Stuk 1850 (2008-2009) – Nr. 1
Zitting 2008-2009 7 oktober 2008
GEDACHTEWISSELING over de resultaten van de Europese Ministerraad voor Transport, Telecom en Energie van 6 juni 2008
VERSLAG namens de Commissie voor Openbare Werken, Mobiliteit en Energie uitgebracht door mevrouw Fientje Moerman en de heer Pieter Huybrechts
4644 OPE
Stuk 1850 (2008-2009) – Nr. 1
Samenstelling van de commissie: Voorzitter: de heer Marc van den Abeelen. Vaste leden: mevrouw Agnes Bruyninckx, de heren Johan Deckmyn, Pieter Huybrechts, Jan Penris, mevrouw Marleen Van den Eynde; de heer Jos De Meyer, mevrouw Cindy Franssen, de heren Frans Peeters, Johan Sauwens; de dames Annick De Ridder, Fientje Moerman, de heer Marc van den Abeelen; de heren Gilbert Bossuyt, Bart Martens, Joris Vandenbroucke. Plaatsvervangers: mevrouw Katleen Martens, de heren Wim Van Dijck, Christian Verougstraete, John Vrancken, Frans Wymeersch; de heren Ludwig Caluwé, Carl Decaluwe, Tom Dehaene, Dirk de Kort; de heren Patrick Lachaert, Hugo Philtjens, Jul Van Aperen; mevrouw Els Robeyns, de heren Jan Roegiers, Robert Voorhamme. Toegevoegde leden: de heer Jan Peumans; de heer Eloi Glorieux.
2
3
DAMES EN HEREN, Op verzoek van mevrouw Fientje Moerman die om een rapportering verzocht over de werkzaamheden van de Europese Raad voor Transport en Energie, besliste de commissie om verslag te laten uitbrengen over de werkzaamheden van deze Europese Raden aan de leden van onze commissie. Op 11 juni 2008 bracht de heer Jan Haers, ambtenaar bij het Vlaams Energieagentschap (VEA), namens het Vlaamse Gewest in de Commissie voor Openbare Werken, Mobiliteit en Energie verslag uit over de resultaten van de Europese Ministerraad voor Transport, Telecom en Energie van 6 juni 2008. I. TOELICHTING Agenda De heer Jan Haers verklaart dat op vrijdag 6 juni de Europese Raad voor Energie plaatsvond. De federale minister bevoegd voor Energie, de heer Paul Magnette vertegenwoordigde op die raad België. Op de agenda van die raad stond in de eerste plaats het derde pakket ‘interne energiemarkt’ betreffende de liberalisering van de elektriciteits- en gasmarkt. Daarnaast stond er ook een vooruitgangsrapport betreffende het klimaat- en energiepakket aan de agenda: de bekende doelstellingen voor 2020. Verder was er een debriefing betreffende recente evoluties over de internationale betrekkingen op het vlak van energie. Op de vraag van mevrouw Fientje Moerman of er ook geen agendapunt ‘havens’ was, antwoordde de heer Jan Haers dat de sessie van vrijdag 6 juni uitsluitend handelde over energie. Mevrouw Moerman verwijst naar de persmededeling over die bewuste raad. Daar staat dat de Raad zonder debat, op basis van vijf commissievoorstellen betreffende het derde pakket maritieme veiligheid, gemeenschappelijke standpunten ten aanzien van zes voorstellen aangenomen heeft. De heer Jan Haers bevestigt dat dit inderdaad A-punten waren (waarover geen debat was) die op de agenda stonden.
Stuk 1850 (2008-2009) – Nr. 1 grote lijnen van de voorstellen zoals die geamendeerd zijn in de raadswerkgroepen. Effectieve ontkoppeling van productie- en leveringsactiviteiten en het netwerkbeheer Het energiepakket van de Europese Commissie bestaat onder meer uit de volgende voorstellen: een voorstel voor een richtlijn tot wijziging van de richtlijnen betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en aardgas. De Commissie had een voorstel geformuleerd voor een verdere opsplitsing tussen de activiteiten van transmissie enerzijds en levering van elektriciteit en aardgas anderzijds. In dat verband waren er twee opties. Enerzijds is er de volledige ontvlechting van de eigendom waarbij de twee activiteiten in aparte vennootschappen ondergebracht moeten worden. In deze constructie zijn minderheidsparticipaties mogelijk maar geen controle van de ene vennootschap op de andere. Een andere optie die voorgesteld werd in het geval van verticaal geïntegreerde bedrijven is dat voorzien wordt om de netwerkactiviteiten in een onafhankelijk netwerkbedrijf onder te brengen. Een derde optie kwam er na sterk aandringen van Frankrijk en Duitsland. Die zogenaamde ITO-optie (ITO = Independent Transmission Operator) is een afgezwakte versie en biedt de mogelijkheid de netwerkactiviteiten binnen een verticaal geïntegreerd bedrijf te behouden met een onafhankelijk management en regels die onafhankelijk gedrag, wat de beide activiteiten betreft, moet waarborgen. Er was tijdens deze raad hevige discussie tussen voor en tegenstanders van die derde ‘ITO’-optie. De discussie ging erover of de derde optie enkel zou gelden voor aardgas of bij uitbreiding ook voor elektriciteit. Moet die optie in de tijd beperkt worden en na een bepaalde periode geëvalueerd en herzien worden? Een ander punt – dat door Nederland en Denemarken sterk werd aangekaart – betrof de problemen die zouden voortvloeien uit het naast elkaar bestaan van drie ongelijkwaardige opties op de Europese markt. De vrees bestaat dat dit zal aanleiding geven tot ongelijkheid tussen de verschillende ondernemingen. Er was een grote discussie omtrent mogelijke garanties om een level playing field (evenwichtige mededinging) te kunnen garanderen.
Derde pakket interne energiemarkt Het grootste deel van de vergadering werd besteed aan het derde pakket van de interne energiemarkt. De ambitie was een algemene oriëntatie na te streven over het gehele pakket: een politiek akkoord over de
Derdelandenbepaling Een belangrijk controversieel punt van de laatste maanden betrof de zogenaamde derdelandenclausule
Stuk 1850 (2008-2009) – Nr. 1 waarbij de Europese Unie de eis tot ontbundeling tussen transmissie en levering ook wou opleggen aan ondernemingen van buiten de EU. Dat heeft nogal wat implicaties voor de relaties met Rusland. Er was heel wat discussie op de raad over deze derdelandenclausule. Een aantal lidstaten zoals Duitsland en het Verenigd Koninkrijk poogden deze clausule af te zwakken: deze bepaling mag niet leiden tot protectionisme van de EU en ook de rol van de Commissie, om in dit verband bilaterale akkoorden tussen EU en derde landen betreffende afwijkingen af te sluiten, werd bekritiseerd. Andere bepalingen Verder bevatten de voorstellen meer regels om de onafhankelijkheid van de regulatoren te waarborgen ten opzichte van de politieke overheden. In het voorstel van de Commissie was oorspronkelijk bepaald dat er nog één regulator per lidstaat zou overblijven. Samen met andere lidstaten heeft België geijverd voor een constructie zoals wij die kennen: een federale regulator en gewestelijke regulatoren. Op dat vlak is er geen probleem meer. De voorstellen houden ook de oprichting in van een Europees agentschap van regulatoren. Dat agentschap moet zich in principe bezighouden met grensoverschrijdende aspecten van de elektriciteits- en gasmarkt. Die grensoverschrijdende aspecten worden zeker in het raam van de eenmaking van de markt steeds belangrijker. Het agentschap heeft meestal adviesbevoegdheden, in bepaalde gevallen ook beslissingsbevoegdheden ten aanzien van transmissiesysteembeheerders en nationale regulatoren. De heer Jan Haers vermeldt dat heel wat van deze aspecten tot de bevoegdheid van de federale staat behoren. De ontbundelingseisen hebben enkel betrekking op het transmissieniveau en niet op het distributieniveau. De gewestelijke regelgeving blijft dus buiten schot. De heer Jan Haers besloot dat het een vrij chaotische raad was met veel non-papers die circuleerden. Het resultaat was verwarrend. Het voorzitterschap heeft geconcludeerd dat er een breed akkoord was, maar de interpretatie daarvan gaf aanleiding tot discussie. Wat vaststaat is dat voor de derde optie, de zogenaamde ITO-optie, er een herzieningsclausule komt. Twee jaar na de inwerkingtreding zal de Commissie een specifieke evaluatie verrichten van de ITOgerelateerde bepalingen op basis van objectieve criteria die in voorkomend geval moet uitmonden in voorstellen om de volledige en daadwerkelijke onafhankelijkheid van de transmissiesysteembeheerder te
4 waarborgen. De eigendomsoptie zal dus als vergelijkingspunt genomen worden. Andere agendapunten Er restte weinig tijd voor de andere agendapunten. Klimaat en energie Wat het pakket inzake klimaataanpak en energie betreft, stelt de heer Jan Haers dat er in de maand februari bij de vorige Raad Energie al een heel politiek debat hieraan werd besteed. Inhoudelijk heeft de Commissie in januari 2008 voorstellen geformuleerd met bindende objectieven tegen 2020 voor hernieuwbare energie. Tegen dat jaar zal 20% van de finale energie geproduceerd worden met hernieuwbare energiebronnen, er is daaraan gekoppeld het voorstel om broeikasgasemissies tegen 2020 met 20% te verminderen. Het pakket houdt ook een herziening in van het systeem van emissiehandel waarbij een belangrijk deel van de emissierechten zullen geveild worden. De opbrengsten daarvan zullen terug naar de lidstaten vloeien. Er is ook nog een voorstel inzake de koolstofopslag om de energieproductie meer koolstofarm te maken. Gelet op de beperkte tijd die nog restte en omdat al veel ministers de vergadering verlaten hadden, hebben slechts enkele lidstaten het woord gevoerd. De meest opvallende interventie kwam van Polen. Zij deden een alternatief voorstel inzake flexibiliteitsmechanismen in de richtlijn hernieuwbare energie. In verband met de aandachtspunten in de richtlijn hernieuwbare energie is het belangrijkste element in het voorstel van de Commissie de nationale bindende objectieven die aan de lidstaten worden opgelegd. Voor België gaat het om 13% van het finale energiegebruik. Tot nog toe is er hierover in het kader van de raad geen grondige discussie gevoerd. Voor de lidstaten is dat een delicaat punt: men verwacht dat de discussie pas op het einde van het beslissingsproces zal gevoerd worden als het hele kader duidelijker gedefinieerd is. De richtlijn bevat ook een aantal intermediaire indicatieve doelstellingen (vanaf periode 2011-2012). Daarnaast is er voor alle lidstaten de doelstelling voor 10% biobrandstoffen. Er is een hele discussie aan de gang of deze doelstelling niet meer op een meer conditionele wijze moet bepaald worden. De Europese Raad had in 2007 gesteld dat die 10% een goede zaak was op voorwaarde dat aan duurzaamheidscriteria kan voldaan worden en op voorwaarde
5 dat er tijdig voldoende biobrandstoffen van de tweede generatie beschikbaar zijn. Over de duurzaamheidscriteria zelf is heel wat discussie. Er is een gezamenlijke werkgroep tussen de Raad Energie en de Raad Milieu opgericht omdat deze criteria aan bod komen in een ander voorstel van richtlijn inzake de brandstofkwaliteit. Het is aangewezen om éénzelfde set van criteria te hebben. Een discussiepunt betreft het al dan niet opnemen van sociale criteria en verdergaande milieucriteria rond indirect landgebruik en wateraspecten. Een laatste aandachtspunt in de richtlijn hernieuwbare energie betreft de voorstellen inzake flexibiliteitsmechanismen. Dat is voor België een belangrijk punt geweest omdat de Commissie steeds gesteld heeft dat in de mate dat er geen rekening gehouden werd met het nationale potentieel van de lidstaten om die doelstellingen vast te leggen, er dan nood is aan een flexibiliteitsmechanisme. Een deel van de doelstellingen kan dan in het buitenland gerealiseerd worden om te komen tot een kostenefficiënte oplossing. De voorstellen van de Commissie in dit verband roepen nogal wat vragen op. Het concept daarvan is niet duidelijk, er zijn vragen over de juridische zekerheid van een aantal elementen daarvan. De lidstaten zijn in het algemeen niet overtuigd van de werkbaarheid van de voorstellen van de Commissie. België maakt zich zorgen over de impact van het Commissievoorstel op de nationale ondersteuningsmechanismen (concreet op het groenestroomcertificaat). Ondertussen circuleren heel wat voorstellen om dat initiële voorstel van de Commissie te herwerken. Men probeert hier een actieve rol in te spelen. Internationale relaties Ten slotte werd er een kort overzicht gegeven van de activiteiten gecoördineerd door de Commissie over internationale aspecten. Deze informatie had onder meer betrekking op de dialoog EU-OPEC (de stijgende olieprijzen), de voorbereidingen van het internationaal partnerschap voor samenwerking op het gebied van energie-efficiëntie en de evoluties binnen de Energiegemeenschap. Dat is een structuur die poogt de Balkanlanden te betrekken binnen de interne markt van de EU.
Stuk 1850 (2008-2009) – Nr. 1 het over een type 2-Raad gaat waar in eerste instantie het federale niveau bevoegd is. Zij pleit ervoor om de Vlaamse vinger aan de Europese pols te houden. Dat gebeurt binnen de Vlaamse Regering maar zou best ook door het Vlaams Parlement gebeuren. Zij pleit ervoor om bij de verdere opvolging van Europese raden in deze commissie vooraf over een geschreven verslag te beschikken. Mevrouw Moerman pleit voor verslag met telkens ook de weergave van de Belgische positie. Het energiebeleid zit nu weliswaar te paard op beide niveaus (federaal en gewestelijk) maar er zijn incidenties. De bepaling van de Belgische positie wordt trouwens voorbereid in werkgroepen: het is nuttig te vernemen wat de Belgische positie is. Zo heeft het parlement een controlemogelijkheid: in welke mate bijvoorbeeld punten die door het regionale niveau aangekaart werden in deze werkgroepen, meegenomen en opgevolgd zijn. Zij hoopt in de toekomst dan ook vooraf over een geschreven verslag te beschikken. Inhoudelijk heeft hetzelfde lid volgende vragen. Er zou ook op dezelfde raad een kort debat over het klimaatpakket geweest zijn: volgens haar informatie ging dat niet alleen over hernieuwbare energie maar ook over ‘carbon storage and capture’? Wie heeft België vertegenwoordigd op deze raad? In De Tijd van 9 juni 2008 staat dat de federale minister van Energie de eigenlijke beslissing niet heeft meegemaakt en het belangrijke debat over hernieuwbare energie gemist heeft. Zij wenst te vernemen wie tijdens deze raad voor welke punten België vertegenwoordigd heeft. Zij las dat er ook een brief van de Portugese minister geagendeerd stond over het thema van de effecten van de stijgende olieprijzen op de Europese economie. Heeft België daarover enige vraag en enig standpunt voor debat neergelegd? In verband met de standpunten die ingenomen zijn inzake de zogenaamde derde optie, namelijk de ITOoptie wenst het lid het standpunt te vernemen dat België innam. In het persverslag is er sprake bij het pakket inzake klimaataanpak en hernieuwbare energie dat een vooruitgangsrapport is voorgelegd. Er staat genotuleerd dat er schriftelijke bijdragen van delegaties neergelegd zijn. Zij vraagt of op dit punt België een schriftelijke bijdrage neergelegd heeft en of het parlement hierover kan beschikken?
II. BESPREKING Mevrouw Fientje Moerman is van oordeel dat het de eerste keer is dat in deze commissie een debriefing wordt gegeven over het verloop van een Europese Raad van Ministers. Het is ook een primeur omdat
De heer Jan Haers verklaart dat minister Magnette tot na de lunch gebleven is. De echte negociatie over het derde pakket werd echter tijdens de lunch gevoerd. Er is geen publiek debat gevoerd. De heer Jan Haers was niet op die lunch aanwezig maar was wel
Stuk 1850 (2008-2009) – Nr. 1
6
betrokken bij de acties die in de coulissen ondernomen werden. Hij herhaalt dat vooral Nederland en Denemarken het voortouw namen om het compromis bij te sturen en te gaan naar meer effectieve ontbundeling. Op een bepaald moment heeft België zich achter bepaalde voorstellen van Nederland en Denemarken geschaard.
nieuwbare elektriciteit. Toen werkte men met indicatieve doelstellingen. Over de doelstellingen zelf, heeft dezelfde spreker begrepen, is er nog geen debat geweest. Hij vraagt meer uitleg over de intermediaire doelstellingen: zijn daar al princiepsbeslissingen getroffen? Zijn deze doelstellingen ook bindend, zullen deze lineair bepaald worden?
Mevrouw Moerman repliceert dat zij graag zou weten wat exact de positie van België was inzake de ITO-optie.
Hij had begrepen dat in de ontwerprichtlijn van de Commissie een achterpoortje zat, in die zin dat grote duurzame energieprojecten die op stapel staan maar pas na 2020 opgeleverd worden, toch in aanmerking zouden komen om de doelstellingen voor 2020 te kunnen halen? Hij wenst hierover duidelijkheid en vraagt naar de positie van België hieromtrent. Een dergelijke aanpak kan in belangrijke mate de doelstelling van 20% hernieuwbare energie tegen 2020 uithollen en daardoor ook het moeilijk maken om de reductie van 20% reductie broeikasgassen te realiseren.
De heer Jan Haers verklaart dat België steeds de positie verdedigd heeft dat eigendomsontbundeling de meest effectieve vorm is van ontkoppeling. Voor België was het voorstel van de Commissie aanvaardbaar onder voorbehoud dat minderheidsparticipaties wilden openhouden. Maar België was bereid een redelijk compromis te aanvaarden om de lidstaten die al maanden daarover moeilijk deden, aan boord te krijgen. België heeft steeds achter het voorstel van de Commissie gestaan om tot een ernstige regeling voor de ontbundeling te komen. In verband met de brief van de Portugese minister stelt de heer Jan Haers dat België zich niet geschaard heeft achter dat idee. Op de opmerking van mevrouw Moerman of België zelf enig initiatief genomen heeft, antwoordt de heer Jan Haers dat hij daar geen weet van heeft. Wat het vooruitgangsrapport hernieuwbare energie betreft, is er wel degelijk een Belgische positie bepaald. Die komt er in grote lijnen op neer dat om ambitieuze doelstellingen te realiseren, de mogelijkheid moet geschapen worden om gebruik te maken van een werkbaar flexibiliteitmechanisme. Er is geen schriftelijke Belgische positie hierover verspreid maar dat zal in principe de komende weken gebeuren. De heer Bart Martens pleit ervoor dat in de toekomst voor het plaatsvinden van een Europese Raad, men, op basis van de (voorlopige) agenda, ontwerpstandpunten, een meeting zou organiseren met het parlement. Nu kan er slechts ex post wat commentaar verstrekt worden maar zit men niet in de positie om het standpunt nog te kunnen beïnvloeden. Het lid benadrukt dat in een aantal andere Europese lidstaten en regionale parlementen men vooraf (voor een ministerraad plaatsvindt) het debat met de bevoegde parlementaire commissies organiseert. Dat is bijvoorbeeld het geval in Nederland, Denemarken en andere landen. Dat is een gespreksthema voor een discussie met de regering. In verband met de richtlijn hernieuwbare energie stelt men nu dat men zou uitgaan van bindende doelstellingen in tegenstelling tot de vorige richtlijn her-
In verband met de duurzaamheidscriteria heeft het lid begrepen dat die door de Raad Energie en de Raad Milieu samen zullen ‘op muziek’ gezet worden. Hij vraagt naar het standpunt van België ten aanzien van het percentage CO2-winst dat men moet halen in de analyses over de hele levenscyclus van de biobrandstoffen. Hij had begrepen dat de percentages schommelen in de vork van 40 tot 60%? Hij kreeg graag duidelijkheid over het standpunt van België hieromtrent. Wordt er enkel gefocust op milieuaspecten of is er ook sprake van sociale aspecten? Gaat men na in welke mate de criteria van de Internationale Arbeidsorganisatie nageleefd worden op de plantages? De heer Jan Haers verklaart in verband met de intermediaire doelstellingen dat vanaf 2011 per tweejaarlijkse periode een indicatieve doelstelling geldt volgens het voorstel van de Commissie. Het stijgingspad dat daarbij gevolgd wordt, is in het begin minder stijgend, op het einde gaat de curve steiler omhoog. Het uitgangspunt voor België: in 2005 bedroeg het percentage hernieuwbare energie 2,2%; voor de periode 2011-2012 bedraagt de tussentijdse doelstelling 4,9%. Die percentages gelden als een gemiddelde per intermediaire periode. Het gaat dus over een aanzienlijke stijging wat maakt dat de nieuwe installaties er reeds bij het begin van die periode zouden moeten staan om dat percentage te halen. België heeft nog geen uitgesproken standpunt ingenomen. In verband met de grote duurzame projecten is het inderdaad zo dat het voorstel van de Commissie voorziet dat zeer grote installaties (met een vermogen van meer dan 5000 megawatt) in een bepaalde mate kunnen meegeteld worden voor het behalen van de objectieven 2020, zelfs als die installaties dan
7 nog niet operationeel zijn (de limiet is eind 2022). De argumentatie is dat het hier gaat over innovatieve megaprojecten waarvan de planning niet op een paar jaar kan gegarandeerd worden. De EU heeft nood aan dergelijke initiatieven om het niveau van de hernieuwbare energie op significante wijze te verhogen. Het standpunt van België is dat ons land geen vragende partij is voor dit soort bepalingen ook al omdat het moeilijk denkbaar is hoe men in België een dergelijk project van zo’n omvang kan realiseren. België heeft wel een voorstel gedaan dat, als dergelijke megaprojecten doorgaan, het mogelijk zou moeten zijn dat kleinere lidstaten in dergelijke projecten van andere lidstaten kunnen participeren. In verband met de duurzaamheidscriteria is er inderdaad heel wat discussie over wat eigenlijk de CO2winst/reductie moet zijn waaraan de biobrandstoffen moeten voldoen. In het voorstel van de Commissie was aanvankelijk sprake van 35%. De discussie evolueert naar een trapsgewijze aanpak waarbij men zal starten met 35%, na verloop van tijd wordt dat opgetrokken naar hogere percentages. België heeft zich over dat specifieke percentage nog niet echt uitgesproken. Aandachtspunt voor ons land is dat als men de grondstoffen voor biobrandstoffen in voldoende mate binnen de EU zou produceren, (en niet alles wil importeren vanuit Zuid-Amerika of Indonesië), men de CO2-winst op een realistisch percentage moet stellen. Bij te hoge percentages zouden de productiemogelijkheden binnen Europa beperkt worden. Er is bijvoorbeeld een grote reductie te realiseren door ethanol in te voeren uit Brazilië. In verband met de sociale aspecten stelt de heer Jan Haers dat België altijd voorstander was van zowel milieucriteria als sociale criteria. De discussie wordt bemoeilijkt door een aantal juridische vragen (compatibiliteit met de regelgeving van de Wereldhandelsorganisatie). Het is niet evident om strikte productgebonden criteria op te leggen die verband houden met sociale aspecten. België is vragende partij om dat in de mate van het mogelijke te doen. Er wordt gedacht aan meer verregaande eisen op vlak van rapportering door leveranciers en marktoperatoren wat moet toelaten om de evolutie van deze aspecten nauwer op te volgen. Dat zou aanleiding kunnen geven tot correctieve acties, dat staat ook in het voorstel van de Commissie. Mevrouw Fientje Moerman heeft een vraag over de regulator – het agentschap dat zou worden opgericht. In bepaalde documenten is er sprake van beslissingsbevoegdheid terwijl in andere documenten er sprake is van adviserende bevoegdheden. Zij vraagt hierover verduidelijking. De heer Jan Haers verklaart dat dit agentschap over de meeste punten adviserende bevoegdheden heeft.
Stuk 1850 (2008-2009) – Nr. 1 Hij kan hic et nunc niet zeggen over welke zaken dit agentschap een beslissingsbevoegdheid heeft. Hij engageert zich om dit na te kijken. Mevrouw Fientje Moerman vraagt als verslaggever dat dit schriftelijk antwoord ook zou opgenomen worden in het verslag (zie bijlage).
III. OPVOLGING Mevrouw Fientje Moerman merkt op dat een dergelijke raad viermaal per jaar plaatsgrijpt. Zij vraagt dat vooraf voor de toelichting in commissie een verslag beschikbaar zou zijn met een aantal elementen zoals per agendapunt het Belgische standpunt. Daarnaast is zij het eens met het voorstel van de heer Martens om zoals in andere lidstaten in het parlement voorafgaand aan de Europese raad een toelichting te verstrekken over de agenda en de in te nemen standpunten om zo de parlementaire controle in belangrijke mate te optimaliseren. Ze pleit ervoor om ook voor de raad een debat in commissie te hebben. De heer Carl Decaluwe wil de vraag van mevrouw Moerman ondersteunen maar ook wijzen dat dit punt zal meegenomen worden in het kader van de implementatie van de besluiten van de Werkgroep Benchmark. Mevrouw Fientje Moerman dringt aan om dit nu al in de werkzaamheden van de commissie te integreren.
IV. BIJLAGE: BEVOEGDHEDEN VAN HET AGENTSCHAP VOOR DE SAMENWERKING TUSSEN ENERGIEREGELGEVERS 1. Adviesbevoegdheden – adviserende rol ten aanzien van de Commissie betreffende marktregulering: – algemene adviesbevoegdheid; – een aantal specifieke adviesbevoegdheden (tienjarig systeemontwikkelingsplan, netcodes); – uitvaardigen van niet-bindende richtsnoeren voor goede praktijken voor regulatoren, transmissiesysteembeheerders en marktspelers;
Stuk 1850 (2008-2009) – Nr. 1
8
– adviserende rol ten aanzien van de Europese Netwerken voor Transmissiesysteemoperatoren (gas en elektriciteit). 2. Beslissingsbevoegdheden – betreffende de voorwaarden voor toegang tot en de operationele veiligheid van energieinfrastructuur die ten minste twee lidstaten bindt (op vraag van de betrokken regulatoren of indien deze niet tot een oplossing kunnen komen); – een aantal technische aangelegenheden betreffende de elektriciteit- en gasmarkt; – verlening van vrijstellingen van een aantal regels voor nieuwe interconnectoren. 3. Toezichtsbevoegdheid – regionale samenwerking tussen de transmissiesysteemoperatoren in de gas- en elektriciteitsector; – Europese Netwerken voor Transmissiesysteemoperatoren (gas en elektriciteit).
De verslaggevers, Fientje MOERMAN Pieter HUYBRECHTS
De voorzitter, Marc VAN DEN ABEELEN