FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID
GECONTROLEERD GEBRUIK VAN HEROÏNE
Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van Master in de criminologische wetenschappen door (00601902) Dombrecht Evi Academiejaar 2009-2010
Promotor : Decorte Tom
Commissarissen : De Ruyver Brice Van Bocxlaer Jan
Trefwoorden Heroïne Gecontroleerd gebruik Verslaving Spontaan herstel Informele controlemechanismen
I
Verklaring inzake toegankelijkheid van de masterproef criminologische wetenschappen
Ondergetekende, Dombrecht Evi - 00601902 geeft hierbij aan derden, zijnde andere personen dan de promotor (en eventuele co-promotor), de commissarissen of leden van de examencommissie van de master in de criminologische wetenschappen, [de toelating] om deze masterproef in te zien, deze geheel of gedeeltelijk te kopiëren of er, indien beschikbaar, een elektronische kopie van te bekomen, waarbij deze derden er uiteraard slechts zullen kunnen naar verwijzen of uit citeren mits zij correct en volledig de bron vermelden. Deze verklaring wordt in zoveel exemplaren opgemaakt als het aantal exemplaren waarin de masterproef moet worden ingediend, en dient in elk van die exemplaren ingebonden onmiddellijk na het titelblad. Datum: 12/08/2010
Handtekening: Evi Dombrecht
II
WOORD VOORAF In 2006 startte ik de opleiding criminologische wetenschappen aan de Universiteit Gent. Naarmate de jaren vorderden, groeide mijn interesse in het drugsfenomeen. Stap voor stap ontstond de idee om een literatuurstudie naar ‘gecontroleerd gebruik’ van heroïne uit te voeren. Deze masterproef, die het eindresultaat is van vier jaar studie, kon evenwel niet tot stand zijn gekomen zonder de steun en hulp van enkele belangrijke personen. In de eerste plaats gaat mijn dank naar mijn ouders die deze studies mogelijk gemaakt hebben. Tevens dank ik hen, mijn broer en mijn vriend, voor de onvoorwaardelijke steun die zij mij geboden hebben tijdens mijn volledige loopbaan aan de Universiteit Gent en in het bijzonder tijdens het maken van deze masterproef. Ik bedank ook nog mijn vrienden, vriendinnen en familie, die bereid waren naar mij te luisteren en die mij, vaak zonder het zelf te beseffen, de moed hebben gegeven om door te gaan. Graag wil ik ook mijn oprechte dank betuigen aan die personen die mij hebben bijgestaan bij de verbetering en de opmaak van deze tekst. Tenslotte gaat mijn dank naar mijn promotor, Prof. Dr. Tom Decorte, voor het prikkelen van mijn nieuwsgierigheid naar het drugsfenomeen, voor zijn advies bij de keuze van het onderwerp van deze masterproef, en voor de verbeteringen, opmerkingen en hulp die hij mij geboden heeft.
Evi Dombrecht, augustus 2010.
III
INHOUDSTAFEL Trefwoorden ................................................................................................................................ I Verklaring inzake toegankelijkheid van de masterproef criminologische wetenschappen ....... II Woord vooraf ........................................................................................................................... III Inhoudstafel .............................................................................................................................. IV Lijst van figuren en tabellen ....................................................................................................VII
1 1.1 1.2 1.3 1.4
INLEIDING ..................................................................................................................... 1 Situering van het onderwerp ........................................................................................ 1 Doel en methode .......................................................................................................... 2 Structuur van deze masterproef ................................................................................... 3 Opmerkingen ............................................................................................................... 4
2 2.1 2.2
‘VERSLAVING’ VS. ‘GECONTROLEERD GEBRUIK’ ......................................... 6 Inleiding ....................................................................................................................... 6 ‘Verslaving’ ................................................................................................................. 6 2.2.1 ‘Verslaving’ als een culturele constructie ............................................................ 6 2.2.2 Gevolgen voor het druggebruikende individu: paralysering en stigmatisering . 10 2.2.3 Wat is ‘verslaving’ dan wel? .............................................................................. 12 ‘Drugafhankelijkheid’ ............................................................................................... 14 2.3.1 Definitie .............................................................................................................. 14 2.3.2 Diagnostische classificatiesystemen en psychologische meetinstrumenten ...... 15 ‘Drugsmisbruik’......................................................................................................... 17 ‘Problematisch gebruik’ ............................................................................................ 18 2.5.1 Officiële en beleidsdocumenten ......................................................................... 18 2.5.2 Wetenschappelijke literatuur .............................................................................. 19 ‘Gecontroleerd gebruik’ ............................................................................................ 21 2.6.1 ‘Gecontroleerd gebruik’ van legale en illegale drugs ........................................ 21 2.6.2 ‘Gecontroleerd gebruik’ van cocaïne ................................................................. 21 2.6.3 ‘Gecontroleerd gebruik’ van heroïne ................................................................. 23 Conclusie ................................................................................................................... 25
2.3 2.4 2.5 2.6
2.7
3 3.1 3.2
ONDERZOEK NAAR ‘GECONTROLEERD GEBRUIK’ VAN HEROÏNE ........ 27 Inleiding ..................................................................................................................... 27 Historiek .................................................................................................................... 27 3.2.1 Negentiende eeuw .............................................................................................. 27 3.2.2 Jaren '50 - '60 ...................................................................................................... 28 3.2.3 Jaren '70 .............................................................................................................. 29 3.2.4 Jaren '80 .............................................................................................................. 31 3.2.5 Jaren '90 – '00 ..................................................................................................... 31 3.3 Soorten onderzoek ..................................................................................................... 33 3.4 Samplingmethoden .................................................................................................... 35 3.5 Conclusie ................................................................................................................... 39
IV
4 4.1 4.2 4.3 4.4
4.5 4.6 4.7 4.8
‘ZELFSTANDIG HERSTEL’ VAN ‘HEROÏNE- AFHANKELIJKHEID’ ........... 41 Inleiding ..................................................................................................................... 41 Terminologie ............................................................................................................. 41 Eens ‘afhankelijk’ van heroïne, altijd ‘afhankelijk’? ................................................ 42 Patronen van 'zelfstandig herstel'............................................................................... 45 4.4.1 ‘Maturing out’ .................................................................................................... 45 4.4.2 ‘Drifting out’ ...................................................................................................... 47 4.4.3 ‘Situationele veranderingen’ .............................................................................. 48 4.4.4 ‘Retirement’ ....................................................................................................... 49 4.4.5 ‘Alcoholicus of mentaal ziek worden’ ............................................................... 49 4.4.6 ‘Conversie’ ......................................................................................................... 50 4.4.7 ‘Rationele beslissing’ ......................................................................................... 50 4.4.8 ‘Rock- bottom experience’ ................................................................................. 51 4.4.9 Van ‘compulsief’ naar ‘gecontroleerd gebruik’ ................................................. 53 Het mogelijke zelf: de drijfveer voor identiteitsverandering..................................... 53 4.5.1 Het zelfbeeld gedefinieerd ................................................................................. 53 4.5.2 Het mogelijke zelf .............................................................................................. 55 Afstand houden van de drugwereld en een alternatief creëren .................................. 57 Obstakels ................................................................................................................... 58 Conclusie ................................................................................................................... 59
KENMERKEN VAN ‘GECONTROLEERD HEROÏNEGEBRUIK’..................... 62 5 5.1 Inleiding ..................................................................................................................... 62 5.2 Beginleeftijd .............................................................................................................. 62 5.3 Initiatieprocessen ....................................................................................................... 65 5.4 Reden van gebruik ..................................................................................................... 66 5.5 Mate van gebruik ....................................................................................................... 67 5.6 Manier van toediening ............................................................................................... 69 5.7 Andere drugs.............................................................................................................. 70 5.8 Omgeving .................................................................................................................. 71 5.9 Dagelijks leven: tewerkstellingsniveau, opleidingsniveau, relaties & huisvesting ... 73 5.10 Conclusie ................................................................................................................... 74
6 6.1 6.2 6.3
DETERMINANTEN VAN ‘GECONTROLEERD HEROÏNEGEBRUIK’ ........... 76 Inleiding ..................................................................................................................... 76 De drug ...................................................................................................................... 76 De omgeving van de gebruiker (the setting) ............................................................. 77 6.3.1 Informele controlemechanismen: sociale rituelen en sancties ........................... 77 6.3.2 Sociaal leren: socialiseren van informele controlemechanismen ....................... 78 6.3.3 Sociale rituelen van gecontroleerde heroïnegebruikers ..................................... 79 6.3.4 Sociale sancties van gecontroleerde heroïnegebruikers ..................................... 79 6.3.5 Bedenkingen ....................................................................................................... 81 6.4 Determinanten van informele sociale controle: rituelen & regels, beschikbaarheid van de drug, levensstructuur ...................................................................................... 82 6.5 Individuele factoren (the set) ..................................................................................... 85 6.5.1 Zelfbeeld en gecontroleerd gebruik: het zelfbeeld beschermd ........................... 86 6.5.1.1 Verborgen houden van het gebruik ............................................................. 86 6.5.1.2 Labelling door de ‘gecontroleerde gebruiker’ ............................................ 87 V
6.6
6.5.1.3 Neutralisatietechnieken ............................................................................... 88 Conclusie ................................................................................................................... 89
7 7.1 7.2
ALGEMEEN BESLUIT ............................................................................................... 92 Bevindingen ............................................................................................................... 92 Implicaties en aanbevelingen ..................................................................................... 96
BIBLIOGRAFIE .................................................................................................................... IX Tijdschriften ............................................................................................................................. IX Boeken ................................................................................................................................ XIV Internet ............................................................................................................................. XVIII
BIJLAGEN ........................................................................................................................ XXX Bijlage 1: overzicht onderzoeksvragen ............................................................................... XXX Bijlage 2: overzicht empirisch onderzoek ......................................................................... XXXII Bijlage 3: overzicht studies ‘zelfstandig herstel’ ............................................................ XXXIV
VI
Lijst van figuren en tabellen Figuren Figuur 1: Model van mogelijk verstoorde relaties (Van der Stel, 2000) Figuur 2: Lifetime prevalentie van drugsmisbruik in functie van beginleeftijd (Grant & Dawson, 1998) Figuur 3: Lifetime prevalentie van drugafhankelijkheid in functie van beginleeftijd (Grant & Danwson, 1998) Figuur 4: Feedbackmodel betreffende zelfregulering van druggebruik (Grund, 1993)
Tabellen Tabel 1: Economische efficiëntie van de verschillende strategieën (Carballo et al., 2009) Tabel 2: Temporele efficiëntie van de verschillende strategieën (Carballo et al., 2009) Tabel 3: Gebruik van hulpverlening door ex- druggebruikers (Cunningham, 1999) Tabel 4: Gebruik van hulpverlening door ex- druggebruikers (Cunningham, 2000) Tabel 5: Motieven voor opiaatgebruik (Zinberg, 1983)
VII
1
INLEIDING
1.1 Situering van het onderwerp ‘Gecontroleerd heroïnegebruik’ is iets waar velen niet in geloven in onze samenleving. Uitspraken die worden gedaan in de media en door politieke kopstukken zijn vaak gebaseerd op talrijke mythes rond heroïnegebruik. Uitspraken die veel naar voor komen zijn bv. “heroïnegebruik leidt onvermijdelijk tot verslaving”, “verslaving leidt tot criminaliteit”, “verslaving leidt tot fysieke en mentale gezondheidsproblemen”, … Het is zeker en vast zo dat heroïnegebruik kan resulteren in dergelijke problemen. Niettegenstaande hebben verscheidene
onderzoeken
reeds
aangetoond
dat
bepaalde
mensen,
in
bepaalde
omstandigheden, heroïne kunnen gebruiken over relatief lange perioden zonder veel moeilijkheden te ondervinden. Wanneer we de attitudes tegenover alcoholgebruik van dichterbij bekijken, merken we op dat ‘gecontroleerd gebruik’ van alcohol een algemeen aanvaard fenomeen blijkt te zijn. Men drinkt bijvoorbeeld enkel tijdens of na de maaltijd, men drinkt niet tijdens de werkuren, men drinkt geen abnormaal grote hoeveelheden,… Heel wat mensen zijn gematigde alcoholgebruikers. Deze kennis over variërende patronen van alcoholgebruik wordt echter niet gegeneraliseerd naar illegale drugs. Wanneer men het onderwerp ‘gecontroleerd heroïnegebruik’ aansnijdt, stuit dit nog steeds op verzet.1 Heroïnegebruik en illegaal druggebruik in het algemeen wordt hoofdzakelijk bekeken vanuit een farmacologisch paradigma. Dit dominante verslavingsparadigma legt de nadruk op ‘afhankelijkheid’ en de daarmee geassocieerde problemen als een onvermijdelijk en fysiologisch gevolg van heroïnegebruik.2 De ‘verslaafde’ is een chronisch zieke persoon, voor wie geen genezing mogelijk is. De ongelukkige toestand van ‘heroïneverslaafden’ werd ingeroepen als bewijs hiervoor.3 Er zijn met andere woorden slechts twee mogelijkheden: ofwel is men een totaalonthouder, ofwel is men een excessieve, ‘verslaafde’ gebruiker.
1
DECORTE, T., ‘Drug users’ perceptions of ‘controlled’ and ‘uncontrolled’ use’, The International Journal of Drug Policy, 2001, 2. 2 WARBURTON, H., TURNBULL, P.J. en HOUGH, M., Occasional and controlled heroin use, not a problem?, Joseph Rowntree Foundation, King’s College London, 2005, 1. 3 ZINBERG, N., Drug, set and setting: the basis for controlled intoxicant use, New Haven, Yale University Press, 1984, 3.
1
1. INLEIDING
Ondanks de vele tegenbewijzen, blijven heel wat personen overtuigd geloven in dit paradigma.4 Het is duidelijk dat dit een te eenzijdige benadering is van het fenomeen. Men definieert illegale drugs als ‘verslavend’ omwille van de farmacologische eigenschappen van het product. Met deze masterproef wil ik aantonen dat gebruikspatronen niet enkel en alleen door deze farmacologische eigenschappen tot stand komen. Om te kunnen begrijpen waarom een persoon zich aangetrokken voelt tot bepaalde illegale drugs en hoe deze drug een persoon beïnvloedt, moet men drie variabelen in rekening nemen: het middel (de farmacologische eigenschappen van het product), de mens (attitudes en persoonlijkheid van de gebruiker) en het milieu (de sociale en fysische omgeving waarin het gebruik plaatsvindt).5
1.2 Doel en methode Theorieën over druggebruik zijn te vaak gebaseerd op klinische steekproeven van ‘problematische gebruikers’. Deze eenzijdige focus op ‘problematische gebruikers’ zorgt ervoor dat andere, ‘niet-problematische gebruikers’, buiten de reikwijdte van de meeste studies vallen en dat het fenomeen niet in zijn natuurlijke omgeving wordt bestudeerd. Steekproeven van ‘gecontroleerde gebruikers’ zijn echter niet makkelijk samen te stellen. ‘Gecontroleerde gebruikers’ vallen niet op en zijn moeilijk te lokaliseren. Tot op de dag van vandaag is het nog steeds niet volledig duidelijk hoe groot dit dark number is en welke processen er zich afspelen binnen deze subgroep van druggebruikers. Zowel op vlak van kwantitatief als kwalitatief onderzoek tast men nog te veel in het duister. Te veel onderzoek naar druggebruik focust zich dus op de groep gebruikers die door hun gebruik in de problemen geraken. Het accent ligt dan vooral op het destructieve karakter van ‘afhankelijkheid’. Over de druggebruiker die zich situeert op het andere einde van het continuüm en die zijn gebruik perfect onder controle kan houden, zijn nog maar weinig empirische gegevens voorhanden. Gezien ‘gecontroleerd heroïnegebruik’ in België nog niet werd bestudeerd, wil ik een aanvang nemen met het onderzoek hiernaar door de voornaamste bevindingen binnen dit onderzoeksdomein te identificeren. Het doel van mijn masterproef is zodoende een duidelijk overzicht te bieden van de theoretische en empirische stand van zaken binnen het internationale drugsonderzoek naar ‘gecontroleerd gebruik’ van heroïne. Deze doelstelling zal ik trachten te bereiken aan de hand van een bureauonderzoek. Ik zal zowel de
4 5
ZINBERG, N., Drug, set and setting: the basis for controlled intoxicant use, New Haven, Yale University Press, 1984, 7. ZINBERG, N., Drug, set and setting: the basis for controlled intoxicant use, New Haven, Yale University Press, 1984, 5.
2
1. INLEIDING
literatuur als secundaire data bestuderen. Deze masterproef heeft dan voornamelijk een theoretische relevantie. Dit impliceert echter niet dat dit onderzoek geen praktische relevantie heeft. Door het uitvoeren van een bureauonderzoek naar ‘gecontroleerd gebruik’ van heroïne kan er een aanzet gegeven worden voor later empirisch onderzoek. Wanneer er onderzoek wordt gedaan naar relevante verklaringen voor ‘gecontroleerd gebruik’ van heroïne, staat men al een stapje verder in een beter inzicht in de patronen van ‘gecontroleerd gebruik’. De vergaarde kennis kan relevant zijn voor beleidsfiguren, mensen die werkzaam zijn in de drugshulpverlening en voor onderzoekers. De onderzoeksresultaten kunnen dan ook een meerwaarde betekenen voor het ontwikkelen van nieuwe preventiestrategieën en harm-reduction initiatieven.
1.3 Structuur van deze masterproef Het doel van mijn masterproef zal ik trachten te bereiken door een antwoord te zoeken op de volgende centrale onderzoeksvraag: 6 “Welke zijn de voornaamste theoretische en empirische bevindingen binnen het internationale drugsonderzoek naar ‘gecontroleerd gebruik’ van heroïne?” In een eerste hoofdstuk wordt uitgeklaard wat de betekenis is van termen als ‘verslaving’, ‘drugafhankelijkheid’, ‘drugsmisbruik’ en ‘gecontroleerd gebruik’. Vervolgens wordt het empirisch onderzoeksdomein naar ‘gecontroleerd gebruik’ van heroïne geanalyseerd op vlak van historische ontwikkeling, aard van het onderzoek en samplingmethoden. Het volgende hoofdstuk met als titel “zelfstandig herstel van heroïneafhankelijk” handelt over personen die in staat zijn op zichzelf (dus zonder enige hulpverlening) van hun ‘afhankelijkheid’ te herstellen. Eerst en vooral zal het bestaan van ‘zelfstandig herstel’ aangetoond worden met resultaten van verscheidene empirische onderzoeken. Vervolgens worden verschillende patronen van ‘zelfstandig herstel’ besproken. Daarna wordt onderzocht welke rol het zelfbeeld speelt bij dit fenomeen, om vervolgens uit te klaren hoe herstellende ‘verslaafden’ zich distantiëren van het heroïnebestaan. Ten slotte bespreek ik de moeilijkheden waarmee herstellende ‘verslaafden’ worden geconfronteerd tijdens hun herstel.
6
Voor een overzicht van de onderzoeksvragen zie bijlage 1
3
1. INLEIDING
Het voorlaatste hoofdstuk voorziet in een bespreking van kenmerken van ‘gecontroleerde heroïnegebruikers’. De gemiddelde beginleeftijd, de initiatieprocessen, de reden van gebruik, de mate van gebruik, de manier van toediening, het gebruik van andere drugs, de omgeving waarin het gebruik plaatsvindt en het dagelijkse leven van de ‘gecontroleerde heroïnegebruiker’ worden hier bediscussieerd. In het laatste en zo niet belangrijkste hoofdstuk onderzoek ik welke factoren een invloed hebben op het controleren van heroïnegebruik en welke invloed zij exact hebben. De invloed van de drug, de omgeving, persoonlijke factoren, levensstructuur en beschikbaarheid van de drug op het ‘gecontroleerd gebruik’ van heroïne wordt in dit hoofdstuk aan een bespreking onderworpen.
1.4 Opmerkingen Deze masterproef naar ‘gecontroleerd gebruik’ van heroïne heeft mij tijdens de uitvoering ervan enorm geboeid, maar ik stuitte ook op enkele beperkingen. In eerste instantie betreft het hier geen empirisch onderzoek maar een bureauonderzoek. Empirisch onderzoek kon mij het voordeel geven van direct contact met de onderzoekseenheden, maar gezien ‘gecontroleerde heroïnegebruikers’ tot een verborgen populatie horen en bijgevolg moeilijk te lokaliseren zijn heb ik voor deze weg gekozen. Het bureauonderzoek op zich bracht ook enkele beperkingen met zich mee. Dit onderwerp werd nog niet vaak bestudeerd, wat impliceert dat er op vlak van empirische onderzoeksgegevens niet veel voorhanden is. Er bestaat slechts een beperkt aantal onderzoeken die ‘gecontroleerde gebruikers’ van heroïne bestuderen, en vaak gebruiken de onderzoekers allen verschillende inclusiecriteria voor hun steekproef. Steekproeven van andere onderzoeken bevatten dan vaak ‘gecontroleerde gebruikers’ van verscheidene substanties of ‘gecontroleerde gebruikers’ van opiaten, waardoor ze niet uitsluitend heroïnegebruikers bevatten. Ondanks het beperkt aantal bronnen van empirisch onderzoek waarop ik mij kon baseren heb ik een volwaardige masterproef tot stand trachten te brengen door een combinatie van logisch nadenken, kritische reflectie en bestudering van bestaande literatuur. Tevens wil ik nog meedelen dat ik zeer goed besef dat velen deze masterproef zullen beschouwen als een goedkope promotie voor gebruik van illegale drugs. Dit is zeker en vast niet de bedoeling. Ik erken ten volle dat heroïne een verwoestende impact kan hebben op de 4
1. INLEIDING
personen die het gebruiken, hun familie en de bredere omgeving. Het is volgens mij wel belangrijk dat er onderzoek wordt gedaan naar de verschillende patronen van illegaal druggebruik, zodat men ‘ongecontroleerde gebruikers’ een beter alternatief kan aanbieden.
5
2
‘VERSLAVING’ VS. ‘GECONTROLEERD GEBRUIK’
2.1 Inleiding De voornaamste doelstelling van deze masterproef is het bieden van een duidelijk overzicht van wat er allemaal speelt binnen het internationale drugsonderzoek naar ‘gecontroleerd gebruik’ van heroïne. Om deze doelstelling te bereiken moet eerst en vooral uitgeklaard worden wat ‘gecontroleerd gebruik’ is. ‘Gecontroleerd gebruik’ staat lijnrecht tegenover begrippen als ‘verslaving’, ‘afhankelijkheid’, ‘misbruik’ en ‘problematisch gebruik’. Soms worden deze termen door elkaar gebruikt. Ook bestaat er over de invulling van deze termen weinig consensus. Vooral de term ‘verslaving’ werd reeds aan vele kritische besprekingen onderworpen. Het is echter belangrijk dat deze termen nauwkeurig worden omschreven en afgebakend. Een bespreking van deze termen kan niet ontberen in deze masterproef, gezien vooral de tegenstelling ‘verslaving’/ ‘afhankelijkheid’ vs. ‘gecontroleerd gebruik’ datgene is waar de volledige masterproef op gebouwd zal zijn.
2.2 ‘Verslaving’ Het begrip ‘verslaving’ is omgeven met veel verwarring. ‘Verslaving’, of beter ‘addiction’, is een oud Engels woord dat verplichting, toewijding, trouw, of hechting betekent. Verschillende ‘verslavingen’ kunnen goed of slecht zijn. Men kan bijvoorbeeld ‘verslaafd’ zijn aan muziek, aan boeken, aan een religieuze doctrine, aan een politieke filosofie, aan een andere persoon, aan schilderen,… Men kan letterlijk aan alles ‘verslaafd’ zijn.7 Het begrip ‘verslaving’ is dus niet specifiek gericht op druggebruik en wordt vaak uitgebreid tot buiten het domein van druggebruik. Het begrip zorgt voor verwarring aangezien het wordt gebruikt als verzamelnaam voor uiteenlopende kenmerken en bijgevolg op zeer verschillende manieren kan ingevuld worden. Dat dit concept meerdere ladingen dekt is nadelig en maakt dat het niet als wetenschappelijke term kan worden gehanteerd. Dit is echter niet het enige probleem met het concept ‘verslaving’. 2.2.1 ‘Verslaving’ als een culturele constructie In de inleiding heb ik reeds gesteld dat er hier en daar wat problemen zijn met het concept ‘verslaving’. Heden ten dage leven we in een maatschappij die veel geloof hecht aan het feit dat drugs per definitie ‘verslavend’ zijn en dat druggebruiken een alles of niets fenomeen is.
7
SCHALER, J.A., Addiction is a choice, Illinois, Open Court Publishing Company, 2000, XIII.
6
2. ‘VERSLAVING’ VS. ‘GECONTROLEERD GEBRUIK’
We zouden hier kunnen spreken van een mythe die, ondanks het vele tegenbewijs, blijft verder bestaan in onze cultuur. Kort samengevat wordt ‘verslaving’ gezien als een gevaarlijke, chronische aandoening, voornamelijk veroorzaakt door de biologische effecten van de drug. Volgens de mythe, zijn de biologische effecten van de ‘verslavende’ drug verantwoordelijk voor het feit dat wanneer men ze gebruikt, ze snel en gemakkelijk tot ‘verslaving’ leiden; de ‘verslaafde’ ertoe aanzetten criminaliteit te plegen om hun ‘verslaving’ te kunnen financieren; psychoactieve effecten hebben die aanzienlijk iemand ‘s rationaliteit, moraliteit
en
legale
verantwoordelijkheid
doen
afnemen
of
verdwijnen;
en
hoogstwaarschijnlijk tot de dood of serieuze gezondheidsproblemen leiden. ‘Verslavende’ drugs worden volgens de mythe voorzien door meedogenloze criminelen die erop uit zijn nieuwe ‘verslaafden’ aan te trekken en ‘verslaafd’ te maken. Tevens is ‘verslaving’ volgens de mythe een aandoening voor het leven.8 Recent worden de hersenen gezien als het orgaan waarin ‘verslaving als hersenziekte’ ontstaat, maar dit is nog niet volledig duidelijk. Binnen deze benadering vormt een aangeboren kwetsbaarheid de basis voor herhaald druggebruik, terwijl het herhaalde gebruik van deze middelen op hun beurt leidt tot belangrijke, moeilijk terug te draaien, veranderingen in het brein.9 Dat het genotscentrum in onze hersenen reageert op psychoactieve middelen en dat het zich hier op langere termijn aan aanpast, kan door neurowetenschappers met behulp van MRI (Magnetic Resonance Imaging) aangetoond worden.10 Cohen heeft hier enige kritiek bij. Volgens hem is alle bewijs voor het neurologische proces achter ‘verslaving’ niet bestaande. Alle neurologische processen die ontdekt worden, zijn net zo wetenschappelijk als het werk van Cesare Lombroso, argumenteert Cohen. Hij stelt dat neurologen een illusie van empirisch scherp onderzoek creëren, door het voorstellen van afbeeldingen en scans van de hersenen, ze op een bepaalde manier in te kleuren en te beslissen dat deze (arbitraire) kleuringen het bewijs zijn voor het bestaan van ‘verslaving’. Het bewijs dat er is, is voor Cohen simpelweg een interpretatie in het brein van deze onderzoekers. Een goed argument voor zijn stelling is dat mensen die een drugbehandeling
8
HAMMERSLEY, R. en REID, M., ‘Why the pervasive addiction myth is still believed’, Addiction Research and Theory, 2002, 9. 9 VAN DEN BRINCK, W., ‘Verslaving, een chronisch recidiverende hersenziekte’, Verslaving, 2005, 3-14. 10 KALIVAS, P.W. & VOLKOW, N.D., ‘The neural basis of addiction: a pathology of motivation and choice’, American Journal of Psychiatry, 2005, 1403-1413.
7
2. ‘VERSLAVING’ VS. ‘GECONTROLEERD GEBRUIK’
starten, nooit gediagnosticeerd worden met een scanner of MRI’s, simpelweg omdat het onmogelijk is om ‘verslaving’ op die manier te diagnosticeren.11 Hoewel Cohen’s kritieken zinnig zijn, moeten we toch voorzichtig zijn met het bekritiseren van het hersenonderzoek. Dat de hersenen een centrale rol spelen bij druggebruik moet hier niet in vraag gesteld worden, maar of deze nieuwe wetenschappelijke ontdekkingen een specifieke locus van ‘verslaving als een ziekte’ hebben kunnen identificeren is een andere vraag. Het is namelijk nog steeds niet duidelijk of er een specifieke plaats is in de hersenen die herhaaldelijk druggebruik kan onderscheiden van andere activiteiten die mensen herhalen omwille van het feit dat ze ons plezier bezorgen zoals bijvoorbeeld seks, zeilen, naar mooie mensen kijken,…12 ‘Verslaving als een ziekte’ is zo wijdverspreid in onze samenleving, dat het moeilijk is om zichzelf in te beelden dat het ooit anders is geweest. Hoe dan ook is ‘verslaving als een ziekte’ niet ontstaan omwille van een accumulatie van verscheidene wetenschappelijke ontdekkingen. Het ziektebegrip ontstond onder historische en cultuur- specifieke omstandigheden.13 De periode waarin druggebruik geproblematiseerd werd kunnen we situeren in de tijd van de opkomst van het kapitalisme. Het ontstaan van het kapitalisme ging hand in hand met het ontstaan van het moderne Westerse individu. Productiviteit kwam op de eerste plaats, waardoor genot zoveel mogelijk naar de achtergrond moest verplaatst worden. Het is in deze historische en culturele context dat de opvattingen dat een psychoactief middel iemand ’s zelfcontrole doet verdwijnen denkbaar werd.14 De opvatting dat druggebruik een persoon z’n zelfcontrole aantast en dus slecht gedrag veroorzaakt dat anders niet zou voorkomen, is een cultuurspecifieke attributie. Niet alle culturen maken dit soort van causale connectie.15 Het is eveneens zo dat in culturen waarin men niet gelooft in het feit dat drugs ‘controleverlies’ kunnen veroorzaken, dit ‘controleverlies’ ook heel weinig voorkomt.16 We zouden ons de vraag kunnen stellen waarom deze mythe nog steeds zo wijdverspreid is in onze samenleving. Uit de betogen van Peter Cohen wordt duidelijk dat ‘verslaving’ een
11
COHEN, P. (2009) ‘The naked empress. Modern neuro science and the concept of addiction’ [WWW] http://www.cedrouva.org/lib/cohen.empress.html [17/05/2010] 12 REINARMAN, C.,’ Addiction as accomplishment: The discursive construction of disease’, Addiction Research and Theory, 2005, 308-309. 13 REINARMAN, C., ‘Addiction as accomplishment: The discursive construction of disease’, Addiction Research and Theory, 2005, 308. 14 REINARMAN, C., ‘Addiction as accomplishment: The discursive construction of disease’, Addiction Research and Theory, 2005, 310. 15 ROOM, R., ‘The cultural framing of addiction’, Janus Head, 2004, 225. 16 REINARMAN, C., ‘Addiction as accomplishment: The discursive construction of disease’, Addiction Research and Theory, 2005, 316.
8
2. ‘VERSLAVING’ VS. ‘GECONTROLEERD GEBRUIK’
manier is voor de Westerse wereld om goed van kwaad te onderscheiden. Cohen stelt dat het concept ‘verslaving’ een sociaal construct is die de moderne mens gecreëerd heeft en nodig heeft, net zoals men in de Middeleeuwen de duivel gecreëerd heeft en nodig had om het goede van het slechte te onderscheiden.17 Wanneer tijdens de Reformatie de indirecte relatie tussen het individu en God plaats maakte voor een directe relatie, impliceerde dit dat men zich niet langer tot de Kerk diende te wenden om verlost te worden van zijn zonden. De mens werd een autonoom individu en het structureren van goed en slecht werd meer en meer een individuele taak. Nu leven we niet langer in een maatschappij met een religieus wereldbeeld, waarin God en de ‘duivel’ van belang zijn om het goede van het kwade te onderscheiden. Het individu en zijn autonomie en zelfcontrole representeren tegenwoordig het goede in onze samenleving. In onze huidige culturele omgeving, waarin het wereldbeeld van het onafhankelijke individu centraal staat, staat ‘controleverlies’ voor het kwade dat herkenbaar en uitdrijfbaar dient te zijn. De idee van een autonoom en rationeel individu leidde tot de geboorte van een begrip om het verlies van individualiteit uit te drukken.18 Dus zo lang het wereldbeeld van de zelfsturende, autonome en ondernemende mens bestaat, zal het sociaal construct ‘verslaving’ niet verdwijnen.19 Nog een andere reden waarom het concept ‘verslaving’ niet zal verdwijnen is omdat het functioneel is voor verschillende instituties in onze maatschappij.20 De media, politici en antidrugindustrie hebben hier baat bij. Wanneer de media op de proppen komt met verhalen over ‘drugsverslaafden’, laat men veelal uitschijnen dat deze ‘ziekte’ iets is dat iedereen kan overkomen.21 De film ‘Traffic’ vertelt bijvoorbeeld het verhaal van een dochter van een rijke man die één maal cannabis rookt en een paar scènes later te zien is als een ‘heroïneverslaafde’ die seks heeft met een Afro-Amerikaanse drugdealer. Zo’n verhalen hebben de media graag, niet omdat het statistisch accuraat is, maar omdat het veel kijkers aantrekt.22 Films over ‘verslaving’ vertellen ons tevens niets over wat ‘verslaving’ werkelijk is, noch maken ze
17
COHEN, P. (2000) ‘Is the addiction doctor the voodoo priest of Western man?’ [WWW] http://www.cedrouva.org/lib/cohen.addiction.html [17/05/2010] 18 DECORTE, T., KAMINSKI, D., MUYS, M. & SLINGENEYER,T., Problematisch gebruik van (illegale) drugs. Onderzoek naar de operationalisering van het concept in een wettelijke context, Gent, Academia Press, 2005, 42. 19 COHEN, P. (2000) ‘Is the addiction doctor the voodoo priest of Western man?’ [WWW] http://www.cedrouva.org/lib/cohen.addiction.html [17/05/2010] 20 HAMMERSLEY, R. en REID, M., ‘Why the pervasive addiction myth is still believed’, Addiction Research and Theory, 2002, 8. 22
REINARMAN, C., ‘Addiction as accomplishment: The discursive construction of disease’, Addiction Research and Theory, 2005, 314.
9
2. ‘VERSLAVING’ VS. ‘GECONTROLEERD GEBRUIK’
duidelijk wat culturen denken over ‘verslaving’. Films zijn gewoonweg gerelateerd aan wat mensen denken en geloven.23 Politici hebben eveneens baat bij het ‘verslaving als ziekte’ concept. Op basis hiervan kan het beleid ten aanzien van druggebruikers gerechtvaardigd worden. Rechtbanken kunnen hierdoor druggebruikers een verplichte behandeling opleggen. De farmaceutische industrie en biotechnologie hebben ook hun voordelen bij het verder bestaan van de mythe. Als ‘verslaving’ een ziekte is, en niet bepaald wordt door verscheidene psychologische en sociale krachten, dan is er de mogelijkheid om een genezing te vinden, en kan het onderzoek hiernaar gesponsord worden.24 Ook de drughulpverlening dankt zijn bestaan aan de mythe, want als ‘verslaving’ geen ziekte zou zijn, dan zou er ook niets te behandelen zijn. Het behandelen van heroïnegebruikers als ‘verslaafden’ met een pathologische ziekte is een manier voor de medische gemeenschap om hun behandelingen te kunnen rechtvaardigen.25 2.2.2 Gevolgen voor het druggebruikende individu: paralysering en stigmatisering ‘Verslaving’, zo stelt Cohen, wordt ook herkend door het slachtoffer zelf. Een persoon die wegens zijn druggebruik volledig sociaal geïsoleerd geraakt, zal zijn status naar omhoog trachten te halen door zichzelf voor te stellen als een zieke patiënt. Een ziek persoon zal immers niet beschuldigd worden voor zijn gedrag, want het is te wijten aan een chemisch onevenwicht.26 De neiging om onprettige zaken te attribueren aan externe factoren, vertonen wij allemaal. Ook hier kunnen we spreken van een externe én functionele attributie van het gedrag door de ‘verslaafde’ zelf, zoals Davies27 en Peele28 reeds hebben aangetoond. Een deterministische visie op ‘verslaving’, het opvatten van ‘verslaving’ als controleverlies, is een perfect excuus voor het gedrag van de ‘verslaafde’ en kan ertoe bijdragen dat de persoon in kwestie in het vervolg dezelfde foute keuzes blijft maken. Wanneer het geloof in de vrije wil van de mens niet langer gepromoot wordt, kunnen gebruikers geen verantwoordelijkheid
23
SULKUNEN, P., ‘Images of addiction: Representations of addictions in films’, Addiction Research and Theory, 2007, 555. HAMMERSLEY, R. en REID, M., ‘Why the pervasive addiction myth is still believed’, Addiction Research and Theory, 2002, 14-15. 25 PARK, R., ‘Questioning addiction. Conversations with long-term heroin users in Amsterdam’, Medische Antropologie, 2003, 326. 26 COHEN, P. (2000) ‘Is the addiction doctor the voodoo priest of Western man?’ [WWW] http://www.cedrouva.org/lib/cohen.addiction.html [17/05/2010] 27 DAVIES, J.B., The myth of addiction, Amsterdam, Harwood Academic Publishers, 1997. 28 PEELE, S., The meaning of addiction. An unconventional view, San Francisco, Jossey- Bass, 1998. 24
10
2. ‘VERSLAVING’ VS. ‘GECONTROLEERD GEBRUIK’
meer opnemen voor hun gedrag.29 Druggebruikers worden gezien als machteloze wezens die aan externe krachten onderworpen zijn en daar niets aan kunnen veranderen. De ‘verslaafde’ onderneemt niets meer, want hij heeft hier niet in te kiezen. Hij wordt met andere woorden geparalyseerd. Het concept ‘verslaving’ zorgt er tevens voor dat een persoon die de controle heeft verloren, zichzelf niet anders kan opvatten dan dat. Hij of zij zal genoodzaakt zijn om zich te wenden tot de hulpverlening en ziet zichzelf als een hulpbehoevend persoon.30 Men wordt met andere woorden gelabeled als een ziek persoon en zal zich daar ook naar gedragen. De dominantie van het farmacocentrisme heeft dus een invloed op hoe druggebruikers zichzelf gaan begrijpen. Dit is ook niet onlogisch, want zij maken deel uit van een cultuur die het fenomeen op zo’n manier bekijkt en culturen leren mensen hoe ze naar de wereld moeten kijken.31 De functionaliteit van het concept ‘verslaving’ strekt zich dus nog verder uit, want ook de ‘(ex)-verslaafde’ heeft voordelen bij het voortbestaan van dit concept. Het biedt hen een houvast, het voorziet hen van een narratief om hun vroegere zelf te onderscheiden van de persoon die ze nu zijn of die ze willen worden.32 Hierin herkennen we de labellingtheorie. In 1951 presenteerde Lemert een algemene criminaliteitstheorie, waarin het labellingproces centraal stond. Hij stelt dat deviant of crimineel gedrag ontstaat door verscheidene biologische, psychologische of sociale factoren in een persoon zijn leven. Dit normovertredend gedrag dat veroorzaakt kan zijn door verscheidene factoren, wordt door Lemert omschreven als primaire deviantie.33 Dit deviant gedrag lokt negatieve reacties uit van andere personen, en deze reactie vormt de negatieve definitie van de daad om tot een negatieve definitie van de persoon. Personen die hun normoverschrijdend gedrag niet kunnen staken, zullen op een bepaald punt hun zelfbeeld reorganiseren om zo de nieuwe definities van henzelf te incorporeren. Deze transformatie van het zelfbeeld is een zelfbeschermende zet, gezien degenen die zichzelf reeds als criminelen hebben gedefinieerd, zich minder aangevallen zullen voelen wanneer anderen hen op die
29
VOHS, K.D. & BAUMEISTER, R.F., ‘Addiction and free will’, Addiction Research and Theory, 2009, 234. COHEN, P. (2000) ‘Is the addiction doctor the voodoo priest of Western man?’ [WWW] http://www.cedrouva.org/lib/cohen.addiction.html [17/05/2010] 31 PARK, R., ‘Questioning addiction. Conversations with long-term heroin users in Amsterdam’, Medische Antropologie, 2003, 317-318. 32 REINARMAN, C., ‘Addiction as accomplishment: The discursive construction of disease’, Addiction Research and Theory, 2005, 315. 33 LEMERT, E.M., Human deviance, social problems, and social control, New York, Prentice- Hall, Englewood Cliffs, 1967, 17. 30
11
2. ‘VERSLAVING’ VS. ‘GECONTROLEERD GEBRUIK’
manier definiëren. Een persoon die zichzelf een deviant zelfbeeld aanmeet, wordt door Lemert beschreven als de secundaire deviant. 34 Deze theorie kunnen we perfect toepassen op wat er nu met ‘verslaafde’ heroïnegebruikers gebeurt. Heroïnegebruikers zijn volgens dit perspectief personen die omwille van verscheidene factoren de drug zijn beginnen gebruiken. Op dat moment zijn zij nog steeds een primaire deviant en is er in principe voor de gebruiker nog geen enkel probleem. Wanneer hun gedragingen echter ter ore komen van anderen, zal dit negatieve reacties oproepen en zullen zij bestempeld worden als een ‘zieke verslaafde’. De heroïnegebruiker is nu een secundaire deviant en incorporeert de negatieve definities van zichzelf in zijn zelfbeeld. Op dit punt aanvaardt de druggebruiker voor zichzelf dat hij een ‘zieke verslaafde’ is. Verder in deze masterproef wordt het belang van zelfbeeld van de heroïnegebruiker uitgediept.35 2.2.3 Wat is ‘verslaving’ dan wel? Bij deze kritische bespreking van het concept ‘verslaving’ is het niet mijn bedoeling te stellen dat druggerelateerde problemen niet bestaan. Het is eerder een kritiek op het feit dat het fenomeen te eenzijdig benaderd wordt vanuit de medische wereld en beleidswereld. Dit wil niet zeggen dat farmacologie geen belangrijk aandeel heeft in het ontstaan van ‘verslaving’. Heroïne bekijken vanuit een farmacologische lens, leidt er wel toe dat men de positieve effecten van heroïne over het hoofd ziet en de negatieve effecten overdrijft. Het is tevens beter om ‘verslaving’ te beschouwen als een samenspel van verscheidene factoren. De meeste personen die worden gedefinieerd als een ‘verslaafde’ en deze identiteit ook aannemen, vinden dat ‘verslaving als ziekte’ overeenstemt met wat zij ervaren. Deze overeenstemming is echter te wijten aan de cultuur, en is geen externe validatie van het concept ‘verslaving’. Het feit dat druggebruikers ‘verslaving’ kunnen ervaren, kan verklaard worden door het feit dat de cultuur het hen zo aangeleerd heeft. Geloof in het feit dat een bepaalde drug gevaarlijk en ‘verslavend’ is, is echter een fundamentele factor bij het al dan niet ontstaan van ‘verslaving’. Naast deze cognitieve factor, geeft Stanton Peele het belang aan van andere factoren aan die een rol spelen bij het ervaren van ‘verslaving’. Naast de cognitieve factoren (beliefs & social learning), spelen de volgende factoren ook een rol:
34
LEMERT, E.M., Human deviance, social problems, and social control, New York, Prentice- Hall, Englewood Cliffs, 1967, 40-64. & LEMERT, E.M., Social pathology, New York, McGraw-Hill, 1951, 75-76. 35 Zie blz. 54 en verder.
12
2. ‘VERSLAVING’ VS. ‘GECONTROLEERD GEBRUIK’
-
culturele factoren sociaal: minderheden worden vaker geconfronteerd met ‘verslaving’ etnisch: Ieren zijn op gebied van alcoholgebruik anders dan Italianen
-
situationele factoren traumatische omstandigheden ontwikkelingsfactoren (maturing out) rituelen
-
waarden vaste waarden (bv. iets willen bereiken) evoluerende waarden (bv. ouderschap)36
Cohen stelt tevens dat ‘verslaving’ hetzelfde is als alle andere menselijke bindingen met objecten of gedragingen. Binding is een emotioneel proces dat banden creëert die niet op basis van vrije wil kunnen doorbroken worden. Menselijke binding kan voorkomen bij eten, drugs, ideeën, mensen, plaatsen, muziekinstrumenten en dieren. Hoe sterker de band, hoe meer een individu er waarde aan zal hechten en het zal verdedigen, zelfs wanneer dit negatieve gevolgen met zich meebrengt. Om dit te illustreren haalt Cohen enkele voorbeelden aan. Een persoon die zijn vrouw en kinderen achterlaat voor een militaire carrière en daarbij het gevaar loopt om te komen, wordt niet gediagnosticeerd als iemand die ‘verslaafd’ is aan gevaar. Iemand die ervoor kiest om een muziekinstrument te bespelen, dag na dag in zo’n grote mate dat er geen tijd meer over is voor ‘normale’ activiteiten wordt niet gediagnosticeerd als iemand die ‘verslaafd’ is aan zijn instrument, maar als een artiest. De beschreven keuzes worden gemaakt onder invloed van een sterke band met deze activiteiten. Allen hebben negatieve gevolgen, maar ‘verslaving’ wordt beschouwd als deviant terwijl andere bindingen beschouwd worden als ‘normaal’. Een persoon die regelmatig heroïne gebruikt doet dit omdat die band niet vrijwillig kan worden opgegeven. Die ‘oncontroleerbaarheid’ is een centrale constructie binnen het concept ‘verslaving’, hoewel dit eigenlijk een kenmerk is van veel bindingen en zeker van sterke bindingen.
36
PEELE, S., ‘What addiction is and is not: the impact of mistaken notions of addiction’, Addiction Research, 2000, 605606.
13
2. ‘VERSLAVING’ VS. ‘GECONTROLEERD GEBRUIK’
‘Verslaving’ is dus gewoonweg een gemedicaliseerde en gecriminaliseerde binding. Het medicaliseren en criminaliseren van ‘verslaving’ is volgens Cohen een manier om het niveau van sociale acceptatie van bepaalde bindingen naar omlaag te halen, net zoals het medicaliseren en criminaliseren van homoseksualiteit. Hij stelt voor dat we stoppen met het creëren van categorieën van deviante bindingen en deze te pathologiseren.37
2.3 ‘Drugafhankelijkheid’ Het concept ‘verslaving’ werd wegens de vele kritieken uit de wetenschappelijke literatuur geweerd. Het verslavingsparadigma heeft de voorbije tien jaar aan belang ingeboet. Wel wordt het begrip nog gehanteerd in de literatuur over druggebruik, hoewel het wordt vervangen door ‘afhankelijkheid’ en ‘misbruik’.38 ‘Afhankelijkheid’, is net zoals de term ‘verslaving’ een concept dat vooral vanuit medische of psychologische/ psychiatrische hoek wordt benaderd. Binnen het traditionele medische discours ziet men ‘afhankelijkheid’ als een ziekte. ‘Afhankelijkheid’ wordt beschouwd als een psychiatrisch syndroom dat tot een verlies van autonomie leidt.39 De term ‘drugafhankelijkheid’ beschrijft dus in principe een toestand die nu als synoniem wordt gebruikt voor ‘drugsverslaving’, met als gevolg dat deze term aan dezelfde kritieken kan onderworpen worden als het concept ‘verslaving’. 2.3.1 Definitie De Wereld Gezondheidsorganisatie reikt een zeer eenvoudige definitie aan van ‘drugafhankelijkheid’. ‘Drugafhankelijkheid’ is een toestand waarin het individu nood heeft aan herhaalde dosissen van de drug om zich goed te voelen of om te vermijden dat men zich slecht voelt. De betrokkene kan het gebruik niet staken ondanks het ondervinden van ernstige problemen gerelateerd aan het druggebruik.40 ‘Afhankelijkheid’ wordt voorts gekenmerkt door onthoudingsverschijnselen (het lichaam heeft zich zo aangepast aan de stof dat stoppen met het product altijd met
37
COHEN, P. (2009) ‘The naked empress. Modern neuro science and the concept of addiction’ [WWW] http://www.cedrouva.org/lib/cohen.empress.html [17/05/2010] 38 ZIMMER, L. & MORGAN, J.P., Marijuana myths, marijuana facts. A review of the scientific evidence, New York, Lindesmith Center, 1997, 241p. 39 DECORTE, T., KAMINSKI, D., MUYS, M. & SLINGENEYER,T., Problematisch gebruik van (illegale) drugs. Onderzoek naar de operationalisering van het concept in een wettelijke context, Gent, Academia Press, 2005, 67. 40 WORLD HEALTH ORGANIZATION (1994) ‘WHO lexicon of alcohol and drug terms’ [WWW] http://www.who.int/substance_abuse/terminology/who_lexicon/en/index.html [07/04/2010]
14
2. ‘VERSLAVING’ VS. ‘GECONTROLEERD GEBRUIK’
ontwenningsverschijnselen gepaard gaat) en tolerantie (de gebruiker heeft steeds meer van het middel nodig om hetzelfde effect te verkrijgen).41 2.3.2 Diagnostische classificatiesystemen en psychologische meetinstrumenten Er bestaan verschillende classificatiesystemen om ‘afhankelijkheid’ te diagnosticeren. Deze beschrijven allen verschillende criteria waaraan iemand moet voldoen om een ‘afhankelijk gebruiker’ te zijn. Het meest gebruikte classificatiesysteem is de Amerikaanse DSM-IV. Dit is een classificatie van psychische stoornissen, ontwikkeld door de American Psychiatric Association en bedoeld voor gebruik bij hulpverlening, opleiding en onderzoek.42 ‘Afhankelijkheid’ van een middel wordt door de DSM-IV omschreven als: ‘Een patroon van onaangepast gebruik van een middel dat significante beperkingen of lijden veroorzaakt zoals blijkt uit drie (of meer) van de volgende kenmerken die zich op een willekeurig moment in dezelfde periode van twaalf maanden voordoen: -
Tolerantie, zoals gedefinieerd door ten minste één van de volgende: een behoefte aan duidelijk toenemende hoeveelheden van het middel om een intoxicatie of de gewenste werking te bereiken en/of een duidelijk verminderd effect bij voortgezet gebruik van dezelfde hoeveelheid van het middel.
-
Ontwenning, zoals blijkt uit ten minste één van de volgende: het voor het middel karakteristieke ontwenningssyndroom en/of hetzelfde (of een nauw hiermee verwant) middel wordt gebruikt om ontwenningsverschijnselen te verlichten of te vermijden.
-
Het middel wordt vaak in grotere hoeveelheden of gedurende langere tijd gebruikt dan voorzien.
-
Er bestaat een aanhoudende wens of er zijn weinig succesvolle pogingen om het gebruik van het middel te verminderen of in de hand te houden.
-
Een groot deel van de tijd gaat op aan activiteiten, nodig om aan het middel te komen (bijvoorbeeld verschillende artsen bezoeken of grote afstanden afleggen), het gebruik van het middel (bijvoorbeeld kettingroken), of aan het herstel van de effecten ervan.
-
Belangrijke sociale of beroepsmatige bezigheden of vrijetijdsbestedingen worden opgegeven of verminderd vanwege het gebruik van het middel.
-
Het gebruik van het middel wordt gecontinueerd ondanks de wetenschap dat er een hardnekkig of terugkerend sociaal, psychisch of lichamelijk probleem is dat waarschijnlijk veroorzaakt of verergerd 43
wordt door het middel.
41
AMERICAN PSYCHIATRIC ASSOCIATION, Diagnostic and Statistic Manual of mental disorders. Fourth edition. Text revision, Washington, APA, 2000, 192-194. 42 DECORTE, T., KAMINSKI, D., MUYS, M. & SLINGENEYER,T., Problematisch gebruik van (illegale) drugs. Onderzoek naar de operationalisering van het concept in een wettelijke context, Gent, Academia Press, 2005, 69. 43 AMERICAN PSYCHIATRIC ASSOCIATION, Diagnostic and Statistic Manual of mental disorders. Fourth edition. Text revision, Washington, APA, 2000, 197.
15
2. ‘VERSLAVING’ VS. ‘GECONTROLEERD GEBRUIK’
Een ander invloedrijk diagnostisch instrument is de International Statistical Classification of Diseases and Related Health Problems (ICD-10) van de WHO. De ICD-10 benadrukt het verlies van controle over het drugzoekend gedrag als de kern van het concept van ‘drugafhankelijkheid’
en
duidt
diagnostische
richtlijnen
aan
voor
het
afhankelijkheidssyndroom aan de hand van zes checkpoints. Twee daarvan betreffen de ontwenningstoestand en de tolerantie, terwijl de andere vier als verschillende manifestaties van de toestand van ‘afhankelijkheid’ kunnen worden beschouwd. Voor een positieve diagnose van het afhankelijkheidssyndroom dient aan ten minste drie van de zes criteria voldaan te worden. Dit heeft als gevolg dat, zelfs wanneer tolerantie en ontwenning voorkomen, dit niet volstaat om aan de vereiste voor het afhankelijkheidssyndroom tegemoet te komen, tenzij één van de vier andere criteria optreedt.44 Drie of meer van de volgende symptomen moeten in de loop van het voorbije jaar opgetreden zijn: -
Een sterk verlangen of een gevoel van dwang om de drug te nemen.
-
Moeilijkheden om het nemen van drugs te controleren.
-
Fysiologische ontwenningstoestand.
-
Tolerantie.
-
Verwaarlozing van andere interesses.
-
Voortgezet gebruik ondanks problemen.45
Naast
deze
diagnostische
instrumenten
bestaan
er
ook
talrijke
psychologische
meetinstrumenten. De MAP (Maudsley Addiction Profile)46, de (Europ)ASI (Addiction Severity Index)47, de DUSI (Drug Use Screening Inventory)48, RCQ (Readiness to Change Questionnaire)49 en de SDS (Severity of Dependence Scale)50, zijn enkele voorbeelden van dergelijke meetinstrumenten.51
44 WHO EXPERT COMMITTEE ON DRUG DEPENDENCE, Thirty-third report, WHO Technical Report Studies, No. 915, Geneva, WHO, 2003, 25. 45 WORLD HEALTH ORGANISATION, The ICD-10 Classification of Mental and Behavioral Disorders. Clinical descriptions and diagnostic guidelines, Geneva, WHO, 1992, 73. 46 MARSDEN, J., GOSSOP, M., STEWART, D., BEST, D., FARRELL, M., LEHMANN, P., EDWARDS, C. & STRANG, J., ‘The Maudsley Addiction Profile (MAP): a brief instrument for assessing treatment outcome’, Addiction, 1998, 18571868. 47 GSELLHOFER, B., FAHRNER, E.M. & PLATT, J., European Addiction Severity Index (EuropASI), Insititute for Therapy Research, Munich, 1994. 48 TARTER, R.E. & HEGEDUS, A.M., ‘The Drug Use Screening Inventory’, Alcohol Health & Research World, 1991, 6576. 49 HEATHER, N., GOLD, R., ROLLNICK, S., Readiness to Change Questionnaire: User ’s manual. Technical report 15., National Drug and Alcohol Research Centre, University of New South Wales, Australia, 1991.
16
2. ‘VERSLAVING’ VS. ‘GECONTROLEERD GEBRUIK’
2.4 ‘Drugsmisbruik’ De term ‘misbruik’ is, net als ‘verslaving’ en ‘afhankelijkheid’ vanuit medisch- psychiatrische referentiekaders ingevuld.52 ‘Drugsmisbruik’ wordt enerzijds gezien als elk niet- medisch gebruik van drugs, en anderzijds als gebruik dat problemen veroorzaakt op psychisch, medisch en sociaal niveau. Nog een andere benadering ziet ‘drugsmisbruik’ in termen van gebruik op een ongepaste manier. De World Health Organisation geeft een definitie van ‘drugsmisbruik’ dat sterk aanleunt bij de eerste opvatting. De WHO definieert ‘misbruik’ (abuse) als: ‘een aanhoudend of sporadisch excessief gebruik dat inconsistent is met of niet in relatie is tot een aanvaardbare medische praktijk’.53
Misuse of niet- medisch gebruik is een synoniem van abuse. Volgens deze definitie is dus elk intentioneel gebruik van middelen, zowel in therapeutische als in excessieve doses, waarvan de doeleinden verschillen van de indicatie waarvoor de drug werd voorgeschreven, ‘drugsmisbruik’. Aanvaardbaar medicinaal gebruik van een bepaalde drug, al dan niet resulterend in ‘afhankelijkheid’, is geen ‘drugsmisbruik’. 54 Ten tweede wordt het begrip ‘misbruik’ uitgelegd in termen van gebruik dat problemen veroorzaakt op psychisch, medisch en sociaal niveau. Dit is het geval bij de DSM-IV, waarin ‘misbruik’ (substance abuse) gedefinieerd wordt als: ‘Een patroon van onaangepast gebruik dat zich, in een periode van twaalf maanden, uit in ten minste één (of meer) van de volgende elementen (en waarbij deze verschijnselen niet aan de criteria van ‘afhankelijkheid’ mogen voldoen): -
Herhaaldelijk gebruik van een middel met als gevolg dat het niet meer lukt om in belangrijke mate te voldoen aan verplichtingen op het werk, op school of thuis.
-
Herhaaldelijk gebruik van het middel in een fysiek gevaarlijke situatie.
-
Herhaaldelijk in contact komen met justitie gerelateerd aan het gebruik.
50
GOSSOP, M., DARKE, S., GRIFFITHS, P., HANDO, J., POWIS, B., HALL, W. & STRANG, J., ‘The Severity of Dependence Scale (SDS): psychometric properties of the SDS in English and Australian samples of heroin, cocaine and amphetamine users’, Addiction, 1995, 607-614. 51 DECORTE, T., KAMINSKI, D., MUYS, M. & SLINGENEYER,T., Problematisch gebruik van (illegale) drugs. Onderzoek naar de operationalisering van het concept in een wettelijke context, Gent, Academia Press, 2005, 71. 52 VERENIGING VOOR ALCOHOL EN ANDERE DRUGPROBLEMEN, Zorgcircuit problematisch middelengebruik. Visietekst, Brussel, VAD, 2001. 53 WHO EXPERT COMMITTEE ON DRUG DEPENDENCE, Thirty-third report, WHO Technical Report Studies, No. 915, Geneva, WHO, 2003, 22-23. 54 DECORTE, T., KAMINSKI, D., MUYS, M. & SLINGENEYER,T., Problematisch gebruik van (illegale) drugs. Onderzoek naar de operationalisering van het concept in een wettelijke context, Gent, Academia Press, 2005, 82.
17
2. ‘VERSLAVING’ VS. ‘GECONTROLEERD GEBRUIK’
-
Aanhoudend gebruik van het middel ondanks telkens weerkerende problemen op sociaal of intermenselijk vlak, veroorzaakt of verergerd door de effecten van het middel.55
Een laatste benadering stelt ‘drugsmisbruik’ gelijk aan het gebruiken van drugs op een ongepaste manier. Het is een toestand waarbij de drug op eigen initiatief en naar eigen keuze gebruikt wordt, doch op illegale en onveilige wijze, op ongeschikte tijdstippen of plaatsen of in gevallen waar het druggebruik schadelijk is voor zichzelf of anderen.56
2.5 ‘Problematisch gebruik’ ‘Problematisch gebruik’ krijgt een ruimere invulling dan ‘verslaving’, ‘afhankelijkheid’ en ‘misbruik’ en wordt niet enkel vanuit medisch- psychiatrische referentiekaders ingevuld. De term ‘problematisch gebruik’ is ontstaan naarmate duidelijk werd dat ‘afhankelijkheid’ niet het enige probleem is dat met het gebruik van psychoactieve middelen verband kon houden. Problemen met drugs worden gezien als veroorzaakt door een samenspel van biologische, psychologische en sociale factoren. Deze factoren maken samen met het psycho-medicosociale model uit dat momenteel inzake druggebruik wordt gehanteerd.57 Binnen deze ruimere benadering ontstond het begrip ‘problematisch gebruik’ dat zowel ‘afhankelijkheid’ als andere problemen omvat.58 In deze paragraaf maak ik een onderscheid tussen de definities voor ‘problematisch gebruik’ volgens officiële en beleidsdocumenten en de definities vanuit de wetenschappelijke literatuur. 2.5.1 Officiële en beleidsdocumenten In de Belgische wetgeving werd ‘problematisch druggebruik’ omschreven als gebruik (1) dat gepaard gaat met een graad van verslaving die de gebruiker niet langer in staat stelt zijn gebruik te controleren en (2) dat zich uit door psychische en lichamelijke symptomen.59
Politie en justitie dienden zich op deze definitie te baseren om te oordelen over de aanwezigheid van ‘problematisch gebruik’ en de noodzaak van een strafrechtelijke reactie. Politieagenten en magistraten zijn echter niet vertrouwd met deze terminologie en de daarmee
55
AMERICAN PSYCHIATRIC ASSOCIATION, Diagnostic and Statistic Manual of mental disorders. Fourth edition. Text revision., Washington, APA, 2000, 199. 56 BENETT, T. & HOLLOWAY, K., Understanding drugs, alcohol and crime, Open University Press, Berkshire, 2005, 7. 57 VAN DE WETERING, B.J.M. & CZYZEWSKI, E.C.J.E., Visiedocument. Het is tijd voor een paradigmaverschuiving in de verslavingszorg, Rotterdam, Bouman Verslavingszorg, 2001. 58 CASSELMAN, J. & SCHIPPERS, G.M., ‘Verslaving en afhankelijkheid. Een kwestie van terminologie’, Handboek Verslaving, 1994, 1-22. 59 MUYS, M. & SLINGENEYER, T., ‘Wat is er problematisch aan ‘problematisch gebruik’? Conflicterende visies in België over de invulling van een begrip’, Verslaving, 2006, 35.
18
2. ‘VERSLAVING’ VS. ‘GECONTROLEERD GEBRUIK’
samenhangende inschatting. De te grote interpretatiebevoegdheid is dan ook de belangrijkste reden geweest waarom het Arbitragehof in oktober 2004 het begrip uit de wetgeving schrapte.60 Volgens de Vereniging voor Alcohol- en andere Drugproblemen (VAD) dient ‘problematisch middelengebruik’ ruim benaderd te worden, zodat het begrip alle mogelijke problemen die met middelengebruik gepaard kunnen gaan, omvat. Onder deze problemen verstaat men medisch/fysieke, psychische en sociale problemen. Deze problemen worden beïnvloed door de individuele gevoeligheid, de mate, de duur en de wijze van het gebruik, de combinatie met andere producten en een eventueel aanwezige psychiatrische problematiek.61 Het EMCDDA definieert ‘problematisch druggebruik’ als: ‘injecting drug use or long-duration/regular use of opioids, cocaine and/or amphetamines’.
Deze definitie sluit het gebruik van ecstasy en cannabis uit, alsook zeldzaam of onregelmatig gebruik van opiaten, cocaïne of amfetamines. Het gebruik van voorgeschreven opiaten zoals methadon valt wel binnen deze definitie.62 Deze definitie impliceert echter dat regelmatig gebruik van opiaten onvermijdelijk gebruiksproblemen zal veroorzaken en is met andere woorden te gelimiteerd.63 2.5.2 Wetenschappelijke literatuur Binnen de wetenschappelijke literatuur wordt ‘problematisch druggebruik’ ook ruim benaderd. Van der Stel identificeert drie factoren die bepalen of het gebruik van psychoactieve stoffen als ‘problematisch’ wordt aanzien. Deze houden verband met verstoorde interacties tussen het middel, de gebruiker en zijn omgeving. De eerste relatie, namelijk een slechte relatie tussen de gebruiker en het middel, uit zich in lichamelijke schade, psychische ‘afhankelijkheid’, materiële schade en negatieve juridische consequenties. Vervolgens kan de relatie tussen de omgeving en het middel verstoord worden door de mate waarin de omgeving dit middel in een slecht daglicht plaatst.
60 MUYS, M. & SLINGENEYER, T.,’ Wat is er problematisch aan ‘problematisch gebruik’? Conflicterende visies in België over de invulling van een begrip’, Verslaving, 2006, 35-36. 61 VERENIGING VOOR ALCOHOL EN ANDERE DRUGPROBLEMEN, Zorgcircuit problematisch middelengebruik. Visietekst, Brussel, VAD, 2001, 4-6. 62 DECORTE, T., KAMINSKI, D., MUYS, M. & SLINGENEYER,T., Problematisch gebruik van (illegale) drugs. Onderzoek naar de operationalisering van het concept in een wettelijke context, Gent, Academia Press, 2005, 85. 63 WARBURTON, H., TURNBULL, P.J. en HOUGH, M., Occasional and controlled heroin use, not a problem?, Joseph Rowntree Foundation, King’s College London, 2005, 5.
19
2. ‘VERSLAVING’ VS. ‘GECONTROLEERD GEBRUIK’
De derde relatie die verstoord kan zijn, is die tussen omgeving en gebruiker. Indien deze relatie niet goed is, loopt de gebruiker het risico maatschappelijk geïsoleerd te geraken en/of er niet meer uit te komen. Hierdoor kan de binding met het middel versterkt worden.64 Figuur 1: Model van mogelijk verstoorde relaties65
Decorte et al. verbinden de mate van het risico op ‘problematisch gebruik’ met gezondheid en persoonlijkheid, farmacologische en gedragsvariabelen, dosering, wijze en frequentie van inname en de verwachtingen van de roeszoeker. Ook de omgeving van de gebruiker is een factor die een remmende of bevorderende invloed kan uitoefenen op de schadelijke aspecten van de roes.66 Om ‘problematisch gebruik’ vast te stellen kan men zich baseren op verschillende indicatoren: de gebruiksmethode, de leeftijd van de gebruiker, de gebruiksfrequentie, de gebruiksintensiteit, het werk, de functie van het gebruik, het belang van het gebruik en eventuele connectiecriminaliteit worden als belangrijke indicatoren voor ‘problematisch gebruik’ naar voor geschoven.67 ‘Problematisch gebruik’ van heroïne wordt dan vaak in verband gebracht met de wijze van toediening, namelijk het injecteren.68 Heroïne wordt geïnjecteerd omdat men op die manier het meeste effect bereikt en omdat er op die manier veel minder van de drugs verloren gaat.
64
VAN DER STEL, ‘Het probleem verslaving. Deel I: sociale en historische achtergronden’, Praecox, 2000, 5-15. VAN DER STEL, ‘Het probleem verslaving. Deel I: sociale en historische achtergronden’, Praecox, 2000, 5-15. 66 DECORTE, T., MUYS, M. & SLOCK, S., Cannabis in Vlaanderen. Patronen van cannabisgebruik bij ervaren gebruikers, Leuven, Acco, 2003. 67 DECORTE, T., KAMINSKI, D., MUYS, M. & SLINGENEYER,T., Problematisch gebruik van (illegale) drugs. Onderzoek naar de operationalisering van het concept in een wettelijke context, Gent, Academia Press, 2005, 89-97. 68 VAN LAAR, M., CRUTS, A., VERDURMEN, J., MEIJER, R., PANHUIS, P. & VAN OOYEN, M., Nationale Drugmonitor. Jaarbericht 2003, Utrecht, Trimbos, 2003, 73. 65
20
2. ‘VERSLAVING’ VS. ‘GECONTROLEERD GEBRUIK’
Deze gebruikswijze gaat echter gepaard met een aantal risico’s: aderontsteking, abscessen, hepatitis, bloedvergiftiging, hartklepontsteking of luchtembolie.69 Ook het risico op de overdracht van AIDS is een factor waar men zeker rekening mee moet houden.70
2.6 ‘Gecontroleerd gebruik’ 2.6.1 ‘Gecontroleerd gebruik’ van legale en illegale drugs Veel personen stellen druggebruik per definitie gelijk met ‘drugsmisbruik’ en claimen dat druggebruik hoe dan ook tot controleverlies leidt. Toch is er tegenbewijs voor deze algemeen aanvaarde stelling. Er is kennis over verscheidene gebruikspatronen bij zowel legale als illegale drugs. Wat betreft legale drugs, zien we dat niet alle rokers twee pakjes per dag verslinden. Iedereen kent wel iemand die het roken van een sigaretje kan beperken tot enkel na de maaltijd, en zichzelf een limiet oplegt wat betreft het aantal sigaretten per dag. Ook alcohol wordt door veel mensen ‘gecontroleerd’ gebruikt, hoewel het een harddrug is. Alcoholici die constant drinken, representeren slechts één van de zoveel verschillende gebruikspatronen. De meerderheid van de alcoholgebruikers zijn gematigde drinkers. Kennis over gematigde gebruikspatronen van legale drugs worden echter niet gegeneraliseerd naar illegale drugs. Tot de jaren ‘70 bleef men in de wetenschappelijke wereld vasthangen aan de stelling dat illegale drugs niet ‘gecontroleerd’ gebruikt konden worden.71 Lange tijd bleef er dus een strikte dichotomie tussen ‘gecontroleerd gebruik’ van legale drugs enerzijds, en de onmogelijkheid van ‘gecontroleerd gebruik’ van illegale drugs anderzijds. Hieronder geef ik een kort overzicht van de belangrijkste studies over ‘gecontroleerd gebruik’ van zowel cocaïne als heroïne, waarmee ik de zinloosheid van deze dichotomie zal aantonen. 2.6.2 ‘Gecontroleerd gebruik’ van cocaïne Waldorf, Reinarman & Murphy voerden in 1991 een etnografisch onderzoek naar drie groepen cocaïnegebruikers: (1) een hoofdsample van 228 gebruikers (onderverdeeld in 122 huidige gebruikers en 106 stoppers); (2) een follow-up sample van 21 gebruikers die eerst
69
GEIRNAERT, M., DE MAESENEIRE, I., DE DONDER, E., LAMBRECHT, M.-C., ROOS, N., VAN BAELEN, L. & VERSTUYVEN, G., Alcohol- en druggebruik: gedifferentieerde aanpak van preventie tot hulpverlening, Mechelen, Kluwer, 2002, 31. 70 DECORTE, T., KAMINSKI, D., MUYS, M. & SLINGENEYER,T., Problematisch gebruik van (illegale) drugs. Onderzoek naar de operationalisering van het concept in een wettelijke context, Gent, Academia Press, 2005, 94. 71 DECORTE, T., The taming of cocaine. Cocaine use in European and American Cities, Brussel, VUB University Press, 2000, 20.
21
2. ‘VERSLAVING’ VS. ‘GECONTROLEERD GEBRUIK’
geïnterviewd werden in 1974 en opnieuw geïnterviewd werden in 1986, en (3) een sample van 53 crack & freebase- gebruikers. De meest opvallende conclusie die uit dit onderzoek kon getrokken worden was het bestaan van een grote variabiliteit aan gebruikspatronen. Voor zowel cocaïne- als crackgebruikers werd er geen uniform gebruikspatroon vastgesteld. De helft van de respondenten uit de studie was in staat een ‘gecontroleerd’ gebruikspatroon te behouden, waarvan sommigen zelfs een decennium lang.72 ‘Gecontroleerd gebruik’ wordt door de auteurs van deze studie omschreven als: ‘regularly ingestion of cocaine without escalation to abuse or addiction, and without disruption of daily social functioning’ of ‘a pattern in which users do not ingest more than they want to and which does not result in any dysfunction in the roles and responsibilities of daily life’.73
Op basis van hun bevindingen presenteerden Waldorf et al. een soort van ideaal type ‘gecontroleerd gebruiker’: -
‘Gecontroleerde gebruikers’ neigen ernaar mensen te zijn die geen cocaïne gebruiken om met bestaande psychologische problemen om te gaan, en misbruiken ook geen andere drugs.
-
‘Gecontroleerde gebruikers’ hebben algemeen een meerderheid van betekenisvolle rollen, die hen een positieve identiteit en inzet in het conventionele dagelijkse leven geven (bv. vast werk, huizen, families). Deze factoren verankeren hen tegen het wegdrijven naar een leven dat enkel en alleen rond drugs draait.
-
‘Gecontroleerde gebruikers’, misschien omdat ze meer verankerd zijn in betekenisvolle levens en identiteiten, zijn meer in staat om regels, routines, en rituelen die hun cocaïnegebruik helpen te limiteren tot specifieke tijdstippen, plaatsen, gelegenheden, hoeveelheden, sferen en activiteiten te ontwikkelen en zich daaraan te houden.74
Dat ‘gecontroleerd gebruik’ van cocaïne niet zo’n zeldzaam fenomeen is, wordt ook door Cohen & Sas bewezen. In 1993 rapporteerden zij de resultaten van een follow- up studie van 64 cocaïnegebruikers uit Amsterdam die opnieuw geïnterviewd werden in 1991, 6 jaar na hun medewerking aan de eerste cocaïnestudie. Bijna de helft van de participanten had hun gebruik stopgezet sinds 1987, terwijl het gebruikspatroon bij de andere helft van de participanten zich
72
WALDORF, D., REINARMAN, C. & MURPHY, S., Cocaine changes. The experience of using and quitting, California, Temple University Press, 1991, 336p. 73 WALDORF, D., REINARMAN, C. & MURPHY, S., Cocaine changes. The experience of using and quitting, California, Temple University Press, 1991, 265-266. 74 WALDORF, D., REINARMAN, C. & MURPHY, S., Cocaine changes. The experience of using and quitting, California, Temple University Press, 1991, 267.
22
2. ‘VERSLAVING’ VS. ‘GECONTROLEERD GEBRUIK’
gestabiliseerd had op een lager niveau. Slechts 6% (4 respondenten) van de follow-up sample had hulp gezocht om hun gebruik te controleren of stop te zetten.75 Tom Decorte deed eveneens een longitudinaal onderzoek naar cocaïnegebruikers. Het betreft een longitudinaal etnografisch veldonderzoek in de Antwerpse clubscène en diepteinterviews. De eerste sample bestond uit 111 ervaren cocaïnegebruikers (1996-1997)76 , 6 jaar later (2002-2003)77 kon men 77 respondenten opnieuw rekruteren voor een follow-up en nog eens zes jaar later (2008-2009)78 werden 56 respondenten opnieuw gerekruteerd voor de tweede follow-up. Vijftien respondenten (26,8%) hebben geen cocaïne gebruikt tussen het tweede en derde interview. Meer dan de helft van de respondenten (N=31) had geen cocaïne gebruikt gedurende de laatste drie maanden voor het derde interview. Geen enkele respondent rapporteerde dagelijks gebruik en slechts elf respondenten (19,6%) hadden meer dan één maal per maand cocaïne gebruikt.79 Veel respondenten van de Antwerpse sample blijken dus in staat ‘gecontroleerd’ te gebruiken over een lange termijn. 2.6.3 ‘Gecontroleerd gebruik’ van heroïne In de literatuur bestaat er geen eenduidige definitie voor ‘gecontroleerd gebruik’ van heroïne. De definities van de belangrijkste onderzoekers in het veld worden hieronder weergegeven. Om ‘gecontroleerd gebruik’ te beschrijven maakt Zinberg gebruik van twee variabelen: kwantiteit van het gebruik (hoeveelheid en frequentie van de dosis) en kwaliteit van het gebruik (hoe de drug wordt gebruikt en onder welke omstandigheden het wordt gebruikt). ‘Occasionele gebruikers’ gebruiken meer dan één keer per maand. Om een onderscheid te kunnen maken tussen deze ‘occasionele gebruikers’ en ‘ongecontroleerde gebruikers’ koos Zinberg echter niet voor een maximum maar koos hij voor een meer subjectieve afbakening: de kwaliteit van het gebruik. Zinberg classificeerde de personen die tekenen van ‘afhankelijkheid’ vertoonden (zoals bv. afkickverschijnselen) als ‘compulsieve’ en ‘niet- gecontroleerde gebruikers’. Deze classificatie draaide echter meer complex uit dan men zou kunnen verwachten. Zinberg en
75
COHEN, P. & SAS, A., Ten years of cocaine. A follow-up study of 64 cocaine users in Amsterdam, Amsterdam, Instituut voor Sociale Geografie, 1993, 126p. 76 DECORTE, T., The taming of cocaine. Cocaine use in European and American Cities, Brussel, VUB University Press, 2000, 419. 77 DECORTE, T. & SLOCK, S., The taming of cocaine II, a six year following- up study of 77 cocaine and crack users, Brussel, VUB Brussels University Press, 2005, 376p. 78 DECORTE, T. & FOUNTAIN, J., Pleasure, pain and profit. European perspectives on drugs, Lengerich, Pabst Science Publishers. In Press. 79 DECORTE, T. & FOUNTAIN, J., Pleasure, pain and profit. European perspectives on drugs, Lengerich, Pabst Science Publishers. In Press.
23
2. ‘VERSLAVING’ VS. ‘GECONTROLEERD GEBRUIK’
zijn team hadden contacten met heroïnegebruikers die zeker geen ‘occasionele gebruikers’ waren, maar tegelijkertijd een bepaalde controle aan de dag legden. Een voorbeeld hiervan zijn gebruikers die afkicksymptomen vertonen maar niettegenstaande erg voorzichtig zijn met het verhogen van hun dosis en bepaalde gezondheidsmaatregelen nemen.80 Dit impliceert met andere woorden dat ‘afhankelijkheid’ op zich niet steeds volstaat om ‘problematisch’ of ‘ongecontroleerd gebruik’ te genereren.81 Het feit dat ‘afhankelijkheid’ geen criterium zou zijn voor ‘problematisch’ of ‘ongecontroleerd gebruik’ wordt ook erkend door Warburton et al. Zij ontwikkelden een typologie waarin zij een onderscheid maken tussen ‘gecontroleerde onafhankelijke gebruikers’ en ‘gecontroleerde afhankelijke gebruikers’. Zij beschrijven ‘onafhankelijk gebruik’ als gebruik dat niet gepaard gaat met fysieke afkickverschijnselen. Verder maken zij nog een onderscheid tussen ‘occasionele onafhankelijke gebruikers’ (minder dan één keer per maand) en ‘frequente onafhankelijke gebruikers’ (minstens één keer per maand). Zij beschrijven eveneens de ‘gecontroleerde afhankelijke gebruiker’, als de gebruiker die afkicksymptomen zou vertonen bij het stoppen van zijn gebruik, maar zelf zijn gebruik percipieert als ‘gecontroleerd’ en relatief ‘probleemvrij’82. Shewan en Dalgarno hebben een voorkeur voor de term ‘onopvallend heroïnegebruik’. Deze term erkent dat sommige patronen van heroïnegebruik niet- interfererend (non- intrusive) kunnen zijn voor de persoon zelf en de samenleving en erkent tevens dat er een continuüm bestaat van heroïnegebruik zonder assumpties te maken over de onvermijdelijkheid van verplaatsing over dit continuüm83. Zij erkennen met andere woorden de grote variabiliteit aan gebruikspatronen en maken geen gebruik van een dichotomie om ‘gecontroleerd gebruik’ van ‘problematisch gebruik’ te onderscheiden. Een persoon die op zichzelf herstelt van een periode van ‘problematisch gebruik’, en die dus zonder enige hulpverlening terug op een normale manier kan gebruiken of kan stoppen met gebruiken, dient ook als een ‘gecontroleerd gebruiker’ beschouwd te worden, want het zelfstandig herstellen impliceert dat men enige vorm van controle aan de dag kan leggen.
80
ZINBERG, N., Drug, set and setting: the basis for controlled intoxicant use, New Haven, Yale University Press, 1984, 43. WARBURTON, H., TURNBULL, P.J. en HOUGH, M., Occasional and controlled heroin use, not a problem?, Joseph Rowntree Foundation, King’s College London, 2005, 5. 82 WARBURTON, H., TURNBULL, P.J. en HOUGH, M., Occasional and controlled heroin use, not a problem?, Joseph Rowntree Foundation, King’s College London, 2005, 5. 83 SHEWAN, D. en DALGARNO, P., ‘Evidence for controlled heroin use? Low levels of negative health and social outcomes among non-treatment heroin users in Glasgow’, British Journal of Health Psychology, 2005, 45. 81
24
2. ‘VERSLAVING’ VS. ‘GECONTROLEERD GEBRUIK’
2.7 Conclusie Of het nu ‘verslaving’ is, ‘afhankelijkheid’, ‘misbruik’, of ‘problematisch gebruik’, vaak weet men het onderscheid niet goed tussen al deze termen. Dit hoofdstuk diende om deze verwarring uit te klaren. ‘Verslaving’ is een begrip dat we beter niet gebruiken gezien het niet specifiek voor druggebruik wordt gehanteerd, maar ook nog andere gedragingen kan omvatten. Het is tevens een begrip dat veel bekritiseerd werd doordat ‘verslaving’ als een ziekte wordt gezien en doordat dit begrip niet ontstaan is omwille van een accumulatie van verscheidene wetenschappelijke ontdekkingen, maar ontstond onder historische en cultuur- specifieke omstandigheden. Het is een mythe die in stand wordt gehouden, door de functionaliteit ervan voor verschillende sectoren van onze samenleving. Tevens werkt het label ‘verslaving’ stigmatiserend en paralyserend voor de druggebruiker. Deze stigmatisering oefent een negatieve invloed uit op het zelfbeeld en de integratiekansen van de gebruiker. ‘Afhankelijkheid’, is net als de term ‘verslaving’ een concept dat vooral vanuit medische of psychologische/ psychiatrische hoek wordt benaderd. Ook ‘afhankelijkheid’ wordt gezien als een ziekte of een psychiatrisch syndroom dat tot een verlies van autonomie leidt. Het concept ‘afhankelijkheid’ kan dus aan dezelfde kritieken onderworpen worden als het concept ‘verslaving’. Om ‘afhankelijkheid’ te kunnen diagnosticeren werden verscheidene diagnostische instrumenten en psychologische meetinstrumenten ontwikkeld. Ook de term ‘misbruik’ is, net als ‘verslaving’ en ‘afhankelijkheid’, vanuit medischpsychiatrische referentiekaders ingevuld. ‘Drugsmisbruik’ wordt op verschillende manieren gedefinieerd. De ene ziet het als elk niet- medisch gebruik van drugs, nog een andere benadering stelt dat het gebruik betreft dat problemen veroorzaakt op psychisch, medisch en sociaal niveau, en een laatste opvatting ziet ‘drugsmisbruik’ als gebruik op een ongepaste manier. ‘Problematisch gebruik’ van illegale drugs is een recenter begrip dat de problemen die kunnen gepaard gaan met druggebruik veel ruimer ziet dan het geval is bij termen als ‘verslaving’, ‘afhankelijkheid’ of ‘misbruik’. Problemen met drugs worden gezien als veroorzaakt door een samenspel van biologische, psychologische en sociale factoren. Verschillende
indicatoren
worden
gerelateerd
aan
‘problematisch
gebruik’:
de
gebruiksmethode, de leeftijd van de gebruiker, de gebruiksfrequentie, de gebruiksintensiteit, 25
2. ‘VERSLAVING’ VS. ‘GECONTROLEERD GEBRUIK’
het werk, de functie van het gebruik, het belang van het gebruik en eventuele connectiecriminaliteit. Bij gebruik van heroïne wordt vooral de wijze van toediening, namelijk het injecteren, in verband gebracht met ‘problematisch gebruik’, gezien de vele negatieve gevolgen die ermee gepaard kunnen gaan. Verscheidene legale drugs worden door een groot aantal mensen ‘gecontroleerd’ gebruikt. Heel wat mensen zijn gematigde alcoholgebruikers en anderen kunnen het perfect houden bij 1 sigaretje per dag. Ook illegale drugs kunnen ‘gecontroleerd’ gebruikt worden. Uit onderzoek blijkt dat sommige personen in staat zijn om cocaïne over een lange termijn ‘gecontroleerd’ te gebruiken. Onderzoek naar ‘gecontroleerde gebruikers’ van heroïne toont aan dat er een grote variabiliteit is aan gebruikspatronen. Zinberg toonde aan dat ‘afhankelijkheid’ op zich niet steeds volstaat om van ‘problematisch’ of ‘ongecontroleerd gebruik’ te kunnen spreken. Er zijn immers ‘afhankelijke gebruikers’ die in staat zijn een vorm van controle aan de dag te leggen. Ook Warburton et al. identificeerden enkele personen in hun steekproef met dergelijk gebruikspatroon. Over de term ‘gecontroleerd gebruik’ bestaat er weinig duidelijkheid. Binnen de wetenschappelijke literatuur is er geen overeenstemming over één bepaalde definitie voor ‘gecontroleerd gebruik’. Eveneens de term die men hanteert om ‘gecontroleerd gebruik’ te beschrijven is allesbehalve eenduidig. De rode draad doorheen de verschillende definities is dat ‘gecontroleerde gebruikers’ in staat zijn een gebruikspatroon vol te houden dat niet interfereert met hun dagelijks functioneren. Een ‘gecontroleerd gebruiker’ is in staat om zijn dagelijkse taken en verantwoordelijkheden te vervullen, gebruikt niet om met problemen te kunnen omgaan, is meer verankerd in betekenisvolle rollen en is meer in staat om zichzelf regels op te leggen omtrent zijn/haar gebruik. In deze masterproef gaat de voorkeur naar een definitie die sterk aanleunt bij deze van Shewan en Dalgarno. Heroïnegebruik is gecontroleerd wanneer een persoon door zijn gebruik geen schade berokkent aan zichzelf of aan de samenleving. Personen die een periode van ‘drugafhankelijkheid’ hebben gekend, en die zonder enige hulpverlening hun gebruik hebben kunnen stopzetten of ernstig verminderen, worden in deze masterproef ook tot de ‘gecontroleerde gebruikers’ gerekend.
26
3
ONDERZOEK NAAR ‘GECONTROLEERD GEBRUIK’ VAN HEROÏNE
3.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan het empirisch onderzoek naar ‘gecontroleerd gebruik’ van heroïne. Eerst en vooral wordt kort de historiek van onderzoek naar ‘gecontroleerd gebruik’ belicht. Vervolgens wordt er een globaal beeld gegeven van de gebruikte methodologie in deze empirische onderzoeken om daarna dit hoofdstuk af te ronden met een overzicht van de vaakst gebruikte samplingmethoden. Het is van cruciaal belang om dit onderzoeksdomein van naderbij te bekijken. Op die manier krijgen we een beter zicht op de manier waarop onderzoek naar ‘gecontroleerd gebruik’ van heroïne gevoerd wordt en komen we meer te weten over de eventuele voor- en nadelen van de gebruikte methodologie.84
3.2 Historiek 3.2.1 Negentiende eeuw Thomas De Quincey publiceerde in 1821 zijn werk “Confessions of an English opium eater”. In dit autobiografisch werk komt de lezer meer te weten over De Quincey’s alcohol- en opiumverslaving en welke gevolgen dit heeft gehad voor zijn leven.85 Tegen het einde van de 19de eeuw werd zijn werk reeds in talrijke populaire boeken geciteerd als waarschuwing voor het ‘recreationeel gebruik’ van opium. Gebruik van opium zou immers onvermijdelijk tot verval leiden. Sinds De Quincey zijn werk publiceerde, zijn de opvattingen omtrent druggebruik en heroïne nog maar weinig veranderd. De één- dimensionele opvatting dat men ofwel heroïne gebruikt en ‘verslaafd’ is ofwel niet gebruikt, blijft dominant. Dit beeld wordt bovendien nog eens bevestigd door onderzoek naar druggebruik dat zich meestal enkel richt op samples van ‘problematische gebruikers’.86 Het dominante verslavingsdiscours dat stelt dat heroïnegebruik onvermijdelijk tot ‘verslaving’ en problematische situaties leidt, heeft vandaag de dag nog veel aanhang. Vanaf halfweg de
84 85
Zie bijlage 2 voor een overzicht van empirisch onderzoek naar ‘gecontroleerd heroïnegebruik’
DE QUINCEY, T. (1821) ‘Confessions of an English opium eater’ http://www.lycaeum.org/~sputnik/Ludlow/Texts/Opium/ [10/05/2010] 86 HARDING, G., ‘Patterns of heroin use: what do we know?’, British Journal of Addiction, 1988, 1247.
[WWW]
27
3. ONDERZOEK NAAR ‘GECONTROLEERD GEBRUIK’ VAN HEROÏNE
jaren ’70 werd dit discours echter door steeds meer deskundigen tegengesproken. Onderzoekers legden zich toe op verschillende gebruikspatronen van illegale drugs en maakten voor het eerst in vele jaren een onderscheid tussen gebruik en ‘misbruik’ van illegale drugs.87 Deze nieuwe interesse naar verschillende patronen van druggebruik kan men toeschrijven aan minstens twee factoren. Enerzijds werd vastgesteld dat het gebruik van marihuana sterk was toegenomen, zonder evenwel te resulteren in voor de volksgezondheid schadelijke gevolgen. Anderzijds heeft het onderzoek van Lee N. Robins naar terugkerende Vietnamveteranen het bewijs geleverd dat gebruik van heroïne niet steeds leidt tot ‘verslaving’ of ‘misbruik’, en dat ‘verslaving’ aan heroïne een veel meer omkeerbaar proces was dan voorheen werd verondersteld.88 3.2.2 Jaren ‘50 - ‘60 Het onderzoek van Lee N. Robins kan men beschouwen als één van de belangrijkste aanzetten tot verder onderzoek naar variërende gebruikspatronen van heroïne. Zij was echter niet de eerste die zich inliet met dergelijk onderzoek. Een belangrijke voorloper is Charles Winick. Hij was de eerste die op de proppen kwam met bewijs voor ‘zelfstandig herstel’ van ‘heroïneverslaving’. Charles Winick deed onderzoek op data van het Federal Bureau of Narcotics. Dit agentschap houdt systematisch gegevens bij over ‘verslaafden’. Het agentschap had speciale tabellen gemaakt van alle ‘verslaafden’ die aan hen werden gerapporteerd tijdens het jaar 1955, maar die niet meer opnieuw werden gerapporteerd tot en met december 1959.89 Het was reeds duidelijk dat het bijna onmogelijk was voor een regelmatige gebruiker om niet ter kennis te komen van de overheid binnen een periode van twee jaar. Op die manier zijn de ‘verslaafden’ die gekend zijn door het Federal Bureau of Narcotics representatief voor alle ‘verslaafden’ en zijn de cijfers dus een uitermate bruikbaar instrument.90 Wanneer ‘verslaafden’ binnen de vijf jaar niet meer ter kennis komen van de overheden, worden de gegevens overgeplaatst naar een inactief bestand.91 Uit de data bleek dat de
87
DECORTE, T., ‘Informele zelfregulering van illegaal druggebruik’, Streven, 1996, 7. ZINBERG, N., Drug, set and setting: the basis for controlled intoxicant use, New Haven, Yale University Press, 1984, 4. 89 WINICK, C., ‘Maturing out of narcotic addiction’, Bulletin of Narcotics, 1962, 1-2. 90 WINICK, C., ‘Maturing out of narcotic addiction’, Bulletin of Narcotics, 1962, 3. 91 WINICK, C., ‘Maturing out of narcotic addiction’, Bulletin of Narcotics, 1962, 4. 88
28
3. ONDERZOEK NAAR ‘GECONTROLEERD GEBRUIK’ VAN HEROÏNE
gemiddelde leeftijd van inactiviteit 35,12 jaar was.92 Er was duidelijk een substantiële concentratie van ‘verslaafden’ die inactief werden in hun dertiger jaren. Winick stelde op basis van deze cijfers dat we konden spreken van een proces van ‘maturing out’. Deze gebruikers waren volgens hem gestart met gebruiken in hun late tienerjaren/ begin van hun twintigerjaren als een manier om te kunnen omgaan met de problemen en uitdagingen van de vroege volwassenheid. Wanneer in de dertiger jaren deze problemen minder op de voorgrond kwamen te staan, werd de nood aan heroïne kleiner. Er wordt minder verwacht van de persoon, hij of zij heeft niet meer het gevoel zich te moeten bewijzen en heeft dus ook geen nood meer aan heroïne om de stress te onderdrukken. Het in de dertiger jaren verdwijnen van deze problemen zou dus aanleiding geven tot het stoppen met gebruik van heroïne. Men groeit er met andere woorden gewoon uit.93 Er zijn echter wel wat problemen met deze studie. Winick ’s verklaring is enkel een hypothese. Hij wist niet exact wat er met de personen was gebeurd die uit de bestanden waren verdwenen. Onderzoekers hebben later nog pogingen gedaan om de ‘maturing outhypothese’ te testen en te verbeteren. Deze worden in het hoofdstuk over ‘zelfstandig herstel’ besproken.94 Een goede tien jaar later toonde Vaillant met zijn longitudinale studie naar 100 ‘verslaafden’ uit New York aan dat Winick’s assumpties niet volledig bleken te kloppen. Meer dan de helft van de actief verslaafde mannen uit het onderzoek konden 5 jaar of langer doorgaan zonder gerapporteerd te worden aan het Federal Bureau of Narcotics, en meer dan 25% van de actief ‘verslaafde’ mannen konden 5 jaar doorgaan zonder gerapporteerd te worden aan het New York Narcotics Register.95 3.2.3 Jaren ‘70 In mei 1971 werd gerapporteerd dat heel wat Amerikaanse soldaten heroïne gebruikten in Vietnam. Heroïne was daar wijdverspreid, makkelijk te verkrijgen en goedkoop. Het merendeel van de Amerikaanse soldaten waren tussen 18 en 20 jaar oud en konden dus geen alcohol kopen op de basis. Omdat heroïne makkelijk verkrijgbaar en goedkoop was lieten veel veteranen zich ertoe verleiden. De makkelijke verkrijgbaarheid van goedkope heroïne, door
92
WINICK, C., ‘Maturing out of narcotic addiction’, Bulletin of Narcotics, 1962, 7. WINICK, C., ‘Maturing out of narcotic addiction’, Bulletin of Narcotics, 1962, 11-12. 94 Zie blz. 45 en verder 95 VAILLANT, G.E., A 20-year follow up of New York narcotic addicts, Archives of General Psychiatry, 1973, 240. 93
29
3. ONDERZOEK NAAR ‘GECONTROLEERD GEBRUIK’ VAN HEROÏNE
jonge mannen die nooit in contact zouden gekomen zijn met heroïne, waren ze niet naar Vietnam geweest, was een uitzonderlijke case voor onderzoekers.96 Lee N. Robins kreeg de opdracht om een follow- up studie uit te voeren naar de gevolgen van heroïnegebruik in Vietnam. Zij heeft tijdens haar onderzoek 900 van de 14.000 terugkerende Amerikaanse Vietnamveteranen geïnterviewd 8 tot 12 maanden na hun terugkeer. Drie jaar later werden 617 soldaten opnieuw geïnterviewd.97 Van alle veteranen, heeft 35% heroïne geprobeerd en 19% geraakte ‘verslaafd’. Slechts 1% van de steekproef rapporteerde ‘verslaving’ gedurende het eerste jaar dat zij terug waren van Vietnam en slechts 2% bleek ‘verslaafd’ te zijn het tweede tot derde jaar na terugkeer. Van al de veteranen die verslaafd waren in Vietnam is slechts 12% hervallen.98 Deze studie bracht met andere woorden aan het licht dat de veteranen, ondanks hun ‘afhankelijkheid’, perfect in staat waren hun gebruik stop te zetten of ‘gecontroleerd’ verder te zetten. De dubbele mythe die stelt dat illegale drugs gevaarlijk zijn en ongecontroleerd worden gebruikt en dat legale drugs ongevaarlijk zijn en ‘gecontroleerd’ worden gebruikt, werd ontkracht.99 In 1973 presenteerde Powell de allereerste studie naar ‘gecontroleerd gebruik’ van heroïne. Hij werkte met een steekproef van 12 ‘occasionele (jonge) heroïnegebruikers’. Uit het onderzoek bleek dat heroïne voor alle respondenten makkelijk verkrijgbaar was. Voor het eerst was het bewijs er dat jongeren van verscheidene achtergronden, familiepatronen en opleidingsniveaus in staat waren heroïne op een ‘occasionele’ manier te gebruiken zonder ‘afhankelijk’ te worden. Verscheidene omgevingsfactoren (bv. geen junkies als vrienden) droegen ertoe bij dat zij hun gebruik onder controle konden houden.100
96
ROBINS, L.N. en SLOBODYAN, S, ‘Post-Vietnam heroin use and injection today by returning US veterans: clues to preventing injection today’, Addiction, 1998, 1054. 97 ROBINS, L.N., HELZER, J.E., HESSELBROCK, M., WISH, E., Vietnam Veterans three years after Vietnam: how our study changed our view of heroïn in ‘The yearbook of substance use and abuse’ (ed.) BRILL, L. en WINICK, C., Open Sciences Press, 1980, 213. 98 ROBINS, L.N., HELZER, J.E., HESSELBROCK, M., WISH, E., Vietnam Veterans three years after Vietnam: how our study changed our view of heroïn in ‘The yearbook of substance use and abuse’ (ed.) BRILL, L. en WINICK, C., Open Sciences Press, 1980, 220. 99 DECORTE, T., ‘Informele zelfregulering van illegaal druggebruik’, Streven, 1996, 7. 100 POWELL, D.H., ‘A pilot study of occasional heroin users’, Archives of General Psychiatry, 1973, 586-594.
30
3. ONDERZOEK NAAR ‘GECONTROLEERD GEBRUIK’ VAN HEROÏNE
3.2.4 Jaren ‘80 Voortbouwend op het werk van Lee N. Robins heeft Norman Zinberg101 één van de best gekende studies gemaakt binnen het veld van ‘gecontroleerd druggebruik’.102 Hij identificeerde 61 personen die kenmerken vertoonden van ‘gecontroleerd heroïnegebruik’. Deze groep gebruikte niet meer dan één keer per week gedurende de laatste twee jaar en hun gebruik bleek niet te interfereren met hun gezinsleven, vriendschappen, gezondheid of tewerkstelling. Patronen van druggebruik worden volgens Zinberg beïnvloed door drie variabelen: de drug, de sociale setting en de set. De sociale setting staat centraal bij ‘gecontroleerd druggebruik’. Hierin ontwikkelen zich informele controlemechanismen. Dit zijn informele sociale sancties (waarden en gedragsregels omtrent hoe en waar een drug mag worden gebruikt) en sociale rituelen (gestileerde, voorgeschreven gedragspatronen).103 Met dit theoretisch kader heeft Zinberg een enorme impact gehad op het denken over het drugsfenomeen. Hij was de eerste die na vele jaren drugsonderzoek heeft aangetoond dat drugseffecten niet louter een product zijn van de farmacologische eigenschappen van het middel. Ook Blackwell benadrukte in haar iets minder bekende onderzoek het belang van persoonlijke regels en sociale normen bij het controleren van druggebruik.104 Ze voerde een onderzoek naar 51 gebruikers van opiaten, die ze onderverdeelde in drie groepen: een groep die zich in een ‘drift’- toestand bevond en die zichzelf geen regels oplegde, een groep die regels had ontwikkeld om het gebruik in de hand te houden, en een groep voormalig ‘afhankelijke’ gebruikers die zelfstandig van hun ‘afhankelijkheid’ zijn hersteld.105 3.2.5 Jaren ‘90 – ‘00 Sinds de baanbrekende studies van onder andere Robins, Zinberg en Blackwell zijn er nog maar weinig andere onderzoeken naar ‘gecontroleerd gebruik’ van heroïne gevoerd geweest. Het leek even alsof het onderzoek naar ‘gecontroleerd gebruik’ van heroïne naar de
101
ZINBERG, N., Drug, set and setting: the basis for controlled intoxicant use, New Haven, Yale University Press, 1984, 277. 102 WARBURTON, H., TURNBULL, P.J. en HOUGH, M., Occasional and controlled heroin use, not a problem?, Joseph Rowntree Foundation, King’s College London, 2005, 2. 103 ZINBERG, N., Drug, set and setting: the basis for controlled intoxicant use, New Haven, Yale University Press, 1984, 277. 104 SHEWAN, D., DALGARNO, P., MARSHALL, A., LOWE, E., CAMPBELL, M., NICHOLSON, S., REITH, G., MCLAFFERTY, V. en THOMSON, K., ‘Patterns of heroin use among a non-treatment sample in Glasgow (Scotland)’, Addiction Research, 1998, 216. 105 BLACKWELL, J.S., ‘Drifting, controlling and overcoming: opiate users who avoid becoming chronically dependent’, Journal of Drug Issues, 1983, 219-235.
31
3. ONDERZOEK NAAR ‘GECONTROLEERD GEBRUIK’ VAN HEROÏNE
achtergrond werd geplaatst. Onderzoekers Shewan en Dalgarno gaven de aanzet tot nieuw onderzoek naar ‘gecontroleerd gebruik’ van heroïne. In 1998 publiceerden Shewan et al. een studie die werd uitgevoerd aan de hand van halfopen interviews met 74 proefpersonen in Glasgow. Deze personen hadden minstens 20 keer heroïne gebruikt in de laatste 2 jaar, waren nooit in behandeling voor ‘verslaving’ en hebben nooit een gevangenisstraf gekregen. Deze proefpersonen waren gebruikers van veel verschillende drugs, met heroïne als hun hoofddrug. Zij zijn gestart met heroïnegebruik op een relatief late leeftijd (22,3 jaar). De zelfrapportage van ‘afhankelijkheid’ voor lichte en middelmatige gebruikers was lager in vergelijking met klinische steekproeven. De heroïnegebruikers rapporteerden eveneens weinig ernstige druggerelateerde gezondheidsproblemen of sociale problemen106. Een ander onderzoek van Shewan en Dalgarno is een longitudinaal onderzoek naar 126 heroïnegebruikers in Glasgow. De steekproef omvatte ervaren heroïnegebruikers, die eveneens andere opiaten en andere niet- opiaten gebruikten. Criteria waren dat zij nooit in behandeling waren geweest voor hun gebruik, dat zij nooit een gevangenisstraf hadden ondergaan en dat zij minstens 10 keer heroïne hadden gebruikt in elk van de laatste 2 jaar. De studie omvatte 94 mannen en 32 vrouwen met een gemiddelde leeftijd van 28,5 jaar. In tegenstelling tot de typische steekproeven van heroïnegebruikers was het opleidingsniveau en tewerkstellingsniveau vergelijkbaar met dat van de bevolking in het Verenigd Koninkrijk. Er was bewijs voor problemen op vlak van gezondheid en sociale problemen maar langdurige problemen waren zeldzaam. Heroïne bleek in deze context ook geen significante voorspellende variabele te zijn. Er was bewijs voor riskante intensieve gebruikspatronen maar ook voor meer ‘gecontroleerde’ en geplande gebruikspatronen. Deze laatste groep kon hun gebruik zorgvuldig plannen en controleren zodat zij minder sociale en gezondheidsproblemen zouden hebben. Op het einde van de studie hadden slechts 6 van de 85 gerekruteerde participanten voor follow- up beslist om in behandeling te gaan. Geen enkele andere proefpersoon gaf aan de nood te hebben zich te laten behandelen.107 De studie van Warburton, Turnbull & Hough (2005) is tenslotte de laatste in het rijtje van onderzoek naar ‘gecontroleerd gebruik’ van heroïne. Zij focusten zich op een grotendeels
106
SHEWAN, D., DALGARNO, P., MARSHALL, A., LOWE, E., CAMPBELL, M., NICHOLSON, S., REITH, G., MCLAFFERTY, V. en THOMSON, K., ‘Patterns of heroin use among a non-treatment sample in Glasgow (Scotland)’, Addiction Research, 1998, 215-234. 107 SHEWAN, D. en DALGARNO, P., ‘Evidence for controlled heroin use? Low levels of negative health and social outcomes among non-treatment heroin users in Glasgow’, British Journal of Health Psychology, 2005, 44-45.
32
3. ONDERZOEK NAAR ‘GECONTROLEERD GEBRUIK’ VAN HEROÏNE
verborgen populatie van ‘niet- afhankelijke’ en ‘gecontroleerde afhankelijke gebruikers’. Het onderzoek beschrijft de factoren die personen in staat stellen hun heroïnegebruik in de hand te houden. De participanten dienden hun gebruik te beschouwen als relatief probleemvrij, dienden minstens 1 keer heroïne gebruikt te hebben in de laatste 6 maand en mochten geen actuele, heroïnegerelateerde problemen op vlak van gezondheid en op vlak van justitie hebben. De studie omvatte een internetsurvey met 123 gebruikers en diepte- interviews met 51 gebruikers.108 Uit de resultaten bleek dat het merendeel van de sample is tewerkgesteld of hogere studies heeft gedaan. De respondenten hebben een goede accomodatie (ze huren of zijn eigenaar van een huis). De meeste respondenten passen regels toe om hun gebruik onder controle te houden. In het besluit van hun studie concluderen ze: “Our findings suggest that sustained heroin use does not inevitably lead to dependency, and that dependency will not always cause users significant problems – particularly involvement in crime and personal degeneration.”109
3.3 Soorten onderzoek ‘Gecontroleerde gebruikers’ van heroïne behoren tot een verborgen populatie. Zij vertoeven vaak in een clandestiene sfeer en zijn bijgevolg een moeilijk te bereiken populatie. Onderzoek naar ‘gecontroleerd gebruik’ van heroïne is ook vrij zeldzaam. Er is nog niet heel erg veel geweten over het fenomeen. Wanneer een populatie moeilijk te bereiken is en wanneer de voorkennis over het fenomeen niet heel groot is, is het een logisch gevolg dat bijna alle onderzoeken naar ‘gecontroleerd gebruik’ van heroïne van kwalitatieve aard zijn.110 Gezien men in het onderzoek naar ‘gecontroleerd gebruik’ van heroïne nog niet ver staat, zijn heel wat studies bijgevolg exploratief of beschrijvend. Dit is het geval bij zowel oudere studies zoals die van Scharse111 en Zinberg112, als de meer recente onderzoeken van bijvoorbeeld Shewan et al.113 en Warburton, Turnbull & Hough114.
108 WARBURTON, H., TURNBULL, P.J. en HOUGH, M., Occasional and controlled heroin use, not a problem?, Joseph Rowntree Foundation, King’s College London, 2005, 6-7. 109 WARBURTON, H., TURNBULL, P.J. en HOUGH, M., Occasional and controlled heroin use, not a problem?, Joseph Rowntree Foundation, King’s College London, 2005, 54. 110 DECORTE, T., 111 SCHARSE, R., ‘Cessation patterns among neophyte heroin users’, International Journal of the addictions, 1966, 23-32. 112 ZINBERG, N., Drug, set and setting: the basis for controlled intoxicant use, New Haven, Yale University Press, 1984, 277. 113 SHEWAN, D., DALGARNO, P., MARSHALL, A., LOWE, E., CAMPBELL, M., NICHOLSON, S., REITH, G., MCLAFFERTY, V. en THOMSON, K., ‘Patterns of heroin use among a non-treatment sample in Glasgow (Scotland)’, Addiction Research, 1998, 215-234.
33
3. ONDERZOEK NAAR ‘GECONTROLEERD GEBRUIK’ VAN HEROÏNE
Binnen het domein van de studie van ‘gecontroleerd gebruik’ van heroïne wordt vooral gebruik gemaakt van diepte-interviews. Dit zijn interviews die afgenomen worden zonder een gesloten vragenlijst waarbij de antwoorden vooraf al helemaal gecodeerd zijn. Diepteinterviews bevatten halfopen en open vraagstellingen waarbij de geïnterviewde zoveel mogelijk vrij vertelt en hierin gestuurd wordt door de onderzoeker of de interviewer.115 Scharse maakte in zijn exploratief onderzoek naar heroïnegebruikers die hun gebruik stopzetten gebruik van dubbele open interviews. De ‘verslaafde’ en de ‘ex-verslaafde’ werden tegelijk geïnterviewd om zo de resultaten beter te kunnen vergelijken en meer accuraat en relevant materiaal te bekomen.116 Het onderzoek van Robins naar terugkerende Vietnamveteranen wordt eveneens gekenmerkt door dataverzameling aan de hand van open vragen. De dataverzameling werd verder nog aangevuld met gesloten vragen en urinestalen.117 Gezien het exploratieve karakter van Zinberg ’s studie118 werd ook hier gebruik gemaakt van semi- gestructureerde interviews. Respondenten dienden te antwoorden op vragen in verband met hun familie, vrienden, werk, school, relaties, druggebruik,… Meer recent onderzoek bouwt verder op dezelfde trend. We zouden kunnen stellen dat het onderzoeksdomein naar ‘gecontroleerd gebruik’ van heroïne nog steeds niet voldoende werd geëxploreerd, waardoor beschrijvend onderzoek nog steeds dominant blijft. Het longitudinale onderzoek van Shewan & Dalgarno werd onder andere gevoerd aan de hand van de semigestructureerde interviewmethode.119 Ook Warburton, Turnbull & Hough maakten gebruik van diepte- interviews in hun onderzoek naar ‘occasionele’ en ‘gecontroleerde afhankelijke heroïnegebruikers’. Data afkomstig van 51 diepte- interviews werd verder aangevuld met data afkomstig van 123 bruikbare gesloten vragenlijsten van een internetsurvey.120
114
WARBURTON, H., TURNBULL, P.J. en HOUGH, M., Occasional and controlled heroin use, not a problem?, Joseph Rowntree Foundation, King’s College London, 2005. 115 DECORTE, T. & ZAITCH, D., Kwalitatieve methoden en technieken in de criminologie, Leuven, Acco, 2009, 95. 116 SCHARSE, R., ‘Cessation patterns among neophyte heroin users’, International Journal of the addictions, 1966, 24. 117 ROBINS, L.N., DAVIES, D.H. en GOODWIN, D.W., ‘Drug use by US army enlisted men in Vietnam: a follow-up on their return home’, American Journal of Epidemiology, 1974, 235-249. 118 ZINBERG, N., Drug, set and setting: the basis for controlled intoxicant use, New Haven, Yale University Press, 1984, 277. 119 SHEWAN, D. en DALGARNO, P., ‘Evidence for controlled heroin use? Low levels of negative health and social outcomes among non-treatment heroin users in Glasgow’, British Journal of Health Psychology, 2005, 35-36. 120 WARBURTON, H., TURNBULL, P.J. en HOUGH, M., Occasional and controlled heroin use, not a problem?, Joseph Rowntree Foundation, King’s College London, 2005, 6-7.
34
3. ONDERZOEK NAAR ‘GECONTROLEERD GEBRUIK’ VAN HEROÏNE
Naast deze dominante onderzoeksstrategie wordt er bij het onderzoek naar ‘zelfstandig herstel’ wel eens gebruik gemaakt van de biografische methode. In een onderzoek van Klingemann tracht men in het kader van een ‘life history approach’ de relevante dimensies en stadia van het achterliggende proces bij ‘zelfstandig herstel’ in kaart te brengen.121 Ook McIntosh & McKeganey (2000) maken gebruik van narratieven van ex- gebruikers om het proces van ‘zelfstandig herstel’ te exploreren.122
3.4 Samplingmethoden Vaak wordt in het onderzoek naar ‘gecontroleerd gebruik’ van heroïne gebruik gemaakt van verschillende samplingmethoden: men rekruteert respondenten via bepaalde agentschappen of instellingen, op de straat, via advertenties in de kranten, via anonieme online surveys, via aankondigingen op het internet en aan de hand van snowball- sampling. Al deze methoden zijn niet- aselecte technieken om een sample samen te stellen. Deze kunnen grofweg onderverdeeld worden in 3 grote categorieën.123 De eerste categorie betreft selectie van respondenten in gesloten samples, zoals bijvoorbeeld in drugbehandelingscentra. Deze techniek wordt soms gebruikt bij onderzoek naar ‘zelfstandig herstel’ van een ‘heroïneverslaving’. Bacchus, Strong & Watson maakten in hun studie bijvoorbeeld gebruik van een sample van 104 ‘opiaatverslaafden’ die zich ingeschreven hadden voor een behandeling maar die wegens structurele veranderingen niet meer aan de behandeling konden deelnemen. Dit was een perfecte kans om een groep van ‘opiaatverslaafden’
te
bestuderen
die,
door
het
gebrek
aan
adequate
behandelingsmogelijkheden, geen behandeling konden ondergaan.124 McIntosh en McKeganey deden ook onderzoek naar ‘zelfstandig herstel’ en meer specifiek naar het proces van ‘zelfstandig herstel’ vanuit het perspectief van de gebruiker zelf. Zij gebruikten verschillende technieken naast elkaar om hun sample samen te stellen. Eén daarvan was ook de selectie van personen via ex- cliënten van de drughulpverlening.125
121
KLINGEMANN, H., ‘The motivation for change from problem alcohol and heroin use’, British Journal of Addiction, 1991, 728. 122 MCINTOSH, J. en MCKEGANEY, N., ‘Addicts’ narratives of recovery from drug use: constructing a non-addict identity’, Social Science and Medicine, 2000, 1503. 123 KORF, D.J., et al., ‘How to find non- dependent opiate users: A comparison of sampling methods in a field study of opium and heroin users’, International Journal of Drug Policy, 2009, 216. 124 BACCHUS, L., STRANG, J., WATSON, P., ‘Pathways to abstinence: Two-year follow up on 60 abstinent former opiate addicts who had been turned away from treatment’, European Addiction Research, 2000, 142. 125 MCINTOSH, J. en MCKEGANEY, N., ‘Identity and recovery from dependent drug use: The addicts perspective’, Drugs: Education, Prevention and Policy, 2001, 50.
35
3. ONDERZOEK NAAR ‘GECONTROLEERD GEBRUIK’ VAN HEROÏNE
Een volgende categorie betreft het etnografisch veldwerk. Onderzoekers gaan zelf het veld in op zoek naar hun respondenten en maken dus geen gebruik van gegevens van bepaalde instituties en centra om hun respondenten te traceren. Door zelf het veld in te gaan en in specifieke settings gesprekken aan te knopen met mogelijke respondenten, verhoogt men het vertrouwen. Een ander voordeel is dat men de respondenten gedurende lange tijd kan observeren en op basis van ervaringen de selectiecriteria eventueel kan aanpassen.126 Aan de hand van etnografisch onderzoek kan men zich tevens beter inleven in de cultuur van een verborgen populatie, en komt men meer te weten over de percepties en meningen die groepsleden toeschrijven aan hun omgeving, gedrag en activiteiten.127 Een laatste categorie kan men samenvatten met de term ‘targeted canvassing’. Men zoekt respondenten via advertenties in de kranten, via posters en flyers, via internetcampagnes,…128 Deze techniek werd door Warburton, Turnbull & Hough (2005) aangewend in hun onderzoek naar ‘gecontroleerd gebruik’ van heroïne. Zij maakten gebruik van een anonieme en vertrouwelijke online survey. Zij maakten deze site kenbaar aan de hand van advertenties in magazines, aan de hand van flyers die werden opgestuurd naar universiteiten en behandelingscentra. Zij maakten hun vraag naar respondenten ook kenbaar via het plaatsen van berichten op bepaalde online discussieforums en via links die op sites van andere organisaties werden geplaatst. Tussen 2003 en 2005 hadden reeds 246 respondenten aan de online survey deelgenomen. Van deze 246, werden er 123 personen geselecteerd die aan de selectiecriteria voldeden.129 Bij beide laatst besproken methoden, kunnen respondenten de onderzoekers ook verder helpen met het vinden van nieuwe respondenten. De ene ‘gecontroleerde gebruiker’ kent bijvoorbeeld nog 2 andere gebruikers. Deze 2 andere gebruikers kennen op hun beurt ook nog eens 3 gebruikers, enzovoort. Het aanbrengen van nieuwe respondenten door andere respondenten wordt ‘snowball sampling’ genoemd.130
126
KORF, D.J., et al., ‘How to find non- dependent opiate users: A comparison of sampling methods in a field study of opium and heroin users’, International Journal of Drug Policy, 2009, 217. 127 SIFANECK, S. en NEAIGUS, A., ‘The ethnographic accessing sampling and screening of hidden populations: heroin sniffers in New York city’, Addiction Research and Theory, 2001, 539. 128 KORF, D.J., et al., ‘How to find non- dependent opiate users: A comparison of sampling methods in a field study of opium and heroin users’, International Journal of Drug Policy, 2009, 216. 129 WARBURTON, H., TURNBULL, P.J. en HOUGH, M., Occasional and controlled heroin use, not a problem?, Joseph Rowntree Foundation, King’s College London, 2005, 6. 130 BIERNACKI, P. & WALDORF, D., ‘Snowball sampling. Problems and techniques of chain referral sampling’, Sociological Methods and Research, 1981, 141.
36
3. ONDERZOEK NAAR ‘GECONTROLEERD GEBRUIK’ VAN HEROÏNE
Deze methode is één van de meest gebruikte methoden om een sample ‘gecontroleerde heroïnegebruikers’ samen te stellen en werd gebruikt door onder andere Scharse131, Jorquez132, Blackwell133, Zinberg134 Shewan et al.135, McIntosh & McKeganey136, Warburton, Turnbull & Hough137 en Shewan & Dalgarno138. Korf et al. onderzochten welke beperkingen en voordelen deze samplingmethoden hebben bij onderzoek naar ‘gecontroleerde gebruikers’ van heroïne. De gerekruteerde respondenten verdeelden zij onder in 4 groepen: het conventionele type, het marginale type, het alternatieve type en het artistieke type. Met targeted canvassing (verder TARC) werden dubbel zoveel vrouwen bereikt in vergelijking met etnografisch veldwerk (verder EFW). Significant meer mensen van het conventionele en marginale type werden bereikt met TARC. De groep die bereikt werd via EFW bevatte twee keer zoveel respondenten die opium gebruikt hebben. De groep die bereikt werd via TARC bevatte twee keer zoveel respondenten die permanent waren gestopt met het gebruik van opiaten. Andere drugs dan opiaten werden door de EFW- groep meer gebruikt dan door de TARC- groep.139 Er werd geconcludeerd dat men met TARC relatief meer ‘gecontroleerde gebruikers’ van heroïne kon bereiken die een conventionele levensstijl hebben en van het vrouwelijke geslacht zijn. Het vinden van respondenten via TARC is ook veel minder tijdrovend dan EFW. Het screenen van respondenten vereiste bij TARC wel iets meer tijd dan bij EFW. Snowball sampling bracht bij hen slechts een beperkt aantal respondenten op. De reden die zij hiervoor aanhalen is dat ‘niet- afhankelijke opiaatgebruikers’ in het algemeen geen groot sociaal netwerk zouden hebben met andere opiaatgebruikers.140 Snowball sampling zou ook het nadeel hebben respondenten op te leveren uit gesloten subculturen, wat een bias geeft in de
131
SCHARSE, R., ‘Cessation patterns among neophyte heroin users’, International Journal of the addictions, 1966, 23-32. JORQUEZ, J.S., ‘The retirement phase of heroin using careers’, Journal of Drug Issues, 1983, 343-365. 133 BLACKWELL, J.S., ‘Drifting, controlling and overcoming: opiate users who avoid becoming chronically dependent’, Journal of Drug Issues, 1983, 219-235. 134 ZINBERG, N., Drug, set and setting: the basis for controlled intoxicant use, New Haven, Yale University Press, 1984, 277. 135 SHEWAN, D., DALGARNO, P., MARSHALL, A., LOWE, E., CAMPBELL, M., NICHOLSON, S., REITH, G., MCLAFFERTY, V. en THOMSON, K., ‘Patterns of heroin use among a non-treatment sample in Glasgow (Scotland)’, Addiction Research, 1998, 215-234. 136 MCINTOSH, J. en MCKEGANEY, N., ‘Identity and recovery from dependent drug use: The addicts perspective’, Drugs: Education, Prevention and Policy, 2001, 47-59. 137 WARBURTON, H., TURNBULL, P.J. en HOUGH, M., Occasional and controlled heroin use, not a problem?, Joseph Rowntree Foundation, King’s College London, 2005, 6. 138 SHEWAN, D. en DALGARNO, P., ‘Evidence for controlled heroin use? Low levels of negative health and social outcomes among non-treatment heroin users in Glasgow’, British Journal of Health Psychology, 2005, 33-48. 139 KORF, D.J., et al., ‘How to find non- dependent opiate users: A comparison of sampling methods in a field study of opium and heroin users’, International Journal of Drug Policy, 2009, 218-219. 140 KORF, D.J., et al., ‘How to find non- dependent opiate users: A comparison of sampling methods in a field study of opium and heroin users’, International Journal of Drug Policy, 2009, 220. 132
37
3. ONDERZOEK NAAR ‘GECONTROLEERD GEBRUIK’ VAN HEROÏNE
sample.141 Een voordeel van snowball sampling ten opzichte van alle andere methoden is dan weer dat het op financieel vlak de meest efficiënte strategie is. Carballo et al. onderzochten de efficiëntie en effectiviteit van de methodologie bij het rekruteren van respondenten die zelfstandig hersteld waren van een alcohol- of drugverslaving. De rekrutering van 26 respondenten (66,6% van de sample) via advertenties in nieuwsbladen kostte hen €8783.7, maar het bracht hen in vergelijking met de goedkope snowball- techniek veel meer respondenten op minder tijd op.142 Tabel 1: Economische efficiëntie van de verschillende strategieën143
Tabel 2: Temporele efficiëntie van de verschillende strategieën144
141 KLINGEMANN, H., ‘The motivation for change from problem alcohol and heroin use’, British Journal of Addiction, 1991, 728. 142 CARBALLO, L.J., FERNANDEZ-HERMIDA, J.R., SECADES-VILLA, R., en GARCIA-RODRIGUEZ, O., ‘Effectiveness and efficiency of methodology for recruiting participants in natural recovery from alcohol and drug addiction’, Addiction Research and Theory, 2009, 86. 143 CARBALLO, L.J., FERNANDEZ-HERMIDA, J.R., SECADES-VILLA, R., en GARCIA-RODRIGUEZ, O., ‘Effectiveness and efficiency of methodology for recruiting participants in natural recovery from alcohol and drug addiction’, Addiction Research and Theory, 2009, 86. 144 CARBALLO, L.J., FERNANDEZ-HERMIDA, J.R., SECADES-VILLA, R., en GARCIA-RODRIGUEZ, O., ‘Effectiveness and efficiency of methodology for recruiting participants in natural recovery from alcohol and drug addiction’, Addiction Research and Theory, 2009, 86.
38
3. ONDERZOEK NAAR ‘GECONTROLEERD GEBRUIK’ VAN HEROÏNE
3.5 Conclusie Charles Winick presenteerde in 1962 de conclusies van zijn onderzoek op files van het Federal Bureau of Narcotics. Hij stelde dat het merendeel van de gerapporteerde heroïnegebruikers tijdens hun dertiger jaren uit de files van het Federal Bureau of Narcotics verdwenen, wat er op wees dat er ergens een achterliggend proces moest zijn dat hiertoe bijdroeg. Er werd verondersteld dat heroïnegebruikers na verloop van tijd geen interesse meer vertoonden in de drug en de drug ook niet meer nodig hadden, wegens een stabielere, minder stressvolle levenssituatie. Deze hypothese werd uiteindelijk bekend als de ‘maturing outhypothese’. Het opmerkelijke onderzoek van Lee N. Robins (1973) naar terugkerende Vietnamveteranen was vervolgens één van de grootste mijlpalen in het onderzoek naar ‘zelfstandig herstel’. Het merendeel van de Amerikaanse soldaten die tijdens de oorlog in Vietnam heroïne hadden gebruikt, bleken na hun terugkeer perfect in staat te zijn hun gebruik stop te zetten of over te schakelen naar minder intensieve gebruikspatronen. Met deze studie werd het eerste grote bewijs geleverd dat ‘zelfstandig herstel’ van een ‘heroïneverslaving’, niet zo onmogelijk was als voorheen werd verondersteld. Norman Zinberg bouwde verder op het werk van Lee N. Robins en maakte zo één van de best gekende studies naar ‘gecontroleerd gebruik’ van heroïne. Hij kon uiteindelijk 61 personen identificeren die heroïne op een ‘gecontroleerde’ manier gebruikten. Meer recente onderzoeken konden eveneens een significant aantal ‘gecontroleerde heroïnegebruikers’ identificeren. ‘Gecontroleerde gebruikers’ van heroïne behoren tot een verborgen populatie en de voorkennis over het fenomeen is niet bijster groot. Methoden van onderzoek zijn daar dan ook op afgestemd. Bijna alle onderzoeken naar ‘gecontroleerd gebruik’ zijn kwalitatief van aard en exploratief of beschrijvend. Om het fenomeen ten volle te kunnen exploreren en beschrijven, wordt vaak gebruik gemaakt van diepte- interviews. Onderzoek waarbij men achterliggende processen beter in kaart wil brengen, maakt gebruik van biografische methoden. Dit is bijvoorbeeld het geval bij onderzoek naar ‘zelfstandig herstel’. Een ander gevolg van het feit dat ‘gecontroleerde gebruikers’ tot een verborgen populatie behoren, is dat samplingmethoden vrijwel altijd niet- aselect zijn. Deze methoden werden onderverdeeld in 4 grote categorieën. Een eerste manier om een sample ‘gecontroleerde gebruikers’ samen te stellen is het selecteren
van
respondenten
in
gesloten
samples,
zoals
bijvoorbeeld
in 39
3. ONDERZOEK NAAR ‘GECONTROLEERD GEBRUIK’ VAN HEROÏNE
drugbehandelingscentra. Deze techniek vonden we vaak terug bij onderzoek naar spontaan herstel. Een volgende manier om te samplen betreft het etnografisch veldwerk. Men gaat zelf het veld in op zoek naar respondenten. Door zelf het veld in te gaan kan men de respondenten gedurende langere tijd observeren en op basis daarvan kan men selectiecriteria voor het onderzoek aanpassen. Vervolgens kan men een sample samenstellen aan de hand van “targeted canvassing”. Met deze techniek zoekt men naar respondenten aan de hand van advertenties in de kranten, posters en flyers, internetcampagnes,… Een laatste en ook meest gebruikte methode om respondenten te vinden is de sneeuwbalmethode. De voordelen en de nadelen van deze samplingmethoden moeten één voor één afgewogen worden. De beste oplossing is het naast elkaar gebruik maken van deze verschillende methoden. Dit geeft de beste garantie op een zo heterogeen mogelijke steekproef.
40
4
‘ZELFSTANDIG HERSTEL’ VAN ‘HEROÏNEAFHANKELIJKHEID’
4.1 Inleiding In de bespreking van de historische ontwikkeling van het onderzoeksdomein naar ‘gecontroleerd gebruik’ van heroïne botsten we op het baanbrekende onderzoek van Robins, waarmee aangetoond werd dat terugkerende Vietnamveteranen in staat waren op zichzelf van hun ‘heroïneafhankelijkheid’ te herstellen. Dit fenomeen wordt in dit hoofdstuk verder uitgediept. Eerst en vooral wordt evidentie gezocht voor het al dan niet bestaan van ‘zelfstandig herstel’ bij personen die ‘afhankelijk’ zijn geweest van heroïne. Vervolgens wordt er een overzicht gegeven van verschillende patronen van ‘zelfstandig herstel’. Daarna wordt de rol van zelfbeeld onderzocht bij het beëindigen van een periode van ‘afhankelijkheid’. Een periode van ‘afhankelijkheid’ afsluiten impliceert dat men zich een ander leven moet opbouwen. Er wordt nagegaan hoe dit bij ex- heroïnegebruikers in zijn werk gaat. Ten slotte heb ik nog aandacht voor de verscheidene obstakels die deze personen moeten overwinnen willen ze een einde maken aan hun drugcarrière. Met dit hoofdstuk wil ik aantonen dat ‘zelfstandig herstel’ ook een vorm is van ‘gecontroleerd gebruik’. Dit fenomeen toont aan dat personen in staat zijn de controle opnieuw te verwerven. Een bespreking van de manier waarop een persoon controle verwerft en de processen die daar een invloed kunnen op hebben zijn essentieel in een masterproef die handelt over ‘gecontroleerd gebruik’.
4.2 Terminologie Voor het fenomeen van ‘zelfstandig herstel’ worden binnen de internationale literatuur veel verschillende termen gebruikt. Termen zoals spontaneous remission, autoremission, selfchange, natural resolution, maturing out, burning out, spontaneous recovery, natural recovery, untreated remission, untreated recovery, auto-remission, self-quitters, spontaneous resolution, worden afwisselend gebruikt om mensen te beschrijven die op zichzelf zijn
41
4. ‘ZELFSTANDIG HERSTEL’ VAN ‘HEROÏNE-AFHANKELIJKHEID’
hersteld van een drugprobleem (i.e. zonder enige formele hulp of behandeling). Deze termen worden vermoedelijk allen gebruikt om hetzelfde proces te beschrijven: zelfverandering.145 In deze masterproef geef ik de voorkeur aan de term ‘zelfstandig herstel’, omdat termen zoals ‘spontaan herstel’ kunnen impliceren dat dit een proces betreft dat, zoals het woord zelf zegt, spontaan is. Men negeert de krachten die binnen dit proces aan het werk zijn, of zoals Mulford stelt: “spontaneous remission is a euphemism for our ignorance of the forces at work”.146
4.3 Eens ‘afhankelijk’ van heroïne, altijd ‘afhankelijk’? Reeds decennia lang heerst er het beeld dat eens men ‘verslaafd’ is aan heroïne, men altijd ‘verslaafd’ blijft. Het nationale beleid is daar ook op afgestemd. Abstinentie wordt aangemoedigd en de formele controle op illegale drugs is groot. Het heersende stereotype beeld dat men heeft van opiaatgebruik en ‘verslaving’ wordt echter niet volledig ondersteund door wetenschappelijk onderzoek.147 Waldorf & Biernacki publiceerden in 1979 een overzicht van de verschillende studies die bewijs leveren van ‘zelfstandig herstel’ van een ‘verslaving’.148
149
Het merendeel van de
aangehaalde onderzoeken maakt gebruik van vergelijkende samples van behandelde en nietbehandelde opiaatgebruikers. Bijna alle onderzoeken tonen aan dat opiaatgebruikers perfect in staat zijn hun gebruik zelfstandig stop te zetten en dat het gemiddeld aantal personen dat positief testte op het moment van het interview, hoger lag bij de behandelde ‘verslaafden’. In 1962 is er het onderzoek van Charles Winick waaruit blijkt dat ‘afhankelijkheid’ een zelflimiterend proces kan zijn en dat ‘verslaafden’ in staat zijn om op zichzelf te herstellen.150 In 1973 hebben we dan het opmerkelijke onderzoek van Lee N. Robins naar terugkerende Vietnamveteranen. Zij toonde met haar studie aan dat verscheidene veteranen die ‘verslaafd’
145
SOBELL, L.C., KLINGEMAN, H., TONEATTO, T., SOBELL, M.D., AGRAWAL, S. en LEO, M.A., ‘Alcohol and drug abusers’ perceived reasons for self-change in Canada and Switzerland: computer assisted content analysis’, Substance Use and Misuse, 2001, 1468-1469. 146 MULFORD, H., ‘Enhancing the natural control of drinking behavior: catching up with common sense’, Contemporary Drug Problems, 1988, 330. 147 BIERNACKI, P., Recovery from opiate addiction without treatment: a summary, in ‘The collection and interpretation of data from hidden populations. NIDA Research Monograph 98’, (ed.) LAMBERT, E., Rockville, National Institute on Drug Abuse, 1990,113 148 WALDORF, D. en BIERNACKI, P., ‘Natural recovery from heroin addiction: a review of the incidence literature’, Journal of Drug Issues, 1979, 281-289. 149 Zie bijlage 3 150 WINICK, C., ‘Maturing out of narcotic addiction’, Bulletin of Narcotics, 1962, 1-7.
42
4. ‘ZELFSTANDIG HERSTEL’ VAN ‘HEROÏNE-AFHANKELIJKHEID’
waren aan opiaten gedurende de Vietnamoorlog, na hun terugkeer hun gebruik konden stopzetten zonder enige professionele interventie.151 Het exploratief onderzoek van Scharse naar heroïnegebruikers die hun gebruik stopzetten toonde aan dat 9 van de 40 geïnterviewde personen fysieke ‘afhankelijkheid’ hebben ervaren en herstelden zonder behandeling.152 De survey van Robins en Murphy bij een sample van jonge zwarte mannen geboren in St. Louis tussen 1930 en 1934 leidde tot de volgende bevinding: 22% van de behandelde en 15% van de onbehandelde ‘verslaafden’ gebruikte geen heroïne het voorbije jaar.153 De survey van Graeven & Graeven bij middelbare studenten toonde aan dat 48% van de onbehandelde en 72% van de behandelde heroïnegebruikers positief testten op heroïne op het moment van het interview.154 De survey van O’Donnell et al. bij een nationale sample van 20 tot 30- jarige mannen in 1974, toonde aan dat 65% van de behandelde en 27% van de onbehandelde heroïnegebruikers heroïnegebruik rapporteerden op het moment van het interview.155 Uit de longitudinale studie van Brunswick bij zwarte jongeren bleek dat 25% van de 69 respondenten heroïnegebruik rapporteerden het voorbije jaar. 25% van de behandelde en 16% van de onbehandelde gebruikers, gebruikten heroïne het laatste jaar voor het interview.156 Een recenter onderzoek van Bacchus, Strang & Watson betreft een beschrijvende studie van niet- behandelde opiaatgebruikers. De respondenten hadden zich ingeschreven voor een behandeling van hun verslavingsproblematiek maar werden afgewend van de hulpverlening omwille van structurele problemen binnen de verslavingszorg. De rekrutering van respondenten voor de studie gebeurde derhalve via het traceren van diegenen die afgewend werden van een behandeling. 129 personen werden getraceerd 2 à 3 jaar na hun aanmelding.
151
ROBINS, L.N., DAVIES, D.H. en GOODWIN, D.W., ‘Drug use by US army enlisted men in Vietnam: a follow-up on their return home’, American Journal of Epidemiology, 1974, 235-249. 152 SCHARSE, R., ‘Cessation patterns among neophyte heroin users’, International Journal of the addictions, 1966, 23-32. 153 ROBINS, L.N. en MURPHY, G., ‘Drug use in a normal population of young negro men’, American Journal of Public Health, 1973, 1580-1596. 154 GRAEVEN, D.B. & GRAEVEN, K.A., ‘Treated and untreated addicts: factors associated with participation in treatment and cessation of heroin use’, 1976. 155 O’DONNELL, J.A., VOSS, H.L., CLAYTON, R.R., SLATIN, G.T. & ROOM, R.G.W., Young men and drugs – a nationwide survey. NIDA Research Monograph 5, NIDA, Rockville, 1976, 144p. 156 BRUNSWICK, A.F., Black Youth and Drug Use Behavior, 1978, zoals geciteerd in WALDORF, D. en BIERNACKI, P., ‘Natural recovery from heroin addiction: a review of the incidence literature’, Journal of Drug Issues, 1979, 281-289.
43
4. ‘ZELFSTANDIG HERSTEL’ VAN ‘HEROÏNE-AFHANKELIJKHEID’
104 daarvan waren ‘opiaatverslaafden’. 60 van de 104 getraceerde personen bleken reeds abstinent te zijn 2 à 3 jaar nadat ze afgewend werden van de drughulpverlening. Op het moment van follow- up werden verbeteringen gerapporteerd op het vlak van persoonlijke relaties en familie- omstandigheden maar niet op het vlak van tewerkstelling, financiën en woonplaats.157 Cunningham deed met zijn onderzoek een poging tot inschatten van de prevalentie van ‘zelfstandig herstel’ door gebruik te maken van een random sample. Men bereikte 12.155 individuen, waarvan 72 ex- heroïnegebruikers. Uit de studie kwam naar voor dat de grote meerderheid van alle ex- druggebruikers nooit in contact is gekomen met de drughulpverlening.158 Tabel 3: Gebruik van hulpverlening door ex- druggebruikers (Cunningham, 1999)159
Een volgend onderzoek van Cunningham, toont ons echter andere resultaten. Ook hier maakte men gebruik van een random sample maar werden de criteria voor drugproblemen iets stringenter gemaakt.
157
BACCHUS, L., STRANG, J., WATSON, P., ‘Pathways to abstinence: Two-year follow up on 60 abstinent former opiate addicts who had been turned away from treatment’, European Addiction Research, 2000, 141-147. 158 CUNNINGHAM, J.A., ‘Untreated remissions from drug use: the predominant pathway’, Addictive Behaviors, 1999, 267. 159 CUNNINGHAM, J.A., ‘Untreated remissions from drug use: the predominant pathway’, Addictive Behaviors, 1999, 269.
44
4. ‘ZELFSTANDIG HERSTEL’ VAN ‘HEROÏNE-AFHANKELIJKHEID’
Tabel 4: Gebruik van hulpverlening door ex- druggebruikers (Cunningham, 2000)160
Van alle heroïnegebruikers die hersteld waren van hun ‘verslaving’, had 90,7% een behandeling ondergaan. Dit in tegenstelling tot 34,5% in de vorige studie.161 Deze sterk uiteenlopende cijfers tonen aan dat er nog steeds geen duidelijkheid is over de prevalentie van dit fenomeen. In dit hoofdstuk is het echter niet te bedoeling heel diep in te gaan op onderzoek naar prevalentie. Hierna vang ik aan met de belangrijkste inzichten in het proces van ‘zelfstandig herstel’. Het fenomeen zal ik dan ook eerder kwalitatief i.p.v. kwantitatief benaderen. Een probleem bij de studies die de achterliggende sociale en psychologische processen van het ‘zelfstandig herstel’ van een ‘heroïneverslaving’ in kaart brengen is evenwel dat het merendeel van de studies gebruik maakt van convenience samples, waardoor de representativiteit veel lager komt te liggen.
4.4 Patronen van ‘zelfstandig herstel’ 4.4.1 ‘Maturing out’ Het onderzoek van Charles Winick dat hierboven reeds werd beschreven162 laat ons kennismaken met een eerste patroon van ‘zelfstandig herstel’. Hij suggereert dat heel wat gebruikers beginnen met gebruik in hun late tienerjaren/ begin van hun twintigerjaren als een manier om te kunnen omgaan met de problemen en uitdagingen van de vroege volwassenheid. Wanneer in de dertiger jaren deze problemen minder op de voorgrond komen te staan, wordt
160
CUNNINGHAM, J.A., ‘Remissions from drug dependence: is treatment a prerequisite?’, Drug and Alcohol Dependence, 2000, 212. 161 CUNNINGHAM, J.A., ‘Remissions from drug dependence: is treatment a prerequisite?’, Drug and Alcohol Dependence, 2000, 212-213. 162 Zie blz. 28-29
45
4. ‘ZELFSTANDIG HERSTEL’ VAN ‘HEROÏNE-AFHANKELIJKHEID’
de nood aan heroïne kleiner. Er wordt minder verwacht van de persoon, hij of zij heeft niet meer het gevoel zich te moeten bewijzen en heeft dus ook geen nood meer aan heroïne om de stress te onderdrukken. Het in de dertiger jaren verdwijnen van deze problemen zou dus aanleiding geven tot het stoppen met gebruik van heroïne. Men groeit er met andere woorden gewoon uit, men wordt volwassen.163 Men veronderstelt hier dus dat gebruik van opiaten en de leefstijl die ermee gepaard gaat onvolwassen is. Het verlaten van dit leven is dan gewoonweg een teken van volwassenheid.164 Winick’s ‘maturing out- hypothese’ werd later nog getest en verbeterd door anderen. Prins publiceerde in 1994 de resultaten van zijn kwalitatief onderzoek bij 65 Nederlandse ‘drugverslaafden’, met heroïne, methadon & cocaïne als voornaamste drugs. Van deze 65 personen, waren er 29 clean op het moment van het interview. De gemiddelde leeftijd van deze personen was 29 jaar. Gezien vele respondenten verscheidene mislukte pogingen tot stoppen achter de rug hadden, is het echter niet duidelijk of deze personen werkelijk uit hun ‘verslaving’ waren gegroeid, dan wel of ze simpelweg een pauze namen in hun drugcarrière.165 Anglin et al. deden verschillende onderzoeken om Winick’s ‘maturing out- hypothese’ te verbeteren. Omwille van de sterk uiteenlopende resultaten van 20 jaar onderzoek naar de ‘maturing out- hypothese’, onderzochten zij of het ‘maturing out- proces’ eventueel een conditioneel proces kon zijn. Het maturing out- proces bleek effectief beïnvloed te worden door verschillende variabelen. Zij ontdekten dat de relatie tussen stoppen met druggebruik en leeftijd beïnvloed wordt door de mate waarin men zich al dan niet inlaat met criminele activiteiten (eigendomsmisdrijven en drugshandel). De studie toonde eveneens aan dat ‘verslaafden’ met langere drugcarrières meer kans hebben op ‘maturing out’, ongeacht de mate van betrokkenheid bij drugshandel en eigendomsmisdrijven.166 In verdere onderzoeken ontdekte men dat de kans op ‘maturing out’ in een vroeg stadium van de drugcarrière stijgt bij jonge ‘verslaafden’ wanneer zij meer middelen (resources) hebben.
163
WINICK, C., ‘Maturing out of narcotic addiction’, Bulletin of Narcotics, 1962, 11-12. WALDORF, D., ‘Natural recovery from opiate addiction: Some social-psychological processes of untreated recovery’, Journal of Drug Issues, 1983, 270. 165 PRINS, E.H., Maturing out: an empirical study of personal histories and processes in hard drug addiction, Amsterdam, University of Amsterdam Press, 1994. 166 ANGLIN, M.D., BRECHT, M.L., WOODWARD, J.A. & BONNET, D.G., ‘An empirical study of maturing out: conditional factors’, International Journal of the Addictions, 1986, 233-246. 164
46
4. ‘ZELFSTANDIG HERSTEL’ VAN ‘HEROÏNE-AFHANKELIJKHEID’
‘Resources’ werd hier geoperationaliseerd als een combinatie van ‘educational level’, ‘post high-school vocational training’, ‘employment history’ and ‘parents’ SES’.167 Een laatste onderzoek van Anglin et al. toonde aan dat methadonbehandeling invloed heeft op het ‘maturing out- proces’ bij oudere ‘verslaafden’. Methadononderhoud vergemakkelijkt dus het ‘maturing out’.168 4.4.2 ‘Drifting out’ Socioloog David Matza was de eerste die het proces ‘drifting out’ heeft beschreven. Hij stelt dat personen in staat zijn te ‘driften’ tussen conventioneel en crimineel gedrag. Met deze theorie wou hij delinquent gedrag van jongeren verklaren en uitleggen waarom jongeren uiteindelijk uit hun delinquente levensstijl groeien.169 Ook ‘verslaafden’ zijn in staat simpelweg uit hun deviante levensstijl te groeien en zich in een conventioneel leven te engageren. Waldorf beschrijft in zijn onderzoek enkele van die gevallen. Een voorbeeld hiervan: “The second case was a 42 year old Los Angeles carpenter who had been addicted for 20 years on and off. While serving the last year of a 5 year sentence in San Quentin Prison for burglary he became involved in a prison reform group and became an active spokesman for inmates. After a prisoners’ strike he was called upon to represent inmates just as a large supply of heroin had come into the prison (during that five year term he had used opiates for short periods). He declined the heroin so he could be clear of mind while he was negotiating with prison staff but had no intention of stopping. His role as inmate representative continued for the next ten months and when he was released he moved to San Francisco where he continued his activities in a reform group. The second week after his release he got a job as a carpenter and shortly thereafter he found a girlfriend. He used marijuana regularly but did not use opiates. At the interview he had not used opiates for six years but has problems drinking. Most recently he has been living in a small Canadian community where alcohol is not particularly plentiful so his drinking has subsided. In this case the man never really decided to stop, he just went along with what was happening and let circumstances and events lead him away from heroin.”170
167
BRECHT, M.L., ANGLIN, M.D., WOODWARD, J.A. & BONETT, D.G., ‘Conditional factors of maturing out- personal resources and preaddiction sociopathy’, International Journal of the Addictions, 1987, 55-69. 168 BRECHT, M.L., ANGLIN, M.D, ‘Conditional factors of maturing out: legal supervision and treatment’, International Journal of the Addictions, 1990, 393-407. 169 MATZA, D., Delinquency and drift, New York, Wiley, 1967, 199p. 170 WALDORF, D., ‘Natural recovery from opiate addiction: Some social-psychological processes of untreated recovery’, Journal of Drug Issues, 1983, 265.
47
4. ‘ZELFSTANDIG HERSTEL’ VAN ‘HEROÏNE-AFHANKELIJKHEID’
Een derde van Blackwells sample bestond eveneens uit drifters. Zij beschrijft hen als die personen die geen controlemechanismen of regels nodig hebben om ‘afhankelijkheid’ te vermijden. Zij nemen de drug wanneer de gelegenheid zich voordoet en blijven abstinent wanneer andere zaken op hun pad komen. Het zijn personen die van tijd tot tijd heroïne gebruiken zonder dit echt toegewijd te doen en driften in en uit de heroïnescène. Het betreft hier bijgevolg ‘gecontroleerde gebruikers’ die net zoals jonge delinquenten flirten met de grens tussen het conventionele en het delinquente, zonder echt een keuze te maken.171 Zij identificeerde tevens enkele personen wiens abstinentie kan toegeschreven worden aan ‘drifting out’. Vriendschappen speelden hier een belangrijke rol: de breuk met een partner, hun enige gebruikende vriend die ook stopt,… Een gebrek aan interesse in opiaten kan eveneens een rol gespeeld hebben bij het abstinent worden en blijven. Respondenten rapporteerden dat zij zich na hun laatste gebruik geen zorgen hadden gemaakt om een nieuwe voorraad te vinden. Men geraakte meer geïnteresseerd in andere aspecten van het leven zoals een job of een opleiding, en men stopte het gebruik van opiaten, zonder dit uitdrukkelijk te beslissen.172 4.4.3 ‘Situationele veranderingen’ Sommige personen zetten hun gebruik stop zonder dat er echt een sterke wens voor te stoppen aanwezig is. Deze personen zijn meestal niet diep ondergedompeld in de heroïnewereld en zijn afhankelijk geworden door de daden van anderen, eerder dan door hun eigen gedragingen. Bijvoorbeeld: een vrouw is afhankelijk van haar vriend om aan heroïne te geraken. Deze laatste belandt in de gevangenis en de vrouw heeft geen heroïne meer. Zij stopt dan maar met gebruiken, zonder dat er eigenlijk een bewuste, expliciete wens voor was.173 Een ander voorbeeld van de invloed van situationele veranderingen vinden we terug bij de Vietnamveteranen. Heel wat Vietnamveteranen konden hun gebruik stopzetten. In Vietnam bevonden de veteranen zich in een volledig andere situatie dan de Verenigde Staten. Opiaten waren daar makkelijk te verkrijgen, heel puur en werden voornamelijk gerookt, dit in tegenstelling tot de Verenigde Staten, waar de heroïne minder puur is, het verkrijgen van
171
BLACKWELL, J.S., ‘Drifting, controlling and overcoming: opiate users who avoid becoming chronically dependent’, Journal of Drug Issues, 1983, 224. 172 BLACKWELL, J.S., ‘Drifting, controlling and overcoming: opiate users who avoid becoming chronically dependent’, Journal of Drug Issues, 1983, 226-228. 173 WALDORF, D., ‘Natural recovery from opiate addiction: Some social-psychological processes of untreated recovery’, Journal of Drug Issues, 1983, 273.
48
4. ‘ZELFSTANDIG HERSTEL’ VAN ‘HEROÏNE-AFHANKELIJKHEID’
heroïne geen sinecure is en men zich derhalve moet begeven in potentieel gevaarlijke situaties. In Vietnam bevond men zich tevens in vrij homogene sociale netwerken. Heel wat andere veteranen gebruikten ook. Bij hun terugkeer moesten ze zich echter terug aanpassen aan een meer heterogene sociale omgeving, ze dienden hun verantwoordelijkheden voor hun gezin terug op te pakken. Dat deden ze ook.174 Ook Robert Scharse heeft de invloed van situationele verandering geïdentificeerd bij 22 exheroïnegebruikers. Geografische factoren, zoals bijvoorbeeld verhuizen naar een andere buurt, droegen ertoe bij dat personen hun gebruik hadden stopgezet. Eveneens wanneer de bron waarvan gebruikers hun heroïne haalden verdween, konden personen stoppen met gebruik.175 Enkele personen uit Blackwell’s steekproef stelden dat een geografische verandering heeft bijgedragen tot hun herstel. Twee personen trokken op reis om van hun ‘afhankelijkheid’ te herstellen, een andere man gaf aan dat het verhuizen naar een andere buurt van Londen hem heeft geholpen bij het veranderen van zijn gebruikspatroon.176 4.4.4 ‘Retirement’ Waldorf identificeerde dit patroon van ‘zelfstandig herstel’ bij oudere ‘ex- verslaafden’. Allen hadden opiaten gebruikt over een periode van 20 jaar, hebben in verschillende gevangenissen gezeten en hebben verschillende behandelingen ondergaan. De belangrijkste motivatie voor het stoppen met gebruik was de dreiging van de gevangenis. Deze personen kwamen tot de conclusie dat ze hun oude dag in vrijheid wilden doorbrengen.177 4.4.5 ‘Alcoholicus of mentaal ziek worden’ Waldorf identificeerde een aantal ‘ex- verslaafden’ die hun ‘afhankelijkheid’ op een meer problematische manier hebben overkomen. Sommigen kwamen simpelweg terecht in een nieuwe ‘verslaving’, anderen werden mentaal ziek na hun ‘verslaving’ en hebben op die manier hun ‘verslaving’ overwonnen.178
174
WALDORF, D., ‘Natural recovery from opiate addiction: Some social-psychological processes of untreated recovery’, Journal of Drug Issues, 1983, 272-273. 175 SCHARSE, R., ‘Cessation patterns among neophyte heroin users’, International Journal of the addictions, 1966, 28-29. 176 BLACKWELL, J.S., ‘Drifting, controlling and overcoming: opiate users who avoid becoming chronically dependent’, Journal of Drug Issues, 1983, 230. 177 WALDORF, D., ‘Natural recovery from opiate addiction: Some social-psychological processes of untreated recovery’, Journal of Drug Issues, 1983, 273-274. 178 WALDORF, D., ‘Natural recovery from opiate addiction: Some social-psychological processes of untreated recovery’, Journal of Drug Issues, 1983, 273-274.
49
4. ‘ZELFSTANDIG HERSTEL’ VAN ‘HEROÏNE-AFHANKELIJKHEID’
4.4.6 ‘Conversie’ Een andere manier om ‘verslaving’ te overwinnen is het zich engageren in religieuze en spirituele groepen. Waldorf identificeerde dit bij ruwweg een zesde van de onbehandelde sample in zijn onderzoek. Deze personen zochten een uitweg bij een religieuze of spirituele groep als een middel om hun leefstijl te veranderen.179 4.4.7 ‘Rationele beslissing’ Nog anderen beslissen om te stoppen met hun gebruik als gevolg van een rationele afweging van voor- en nadelen. Volgens Biernacki komen veel ‘verslaafden’ op een punt in hun leven waar ze rationeel en expliciet beslissen om te stoppen met hun druggebruik. Vaak komt dit punt er na een cumulatie van negatieve ervaringen gekoppeld aan enkele significante en storende persoonlijke ervaringen.180 Op dit punt, weegt men rationeel alle voordelen en nadelen af en beslist men dat men veel meer te winnen heeft bij het verbreken van de ‘verslaving’ dan bij het voorzetten ervan.181 Onderzoek van McIntosh & McKeganey (2001) bevestigde het bestaan van deze rationele beslissing. Het merendeel van hun respondenten was via een rationele afweging van voordelen en nadelen tot hun beslissing gekomen om te stoppen.182 Een voorbeeld van een persoon die op basis van een rationele beslissing zijn opiaatgebruik heeft stopgezet vinden we terug bij het onderzoek van Waldorf. “This was illustrated by the story of a middle-class Chicano who smuggled large supplies of heroin across the Mexican border into Texas. He became addicted at age 15 and continued to go to high school where he played on a winning football team. After high school he intensified his drug selling fforts and became a major supplier in his home state. He evaded arrest for four years, then was apprehended accidentally by a customs agent. Upon arrest he went to jail and suffered severe withdrawal (it was his first withdrawal). Three years later he was released on bail and resumed drug use and sales. He was arrested again after two months but was denied bail the second time. He spent 18 months in prison on a ten-year sentence and hated every moment of it. During the latter part of his stay in jail, his parents with the aid of an influential politician had him released to parole and then
179
WALDORF, D., ‘Natural recovery from opiate addiction: Some social-psychological processes of untreated recovery’, Journal of Drug Issues, 1983, 274-275. 180 BIERNACKI, P., Pathways from heroin addiction: recovery without treatment, Philadelphia, Temple University Press, 1986, 49. 181 BIERNACKI, P., Pathways from heroin addiction: recovery without treatment, Philadelphia, Temple University Press, 1986, 53. 182 MCINTOSH, J. en MCKEGANEY, N., ‘Identity and recovery from dependent drug use: The addicts perspective’, Drugs: Education, Prevention and Policy, 2001, 47-59.
50
4. ‘ZELFSTANDIG HERSTEL’ VAN ‘HEROÏNE-AFHANKELIJKHEID’
had all records of his arrest and incarceration destroyed. While in prison he decided not to use heroin again as he hated prison and the restrictions of his freedom. Upon release he maintained his resolve to stop using while working in his home town for six months and then moved to Los Angeles. In Los Angeles he decided to go to a university and graduated in three years. At the time of the interview, he had not used opiates for 18 years and was currently working as an employment counselor. He owns two homes and had recently remarried and was pleased with his work and his married life.”183
4.4.8 ‘Rock- bottom experience’ Ten laatste zijn er nog die personen die hun gebruik stopzetten door een dramatische en emotioneel geladen levenscrisis.184. Dit fenomeen werd door verschillende onderzoekers op variërende manieren beschreven. Coleman heeft het over een ‘existential crisis’185; Shaffer & Jones verkiezen de benaming ‘epistemological shift’186; Brill187, Waldorf188, Maddux & Desmond189, McIntosh & McKeganey190, Hänninen & Koski- Jännes191, prefereren de meer populaire term ‘hitting rock bottom’. De ‘rock bottom’ kan men beschouwen als een draaipunt in iemand ’s drugcarrière, een goed identificeerbaar moment waarop de beslissing om het druggebruik stop te zetten genomen en vastgelegd wordt. Het individu heeft een punt bereikt in zijn of haar drugcarrière en verder dan dat is men niet bereid te gaan. Volgens de internationale literatuur, wordt dit draaipunt gewoonlijk vergezeld van een ervaring of gebeurtenis die de beslissing om te stoppen stimuleert. Deze triggers kunnen positief zijn, zoals bijvoorbeeld het starten van een nieuwe relatie, een nieuwe job, de geboorte van een kind; maar kunnen eveneens negatief zijn, zoals bijvoorbeeld een plotse
183
WALDORF, D., ‘Natural recovery from opiate addiction: Some social-psychological processes of untreated recovery’, Journal of Drug Issues, 1983, 266. 184 BIERNACKI, P., Recovery from opiate addiction without treatment: a summary, in ‘The collection and interpretation of data from hidden populations. NIDA Research Monograph 98’, (ed.) LAMBERT, E., Rockville, National Institute on Drug Abuse, 1990, 115. 185 COLEMAN, zoals geciteerd in WALDORF, D., ‘Natural recovery from opiate addiction: Some social-psychological processes of untreated recovery’, Journal of Drug Issues, 1983, 266. 186 SHAFFER, H.J. & JONES, S.B., Quitting Cocaine: the struggle against impulse, Lexington, MA:Lexington Books, 1989, 198p. 187 BRILL, L., The de-addiction process. Springfield,Ill, Charles c. Thomas, 1972, 166p. 188 WALDORF, D., Careers in dope, Englewood Cliffs, New Yersey, Prentice- Hall, 1973, 186p. 189 MADDUX, J.F. & DESMOND, D.P., ‘New light on the maturing out hypothesis in opioid dependence’. Bulletin on Narcotics, 1980, 15-25. 190 MCINTOSH, J. en MCKEGANEY, N., ‘Identity and recovery from dependent drug use: The addicts perspective’, Drugs: Education, Prevention and Policy, 2001, 47-59. 191 HÄNNINEN, V. en KOSKI-JÄNNES, A., ‘Narratives of recovery from addictive behaviours’, Addiction, 1999, 18371848.
51
4. ‘ZELFSTANDIG HERSTEL’ VAN ‘HEROÏNE-AFHANKELIJKHEID’
aftakeling van de gezondheid, de kans dat men in de gevangenis belandt, de dood van een vriend,…192 Ook McIntosh & McKeganey identificeerden de ‘rock bottom experience’ bij enkele respondenten. Bij deze personen was hun herstel van ‘afhankelijk druggebruik’ een kwestie van leven of dood geworden.193 Voorbeeld van een ‘rock bottom experience’: `But when I really decided I wanted to clean up, basically my health was zilch. I was covered in abscesses from head to toe, everywhere. I was only like 6 stone, nobody would talk to me, nobody liked me, I didn’t like maself and I thought if I continued like this I’m going to die. So it came to the crunch, when I decided to clean up, ``right Mary you’re either goin’ to die or you’re goin’ to clean up, what are you goin’ to do?’’An’ that’s when I decided it’s time to clean up.’ (Mary)194
Bij zo’n ‘rock bottom experience’ heeft de ‘afhankelijke’ persoon geen enkele andere keuze dan zijn gebruik stop te zetten. Er is gewoonweg geen enkel ander alternatief. Met dit in het achterhoofd, kunnen we stellen dat het stoppen met gebruik wegens een ‘rock bottom experience’, veel meer motivatie vraagt van de persoon in kwestie dan het geval is bij een rationele beslissing. De rationele beslissing is anders, omdat deze gebaseerd is op een sterke wens om het gebruik stop te zetten, en omdat men beseft dat men iemand is geworden die men niet wil zijn.195 De motivatie om te veranderen ontstaat bij de ‘rock bottom experience’ vaak door negatieve ervaringen, terwijl het bij de rationele beslissing grotendeels draait om een veranderd levensperspectief en positieve ervaringen.196 Een gemeenschappelijk kenmerk van deze twee soorten beslissingen is evenwel dat er bij beide beslissingen een wil is om zijn of haar identiteit te veranderen en te werken aan de toekomst.197
192
MCINTOSH, J. en MCKEGANEY, N., ‘Addicts’ narratives of recovery from drug use: constructing a non-addict identity’, Social Science and Medicine, 2000, 1502-1503. 193 MCINTOSH, J. en MCKEGANEY, N., ‘Identity and recovery from dependent drug use: The addicts perspective’, Drugs: Education, Prevention and Policy, 2001, 53. 194 MCINTOSH, J. en MCKEGANEY, N., ‘Identity and recovery from dependent drug use: The addicts perspective’, Drugs: Education, Prevention and Policy, 2001, 54. 195 MCINTOSH, J. en MCKEGANEY, N., ‘Identity and recovery from dependent drug use: The addicts perspective’, Drugs: Education, Prevention and Policy, 2001, 54. 196 KLINGEMANN, H., ‘The motivation for change from problem alcohol and heroin use’, British Journal of Addiction, 1991, 733. 197 MCINTOSH, J. en MCKEGANEY, N., ‘Identity and recovery from dependent drug use: The addicts perspective’, Drugs: Education, Prevention and Policy, 2001, 54-55.
52
4. ‘ZELFSTANDIG HERSTEL’ VAN ‘HEROÏNE-AFHANKELIJKHEID’
4.4.9 Van ‘compulsief’ naar ‘gecontroleerd gebruik’ Niet enkel abstinentie is de enige weg terug van ‘verslaving’. Harding et al. identificeerden tien voorheen ‘verslaafde’, maar nu ‘gecontroleerde’ gebruikers van heroïne. De gemiddelde duur van de periode van ‘gecontroleerd gebruik’ is 4,6 jaar. Dit is langer dan de gemiddelde duur van de periode waarin men ‘compulsief’ gebruikte, namelijk 12,9 maand.198 De respondenten plannen hun gebruik zorgvuldig, wat erop duidt dat hier controlemechanismen aan het werk zijn.199 De auteurs stellen dat deze voorheen ‘verslaafde’ gebruikers stabieler zijn dan andere ‘gecontroleerde gebruikers’. Dit zou zo kunnen zijn doordat zij reeds ervaring hebben met ‘verslaving’ en dat ze zich dus beter bewust zijn van de gevaren die ze willen vermijden.200
4.5 Het mogelijke zelf: de drijfveer voor identiteitsverandering Een opmerkelijke vaststelling binnen het internationale drugsonderzoek, zowel bij ‘gecontroleerde heroïnegebruikers’ als bij heroïnegebruikers in therapeutische centra en gevangenissen, is dat de elementen identiteit en zelfbeeld een belangrijke rol spelen bij het onder controle houden van het gebruik, alsook bij het terug verwerven van controle na een periode van ‘afhankelijkheid’. Eerst en vooral zal ik verduidelijken wat het zelfbeeld effectief inhoudt, om daarna het belang ervan voor het terug verwerven van controle na een periode van ‘afhankelijkheid’ uit te stippelen. 4.5.1 Het zelfbeeld gedefinieerd Zelfkennis komt er niet van de ene dag op de andere. Het ontwikkelt zich door de jaren heen, begint tijdens de kindertijd, stijgt gradueel tijdens de adolescentie en is compleet op oudere leeftijd. Het zelfbeeld vormt de basis om jezelf te kunnen begrijpen en geeft antwoorden op vragen zoals: “wie ben ik?”.201
198 HARDING, W., ZINBERG, N., STELMACK, S.M., en BARRY, M., ‘“Formerly Addicted-Now-Controlled Opiate Users” mimeographed’, The International Journal of the Addictions, 1979, 54. 199 HARDING, W., ZINBERG, N., STELMACK, S.M., en BARRY, M., ‘“Formerly Addicted-Now-Controlled Opiate Users” mimeographed’, The International Journal of the Addictions, 1979, 55. 200 HARDING, W., ZINBERG, N., STELMACK, S.M., en BARRY, M., ‘“Formerly Addicted-Now-Controlled Opiate Users” mimeographed’, The International Journal of the Addictions, 1979, 56. 201 LARSEN, R.J. & BUSS, D.M., Personality pyschology. Domains of knowledge about human nature. Fourth edition, New York, McGraw-Hill, 2010, 438.
53
4. ‘ZELFSTANDIG HERSTEL’ VAN ‘HEROÏNE-AFHANKELIJKHEID’
De eerste persoon die het begrip ‘zelf’ substantieel vorm gaf was William James. Naar zijn mening bestaat de persoonlijkheid uit twee basiselementen, namelijk het ervaren, oordelende deel die hij het ‘I’ heette en het ‘Me’ dat de inhoud van de ervaring vertegenwoordigt. Het ‘I’ is het zelf als subject, het ‘Me’ is het zelf als object. De mens is dus in staat zich simultaan als subject en als object te ervaren. Het ‘I’ kan worden beschouwd als de denkende, voelende, willende, handelende, observerende en evaluerende instantie in de persoon. Het ervaart, reflecteert, organiseert, selecteert, integreert in functie van zelfwaardering en erkenning door anderen. Het ‘I’ is dus meer proces dan inhoud. Het ‘Me’ kan geobserveerd worden. Het is een betekenissysteem als resultaat van reflectie door het ‘I’.202 Cooley is een andere bekende theoreticus die baanbrekend werk verrichtte over het zelfbeeld van de mens. Hij introduceerde de ‘looking-glass self’ theorie. Daarmee stelde hij als eerste dat het zelfbeeld bepalend wordt beïnvloed door hetgeen anderen over je denken. Het zelfbewustzijn bestaat uit de unieke menselijke kwaliteit om zichzelf te zien van buiten uit. Het zelfbewustzijn stelt de mens in staat zichzelf te zien zoals anderen hem/haar zien (looking-glass self). Ons zelfbeeld of zelfconcept wordt ontwikkeld op basis van de evaluaties van anderen. De gevoelens en de ideeën over onszelf zijn afgeleid van de manier waarop wij denken dat anderen ons zien of evalueren. Een gunstige evaluatie leidt tot een positief zelfbeeld, een ongunstige evaluatie tot een negatief zelfbeeld. Zelfs als wij een verkeerde inschatting maken van de wijze waarop wij denken dat anderen ons zien, wordt dit beeld een onderdeel van ons zelfbeeld. De ontwikkeling van het zelfbeeld is volgens de theorie van Cooley nooit een afgewerkt product. Overigens is het niet zo dat het oordeel van elke ander belangrijk is voor de ontwikkeling van het zelfbeeld, maar zijn het vooral de oordelen van de personen die betekenis hebben voor de betrokkene (de significante ander) die van belang zijn.203 Mead en Blümer zagen de ontwikkeling van het zelfbeeld veel breder dan de significante ander. Het ontstaan van het zelf vindt volgens hen plaats in een aanhoudend interactieproces met de omgeving, namelijk de ‘generalized other’. Men leert zijn omgeving zien als anderen die zich op een bepaalde manier gedragen, denken, voelen, enzovoort. Het zelfbeeld ontstaat vanuit het telkens weer interpreteren en evalueren van de generalized other. Mead noemde dit
202
JAMES, W., the principles of psychology, 1890, Chapter 10, zoals geciteerd in VAN DER PLOEG, J.D., Gedragsproblemen: ontwikkelingen en risico’s, Rotterdam, Lemniscaat BV, 1998, 195. 203 COOLEY, G., Human nature and social order, 1902, zoals geciteerd in VAN DER PLOEG, J.D., Gedragsproblemen: ontwikkelingen en risico’s, Rotterdam, Lemniscaat BV, 1998, 195-196.
54
4. ‘ZELFSTANDIG HERSTEL’ VAN ‘HEROÏNE-AFHANKELIJKHEID’
ook wel ‘taking the role of the other’. Mensen zijn in staat om mentaal van positie te verwisselen en zich heel vlug te bekijken vanuit het gezichtspunt van de andere voor ze weer naar het eigen gezichtspunt terugkeren. Deze korte overstap maakt het mogelijk om hetgeen de ander uitdrukte, te interpreteren en er gepast op te reageren. De ontwikkeling van de menselijke geest en van het zelf kan dus niet buiten de sociale context geplaatst worden. Een actor kan enkel tot het bewustzijn van zichzelf komen door de gebaren van de anderen.204 De inzichten van Cooley, Mead en Blümer behoren tot de stroming van het symbolisch interactionisme. Binnen deze stroming staan de interactieprocessen tussen de mensen centraal. Deze theorieën stellen dat we onszelf zien zoals anderen ons zien. Ons zelfbeeld wordt met andere woorden continu gevormd en hervormd tijdens interactie met anderen doordat we de eigenschappen die anderen ons toeschrijven internaliseren. Het individu is echter geen passieve actor die lijdzaam de impressies van anderen ondergaat. De boodschappen die een individu ontvangt van externe bronnen worden niet automatisch geïntegreerd in iemand ’s zelfbeeld. Een belangrijk onderdeel van het proces van behouden en hervormen van iemand ’s identiteit, ligt in het vermogen van het individu om de boodschappen die hij/zij ontvangt van anderen, te interpreteren en zo te accepteren, te verwerpen of aan te passen.205 Het zelfbeeld definieer ik in mijn masterproef als het beeld dat iemand heeft van zichzelf, als resultaat van zelfreflectie en interactieprocessen. In het algemeen is het dus een antwoord op vragen zoals: “wie ben ik, wat vind ik van mezelf, wat zijn mijn kwaliteiten en beperkingen,…? Het is alles wat men weet over zichzelf. 4.5.2 Het mogelijke zelf Naast het eigenlijk zelfbeeld bestaat er ook nog het ‘mogelijke zelf’. Het ‘mogelijke zelf’ omvat de vele ideeën die iemand heeft over wie hij of zij zou kunnen worden, wie hij of zij hoopt te worden, of wie hij of zij vreest te worden. Gezien het ‘mogelijke zelf’ een rol speelt in het bepalen van het zelfbeeld, kan het ‘mogelijke zelf’ het gedrag van een persoon op een zekere manier beïnvloeden. Als je bijvoorbeeld een astronaut wil worden, zal dit bepalen welke keuzes je tijdens je studieloopbaan maakt. Het ‘mogelijke zelf’ zal een persoon dus
204
BLÜMER, H., Symbolic interactionism: perspective and method, Berkeley (California), University of California Press, 1986, 208p. 205 MCINTOSH, J. en MCKEGANEY, N., ‘Identity and recovery from dependent drug use: The addicts perspective’, Drugs: Education, Prevention and Policy, 2001, 49.
55
4. ‘ZELFSTANDIG HERSTEL’ VAN ‘HEROÏNE-AFHANKELIJKHEID’
beïnvloeden in het maken van beslissingen. Men kan het zien als de bruggen tussen het heden en de toekomst.206 Net zoals de persoon die een beeld heeft van zichzelf als astronaut, hebben sommige ‘afhankelijke gebruikers’ een beeld van zichzelf als abstinent persoon of ‘gecontroleerd gebruiker’ en kan dit een drijfveer zijn in het toewerken naar dit ‘mogelijke zelf’. Het thema dat steeds terugkomt binnen het onderzoek naar ‘zelfstandig herstel’ van een ‘verslaving’ is het beheren van een gehavende identiteit, of beter ‘the management of a spoiled identity’. Het besef van een ‘spoiled identity’ is het besef van een individu dat hij of zij bepaalde kenmerken bezit die onaanvaardbaar zijn voor zowel zichzelf als voor significante anderen.207 Jorquez beschrijft dit als een ‘naked lunch experience’. Het is een staat van acuut zelfbewustzijn dat vaak voorkomt tijdens een ‘rock bottom experience’. Wanneer een ‘rock bottom experience’ gepaard gaat met zo’n ‘naked lunch experience’ is het verlangen om te stoppen met gebruik het sterkst. Hij omschrijft dit fenomeen als volgt: “A cognitive and affective state of acute self- awareness, experienced without benefit of protective defense mechanisms, of the self in a situation perceived as dangerous to the physical, psychological, or social selves”.208
Uit een onderzoek van McIntosh & McKeganey bleek dat respondenten vaak de neiging hadden een onderscheid te maken tussen de persoon die ze echt zijn, en de persoon die ze zijn geworden als gevolg van hun druggebruik. Dit onderscheid werd vaak gemaakt door bijkomend nadruk te leggen op de zaken die ze deden als ‘afhankelijke gebruiker’, die ze normaal gezien nooit zouden doen, zoals bijvoorbeeld zichzelf prostitueren om aan drugs te geraken.209 De persoon beseft dus dat hij of zij iemand is geworden die hij of zij eigenlijk niet is. De persoon beseft dat zijn of haar identiteit beschadigd is en dat daar iets aan gedaan moet worden.
206
LARSEN, R.J. & BUSS, D.M., Personality pyschology. Domains of knowledge about human nature. Fourth edition, New York, McGraw-Hill, 2010, 442. 207 MCINTOSH, J. en MCKEGANEY, N., ‘Identity and recovery from dependent drug use: The addicts perspective’, Drugs: Education, Prevention and Policy, 2001, 51. 208 JORQUEZ, J.S., ‘The retirement phase of heroin using careers’, Journal of Drug Issues, 1983, 353. 209 MCINTOSH, J. en MCKEGANEY, N., ‘Addicts’ narratives of recovery from drug use: constructing a non-addict identity’, Social Science and Medicine, 2000, 1505-1506.
56
4. ‘ZELFSTANDIG HERSTEL’ VAN ‘HEROÏNE-AFHANKELIJKHEID’
Niet enkel het besef van een beschadigde identiteit is dus voldoende om de beslissing om te stoppen te maken. Het besef van een beschadigde identiteit, gaat hand in hand met de wens om te veranderen, met een nieuw toekomstbeeld. Vaak wordt die wens naar een nieuwe levensstijl gestimuleerd door een positieve gebeurtenis zoals bijvoorbeeld het begin van een nieuwe relatie of de geboorte van een baby. Zo’n gebeurtenissen schudden de ‘verslaafde’ wakker en hij of zij beseft dat er iets is dat beter is dan het heden en dat het de moeite waard is om daarnaar te streven.210 Het komt eveneens voor dat negatieve gebeurtenissen een persoon aanzetten om te handelen en hun beslissing om hun gebruik te stoppen waar te maken. Waldorf geeft in dit kader een voorbeeld van een man wiens vrouw in zijn armen gestorven is ten gevolge van een overdosis. Vanaf die dag zweerde hij nooit meer heroïne te gebruiken.211
4.6 Afstand houden van de drugwereld en een alternatief creëren Wanneer ‘afhankelijke gebruikers’ beslissen hun gebruik te staken, vragen ze zich vaak af wat ze nu ter vervanging moeten gaan doen. Dit is dan vooral van toepassing voor die personen die heel diep in de drugwereld teruggetrokken waren. Ze weten niet waar ze naartoe moeten en hebben geen goede banden meer met familie en niet- druggebruikende vrienden. Voor deze personen is het creëren van een alternatief van groot belang. Zij zien het vaak als een proces van bekering en trekken zich even diep terug in een nieuwe sociale wereld, als ze zich terugtrokken in de heroïnescene. Vaak gaat het dan om politieke of religieuze bewegingen die de aandacht trekken van de ‘ex- verslaafde’.212 ‘Afhankelijke gebruikers’ die daarentegen nooit erg teruggetrokken waren in de heroïnescene hebben het veel makkelijker om het gat op te vullen, door bijvoorbeeld een relatie opnieuw aan te vatten die nooit echt helemaal gebroken was.213 In ieder geval is het zich terugtrekken uit de heroïnescene en het ontwikkelen van normale relaties een belangrijke stap die moet gemaakt worden om te herstellen van ‘afhankelijkheid’.
210
MCINTOSH, J. en MCKEGANEY, N., ‘Identity and recovery from dependent drug use: The addicts perspective’, Drugs: Education, Prevention and Policy, 2001, 56. 211 WALDORF, D., ‘Natural recovery from opiate addiction: Some social-psychological processes of untreated recovery’, Journal of Drug Issues, 1983, 274-275. 212 WALDORF, D., ‘Natural recovery from opiate addiction: Some social-psychological processes of untreated recovery’, Journal of Drug Issues, 1983, 267. 213 BIERNACKI, P., Recovery from opiate addiction without treatment: a summary, in ‘The collection and interpretation of data from hidden populations. NIDA Research Monograph 98’, (ed.) LAMBERT, E., Rockville, National Institute on Drug Abuse, 1990, 116.
57
4. ‘ZELFSTANDIG HERSTEL’ VAN ‘HEROÏNE-AFHANKELIJKHEID’
Zich terugtrekken uit de heroïnescène omvat dus in principe twee processen. In eerste instantie dient de gebruiker zich los te rukken uit het heroïnebestaan en worstelt hij nog vaak met het abstinent blijven. Dit noemt Jorquez het ‘extrication process’. Naarmate de problemen binnen het terugtrekkingsproces geleidelijk aan opgelost geraken, begint de accommodatie van de ex- gebruiker. Dit noemt Jorquez het ‘accomodation process’. Tijdens dit proces past de ex- gebruiker zich geleidelijk aan zijn nieuwe levensstijl aan.214 Afstand creëren tussen zichzelf en de drugwereld werd ook door McIntosh & McKeganey als een belangrijk element beschouwd in het proces van het construeren van een ‘non addict identity’. Zij merkten op dat het creëren van die afstand gebeurt door het herinterpreteren van de levensstijl die men had als druggebruiker. De herstellende persoon herinterpreteert voor zichzelf de effecten van de drugs, de relaties die hij of zij had met andere druggebruikers en de strengheid van het vasthouden aan hun gewoontes. De effecten van de drugs worden gezien als iets negatiefs in plaats van een positieve ervaring. Na verloop van tijd, wanneer men reeds een lange drugcarrière achter de rug heeft, zijn de effecten van de drugs niet meer aangenaam. Men gebruikt om zich normaal te voelen, om geen last te hebben van onthoudingsverschijnselen. Men beseft dat druggebruik enkel positieve effecten genereert in het begin van de drugcarrière en men ziet de ware aard van hun levensstijl als druggebruiker onder ogen. Niet enkel de effecten van de drugs worden opnieuw geïnterpreteerd. Ook de relaties die men had met andere druggebruikers worden in een geheel ander daglicht geplaatst. Men komt tot het besef dat de mensen waar men vroeger mee omging, geen echte vrienden zijn. Eveneens het feit dat druggebruiken zo’n hardnekkige gewoonte is geworden, dat het hun leven beheerst, doet de herstellende persoon beseffen dat het zo niet meer verder kan. Het herinterpreteren van al deze elementen van de levensstijl als druggebruiker zijn belangrijk in het construeren van een ‘non addict identity’.215
4.7 Obstakels Een persoon die herstelt van zijn ‘afhankelijkheid’ heeft heel wat obstakels te overwinnen. De moeilijkheidsgraad van dat traject is evenwel afhankelijk van verschillende factoren. De mate waarin de herstellende persoon als ‘verslaafde’ betrokken was bij de heroïnescene, de mate waarin hij of zij nog betrokken was in normale sociale omgevingen en de mate waarin hij of
214
JORQUEZ, J.S., ‘The retirement phase of heroin using careers’, Journal of Drug Issues, 1983, 355. MCINTOSH, J. en MCKEGANEY, N., ‘Addicts’ narratives of recovery from drug use: constructing a non-addict identity’, Social Science and Medicine, 2000, 1504-1505.
215
58
4. ‘ZELFSTANDIG HERSTEL’ VAN ‘HEROÏNE-AFHANKELIJKHEID’
zij conventionele, sociale relaties heeft verbroken is gerelateerd aan de weg die de persoon opgaat na zijn periode van ‘afhankelijkheid’.216 Hoe dieper men in de heroïnescène gesukkeld is, hoe meer obstakels men zal moeten overwinnen. Het sociale stigma waarmee herstellende ‘verslaafden’ te maken krijgen plaatst hen in een moeilijke situatie. Sociale stigma’s vormen een enorme barrière die moet overwonnen worden wanneer men het gebruik wil stopzetten en men zijn leven wil veranderen.217 ‘Niet-verslaafden’ nemen vaak een bange, achterdochtige positie in en staan negatief tegenover een herstellende ‘verslaafde’. Dit obstakel overwinnen is een lang en moeilijk proces. Na verloop van tijd zal de herstellende ‘verslaafde’ geaccepteerd worden wanneer men merkt dat hij of zij zich engageert in normale activiteiten, werkt, sociale verplichtingen nakomt, enzovoort. Zo zullen de gevoelens van onzekerheid en twijfel bij de herstellende ‘verslaafde’ na verloop van tijd ook verminderen en zal hij of zij met meer overtuiging zijn ‘nonaddict identity’ accepteren.218
4.8 Conclusie Personen die ‘afhankelijk’ zijn geweest van heroïne blijken zelfstandig van hun ‘afhankelijkheid’ te kunnen herstellen. Verscheidene studies tonen aan dat het aantal gebruikers dat positief testte op het moment van het interview hoger lag bij de behandelde gebruikers dan bij de onbehandelde gebruikers. Onbehandelde gebruikers lijken dus beter in staat abstinent te blijven. Het is echter nog steeds geen sinecure in te schatten hoe groot deze groep is binnen het totaal aantal ‘ex- verslaafden’. Het gaat hier immers om een verborgen populatie, waarvan het dark number groter zou kunnen zijn dan men verwacht. ‘Ex- verslaafden’ beëindigen op verscheidene manieren hun carrière als ‘heroïneverslaafde’. Sommige personen worden volwassen en vinden dat het tijd is hun verantwoordelijkheden op te nemen. Men groeit eruit en laat de heroïne voor wat ze is (maturing out).
216
BIERNACKI, P., Recovery from opiate addiction without treatment: a summary, in ‘The collection and interpretation of data from hidden populations. NIDA Research Monograph 98’, (ed.) LAMBERT, E., Rockville, National Institute on Drug Abuse, 1990, 117. 217 BIERNACKI, P., Recovery from opiate addiction without treatment: a summary, in ‘The collection and interpretation of data from hidden populations. NIDA Research Monograph 98’, (ed.) LAMBERT, E., Rockville, National Institute on Drug Abuse, 1990, 117. 218 BIERNACKI, P., Recovery from opiate addiction without treatment: a summary, in ‘The collection and interpretation of data from hidden populations. NIDA Research Monograph 98’, (ed.) LAMBERT, E., Rockville, National Institute on Drug Abuse, 1990, 118.
59
4. ‘ZELFSTANDIG HERSTEL’ VAN ‘HEROÏNE-AFHANKELIJKHEID’
Anderen groeien uit hun deviante levensstijl en meten zichzelf een meer conventioneel leven aan. Men beslist niet uitdrukkelijk om te stoppen met gebruik, maar men laat zich door omstandigheden wegglijden uit het heroïnebestaan (drifting out). Vervolgens zijn er die personen die als gevolg van situationele veranderingen hun gebruik stopzetten. Het voorbeeld van de Vietnamveteranen die in staat waren te herstellen van hun ‘verslaving’ toont aan dat omgevingsfactoren een significante invloed hebben op het gebruikspatroon. Nog andere ‘ex- verslaafden’ beslissen simpelweg hun oude dag door te brengen in vrijheid en geven de heroïne op (retirement). Een meer problematische manier om ‘verslaving’ te overkomen is het zich storten in nieuwe ‘verslaving’. Sommige gebruikers worden alcoholicus, anderen mentaal ziek. ‘Conversie’ betreft dan die personen die zich engageren in bepaalde religieuze of spirituele groepen om hun ‘verslaving’ te overwinnen. Vervolgens zijn er ook personen die hun gebruik gewoonweg verminderen. Men switcht van ‘compulsief gebruik’ naar ‘gecontroleerd gebruik’. Deze personen hebben vermoedelijk een stabieler gebruikspatroon dan andere ‘gecontroleerde gebruikers’ omwille van hun ervaring met ‘afhankelijkheid’. De meest bekende paden om ‘verslaving’ achter zich te laten zijn uiteindelijk de rationele beslissing en de ‘rock bottom experience’. Heroïne opgeven op basis van een rationele afweging van voordelen en nadelen vraagt waarschijnlijk minder motivatie van de persoon in kwestie dan het geval is bij een ‘rock bottom experience’. De motivatie om te veranderen ontstaat bij de ‘rock bottom experience’ vaak door negatieve ervaringen, terwijl het bij de rationele beslissing grotendeels draait om een veranderd levensperspectief en positieve ervaringen. ‘Heroïneverslaafden’ hebben vaak een gevoel van ontevredenheid bij de persoon die ze zijn geworden. Er is een wil om zijn of haar identiteit te veranderen en te werken aan de toekomst. Personen die besef hebben van hun beschadigde identiteit, maken vaak een onderscheid tussen de persoon die ze zijn geworden omwille van hun druggebruik, en de persoon die ze werkelijk zijn. De wil om terug te worden wie ze echt zijn, drijft hen om het herstelproces gaande te houden. Om dit proces succesvol te doorlopen is het van groot belang dat de personen zich distantiëren van de drugwereld. Dit doen zij succesvol door voor zichzelf alles wat rond de drugsscène draait te herinterpreteren. De herstellende persoon herinterpreteert voor zichzelf de effecten 60
4. ‘ZELFSTANDIG HERSTEL’ VAN ‘HEROÏNE-AFHANKELIJKHEID’
van de drugs, de relaties die hij of zij had met andere druggebruikers en de strengheid van het vasthouden aan hun gewoontes. Alles wordt in een negatief daglicht geplaatst. Door alles een negatieve connotatie te geven is het voor de herstellende persoon vermoedelijk veel makkelijker om afstand te nemen van zijn of haar vorige levensstijl.
61
5
KENMERKEN VAN ‘GECONTROLEERD HEROÏNEGEBRUIK’
5.1 Inleiding Uit een vorig hoofdstuk is gebleken dat enkele onderzoeken het bestaan van ‘gecontroleerd gebruik’ van heroïne konden aantonen. ‘Gecontroleerd gebruik’ van heroïne is dus mogelijk. Hoe komt het dan dat de ene persoon dit kan en de andere niet? Onderzoek naar ‘gecontroleerd gebruik’ van heroïne heeft zich al vaker toegespitst op de verschillen tussen ‘afhankelijke gebruikers’ en ‘gecontroleerde gebruikers’. In dit hoofdstuk gaan we op zoek naar die verschillende kenmerken. Ik zal achtereenvolgens kenmerken van ‘gecontroleerde gebruikers’ trachten te achterhalen op vlak van beginleeftijd, initiatieprocessen, reden van gebruik, mate van gebruik, manier van toediening, gebruik van andere drugs, omgevingsfactoren en het dagelijks leven. Op die manier kunnen we nagaan wat de ‘gecontroleerde gebruiker’ differentieert van de ‘afhankelijke gebruiker’ en kunnen we later in deze masterproef bepalen of deze verschillen determinerend zijn voor het al dan niet ‘gecontroleerd gebruik’.
5.2 Beginleeftijd Onderzoek naar cliënten in de drughulpverlening toonde aan dat het eerste gebruik van illegale drugs gesitueerd werd op een leeftijd van 14 tot 15 jaar.219 Studies bij kwetsbare groepen (jonge criminelen220, daklozen221) geven een leeftijd aan van 13 tot 14 jaar voor het eerste druggebruik, en een leeftijd tussen 15 en 18 jaar voor het eerste heroïnegebruik. Druggebruik bij een steekproef van ‘niet- afhankelijke’ en ‘gecontroleerde afhankelijke gebruikers’ (Warburton, Turnbull & Hough) begon iets later dan wordt gezien in studies bij
219
EDMUNDS, M., MAY, T., HEARNDEN, I. & HOUGH, M. (1998) ‘Arrest referral: emerging lessons from research’, [WWW] http://www.kcl.ac.uk/depsta/law/research/icpr/publications/Arrest%20Referral,%20emerging%20lessons%20from%20resear ch.pdf [17/04/2010] 220 HAMMERSLEY, R., MARSLAND, L. & REID, M (2003), ‘Substance use by young offenders: the impact of the normalisation of drug use in the early years of the 21st century. Home Office Research Study 261’ [WWW] http://rds.homeoffice.gov.uk/rds/pdfs2/hors261.pdf [15/07/2010] 221 WINCUP, E., BUCKLAND, G. & BAYLISS, R. (2003) ‘Youth homelessness and substance use: report to the drugs and alcohol research unit. Home Office Research Study 258’ [WWW] http://rds.homeoffice.gov.uk/rds/pdfs2/hors258.pdf [23/05/2010]
62
5. KENMERKEN VAN ‘GECONTROLEERD HEROÏNEGEBRUIK’
kwetsbare groepen, maar ongeveer rond dezelfde tijd als wordt gerapporteerd in studies naar ‘problematische gebruikers’ in de drughulpverlening. Van de ‘niet- afhankelijke’ en ‘gecontroleerde afhankelijke gebruikers’ probeerde 70% voor het eerst een illegale drug tussen de leeftijd van 13 en 16 jaar, met een gemiddelde leeftijd van 15 jaar. Het eerste gebruik van heroïne kwam voor op een gemiddelde leeftijd van 20 jaar.222 Bij een onderzoek van Shewan & Dalgarno kunnen we eenzelfde trend terugvinden. 124 ‘gecontroleerde gebruikers’ hadden een gemiddelde leeftijd van 21,4 jaar bij hun eerste heroïnegebruik.223 ‘Gecontroleerde gebruikers’ van heroïne beginnen dus waarschijnlijk later met druggebruik dan bijvoorbeeld het geval is bij meer kwetsbare groepen. Dit zou er kunnen op wijzen dat een vroege start met druggebruik een risicofactor is voor toekomstig ‘problematisch gebruik’. Een veel geciteerd onderzoek in dit kader is dat van Robins en Przybeck. Resultaten van hun onderzoek toonden aan dat 49% van degene die illegale drugs gebruikten voor de leeftijd van 15 jaar een ‘problematisch’ patroon van druggebruik ontwikkelden, terwijl 89% van degene die pas na de leeftijd van 24 jaar drugs begonnen te gebruiken niet met een drugprobleem te maken kregen.224 Een nationale survey van Grant & Dawson onderzocht de relatie tussen de beginleeftijd en latere druggerelateerde problemen als ‘drugsmisbruik’ en ‘drugafhankelijkheid’, zoals omschreven in DSM-IV. Het onderzoek toonde aan dat zowel de prevalentie van ‘drugsmisbruik’ als van ‘drugafhankelijkheid’ afnam in functie van een hogere beginleeftijd. Opgemerkt moet worden dat verschillende soorten legale en illegale drugs in deze studie betrokken werden en het dus niet enkel heroïne betreft.225
222
WARBURTON, H., TURNBULL, P.J. en HOUGH, M., Occasional and controlled heroin use, not a problem?, Joseph Rowntree Foundation, King’s College London, 2005, 9. 223 SHEWAN, D. en DALGARNO, P., ‘Evidence for controlled heroin use? Low levels of negative health and social outcomes among non-treatment heroin users in Glasgow’, British Journal of Health Psychology, 2005, 38. 224 ROBINS, L.N. & PRZYBECK, T.R., Age of onset of drug use as a factor in drug and other disorders in NIDA Research Monograph 56. Etiology of drug abuse: implications for prevention, Rockville, National Institute on Drug Abuse, (eds.) JONES, C.L. & BATTJES, R.L., 1985, 283p. 225 GRANT, B.F. & DAWSON, D.A., ‘Age of onset of drug use and its association with DSM-IV drug abuse and dependence’, Journal of substance abuse, 1998, 169.
63
5. KENMERKEN VAN ‘GECONTROLEERD HEROÏNEGEBRUIK’
Figuur 2: Lifetime prevalentie van drugsmisbruik in functie van beginleeftijd226
Figuur 3: Lifetime prevalentie van drugafhankelijkheid in functie van beginleeftijd227
226
GRANT, B.F. & DAWSON, D.A., ‘Age of onset of drug use and its association with DSM-IV drug abuse and dependence’, Journal of substance abuse, 1998, 168. 227 GRANT, B.F. & DAWSON, D.A., ‘Age of onset of drug use and its association with DSM-IV drug abuse and dependence’, Journal of substance abuse, 1998, 170.
64
5. KENMERKEN VAN ‘GECONTROLEERD HEROÏNEGEBRUIK’
Ook enkele Amerikaanse onderzoeken toonden aan dat de etiologie van ‘problematisch gebruik’ verschillend is van de etiologie van ‘experimenteel gebruik’. 228
5.3 Initiatieprocessen De redenen waarom men start met heroïnegebruik zijn complex en hangen vaak samen met verschillende omstandigheden. Het merendeel van de gebruikers gaat niet bewust op zoek naar heroïne maar komt er enkel toevallig mee in aanraking via vrienden. Men ontmoet bijvoorbeeld een nieuwe partner die heroïne blijkt te gebruiken, men ontmoet nieuwe vrienden,… De sociale omgeving van een persoon kan cruciaal zijn in het bepalen of iemand al dan niet zal overgaan tot heroïnegebruik. Wanneer iemand in een omgeving vertoeft waar veel heroïne wordt gebruikt, wordt de situatie na verloop van tijd zodanig genormaliseerd, dat er aan de barrières die hen tegenhouden om de drug niet te gebruiken, minder belang wordt gehecht. Velen zouden dan spreken van ‘peer pressure’. ‘Peer pressure’ wordt vaak als verklarende factor aangehaald voor het beginnend druggebruik. Met ‘peer pressure’ duidt men op het proces waarbij de omgeving van een persoon een zodanige druk uitoefent, dat de persoon in kwestie niet meer anders kan dan de drug te gebruiken. Dit impliceert dat de mens een zodanig passieve actor zou zijn, dat hij of zij geen enkele keuzemogelijkheid meer heeft en niet meer in staat is te weigeren. Volgens Coggans & McKellar is het individu echter geen passieve actor en spreekt men dan ook beter van ‘peer preference’.229 Mensen kiezen gelijkgestemde vrienden, eerder dan dat deze vrienden hen dwingen om te engageren in bepaald gedrag dat zij niet willen stellen.230 Nog andere dan sociale factoren worden door ‘gecontroleerde gebruikers’ aangehaald als redenen waarom zij zijn beginnen gebruiken: men probeert de drug uit nieuwsgierigheid, met wil de ‘comedown’ van andere drugs verzachten, met probeert het omdat hun vorige ervaringen met andere drugs ook niet tot noemenswaardige problemen hebben geleid zoals vaak wordt geopperd in de media of men begint te gebruiken na een kritiek moment in hun leven (bv. de dood van een familielid).231
228 LLOYD, C., ‘Risk factors for problem drug use: identifying vulnerable groups’, Drugs: education, prevention and policy, 1998, 218. 229 COGGANS, N. & MCKELLAR, S., ‘Drug use amongst peers: peer pressure or peer preference?’, Drugs: education, prevention and policy, 1994, 15. 230 COGGANS, N. & MCKELLAR, S., ‘Drug use amongst peers: peer pressure or peer preference?’, Drugs: education, prevention and policy, 1994, 17. 231 WARBURTON, H., TURNBULL, P.J. en HOUGH, M., Occasional and controlled heroin use, not a problem?, Joseph Rowntree Foundation, King’s College London, 2005, 10-12.
65
5. KENMERKEN VAN ‘GECONTROLEERD HEROÏNEGEBRUIK’
5.4 Reden van gebruik Personen die heroïne op een ‘gecontroleerde’ manier gebruiken geven andere redenen aan voor hun gebruik dan ‘afhankelijke gebruikers’. ‘Gecontroleerde niet- afhankelijke gebruikers’ nemen heroïne in om een soort gevoel van welzijn te bekomen. Men heeft een aangenaam fysiek gevoel van warmte of comfort en men voelt zich kalm en relaxed. Heroïne vermindert de capaciteit om emotioneel op een situatie te reageren en dit blijkt ook een belangrijke factor te zijn die bijdraagt tot het gevoel van welzijn. Men kan zich volledig ontspannen en men hoeft zich geen zorgen meer te maken.232 In tegenstelling tot de ‘onafhankelijke gebruikers’, is het gebruik van heroïne bij ‘afhankelijke gebruikers’ eerder bedoeld om afkicksymptomen te vermijden en een soort gevoel van normaliteit te behouden.233 Powell zocht naar de redenen die zijn respondenten toeschreven aan hun ‘occasioneel heroïnegebruik’. Heel wat variërende antwoorden kwamen uit de bus: S1 gebruikt omdat het hem een gevoel van sterkte en competentie geeft, S7 gebruikt omdat het hem een gevoel van mannelijkheid geeft, S11 gebruikt om met zijn depressie en woede te kunnen omgaan, S5 gebruikt om zijn problemen aan te kunnen, S2 en S3 gebruiken omdat het de expressie van hun emoties faciliteert. De meerderheid van de sample, zo stelt Powell, zou met S2 en S3 akkoord gaan.234 Zinberg concludeerde dan op zijn beurt dat ‘gecontroleerde gebruikers’ (22%) minder ‘ongezonde’ motieven hadden voor hun gebruik dan ‘compulsieve gebruikers’ (72%), en dat meer ‘gecontroleerde gebruikers’ (78%) dan ‘compulsieve gebruikers’ (28%) een sociaal motief hadden.235
232
WARBURTON, H., TURNBULL, P.J. en HOUGH, M., Occasional and controlled heroin use, not a problem?, Joseph Rowntree Foundation, King’s College London, 2005, 27-28. 233 WARBURTON, H., TURNBULL, P.J. en HOUGH, M., Occasional and controlled heroin use, not a problem?, Joseph Rowntree Foundation, King’s College London, 2005, 27-28. 234 POWELL, D.H., ‘A pilot study of occasional heroin users’, Archives of General Psychiatry, 1973, 591. 235 ZINBERG, N. (1984) ‘Drug, set and setting. The basis for controlled intoxicant use’ [WWW] http://www.drugtext.org/index.php?option=com_content&view=article&id=1565%3A3-research-methodology-and-data&catid=109%3Adrug-set-and-setting&Itemid=5&lang=en [27/07/2010]
66
5. KENMERKEN VAN ‘GECONTROLEERD HEROÏNEGEBRUIK’
Tabel 5: Motieven voor opiaatgebruik (onderzoek Zinberg)236
Shewan & Dalgarno gingen eveneens na welke redenen heroïnegebruikers toeschreven aan hun gebruik. Er werden 4 keuzemogelijkheden gegeven: ik gebruik heroïne omwille van lange termijn situaties in mijn leven waar ik geen controle over heb (a), ik gebruik heroïne constant, ik wil het niet maar ik kan het niet in de hand houden (b), ik gebruik heroïne occasioneel omdat ik het wil en ik het kies (c), ik gebruik heroïne constant, omdat ik het wil en ik het kies (d). Deze attributies kunnen onderverdeeld worden in deze die een verklaring geven voor ‘afhankelijk gebruik’ (a en b) en deze die een verklaring geven voor ‘gecontroleerd gebruik’ (c en d). De zwaardere gebruikers scoorden significant hoger op a en b en scoorden significant lager op c. Deze resultaten tonen aan dat er een duidelijk onderscheid kan gemaakt worden tussen de lichtere en de zwaardere gebruikers. Er is echter 1 contradictie in de bevindingen en dat is dat de zwaardere gebruikers ook op de laatste attributie (d) hoger scoorden dan de lichtere gebruikers, ondanks het feit dat deze attributie compleet het tegenovergestelde weergeeft van attributie b237.
5.5 Mate van gebruik Op basis van de mate van het gebruik zouden we een onderverdeling kunnen maken tussen ‘gecontroleerde heroïnegebruikers’ en ‘problematische heroïnegebruikers’. We moeten echter in het achterhoofd houden dat het onderscheid tussen ‘gecontroleerde gebruikers’ en ‘problematische gebruikers’ eerder kunstmatig is. We zouden dan ook beter spreken van een continuüm van verschillende gebruikspatronen waarover heroïnegebruikers zich verplaatsen.
236
ZINBERG, N. (1984) ‘Drug, set and setting. The basis for controlled intoxicant use’ [WWW] http://www.drugtext.org/index.php?option=com_content&view=article&id=1565%3A3-research-methodology-and-data&catid=109%3Adrug-set-and-setting&Itemid=5&lang=en [27/07/2010] 237 SHEWAN, D. en DALGARNO, P., ‘Evidence for controlled heroin use? Low levels of negative health and social outcomes among non-treatment heroin users in Glasgow’, British Journal of Health Psychology, 2005, 43-44.
67
5. KENMERKEN VAN ‘GECONTROLEERD HEROÏNEGEBRUIK’
De gebruikers hier beschreven situeren zich steeds tussen het begin en het midden van het continuüm waar het gebruik wordt beschouwd als ‘gecontroleerd’. Powell identificeerde verscheidene gebruikspatronen in zijn sample van 12 ‘occasionele heroïnegebruikers’. Sommigen gebruiken de drug één keer per week, anderen slechts elke twee of drie maanden. Algemeen bekeken gebruikte de meerderheid van de sample heroïne één keer om de vier weken. Slechts één persoon had een voorspelbaar patroon van heroïnegebruik.238 Dit wil zeggen dat het ‘occasioneel gebruik’ van heroïne niet gepland werd maar dat het eerder in functie was van toevalligheden. Men gaat niet actief op zoek naar heroïne, maar men laat de heroïne tot bij zich komen. In de sample van het onderzoek van Warburton, Turnbull & Hough konden 54 ‘occasionele niet- afhankelijke gebruikers’ geïdentificeerd worden. De meesten waren in staat zichzelf strikte limieten op te leggen. Sommigen gebruikten slechts 2 of 3 keer per jaar. Anderen gebruikten 3 tot 4 keer de laatste 6 maand voorafgaand aan het onderzoek. Nog anderen zorgden ervoor dat er minstens 2 maand tijd was verstreken vooraleer nog eens te gebruiken. De rest van de sample had iets minder gestructureerde patronen van gebruik en gebruikte bijvoorbeeld enkel wanneer de gelegenheid zich voordeed. Wanneer deze groep heroïne gebruikte dan spendeerden zij hieraan een bedrag dat varieerde tussen 5 en 20 pond. Deze hoeveelheid werd geconsumeerd op 1 avond of werd gespreid over enkele dagen. Twee derde van deze groep gebruikte reeds 2 jaar lang op deze manier en 22 personen deden dit reeds 5 jaar.239 In ditzelfde onderzoek onderscheidden Warburton et al. nog een andere groep ‘gecontroleerde gebruikers’ (n= 56). Zij waren niet ‘afhankelijk’ maar gebruikten de drug iets frequenter dan de hierboven beschreven ‘occasionele gebruikers’. Zij gebruikten 1 keer per maand tot 2 of 3 keer per week. De frequentie waarmee zij gebruikten varieerde en was afhankelijk van hoe zij zich voelden op het moment, hun verplichtingen, financiële situatie, en wanneer zij voor zichzelf vonden dat het gebruik over de grenzen heen gaat. Sommigen spendeerden 5 pond per keer dat zij gebruikten. Anderen consumeerden tot ¾ van een gram. Meer dan de helft van deze groep gebruikte reeds 2 jaar lang op deze manier.240
238
POWELL, D.H., ‘A pilot study of occasional heroin users’, Archives of General Psychiatry, 1973, 591. WARBURTON, H., TURNBULL, P.J. en HOUGH, M., Occasional and controlled heroin use, not a problem?, Joseph Rowntree Foundation, King’s College London, 2005, 17-18. 240 WARBURTON, H., TURNBULL, P.J. en HOUGH, M., Occasional and controlled heroin use, not a problem?, Joseph Rowntree Foundation, King’s College London, 2005, 19. 239
68
5. KENMERKEN VAN ‘GECONTROLEERD HEROÏNEGEBRUIK’
Shewan & Dalgarno maakten in hun onderzoek gebruik van een sample van 126 heroïnegebruikers. De lichtste gebruikers consumeerden gemiddeld 0.14 gram heroïne per keer, met een frequentie van 1 keer per maand. De zwaarste gebruikers van deze sample consumeerden tot 0,5 gram per keer, met een frequentie van 14 keer per maand241. Al deze gebruikers (de lichte en de zwaardere) bleken reeds 7 jaar lang in staat te zijn deze manier van gebruiken in stand te houden. De ‘gecontroleerde gebruikers’ uit de sample van het onderzoek van Zinberg, zijn ook in staat hun gebruikspatroon over meerdere jaren op eenzelfde niveau te houden. Sommige ‘gecontroleerde gebruikers’ hadden stabiele gebruikspatronen voor acht, negen of zelfs vijftien jaar. De gemiddelde periode van ‘gecontroleerd gebruik’ was 4,5 jaar.242 Deze cijfers tonen aan dat een ‘gecontroleerd gebruikspatroon’ niet zomaar een overgangsperiode is naar ‘compulsief gebruik’ of abstinentie. Een ‘gecontroleerd gebruikspatroon’ kan met andere woorden stabiel zijn over meerdere jaren. Met deze cijfers weerleggen we dus nog maar eens de stelling dat heroïnegebruik onvermijdelijk tot ‘afhankelijkheid’ of ‘problematisch gebruik’ leidt.
5.6 Manier van toediening Heroïne kan men op verschillende wijzen gebruiken. Men kan heroïne roken, snuiven, chinezen of injecteren. Data van verschillende onderzoeken over de meest geliefde manier van toediening tonen echter variërende resultaten. Uit onderzoek van Zinberg bij 61 gecontroleerde gebruikers en 30 compulsieve gebruikers bleek dat een groter aantal ‘gecontroleerde gebruikers’ dan ‘compulsieve gebruikers’ de drug injecteerde.243 Warburton et al. stellen dan weer dat de meest geliefde manier van toediening bij ‘gecontroleerde gebruikers’ roken is.244
241
SHEWAN, D. en DALGARNO, P., ‘Evidence for controlled heroin use? Low levels of negative health and social outcomes among non-treatment heroin users in Glasgow’, British Journal of Health Psychology, 2005, 39. 242 ZINBERG, N. (1984) ‘Drug, set and setting. The basis for controlled intoxicant use’ [WWW] http://www.drugtext.org/index.php?option=com_content&view=article&id=1565%3A3-research-methodology-and-data&catid=109%3Adrug-set-and-setting&Itemid=5&lang=en [27/07/2010] 243 ZINBERG, N. (1984) ‘Drug, set and setting. The basis for controlled intoxicant use’ [WWW] http://www.drugtext.org/index.php?option=com_content&view=article&id=1565%3A3-research-methodology-and-data&catid=109%3Adrug-set-and-setting&Itemid=5&lang=en [27/07/2010] 244 WARBURTON, H., TURNBULL, P.J. en HOUGH, M., Occasional and controlled heroin use, not a problem?, Joseph Rowntree Foundation, King’s College London, 2005, 18-19.
69
5. KENMERKEN VAN ‘GECONTROLEERD HEROÏNEGEBRUIK’
In de sample van Shewan & Dalgarno met 126 ‘gecontroleerde heroïnegebruikers’, had ¼ (32/126) ooit drugs geïnjecteerd. Voor het merendeel van deze participanten kon dit beschreven worden als experimenteel gebruik. Tijdens de 2 jaar voorafgaand aan het onderzoek heeft slechts 15% (19/126 – 17/19 heroïne) geïnjecteerd. Regelmatig injecteren was slechts toepasselijk voor een klein deel van deze groep (6/19)245. Er is dus geen duidelijk verschil tussen ‘gecontroleerde gebruikers’ en ‘compulsieve gebruikers’ op vlak van manier van toediening. Waarschijnlijk is het zo dat sommige ‘gecontroleerde gebruikers’ de drug roken en anderen dan weer prefereren de drug te injecteren. Injecterend druggebruik dient dan ook niet steeds geassocieerd te worden met ‘compulsief’ of ‘problematisch gebruik’, gezien verschillende gebruikers van heroïne, ondanks hun injecterend gebruik, in staat zijn een ‘gecontroleerd gebruikspatroon’ in stand te houden. Niet- injecterend gebruik wordt ook niet geassocieerd met lagere niveaus van ‘afhankelijkheid’, zo wees een onderzoek uit bij 40 niet-injecterende of ex-injecterende respondenten (gerekruteerd binnen de drughulpverlening).246
5.7 Andere drugs Ander illegaal druggebruik komt veel voor bij ‘gecontroleerde heroïnegebruikers’. Uit onderzoek van Warburton, Turnbull & Hough bleek dat cannabis en alcohol de meest gebruikte drug waren 1 maand voor het interview. Meer dan 50% had voorgeschreven opiaten of cocaïne gebruikt, ongeveer 40% had amfetamines, ecstasy of methadon gebruikt, en 30% had crack gebruikt tijdens de laatste 6 maanden voorafgaand aan het onderzoek. Deze sample bevatte dus veel personen met ervaring met het gebruik van veel verschillende soorten andere illegale drugs. Een vijfde van de respondenten bleek ook regelmatig methadon te gebruiken. De meesten onder hen waren niet ‘afhankelijk’ van heroïne maar wel van methadon.247 De ‘gecontroleerde opiaatgebruikers’ uit Zinbergs studie bleken ook verschillende soorten drugs te gebruiken. 36% gebruikte bijna dagelijks alcohol, 46% gebruikte bijna dagelijks marihuana, 4,9% gebruikte psychedelica 1 tot 3 keer per maand, 10% gebruikte barbituraten 1
245
SHEWAN, D. en DALGARNO, P., ‘Evidence for controlled heroin use? Low levels of negative health and social outcomes among non-treatment heroin users in Glasgow’, British Journal of Health Psychology, 2005, 37. 246 SMITH, A.C., BEST, D, DAY, E., ‘Assessing non-injecting heroin use in Birmingham, UK: a comparison of characteristics and reasons for non- injecting in samples of never- injected and formerly- injecting heroin users in contact with adult drug treatment’, Journal of Drug Issues, 2009, 477-493. 247 WARBURTON, H., TURNBULL, P.J. en HOUGH, M., Occasional and controlled heroin use, not a problem?, Joseph Rowntree Foundation, King’s College London, 2005, 21-23.
70
5. KENMERKEN VAN ‘GECONTROLEERD HEROÏNEGEBRUIK’
tot 3 keer per maand en 17% gebruikte cocaïne 1 tot 3 keer per maand. 37% van de sample gebruikte sporadisch cocaïne (minder dan 1 keer per maand). Zinberg vermeldde bij deze resultaten dat het gebruik van andere drugs door zijn respondenten algemeen gezien laag genoeg was om hen toch nog te beschouwen als ‘gecontroleerde gebruikers’. Het polydruggebruik van de ‘gecontroleerde gebruikers’ kan men op verschillende manieren interpreteren. Warburton et al. vermoeden dat deze groep eerst lang genoeg geëxperimenteerd heeft om uiteindelijk de beslissing te maken welke drug zij wouden gebruiken op regelmatige basis.248 Het is tevens mogelijk dat doordat zij zoveel verschillende soorten drugs gebruiken, ze het makkelijker hebben om heroïne ‘gecontroleerd’ te gebruiken. Zij zijn minder gefocust op die ene drug, en dat zou wel eens bepalend kunnen zijn voor hun stabiel gebruikspatroon.
5.8 Omgeving Zinberg was één van de eersten om het belang van de omgeving (setting) van een gebruiker te benadrukken. De omgeving speelt een cruciale rol in het bepalen hoe iemand denkt over druggebruik. Waar iemand gebruikt, met wie iemand gebruikt, en wat de omstandigheden zijn waarbinnen het druggebruik plaatsvindt, zijn belangrijke factoren in het verwerven van patronen van ‘gecontroleerd gebruik’.249 ‘Gecontroleerde gebruikers’ blijken meer vrienden en kennissen te hebben dan ‘compulsieve gebruikers’. In de studie van Zinberg was geen enkele ‘gecontroleerde gebruiker’ een “loner”, terwijl 11% van de ‘compulsieve gebruikers’ zichzelf wel zo classificeerde. 68% van de ‘gecontroleerde gebruikers’, in vergelijking met 37% van de ‘compulsieve gebruikers’, hebben verscheidene vriendengroepen. Slechts 56% van de ‘compulsieve gebruikers’ kennen ‘gecontroleerde gebruikers’, in tegenstelling tot 88% van de ‘gecontroleerde gebruikers’. 70% van de ‘gecontroleerde gebruikers’ kennen veel gebruikers van andere drugs (geen opiaten), in tegenstelling tot 44% van de ‘compulsieve gebruikers’. 62% van de ‘gecontroleerde gebruikers’ kennen personen die geen drugs gebruiken, in tegenstelling tot 54% van de ‘compulsieve gebruikers’.250 ‘Gecontroleerde gebruikers’ kennen dus meer andere ‘gecontroleerde gebruikers’ en hebben bredere sociale netwerken met zowel druggebruikende
248
WARBURTON, H., TURNBULL, P.J. en HOUGH, M., Occasional and controlled heroin use, not a problem?, Joseph Rowntree Foundation, King’s College London, 2005, 21-23. 249 ZINBERG, N., Drug, set and setting: the basis for controlled intoxicant use, New Haven, Yale University Press, 1984, 277p. 250 ZINBERG, N. (1984) ‘Drug, set and setting. The basis for controlled intoxicant use’ [WWW] http://www.drugtext.org/index.php?option=com_content&view=article&id=1565%3A3-research-methodology-and-data&catid=109%3Adrug-set-and-setting&Itemid=5&lang=en [27/07/2010]
71
5. KENMERKEN VAN ‘GECONTROLEERD HEROÏNEGEBRUIK’
als niet- druggebruikende vrienden. Dit voorziet hen van meer positieve feedback op hun ‘gecontroleerd gebruik’ en helpt hen waarschijnlijk beperkingen op te leggen aan hun gebruik. Zinberg & Jacobson stellen tevens dat geen enkele ‘gecontroleerde gebruiker’ tot dan toe bestudeerd (1976), zich in criminele activiteiten heeft geëngageerd, los van het heroïnegebruik.
251
Allen hebben normale relaties met werk of school en met zowel
druggebruikende als niet- druggebruikende vrienden.252 Uit onderzoek blijkt dat ‘gecontroleerde gebruikers’ meestal heel zorgvuldig uitkiezen met wie ze gebruiken en waar ze gebruiken. Zij gebruiken heroïne meestal samen met vrienden of met personen die ze vertrouwen.253 Dit is voor ‘gecontroleerde gebruikers’ een heel belangrijk aspect want zij willen zo veel als mogelijk contacten met ‘afhankelijke’, criminele gebruikers vermijden. Zij zorgen ervoor dat ze zo weinig mogelijk met personen uit de drugwereld of heroïnesubcultuur in aanraking komen254. ‘Gecontroleerde gebruikers’ zullen ook zo veel als mogelijk veilige omgevingen uitkiezen om te gebruiken. Men gebruikt bijvoorbeeld vaak bij vrienden thuis of in hun eigen huis en men vermijdt de straat. Heroïne wordt door ‘gecontroleerde gebruikers’ meestal samen geconsumeerd met anderen, en dit op een gestructureerde manier. Er worden in deze gebruikersgroepje met andere woorden regels gevormd omtrent het gebruik.255 ‘Gecontroleerde gebruikers’ verstoppen hun gebruik voor de buitenwereld en vermijden op die manier geassocieerd te worden met de heroïnesubcultuur, junkies, ‘verslaafden’,… Dit helpt de ‘gecontroleerde gebruikers’ te voorkomen dat zij gelabeled worden en helpt hen hun zelfbeeld te beschermen. Voor velen is het verwerpen van die junkie- identiteit een belangrijke factor in het vergemakkelijken van het ‘gecontroleerd gebruik’.256
252
ZINBERG, N.E. & JACOBSON, R.C., ‘The natural history of “chipping”’, American Journal of Psychiatry, 1976, 37. POWELL, D.H., ‘A pilot study of occasional heroin users’, Archives of General Psychiatry, 1973, 591. 254 WARBURTON, H., TURNBULL, P.J. en HOUGH, M., Occasional and controlled heroin use, not a problem?, Joseph Rowntree Foundation, King’s College London, 2005, 26. 255 WARBURTON, H., TURNBULL, P.J. en HOUGH, M., Occasional and controlled heroin use, not a problem?, Joseph Rowntree Foundation, King’s College London, 2005, 25. 256 WARBURTON, H., TURNBULL, P.J. en HOUGH, M., Occasional and controlled heroin use, not a problem?, Joseph Rowntree Foundation, King’s College London, 2005, 29. 253
72
5. KENMERKEN VAN ‘GECONTROLEERD HEROÏNEGEBRUIK’
5.9 Dagelijks leven: tewerkstellingsniveau, opleidingsniveau, relaties & huisvesting Zinberg vergeleek de twee subgroepen (‘gecontroleerde gebruikers’ en ‘compulsieve gebruikers’)
in zijn sample op vlak van tewerkstelling. Een significant groter aantal
‘gecontroleerde gebruikers’ (37%) dan ‘compulsieve gebruikers’ (10%) werkte fulltime. Deze trend vond hij ook terug bij parttime tewerkstelling: 44% van de ‘gecontroleerde gebruikers’ en 27% van de ‘compulsieve gebruikers’ werkte parttime. Van de ‘gecontroleerde gebruikers’ was 55% tevreden met het werk dat ze deden, in tegenstelling tot 39% van de ‘compulsieve gebruikers’. Hij vond echter geen verschillen tussen de beide subgroepen op vlak van socioeconomische status van de familie waar men opgegroeid was en op vlak van het aantal schooljaren dat men volbracht had. Dit impliceert dat het verschil tussen deze beide groepen op vlak van tewerkstelling niet toe te schrijven is aan deze factoren.257 Warburton et al. beschrijven kenmerken van ‘gecontroleerde gebruikers’ op vlak van relaties, huisvesting, tewerkstelling en opleidingsniveau. Wat opvalt is dat in tegenstelling tot de typische steekproeven van heroïnegebruikers, het opleidingsniveau en tewerkstellingsniveau vergelijkbaar is met dat van de bevolking in het Verenigd Koninkrijk. Het merendeel van de steekproef is tewerkgesteld (74%) en 64% van de steekproef heeft een hogere opleiding voltooid. 17% van de steekproef heeft een eigen huis, 50% huurt van een private eigenaar, en 21% huurt van de lokale overheid. Het merendeel van de participanten heeft een relatie (57%) en 33% heeft kinderen. De respondenten in Blackwells studie doen het eveneens beter dan ‘problematische gebruikers’. 90% van de 51 respondenten is afkomstig van welvarende families en 26% van de sample behaalde een universitair diploma. Op vlak van tewerkstelling doet de sample het slechter dan de sample van Warburton et al. Slechts 32% van de steekproef is regulier tewerkgesteld, waarvan slechts 16% zijn job op een toegewijde manier doet. 29% van de sample switcht van de ene job naar de andere en geniet van tijd tot tijd van een leefloon, en 18% verdient zijn inkomen op de illegale drugsmarkt. De overige 22% van de sample volgt nog steeds een academische of professionele opleiding. Gezien al deze respondenten nog niet
257
ZINBERG, N. (1984) ‘Drug, set and setting. The basis for controlled intoxicant use’ [WWW] http://www.drugtext.org/index.php?option=com_content&view=article&id=1565%3A3-research-methodology-and-data&catid=109%3Adrug-set-and-setting&Itemid=5&lang=en [27/07/2010]
73
5. KENMERKEN VAN ‘GECONTROLEERD HEROÏNEGEBRUIK’
actief kunnen zijn op de arbeidsmarkt verklaart dit mede waarom de steekproef van Blackwell het op vlak van tewerkstelling slechter doet dan de sample van Warburton et al.258
5.10 Conclusie In dit hoofdstuk werd duidelijk ‘gecontroleerde gebruikers’ niet dezelfde kenmerken vertonen als ‘problematische gebruikers’. ‘Gecontroleerde gebruikers’ beginnen gemiddeld op een latere leeftijd met illegaal druggebruik en beginnen logischerwijs ook op een latere leeftijd met het gebruik van heroïne. Een vroege aanvang met druggebruik bleek al eerder geïdentificeerd te zijn als risicofactor voor later ‘problematisch gebruik’. Het starten met heroïnegebruik blijkt in vrij vertrouwde omgevingen te verlopen. Men gaat niet actief op zoek naar heroïne in drugsubculturen, maar men komt er gewoon toevallig mee in aanraking via vrienden. Wanneer men een vriendengroep heeft waarbinnen heroïnegebruik grotendeels een genormaliseerd fenomeen is, dan zal men vaak overgaan tot experimenteren met de drug. Deze gebruikers willen zo zorgvuldig en veilig mogelijk met de drug omgaan. Er is nauwelijks sprake van een zuiver hedonistisch verlangen naar deze drug. Men kan zelfs eerder spreken van een soort voorzichtige nieuwsgierigheid. Dit kan een factor zijn die bijdraagt tot het makkelijker controleren van de drug. De redenen waarom ‘gecontroleerde gebruikers’ heroïne gebruiken zijn verschillend van de redenen die ‘afhankelijke gebruikers’ aangeven. ‘Afhankelijke gebruikers’ zullen eerder naar de drug grijpen om zich niet slecht te voelen, om een afkick te vermijden. ‘Gecontroleerde gebruikers’ daarentegen nemen heroïne in om een soort gevoel van welzijn of gelukzaligheid te bekomen. ‘Gecontroleerde gebruikers’ nemen de drug op een veel minder frequente basis in dan ‘afhankelijke gebruikers’. Cijfers toonden aan dat het mogelijk is om heroïne over lange perioden met een lage frequentie te gebruiken. De manier waarop ‘gecontroleerde gebruikers’ de drug toedienen blijkt in sommige onderzoeken niet te verschillen van de manier waarop ‘problematische gebruikers’ de drug toedienen. Injecterend druggebruik kan bijgevolg niet steeds geassocieerd worden met ‘afhankelijkheid’ of ‘problematisch gebruik’.
258
BLACKWELL, J.S., ‘Drifting, controlling and overcoming: opiate users who avoid becoming chronically dependent’, Journal of Drug Issues, 1983, 221-223.
74
5. KENMERKEN VAN ‘GECONTROLEERD HEROÏNEGEBRUIK’
Een ander opmerkelijk fenomeen bij ‘gecontroleerde heroïnegebruikers’ is dat zij zo veel mogelijk de associatie met een junkie- identiteit zullen trachten te voorkomen. Zij doen dit door zorgvuldig uit te kiezen met wie men zal gebruiken en waar men zal gebruiken. Contacten met de heroïnesubcultuur worden bewust vermeden. Voor velen draagt dit bij tot het behouden van een positieve identiteit van ‘gecontroleerd gebruiker’. ‘Gecontroleerde gebruikers’ blijken ook meer verplichtingen (huis huren/afbetalen, werken, relaties,…) te kunnen nakomen in hun dagelijks leven dan ‘problematische gebruikers’.
75
6
DETERMINANTEN VAN ‘GECONTROLEERD HEROÏNEGEBRUIK’
6.1 Inleiding Uit vorige hoofdstukken is ondertussen gebleken dat ‘gecontroleerd gebruik’ mogelijk is en dat ‘gecontroleerde gebruikers’ bepaalde specifieke kenmerken vertonen. Deze verscheidene kenmerken van samples van ‘gecontroleerde gebruikers’ kunnen erop wijzen dat er achterliggende processen en mechanismen zijn die een rol spelen bij het onder controle houden van het gebruik. Om te begrijpen hoe ‘gecontroleerd gebruik’ per definitie mogelijk is, moeten we op zoek gaan naar deze mechanismen. Eerst en vooral zoeken we naar factoren die samenhangen met de drug zelf. Vervolgens spitten we het belang uit van de omgeving van de gebruiker en zoeken we uit welke factoren daar eventueel nog mee kunnen samenhangen. Ten slotte schenk ik aandacht aan de ‘set’ van de ‘gecontroleerde gebruiker’, waarbij de klemtoon zal liggen op het zelfbeeld van de ‘gecontroleerde gebruiker’.
6.2 De drug Heroïne is een drug afkomstig van de papaverplant. Wanneer men de zaaddozen van de papaverplant opensnijdt, lekt er ruwe opium. Dit dikke sap laat men drogen en door oxidatie verkrijgt men een kleffe, bruine massa. Deze substantie kan dan gebruikt worden als uitgangsmateriaal om er het morfine uit te extraheren. Eenmaal dit gebeurd is, dient men enkel nog twee acetylgroepen aan het morfinemolecuul te koppelen en dan heeft men heroïne. Door de toevoeging van deze acetylgroepen verkrijgt men een stof die veel beter vetoplosbaar is dan morfine, en waardoor een heroïne- injectie dan ook een veel snellere rush van euforie teweegbrengt.259 Het effect van heroïne is voor ‘gecontroleerde gebruikers’ een belangrijke factor die bijdraagt tot ‘gecontroleerd gebruik’. Men is zich ervan bewust dat heroïne een ontspannende werking heeft, maar tegelijk zijn ze zich enorm bewust van de kans om ‘afhankelijk’ te worden. Dit in tegenstelling tot de traditionele opvatting dat gebruikers nooit geloven dat ze ‘verslaafd’
259
VAN WILGENBURG, H., ‘Farmacologie en toxicologie van heroïne’, Verslaving, 2006, 59-63.
76
6. DETERMINANTEN VAN ‘GECONTROLEERD HEROÏNEGEBRUIK’
kunnen geraken.260 Het is dit besef van de farmacologische eigenschappen van het product, die de gebruiker ertoe aanzetten het gebruik onder controle te houden.
6.3 De omgeving van de gebruiker (the setting) In 1973 ontwikkelde Norman Zinberg een model om druggebruik te kunnen begrijpen. Hij was één van de eersten die wees op het belang en de invloed van persoonlijke (‘set’) en sociale factoren (‘setting’) bij de ontwikkeling van een gereguleerd patroon van druggebruik. Sindsdien is het een algemeen aanvaard theoretisch paradigma om de variabelen die druggebruik als gedrag beïnvloeden in drie categorieën onder te verdelen: het middel (de farmacologische eigenschappen van het product), de mens (attitudes en persoonlijkheid van de gebruiker) en het milieu (de sociale en fysische omgeving waarin het gebruik plaatsvindt). Deze drie variabelen interageren met elkaar en bepalen zo wie een bepaalde drug gebruikt, op welke manier, en wat de effecten ervan zijn.261 Gezien van deze drie variabelen, de setting nog maar weinig aandacht had gekregen in het wetenschappelijk onderzoek, lag voor Zinberg hierop de nadruk in zijn onderzoek. 6.3.1 Informele controlemechanismen: sociale rituelen en sancties Zinbergs tweede hypothese, die een afgeleide was van de eerste, was dat de sociale setting, door de ontwikkeling van sancties en rituelen, het gebruik van illegale drugs onder controle brengt. Bij het gebruik van elke drug krijgt men te maken met zowel waarden en gedragsregels (sociale sancties) als met patronen van gedrag (sociale rituelen). Deze twee zijn samen gekend als informele controlemechanismen262. Sociale sancties definiëren of en hoe een bepaalde drug gebruikt zou moeten worden. Deze kunnen informeel zijn en gedeeld binnen een groep, of zij kunnen ook formeel zijn. Sociale rituelen zijn gestileerde, voorschreven gedragspatronen met betrekking tot het gebruik van een drug. Deze betreffen de methoden om een drug in te nemen, de omgeving waarin wordt gebruikt, zaken die men al dan niet kan doen nadat de drug werd ingenomen en verschillende manieren om negatieve drugeffecten te vermijden. Rituelen dienen dus om de sociale sancties te versterken.
260
ZINBERG, N., JACOBSON, R. & HARDING, W., ‘Social sanctions and rituals as a basis for drug abuse prevention’, American Journal of Drug & Alcohol Abuse, 1975, 171. 261 DECORTE, T., ‘Informele zelfregulering van illegaal druggebruik’, Streven, 1996, 8. 262 DECORTE, T., Informal control mechanisms among cocaine and crack users in the metropolitan area of Antwerp (Belgium), Leuven, KUL, 1999, 39.
77
6. DETERMINANTEN VAN ‘GECONTROLEERD HEROÏNEGEBRUIK’
Sociale controlemechanismen zijn toepasbaar op het gebruik van alle drugs, niet enkel alcohol, en komen voor in variërende sociale omgevingen, gaande van heel grote sociale groepen tot kleinere, discrete groepen. 6.3.2 Sociaal leren: socialiseren van informele controlemechanismen Het verwerven van informele controlemechanismen gebeurt niet van de ene dag op de ander. Sociale sancties en rituelen kunnen niet kant en klaar geleverd worden aan de gebruiker, noch kunnen zij door een formeel beleid worden opgelegd aan de gebruiker. Zij ontstaan grotendeels door ongekende processen binnen de sociale interactie tussen gebruikers.263 De processen waarbij sociale sancties en controle worden overgedragen van het ene individu op een ander, van de ene sociale groep op de andere, en van de ene generatie op de andere, variëren met de legale status van de betrokken substanties.264 In de meeste sectoren van onze samenleving, is zowel formele als informele opvoeding over legale drugs voorhanden. Dit in tegenstelling tot illegale drugs.265 Reeds jong leren we bijvoorbeeld dat alcoholgebruik soms gevaarlijk en onaangenaam is, maar ook dat je er plezier aan kan beleven, dat het sociale contacten vergemakkelijkt en dat het lekker smaakt. Daarnaast leer je eveneens dat alcoholgebruik niet op alle plaatsen en tijdstippen aanvaardbaar is, maar dat er bepaalde gelegenheden voor zijn, zoals champagne op een trouwfeest of met Nieuwjaar. Iedereen in onze westerse samenleving weet welke gebruikspatronen van alcohol aanvaardbaar zijn. Kinderen zien hun ouders en andere volwassenen drinken. Ze worden blootgesteld aan aanvaardbare en minder aanvaardbare manieren van alcoholgebruik in tijdschriften en op tv. Sommigen proeven wel eens van de wijn van hun ouders als ze klein zijn. Dus, tegen de tijd dat ze de adolescentie bereiken, hebben ze reeds een enorme hoop kennis verzameld over hoe ze moeten omgaan met alcohol.266
263
DECORTE, T., Informal control mechanisms among cocaine and crack users (Belgium), Leuven, KUL, 1999, 41. 264 WEBSTER, R.A., HUNTER, M. & KEATS, J.A., ‘Peer and parental influences analysis’, International Journal of the Addictions, 1994, 647-657. 265 DECORTE, T., Informal control mechanisms among cocaine and crack users (Belgium), Leuven, KUL, 1999, 41. 266 DECORTE, T., Informal control mechanisms among cocaine and crack users (Belgium), Leuven, KUL, 1999, 41.
in the metropolitan area of Antwerp on adolescents’ substance use: a path in the metropolitan area of Antwerp in the metropolitan area of Antwerp
78
6. DETERMINANTEN VAN ‘GECONTROLEERD HEROÏNEGEBRUIK’
In tegenstelling tot alcohol, zijn de mogelijkheden om te leren hoe je een illegale drug ‘gecontroleerd’ kan gebruiken, nogal gelimiteerd. Noch de familie, noch de cultuur voorzien hierin. Het enige educatieve dat men te horen krijgt van de media, van ouders, van de school is nog steeds dat redelijk, ‘gecontroleerd gebruik’ van illegale drugs onmogelijk is. Onze cultuur verklaart gebruikers eenvoudigweg als deviant, een bedreiging voor de maatschappij, ziek, crimineel,… Hoewel de mogelijkheden om een illegale drug ‘gecontroleerd’ te leren gebruiken extreem gelimiteerd zijn, bestaan er wel sociale rituelen en sancties die controle promoten binnen subculturen van druggebruikers.267 6.3.3 Sociale rituelen van gecontroleerde heroïnegebruikers Volgens onderzoek van Zinberg verschillen de sociale rituelen van ‘gecontroleerde gebruikers’ niet veel van de rituelen van ‘compulsieve gebruikers’. In beide groepen komen gelijkaardige gedragspatronen voor met betrekking tot het toedienen van de drug. Een reden hiervoor is dat groepen ‘gecontroleerde gebruikers’ moeilijk te lokaliseren zijn en niet veel communicatieve eigenschappen bezitten. De subcultuur van de ‘compulsieve/ verslaafde gebruikers’ is dan ook de enige beschikbare bron van expertise. Er zijn nog twee andere redenen voor het bestaan van dit fenomeen. Ten eerste is het mogelijk dat sommige ‘gecontroleerde gebruikers’ dezelfde rituelen overnemen van ‘compulsieve gebruikers’, omdat ze de outlaw- status van deze gebruikers ergens wel aantrekkelijk vinden. Het overnemen van dezelfde rituelen kan dan een expressie zijn van droefgeestige identificatie. Ten tweede zijn sommige ‘gecontroleerde gebruikers’ ‘ex- verslaafden’ en behouden zij hun vroegere rituelen en delen zij die kennis met anderen. 6.3.4 Sociale sancties van gecontroleerde heroïnegebruikers Sociale sancties van ‘gecontroleerde gebruikers’ zijn, in tegenstelling tot sociale rituelen, wel duidelijk verschillend van de sancties van ‘compulsieve gebruikers’. De meeste regels die ‘gecontroleerde gebruikers’ zichzelf opleggen zijn erop gericht niet ‘afhankelijk’ te worden van de drug en dus de frequentie waarmee men gebruikt in te perken.
267
DECORTE, T., Informal control mechanisms among cocaine and crack users in the metropolitan area of Antwerp (Belgium), Leuven, KUL, 1999, 42-43.
79
6. DETERMINANTEN VAN ‘GECONTROLEERD HEROÏNEGEBRUIK’
Voorbeelden van sancties van ‘gecontroleerde gebruikers’: -
Gebruik niet te veel: ‘Gecontroleerde gebruikers’ hebben vaste regels met betrekking tot de frequentie waarmee men gebruikt. In het algemeen leggen zij veel grotere limieten op hun gebruik dan daadwerkelijk nodig is om ‘afhankelijkheid’ te vermijden.
-
Gedraag je niet als junkie: Men staat negatief tegenover ‘gecontroleerde gebruikers’ die zich teveel inlaten met junkies of zich gedragen als junkies. Bv. Bedrogen worden door een dealer is deel van het leven, maar een ‘gecontroleerde gebruiker’ die andere ‘gecontroleerde gebruikers’ bedriegt, wordt een junkie genoemd.
-
Gebruik niet in gezelschap van junkies: Men gebruikt en spuit zoals een junkie, maar spuiten samen met junkies is niet aanvaardbaar, omdat het wordt gezien als controleverlies.
-
Zorg ervoor dat er belangrijkere dingen in je leven zijn dan drugs: Voor ‘gecontroleerde gebruikers’ staat de drug niet bovenaan in hun hiërarchie van belangrijke activiteiten.
-
Erken je verantwoordelijkheden: ‘Gecontroleerde gebruikers’ erkennen hun externe verantwoordelijkheden en gebruiken deze om zichzelf onder controle te houden.
-
Gebruik met mensen die je goed kent: De drug wordt vaak gebruikt in sociale interactie. Men kiest ervoor om te gebruiken met mensen die men goed kent. Meestal gebruikt men niet wanneer onsympathieke mensen in de buurt zijn.
-
Probeer een nieuwe drug nooit alleen uit: Wanneer men nieuwe drugs koopt en niet veel weet over de kwaliteit, dan zorgen ‘gecontroleerde gebruikers’ er vaak voor dat ze gezelschap hebben.
-
Koop je drugs van iemand die je kan vertrouwen: ‘Gecontroleerde gebruikers’ zoeken niet gewoon naar hun drug zoals ‘compulsieve gebruikers’. Zij zoeken een dealer waarin ze vertrouwen hebben.
-
Gebruik op een veilige manier: Rond de gebruiksrituelen worden sociale sancties gevormd. Men maakt bijvoorbeeld enkel gebruik van propere naalden en men gebruikt geen naalden van anderen.
80
6. DETERMINANTEN VAN ‘GECONTROLEERD HEROÏNEGEBRUIK’
-
Gebruik op een comfortabele manier: Men zorgt ervoor dat men op een comfortabele manier kan gebruiken en dat men zich gedurende de roes nergens zorgen om hoeft te maken. Voorbeelden van zaken die men doet vooraleer te gebruiken zijn bijvoorbeeld eens naar het toilet gaan (om constipatieklachten gepaard gaande met opiaten te vermijden), het huis kuisen, de telefoon afleggen, iets eten,…
-
Gebruik niet eender wanneer: Men ontwikkelt strikte regels over wanneer men gebruikt en welke periode van de dag men gebruikt, om te voorkomen dat de drug hen in de hand krijgt. Men gebruikt bijvoorbeeld niet op zondagavond omdat dit hen zou kunnen verhinderen van te gaan werken op maandagochtend.
-
Doe niet overdreven veel moeite om aan de drug te geraken: ‘Gecontroleerde gebruikers’ hebben hun grenzen wanneer het aankomt op het kunnen verkrijgen van de drug. Men spendeert bijvoorbeeld niet meer dan 25 dollar per week aan drugs, en men zal bijvoorbeeld niet op een andere, minder comfortabele manier gaan leven omdat er te veel geld naar drugs gaat. Geld is dus een belangrijke controlerende factor.
‘Gecontroleerde gebruikers’ maken dus gebruik van heel wat verschillende rituelen en sancties om hun gebruik onder controle te kunnen houden. Gebruik maken van regels om ons gedrag in de hand te houden is niet zo ongewoon als men zou denken. Veel mensen hebben bijvoorbeeld regels over hoeveel alcohol ze mogen drinken. Het ontwikkelen van regels voor heroïnegebruik is niet veel anders dan dat.268 Het verschil ligt gewoon in het feit dat de regels omtrent heroïnegebruik niet ontwikkeld en overgedragen worden binnen de familie of de bredere cultuur, zoals dat het geval is bij alcohol. ‘Gecontroleerde gebruikers’ kunnen enkel steunen op een beperkte groep om heroïne ‘gecontroleerd’ te leren gebruiken. Het belang van de omgeving van de heroïnegebruiker is dus groot. 6.3.5 Bedenkingen Bewuste regels? Alle ‘gecontroleerde gebruikers’ zijn verplicht zich te houden aan sancties en rituelen om hun druggebruik onder controle te houden. Meestal vatten zijn hun regels op als simpele
268
WARBURTON, H., TURNBULL, P.J. en HOUGH, M., Occasional and controlled heroin use, not a problem?, Joseph Rowntree Foundation, King’s College London, 2005, 31.
81
6. DETERMINANTEN VAN ‘GECONTROLEERD HEROÏNEGEBRUIK’
veiligheidsvoorzorgen, als de correcte manier om iets te doen. De meeste van deze informele regels (rituelen en sancties) zijn echter geen bewuste regels: ze worden meestal onbewust toegepast. Gebruikers zien deze regels als een deel van hun persoonlijkheid, niet als aangeleerde sociale sancties en rituelen. Sommige gebruikers hebben geen weet van hun regels totdat ze geschonden worden.269 Objectieve informatie? Het probleem met deze informele controlemechanismen is dat het sociaal leerproces plaatsvindt binnen de illegale drugscene. Informatie wordt uitgewisseld binnen informele netwerken en vaak is die kennis niet gebaseerd op objectieve informatie, maar op persoonlijke ervaringen van gebruikers. De bron van de informatie is meestal niet achterhaalbaar en de validiteit is dus moeilijk te controleren. Veel informele controlemechanismen bevatten dus rationele en niet- rationele elementen.270 Conflicten tussen sancties? Het is belangrijk aandacht te schenken aan de manier waarop gebruikers omgaan met conflicterende sancties. Bij illegale drugs is het meest duidelijke conflict dat tussen formele en informele sociale controle, met andere woorden het conflict tussen de wet die gebruik verbiedt en de sociale groep die gebruik goedkeurt. Door dat conflict kan de gebruiker angstig worden. Het is mogelijk dat hij zich meer paranoia gedraagt en meer antisociale gedragingen stelt dan anders het geval zou geweest zijn. Het zijn deze persoonlijke en sociale conflicten die ‘gecontroleerd gebruik’ van illegale drugs complexer en moeilijker maken dan ‘gecontroleerd gebruik’ van legale drugs.
6.4 Determinanten van informele sociale controle: rituelen & regels, beschikbaarheid van de drug, levensstructuur Grund werd geïnspireerd door en verwijst naar het werk van Zinberg en zijn medewerkers uit de jaren ’70. Volgens Grund zijn sociale rituelen en regels inderdaad van belang in zelfregulerende processen bij druggebruik. Maar Zinberg kan met zijn theorie niet verklaren waarom de mogelijkheid tot zelfregulering van druggebruik niet voor elk individu gelijk is. De ene persoon kan namelijk grotere hoeveelheden gebruiken dan de andere zonder dat de
269
ZINBERG, N. (1984) ‘Drug, set and setting. The basis for controlled intoxicant use’ [WWW] http://www.drugtext.org/library/books/zinberg2/research3.htm [27/07/2010] 270 DECORTE, T., Informal control mechanisms among cocaine and crack users in the metropolitan area of Antwerp (Belgium), Leuven, KUL, 1999, 44-45.
82
6. DETERMINANTEN VAN ‘GECONTROLEERD HEROÏNEGEBRUIK’
karakteristieke (drug) problemen hem parten spelen. De hoeveelheid van inname beperken is dan ook niet de enige factor bij zelfregulering. Preventie en het beheren van druggerelateerde problemen zijn zeker zo belangrijk. Bijgevolg kan de theorie van Zinberg evenmin de multidimensionele aard van zelfreguleringsprocessen verklaren. Naast rituelen en regels haalt de theorie geen andere mogelijke factoren aan die een invloed kunnen hebben de effectiviteit van deze sociale controle. Dat maakt hem niet ongeldig, maar roept wel een noodzaak tot vervollediging op. Grund onderneemt dan ook een verdienstelijke poging om Zinbergs theorie te herzien. Naast rituelen en regels houdt Grund in zijn model rekening met de levensstructuur van de gebruiker en met de beschikbaarheid van de drug voor de gebruiker. Hij stelt een model voor waarin de dynamische interactie tussen deze drie factoren centraal staat.271 Figuur 4: Feedbackmodel van Grund betreffende zelfregulering van druggebruik272
De beschikbaarheid van drugs beïnvloedt de aard van de rituelen en regels en heeft dus zeker een invloed op het leven van de druggebruiker. Het artificieel beperken van de beschikbaarheid van drugs doet het druggebruik tot op zekere hoogte misschien verminderen, maar heeft ook enkele psychosociale gevolgen en doet de prijs van drugs stijgen. Zo zullen meer gebruikers gaan dealen om hun eigen gebruik te kunnen bekostigen. Maar daarnaast stijgt de rituele waarde van de drug, zoals van alle zeldzame, moeilijk te verkrijgen producten.
271
GRUND, J.C. (1993) ‘Drug use as a social ritual: Functionality, symbolism and determinants of self- regulation [WWW] http://www.drugtext.org/library/books/grund01/grund17.html#self [27/07/2010] 272 GRUND, J.C., Drug use as a social ritual: Functionality, symbolism and determinants of self- regulation, Rotterdamn, Instituut voor Verslavingsonderzoek, 1993, 248.
83
6. DETERMINANTEN VAN ‘GECONTROLEERD HEROÏNEGEBRUIK’
Het druggebruikende individu zal meer tijd moeten investeren in het vinden van de drug. Gevolg is dat rituelen en regels betreffende het druggebruik minder georiënteerd worden op zelfregulatie en veiligheid, maar meer op het veiligstellen en het vergemakkelijken van het druggebruik en de gerelateerde activiteiten. Daartegenover staat dat wanneer voldoende drugs gemakkelijk te bekomen zijn, de steeds weerkerende zorgen voor het bekomen van drugs en dus de noodzaak ernaar op zoek te gaan, wegvalt. Voldoende beschikbaarheid van drugs zorgt voor een situatie waarin rituelen en regels zich ontwikkelen die het druggebruik onder controle houden en stabiele gebruikspatronen ondersteunen. Als er voldoende drugs beschikbaar zijn, kunnen de gebruikers meer van de substantie nuttigen zonder de typische druggerelateerde problemen.273 Een tweede factor bij zelfregulering van druggebruik is de levensstructuur van de gebruiker. De verplichtingen, verantwoordelijkheden, doelen, verwachtingen, relaties,… die iemand heeft, bepalen in belangrijke mate iemands levensstructuur. Wanneer iemand een hoge graad van levensstructuur heeft, is het zorgvuldig beheersen van drugconsumptie en druggerelateerde activiteiten een must. De levensstructuur van de gebruiker heeft dus ook een invloed op de regels en rituelen die iemand toepast.274 Recenter onderzoek heeft het belang van de levensstructuur van de gebruiker bevestigd. Warburton, Turnbull & Hough (2005) stelden vast dat alle respondenten in hun onderzoek (zowel ‘niet- afhankelijke’ als ‘gecontroleerde afhankelijke gebruikers’) een levensstructuur en verplichtingen hadden. Het hebben van verantwoordelijkheden en verplichtingen zijn belangrijke factoren die de gebruiker helpen zijn gebruik onder controle te houden. Vooral diegenen met een eerdere ervaring van ‘afhankelijkheid’, bleken een grotere nadruk te leggen op het belang van alledaagse activiteiten.275 De sociale controletheorie van Hirschi wordt hiermee deels bevestigd door Grund. Hirschi stelt dat delinquente handelingen voorkomen wanneer de band tussen het individu en de samenleving zwak of verbroken is. Hirschi onderscheidt vier elementen in de band tussen individu en samenleving: attachment, commitment, involvement en belief.276 Het derde
273
GRUND, J.C., Drug use as a social ritual: functionality, symbolism and determinants of self- regulation, Rotterdam, Instituut voor Verslavingsonderzoek, 1993, 243. 274 GRUND, J.C., Drug use as a social ritual: functionality, symbolism and determinants of self- regulation, Rotterdam, Instituut voor Verslavingsonderzoek, 1993, 248. 275 WARBURTON, H., TURNBULL, P.J. en HOUGH, M., Occasional and controlled heroin use, not a problem?, Joseph Rowntree Foundation, King’s College London, 2005, 35-36. 276 HIRSCHI, T., Causes of delinquency, Berkeley, University of California Press, 1969, 309p.
84
6. DETERMINANTEN VAN ‘GECONTROLEERD HEROÏNEGEBRUIK’
element in deze band, namelijk ‘involvement’ komt overeen met wat Grund beschrijft als ‘levensstructuur’. Dit is grotendeels een opportunistisch element. Hiermee wil Hirschi aantonen dat de meeste mensen door hun participatie in het sociale leven geen tijd hebben om een deviante leefstijl te ontwikkelen. Wie continu bezig is met participatie in het sociale leven, is te druk bezig om delinquent te zijn.277 Een grote mate aan levensstructuur is dus bepalend voor het al dan niet afglijden in een crimineel bestaan. Dit is kenmerkend voor ‘gecontroleerde heroïnegebruikers’. Het hebben van een alledaagse routine kan hen ervan weerhouden teveel te gebruiken en dus af te glijden in een junkielevensstijl. In een onderzoek van Zinberg et al. (1975) werd al aangetoond dat het nakomen van verplichtingen voor school of werk ervoor zorgde dat druggebruik beperkt werd tot vrije tijd. De banden met de bredere cultuur blijven dus intact.278 Ook de peergroep van de ‘gecontroleerde gebruiker’ speelt hierin een belangrijke rol. De peergroep van de ‘gecontroleerde gebruiker’ accepteert en stimuleert namelijk de gebruiker zijn aansluiting met sociale instituties en zijn relaties met niet- druggebruikers.279
6.5 Individuele factoren (the set) De set omvat een moeilijk te bestuderen kluwen van persoonlijkheidskenmerken. Het is zeker en vast zo dat er bepaalde persoonlijke kenmerken geïdentificeerd kunnen worden die bijdragen tot het controleren van het gebruik, maar dit kluwen ontleden en bespreken zou mij in deze masterproef iets te ver leiden. In het hoofdstuk over ‘zelfstandig herstel’ werd reeds aangehaald dat de elementen identiteit en zelfbeeld een belangrijke rol spelen bij het onder controle houden van het gebruik, alsook bij het terug verwerven van controle na een periode van ‘afhankelijkheid’. In dit deel zal ik ingaan op de rol van het zelfbeeld bij het onder controle houden van het gebruik.
277
VOLD, G.B., BERNARD, T.J. & SNIPES, J.B., Theoretical criminology, Oxford, Oxford University Press, 2002, 184. ZINBERG, N., JACOBSON, R. & HARDING, W., ‘Social sanctions and rituals as a basis for drug abuse prevention’, American Journal of Drug & Alcohol Abuse, 1975, 170. 279 ZINBERG, N., JACOBSON, R. & HARDING, W., ‘Social sanctions and rituals as a basis for drug abuse prevention’, American Journal of Drug & Alcohol Abuse, 1975, 174. 278
85
6. DETERMINANTEN VAN ‘GECONTROLEERD HEROÏNEGEBRUIK’
6.5.1 Zelfbeeld en gecontroleerd gebruik: het zelfbeeld beschermd 6.5.1.1 Verborgen houden van het gebruik In het vorige deel van dit hoofdstuk hebben we sociale sancties van ‘gecontroleerde heroïnegebruikers’ geïdentificeerd. Voorbeelden daarvan waren: “gedraag je niet als een junkie”, “gebruik niet samen met junkies”. Deze sancties weerspiegelen duidelijk de wil van de ‘gecontroleerde gebruiker’ om niet met junkies vergeleken te worden, want ‘gecontroleerde gebruiker’ of ‘compulsieve gebruiker’, onze maatschappij maakt hier geen onderscheid tussen. Beiden gebruiken illegale drugs en stellen dus deviante handelingen. ‘Gecontroleerde gebruikers’ zijn zich goed bewust van het feit dat zij door de maatschappij als deviant kunnen beschouwd worden. Daarom houden zij hun gebruik zo goed mogelijk verborgen voor iedereen behalve dan voor hun dealer en heroïnegebruikende vrienden.280 Deze vaststelling van Zinberg werd bevestigd door het onderzoek van Warburton et al. Respondenten stellen dat de algemene perceptie over heroïnegebruik heel negatief is in de samenleving. De media, collega’s van op het werk, niet- druggebruikers, zien heroïnegebruik in termen van zwart of wit. Heroïnegebruikers worden gezien als ‘verslaafden’ en criminelen. Alle respondenten, behalve één persoon, hadden echter nooit criminaliteit gepleegd en zagen zichzelf niet als ‘verslaafden’. Het niet voldoen aan het stereotype beeld van de heroïnegebruiker, is volgens Warburton et al., een manier om te vermijden een label opgeplakt te krijgen. In de meeste gevallen komt dit neer op het simpelweg beschermen van het eigen zelfbeeld. Het verborgen houden van het gebruik omwille van het negatieve stigma dat ermee gepaard gaat, liet de respondenten toe een ‘non- addict self- image’ te behouden.281 Een theoretische interpretatie van dit fenomeen vinden we terug bij Vold, Bernard & Snipes. Zij stellen dat de druk om een crimineel zelfbeeld te accepteren grotendeels afhangt van het aantal personen die het individu bestempelen als crimineel.282 Dus hoe minder personen weet hebben van het heroïnegebruik van de ‘gecontroleerde gebruikers’, hoe kleiner de kans dat anderen hen zullen labellen als deviante personen.
280
ZINBERG, N. (1984) ‘Drug, set and setting. The basis for controlled intoxicant use’ [WWW] http://www.drugtext.org/library/books/zinberg2/research3.htm [27/07/2010] 281 WARBURTON, H., TURNBULL, P.J. en HOUGH, M., Occasional and controlled heroin use, not a problem?, Joseph Rowntree Foundation, King’s College London, 2005, 48. 282 VOLD, G.B., BERNARD, T.J. & SNIPES, J.B., Theoretical criminology, Oxford, Oxford University Press, 2002, 213.
86
6. DETERMINANTEN VAN ‘GECONTROLEERD HEROÏNEGEBRUIK’
6.5.1.2 Labelling door de ‘gecontroleerde gebruiker’ Een onderzoek dat zich specifiek gericht heeft op het zelfbeeld van ‘gecontroleerde heroïnegebruikers’ bestaat niet. Het onderzoek van Sharon RØdner (2005) naar het zelfbeeld van 44 ‘sociaal geïntegreerde druggebruikers’ (waarvan slechts een paar heroïnegebruikers) is niettegenstaande een heel goede studie. De 44 ‘sociaal geïntegreerde druggebruikers’ voldeden aan 3 criteria: ze hadden een job, waren student of hadden andere legale economische inkomsten en ze hadden een permanente woonplaats; ze hadden nog geen enkel contact gehad met sociale overheden door hun druggebruik en ze gebruikten in hun vrije tijd, buiten hun dagelijkse verplichtingen om.283 In de studie wordt het zelfbeeld van de ‘gecontroleerde gebruiker’ (Self- presentation) en het beeld dat de ‘gecontroleerde gebruiker’ heeft van de ander (Other- presentation) beschreven. Uit de resultaten van de studie blijkt dat het zelfbeeld van de ‘sociaal geïntegreerde druggebruiker’ vooral gebaseerd is op controle en individualisme. Men vindt zichzelf wijs genoeg om te beslissen of ze een bepaalde drug zullen gebruiken of niet. Ze zien zichzelf met andere woorden als rationele personen die actieve keuzes kunnen maken met betrekking tot hun druggebruik. Ze presenteren zichzelf als “drug-wise”. Dit houdt 2 belangrijke componenten in: Ten eerste stellen zij dat ze heel wat weten over drugs. Kennis op zich is echter niet voldoende om een ‘gecontroleerd gebruikspatroon’ in stand te houden. Vandaar de tweede component die in verband staat met de mogelijkheid om iets met die kennis te doen. Dit houdt zelfreflectie en zelfbewustzijn in. Zichzelf kennen, zijn/haar mogelijkheden en beperkingen kennen, werd vaak vermeld als een cruciale factor om controle over druggebruik te behouden. Wat ook duidelijk werd was dat de respondenten zichzelf zien als zelfbewuste individuen. Zij nemen dagelijkse verplichtingen serieus en laten drugs niet interfereren met die bezigheden. Het komt duidelijk naar voor dat de zelfpresentatie van de sociaal geïntegreerde gebruikers gebaseerd is op individualisme en controle.284 Wanneer de respondenten van de studie werden gevraagd iets te vertellen over zichzelf en over ‘drugsmisbruikers’ of junkies, viel op dat vooral de nadruk werd gelegd op de goede eigenschappen en gedragingen van zichzelf en slechte gedragingen werden onderschat. Tegelijk benadrukten de respondenten het slechte gedrag van ‘compulsieve gebruikers’ en
283
RØDNER, S., ‘“I am not a drug abuser, I am a drug user”: a discours analysis of 44 drug users’ construction of identity’, Addiction Research and Theory, 2005, 334-335. 284 RØDNER, S., ‘“I am not a drug abuser, I am a drug user”: a discours analysis of 44 drug users’ construction of identity’, Addiction Research and Theory, 2005, 336-337.
87
6. DETERMINANTEN VAN ‘GECONTROLEERD HEROÏNEGEBRUIK’
onderwaardeerden ze de goede gedragingen. Zichzelf zien ze als rationele individuen die controle hebben over hun gedrag en ‘compulsieve gebruikers’ worden beschouwd als personen die geen controle hebben over hun gedrag.285 Om ‘compulsieve gebruikers’ te beschrijven maakten de respondenten gebruik van verschillende labels: missbrukare, narkoman, knarkare, heroinist & horsare
286
. Labellen is
een belangrijke gedraging omdat het de attitudes die men heeft ten opzichte van verschillende mensen duidelijk maakt, en omdat het labellen op zich die attitudes ten opzichte van de andere kan reproduceren en versterken. Op die manier wordt er dus een soort sociale solidariteit gecreëerd. Het veroordelen van de junkie en zijn compulsieve relatie met heroïne is voor hen een manier om hun normaliteit en de junkie zijn abnormaliteit te verzekeren.287 Het feit dat ‘compulsieve gebruikers’ worden gezien als individuen die geen controle hebben over hun gedrag is opmerkelijk. Het niet hebben van controle is volgens de ‘sociaal geïntegreerde druggebruikers’ te wijten aan psychologische of fysieke factoren en is niet gebonden aan het druggebruik op zich. Junkies hebben in hun ogen simpelweg zwakke persoonlijkheden en zijn daardoor niet in staat tot zelfreflectie en ‘gecontroleerd druggebruik’. Door de nadruk te leggen op externe en psychologische factoren als oorzaak van ‘compulsief gebruik’ wordt de andere als een passieve actor gezien. Het beeld dat de ‘sociaal geïntegreerde gebruikers’ hebben van junkies is dus duidelijk op andere veronderstellingen gebaseerd dan hun eigen zelfbeeld.288 6.5.1.3 Neutralisatietechnieken In 1951 presenteerde Lemert een algemene criminaliteitstheorie, waarin het labelling proces centraal stond. Bij de bespreking van het concept ‘verslaving’ werd deze theorie reeds uitgelegd.289 Kort samengevat verklaart deze theorie hoe een persoon de overgang maakt van primair deviant gedrag (deviant gedrag veroorzaakt door verscheidene biologische,
285
RØDNER, S., ‘“I am not a drug abuser, I am a drug user”: a discours analysis of 44 drug users’ construction of identity’, Addiction Research and Theory, 2005, 337. 286 RØDNER, S., ‘“I am not a drug abuser, I am a drug user”: a discours analysis of 44 drug users’ construction of identity’, Addiction Research and Theory, 2005, 338. 287 ZINBERG, N., JACOBSON, R. & HARDING, W., ‘Social sanctions and rituals as a basis for drug abuse prevention’, American Journal of Drug & Alcohol Abuse, 1975, 173. 288 RØDNER, S., ‘“I am not a drug abuser, I am a drug user”: a discours analysis of 44 drug users’ construction of identity’, Addiction Research and Theory, 2005, 340-341. 289 Zie blz 11 en verder.
88
6. DETERMINANTEN VAN ‘GECONTROLEERD HEROÏNEGEBRUIK’
psychologische en sociale factoren), naar secundair deviant gedrag (deviant gedrag beïnvloed door het zelfbeeld ten gevolge van stigmatiserende reacties van anderen). Een secundaire deviant is bijgevolg een persoon die zichzelf een deviant zelfbeeld aanmeet. Veel personen die deviant gedrag stellen, zien zichzelf echter niet als een crimineel en hebben dus geen crimineel zelfbeeld. Op basis van deze vaststelling ontworpen Sykes en Matza hun theorie. Wanneer het deviante gedrag in conflict is met het zelfbeeld, zullen personen volgens Sykes & Matza hun eigen gedrag goedkeuren door te claimen dat het eigenlijk geen crimineel gedrag is. Personen zullen dus gebruik maken van neutralisatietechnieken om zichzelf niet te moeten definiëren als crimineel. Deze neutralisatietechnieken worden in een proces van differentiële associatie aangeleerd. Hoewel de theorie van Sykes en Matza in eerste instantie werd ontworpen met het oog op het verklaren van het delinquent gedrag van jongeren, bestaat de kans dat ook ‘gecontroleerde heroïnegebruikers’ gebruik maken van neutralisatietechnieken. Want ondanks hun normoverschrijdend gedrag, doen zij er alles aan om niet als ‘crimineel’ bekeken te worden en hebben zij toch een min of meer sterke binding aan de heersende normen.290
6.6 Conclusie In dit hoofdstuk werden verschillende determinanten van ‘gecontroleerd heroïnegebruik geïdentificeerd’. Het overgrote deel van dit hoofdstuk is gebaseerd op het theoretisch paradigma van Zinberg die de variabelen die druggebruik als gedrag beïnvloeden in drie categorieën onderverdeelt, namelijk het middel, de mens en het milieu. Deze elementen en nog andere hebben een invloed op het controleren van heroïnegebruik. Aangezien de farmacologische werking van heroïne reeds overvloedig aandacht heeft gekregen in de wetenschappelijke literatuur heb ik in mijn masterproef hier geen nadruk op gelegd. De drug heeft niettemin een belangrijke invloed op de ‘gecontroleerde gebruiker’ in die zin dat zij besef hebben van de farmacologische eigenschappen van het product. Dit besef van de kans ‘afhankelijk’ te kunnen worden, zet de gebruiker er toe aan het gebruik onder controle te houden.
290
SYKES, M.G. & MATZA, D., Techniques of neutralization: a theory of delinquency, American Sociological Review, 1957, 667-670.
89
6. DETERMINANTEN VAN ‘GECONTROLEERD HEROÏNEGEBRUIK’
De omgeving van de gebruiker heeft een heel belangrijke invloed op het controleren van heroïnegebruik gezien hier de basis wordt gelegd voor het ‘gecontroleerd’ leren gebruiken. Binnen groepen van ‘gecontroleerde gebruikers’ worden informele controlemechanismen ontwikkeld, of beter sociale sancties en sociale rituelen. Het verwerven van informele controlemechanismen zouden we kunnen zien als een vorm van informele opvoeding over ‘gecontroleerd gebruik’. Sociale rituelen zijn hetzelfde voor zowel ‘compulsieve gebruikers’ als voor ‘gecontroleerde gebruikers’. Het zijn de sancties die het verschil maken tussen deze beide groepen. De meeste sociale sancties die ‘gecontroleerde gebruikers’ zichzelf opleggen zijn erop gericht niet ‘afhankelijk’ te worden van de drug en dus de frequentie waarmee men gebruikt in te perken. Uit de sancties die Zinberg in zijn onderzoek kon identificeren, komen enkele heel belangrijke elementen naar voor. ‘Gecontroleerde gebruikers’ leggen grote limieten op hun gebruik, veel grotere limieten dan eigenlijk nodig is om ‘afhankelijkheid’ te vermijden. Enkele gedragingen zijn voor ‘gecontroleerde gebruikers’ not done: je gedragen als een junkie (bv. iemand bedriegen), gebruiken in het gezelschap van junkies, eender wanneer gebruiken, overdreven veel moeite doen om aan heroïne te geraken (bv. stelen, schooien),… Wanneer men deze handelingen stelt, wordt men niet langer beschouwd als een ‘gecontroleerde gebruiker’. Gebruiken in goed gezelschap is een heel belangrijk punt voor ‘gecontroleerde gebruikers’. Men probeert contacten met ‘compulsieve gebruikers’ te beperken tot de momenten waarop men de drugs aankoopt en zorgt ervoor dat men verder niets met die personen te maken heeft. Geassocieerd worden met een junkie is het laatste wat men wil. ‘Gecontroleerde gebruikers’ distantiëren zich dus duidelijk van ‘compulsieve gebruikers’ om zo hun eigen positieve identiteit te beschermen en niet dieper dan nodig in de drugsscene verwikkeld te geraken. De omgeving van de gebruiker is dus een cruciale factor in het controleren van het gebruik. De setting zorgt er enerzijds voor dat er regels worden aangeleerd met betrekking tot het leren controleren van het gebruik. Anderzijds stelt de setting ‘gecontroleerde gebruikers’ in staat zich te distantiëren van ‘compulsieve gebruikers’. Door enkel te gebruiken met andere ‘gecontroleerde gebruikers’ wordt er een soort sociale solidariteit gecreëerd. Het veroordelen van de junkie en zijn compulsieve relatie met heroïne is voor de ‘gecontroleerde gebruiker’ een manier om zijn of haar normaliteit en de junkie zijn of haar abnormaliteit te verzekeren. Het erkennen van het bestaan van sancties en rituelen is niet voldoende om het volledige proces van zelfregulering te begrijpen, want hiermee kan men niet verklaren waarom de
90
6. DETERMINANTEN VAN ‘GECONTROLEERD HEROÏNEGEBRUIK’
mogelijkheid tot zelfregulering van druggebruik niet voor elk individu gelijk is. Naast rituelen en regels houdt Grund in zijn model tevens rekening met de levensstructuur van de gebruiker en met de beschikbaarheid van de drug voor de gebruiker. Hij stelt een model voor waarin de dynamische interactie tussen deze drie factoren centraal staat. De beschikbaarheid van de drug heeft een grote invloed op het belang die de gebruiker hecht aan rituelen en regels. Hoe moeilijker drugs te verkrijgen zijn, hoe minder de rituelen en regels georiënteerd zullen worden op zelfregulatie en veiligheid. Aandacht zal dan vooral gaan naar het veiligstellen en het vergemakkelijken van het druggebruik en de gerelateerde activiteiten. De levensstructuur van de gebruiker bepaalt eveneens het belang dat hij/zij hecht aan sociale rituelen en regels. Een hoge graad van levensstructuur, impliceert immers dat men zijn drugsconsumptie en druggerelateerde activiteiten zorgvuldig onder controle dient te houden. ‘Gecontroleerde druggebruikers’ zijn zich goed bewust van hun zelfbeeld. Veelal zijn ‘gecontroleerde heroïnegebruikers’ personen die ondanks hun druggebruik, toch nog een heel goede binding hebben met de bredere maatschappelijke waarden en normen. Wanneer zij een crimineel etiket zouden opgeplakt krijgen, riskeren zij alles wat ze opgebouwd hebben te verliezen. Daarom willen zij dit zo goed mogelijk voorkomen en maken ze gebruik van allerlei technieken om de labeling te vermijden. Een eerste manier om labeling te vermijden is het druggebruik verborgen houden voor de buitenwereld. Hoe minder mensen weet hebben van hun heroïnegebruik, hoe minder groot de druk zal zijn om een crimineel zelfbeeld te accepteren. Een andere manier op hun niet- crimineel zelfbeeld te behouden, is door zelf te labellen. ‘Gecontroleerde gebruikers’ maken een duidelijk onderscheid tussen zichzelf en junkies. Wanneer ‘gecontroleerde gebruikers’ zichzelf moeten beschrijven dan leggen zij vaak de nadruk op hun goede eigenschappen en gedragingen. Zij zien zichzelf als rationele individuen, die actief keuzes kunnen maken over hun druggebruik. De junkie zien zij als een individu die de controle verloren heeft, als een passieve actor, die als gevolg van externe psychologische en fysieke factoren ‘compulsief’ is gaan gebruiken. Tenslotte is het mogelijk dat ‘gecontroleerde gebruikers’ in staat zijn hun niet- crimineel zelfbeeld te behouden doordat ze gebruik maken van neutralisatietechnieken. Het feit dat ‘gecontroleerde gebruikers’ zo zelfbewust zijn en hun identiteit trachten te beschermen, zou een belangrijke factor kunnen zijn die meespeelt in het controleren van het gebruik.
91
7
ALGEMEEN BESLUIT
7.1 Bevindingen Het doel van deze masterproef is om een overzicht te bieden van de theoretische en empirische stand van zaken binnen het internationale drugsonderzoek naar ‘gecontroleerd gebruik’ van heroïne. Ik heb me vooral toegespitst op wat ‘gecontroleerd gebruik’ precies inhoudt en hoe dit concept zich verhoudt ten opzichte van concepten als ‘verslaving’, ‘afhankelijkheid’, ‘misbruik’ en ‘problematisch gebruik’. De methodologie van het empirisch onderzoek naar ‘gecontroleerd gebruik’ van heroïne heb ik tevens onder de loep genomen. Vervolgens vond ik het belangrijk om aandacht te schenken aan het fenomeen ‘zelfstandig herstel’. In de laatste twee hoofdstukken van deze masterproef heb ik tenslotte de nadruk gelegd op kenmerken van ‘gecontroleerde heroïnegebruikers’ en de determinanten van het ‘gecontroleerd heroïnegebruik’. Heroïne wordt beschouwd als een ‘verslavende’ drug. Uit de literatuur blijk echter dat het concept ‘verslaving’ eerder een sociaal construct is. Hiermee bedoel ik dat de verwachting en het geloof in het feit dat heroïne ‘verslavend’ is, ertoe leidt dat heroïne op deze manier wordt gebruikt. Mensen worden aangeleerd dat ze ‘afhankelijk’ kunnen worden van heroïne en dat ‘afhankelijkheid’ of ‘verslaving’ een hersenziekte is. Dit fungeert voor ‘problematische gebruikers’ als een perfect excuus voor hun gedrag en weerhoudt hen er tevens van actie te ondernemen. ‘Verslaving’ is een label, dat paralysering en stigmatisering van de heroïnegebruiker tot gevolg heeft. Deze stigmatisering heeft een negatief effect op het zelfbeeld en de integratiekansen van de gebruiker. ‘Drugsafhankelijkheid’ en ‘drugsmisbruik’ worden net als de term ‘verslaving’ binnen de literatuur vanuit medische of psychologische/ psychiatrische invalshoek benaderd. ‘Afhankelijkheid’ zouden we kunnen beschouwen als een recentere benaming voor ‘verslaving’, dat aan dezelfde kritieken kan onderworpen worden als het concept ‘verslaving’. ‘Drugsmisbruik’ wordt op zijn beurt op veel verschillende manieren opgevat. De ene ziet het als elk niet- medisch gebruik van drugs, nog een andere benadering stelt dat het gebruik betreft dat problemen veroorzaakt op psychisch, medisch en sociaal niveau, en een laatste opvatting ziet ‘drugsmisbruik’ als gebruik op een ongepaste manier. De term ‘problematisch gebruik’ is een recenter begrip. Het ziet de problemen die kunnen gepaard gaan met druggebruik veel ruimer dan dat dit het geval is bij termen als ‘verslaving’,
92
7. ALGEMEEN BESLUIT
‘afhankelijkheid’ of ‘misbruik’. Problemen met drugs worden gezien als veroorzaakt door een samenspel van biologische, psychologische en sociale factoren. Het concept ‘gecontroleerd gebruik’ is algemeen aanvaard wat betreft legale drugs, maar illegale drugs kunnen ook ‘gecontroleerd’ gebruikt worden. Over de term ‘gecontroleerd gebruik’ bestaat er weinig duidelijkheid. De rode draad doorheen de verschillende definities is evenwel dat een ‘gecontroleerde gebruiker’ is in staat om zijn dagelijkse taken en verantwoordelijkheden te vervullen, gebruikt niet om met problemen te kunnen omgaan, is meer verankerd in betekenisvolle rollen en is meer in staat om zichzelf regels op te leggen omtrent zijn/haar gebruik. Het empirisch onderzoek naar ‘gecontroleerd heroïnegebruik’ heeft in de jaren ’70 een snelle aanvang genomen met het onderzoek van Robins naar teruggekeerde Vietnamveteranen. Met haar onderzoek inspireerde zij onder andere Zinberg, die één van de best gekende studies naar ‘gecontroleerde heroïnegebruikers’ op zijn naam heeft staan. Sindsdien zijn er bitter weinig nieuwe onderzoeksinitiatieven uit de bus gekomen om ‘gecontroleerde heroïnegebruikers’ te bestuderen. Het aantal empirische onderzoeken naar ‘gecontroleerd heroïnegebruik’ is schaars. De onderzoeken die er zijn, zijn onderling niet makkelijk te vergelijken omdat ze vaak verschillende inclusiecriteria voor hun steekproef hanteren. Steekproeven van andere onderzoeken bevatten dan vaak ‘gecontroleerde gebruikers’ van verscheidene substanties of ‘gecontroleerde gebruikers’ van opiaten, waardoor het onderzoek niet uitsluitend over heroïnegebruikers handelt. Onderzoek naar heroïnegebruik in het algemeen, is ten slotte te vaak gebaseerd op personen die in behandeling zijn of die gekend zijn bij het gerecht, gezien zij de meest zichtbare groep zijn binnen de populatie van heroïnegebruikers. De minst zichtbare groep binnen deze populatie zijn de ‘gecontroleerde heroïnegebruikers’. Empirisch onderzoek hiernaar moet daarop afgestemd worden. Samplingmethoden zijn vaak aselect. Ofwel rekruteert men respondenten op basis van gesloten samples (bv. rekruteren in drughulpverlening), of men maakt gebruik van de technieken van het etnografisch veldwerk, of men past de sneeuwbalmethode toe of men maakt gebruik van advertenties in kranten of dagbladen. Deze technieken kunnen bij voorkeur samen gebruikt worden, om een zo heterogeen mogelijke steekproef te bekomen. De dataverzamelingsmethoden bij onderzoek naar ‘gecontroleerde heroïnegebruikers’ zijn kwalitatief van aard. Dit is enerzijds zo omdat kwantitatief onderzoek moeilijk is door de clandestiniteit van het fenomeen, en anderzijds omdat de voorkennis over het fenomeen niet
93
7. ALGEMEEN BESLUIT
zo groot is. De meeste onderzoeken zijn exploratief of beschrijvend. Diepte- interviews en biografische
methoden
zijn
dominant.
De
aard
van
de
samplingmethoden
en
dataverzamelingsmethoden heeft als gevolg dat de representativiteit van de data bekomen uit het onderzoek nihil is en dat er bijgevolg geen generaliserende uitspraken kunnen worden gedaan. Personen die ‘afhankelijk’ zijn geweest van heroïne blijken in staat te zijn zelfstandig van hun ‘afhankelijkheid’ te herstellen. Verscheidene studies konden aantonen dat ‘zelfstandig herstel’ bestaat, maar het is nog steeds niet makkelijk om in te schatten hoe groot deze groep is binnen het totaal aantal ‘ex-verslaafden’. Het gaat hier immers ook over een verborgen populatie. Binnen de literatuur en het empirisch onderzoek worden verschillende manieren beschreven waarop ‘ex-verslaafden’ op zelfstandige basis van hun ‘afhankelijkheid’ herstellen: ‘Maturing out’, ‘drifting out’, ‘situationele veranderingen’, ‘retirement’, ‘alcoholicus of mentaal ziek worden’, ‘conversion’, ‘rock bottom experience’, ‘rationele beslissing’, ‘van compulsief naar gecontroleerd gebruik’. Veel empirisch onderzoek naar ‘zelfstandig herstel’ schenkt aandacht aan de identiteit en het zelfbeeld van deze personen. ‘Heroïneverslaafden’ hebben vaak een gevoel van ontevredenheid met de persoon die ze zijn geworden. Er is een wil om zijn of haar identiteit te veranderen en te werken aan de toekomst. Personen die besef hebben van hun beschadigde identiteit, maken vaak een onderscheid tussen de persoon die ze zijn geworden omwille van hun druggebruik, en de persoon die ze werkelijk zijn. De wil om terug te worden wie ze echt zijn, drijft hen om het herstelproces gaande te houden. Om dit proces succesvol te doorlopen is het van groot belang dat men zich distantieert van de drugwereld. Door alles wat met deze wereld te maken heeft een negatieve connotatie te geven, is het voor de herstellende persoon vermoedelijk veel makkelijker om afstand te nemen van zijn/haar vorige levensstijl. ‘Gecontroleerde heroïnegebruikers’ onderscheiden zich op verschillende vlakken van ‘problematische gebruikers’. Vaak betreft het personen die werken of studeren, de meesten hebben een goede huisvesting en zijn eigenaar van of huren een huis. ‘Gecontroleerde gebruikers’ beginnen gemiddeld op een latere leeftijd met illegaal druggebruik en beginnen bijgevolg ook op een latere leeftijd met gebruik van heroïne. Initiatie in het heroïnegebruik blijkt in een vertrouwde omgeving te verlopen. Men komt er vaak toevallig mee in aanraking en er is nauwelijks sprake van een zuiver hedonistisch
94
7. ALGEMEEN BESLUIT
verlangen naar de drug. Dit kan een factor zijn die bijdraagt tot het makkelijker controleren van de drug. De redenen waarom ‘gecontroleerde heroïnegebruikers’ de drug gebruiken is vaak gebaseerd op sociale motieven. Men gebruikt om een gevoel van welzijn te bekomen, in tegenstelling tot ‘afhankelijke gebruikers’ die naar de drug grijpen om zich niet slecht te voelen of om een afkick te vermijden. De frequentie waarmee men gebruikt, ligt tevens veel lager dan het geval is bij ‘afhankelijke gebruikers’, en het blijkt tevens mogelijk om over een lange periode op een lage frequentie te gebruiken. Zinberg identificeerde in zijn onderzoek zelfs personen die reeds vijftien jaar hetzelfde ‘gecontroleerde’ gebruikspatroon hadden. De manier waarop ‘gecontroleerde gebruikers’ de drug toedienen varieert van onderzoek tot onderzoek. Zinberg rapporteerde dat meer ‘gecontroleerde gebruikers’ dan ‘compulsieve gebruikers’ injecteren verkiezen. De steekproef van Shewan & Dalgarno bevatte echter meer personen die de drug rookten in plaats van injecteerden. Extra onderzoek zal dit nog moeten uitklaren. Een laatste opvallend kenmerk van ‘gecontroleerde heroïnegebruikers’ is dat zij er alles aan zouden doen om de associatie met een junkie te voorkomen. Zij doen dit door zorgvuldig uit te kiezen met wie zij zullen gebruiken en waar zij zullen gebruiken. Contacten met de heroïnesubcultuur worden bewust vermeden. Onderzoek naar ‘gecontroleerd heroïnegebruik’ onthult heel wat over de manier waarop controle over heroïnegebruik verworven en behouden wordt. Kort samengevat blijkt uit onderzoek dat de omgeving, het zelfbewustzijn en de levensstructuur van de gebruiker een determinerende invloed kunnen hebben op het gebruikspatroon. De omgeving van de gebruiker speelt een heel belangrijke rol. Binnen groepen van ‘gecontroleerde heroïnegebruikers’ worden informele controlemechanismen ontwikkeld. Dit zijn sociale sancties en rituelen. Sociale rituelen zijn hetzelfde voor zowel ‘compulsieve gebruikers’ als voor ‘gecontroleerde gebruikers’. Het zijn de sancties die het verschil maken tussen deze beide groepen. De meeste sociale sancties die ‘gecontroleerde gebruikers’ zichzelf opleggen zijn erop gericht niet ‘afhankelijk’ te worden van de drug en dus de frequentie waarmee men gebruikt in te perken. Het is een algemene bevinding in het onderzoek naar ‘gecontroleerd heroïnegebruik’ dat ‘gecontroleerde gebruikers’ zich goed bewust zijn van hun zelfbeeld. Dit is zo omdat dit vaak personen zijn, die ondanks hun druggebruik, toch nog een heel goede binding hebben met de 95
7. ALGEMEEN BESLUIT
bredere maatschappelijke normen, en vaak ook een functionele rol vervullen in onze samenleving. Wanneer zij een crimineel etiket zouden opgeplakt krijgen, riskeren zij alles wat ze opgebouwd hebben te verliezen. Daarom willen zij dit zo goed mogelijk voorkomen, en maken ze gebruik van allerlei technieken om de labelling te vermijden. Een eerste manier om labelling te vermijden is het druggebruik verborgen houden voor de buitenwereld. Een andere manier om hun niet- crimineel zelfbeeld te behouden is door zelf te labellen. ‘Gecontroleerde gebruikers’ maken een duidelijk onderscheid tussen zichzelf en junkies en zien junkies als individuen die de controle verloren hebben, als passieve actoren, die als gevolg van externe psychologische en fysieke factoren ‘compulsief’ zijn gaan gebruiken. Ten slotte is het mogelijk dat ‘gecontroleerde gebruikers’ in staat zijn hun niet- crimineel zelfbeeld te behouden doordat ze gebruik maken van neutralisatietechnieken. Het feit dat gecontroleerde gebruikers zo zelfbewust zijn en hun identiteit trachten te beschermen, zou een belangrijke factor kunnen zijn die meespeelt in het controleren van het gebruik. Het erkennen van de invloed van informele controlemechanismen en van de rol van het zelfbeeld is echter niet voldoende om het volledige proces van zelfregulering te begrijpen, want hiermee kan men niet verklaren waarom de mogelijkheid tot zelfregulering van druggebruik niet voor elk individu gelijk is. Naast rituelen en regels dient men tevens rekening te houden met de levensstructuur van de gebruiker en met de beschikbaarheid van de drug voor de gebruiker. De beschikbaarheid van de drug heeft een grote invloed op het belang die de gebruiker hecht aan rituelen en regels. Hoe makkelijker drugs beschikbaar zijn, hoe stabieler de situatie voor het ontwikkelen van sancties en rituelen om het druggebruik onder controle te houden. Hoe moeilijker drugs te verkrijgen zijn, hoe minder de rituelen en regels georiënteerd zullen worden op zelfregulatie en veiligheid. Aandacht zal dan vooral gaan naar het veiligstellen en het vergemakkelijken van het druggebruik en de gerelateerde activiteiten. De levensstructuur van de gebruiker bepaalt eveneens het belang dat hij/zij hecht aan sociale rituelen en regels. Een hoge graad van levensstructuur, impliceert immers dat men zijn drugsconsumptie en druggerelateerde activiteiten zorgvuldig onder controle dient te houden.
7.2 Implicaties en aanbevelingen Onderzoek naar ‘gecontroleerd gebruik’ van heroïne staat nog in z’n kinderschoenen. Er bestaan bitter weinig onderzoeken naar het fenomeen en er is dus nood aan meer
96
7. ALGEMEEN BESLUIT
convergerend bewijs. Om meer zekerheid te hebben over de stabiliteit van een ‘gecontroleerd’ gebruikspatroon is er tevens dringend nood aan meer longitudinale onderzoeken. Ten slotte moet er een betere inschatting gemaakt kunnen worden van het aantal ‘gecontroleerde heroïnegebruikers’. De bevinding dat sommige gebruikers in staat zijn een ‘gecontroleerd gebruikspatroon’ over lange termijn in stand te houden, heeft niettemin belangrijke implicaties voor de hulpverlening, harm- reduction initiatieven en het beleid. Het proces van controle verwerven en behouden kan toegepast worden binnen de hulpverlening bij diegene wiens gebruik ‘problematisch’ is. Deze kennis kan hulpverleners helpen om personen hun gebruik te leren controleren of stabiliseren. Het is immers algemeen gekend dat er heel wat drop-out is bij drugbehandeling, en dat niet iedereen akkoord gaat met substitutiebehandeling. Misschien is het dan een beter alternatief om personen eerst en vooral te leren hun gebruik te controleren, in plaats van abstinentie als enige oplossing aan te bieden. Op vlak van harm- reduction zou de vergaarde kennis kunnen gebruikt worden om nieuwe gebruikers van heroïne te bereiken en hen aan te tonen hoe men ‘gecontroleerd’ kan gebruiken. Gezien repressie ineffectief is en er toch altijd nieuwe gebruikers zullen zijn, kan de verworven kennis nuttig gebruikt worden binnen harm- reduction initiatieven en preventiestrategieën. Er kan eveneens materiaal ter beschikking gesteld worden aan gebruikers van heroïne om aan te tonen dat het ook mogelijk is om zelfstandig van ‘afhankelijkheid’ te herstellen. Dit zou vooral effect kunnen hebben op diegene die geen vertrouwen meer hebben in de drughulpverlening. Informatie ter beschikking stellen voor ‘gecontroleerde heroïnegebruikers’ is eveneens een must. Gezien ‘gecontroleerde heroïnegebruikers’ vaak personen zijn die hun gebruik zoveel mogelijk verborgen willen houden, is het van groot belang dat deze informatieverstrekking subtiel kan verlopen. Daarom is het internet hiervoor wellicht het beste medium. Op het vlak van het drugbeleid en de informatieverstrekking naar de algemene bevolking toe, zou er heel wat kunnen verbeteren. De berichtgeving over druggebruik focust zich vooral op de meer ‘problematische gebruikers’, waardoor de bevolking strikt blijft vasthouden aan de overtuiging dat alle illegale drugs ‘verslavend’ zijn en negatieve sociale gevolgen hebben. Wanneer men de publieke opinie echter zou kunnen wijzigen door de bevolking op basis van
97
7. ALGEMEEN BESLUIT
correcte en actuele kennis te informeren over heroïnegebruik en druggebruik in het algemeen, zou er voor de heroïnegebruikers heel wat kunnen veranderen. Een beter begrip van heroïnegebruik door de algemene bevolking zou er ten eerste voor zorgen dat ‘gecontroleerde gebruikers’ voor hun gebruik zullen durven uitkomen, want momenteel bestaat de kans nog steeds dat men bij ontdekking van het gebruik sociaal uitgesloten wordt. ‘Gecontroleerde gebruikers’ zullen dus geen schrik meer moeten hebben dat iemand hun gebruik ontdekt. Ten tweede zou een begripvoller klimaat de ‘gecontroleerde gebruikers’ beter in staat stellen hun gebruik onder controle te houden. Formele controlemechanismen zouden hand in hand kunnen gaan met informele controlemechanismen en deze informele controlemechanismen zouden zich binnen veel betere condities kunnen ontwikkelen. Vervolgens is een meer begripvolle sfeer van belang voor diegenen die het gevoel hebben door hun gebruik in de problemen te geraken. Zij zullen veel sneller voor hun probleem uitkomen en hulp zoeken. Ten slotte zou het doorbreken van het taboe rond heroïne, en het wijzigen van de overtuiging dat heroïne ‘verslavend’ is, kunnen resulteren in een vermindering van het aantal ‘problematische gebruikers’, gezien ‘verslaving’ vooral een sociaal construct is en dus in grote mate bepaalt hoe mensen iets ervaren. Dit taboe doorbreken zou hand in hand moeten gaan met de legalisering van illegale drugs. Streven naar een drugsvrije samenleving is geen realistische optie meer. Dit werd in het verleden reeds bewezen met de beruchte drooglegging in de VS. In plaats van druggebruik te voorkomen zou het beleid meer aandacht moeten schenken aan preventie van de risico’s die gepaard gaan met druggebruik, zou het de condities voor het ontwikkelen van individuele controle moeten verbeteren en zou het de regulering van deze markt in eigen handen moeten nemen. De aanbevelingen op vlak van informatieverstrekking naar gebruikers toe, harmreduction en hulpverlening kunnen dan ook makkelijker geïmplementeerd worden. Het sociaal construct ‘verslaving’ is echter functioneel voor verschillende instituties in onze samenleving, wat impliceert dat een dergelijke verandering in het drugbeleid een nogal riskante opdracht is voor politici. Het is helaas makkelijker de bestaande stereotypen te behouden dan dure projecten en informatiecampagnes op getouw te zetten om de bevolking te informeren over de echte realiteit van heroïnegebruik.
98
BIBLIOGRAFIE TIJDSCHRIFTEN ANGLIN, M.D., BRECHT, M.L., WOODWARD, J.A. & BONNET, D.G., ‘An empirical study of maturing out: conditional factors’, International Journal of the Addictions, 1986, 233-246. BACCHUS, L., STRANG, J., WATSON, P., ‘Pathways to abstinence: Two-year follow up on 60 abstinent former opiate addicts who had been turned away from treatment’, European Addiction Research, 2000, 141-147. BIERNACKI, P. & WALDORF, D., ‘Snowball sampling. Problems and techniques of chain referral sampling’, Sociological Methods and Research, 1981, 141-163. BLACKWELL, J.S., ‘Drifting, controlling and overcoming: opiate users who avoid becoming chronically dependent’, Journal of Drug Issues, 1983, 219-235. BRECHT, M.L., ANGLIN, M.D, ‘Conditional factors of maturing out: legal supervision and treatment’, International Journal of the Addictions, 1990, 393-407. BRECHT, M.L., ANGLIN, M.D., WOODWARD, J.A. & BONETT, D.G., ‘Conditional factors of maturing out- personal resources and preaddiction sociopathy’, International Journal of the Addictions, 1987, 55-69. CARBALLO, L.J., FERNANDEZ-HERMIDA, J.R., SECADES-VILLA, R., en GARCIARODRIGUEZ, O., ‘Effectiveness and efficiency of methodology for recruiting participants in natural recovery from alcohol and drug addiction’, Addiction Research and Theory, 2009, 8090. CASSELMAN, J. & SCHIPPERS, G.M., ‘Verslaving en afhankelijkheid. Een kwestie van terminologie’, Handboek Verslaving, 1994, 1-22. COGGANS, N. & MCKELLAR, S., ‘Drug use amongst peers: peer pressure or peer preference?’,
Drugs:
education,
prevention
and
policy,
1994,
15-26.
IX
BIBLIOGRAFIE
COLEMAN, zoals geciteerd in WALDORF, D., ‘Natural recovery from opiate addiction: Some social-psychological processes of untreated recovery’, Journal of Drug Issues, 1983, 237-291. CUNNINGHAM, J.A., ‘Remissions from drug dependence: is treatment a prerequisite?’, Drug and Alcohol Dependence, 2000, 211-213. CUNNINGHAM, J.A., ‘Untreated remissions from drug use: the predominant pathway’, Addictive Behaviors, 1999, 267-270. DECORTE, T., ‘Drug users’ perceptions of ‘controlled’ and ‘uncontrolled’ use’, The International Journal of Drug Policy, 2001, 297-320. DECORTE, T., ‘Informele zelfregulering van illegaal druggebruik’, Streven, 1996, 886-899. GOSSOP, M., DARKE, S., GRIFFITHS, P., HANDO, J., POWIS, B., HALL, W. & STRANG, J., ‘The Severity of Dependence Scale (SDS): psychometric properties of the SDS in English and Australian samples of heroin, cocaine and amphetamine users’, Addiction, 1995, 607-614. GRANT, B.F. & DAWSON, D.A., ‘Age of onset of drug use and its association with DSMIV drug abuse and dependence’, Journal of substance abuse, 1998, 163-173. HAMMERSLEY, R. en REID, M., ‘Why the pervasive addiction myth is still believed’, Addiction Research and Theory, 2002, 7-30. HÄNNINEN, V. en KOSKI-JÄNNES, A., ‘Narratives of recovery from addictive behaviours’, Addiction, 1999, 1837-1848. HARDING, W., ‘Patterns of heroin use: what do we know?’, British Journal of Addiction, 1988, 1247-1254. HARDING, W., ZINBERG, N., STELMACK, S.M., en BARRY, M., ‘“Formerly AddictedNow-Controlled Opiate Users” mimeographed’, The International Journal of the Addictions, 1979, 47-60. JORQUEZ, J.S., ‘The retirement phase of heroin using careers’, Journal of Drug Issues, 1983, 343-365.
X
BIBLIOGRAFIE
KALIVAS, P.W. & VOLKOW, N.D., ‘The neural basis of addiction: a pathology of motivation and choice’, American Journal of Psychiatry, 2005, 1403-1413. KLINGEMANN, H., ‘The motivation for change from problem alcohol and heroin use’, British Journal of Addiction, 1991, 727-744. KORF, D.J., et al., ‘How to find non- dependent opiate users: A comparison of sampling methods in a field study of opium and heroin users’, International Journal of Drug Policy, 2009, 1-7. LLOYD, C., ‘Risk factors for problem drug use: identifying vulnerable groups’, Drugs: education, prevention and policy, 1998, 217-232. MADDUX, J.F. & DESMOND, D.P., ‘New light on the maturing out hypothesis in opioid dependence’, Bulletin on Narcotics, 1980, 15-25. MARSDEN, J., GOSSOP, M., STEWART, D., BEST, D., FARRELL, M., LEHMANN, P., EDWARDS, C. & STRANG, J., ‘The Maudsley Addiction Profile (MAP): a brief instrument for assessing treatment outcome’, Addiction, 1998, 1857-1868. MCINTOSH, J. en MCKEGANEY, N., ‘Addicts’ narratives of recovery from drug use: constructing a non-addict identity’, Social Science and Medicine, 2000, 1501-1510. MCINTOSH, J. en MCKEGANEY, N., ‘Identity and recovery from dependent drug use: The addicts perspective’, Drugs: Education, Prevention and Policy, 2001, 47-59. MULFORD, H., ‘Enhancing the natural control of drinking behavior: catching up with common sense’, Contemporary Drug Problems, 1988, 321-334. MUYS, M. & SLINGENEYER, T., ‘Wat is er problematisch aan ‘problematisch gebruik’? Conflicterende visies in België over de invulling van een begrip’, Verslaving, 2006, 35-42. PARK, R., ‘Questioning addiction. Conversations with long-term heroin users in Amsterdam’, Medische Antropologie, 2003, 307-335. PEELE, S., ‘What addiction is and is not: the impact of mistaken notions of addiction’, Addiction Research, 2000, 599-607.
XI
BIBLIOGRAFIE
POWELL, D.H., ‘A pilot study of occasional heroin users’, Archives of General Psychiatry, 1973, 586-594. REINARMAN, C., ‘Addiction as accomplishment: The discursive construction of disease’, Addiction Research and Theory, 2005, 307-320. ROBINS, L.N., DAVIES, D.H. en GOODWIN, D.W., ‘Drug use by US army enlisted men in Vietnam: a follow-up on their return home’, American Journal of Epidemiology, 1974, 235249. ROBINS, L.N., HELZER, J.E., HESSELBROCK, M., WISH, E., ‘Vietnam Veterans three years after Vietnam: how our study changed our view of heroin’ in ‘The yearbook of substance use and abuse’ (ed.) BRILL, L. en WINICK, C., New York, Human Sciences Press, 1980, 213-230. ROBINS, L.N. en MURPHY, G., ‘Drug use in a normal population of young negro men’, American Journal of Public Health, 1973, 1580-1596. ROBINS, L.N. en SLOBODYAN, S, ‘Post-Vietnam heroin use and injection today by returning US veterans: clues to preventing injection today’, Addiction, 1998, 1053-1060. RØDNER, S., ‘“I am not a drug abuser, I am a drug user”: a discours analysis of 44 drug users’ construction of identity’, Addiction Research and Theory, 2005, 333-346. ROOM, R., ‘The cultural framing of addiction’, Janus Head, 2004, 221-234. SCHARSE, R., ‘Cessation patterns among neophyte heroin users’, International Journal of the addictions, 1966, 23-32. SHEWAN, D. en DALGARNO, P., ‘Evidence for controlled heroin use? Low levels of negative health and social outcomes among non-treatment heroin users in Glasgow’, British Journal of Health Psychology, 2005, 33-48. SHEWAN, D., DALGARNO, P., MARSHALL, A., LOWE, E., CAMPBELL, M., NICHOLSON, S., REITH, G., MCLAFFERTY, V. en THOMSON, K., ‘Patterns of heroin use among a non-treatment sample in Glasgow (Scotland)’, Addiction Research, 1998, 215234.
XII
BIBLIOGRAFIE
SIFANECK, S. en NEAIGUS, A., ‘The ethnographic accessing sampling and screening of hidden populations: heroin sniffers in New York city’, Addiction Research and Theory, 2001, 519-543. SMITH, A.C., BEST, D, DAY, E., ‘Assessing non-injecting heroin use in Birmingham, UK: a comparison of characteristics and reasons for non- injecting in samples of never- injected and formerly- injecting heroin users in contact with adult drug treatment’, Journal of Drug Issues, 2009, 477-493. SOBELL, L.C., KLINGEMANN, H., TONEATTO, T., SOBELL, M.D., AGRAWAL, S. en LEO, M.A., ‘Alcohol and drug abusers’ perceived reasons for self-change in Canada and Switzerland: computer assisted content analysis’, Substance Use and Misuse, 2001, 14671500. SULKUNEN, P., ‘Images of addiction: Representations of addictions in films’, Addiction Research and Theory, 2007, 543-559. SYKES, M.G. & MATZA, D., ‘Techniques of neutralization: a theory of delinquency’, American Sociological Review, 1957, 664-670. TARTER, R.E. & HEGEDUS, A.M., ‘The Drug Use Screening Inventory’, Alcohol Health & Research World, 1991, 65-76. VAILLANT, G.E., ‘A 20-year follow up of New York narcotic addicts’, Archives of General Psychiatry, 1973, 237-241. VAN DEN BRINCK, W., ‘Verslaving, een chronisch recidiverende hersenziekte’, Verslaving, 2005, 3-14. VAN DER STEL, ‘Het probleem verslaving. Deel I: sociale en historische achtergronden’, Praecox, 2000, 5-15. VAN WILGENBURG, H., ‘Farmacologie en toxicologie van heroïne’, Verslaving, 2006, 5963. VOHS, K.D. & BAUMEISTER, R.F., ‘Addiction and free will’, Addiction Research and Theory, 2009, 231-235.
XIII
BIBLIOGRAFIE
WALDORF, D. & BIERNACKI, P., ‘Natural recovery from heroin addiction: a review of the incidence literature’, Journal of Drug Issues, 1979, 281-289. WALDORF, D., ‘Natural recovery from opiate addiction: Some social-psychological processes of untreated recovery’, Journal of Drug Issues, 1983, 237-291. WEBSTER, R.A., HUNTER, M. & KEATS, J.A., ‘Peer and parental influences on adolescents’ substance use: a path analysis’, International Journal of the Addictions, 1994, 647-657. WINICK, C., ‘Maturing out of narcotic addiction’, Bulletin of Narcotics, 1962, 1-7. ZINBERG, N.E., JACOBSON, R.C. & HARDING, W., ‘Social sanctions and rituals as a basis for drug abuse prevention’, American Journal of Drug & Alcohol Abuse, 1975, 165-182. ZINBERG, N.E. & JACOBSON, R.C., ‘The natural history of “chipping”’, American Journal of Psychiatry, 1976, 37-40.
BOEKEN AMERICAN PSYCHIATRIC ASSOCIATION, Diagnostic and Statistic Manual of mental disorders. Fourth edition. Text revision, Washington, APA, 2000, 943p. BIERNACKI, P., Pathways from heroin addiction: recovery without treatment, Philadelphia, Temple University Press, 1986, 245p. BIERNACKI, P., Recovery from opiate addiction without treatment: a summary, in ‘The collection and interpretation of data from hidden populations. NIDA Research Monograph 98’, (ed.) LAMBERT, E., Rockville, National Institute on Drug Abuse, 1990, 162p. BENETT, T. & HOLLOWAY, K., Understanding drugs, alcohol and crime, Berkshire, Open University Press, 2005, 180p. BLÜMER, H., Symbolic interactionism: perspective and method, Berkeley (California), University of California Press, 1986, 208p. BRILL, L., The de-addiction process. Springfield,Ill, Thomas, 1972, 166p.
XIV
BIBLIOGRAFIE
BRUNSWICK, A.F., Black Youth and Drug Use Behavior Mimeographed, New York, Columbia University School of Public Health, 1978. COHEN, P. & SAS, A., Ten years of cocaine. A follow-up study of 64 cocaine users in Amsterdam, Amsterdam, Instituut voor Sociale Geografie, 1993, 126p. COOLEY, G., Human nature and social order, 1902, New York, Charles Scribner ’s Sons, 472p. DAVIES, J.B., The myth of addiction, Amsterdam, Harwood Academic Publishers, 1997, 183p. DECORTE, T. & FOUNTAIN, J., Pleasure, pain and profit. European perspectives on drugs, Lengerich, Pabst Science Publishers. In Press. DECORTE, T., Informal control mechanisms among cocaine and crack users in the metropolitan area of Antwerp (Belgium), Leuven, KUL, 1999. DECORTE, T., KAMINSKI, D., MUYS, M. & SLINGENEYER,T., Problematisch gebruik van (illegale) drugs. Onderzoek naar de operationalisering van het concept in een wettelijke context, Gent, Academia Press, 2005, 316p. DECORTE, T., MUYS, M. & SLOCK, S., Cannabis in Vlaanderen. Patronen van cannabisgebruik bij ervaren gebruikers, Leuven, Acco, 2003, 248p. DECORTE, T. & SLOCK, S., The taming of cocaine II, a six year following- up study of 77 cocaine and crack users, Brussel, VUB Brussels University Press, 2005, 376p. DECORTE, T., The taming of cocaine. Cocaine use in European and American Cities, Brussel, VUB University Press, 2000, 449p. DECORTE, T. & ZAITCH, D., Kwalitatieve methoden en technieken in de criminologie, Leuven, Acco, 2009, 544p. GEIRNAERT, M., DE MAESENEIRE, I., DE DONDER, E., LAMBRECHT, M.-C., ROOS, N., VAN BAELEN, L. & VERSTUYVEN, G., Alcohol- en druggebruik: gedifferentieerde aanpak van preventie tot hulpverlening, Mechelen, Kluwer, 2002, 144p.
XV
BIBLIOGRAFIE
GRAEVEN, D.B. & GRAEVEN, K.A., Treated and untreated addicts: factors associated with participation in treatment and cessation of heroin use, 1976. GRUND, J.C., Drug use as a social ritual: Functionality, symbolism and determinants of selfregulation, Rotterdam, Instituut voor Verslavingsonderzoek, 1993, 321p. GSELLHOFER, B., FAHRNER, E.M. & PLATT, J., European Addiction Severity Index (EuropASI), Insititute for Therapy Research, Munich, 1994. HEATHER, N., GOLD, R., ROLLNICK, S., Readiness to Change Questionnaire: User ’s manual. Technical report 15., National Drug and Alcohol Research Centre, University of New South Wales, Australia, 1991. HIRSCHI, T., Causes of delinquency, Berkeley, University of California Press, 1969, 309p. LARSEN, R.J. & BUSS, D.M., Personality pyschology. Domains of knowledge about human nature. Fourth edition, New York, McGraw-Hill, 2010, 724p. LEMERT, E.M., Human deviance, social problems, and social control, New York, PrenticeHall, Englewood Cliffs, 1967, 211p. LEMERT, E.M., Social pathology, a systematic approach to the theory of sociopathic behavior, New York, McGraw-Hill, 1951, 459p. MATZA, D., Delinquency and drift, New York, Wiley, 1967, 199p. O’DONNELL, J.A., VOSS, H.L., CLAYTON, R.R., SLATIN, G.T. & ROOM, R.G.W., Young men and drugs – a nationwide survey. NIDA Research Monograph 5, Rockville, NIDA, 1976, 144p. PEELE, S., The meaning of addiction. An unconventional view, San Francisco, Jossey- Bass, 1998, 224p. PRINS, E.H., Maturing out: an empirical study of personal histories and processes in hard drug addiction, Assen, Van Gorcum, 1994, 208p. ROBINS, L.N. & PRZYBECK, T.R., Age of onset of drug use as a factor in drug and other disorders in NIDA Research Monograph 56. Etiology of drug abuse: implications for
XVI
BIBLIOGRAFIE
prevention, Rockville, National Institute on Drug Abuse, (eds.) JONES, C.L. & BATTJES, R.L., 1985, 283p. SCHALER, J.A., Addiction is a choice, Illinois, Open Court Publishing Company, 2000, 179p. SHAFFER, H.J. & JONES, S.B., Quitting Cocaine: the struggle against impulse, Lexington, MA:Lexington Books, 1989, 198p. VAN DER PLOEG, J.D., Gedragsproblemen: ontwikkelingen en risico’s, Rotterdam, Lemniscaat BV, 1998, 400p. VAN DE WETERING, B.J.M. & CZYZEWSKI, E.C.J.E., Visiedocument. Het is tijd voor een paradigmaverschuiving in de verslavingszorg, Rotterdam, Bouman Verslavingszorg, 2001, 24p. VAN LAAR, M., CRUTS, A., VERDURMEN, J., MEIJER, R., PANHUIS, P. & VAN OOYEN, M., Nationale Drugmonitor. Jaarbericht 2003, Utrecht, Trimbos, 2003. VERENIGING VOOR ALCOHOL EN ANDERE DRUGPROBLEMEN, Zorgcircuit problematisch middelengebruik. Visietekst, Brussel, VAD, 2001. VOLD, G.B., BERNARD, T.J. & SNIPES, J.B., Theoretical criminology, Oxford, Oxford University Press, 2002, 346p. WALDORF, D., Careers in dope, Englewood Cliffs, New Yersey, Prentice- Hall, 1973, 186p. WALDORF, D., REINARMAN, C. & MURPHY, S., Cocaine changes. The experience of using and quitting, California, Temple University Press, 1991, 336p. WARBURTON, H., TURNBULL, P.J. en HOUGH, M., Occasional and controlled heroin use, not a problem? Joseph Rowntree Foundation, King’s College London, 2005, 73p. ZIMMER, L. & MORGAN, J.P., Marijuana myths, marijuana facts. A review of the scientific evidence, New York, Lindesmith Center, 1997, 241p. ZINBERG, N., Drug, set and setting: the basis for controlled intoxicant use, New Haven, Yale University Press, 1984, 277p.
XVII
BIBLIOGRAFIE
INTERNET COHEN, P. (2000) ‘Is the addiction doctor the voodoo priest of Western man?’ [WWW] http://www.cedro-uva.org/lib/cohen.addiction.html [17/05/2010] COHEN, P. (2009) ‘The naked empress. Modern neuro science and the concept of addiction’ [WWW] http://www.cedro-uva.org/lib/cohen.empress.html [17/05/2010] DE QUINCEY, T. (1821) ‘Confessions of an English opium eater’ [WWW] http://www.lycaeum.org/~sputnik/Ludlow/Texts/Opium/ [10/05/2010] EDMUNDS, M., MAY, T., HEARNDEN, I. & HOUGH, M. (1998) ‘Arrest referral: emerging
lessons
from
research’,
[WWW]
http://www.kcl.ac.uk/depsta/law/research/icpr/publications/Arrest%20Referral,%20emerging %20lessons%20from%20research.pdf [17/04/2010] GRUND, J.C. (1993) ‘Drug use as a social ritual: Functionality, symbolism and determinants of self- regulation [WWW] http://www.drugtext.org/library/books/grund01/grund17.html#self [27/07/2010] HAMMERSLEY, R., MARSLAND, L. & REID, M (2003), ‘Substance use by young offenders: the impact of the normalisation of drug use in the early years of the 21st century. Home
Office
Research
Study
261’
[WWW]
http://rds.homeoffice.gov.uk/rds/pdfs2/hors261.pdf [15/07/2010] JAMES,
W.
(1890)
‘The
principles
of
psychology’
[WWW]
http://psychclassics.yorku.ca/James/Principles/ [13/07/2010] WHO EXPERT COMMITTEE ON DRUG DEPENDENCE (2003) ‘Thirty-third report, WHO
Technical
Report
Studies,
No.
915’
[WWW]
http://apps.who.int/medicinedocs/en/d/Js4896e/2.html [05/05/2010] WINCUP, E., BUCKLAND, G. & BAYLISS, R. (2003) ‘Youth homelessness and substance use: report to the drugs and alcohol research unit. Home Office Research Study 258’ [WWW] http://rds.homeoffice.gov.uk/rds/pdfs2/hors258.pdf [23/05/2010]
XVIII
BIBLIOGRAFIE
WORLD HEALTH ORGANISATION (1992) ‘The ICD-10 Classification of Mental and Behavioral
Disorders.
Clinical
descriptions
and
diagnostic
guidelines’
[WWW]
http://www.who.int/substance_abuse/terminology/ICD10ClinicalDiagnosis.pdf [25/04/2010] WORLD HEALTH ORGANIZATION (1994) ‘WHO lexicon of alcohol and drug terms’ [WWW]
http://www.who.int/substance_abuse/terminology/who_lexicon/en/index.html
[07/04/2010] ZINBERG, N. (1984) ‘Drug, set and setting. The basis for controlled intoxicant use’ [WWW] http://www.drugtext.org/index.php?option=com_content&view=article&id=1565%3A3research-methodology-and-data-&catid=109%3Adrug-set-and-setting&Itemid=5&lang=en [27/07/2010]
XIX
BIJLAGEN BIJLAGE 1: overzicht onderzoeksvragen “Welke zijn de voornaamste theoretische en empirische bevindingen binnen het internationale drugsonderzoek naar ‘gecontroleerd gebruik’ van heroïne?” -
Wat is de betekenis van de termen die worden gebruikt om de verscheidene toestanden te beschrijven waarin druggebruikers zich kunnen bevinden? Wat is verslaving? Wat is drugafhankelijkheid? Wat is drugsmisbruik? Wat is gecontroleerd gebruik?
-
Door wat wordt het empirisch onderzoek naar gecontroleerd gebruik van heroïne gekenmerkt? Wat weten we over de historische ontwikkeling binnen dit onderzoeksdomein? Welke
soorten
onderzoek
vinden
we
terug
binnen
dit
onderzoeksdomein? Welke
samplingmethoden
worden
gebruikt
binnen
dit
onderzoeksdomein? -
Wat is zelfstandig herstel? Is het mogelijk om zelfstandig te herstellen van heroïneafhankelijkheid? Welke patronen van zelfstandig herstel zijn er? Welke rol speelt het zelfbeeld bij zelfstandig herstel? Hoe distantieert men zich van het heroïnebestaan? Met
welke
moeilijkheden
worden
herstellende
‘verslaafden’
geconfronteerd? -
Welke kenmerken vertonen gecontroleerde gebruikers van heroïne? Wat is de gemiddelde beginleeftijd?
XXX
BIJLAGEN
Welke initiatieprocessen maakt men door? Wat is de reden van gebruik? Wat is de mate van gebruik? Wat is de manier van toediening? Welke andere drugs worden nog gebruikt? In welke omgeving vindt het gebruik plaats? Hoe ziet het dagelijks leven van de gecontroleerde gebruiker er uit? -
Welke factoren hebben een invloed op het controleren van heroïnegebruik en welke invloed hebben ze? Welke invloed heeft de drug? Welke invloed heeft de omgeving? Welke invloed hebben persoonlijke factoren van de gebruiker? Welke invloed hebben mogelijke andere factoren?
XXXI
BIJLAGEN
BIJLAGE 2: overzicht empirisch onderzoek OVERZICHT STUDIES NAAR GECONTROLEERD HEROÏNEGEBRUIK Auteur (Datum van uitgave)
Type onderzoek
Powell (1973)
Pilot studie van ocassionele heroïnegebruikers.
Methodologie
Aantal proefpersonen (n)
Rekrutering van respondenten a.d.h.v. advertenties. Dataverzameling a.d.h.v. gestructureerd, open interview, geschreven interview, druggeschiedenisformulier & enkele psychologische testen. Exploratieve studie naar niet- Rekrutering van respondenten afhankelijke opiaatgebruikers. a.d.h.v. advertenties of snowballsampling. Dataverzameling a.d.h.v. gestructureerd, open interview & participerende observatie.
12
Zinberg (1983)
Exploratieve studie naar gecontroleerde gebruikers van opiaten, psychedelica en marihuana.
153
Shewan et al. (1998)
Beschrijvend onderzoek naar niet- behandelde gebruikers van opiaten.
Shewan & Dalgarno (2005)
Longitudinale studie van niet- Rekrutering van respondenten behandelde ervaren a.d.h.v. snowballsampling. heroïnegebruikers Dataverzameling a.d.h.v. semi- gestructureerde interviews.
126 (waarvan 67% (84) opnieuw gerekruteerd voor follow- up)
Warburton, Turnbull & Hough (2005)
Survey van occasionele en gecontroleerde afhankelijke heroïnegebruikers die hun gebruik volledig als nietproblematisch beschouwen
123 van de internetsurvey + 51 diepte- interviews)
Blackwell (1983)
Rekrutering van respondenten a.d.h.v. mondelinge reclame; brieven naar scholen, universiteiten en sociale diensten; advertenties in kranten; snowballsampling. Dataverzameling a.d.h.v. semi- gestructureerde interviews. Rekrutering van respondenten a.d.h.v. snowballsampling. Dataverzameling a.d.h.v. semi- gestructureerde interviews.
Rekrutering van respondenten a.d.h.v. een anonieme en vertrouwelijke internetsurvey en a.d.h.v. snowballsampling. Dataverzameling a.d.h.v. online survey (gesloten vragen) en a.d.h.v. diepteinterviews (open vragen)
51
74
XXXII
BIJLAGEN
(Vervolg) OVERZICHT STUDIES NAAR GECONTROLEERD HEROÏNEGEBRUIK Auteur (Datum van uitgave) Powell (1973)
Blackwell (1983)
Zinberg (1983)
Shewan et al. (1998)
Shewan & Dalgarno (2005)
Warburton, Turnbull & Hough (2005)
Percentage heroïnegebruikers
Percentage afhankelijke heroïnegebruikers
100%
0%
Niet duidelijk, maar 17 van de 51 respondenten gebruikten op het moment van het onderzoek geen opiaten meer. Niet duidelijk, maar 64% (98) zijn opiaatgebruikers.
0%
Bevindingen
Heroïne is voor al deze respondenten makkelijk verkrijgbaar. Het is mogelijk voor jongeren van verscheidene achtergronden, familiepatronen en opleidingsniveau om heroïne occasioneel te gebruiken zonder 'afhankelijk' te worden. Deze jongeren kunnen occasioneel gebruiken omwille van omgevingsfactoren (geen junkies als vrienden) en omwille van het feit dat zij hun gebruik zorgvuldig in de gaten houden. De sample kon onderverdeeld worden in 3 groepen: 18 'normloze gebruikers' (deze gebruiken gecontroleerd, zonder echt regels toe te passen), 19 'gecontroleerde gebruikers' (deze gebruiken gecontroleerd en passen wel regels toe) en 14 'ex-verslaafden' (deze zijn op zichzelf hersteld van hun 'afhankelijkheid').
Niet duidelijk, maar 19,6% (30) werd geclassificeerd als compulsieve opiaatgebruiker.
Patronen van druggebruik worden beïnvloed door 3 variabelen: de drug, de sociale setting en de set. De sociale setting staat centraal bij gecontroleerd druggebruik. Hierin ontwikkelen zich informele controlemechanismen. Dit zijn informele sociale sancties (waarden en gedragsregels omtrent hoe en waar een drug mag worden gebruikt) en sociale rituelen (gestileerde, voorgeschreven gedragspatronen). 52/74 respondenten 19 respondenten Een grote proportie van de sample is tewerkgesteld en geeft heroïne aan als werden heeft hogere studies gedaan. Het merendeel van de voornaamste drug. 2 geclassificeerd als sample zijn ervaren gebruikers van verschillende respondenten hadden 'hevige gebruiker'. soorten drugs. De participanten rapporteerden weinig nog nooit heroïne gezondheidsproblemen. Slechts een klein aantal gebruikt. respondenten verloren hun job ten gevolge van hun druggebruik. Druggerelateerde schulden kwamen vrij veel voor. De sample kon beschouwd worden als lichtjes deviant, maar is zeker niet vergelijkbaar met klassieke samples van heroïnegebruikers. 98% van de 126 29 respondenten Opleidingsniveau en tewerkstellingsniveau is hetzelfde respondenten tijdens (23%) hebben meer als bij de bevolking van de UK. Hoge niveaus van fase 1. 80% van de dan 200 keer gezondheidsproblemen en sociale problemen zijn geen 84 respondenten heroïne gebruikt dominant kenmerk bij deze groep. Aanslepende tijdens fase 2. tijdens de 2 jaar problemen komen zelden voor. De attributies die men voorafgaand aan toeschrijft aan heroïnegebruik zijn de beste voorspeller fase 1 van het van de frequentie van gebruik. 6 van de 84 onderzoek. gerekruteerde respondenten voor follow- up zijn in behandeling gegaan. 100% 11% De respondenten laten weinig mensen weten van hun heroïnegebruik. Het merendeel van de sample is tewerkgesteld of heeft hogere studies gedaan. De respondenten hebben een goede accomodatie (ze huren of zijn eigenaar van een huis). De meeste respondenten passen regels toe om hun gebruik onder controle te houden.
XXXIII
BIJLAGEN
BIJLAGE 3: overzicht studies ‘zelfstandig herstel’ SUMMARY OF THE RESEARCH THAT SUGGESTS NATURAL RECOVERY Author(s). Publication date, Date of
Type of study
Size of N(s)
study Winick,
Analysis of the
1962
records of the
1956-1959
F.B.N.
Scharse 1966 1964-1965 Robins and Murphy, 1967 1965-1975
Robins, 1973 1972
of heroin users who gave up
sample of black males born 1930-
sample of returned Vietnam
1974-1975
30 in 1974.
Graeven, 1976 1975
45,391
addicts
No interviews
93,2%
**
Follow-up survey of treated heroin users.
years in the files, with 72.9% becoming inactive by age 37 years. 9 out of the 40 interviewed had
45
88% (40)
**
experienced physical dependence and recovered without going to treatment. 22% of the treated and 15% of the
235
95%
13% (28)
10% (22)
untreated addicts reported no heroin use for the previous year.
95% 898
(92% gave
43%
urine
veterans.
of males age 20-
Graeven and
users
Findings
7,234 were found to be inactive after 5
Survey of a
1976
Burt associates
interviews
1934.
national sample
1975
of heroin
Survey of a
al.
1975
Percent
of heroin
opiates.
Survey of a
Inc.
Percent
completed
Exploratory study
O´Donnell et.
Marco System
Percent of
21% in Vietnam
40% of the treated and 49% of the untreated were drug positive at interview. (see text for details)
specimens) 6% 2,510
84%
(31% some opiate)
2% used heroin 100 times or more
462 ( of which 156 were
65% of the treated and 27% of the untreated heroin users reported current heroin use at the interview Controls with less than 10 days treatment
61%
80%
**
had a narcotic use score of 0.29 compared to treated groups with scores of 0.20 and
controls)
0.21
Follow-up survey
360 (of
20% of the treated were considered “fully
of a sample of
which
treated heroin
120 were
users.
controls)
Survey of sample of high school students
81%
98%
**
interviewed
100%
51% (76)
**
identified.
There was no difference between the treated and control groups.
149 294
recovered” and 37% partially recovered.
48% of the untreated and 72% of the treated used heroin at the interview.
13% reported
Longitudinal Brunswick,
study of Black
1978
youth (18-23) at second interview.
daily 668
80%
18%
heroin or “few times” a
25% of 69 heroin users reported heroin use in last year. 25% of treated and 16% of untreated used heroin within one year of interview.
week.
* The initial report claims 74% completed interviews but subsequently it was reduced to 61%. ** The authors did not report enough information to establish the percent.
XXXIV