testament is. Hoewel de naam van God slechts eenmaal wordt genoemd “haar vlammen zijn vuurvlammen, / een vuurgloed des HEREN” (Hoogl 8:6) -, zorgt de Bijbelse context ervoor dat het duidelijk is voor de lezer dat Hooglied in religieus perspectief moet worden gelezen. Die veelzeggende context valt voor sommige lezers bij de fenotekst in zijn geheel weg: wanneer de intertekstuele relatie niet herkend wordt, zal Een Hooglied inderdaad een „doorsnee liefdesdrama‟ zijn. Door het allusieve karakter plaats Een Hooglied zich echter indirect toch in de Bijbelse context, al is dit enkel zichtbaar wanneer de lezer de tekst daadwerkelijke als allusie herkent.
151
Claes (1988): p. 109
38
6 HOMOSEKSUALITEIT IN HOOGLIED: EEN EIGEN HOOGLIED VAN WILLEM WILMINK 6.1 Inleiding Net als Judith Herzberg is ook Willem Wilmink kinderboekenschrijver. Hij begon zijn carrière echter heel anders als freelance schrijver van poëzie en essays bij tijdschriften als Tirade, Merlyn, Maatstaf en De Revisor. In 1966 publiceerde Wilmink zijn eerste poëziebundel: Brief aan een Verkademeisje. Naast poëzie schreef hij teksten voor cabaretgroep Don Quishocking en Herman van Veen. Vanaf 1977 houdt hij zich vooral bezig met teksten schrijven voor verschillende televisieprogramma‟s. Zijn werk zou zich kenmerken door actuele thematiek, een licht ironische of weemoedige toon en een traditionele vormgeving met humor. Vanaf eind jaren ‟70 schrijft Wilmink voornamelijk kinder- en jeugdliteratuur.152 De poëziebundel Een eigen Hooglied uit 1996 lijkt een teruggreep naar de eerdere schrijfjaren van Wilmink, omdat de bundel niet voor de jeugd is geschreven. Het is een bewerking van het Bijbelse Hooglied, waar een heel eigentijds onderwerp aan is toegevoegd: homoseksualiteit. De bundel is geschreven voor het vijftigjarig jubileum van de homoseksuelen gemeenschap NVIH-COC, de Nederlandse Vereniging tot Integratie van Homoseksualiteit COC, die zich inzet voor jongeren en ouderen op het gebied van onder meer hiv/ aids, politieke kwesties en internationale belangen en rechten van homoseksuelen. 153 Wilmink is zich ervan bewust dat de bewerking bij sommige mensen tegenstand kan oproepen:
Toen ik werd gevraagd om voor een festiviteit van homofielen, het vijftigjarig bestaan van NVIHCOC, de teksten te schrijven voor een klein Hooglied-oratorium, schrok ik daar in eerste instantie voor terug. Maar liefde is liefde, van welke geaardheid je ook bent: gesterkt door die gedachte maakte ik Een eigen Hooglied met naar ik hoop een voor hen én voor mij aanvaardbare kijk op de vreugde en het verdriet waar het godje Amor ons op tracteert. Mensen die de bijbel ondanks alle culturele verschillen tussen de bijbelboeken als een eenheid beschouwen, zullen mijn poging afwijzen, want er zijn bijbelboeken die de homosexualiteit veroordelen. Toch zouden ook die mensen het niet in hun hoofd halen om in onze tijd nog wetsovertreders met stenen dood te gooien, op advies van diezelfde bijbel, die op zoveel andere plaatsen zo ontzaglijk veel poëzie en wijsheid biedt. 154
Wat betreft de structurele vergelijking tussen Hooglied en Een eigen Hooglied, heeft de eerste tekst een redelijk lineair tijdsverloop. Een eigen Hooglied heeft een lineair tijdsverloop; het beschrijft een opeenvolgende lente en zomer. De verhaallijn heeft ook een logisch-chronologisch verband: de lente breekt aan, er is een „ik‟ in afwachting van zijn of haar geliefde, zij bezoeken elkaar, brengen de nacht met elkaar door en gaan op reis. Dan laat de geliefde de „ik‟ in de steek en krijgt de „ik‟ nota bene aids. Tegen de herfst is de „ik‟ weer alleen, maar hij of zij kijkt toch terug op een fijne relatie met de geliefde. Deze 152
G. J. van Bork. „Wilmink, Willem (Andries).‟ In: Bork, G.J. van & Verkruijsse, P.J. (red.). De Nederlandse en Vlaamse auteurs van middeleeuwen tot heden met inbegrip van de Friese auteurs. Weesp: De Haan 1985, p. 646-647 153 www.coc.nl (website NVIH-COC), geraadpleegd op 23-05-2011 154 „Willem Wilmink. Een eigen Hooglied.‟, via http://members.home.nl/dou/eeh.htm (website De Oare útjouwerij, Enschede 1996), geraadpleegd op 23-05-2011
39
gebeurtenissen vormen een afgerond verhaal, met een begin, middenstuk en eind. Er wordt echter ook gesuggereerd dat het niet om één verhaal gaat. De personages „ik‟ en „geliefde‟ zijn namelijk afwisselend twee mannen en twee vrouwen. Het gedicht „Dubbelgedicht‟ suggereert ook dat het op deze duale manier kan worden gelezen. Een eigen Hooglied leest daardoor als een soort allegorie van de lesbische en homoseksuele liefde, die zich laat kenmerken door geluk enerzijds en tegenslagen anderzijds. Wilmink heeft daarmee Hooglied in een eigentijds kader geplaatst, en het Bijbelboek verrijkt door deze vorm van liefde ermee te beschrijven. Hij heeft overigens vastgehouden aan het genre van de tekst, en heeft op dat vlak dus geen transformatie doorgevoerd. De aanleiding voor het schrijven van deze bewerking, het jubileum van de NVIH-COC, is onlosmakelijk verbonden met de thematiek.
6.2 Typologische vergelijking In tegenstelling tot de andere fenoteksten is van Een eigen Hooglied bekend met welke architekst het een intertekstuele relatie is aangegaan. In de flaptekst staat dat de citaten van Hooglied zijn overgenomen uit de Bijbel dat is De gansche Heilige Schrift, die bestaat uit alle canonieke boeken van het Oude en Nieuwe Testament, en in 1618-1619 vanuit de oorspronkelijke talen naar het Nederlands is vertaald in opdracht van de Hoog-mogende Heeren Staten Generaal der Vereenigde Nederlanden, door het besluit van de Synode Nationaal in Dordrecht. Het zou bovendien gaan om een editie die is geïllustreerd met reproducties van de 17de eeuwse schilder Rembrandt van Rijn, uitgegeven bij R.B.S. B.V. - plaats en jaartal van de uitgave zijn echter onbekend. Er bestaande meerdere versies van deze zogenaamde Rembrandt Bijbel. Omdat Wilmink delen van verzen letterlijk citeert in Een eigen Hooglied, is het vrij eenvoudig te achterhalen welke Nederlandse vertaling precies als architekst is gebruikt. De citaten blijken overeen te komen met Hooglied uit de Jongbloed-editie (voor het eerst verschenen in 1888), die weer is gebaseerd op de Statenvertaling uit 1637 - in opdracht van de Staten-Generaal gemaakt, zoals de flaptekst van Een eigen Hooglied ook vermeldt. Voor de typologische vergelijking tussen Hooglied en Een eigen Hooglied zal dan ook de Statenvertaling in Jongbloed-editie155 worden gehandhaafd. Anders dan de andere fenoteksten in dit onderzoek, transformeert Een eigen Hooglied meerdere architeksten. Naast Hooglied zijn dat een door Plato geciteerde toespraak van de Griekse dichter Aristofanes156, en een gedicht van de Nederlandse dichter Herman Gorter157. In de flaptekst vermeldt Wilmink de bibliografische gegevens van de geciteerde teksten. Omdat het in dit onderzoek in eerste instantie gaat om de intertekstuele relatie met Hooglied, zal er minder aandacht worden geschonken aan de overige architeksten. In paragraaf 2.4.3 is de typologie van intertekstuele relaties uiteengezet. Tabel 2 geeft daarbij de bijbehorende begrippen weer. Naar die verdeling is ook de volgende typologische vergelijking tussen Hooglied en Een eigen Hooglied opgebouwd. In onderstaande tabel 6 zijn de passages die overeenkomen 155
Via www.biblija.net, geraadpleegd op 23-05-2011. Het is niet bekend van welke Jongbloed-editie, uit welk jaartal, de tekst op de website is overgenomen. Uitgeverij Jongbloed geeft elk jaar een nieuwe, herziene editie uit en daarom wordt er vanuit gegaan dat de editie uit 2011 is weergegeven (zie bibliografie). 156 Gerard Koolschijn (oorspronkelijk Aristofanes geciteerd door Plato). „Het verlangen naar de wederhelft.‟ In: idem. Plato, schrijver. Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker 1992, p. 49-53 157 Herman Gorter. „Van uit een nieuwe wereld‟. In: idem (ed. G. Stuiveling & Enno Endt). Verzamelde lyriek tot 1905. Amsterdam: Atheneum - Polak & Van Gennep 1977, p. 483-484
40
tussen de architekst en fenotekst tegenover elkaar gezet, staat het aantal regels van die passages en staat welke vormen van transformatie daarin plaatsvinden. 158 Per gedicht van Een eigen Hooglied is dat allereerst uitgewerkt. Het perspectief ligt met andere woorden op de fenotekst. De hoogste tijd: De „hoogste‟ tijd is al een verwijzing naar „Hoog‟ lied - lettercitaat. Verder is dit gedicht vooral een overname van de thematiek van Hooglied - allusie. Er wordt een lente beschreven, waarin de vogels fluiten, de kuikens uit hun eieren komen, en bomen en planten weer bloeien - vgl. Hoogl 2:12-13, de winter is voorbij. In de laatste strofe staat dat de hele natuur is bevangen door „liefdevuur‟ en dat de hele natuur verlangen wekt. Dit verwijst naar het feit dat de bruid, niet de natuur, in Hoogl 8:6 vuurvlammen van hartstocht in zich heeft - verdraaiing. Daarnaast wordt ook uitgebreid. De wederhelft: Voorafgaand aan het „originele‟ tekstgedeelte van Wilmink, staat een citaat van Aristofanes, getiteld „Het verlangen naar de wederhelft‟. Binnen het citaat worden tekstgedeeltes geschrapt - delging.159 Aristofanes vertelt in deze toespraak dat er vroeger drie seksen waren; naast de man en de vrouw bestond er een soort manwijf. Die sekse wilde de goden aanvallen en daarom besloot Zeus het door midden te snijden. Om die reden verlangen alle mannen en vrouwen constant naar de wederhelft waarvan ze gescheiden zijn - al lukt het maar weinigen om die terug te vinden. Dit verhaal draagt bij aan de thematiek van de liefde, of het zoeken naar de liefde, in de hele dichtbundel. Het verklaart de oorsprong of het ontstaan ervan. In het daaropvolgende gedicht van Wilmink wordt teruggegrepen op het citaat uitbreiding. Er staat dat met de puberteit de wederhelft in het leven komt, dat je dan de liefde zult vinden. Hoewel dit gedicht hetzelfde thema heeft als Hooglied, de liefde, is er verder geen concrete passage waar het naar verwijst - uitbreiding. Verandering: Dit gedicht gaat over het feit dat de stad, het park en het huis van „ik‟ mooi zijn gemaakt en in afwachting zijn van „jou‟. „jou‟ wordt door „ik‟ „mijn koning‟ genoemd, wat terugkomt in Hooglied. Hoogl 1:4, 17 wordt in zijn geheel geciteerd. Daarin staat “wij zullen ons verheugen”, wat ook in Wilmink‟s deel van het gedicht terugkomt - uitbreiding. Nachtelijk bezoek: Hoogl 5:2-3, 6-7 is geciteerd, maar daarin zijn ook enkele regels gedelgd. In het „eigenlijke‟ gedicht van Wilmink komt deze passage terug - allusie -, en daarin transformeert hij elementen. Zo gaat de „ik‟ naar buiten op sloffen en in regenjas - uitbreiding. Opmerkelijk is dat de „ik‟ in Wilmink‟s tekst wordt vernederd op een andere manier dan de „ik‟ in Hooglied: zij wordt geslagen en ontbloot door de wachters van de stad. In Een eigen Hooglied wordt de „ik‟ bespot door haar buurman. Het wordt duidelijk dat het om lesbische liefde gaat: “Ach, waarom heeft ze weer zo‟n haast, / dat potje van hiernaast?”. De winter is voorbij: Is vergelijkbaar met „De hoogste tijd‟. Het is in feite een allusie op Hoogl 2:11-13, maar er wordt ook uitgebreid. Vervolgens wordt het fragment in zijn geheel geciteerd. Rondeel: Dit is een opmerkelijk gedicht, omdat het gaat over een „ons‟ waar een kind uit is geboren. Dat kind is voortgekomen uit hun verlangen. Hier snijdt Wilmink een nieuw thema aan, want geboorte is geen expliciet onderwerp in Hooglied - uitbreiding. Dat het in deze bundel om homoseksuele liefde gaat, lijkt die geboorte overigens niet te hebben beïnvloed. Zoals in paragraaf 3.4 valt te lezen, is er 158
De dikgedrukt passages en het aantal regels van de architekst in de tabel zijn letterlijk geciteerd in Een eigen Hooglied. De niet dikgedrukte passages en het aantal regels zijn op een andere manier getransformeerd in de fenotekst. 159 Koolschijn (1992): p. 49-53
41
in het oorspronkelijke Hooglied sprake van vruchtbaarheidssymboliek bij de vrouw. In „Rondeel‟ is bovendien Hoogl 7:1-3 geciteerd, dat gaat over de navel, buik en borsten van een vrouw - elementen die nadrukkelijk verwijzen naar de band tussen moeder en kind voor en na de geboorte. De „geboorte‟ zou overigens ook kunnen verwijzen naar het feit dat de twee geliefden elkaar hebben gevonden, en dat er in feite een relatie is „geboren‟. Tijd genoeg: Hoogl 3:5 wordt geciteerd. Daarin wordt gewaarschuwd niet te vroeg de liefde op te wekken. Daarnaast wordt Hoogl 7:11-12 geciteerd, waarin de „ik‟ een ander voorstelt samen te slapen. Wilmink transformeert beide citaten; een personage vraagt zich af of hij of zij met de ander naar bed zal gaan die nacht, of dat dit juist alles zal verpesten - allusie. Er wordt besloten het „risico‟ te nemen. Wilmink breidt uit door het dilemma meer in de eigen tijd te contextualiseren - de „ik‟ zegt: “Met films en boeken over sex / worden we doodgegooid, / maar wat sex voor de liefde doet, / daarover hoor je nooit.” Huwelijksreis: Dit gedicht gaat verder op Hoogl 7:11, en gaat over twee personen die samen willen overnachten in een dorp (in Hooglied is dat in een wijngaard). Dit is een voorbeeld van allusie, maar verder is er alleen sprake van uitbreiding. Zo vragen de personages zich af hoe de mensen in het dorpshotel zullen reageren als daar twee homoseksuelen willen logeren. Mijn zusje: In Hoogl 8:8-9, in dit gedicht zowel geciteerd als getransformeerd door middel van allusie, komen de broers van de bruid aan het woord. Zij vragen zich af hoe ze zullen reageren als iemand interesse in hun zusje toont. In het gedicht „Mijn zusje‟ is het perspectief hetzelfde als in de architekst. In de architekst bedenken de broers hoe zij zullen reageren op de man die naar hun zusje vraagt. In de fenotekst daarentegen bedenkt de oudere broer of zus dat het jongere zusje nog niet klaar is voor de liefde verdraaiing. Verder wordt er uitgebreid; het zusje geeft bijvoorbeeld haar teddybeer een intiem kusje. Dat liefde ook doet lijden: Opmerkelijk genoeg staat bij dit gedicht vermeld dat het naar Hoogl 8:8-9 verwijst. Daarvan lijkt echter geen sprake, met als uitzondering de opmerking dat een kind moet worden beschermd tegen de liefde. Het gedicht gaat juist over uit de kast komen, en de kritiek die je daardoor over je heen kan krijgen - uitbreiding. In de steek gelaten: Dit gedicht gaat over de ene geliefde, die de ander in de steek heeft gelaten. Een dergelijke gebeurtenis komt in de architekst niet voor - uitbreiding. Wel is Hoogl 3:1-3 geciteerd, dat gaat over het meisje dat de jongen niet meer kan vinden. Hij laat haar in Hooglied echter niet in de steek, waardoor de inhoud in de fenotekst wordt verdraaid. Waar?: Hoogl 6:1 wordt in dit gedicht zowel geciteerd als getransformeerd in de vorm van een allusie. Het gaat over een „ik‟ die zich afvraagt waar zijn of haar geliefde is. De mannelijke geliefde wordt overal gezocht, maar hij wordt niet „bereikt‟ - uitbreiding. Een verschil met de architekst is dat het hier gaat om een denkbeeldige geliefde, een soort droomman, in plaats van een reëel persoon - verdraaiing. Aids: Wilmink breidt Hoogl 5:2, waarin de geliefde vraagt of het meisje de deur open wil doen, uit door een heel eigentijds onderwerp eraan toe te voegen: aids. Hij beschrijft daarmee een bepaalde cosequentie die het gevolg kan zijn van homoseksuele liefde. Het citaat is niet in zijn geheel overgenomen delging.
42
Weer alleen: In dit gedicht is de „ik‟ weer alleen en vraagt zich af wat hij of zij nog moet doen zonder zijn of haar geliefde. Dit onderwerp komt in Hooglied niet voor - uitbreiding. Het gedicht lijkt een voortzetting te zijn van het onderwerp „aids‟ in het voorgaande gedicht. Dubbelgedicht: Deze passage opent met de eerst twee strofen van het gedicht „Van uit een nieuwe wereld‟ van de dichter Herman Gorter. Er bestaan twee versies van het gedicht, met in de hoofdrol respectievelijk een vrouw en een man.160 Wilmink heeft alleen de eerste twee strofen van het gedicht over de vrouw geciteerd. De derde strofe van Gorter heeft Wilmink in het citaat gedelgd. Wilmink heeft de inhoud overgenomen van de tweede strofe van Gorter, maar het net even anders opgeschreven - allusie. In de eerste en vierde strofe voegt Wilmink respectievelijk toe dat de vrouw veel heeft meegemaakt, en dat de man gevochten heeft voor zijn bestaan. In de vijfde strofe breidt Wilmink uit met de vaststelling dat de man getrouwd is geweest, ondanks zijn homseksuele geaardheid, omdat hij hoopte dat hij vanzelf „genas‟. De derde en zesde strofe voegt Wilmink ook toe; daarin kijken de man en vrouw toch met een positieve blik terug op hun leven. Oktober: De tweede en vierde strofe van dit laatste gedicht zijn vrijwel een herhaling van de slotstrofe van „De hoogste tijd‟. Hier wordt teruggekeken op de liefde, die gedurende de zomer en de lente bestond. De thematiek in dit gedicht, liefde, natuur en verlangen, is dezelfde als in Hooglied, maar verder is er geen concrete passage getransformeerd - uitbreiding.
gedicht in fenotekst
regels in
passage(s) in architekst
fenotekst De hoogste tijd
24
Hoogl 2:12-13, Hoogl 8:6
regels in
soort(en)
architekst
transformaties(s)
13
uitbreiding, allusie,
(p. 7-8) De wederhelft
verdraaiing, lettercitaat 52
(p. 9-10) Verandering
Het verlangen naar de
ca. 165
delging
wederhelft 23
Hoogl 1:4, 17
7
(p. 11-12) Nachtelijk bezoek
uitbreiding, citaat, delging
31
Hoogl 5:2-3, 6-7
19
(p. 13) De winter is voorbij
uitbreiding, citaat,
uitbreiding, allusie, citaat, delging
25
Hoogl 2: 11-13
9
(p. 14)
uitbreiding, allusie, citaat
Rondeel (p. 15)
18
Hoogl 7: 1-3
10
uitbreiding, citaat
Tijd genoeg (p. 16-18)
35
Hoogl 3:5, Hoogl 7:11-12
11
uitbreiding, allusie, citaat
Huwelijksreis (p. 19)
32
Hoogl 7:11
2
uitbreiding, allusie
Mijn zusje (p. 20)
20
Hoogl 8:8-9
8
uitbreiding, allusie, verdraaiing, citaat
160
Gorter (1977): p. 483-484
43
Dat liefde ook doet
24
x
x
uitbreiding
25
Hoogl 3:1-3
9
uitbreiding, verdraaiing,
lijden (p. 21) In de steek gelaten (p. 22)
citaat
Waar? (p. 23)
26
Hoogl 6:1
4
uitbreiding, allusie, verdraaiing, citaat
Aids (p. 24)
12
Hoogl 5:2
3
uitbreiding, allusie, citaat, delging
Weer alleen (p. 25)
16
x
x
uitbreiding
Dubbelgedicht
32
Van uit een nieuwe
12
uitbreiding, allusie,
(p. 26-27) Oktober (p. 29)
citaat, delging
wereld 24
x
x
uitbreiding
Tabel 6 Transformaties in fenotekst Een eigen Hooglied
6.3 Een eigen Hooglied als herschrijving Willem Wilmink treedt in Een eigen Hooglied in feite in dialoog met het Bijbelse Hooglied. Hij citeert fragmenten uit het Bijbelboek en plaatst daarvoor of daarna zelf gecomponeerde strofen, vaak met hetzelfde thema als het bijbehorende citaat. De grootste verandering heeft hij daarbij doorgevoerd op het gebied van de tijdsgeest. In Hooglied gaat het om de „traditionele‟ liefde, tussen man en vrouw, maar in Een eigen Hooglied gaat het om homoseksuele en lesbische liefde. Daarbij horen onder meer de thema‟s uitkomen voor en kritiek krijgen op je geaardheid, en de ziekte aids. Een eigen Hooglied neemt zowel een deel van de vorm, als een deel van de inhoud van Hooglied over. De intertekstuele relatie is met de terminologie van Claes het best te omschrijven als parodie: “transformatie van een architekst met lachwekkend effect”.161 Het doel van de transformatie is echter niet zozeer een lachwekkend effect veroorzaken, als wel het in een andere context plaatsen van de thematiek van Hooglied. Het bijkomende effect is echter wel lachwekkend, hoewel dit natuurlijk subjectief is. Dat de „ik‟ in haar regenjas en op sloffen het huis uit rent om haar geliefde te zoeken is op zijn minst humoristisch, vooral ten opzichte van de vergelijkbare scene in Hooglied, waarin de bruid vol verlangen dramatisch de stad doorzoekt op zoek naar haar geliefde. De cynische opmerking van haar buurman (“Ach, waarom heeft ze weer zo‟n haast, / dat potje van hiernaast?”) versterkt de absurdheid van het tafereel. Toch lijkt de term „parodie‟ de transformatie niet helemaal te omvatten, omdat niet ironiseren, maar actualiseren het hoofddoel van de bewerking lijkt. De andere soorten transformaties die Claes voorstelt (zie paragraaf 2.4.2), lijken overigens ook geen recht te doen aan wat Wilmink met Hooglied heeft gedaan. Daarom zal een nieuw begrip moeten worden geïntroduceerd: herschrijving. Herschrijving kan gedefinieerd worden als: “transformatie van een architekst met als hoofddoel actualisering”. Deze vorm van transformatie zou de inhoud en/ of vorm wel of niet kunnen herhalen. Bij Een eigen Hooglied is er sprake van een herschrijving, die, zoals gezegd, gedeeltelijk de vorm en inhoud van Hooglied overneemt. 161
Claes (1988): p. 208
44
6.4 Functie van de intertekstuele relatie De functie van de intertekstuele relatie tussen Een eigen Hooglied en Hooglied lijkt voort te komen uit de behoefte die blijkbaar aanwezig is in de hedendaagse tijd in Nederlands taalgebied, althans voor schrijver Willem Wilmink, om een bepaalde Bijbelse verantwoording te vinden voor homoseksualiteit. Die verantwoording wordt gezocht in Hooglied. Hoewel het oorspronkelijke Bijbelboek gaat over een meisje en jongen, heeft Wilmink dit vertaald naar twee mensen van hetzelfde geslacht. Naar de terminologie van Claes is in deze intertekstuele relatie sprake van een destructieve integrerende functie (zie paragraaf 2.4.4). De fenotekst wil met andere woorden de functie van de architekst verwerpen. De functie van de architekst kan omschreven worden als een liefdesallegorie, en een verklaring van hoe man en vrouw met elkaar om zouden moeten gaan. Een eigen Hooglied is op zichzelf betrokken, vandaar de integrerende functie, en werpt de functie van de architekst omver. Het laat zien dat de traditionele liefde niet de „enige‟ liefde is, maar de homoseksuele liefde zeker ook. De tekst benadrukt bovendien de weerstand die homoseksuelen en lesbiennes tegenwoordig nog ondervinden. Het kaart daarbij aan dat ook deze vorm van liefde zou moeten worden geaccepteerd, zelfs door de Bijbel. Andersom kan ook worden gezegd dat de Bijbel al alle vormen van liefde toestaat, en dat deze bewerking dat vooral wil uitvergroten en actualiseren.
45
7 HET KERKELIJKE HOOGLIED: LIEFDE IS ONS GETIJ VAN JAAP ZIJLSTRA 7.1 Inleiding Liefde is ons getij is een vrije bewerking naar Hooglied, geschreven door Jaap Zijlstra in 1989.162 Zijlstra is dominee en daarnaast schrijver en dichter. Zijn oeuvre bestaat vooral uit gedichtenbundels, maar hij schreef ook novelles, die vaak autobiografisch waren. Hij werd geboren in 1933 in een eenvoudig timmermansgezin en bracht de oorlog veilig door in Friesland. Zijlstra geldt als één van de belangrijkste christelijke dichters in Nederland. Hij was één van de eerste dominees die in 1983, op vijftigjarige leeftijd, openlijk uitkwam voor zijn homoseksuele geaardheid. Zijlstra werd daarna een aanspreekpunt voor christelijke homoseksuelen. 163 Liefde is ons getij bestaat uit achttien „versjes‟, vrij geschreven naar het Bijbelse Hooglied. Het werk is geïllustreerd door schilder en tekenaar Henk Werff, die voornamelijk landschappen maakt. De tekeningen in het werk zijn schetsmatig, en ze zijn bedoeld om het verhaal ook op een visuele manier zichtbaar te maken. Zo zijn verschillende herkenbare scènes te zien, als ook meer algemene tekeningen van de jongen en het meisje. Ze zijn weergegeven in een sterk pastorale setting. De illustraties worden echter in de intertekstuele vergelijking buiten beschouwing gelaten, omdat de architekst geen illustraties bevat. De versjes zijn opgebouwd met gelijke strofen met twee, drie, vier, zes of acht regels. In alle gevallen staat aangegeven via spreekt of zingt. Soms is er sprake van een dialoog. Alleen de personages „jongen‟ en „meisje‟ spreken of zingen. Er is sprake van vrouwelijk rijm. Dat houdt in dat het rijm bestaat uit “gelijkluidendheid van twee woorden of woorddelen (op de beginconsonant(en) of de beginsemivocaal na) die elk bestaan uit één beklemtoonde plus één onbeklemtoonde lettergreep.” 164 Vaak is het rijm in de even strofen - met een even aantal dichtregels - doorgevoerd in de regels twee en vier, en rijmen de regels één en drie niet. Dit wordt op deze manier constant herhaald. In strofen die bestaan uit zes regels rijmen de regels één en drie, en vijf en zes op elkaar. In strofen die bestaan uit drie regels ten slotte, komt er vrouwelijk rijm voor in de regels drie en zes. Hier gaat de rijm dus over de grenzen van de strofen heen. Hoewel Zijlstra een zekere mate van poëticiteit aan de oorspronkelijke bron heeft toegevoegd, heeft hij wat genre betreft de tekst niet getransformeerd. Wat betreft de personages komen alleen de jongen en het meisje aan het woord en dan voornamelijk het meisje. De wijze, de broers van het meisje, de man die rijker is dan Salomo, de bruiloftsgast en andere passieve personages komen niet aan het woord - al worden de meisjes van Jeruzalem wel een enkele keer aangesproken. Het verhaal focust met andere woorden meer op de liefdesrelatie tussen de jongen en het meisje, dan op hoe de buitenwereld tegen hen aankijkt. Alleen de vorst, waarschijnlijk koning Salomo, speelt als personage nog een rol wanneer hij openlijk dingt naar de hand van het meisje. Echter, wat hij haar ook biedt, ze kiest voor de jongen en trouwt met hem. Dit is een heel expliciete benadering van de driehoeksrelatie; iets dat in de architekst onduidelijk blijft (zie paragraaf
162
Jaap Zijlstra & Henk Werff (illustraties). Liefde is ons getij. Kampen: Uitgeversmaatschappij J. H. Kok 1989 Ronald Westerbeek. „Nog steeds niet gestenigd. Interview met Jaap Zijlstra.‟ Maart 2000, via www.chroom.net (Chroom Digitaal 2000: Religie in de literatuur), geraadpleegd op 03-05-2011 164 Van Gorp e.a. (1998): p. 379 163
46
3.2). De liefde tussen de minnaars wordt door de tussenkomst van de vorst sterker en het benadrukt dat rijkdom niet wordt bepaald door materiële zaken, maar door liefde. Dit is geëxpliciteerd in het versje „Loflied op de bruid‟. Een belangrijke wijziging in de fenotekst ten opzichte van de architekst is dat het verhaal een lineaire lijn bevat. De verschillende verzen in de architekst kunnen op zichzelf staan, zonder dat het veel afbreuk doet aan de betekenis ervan. De verzen in Liefde is ons getij vormen echter meer een lineair verhaal: daarin wordt eerst een soort ruimtesituering gegeven, dan „ontdekken‟ de geliefden elkaar, ze leggen elkaar de voorwaarden van hun liefde op (in „Laat mij proeven‟), vervolgens zijn ze bang om elkaar te verliezen (in „Verlangen‟ en „Schuilhoek‟), ze worden op de proef gesteld door de tussenkomst van een andere man (in „Grootvorst‟ en „Gloed‟), en ten slotte gaan ze helemaal voor elkaar - ze trouwen en brengen samen de huwelijksnacht door.
7.2 Typologische vergelijking In hoofdstuk 2 is het intertekstualiteitsmodel van Paul Claes beschreven. In paragraaf 2.4.3 is de typologie van intertekstuele relaties uiteengezet, met in tabel 2 de bijbehorende begrippen. Naar die verdeling is ook de typologische vergelijking tussen Hooglied en Liefde is ons getij opgebouwd. In onderstaande tabel 7 zijn de passages die overeenkomen tussen de architekst en fenotekst tegenover elkaar gezet, staat het aantal regels van die passages en staat welke transformaties daarin plaatsvinden.165 Per versje van Liefde is ons getij is dat hieronder allereerst uitgewerkt. Het perspectief ligt daardoor op de fenotekst. Liedje van de herderin: De eerste strofe is een beschrijving die het meisje geeft van het landschap, waardoor een soort ruimteschets wordt gegeven - uitbreiding. Er is sprake van verwisseling wanneer het meisje de jongen “mijn donkere herder” noemt, in plaats van “mijn zielsbeminde” (Hoogl 1:7). Zijlstra breidt Hoogl 2:17 uit met het feit dat de wind waait en de geuren stromen. Spiegeling: Dit versje, gezongen door het meisje, is niet direct aan een passage uit Hooglied te verbinden. Wel is de thematiek overgenomen, de liefde die het meisje heeft voor de herder, en de pastorale setting. Deze passage kan daarom gezien worden als een uitbreiding op de algehele thematiek. Vogelaar: Het derde versje is eveneens een uitbreiding op de thematiek. Niettemin komt in deze passage terug dat de stem van de jongen (het meisje zingt) zoet is en dat het meisje wordt vergeleken met een vogel. Dat is in Hoogl 2:14 een duif, hoewel het in Hooglied de jongen is die wordt vergeleken met een duif - verdraaiing. Laat mij proeven: In Hoogl 2:1-2 wordt het meisje vergeleken met een lelie tussen de distels. In dit versje wordt zij vergeleken met een anemoon tussen de distels en doornen - verdraaiing. De symboliek van de lelie, zie paragraaf 3.4, valt daardoor weg. Hoogl 2:3 en 2:7 neemt Zijlstra inhoudelijk over - allusie. Hij breidt onder meer uit met het feit dat de jongen zegt dat het meisje de wijn niet mag rond delen, na gezegd te hebben dat het de wijn van de liefde is; zij mag dus alleen hem haar liefde geven. Een andere opvallende verdraaiing is dat de jongen de meisjes waarschuwt dat je de liefde niet moet uitdagen. In de architekst doet het meisje dit (Hoogl 2:7). Bovendien worden ze de meisjes van Sion, in plaats van Jeruzalem, genoemd. 165
De transformatie „uitbreiding‟ is constant van toepassing op de tekst, waardoor dit niet steeds zal worden geëxpliciteerd. Ook de allusies worden niet altijd expliciet uitgelegd.
47
Komen en gaan: In dit versje beschrijven de jongen en het meisje wat ze zo mooi vinden aan elkaar. De eerste vier van de in totaal zes strofen zijn wederom een uitbreiding op de algehele thematiek. In de vijfde strofe komt Hoogl 1:10 terug; in beide passages heeft het meisje een snoer om haar hals hangen. In de zesde strofe komt Hoogl 2:8 terug, omdat in beide teksten de jongen (als een hert) door de heuvelen huppelt, hoewel hij in de architekst naar het meisje toekomt en in de fenotekst zegt het meisje dat hij zich juist moet wegscheren - verdraaiing. Verlangen: Hoewel het meisje zegt dat ze een droom beschrijft, zoals ook gebeurt in Hoogl 3:1-4, lijkt dit versje toch eerder te verwijzen naar Hoogl 5:2-7. Er wordt veel uitgebreid, zoals de dialoog tussen de jongen en het meisje die plaatsvindt in de droom van het meisje, waarin de jongen bijvoorbeeld zegt dat hij het meisje een sieraad komt brengen. Opvallend is dat het meisje zegt dat ze bang voor hem is. Verder komen ook de „duif‟ en „gazel‟ uit andere passages van de architekst voor in dit versje. Mijmering: Het meisje zegt in deze passage dat ze zou willen dat de jongen haar broer was, net zoals in Hoogl 8:1-3, maar dat wordt flink uitgebreid. Het meisje zegt bijvoorbeeld wat ze dan met hem zou willen doen en dat ze hem zou wakker kussen uit de dood. Wat betreft Hoogl 8:5 heeft Zijlstra weggelaten dat de geliefden samen optrekken uit de woestijn - delging. Er is sprake van verdraaiing wanneer het meisje wordt gewekt door de jongen, in plaats van andersom (Hoogl 8:5). Achter mijn sluier: De ogen van het meisje worden in de architekst vaker vergeleken met duiven, bijvoorbeeld in Hoogl 4:1. Daarin wordt bovendien ook gezegd dat het meisje een sluier voor haar ogen heeft, net zoals in dit versje. Er is echter sprake van verdraaiing, omdat in de architekst de jongen de ogen van het meisje vergelijkt met duiven en in de fenotekst doet zij dat zelf. De vergelijking wordt sterk uitgebreid, bijvoorbeeld doordat het meisje hoopt dat de jongen vraagt of zij haar ogen aan hem wil tonen. Dat de jongen een herder is die zijn kudde laat rusten komt onder andere terug in Hoogl 1:7. Schuilhoek: In dit versje zingt de jongen voor de eerste keer een lied alleen. Deze passage is een sterke uitbreiding van Hoogl 2:14, waarin de jongen vraagt of het meisje zich wil laten zien. Het meisje heeft zich verstopt voor de jongen en hij is wanhopig omdat hij haar wil zien en horen. Steppekind: In dit tiende versje heeft Zijlstra allerlei elementen uit verschillende plaatsen uit de architekst gehaald. Zo zegt het meisje dat ze donker is van de zon, net zoals in Hoogl 1:6. De tegenstelling tussen de lelie en de doornen komt ook in dit versje terug, net als in Hoogl 2:2. Het meisje zegt dat ze zich voor de jakhalzen moet verbergen. In Hoogl 2:15 zijn dat daarentegen vossen - verdraaiing. De vergelijking van de lippen van het meisje met “een scharlaken draad” in Hoogl 4:3, vervangt Zijlstra door “een snoer van koralen”. Dit komt op hetzelfde neer - allusie. In Hoogl 4:4 vergelijkt de jongen het meisje met de Davidstoren, net als in de fenotekst. Toch laat Zijlstra ook veel van deze verzen uit Hooglied weg - delging. Je bent mooi: In deze passage bezingt het meisje de jongen op een dergelijke manier als in Hoogl 5:10-16, maar net even anders - uitbreiding en delging. Een overeenkomst is bijvoorbeeld dat ze zijn haren vergelijkt met raven. Een verschil is dat ze zijn ogen omschrijft als robijnen, in plaats van duiven. Het meisje lijkt weer te verwijzen naar de droom die ze in Hoogl 3:1-4 ook heeft. Grootvorst: In dit versje ziet het meisje de stoet van een vorst, waarschijnlijk de koning. Hij wordt gedragen door zestig helden, net als in Hoogl 3:7. Er is sprake van afvlakking omdat de naam van de
48
koning en het land Israël niet worden genoemd. Het meisje zegt dat ze voor de vorst één uit duizend is. Dit zegt de bruid ook in Hoogl 5:10. Opvallend is dat het meisje zegt dat ze voor de herder kiest en dus niet voor de koning. Op deze manier is zeker dat in de fenotekst twee „partijen‟ naar de hand van het meisje dingen, iets wat in de architekst niet geheel duidelijk is (zie paragraaf 3.2). Gloed: In deze passage bespreken de jongen en het meisje wat de vorst haar allemaal aanbiedt, maar dat ze dat afwijst. Ze zegt onder andere dat hij haar “een merrie voor farao‟s wagens” noemt, terwijl in de architekst de jongen haar zo noemt (Hoogl 1:9) - verdraaiing. In Hoogl 8:6 spreekt de jongen van een niet te doven “gloed van god”, net zoals in dit versje. Opvallend is dat de jongen zegt dat de vorst sterft. Dit zou kunnen verwijzen naar dat de dood zo sterk is als de liefde (Hoogl 8:6). Hooglied: Opvallend is dat dit versje de titel „Hooglied‟ heeft. Elementen uit verschillende verzen van Hooglied komen in deze passage terug, zoals de bloeiende wijnstok, de vergelijking van de borsten van het meisje met gazellejongen, de dans van het meisje, de vergelijking van haar lokken met een kudde die een helling af golft en de vergelijking tussen haar navel met een bekken c.q. nap. Zijlstra heeft veel uitgebreid, bijvoorbeeld dat de geliefden elkaar vergelijken met de stad Jeruzalem. Je oogst mij: Deze dialoog tussen de geliefden lijkt geïnspireerd op Hoogl 7:11, omdat het gaat over dat zij samen de nacht doorbrengen. Verder heeft Zijlstra vooral zelf beschreven hoe die nacht er dan uitziet, waarin de geliefden bovendien nogmaals de liefde voor elkaar uitspreken. Loflied op de bruid: Dit is het tweede lied van de jongen. Hij zingt dat hij nu heel rijk is omdat hij met het meisje is getrouwd. Hij is nu zelfs rijker dan de vorst. Dit kan verwijzen naar Hoog 8:11-12. Hij beschrijft hoe prachtig zijn bruid is, bijvoorbeeld door haar wangen te vergelijken met granaatappels. Dit komt ook voor in Hoogl 4:3, al vergelijkt de bruidegom daar haar slapen met granaatappelen - verdraaiing. Zijlstra voegt ook in dit versje veel elementen toe. Geschenk: Zijlstra neemt voor de eerste maal een strofe vrij letterlijk inhoudelijk over. Hij laat enkel weg dat het gaat om een wijngaard in Baäl-Hamon - afvlakking. Hij breidt echter ook enigszins uit en laat bovendien de bewakers weg - delging. Liefde is ons getij: Het enige element dat Zijlstra van Hoogl 8:6 overneemt, is dat de liefde zo sterk is als de dood - delging. Hij breidt sterk uit door min of meer een lofzang op de liefde te geven, en de geliefden geven een lofzang op elkaar. Hier komen veel natuurlijke elementen in terug, zoals de zee, de sterren en dergelijke.
versje in fenotekst
Liedje van de herderin
regels in
passage(s) in
regels in
fenotekst
architekst
architekst
24
Hoogl 1:7,
11
uitbreiding, allusie, verwisseling
(p. 6)
soort(en) transformatie(s)
Hoogl 2:17
Spiegeling (p. 8)
24
x
x
uitbreiding
Vogelaar (p. 10)
18
Hoogl 2:14
6
uitbreiding, verdraaiing
Laat mij proeven
40
Hoogl 1:2,
21
uitbreiding, allusie, verdraaiing
(p. 12, 14)
Hoogl 2:1-7
49
Komen en gaan
24
(p. 16)
Hoogl 1:10,
6
uitbreiding, verdraaiing
Hoogl 2:8
Verlangen (p. 18, 20)
52
Hoogl 5:2-7
25
uitbreiding, allusie
Mijmering (p. 22, 24)
37
Hoogl 7:13,
19
uitbreiding, allusie, verdraaiing,
Hoogl 8:1-3, 5 Achter mijn sluier
20
(p. 26)
Hoogl 1:7,
delging 11
uitbreiding, verdraaiing
Hoogl 4:1
Schuilhoek (p. 28)
24
Hoogl 2:14
6
uitbreiding
Steppekind (p. 30, 32)
33
Hoogl 1:6,
19
uitbreiding, allusie, verdraaiing,
Hoogl 2:2, 15,
delging
Hoogl 4:3-4 Je bent mooi (p. 34)
24
Hoogl 5:10-16
22
uitbreiding, allusie, delging
Grootvorst (p. 36)
20
Hoogl 3:6-7,
7
uitbreiding, allusie, delging,
Hoogl 5:10 Gloed (p. 38, 40)
28
Hoogl 1:9,
afvlakking 12
uitbreiding, allusie, verdraaiing
21
uitbreiding, allusie, delging
Hoogl 8:6-7 Hooglied (p. 42, 44)
48
Hoogl 4:1, 5, Hoogl 7:1-2,12
Je oogst mij (p. 46)
21
Hoogl 7:11
2
uitbreiding
Loflied op de bruid
24
Hoogl 4:3,
8
uitbreiding, allusie, verdraaiing
8
uitbreiding, allusie, afvlakking,
(p. 48)
Hoogl 6:8-9
Geschenk (p. 50)
12
Hoogl 8:11-12
delging Liefde is ons getij
28
Hoogl 8:6
6
uitbreiding, allusie, delging
(p. 52, 54) Tabel 7 Transformaties in fenotekst Liefde is ons getij
7.3 Liefde is ons getij als allusie Jaap Zijlstra maakte met Liefde is ons getij een vrije bewerking van Hooglied. Het is duidelijk dat hij het Bijbelse boek als inspiratiebron gebruikte, maar vaak is het niet helder op welke passage een versje is gebaseerd. In één geval, in het versje „Spiegeling‟, komt zelfs geen herkenbaar element uit de architekst voor, behalve de thematiek en setting. Beide aspecten zijn overigens gedurende de hele tekst rijkelijk overgenomen. Dit wordt ook versterkt door de illustraties. Opnieuw is het niet eenvoudig één term van Claes voor de intertekstuele relatie tussen Liefde is ons getij en Hooglied te kiezen (zie paragraaf 2.4.2). Zijlstra neemt de algehele thematiek van de architekst over, dus wat dat betreft herhaalt hij de inhoud. Hij breidt het verhaal echter ook sterk uit. De vorm van Hooglied neemt Zijlstra niet over. Op deze manier is toch de allusie het meest van toepassing op de intertekstuele relatie. De travestie en de parodie (zie tabel 1) zijn niet van toepassing, omdat het niet gaat 50
om een moderne tekst met een mythologisch intertekstueel substraat en de fenotekst heeft ook niet een lachwekkend effect als hoofddoel. De grenzen van de allusie zijn heel breed; Een Hooglied van Hugo Claus is een heel andere tekst dan Liefde is ons getij, maar toch zijn het beide allusies (zie paragraaf 5.4).
7.4 Functie van de intertekstuele relatie De verschillende functies van een intertekstuele relatie staan beschreven in paragraaf 2.4.4. Liefde is ons getij neemt de betekenis van de architekst over, dus het is een constructieve functie. Daarbij is het vooral gericht op het reconstrueren van de betekenisinhoud van Hooglied, waardoor kan worden gesteld dat de constructieve inhoudelijke functie van toepassing is op de tekst. Omdat Zijlstra veel aan de architekst heeft veranderd, lijkt het erop dat hij er echter meer mee heeft willen zeggen. Wat dat is, is complex om achteraf te reconstrueren. Een echt modernere variant heeft Zijlstra er niet van gemaakt. Wel zijn de versjes van Zijlstra poëtischer, omdat hij bijvoorbeeld rijm heeft toegevoegd. Het lijkt erop dat Zijlstra zijn beide beroepen, dominee en schrijver, daarmee heeft willen verenigen in één tekst.
51
8 TOT SLOT 8.1 Conclusie De onderzoeksvraag van dit onderzoek is: op welke manier functioneren de intertekstuele relaties tussen het Bijbelse Hooglied en vier Nederlandstalige bewerkingen daarvan uit de periode 1960-2000 volgens het intertekstualiteitsmodel van Paul Claes, en wat zegt dat over de manier waarop schrijvers in die periode en op die plaats zijn omgegaan met religie in hun werk? Om deze vraag te kunnen beantwoorden zijn vier Nederlandstalige bewerkingen van Hooglied geanalyseerd met behulp van het methodologisch kader van Paul Claes. Daarnaast zijn in eerste instantie Hooglied en het begrip intertekstualiteit onderzocht. Door middel van begrippen die Claes voorstelt, is aangegeven welke transformaties precies in de teksten plaatsvinden op woord- en zinniveau. In onderstaande tabel 8 is voor elke typologische transformatie aangegeven in hoeveel verzen of paragrafen die per bewerking, en in totaal, voorkomt. Onderin de tabel is vermeld uit hoeveel delen de tekst bestaat.
27 liefdes-
Een
Een eigen
Liefde is
liedjes
Hooglied
Hooglied
ons getij
Uitwerking
0
3
0
0
3
Uitdieping
1
3
0
0
4
Uitbreiding
27
23
16
18
84
Samenvatting
1
0
0
0
1
Afvlakking
4
1
0
2
7
Delging
15
1
5
7
28
Omschrijving
0
1
0
0
1
Verdraaiing
4
4
4
8
20
Verwisseling
4
10
0
1
15
Lettercitaat
0
0
1
0
1
Klankcitaat
0
1
0
0
1
Allusie
27
30
9
12
78
Citaat
0
0
11
0
11
Omkering
5
4
0
0
9
Omdraaiing
1
0
0
0
1
Omwenteling
1
0
0
0
1
27
30
16
18
x
BEWERKINGEN TRANSFORMATIES Additie
Deletie
Substitutie
Repetitie
Permutatie
Totaal aantal delen
Totaal
Tabel 8 Transformaties in de vier fenoteksten
Bij alle vier de bewerkingen komen de allusie en de uitbreiding het vaakst voor. Alleen in Een eigen Hooglied komt het citaat twee keer vaker voor dan de allusie. Wat betreft additie en deletie wordt in de meeste gevallen zowel de vorm als de inhoud getransformeerd. Wat substitutie betreft wordt iets vaker 52
alleen de vorm dan alleen de inhoud vervangen. Bij de repetitie wordt vooral vaak de inhoud herhaald, en niet zozeer de vorm. Bij de permutatie is dit juist andersom en wordt vooral alleen de vorm omgezet. Op enkele vlakken zijn significante verschillen aan te wijzen tussen de manieren waarop de fenoteksten transformeren. Zo komt „delging‟ vaak voor in 27 liefdesliedjes, en in Een Hooglied juist niet. De allusie komt in Een eigen Hooglied en Liefde is ons getij gemiddeld minder dan de helft keer voor dan in de andere teksten. Bovendien citeert Een eigen Hooglied elf keer, terwijl in de andere teksten deze transformatie niet voorkomt. 27 liefdesliedjes en Een Hooglied ten slotte passen respectievelijk vijf en vier keer „omkering‟ toe - de andere teksten doen dit niet. Elke bewerking transformeert Hooglied dus op een andere manier, al komt het in grote lijnen wel overeen. Dat Willem Wilmink vaak citeert, terwijl dat in de andere teksten niet gebeurt, vormt daarop een uitzondering. Verder zijn het redelijk genuanceerde verschillen. Dat alle auteurs vooral gebruik maken van de allusie en de uitbreiding, is een teken dat ze graag de inhoud van de architekst overnemen, maar het ook zelf inhoudelijk en vormelijk willen uitbreiden. Het bleek in sommige gevallen lastig om een term van Claes aan een bepaalde transformatie te koppelen, omdat bijvoorbeeld de ene allusie de andere niet is. In paragraaf 8.2 zal worden voorgesteld meer begrippen te ontwikkelen die de transformaties in kaart kunnen brengen, zodat bepaalde nuances beter gecategoriseerd kunnen worden. Drie van de vier fenoteksten zijn allusies op Hooglied, behalve Een eigen Hooglied. Toch kan „allusie‟ breed opgevat worden en zijn alle drie de teksten uiteenlopende transformaties. De transformatie in Een eigen Hooglied bleek bovendien geenszins met één begrip te verantwoorden. Daarom is aan Claes‟ model de intertekstuele transformatie „herschrijving‟ toegevoegd, die de architekst (gedeeltelijk) inhoudelijk maar niet vormelijk overneemt, en actualisering als hoofddoel heeft. In de derde fase is met behulp van Claes een bepaalde functie aan de intertekstuele relaties gegeven. Die relaties tussen zowel Een Hooglied en 27 liefdesliedjes, als Liefde is ons getij met Hooglied zijn te omschrijven met behulp van de constructieve inhoudelijke functie. Dat houdt in dat ze allemaal als doel hebben de betekenisinhoud van de architekst te bevestigen. Een eigen Hooglied is ook wat de functie betreft een uitzondering, want die is te omschrijven met behulp van de destructieve integrerende functie. Deze fenotekst wil dus de betekenis van de architekst verwerpen. De vier intertekstuele relaties tussen Hooglied en de hedendaagse bewerkingen functioneren, zoals gezegd, allemaal op een andere manier. Het is gebleken dat Judith Herzberg de tekst vooral toegankelijker heeft willen maken voor een groter publiek, in het bijzonder de jeugd. Dat heeft ze gedaan door het verhaal minder plaatsgebonden te maken, door veel beeldspraak achterwege te laten en meer te focussen op de overgang van kind naar volwassen wording bij beide protagonisten. Een Hooglied van Hugo Claus is ook een dergelijk voorbeeld van een genuanceerde bewerking. Claus heeft weinig aan de tekst veranderd, met als uitzondering enkele elementen, zoals het extra benadrukken van de lichamelijke band tussen de bruid en bruidegom, en dat hij de autoriteit van koning Salomo enigszins naar beneden haalt. Een veel drastischere herschrijving is Een eigen Hooglied van Willem Wilmink, die in dialoog is getreden met Hooglied en het vooral heeft willen actualiseren. Wilmink heeft de verzen niet alleen inhoudelijk overgenomen, maar er juist nieuwe elementen aan toegevoegd en het verhaal bovendien omtrent een homoseksueel koppel
53
geschreven. Liefde is ons getij van Jaap Zijlstra ten slotte is ook een drastischere bewerking van Hooglied, omdat het veel oorspronkelijke tekst heeft toegevoegd en voornamelijk alleen de thematiek van het Bijbelboek heeft overgenomen. Zijlstra heeft de tekst daarnaast poëtischer getracht te maken, door bijvoorbeeld rijm toe te voegen. Genretransformaties zijn op de bewerkingen van Zijlstra en Wilmink niet van toepassing. Bij Claus en Herzberg is dat wel het geval. Zij hebben het gedicht respectievelijk verschoven naar een toneelstuk en een soort „bildungspoëzie‟. Zoals gezegd is het belangrijkste gevolg van de transformatie bij Claus dat hij het Woord, die voorheen van God was, aan de mensen heeft gegeven. Bij Herzberg is de consequentie van de genreverandering dat 27 liefdesliedjes meer geënt is op jeugdige lezers, en dat het liefdesverhaal bovendien is getransformeerd naar een ontdekkingstocht en uiteindelijk volwassenwording in de liefde. Het tweede deel van de hoofdvraag is: “en wat zegt dat over de manier waarop schrijvers in die periode en op die plaats zijn omgegaan met religie in hun werk?”. Hoewel slechts vier religieuze bewerkingen zijn onderzocht, kan toch worden geconcludeerd dat Nederlandstalige schrijvers in de periode 1960-2000 heel verschillend zijn omgegaan met religie in hun werk. Uit de bewerkingen van Herzberg en Wilmink blijkt dat de Bijbel in deze periode, door hen, min of meer werd gezien als een tekst als alle anderen. Beide auteurs noemen de naam van God niet, en ze zien het dan ook niet meer als autoritaire tekst. Wanneer de lezer er niet van op de hoogte is dat er sprake is van de intertekstuele relatie, zal ook de religieuze verwijzing niet uit de fenotekst op te maken zijn. Het lijkt er met andere woorden op dat Herzberg en Wilmink een relatie zijn aangegaan met Hooglied omdat het een tekst is die hen inspireerde tot het schrijven van een bewerking en niet zozeer vanwege het religieuze karakter ervan. In het geval van Claus en Zijlstra ligt dat anders. Claus is - in de termen van Claes - bevestigend omgegaan met de inhoud van Hooglied - hij heeft het met andere woorden gereconstrueerd en geeft daarmee religie een plaats in dit werk. Hetzelfde geldt voor Zijlstra, die ook de religieuze inhoud in zijn bewerking heeft overgenomen. In paragraaf 1.7 is een korte hypothese opgesteld. De verwachting dat Claus Hooglied omver heeft willen werpen, kan bij deze tegengesproken worden. Hoewel hij provocerende werken schreef, is Een Hooglied dat juist niet. Het idee dat de tekst een duidelijk herkenbare adaptatie is van Hooglied wordt bevestigd door Neerlandicus en Literatuurwetenschapper Marcel Janssens. Wel zou Claus ook allusies en kritische afrekeningen met de religie schrijven.166 De verwachting was dat Zijlstra in zijn bewerking het meest trouw zou blijven aan de oorspronkelijke tekst, maar ook dit is niet juist gebleken. Wel houdt hij wat betreft thematiek vast aan de oorspronkelijke tekst. Daarentegen is geverifieerd dat Herzberg met 27 liefdesliedjes Hooglied toegankelijker heeft gemaakt voor de jeugd. De verwachting dat Wilmink in zijn bewerking homoseksualiteit ter sprake wil brengen, en ook enigszins wil verantwoorden, is ook bewezen in dit onderzoek. De hypothese dat elke bewerking om een andere reden een intertekstuele relatie is aangegaan met Hooglied is in ieder geval juist gebleken. Dat het intertekstualiteitsmodel van Claes het web van relaties tussen de teksten kan conceptualiseren echter niet.
166
Marcel Janssens. „Afrekenen met de religie in de poëzie van Hugo Claus.‟ In: Openbaar 31, afl. 5 (dec.), 2001, p. 308. Opmerkelijk is dat Janssens Een Hooglied niet als allusie categoriseert, maar als adaptatie.
54
8.2 Uitbreiding van het model In deze paragraaf wordt een voorstel gedaan om de intertekstualiteitstheorie van Paul Claes uit te breiden met meer begrippen. Zoals gezegd zijn enkele categorieën op woord- en zinniveau, de zogenaamde typologie, en op het niveau van de gehele tekstuele transformatie niet afgebakend of begrensd genoeg. De verschillende functies die Claes voorstelt voor de betekenis van intertekstuele relaties lijken echter wel voldoende bevredigend, en zullen daarom niet aangepast worden. Daarnaast worden enkele aanbevelingen gedaan hoe intertekstuele relaties op een alternatieve manier kunnen worden onderzocht. Ten eerste zijn er problemen gebleken op het niveau van de typologie, met name vanwege het onderscheid tussen vormelijke en inhoudelijke transformaties. De grens tussen wel en geen inhoudelijke verandering is niet altijd eenduidig. In Hugo Claus‟ Een Hooglied is “sieraden” (Hoogl 1:10) vervangen door “de ringen de hangers”167. In de analyse in paragraaf 5.2 is de keuze gemaakt dat dit alleen een vormelijke verandering is en is het dus als allusie gecategoriseerd. Niettemin is er enigszins sprake van een inhoudelijke verandering, omdat Claus het sóórt sieraden noemt. De ringen kunnen in die zin verwijzen naar de mogelijk getrouwde status van de vrouwelijke protagonist. De vormelijke transformatie is overigens ook niet altijd duidelijk afgebakend. Een vertaling zou immers al een vormelijke transformatie zijn. Wanneer een intertekstuele relatie wordt bestudeerd tussen, bijvoorbeeld, een Engelse en een Nederlandse tekst, zou vervolgens alles een vormelijke transformatie zijn en kan er aan de hand van Claes‟ terminologie geen onderscheid meer worden gemaakt tussen bijvoorbeeld een allusie of verdraaiing. De gehele tekst zou dan namelijk in eerste instantie alleen maar uit allusies bestaan. De allusie is wat dat betreft het meest complexe begrip. Het voorstel is dan ook om binnen die transformatie weer drie vormen te onderscheiden. Allereerst zou dat de vertaalde allusie zijn: de inhoudelijke herhaling van woorden of zinnen in een andere taal. Een voorbeeld is de Nederlandse vertaling van het Hebreeuwse Sjier hasjieriem: Het mooiste lied - de alternatieve titel van Hooglied.168 Daarnaast is dat de interne allusie: de inhoudelijke herhaling van woorden of zinnen zonder dat de vorm mee herhaald wordt. De aanleiding voor deze allusie zou kunnen zijn dat een schrijver een bepaalde vorm of schrijfstijl verkiest boven die van de originele tekst. Een voorbeeld van de interne allusie is de vormelijke verandering van “Mijn ziel bezwijmde” (Hoogl 5:6) in “sprong mijn ziel uit mijn lijf”169. Toch kan dit ook weer enigszins als inhoudelijke verandering worden gecategoriseerd, omdat het respectievelijk een passieve en een actieve woordkeuze vertegenwoordigt. De inhoud van de, op het eerste gezicht vrij op elkaar lijkende, woorden verandert in feite al heel snel. Dit maakt het vergelijken van teksten extra complex. Wanneer we de regel “Mijn ziel bezwijmde” vergelijken met andere vertalingen van Hooglied, dan wordt de betekenis ook niet direct duidelijker. In de Statenvertaling is de regel vertaald als: “mijn ziel ging uit vanwege Zijn spreken” - ook een passieve houding. In De Nieuwe Bijbelvertaling is het weergegeven als: “Een duizeling beving mij”. Dit is ook iets wat de vrouwelijke protagonist overkomt, wat met andere woorden een passieve „handeling‟ is. In dat opzicht heeft Claus deze regel toch wel enigszins veranderd, al is het effect niet zeer groot. Ten slotte kan er sprake zijn van de contextuele allusie: de inhoudelijke herhaling van woorden of zinnen zonder dat de 167
Claus (1981): p. 10 Bijbel (2006): p. 840 169 Claus (1981): p. 27 168
55
vorm mee herhaald wordt, maar waar de context van het gedicht een verandering in betekenis tot stand brengt. Bovenstaand voorbeeld over de sieraden zou een contextuele allusie zijn. In de eerste lezing zijn sieraden hetzelfde als ringen en hangers. Pas wanneer men de context van het gedicht bij deze specifieke woordengroep betrekt, in dit geval een liefdesverhaal rondom een bruid en bruidegom, krijgen de woorden een andere betekenis. Claus legt met andere woorden met deze, op het eerste gezicht onschuldige, woordverandering meer de nadruk op de getrouwde status van de vrouwelijke protagonist. Op het niveau van de gehele tekst lijken de verschillende transformatiebegrippen ook niet toereikend genoeg. Claes onderscheidt daarin de parodie, pastiche, beeldallusie, allusie, citaat en travestie. In hoofdstuk 6 is echter gebleken dat Een eigen Hooglied niet te vatten is in één van deze termen. Daarom is ervoor gekozen „herschrijving‟ toe te voegen. Herschrijving is de intertekstuele transformatie waarbij de inhoud van de architekst wordt overgenomen maar de vorm niet mee wordt herhaald, en waar actualisering bovendien het hoofddoel is. Het begrip beeldallusie kan in principe uit het systeem, want verder is het intertekstualiteitsmodel volledig geënt op teksten. De beeldallusie past daar niet bij, en hoort eerder thuis bij het idee van intermedialiteit (intertekstualiteit tussen verschillende media). Naast deze aanpassingen, is het aanbevolen meerdere theorieën te gebruiken bij intertekstualiteitonderzoek. Met het model van Claes kan een heel gesystematiseerd schema worden opgesteld wat er precies in de teksten verandert. Toch zijn ook elementen als de cultuurhistorische context van de teksten, secundaire bronnen en de interpretatiegeschiedenis van de intertekstuele relatie van belang. Intertekstuele relaties gaan juist over de grenzen van teksten heen, en daarom zouden deze elementen in de studie ervan meegenomen moeten worden. Daarnaast zou bijvoorbeeld de vertaaltheorie van de Litouwse linguïst Algirdas Julien Greimas een welkome toevoeging zijn in het onderzoek naar intertekstualiteit. Zijn ideeën over semiotiek, en met name over binaire opposities, kunnen daarin bijdragen. In zijn verhaaltheorie combineert Greimas structuralisme en semiotiek. 170 Hij stelt daarbij verschillende niveaus in de tekst voor, waarin hij een onderscheid maakt tussen de materiële gedaante van de tekst en „de tekst zoals hij is‟. 171 Op het diepste niveau kan elk verhaal herleid worden tot een stabiele, elementaire betekenisstructuur, waarin enkele binaire opposities worden gethematiseerd. 172 Elk verhaal zou dan een bepaald narratief programma hebben, die bestaat uit het geheel van toestanden en transformaties. 173 Binnen een dergelijk narratief programma zijn weer vier fasen te onderscheiden: performantiefase, manipulatiefase, sanctiefase en competentiefase.174 Binnen intertekstualiteitonderzoek zou deze verhaaltheorie van belang kunnen zijn omdat het op een heel diep niveau in de tekst tegenstellingen en overeenkomsten tegen elkaar uit kan spelen. Meer nog dan de intertekstualiteitstheorie van Claes, is Greimas‟ verhaaltheorie uiteindelijk geënt op de betekenis van de structuur van de tekst en daarmee de gehele tekst an sich. De betekenis van intertekstuele relaties, het „waarom‟, is misschien nog wel de belangrijkste vraag binnen intertekstualiteitonderzoek. Met Claes‟ model wordt vooralsnog vooral het „hoe‟ beantwoord.
170
Dirk de Geest & Jef Bulckens (red.). De verborgen rijkdom van Bijbelverhalen. Theorie en praktijk van de structurele Bijbellezing. Leuven/ Amersfoort: Acco 1986, p. 24-25 171 De Geest & Bulckens (1986): p. 26 172 Ibidem 173 De Geest & Bulckens (1986): p. 36 174 De Geest & Bulckens (1986): p. 41-42
56
BIBLIOGRAFIE BIJBEL 1951 „Hooglied‟. In: NBG-vertaling 1951, via www.biblija.net, geraadpleegd op 14-03-2011 BIJBEL 2006 „Hooglied‟. In: De Nieuwe Bijbelvertaling. Heerenveen: Uitgeverij NBG 2006, p. 840-851 BIJBEL 2011 „Hooglied‟. In: Statenvertaling (Jongbloed-editie),via www.biblija.net, geraadpleegd op 23-5-2011
BLOEM 1985 Bloem, R.. „Herzberg, Judith (Frieda Lina).‟ In: Bork, G.J. van & Verkruijsse, P.J. (red.). De Nederlandse en Vlaamse auteurs van middeleeuwen tot heden met inbegrip van de Friese auteurs. Weesp: De Haan 1985, p. 270, via www.dbnl.nl, geraadpleegd op 02-05-2011
VAN BOHEEMEN 1981 Boheemen, Christel van. „Intertextualiteit. Een inleiding.‟ In: Forum der Letteren, 1981, p. 242249, via www.dbnl.nl, geraadpleegd op 20-04-2011
BOOT 1971 Boot, Izaäk. De allegorische uitlegging van het Hooglied voornamelijk in Nederland. Woerden: Zuijderduijn 1971
VAN BORK 1985 Bork, van G. J.. „Wilmink, Willem (Andries).‟ In: Bork, G.J. van & Verkruijsse, P.J. (red.). De Nederlandse en Vlaamse auteurs van middeleeuwen tot heden met inbegrip van de Friese auteurs. Weesp: De Haan 1985, p. 646-647, via www.dbnl.nl, geraadpleegd op 23-05-2011
BREMS 2006 Brems, Hugo. Altijd weer vogels die nesten beginnen. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1945-2005. Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker 2006
BRILLENBURG W URTH & RIGNEY 2006 Brillenburg Wurth, Kiene & Rigney, Ann (red.). Het leven van teksten. Amsterdam: Amsterdam University Press 2006
CLAES 1984 Claes, Paul. De mot zit in de mythe. Hugo Claus en de oudheid. Amsterdam: De Bezige Bij 1984 CLAES 1988
57
Claes, Paul. Echo’s echo’s. De kunst van de allusie. Amsterdam: De Bezige Bij 1988
CLAUS 1981 Claus, Hugo. Een Hooglied. Antwerpen: Pink editions & productions 1981
DÜTTING 2009 Dütting, Hans. Hugo Claus. De reus van Vlaanderen. Soesterberg: Uitgeverij Aspekt 2009
DE GEEST & BULCKENS 1986 Geest, Dirk de & Bulckens, Jef (red.). De verborgen rijkdom van Bijbelverhalen. Theorie en praktijk van de structurele Bijbellezing. Leuven/ Amersfoort: Acco 1986
GOEDEGEBUURE 2004 Goedegebuure, Jaap. „Een stalkende God. Over de religieuze projectie in de recente Nederlandse poëzie.‟ In: Zuiderent, Ad & Jansen, Ena & Koppenol, Johan (red.). Een rijke bron. Over poëzie. Groningen: Historische Uitgeverij 2004, p. 150-159 GOEDEGEBUURE 2010 Goedegebuure, Jaap. Nederlandse schrijvers en religie, 1960-2010. Nijmegen: Vantilt 2010
VAN GORP, DELABASTITA & GHESQUIERE 1998 Gorp, Hendrik van & Delabastita, Dirk & Ghesquiere, Rita. Lexicon van literaire termen. Groningen: Martinus Nijhoff uitgevers 1998
GORTER 1977 Gorter, Herman. „Van uit een nieuwe wereld‟. In: idem (ed. G. Stuiveling & Enno Endt). Verzamelde lyriek tot 1905. Amsterdam: Atheneum - Polak & Van Gennep 1977, p. 483-484, via http://users.telenet.be/gaston.d.haese/gorter.html, geraadpleegd op 24-05-2011
HERZBERG 1971 Herzberg, Judith. 27 liefdesliedjes. Amsterdam: Uitgever N. V. 1971
JANSSENS 2001 Janssens, Marcel. „Afrekenen met de religie in de poëzie van Hugo Claus.‟ In: Openbaar 31, afl. 5 (dec.), 2001, p. 308-314, via www.kerknet.be, geraadpleegd op 18-04-2011
KOOLSCHIJN 1992 Koolschijn, Gerard (oorspronkelijk Aristofanes geciteerd door Plato). „Het verlangen naar de wederhelft.‟ In: idem. Plato, schrijver. Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker 1992, p. 49-53
58
KORSTEN 2005 Korsten, F. W. Lessen in literatuur. Nijmegen: Vantilt 2005
LORD 1949 Lord, D. A.. Het hooglied van een meisje. Tielt: Lannoo 1949
LURKER 1975 Lurker, Manfred. Woordenboek van bijbelse beelden en symbolen. Boxtel: Katholieke Bijbelstichting 1975
MEYBOOM 1884 Meyboom, H. U.. „'t Lied der Liederen, Liefdes Lof, verdietscht door B.G. de Vries van Heyst Haarlem, G.G. Vonk, 1884.‟ In: De Gids 48, 1884, p. 403-429, via www.dbnl.nl, geraadpleegd op 21-04-2011
ORIGINES 1991 Origines (vert. en ingel. door Michel Coune). Bruiloftslied van Jezus en de kerk. Brugge: Zevenkerken 1991
STOOP-VAN PARIDON 2003 Stoop-Van Paridon, P. W. Th. Het Lied der Liederen. Een filologische analyse van het Hebreeuwse boek. Leuven: Peeters 2003
VERVAECK 2007 Vervaeck, Bart. Het postmodernisme in de Nederlandse en Vlaamse roman. Nijmegen: Vantilt 2007
WESTERBEEK 2000 Westerbeek, Ronald. „Nog steeds niet gestenigd. Interview met Jaap Zijlstra.‟ Maart 2000, via www.chroom.net (Chroom Digitaal 2000: Religie in de literatuur), geraadpleegd op 03-05-2011
WILMINK 1996 Wilmink, Willem. Een eigen Hooglied. Enschede: De Oare Utjouwerij 1996
ZIJLSTRA 1989 Zijlstra, Jaap & Werff, Henk (illustraties). Liefde is ons getij. Kampen: Uitgeversmaatschappij J. H. Kok 1989
59
BIJLAGE: HOOGLIED175 Hooglied 1 1 Hooglied. Van Salomo. Het verlangen van de bruid naar haar bruidegom 2 Hij kusse mij met de kussen van zijn mond! / Want kostelijker dan wijn is uw liefde, 3 heerlijk van geur zijn uw oliën, / als uitgegoten olie is uw naam. / Daarom hebben de jonge meisjes u lief. 4 Trek mij achter u mee, laten wij ons spoeden. / De Koning voerde mij naar zijn vertrekken, / laten wij juichen en ons in u verheugen, / uw liefde prijzen boven de wijn! / Met recht heeft men u lief! 5 Donker van huid ben ik, doch bekoorlijk, / dochters van Jeruzalem, / als de tenten van Kedar, / de gordijnen van Salomo. 6 Let er niet op, dat mijn huid donker is, / dat de zon mij verbrand heeft. / De zonen van mijn moeder waren hard jegens mij / en stelden mij aan tot bewaakster der wijngaarden – / mijn eigen wijngaard heb ik niet bewaakt. 7 Vertel mij toch, mijn zielsbeminde, / waar gij weidt, / waar gij op de middag (de kudde) laat rusten. / Want waarom zou ik zijn als een gesluierde / bij de kudden van uw makkers? 8 – Indien gij het niet weet, / o, gij schoonste onder de vrouwen, / volg dan de sporen der schapen, / en weid uw geiten / bij de verblijven der herders. Beurtzang van bruidegom en bruid 9 – Bij een merrie voor Farao‟s wagens / vergelijk ik u, mijn liefste! 10 Bekoorlijk zijn uw wangen tussen de sieraden, / is uw hals in de snoeren. 11 Gouden sieraden zullen wij u maken / met balletjes van zilver. 12 – Zolang de koning aan zijn tafel is, / geeft mijn nardus zijn geur. 13 Mijn geliefde is mij een bundeltje mirre, / rustend tussen mijn borsten. 14 Mijn geliefde is mij een tros van hennabloemen / in Engedi‟s wijngaarden. 15 – Zie, gij zijt schoon, mijn liefste, / o, gij zijt schoon, / uw ogen zijn als duiven. 16 – Zie, gij zijt schoon, mijn geliefde, / ja, heerlijk, / en lommerrijk is onze legerstede, 17 de balken van ons huis zijn ceders / en onze panelen cypressen.
Hooglied 2 1 Ik ben een narcis van Saron, / een lelie der dalen. 2 – Als een lelie tussen de distelen / zo is mijn liefste onder de jonge meisjes. 3 – Als een appelboom onder de bomen des wouds, / zo is mijn geliefde onder de jonge mannen. / In zijn schaduw begeer ik te zitten / en zoet is zijn vrucht voor mijn verhemelte. 4 Hij heeft mij gebracht naar het wijnhuis / en zijn banier over mij was de liefde. 5 Sterkt mij met rozijnenkoeken, / verkwikt mij met appels, / want ik bezwijm van liefde. 175
Hooglied uit de Bijbel, volgens de NBG-vertaling 1951
60
6 Zijn linkerarm is onder mijn hoofd / en zijn rechterarm omvangt mij! 7 Ik bezweer u, dochters van Jeruzalem, / bij de gazellen of bij de hinden des velds: / wekt de liefde niet op en prikkelt haar niet, / vóórdat het haar behaagt. Liefdeslied der bruid 8 Hoor – mijn geliefde! / Zie, daar komt hij, / springend over de bergen, / huppelend over de heuvelen. 9 Mijn geliefde is als een gazel / of het jong van een hert. / Zie, hij staat achter onze muur, / kijkend door de vensters, spiedend door de traliën. 10 Mijn geliefde gaat tot mij spreken: / Sta toch op, mijn liefste, / mijn schone, en kom. 11 Want zie, de winter is voorbij, / de regen is over, verdwenen. 12 De bloemen vertonen zich op het veld, / de zangtijd is aangebroken, / en ‟t gekir van de tortel wordt gehoord in ons land. 13 De vijgeboom laat zijn vroege vrucht zwellen, / en de wijnstokken in bloei geven geur. / Sta op, kom, mijn liefste, / mijn schone, kom! 14 Mijn duif in de rotskloof, / in de schuilhoek van de bergwand, / laat mij uw gedaante zien, / laat mij uw stem horen, / want zoet is uw stem / en uw gedaante is bekoorlijk. 15 Vangt ons de vossen, / de kleine vossen, / die de wijngaarden verderven, / nu onze wijngaarden in bloei staan. 16 Mijn geliefde is van mij en ik ben van hem, / die te midden der leliën weidt, 17 tot de avondwind waait / en de schaduwen vlieden. / Wend u dan hierheen, en doe / als de gazel, mijn geliefde, / of als het jong van een hert / op de gekloofde bergen.
Hooglied 3 Liefdesdroom der bruid 1 Op mijn legerstede des nachts / zocht ik mijn zielsbeminde; / ik zocht hem, maar ik vond hem niet. 2 Ik wil opstaan en rondgaan in de stad, / op straten en pleinen / en mijn zielsbeminde zoeken; / ik zocht hem, maar ik vond hem niet. 3 De wachters, die in de stad hun ronde deden, troffen mij aan; / „Hebt gij ook mijn zielsbeminde gezien?” 4 Nauwelijks was ik hen voorbijgegaan, / of daar vond ik mijn zielsbeminde. / Ik greep hem vast en wilde hem niet loslaten, / totdat ik hem gebracht had in het huis van mijn moeder, / in de kamer van haar die mij gebaard heeft. 5 Ik bezweer u, dochters van Jeruzalem, / bij de gazellen of bij de hinden des velds, / wekt de liefde niet op en prikkelt haar niet, / vóórdat het haar behaagt. De bruiloftsstoet 6 Wat trekt daar op uit de woestijn, / als zuilen van rook, / omgeurd van mirre en wierook / en allerlei reukwerk van de koopman? 7 Zie, dat is Salomo‟s draagstoel, / omringd door zestig helden, / uit de helden van Israël, 8 allen het zwaard houdend, / geoefend ten strijde, / elk met het zwaard aan zijn heup vanwege de verschrikking in de nacht. 9 Koning Salomo maakte zich een draagkoets / uit hout van de Libanon. 10 De spijlen maakte hij van zilver, / de leuning van goud, / de zitting van purper, / het binnenwerk met een bekleding van liefdesgeschenken, / afkomstig van de dochters van Jeruzalem. 11 Gaat uit, dochters van Sion, / aanschouwt koning Salomo, met de kroon, / waarmee zijn moeder hem kroonde / op de dag van zijn bruiloft, / op de dag van de vreugde zijns harten. 61
Hooglied 4 Lied van de bruidegom op de schoonheid der bruid 1 Zie, gij zijt schoon, mijn liefste, / o, gij zijt schoon; / uw ogen zijn als duiven, / door uw sluier heen, / uw haar is als een kudde geiten, / die neergolven van Gileads gebergte. 2 Uw tanden zijn als een kudde geschoren schapen, / die opkomen uit het wed, / alle met tweelingen, / en zonder jongen is er geen. 3 Als een scharlaken draad zijn uw lippen / en liefelijk is uw mond. / Als een gespleten granaatappel zijn uw slapen, / door uw sluier heen. 4 Uw hals is als de Davidstoren, / die gebouwd is met tinnen; / de duizend schilden hangen daaraan, / en alle zijn beukelaars van helden. 5 Uw beide borsten zijn als tweelingjongen van gazellen, / die te midden van de leliën weiden. 6 Tot de avondwind waait / en de schaduwen vlieden, / wil ik naar de mirreberg gaan, / naar de wierookheuvel. 7 Alles is schoon aan u, mijn liefste, / zonder enig gebrek zijt gij. 8 Kom bij mij van de Libanon, bruid, / kom bij mij van de Libanon, / daal af van de top van de Amana, / de top van de Senir, de Hermon, / van de holen der leeuwen, / van de bergen der panters. 9 Gij hebt mij betoverd, mijn zuster, bruid, / betoverd met één blik van uw ogen, / met één snoer van uw halsversiersel. 10 Hoe kostelijk is uw liefde, / mijn zuster, bruid, / hoeveel heerlijker uw liefde dan wijn, / en de geur van uw oliën dan alle specerijen. 11 Van honigzeem druppelen uw lippen, bruid, / honig en melk is onder uw tong; / en de geur van uw klederen / is als de geur van de Libanon. 12 Een afgesloten hof zijt gij, mijn zuster, bruid, / een afgesloten wel, een verzegelde bron. 13 Wat uit u opspruit, is een lusthof van granaatappelbomen, / met kostelijke vruchten, / hennabloemen en nardusplanten, 14 nardus en saffraan, kalmus en kaneel, / met allerlei wierookstruiken, / mirre en aloë, / met al de kostbaarste specerijen. 15 Fontein der hoven, bron van levend water, / beken van de Libanon! Beurtzang van bruid en bruidegom 16 – Ontwaak, noordenwind, en kom, zuidenwind, / doorwaai mijn hof, opdat zijn balsemgeuren stromen! / Mijn geliefde kome tot zijn hof / en ete daarvan de kostelijke vrucht.
Hooglied 5 1 – Ik ben gekomen tot mijn hof, / mijn zuster, bruid, / ik plukte mijn mirre en mijn balsem, / ik at mijn raat en mijn honig, / ik dronk mijn wijn en mijn melk. / Eet, vrienden, drinkt, / en wordt dronken, genoten. Liefdesverlangen der bruid 2 Ik sliep, maar mijn hart was wakker. / Hoor, mijn geliefde klopt aan. / „Doe mij open, mijn zuster, mijn liefste, / mijn duive, mijn volmaakte, / want mijn hoofd is vol dauw, / mijn lokken zijn vol druppels van de nacht.” 3 „Ik heb mijn kleed reeds afgelegd, / hoe zou ik het weer aandoen? / Ik heb mijn voeten gewassen, / hoe zou ik ze weer verontreinigen?” 4 Mijn geliefde stak zijn hand door de opening / en mijn hart werd onstuimig over hem. 62
5 Ik stond op om mijn geliefde open te doen, / mijn handen dropen van mirre, / mijn vingers van vloeiende mirre / op de greep van de grendel. 6 Ik deed mijn geliefde open, / maar mijn geliefde was weg, verdwenen! / Mijn ziel bezwijmde, toen hij sprak, / ik zocht hem, maar vond hem niet, / ik riep hem, maar hij antwoordde mij niet. 7 De wachters, die in de stad hun ronde deden, troffen mij aan, / zij sloegen mij, verwondden mij, / zij rukten mij het overkleed af, / de wachters der muren. Beurtzang van de bruid en de dochters van Jeruzalem 8 – Ik bezweer u, dochters van Jeruzalem, / indien gij mijn geliefde vindt, / wat zult gij hem melden? / Dat ik bezwijm van liefde. 9 – Wat heeft uw geliefde vóór boven een ander, / o schoonste der vrouwen? / Wat heeft uw geliefde vóór boven een ander, / dat gij ons aldus bezweert? 10 – Mijn geliefde is blank en rood, / uitblinkend boven tienduizend. 11 Zijn hoofd is fijn goud, gelouterd goud, / zijn lokken zijn golvend, ravezwart. 12 Zijn ogen zijn als duiven bij waterbeken, / badend in melk, zittend bij een overvloedige bron. 13 Zijn wangen zijn als balsembedden, / perken van kruiden, / zijn lippen zijn leliën, / druipend van vloeiende mirre. 14 Zijn armen zijn gouden rollen, / bezet met Tarsisstenen, / zijn lichaam is een kunstwerk van ivoor, / bedekt met lazuursteen. 15 Zijn benen zijn witmarmeren zuilen, / rustend op voetstukken van gelouterd goud; / zijn gestalte is als de Libanon, / uitgelezen als de ceders. 16 Zijn verhemelte is enkel zoetheid, / en alles aan hem bekoorlijkheid. / Zó is mijn geliefde, zó is mijn vriend, / dochters van Jeruzalem.
Hooglied 6 1 – Waarheen is uw geliefde gegaan, / o schoonste der vrouwen? / Waarheen heeft uw geliefde zich gewend? / Want wij willen hem met u zoeken. 2 – Mijn geliefde is afgedaald naar zijn hof, / naar de balsembedden, / om zich te vermeien in de hoven, / om leliën te plukken. 3 Van mijn geliefde ben ik / en van mij is mijn geliefde, / die te midden der leliën weidt. De bruidegom prijst zijn bruid 4 Schoon zijt gij, mijn liefste, als Tirsa, / liefelijk als Jeruzalem, / geducht als krijgsscharen met banieren. 5 Wend uw ogen van mij af, / want in verwarring brengen zij mij; / uw haar is als een kudde geiten, / die neergolven van Gilead. 6 Uw tanden zijn als een kudde ooien, / die opkomen uit het wed, / alle met tweelingen, / en zonder jongen is er geen. 7 Als een gespleten granaatappel zijn uw slapen, / door uw sluier heen. 8 Zestig koninginnen zijn er, / tachtig bijvrouwen, / en jonkvrouwen zonder tal. 9 Maar enig is zij, mijn duif, mijn volmaakte, / een enige was zij voor haar moeder, / een reine voor wie haar gebaard heeft. / Meisjes zien haar, en prijzen haar gelukkig; / koninginnen en bijvrouwen, en loven haar. 10 Wie is zij, die opgaat als de dageraad, / schoon als de blanke maan, / stralend als de gloeiende zon, / 63
geducht als krijgsscharen? 11 Naar de notenhof daalde ik af / om te zien naar de bloesems van het dal, / om te zien of de wijnstok botte, / de granaatappelbomen bloeiden. 12 – Ik kende mijzelve niet; / gij hebt mij op vorstelijke wagens geplaatst. De schoonheid der bruid bij de dans 13 Wend u, wend u, gij Sulammitische, / wend u, wend u, dat wij u bezien! „Wat wilt gij naar de Sulammitische zien / als naar de reidans van Machanaïm?”
Hooglied 7 1 Hoe schoon zijn uw schreden in de sandalen, / vorstendochter! / De welvingen van uw heupen zijn als sieraden, / werk van meesterhanden. 2 Uw navel is een welgerond bekken, / waaraan geen gemengde wijn ontbreke; / uw schoot is een tarwehoop, / omzoomd met leliën. 3 Uw beide borsten zijn als tweelingjongen / van gazellen. 4 Uw hals is als de ivoren toren, / uw ogen zijn als de vijvers van Chesbon / bij de poort Bat-Rabbim, / uw neus is als de toren van de Libanon, / uitziende op Damascus. 5 Uw hoofd op u is als de Karmel, / uw haardos is als purper: / een Koning is gevangen in die lokken. Liefdesovergave 6 – Hoe schoon zijt gij, liefde; / hoe heerlijk onder wat men verlangen kan! 7 – Ja, uw ranke gestalte is als een palm, / en uw borsten zijn als dadeltrossen. 8 Ik zeide: Ik wil die palm beklimmen / en zijn vruchtentrossen plukken. / Mogen uw borsten als druiventrossen zijn, / de geur van uw adem zij als appels, 9 uw verhemelte als de kostelijkste wijn . . . – . . . die regelrecht mijn geliefde toestroomt, / en in zijn slaap naar zijn lippen vloeit. 10 Van mijn geliefde ben ik, / en naar mij gaat zijn begeerte uit. 11 Kom, mijn geliefde, laten wij uitgaan naar het veld, / laten wij vernachten tussen de hennabloemen. 12 Laten wij vroeg naar de wijngaarden gaan / en zien of de wijnstok uitbot, / of de bloesems zijn opengesprongen, / de granaten bloeien. / Daar zal ik u mijn liefde geven. 13 De liefdesappelen geven hun geur, / en bij onze deuren groeien allerlei kostelijke vruchten, / jonge en oude: / ik heb ze voor u, mijn geliefde, bewaard.
Hooglied 8 1 Och, waart gij als mijn broeder, / aan de borst van mijn moeder gezoogd! / Vond ik u dan buiten, ik kuste u / en niemand zou mij daarom laken. 2 Ik zou u leiden, ik zou u brengen / naar het huis van mijn moeder, die mij opvoedt; / van geurige wijn zou ik u te drinken geven, / van de jonge wijn mijner granaatappelen. 3 Zijn linkerarm is onder mijn hoofd / en zijn rechterarm omvangt mij. 64
4 Ik bezweer u, dochters van Jeruzalem, / waarom wilt gij de liefde opwekken en prikkelen, / vóórdat het haar behaagt? Lof der liefde 5 Wie trekt daar op uit de woestijn, / leunend op haar geliefde? – Onder de appelboom wekte ik u, / daar ontving u uw moeder, / daar ontving zij, die u baarde. 6 – Leg mij als een zegel aan uw hart / als een zegel aan uw arm. / Want sterk als de dood is de liefde / onverbiddelijk als het rijk van de doden de hartstocht, / haar vlammen zijn vuurvlammen, / een vuurgloed des HEREN. 7 Vele wateren kunnen de liefde niet blussen / en rivieren spoelen haar niet weg. / Al bood iemand alles wat hij bezit voor de liefde, / smadelijk zou men hem afwijzen. De bruid en haar broeders 8 – Wij hebben een jonge zuster, / die nog geen borsten heeft. / Wat zullen wij met onze zuster doen / ten dage, dat iemand naar haar dingt? 9 Als zij een muur is, / dan bouwen wij daarop een zilveren tinne; / maar als zij een deur is, / dan sluiten wij haar af met cederen planken. 10 – Ik was een muur / en mijn borsten waren als torens. / Toen werd ik in zijn ogen / als een, die overgave aanbiedt. Rijker dan Salomo 11 Salomo bezat een wijngaard / te Baäl-Hamon. / Hij gaf die wijngaard aan bewakers, / ieder geeft voor de vrucht daarvan / duizend zilverlingen. 12 Mijn wijngaard, de mijne, ligt vóór mij; / de duizend laat ik aan u, Salomo, / en tweehonderd aan de bewakers van zijn vrucht. Bruidegom en bruid roepen elkaar 13 – Gij bewoonster der hoven, / naar uw stem luisteren de makkers, / laat ze mij horen. 14 – Haast u, mijn geliefde, en doe als de gazel / of als het hertejong op bergen vol balsemkruid.
65