Gebruikshandleiding Halfzware autopomp HZAP-E 4x2 en 4x4 FPN 10/2000 FPH 40/250 1HHL (16/8)
03/’10 1
2
1.
INLEIDING
Deze handleiding is de vrucht van onze bekommernis de gebruiker in staat te stellen het voertuig optimaal te kennen, te gebruiken en te onderhouden. Zij dient gelezen in combinatie met de oorspronkelijke handleiding van het onderstel. Een gebrek aan kennis van deze laatste kan tot misverstanden of onduidelijkheden leiden. Lees eerst aandachtig de handleiding van het onderstel.
3
2.
ADMINISTRATIE
2.1.
IDENTIFICATIE
Verwijs steeds bij bestelling van onderdelen of correspondentie van welke aard ook naar onderstaande gegevens. Dit zal zonder meer leiden tot een correcte en snelle oplossing van uw vraag.
Voertuig
Type
HZAP - VI/MAT/A21-175-06
Serienummer
zie dossiernummer onderstel
Datum levering Intern nummer brandweer
Onderstel
Type chassis
Mercedes Benz 1329 F ATEGO
Chassis nummer Nummerplaat
Centrifugaalpomp
Type
FPN 10/2000 - 1 HHL
Draairichting gezien vanaf de zuigingang
links
Fabricatienummer
4
Lichtmast
Merk
Fireco
Type
CFRS 25.33.52 *
Schijnwerpers
3 x 150 W Metaaldamp - 24V
---------------- (*)
Merk: Type: Serienummer: Motornummer: -------------:
---------------- (*)
Merk: Type: Serienummer: Motornummer: -------------: (*)Gegevens van de toegevoegde uitrustingen. Wij raden U aan deze gegevens zo volledig mogelijk in te vullen vooraleer zij door sleet, vuil of beschadigingen onleesbaar worden.
5
2.2. 2.2.1.
NUTTIGE ADRESSEN Noodnummer
In geval van dringende nood buiten de kantooruren : 056/71 01 30 Uw oproep wordt doorgeschakeld naar de persoon met wachtdienst.
2.2.2.
Onderstel en versnellingsbak
DAIMLER CHRYSLER BELGIUM Dienst VUP Tollaan 68
Tel : 02/ 724 12 11 Fax: 02/ 724 13 48
1200 BRUSSEL Agentschappenlijst in handleiding onderstel.
2.2.3.
Opbouw en hydraulische installatie
ETN. P. VANASSCHE & CIE NV Bruggesteenweg 2
Tel.: 056/ 71 01 30 Tel.: 056/ 71 13 30 Fax: 056/ 70 21 71
8531 HULSTE
Dhr. Jan VANASSCHE Afgevaardigd Bestuurder Bruggesteenweg 2B 8531 HULSTE
6
Tel.: 0475/411 317 Fax: 056/ 70 21 71
Dhr. Geert BOHEZ Dienst na verkoop – Herstellingen Dhr. Vincent Vercaemer Dienst na verkoop – Herstellingen
Tel :056/ 73 81 88 Fax : 056/ 73 81 86 GSM : 0475/ 75 13 01 Tel: 056/ 73 81 88 Fax: 056/ 73 81 86 GSM :0478/87 17 29
Bruggesteenweg 2 8531 HULSTE
7
2.3. 2.3.1.
JAARLIJKSE INSPECTIE INLEIDING
Tijdens de contractuele waarborgperiode heeft U recht op twee gratis jaarlijkse inspectie van het voertuig. Deze worden verstrekt in de loop van de eerste twee jaar vanaf de levering. De INSPECTIE is geen ONDERHOUDSBEURT.
De inspectie wordt uitgevoerd door onze afgevaardigde technicus of deze van onze onderaannemers. De inspectielijsten vindt U hierna. (zie “2.3.2. Inspectielijst INTERVENTIEOPBOUW”) Een inspectieverslag met vermelding van de vaststellingen en de ramingprijs van eventuele noodzakelijke herstellingen wordt U overgemaakt. Een afschrift wordt systematisch naar het FOD Binnenlandse Zaken, Algemene Directie van de Civiele Veiligheid, Directie van de Aankopen gestuurd. Herstellingswerken worden pas uitgevoerd na ontvangst van een orderbon, uitgeschreven door de bevoegde gemeentelijke overheid. De werken worden bij voorkeur uitgevoerd in onze werkhuizen.
8
2.3.2.
Inspectielijst INTERVENTIEOPBOUW
HALFZWARE AUTOPOMP - MERCEDES BENZ ATEGO 1329 F/AF Eigenaar: Serienr.: Inschrijvingsnr.: HYDRAULISCHE INSTALLATIE Nr
Omschrijving
OK
Opm.
Nr
Omschrijving
OK
Opm.
A. AANDRIJVING I. Cardan
II. Pompcarter
1
Bevestiging
3
Bevestiging
2
Smering
4
Oliepeil
III. Schakeling
7
Verklikkerlampen
B. POMP I. Trokomat
II. Pomplichaam
8
Inschakeling
12
Bevestiging
9
Droge zuigproef
13
Smering
10
Dichtheid L/R
11
Afvoerpijpen
III. Leidingen en kranen
IV. Pompwerking
14
Zwaaiklep
29
Start - stop
15
Inlaatzeef
30
Inschakelen LD - HD
16
Zuigkoppeling
17
LD-persleidingen
32
Dichtheid
9
HALFZWARE AUTOPOMP - MERCEDES BENZ ATEGO 1329 F/AF Nr
Omschrijving
OK
Opm.
Nr
Omschrijving
18
LD-perskranen
33
HD-drukschakelaar
19
Perskoppeling
20
HD-persleidingen
21
HD-perskranen
34
Vacuümmeter
22
HD-straalpijpen, L/R
35
LD-manometer
23
HD-haspels, L/R
36
HD-manometer
24
* Smeerpunten
37
Toerenteller voertuigmotor
25
* Remmen
38
Urenteller pomp
26
* Zwengel
39
Urenteller motor
27
Voedingsleiding tank-pomp
28
Aftapkraantjes
V. Meetinstrumenten
WATERTANK 40
Bevestiging
44
Vulleiding pomp, kraan dito
41
Peilmeter
45
Aftapkraan
42
Overloop
46
Dichtheid
43
Vulleiding hydrant, kraan dito
SCHUIMTANK KLASSE A (100l) 40a
Bevestiging
44a
Dichtheid
41a
Peilmeter
45a
Aansluiting met schuimpomp
42a
Overloop
46a
Pneumatische afsluiter
43a
Schuimafnameleiding en afsluiter
SCHUIMTANK KLASSE B (200l) 40b
Bevestiging
43b
Schuimafnameleiding en afsluiters (2)
41b
Peilmeter
44b
Dichtheid
42b
Overloop
ELEKTRISCHE INSTALLATIE
10
OK
Opm.
HALFZWARE AUTOPOMP - MERCEDES BENZ ATEGO 1329 F/AF I. Cabine 47
Hoofdschakelaar
50
Controlebord “Vanassche”
48
Batterijlader
51
Verlichting, schakelaars
49
Kaartleeslamp
52
Tweeklankhoorn
54
Werkverlichting
II. Weg- en werkverlichting 53
Blauwe flitslichten
III. Koffers
IV. Varia
55
Kastverlichting
57
Zekeringen
56
Pompverwarming
58
Bedrading, isolatie
Nr
Omschrijving
KOETSWERK Nr
Omschrijving
OK
Opm.
OK
I. Cabine 59
Kantelsysteem
62
Zetels
60
Veiligheidssteun
63
Binnenbekleding
61
Deuren, sluitingen
64
Ophanging adembeschermingstoestellen
II. Opbouw “Vanassche” 65
Bevestiging
72
Binnenbeplating
66
Rolluiken
73
Ophanging materieel
67
Rolluiken, lamellen
74
Metaalprofielen
68
Rolluiken, dichtingen
75
Roestbescherming
69
Rolluiken, oprolmechanisme
76
Beschildering
70
Rolluiken, sluiting
77
Algemeen uitzicht
71
Telescopische schuiven
LICHTMAST 78
Bevestiging lampen en isolatoren
82
Smering
79
Schijnwerpers
83
Controlelamp
11
Opm.
HALFZWARE AUTOPOMP - MERCEDES BENZ ATEGO 1329 F/AF 80
Oranje flitslicht
84
Rem
81
Uit- en inschuiven
84a
Omvormer 24V/230V PRCD(K)
91
Vergrendeling
92
Algemene staat
LADDERLAADSYSTEEM 87
89
12
Werking controlelamp
Bevestigingspunten
SAMENVATTING OPMERKINGEN VOLGENS INSPECTIELIJST Art.
Omschrijving vastgestelde opmerking en oplossing
13
2.3.3.
INSPECTIELIJST CHASSIS
F001002
14
F001003
15
2.3.4.
INSPECTIECONTRACT
Het is aangewezen de jaarlijkse inspectiebeurten na de 2 contractuele inspectiebeurten verder te zetten teneinde het voertuig en de uitrustingen in optimale staat te behouden. Na verloop van de gratis 2 inspectiebeurten zal een "Inspectiecontract" worden aangeboden.
2.4. 2.4.1.
WAARBORG ALGEMENE WAARBORG VAN VIJF JAAR
Het voertuig geniet een algemene waarborg van 5 jaar bij normaal gebruik en onderhoud overeenkomstig onderhavige handleiding en de waarborgvoorwaarden vermeld in onze offerte. Defecten en schade tengevolge van verkeerd gebruik, niet respecteren van verkeersregels (verkeerdrempels), gebrekkig onderhoud, wijzigingen en foutieve herstellingen uitgevoerd door de gebruiker, worden niet door onze algemene waarborg gedekt. Deze waarborg omvat : - wisselstukken, werkloon en verplaatsingskosten. - wordt verder uitgebreid tot : • tien jaar, tegen corrosie op de elektrische leidingen • tien jaar, tegen corrosie op de watertank en de hydraulische leidingen. Gedurende de contractuele waarborgperiode van twee jaar zijn herstellingen en afstellingen kosteloos, met uitzondering evenwel van de punten vermeld onder § 2.3.1. op pagina 11/107 van de TN 1000 uitgave december 2002.
2.4.2.
BESCHERMING TEGEN ROEST
Het aanbrengen van de roestwerende behandelingen is vakkundig uitgevoerd. De noodzakelijke nabehandelingen worden uitgevoerd tegen betaling en worden om technische redenen uitgevoerd in onze werkplaatsen. Deze nabehandeling wordt uitgevoerd over een periode van ca. 2 werkdagen. Prijs : ... € + BTW per beurt, exclusief verplaatsingskosten (*)
16
(*) Prijs op aanvraag
Deze prijzen zijn aan de prijsherzieningsformule van onderhavig lastenkohier gekoppeld. De verplaatsingskosten zijn ten laste van de klant/gebruiker. De waarborg tegen roest bedraagt 12 jaar overeenkomstig de waarborgvoorwaarden hierna.
17
GARANTIEVOORWAARDEN ANTI-CORROSIE
1.
Algemene toepassingsvoorwaarden
Ter aanvulling van de algemene garantie gegeven door de autofabrikant, garandeert VANASSCHE SERVICES nv of Etn. P. VANASSCHE & Cie nv op het nieuwe voertuig, strikt behandeld volgens onze methode (holle ruimten en onderkant met originele producten behandeld en dit volgens de door ons verstrekte richtlijnen), een goede werking van het product. Mede daardoor genieten de behandelde delen een anticorrosie garantie. Na afloop van de geldende fabrieksgarantie geldt onderhavig document, alsmede alle tijdig ingestuurde registratie- en controlekaarten, als bewijs voor de garantie.
2.
Behandelingen en inspecties
Om van de garantie te genieten moet het betreffende voertuig volgende behandelings-/onderhoudsbeurten ondergaan bij VANASSCHE SERVICES nv of Etn. P. VANASSCHE & Cie nv op volgende tijdstippen :
Eerste onderhoudsbeurt
:
In de 36e maand na de eerste ingebruikname van het voertuig
Tweede onderhoudsbeurt
:
In de 72e maand na de eerste ingebruikname van het voertuig
Derde onderhoudsbeurt
:
In de 108e maand na de eerste ingebruikname van het voertuig
Als bewijs voor het uitvoeren van de behandeling dient het attest van VANASSCHE SERVICES nv of Etn. P. VANASSCHE & Cie nv voorgelegd te worden.
3. De garantie vervalt volledig indien één der tijdstippen vermeld onder punt 2 niet gewetensvol worden nagekomen. Neem tijdig contact voor een afspraak!
4.
Onderhavige garantie geldt niet voor
:
De uitlaatpijp, brandstoftank met toebehoren, het remsysteem en/of de remleidingen, de verchroomde sierstrips of andere en hun bevestigingen, oppervlaktecorrosie ten gevolge van beschadigd lakwerk, de daaruit voortvloeiende perforatie, corrosie ten gevolge van het gebruik van agressieve schoonmaakmiddelen, roestschade aan plaatranden, aan holle ruimten gevuld met hard schuim of gelijkaardige producten, aan oppervlakten bedekt met ondoordringbare coating zoals PVC of andere isolatiematerialen, het doorroesten van delen of van de combinatie van delen, dermate opgevat dat geen doelmatige anti-roestbehandeling kan doorgevoerd worden, corrosie ten gevolge van het later monteren van toebehoren en/of kits.
5. Indien één der behandelde delen duidelijk corrosie vertoont zal VANASSCHE SERVICES nv of Etn. P. VANASSCHE & Cie nv het betreffende deel, geheel of gedeeltelijk, naar eigen goeddunken en zonder kosten voor de garantiegerechtigde laten vervangen, zoniet herstellen (herstellen en/of gedeeltelijk lakken). De garantiegerechtigde is de eigenaar van het betrokken voertuig. VANASSCHE SERVICES nv of Etn. P. VANASSCHE & Cie nv is in geen geval verantwoordelijk voor directe of indirecte schade ten gevolge van roestschade aan het voertuig, alsmede alle waardeverlies of
18
immobilisatie van het betrokken voertuig.
6. Deze garantie geldt voor de gebruiksduur van het voertuig, met een maximum van 12 (twaalf) jaren, zonder onderbreking, vanaf de dag volgend op deze van de levering. Bij eventuele langdurige herstellingswerken (meer dan één week) tijdens de garantieperiode, wordt de duur der garantie met de periode van de stilstand verlengd. Vervangen of herstelde onderdelen genieten een extra waarborg van 2 jaar vanaf de dag van hun vervanging onder garantie
7.
Aanvraag tot tussenkomst
Zodra roestschade, gedekt door onderhavige garantie, vastgesteld wordt, dient de garantiegerechtigde zich zonder verwijl te wenden tot VANASSCHE SERVICES nv of Etn. P. VANASSCHE & Cie nv. Onze expert zal contact opnemen met de garantiegerechtigde om de opgegeven schade te onderzoeken en de geldigheid van de aanvraag tot herstelling onder waarborg vast te stellen.
In geval van betwisting betreffende de roestschade wordt automobielexpert aangeduid waarvan de beslissing bindend zal zijn.
met
wederzijds
akkoord
een
De kosten in verband hiermede zijn ten laste van de in het ongelijkgestelde partij. In geval van betwisting aangaande de geldigheid der garantiedocumenten ligt de bewijslast voor het naleven der gestelde voorwaarden bij de garantiegerechtigde. Alle herstellingen in het raam der garantie moeten voorafgaandelijk door VANASSCHE SERVICES nv of Etn. P. VANASSCHE & Cie nv schriftelijk worden goedgekeurd.
8. Onderhavige garantie geldt slechts voor die voertuigen, ingeschreven in België en het Groothertogdom Luxemburg en behandeld door VANASSCHE SERVICES nv of Etn. P. VANASSCHE & Cie nv
9. Alle kosten en lonen voor de verplaatsing van het voertuig, van en naar onze werkplaatsen of deze van onze onderaannemers, met het oog op een herstelling onder waarborg, zijn ten laste van de garantiegerechtigde. 10. Zijn eveneens uitgesloten : alle secundaire kosten zoals hotel, genot derving, vervangingsvoertuig enz… 11. In geval van betwisting is enkel de rechtbank van Kortrijk bevoegd.
Voor kennisname,
Handtekening klant/gebruiker
19
2.5. 2.5.1.
DIENST NA VERKOOP INLEIDING
Onze dienst na verkoop staat 24 uur op 24 uur tot uw dienst. Aarzel niet deze te raadplegen voor : * opleiding * technische informatie * technische assistentie en raadgeving bij onderhoud en herstellingen * prijsopgave van onderdelen, herstellingen, inspecties, onderhoudsbeurten en aanvullende opleidingen.
2.5.2.
OPLEIDING
Wij staan steeds tot uw dienst om naast de opleiding bij de levering bijkomende opleiding te verschaffen. Deze bijkomende opleiding wordt tegen betaling van de daarmee gepaard gaande verplaatsingskosten en uurlonen berekend. Gelieve daarom vooraf duidelijk met onze dienst na verkoop af te spreken.
2.5.3.
ONDERHOUDSCONTRACT
Gelet op de complexiteit van het voertuig, en vooral de noodzaak dat het geheel in alle omstandigheden in optimale staat van paraatheid moet zijn, is het aangewezen een jaarlijks onderhoudscontract met ons af te sluiten. Door het afsluiten van een onderhoudscontract bent U bovendien gedekt met betrekking tot uw productaansprakelijkheid voor de goede werking van dit materieel bij interventie. Een model van onderhoudscontract vindt U hierna. Het onderhoudscontract ontslaat de gebruiker niet van zijn verplichtingen in verband met de periodieke controles en het (dagelijks) onderhoud die binnen de periode tussen twee jaarlijkse onderhoudsbeurten vallen. Voor het onderhoud van het onderstel bevelen wij een onderhoudscontract met het servicenet van het voertuigmerk ten zeerste aan.
20
MODEL ONDERHOUDSCONTRACT VANASSCHE
ONDERWERP:
Het onderhoud betreft de bovenbouw, de hydraulische en elektrische installatie. Alle onderhoudstaken ervan worden uitgevoerd zoals beschreven in het onderhoudshandboek. Tevens wordt het voertuig extra nagezien volgens alle punten vermeld op de inspectielijst in dit handboek.
FREQUENTIE:
Jaarlijks
DUUR:
Gemiddeld 4 uren werkelijke prestaties per voertuig
PRIJS:
Op aanvraag, volgens omvang van de levering
Alle benodigdheden en wisselstukken, supplementaire prestaties en uurlonen worden afzonderlijk in rekening gebracht.
21
2.5.4.
DEPANNAGE
Geef bij melding steeds de correcte identificatie van het voertuig door. Alle tussenkomsten voor defecten, die op de waarborg terug te voeren zijn, zijn gratis. Elke tussenkomst, die niet door de waarborg wordt gedekt, zal worden aangerekend tegen de gangbare tarieven voor verplaatsing en uurloon.
2.5.5.
HERSTELLINGEN
Grote herstellingen worden bij voorkeur in onze werkplaats of in deze van onze onderaannemers uitgevoerd. Onze ambulante service staat steeds tot uw dienst voor kleine tussenkomsten ter plaatse.
2.5.6.
WISSELSTUKKEN
De beschikbaarheid van onderdelen is gewaarborgd voor de periode tot 30 jaar na levering. Zie afdeling "Onderhoud"". Geef bij bestelling steeds de correcte identificatie van het voertuig en het betrokken onderdeel door.
22
3.
ALGEMENE VOORSCHRIFTEN
3.1.
VOORWOORD
3.1.1.
Gebruiksaanwijzing
De autopomp beantwoordt aan alle toepasselijke voorschriften en normen. Deze gebruiksaanwijzing bevat enkel de beschrijving voor de bediening, van de door de firma Vanassche geplaatste uitrustingen, zoals daar zijn: opbouw, dubbele cabine, pomp, bijgevoegde elektrische uitrustingen, haspels, lichtmast, e.d. Voor het onderhoud en de lijst van de wisselstukken verwijzen we naar de onderhoudshandleiding. Vooraleer het toestel in gebruik te nemen, leer het grondig kennen en lees derhalve aandachtig deze gebruiksaanwijzing. De gebruiksaanwijzing is een belangrijk onderdeel van het product. Bij doorverkoop van het voertuig, dient de gebruiksaanwijzing aan de nieuwe bezitter overhandigd. De gebruikshandleiding moet in elk geval het product steeds en overal vergezellen, zodat deze ten allen tijde kan geraadpleegd worden door de gebruiker (alsook deze van het onderstel en eventuele weerhouden opties).
3.1.2.
Voorschriften en verordeningen
Verder dient gelet op de algemeen geldige wetten, verordeningen en voorschriften, vooral wat betreft de voorschriften voor de opleiding bij de brandweer en de ertoe behorende voorschriften van de ongevalpreventie, telkens in de van kracht zijnde versie.
3.1.3.
Extra uitrusting
De omvang van de levering richt zich naar uw bestelling. De uitrusting en de uitvoering van uw toestel kunnen derhalve gedeeltelijk afwijken van de beschrijving en afbeeldingen in deze handleiding. De specifieke handleiding van niet tot de standaarduitvoering horende toestellen is als bijlage bij deze handleiding gevoegd.
3.1.4.
Afbeeldingen
Alle afbeeldingen, maten en technische gegevens in dit handboek zijn onder voorbehoud van technische wijzigingen gegeven.
23
3.2. 3.2.1.
WAARSCHUWINGEN EN SYMBOLEN Waarschuwingstekens – Betekenis
In de gebruiksaanwijzing zijn alle veiligheidsinstructies met passende symbolen aangeduid. Het betekent dat gevaar voor letsels of schade bestaat. Neem de veiligheidsvoorschriften met betrekking tot de ongevalpreventie in acht !
Gegevens, geboden en verboden om lichamelijke schade en omvangrijke materiële schade te voorkomen. Markeer de punten met de hoogste gevarengraad ! Gevaar voor letsels
Gegevens, geboden en verboden om materiële schade te vermijden en algemene voorzorgsmaatregelen.
Gevaar voor ongevallen
Gegevens betreffende het spaarzaam gebruik van het toestel en bijkomende inlichtingen betreffende onderhoudswerken. Informatie en tips voor het gebruik, om problemen te vermijden.
24
i
Bescherming van het milieu
Lees de handleiding
Gevaar voor geluidsoverlast Gehoorbescherming verplicht
Batterij afkoppelen
Explosiegevaar
Verboden te roken Open vuur verboden
25
Gevaar voor lekkende of dampende batterij - oog- en handbescherming verplicht - bijtend zuur
Gevaar voor elektrocutie!
Gevaar voor aanraking van luchtlijnen onder spanning.
Gevaar voor elektrocutie !
Gevaar voor CO vergiftiging en vergiftigingen door inademing van toxische dampen of gassen.
26
Brandgevaar brandstof.
Roken verboden.
Open vuur verboden
Contactsleutel verwijderen
Motor / machine stopzetten
Draag persoonlijke beschermingsmiddelen
27
Lastbeveiliging plaatsen!
Gevaar voor roterende delen.
Regelmatige praktische en visuele controle van de goede werking noodzakelijk
Beschadigde uitrustingen en gereedschappen onverwijld buiten gebruik stellen. Gevaar voor ongevallen.
28
Gebruik originele Ziegler onderdelen
Oliën, filters, batterijen e.a. overeenkomstig de milieuvoorschriften verwijderen.
Bij het verwijderen van afval de recyclagevoorschriften in acht nemen.
29
3.3. 3.3.1.
TOEPASSINGSGEBIED GEBRUIK
De autopomp is voor het normale gebruik bij de brandweer ontwikkeld. De pomp mag op grond van haar constructie alleen gebruikt worden : * voor het blussen met niet-zuurhoudend bluswater, in combinatie met de gebruikelijke toegevoegde blusmiddelen * als drukverhogingspomp (aanjaagpomp) als het water van ver aangevoerd moet worden * als ledigingspomp (een uitgangsdruk van min. 3 bar moet gerespecteerd worden)
- Opgelet voor cavitatie door een te hoog debiet in verhouding tot de aanzuighoogte of de voeding. - Opgelet voor oververhitting bij gesloten persuitlaten (wanneer pomp draait zonder dat er water afgenomen wordt)
Eigenhandige veranderingen aan het geheel of verkeerd gebruik sluiten de aansprakelijkheid van de fabrikant voor de daaruit voortvloeiende schade uit. Iedereen, die het toestel bedient, onderhoudt en repareert, moet de gebruiksaanwijzingen en de veiligheidsvoorschriften, in deze handleiding vervat, gelezen en begrepen hebben.
3.3.2.
PERSONEELSKEUZE - KWALIFICATIE
Het personeel aan wie de bediening, het onderhoud, de inspectie en de montage toevertrouwd wordt, moet voor deze taken over de nodige kwalificatie beschikken. De verantwoordelijkheid, de bevoegdheid en het toezicht op het personeel moet door de gebruiker nauwkeurig geregeld worden. Wanneer het personeel niet over de nodige kennis beschikt, moet het door de gebruiker geschoold en opgeleid worden.
30
3.3.3.
NIET TOELAATBAAR GEBRUIK
- Door personen die geen passende opleiding hebben genoten. - Gebruik in omgevingen waar explosiegevaar bestaat. - Verpompen van mineraalolieproducten of andere explosieve, brandbare, corrosieve of gevaarlijke vloeistoffen.
De bedrijfszekerheid van het geheel is alleen bij gebruik overeenkomstig het toepassingsgebied gewaarborgd.
3.3.4.
OPMERKINGEN IN VERBAND MET DE CONFORMITEITSVERKLARING
In verband met de conformiteitverklaring vestigen wij graag de aandacht op de volgende punten : * Principieel geldt onze conformiteitverklaring alleen voor het door de firma af fabriek geleverde voertuig / toestel. * Degene, die een voertuig / toestel door aan-, in- of ombouw achteraf verandert, wordt daardoor zelf fabrikant. * Voor aanvullingen of veranderingen is de klant verantwoordelijk en moet dan zelf (op zijn eigen verantwoordelijkheid) het overeenstemmen van het voertuig / toestel met de EG-richtlijnen vaststellen en alle nodige documenten opmaken. * Hetzelfde geldt voor het achteraf inbouwen van electrische en/of electronische systemen.
31
4.
TECHNISCHE DATA
4.1.
INLEIDING
Hierna volgen de belangrijkste technische data van het voertuig en zijn voornaamste vaste uitrustingen.
4.2. 4.2.1.
BELANGRIJKSTE TECHNISCHE DATA ONDERSTEL
4X2
4X4
Algemeen Type:
MERCEDES BENZ
MERCEDES BENZ
1329 F ATEGO
1329 AF ATEGO
P.V.G.:
U/51734
U/.....
H.T.G.:
14000 kg
14000 kg
a) onder vooras:
5600 kg
5600 kg
b) onder achteras:
10400 kg
10400 kg
Wielbasis:
3860 mm
3860 mm
Totale lengte:
ca 7525 mm
ca 7525 mm
Totale hoogte met lichtmast:
ca 3150 mm
ca 3350 mm
Totale breedte:
ca 2450 mm
ca 2450 mm
76 dBA
76 dBA
Maximaal toegelaten gewicht:
Geluidsniveau in cabine (rijden zonder 2-toon):
32
Motor Type:
OM 906 LA – EURO V
Aantal cilinders:
6
Cilinderinhoud:
6370 cm3
Max. vermogen:
210 kW bij 2200 t/min.
Max. regime:
2500 tr/min
Brandstof:
DIESEL
Versnellingskast Type:
Allison MD 3060 PR
Aantal versnellingen:
5+1
Krachtafnemer Type:
Muncie CS40
Verhouding:
1 : 2,08
Achterbrug Type:
HL 440 DC – 10,8
Verhouding:
5,222
Max. snelheid:
120 km/h elektronisch lager te begrenzen
5,222 100 km/h elektronisch afstelbaar
Banden Afmeting:
275/70 R22,5
11 R22,5
Type:
Wegprofiel of M+S
S+G
Brandstoftank Inhoud / Soort:
125 l/ diesel
Autonomie:
4 h of 300 km
Elektrische uitrusting Spanning:
24 V
Alternator:
24 V - 140 A (100 A met lichtmast 230V)
Batterijen:
2 X 12 V - 165 Ah
33
4.2.2.
HYDRAULISCHE INSTALLATIE
Type pomp:
ZIEGLER FPN 10/2000 - 1 HHL
Lagedrukpomp:
FPN 10/2000 – 1 H
- Nominaal motorregime:
n = 1800 tr/min
- Nominale aanzuighoogte:
3 m geodetisch
- Nominaal debiet:
2000 l/min
- Nominale druk:
10 bar
- Maximum debiet:
2500 l/min. bij 10 bar op 3 m geodetische aanzuighoogte
- Maximum sluitdruk:
14 bar bij 3 m geodetische aanzuighoogte
- Draairichting (pomp zuigingang): Links - Maximum motorregime:
2000 tr/min.
- Maximum toelaatbare werkdruk DSP-koppelingen:
15 bar
Hogedrukpomp:
FPH – 40/250
- Nominaal motorregime:
n = 1700 tr/min
- Nominaal debiet:
250 l/min
- Nominale druk:
40 bar
- Maximum debiet:
290 l/min bij 40 bar
- Maximum sluitdruk:
48 bar
- Maximum motorregime:
1800 tr/min.
34
Gelijktijdige werking - Lagedruk:
2000 l/min / 8,5 bar op 3 m aanzuighoogte
- Hogedruk:
250 l/min / 40 bar
- Maximum motorregime:
n = 1660 tr/min
- Geluidsniveau:
86,1 dBA
Ontluchtingspomp:
2 x "TROKOMAT"
Zuigtijd op 7,5 m met 10 m zuigslang:30 sec. Maximum aanzuigtoerental:
ca. 1500 t/min.
Zuig- en persleidingen Zuigingang 110 AR:
1 zwaaiklep
LD-persuitgangen 70 DSP:
4 ventielkranen
HD-persuitgangen Ø 25:
2 kogelafsluiters
Tankvoeding:
1 kogelafsluiter
Hoge druk haspel Aantal:
2
Type:
HR 47
HD slang:
2 x 40 m Ø 25 per haspel
Aandrijving:
elektrisch 24 V
HD pistolen:
TFT QF 150
Schuiminstallatie klasse A Merk:
Vanassche
Type:
6L16
Aandrijving:
elektrisch 24 V
35
Sturing:
PLC gestuurd 0%-1%
Debiet:
max. 6l/min schuimmiddel
Werkt op 1 persuitlaat Ø 70 en op beide HD-haspels
Schuiminstallatie klasse B Aansluiting en werking d.m.v. lijnmengers rechts en links nabij de persuitlaten.
Watertank Inhoud:
2.500 l
Materiaal:
Polyester
Vulleiding:
1 X Ø 70 DSP
Maximum vuldruk:
12 bar
Overloop:
1 x Ø 100 membraan
Schuimtank classe A Inhoud:
100l
Materiaal:
polyethyleen
Vulopening:
met schroefdeksel Ø 150 mm
Schuimtank classe B Inhoud:
200l
Materiaal:
polyethyleen
Vulopening:
met schroefdeksel Ø 150 mm
4.2.3.
KOETSWERK
Kast Materiaal:
aluminium profielsysteem Ziegler ALPAS
Platen:
wanden en balken : geanodiseerd alu
36
Dak:
traanplaat 2,5/4 – geanodiseerd
Kwaliteit:
6061
Rolluiken Type:
AZ 98
Anodisatie:
BA – 20 micron
Schildering Chassis Type:
Autocryl
Kleur:
Zwart RAL 9005
Koetswerk Type:
Autocryl
Kleur:
Rood RAL 3020
37
4.2.4.
VASTE UITRUSTINGEN
Lichtmast Merk:
Fireco
Type:
CFRS 2533,52*
Aandrijving:
perslucht
Uitgeschoven lengte:
± 4,7 m
Schijnwerpers:
3 x 150 Watt Metaaldamp
Batterijlader Merk:
CTEK
Type:
XT 14000
Vermogen:
14 Amp.
Motorverwarming Merk:
STANDAARD MERCEDES
Radio / Zender-ontvanger Het toestel eigendom van de gebruiker wordt geplaatst. Ladder-laadsysteem Merk:
Vanassche
Type:
CLSH002
38
5.
GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
5.1.
ONDERSTEL EN MOTOR
Voor een correct gebruik van het onderstel en de motor, verwijzen wij naar de originele handleiding en documenten van de chassisconstructeur, die worden meegeleverd met het afgewerkt product.
Gevaar voor intoxicatie : laat de motor niet draaien in een gesloten ruimte. Zorg voor voldoende ventilatie.
Het geluidsniveau in de cabine (zonder 2-toonhoorn) is lager dan 80 dB(A). De opbouw geschiedt met Ziegler-profielen. De volledige opbouw wordt in elkaar geschroefd. De dwarsverbindingen van de profielen worden met behulp van inliggende hoeken) met verzonken schroeven aan elkaar gevezen. Ter voorkoming van het lossen of losdraaien in de schroefdraad van deze schroeven voorzien van “TUFLON®” Wanneer deze schroeven bij eventuele ombouw gelost worden, is de ““TUFLON®”beveiliging niet meer werkbaar, en dienen de schroeven vervangen te worden door schroeven met “TUFLON®”-bekleding. Deze schroeven kunnen bij Vanassche besteld worden.
5.2. 5.2.1.
VERSNELLINGSBAK EN PTO VERSNELLINGSBAK
De versnellingsbak is origineel af fabriek gemonteerd. De handleiding van het onderstel raadplegen.
5.2.2.
PTO
Op de versnellingsbak is voor de specifieke aandrijving van de brandweerpomp een krachtafnemer gemonteerd. Merk: Muncie Type: CS 40 Verhouding: 1 : 2,1
39
Koppel: Plaats:
5.2.3.
330 Nm continu 13.00 uur
BEVEILIGINGEN PTO
De PTO kan NIET worden ingeschakeld, zolang de versnellingsbak niet in NEUTRAAL staat. Bij ingeschakelde PTO kunnen géén versnellingen ingeschakeld worden. (het afleesvenster van de versnellingsbak zal knipperen) Een akoestisch signaal weerklinkt in de cabine als - de handrem niet opstaat of, - de versnellingsbak niet in neutraal staat of, - er onvoldoende druk aanwezig is in de remdrukketels - en de chauffeur zijn portier opent. De PTO kan niet worden ingeschakeld als het motortoerental hoger is dan 900 tr/min.
5.2.4.
STORINGEN Oorzaak
Mogelijke oorzaak en oplossing
Wegrijden met het voertuig lukt niet.
- De handrem staat op: zet deze af. - Versnellingsbak in Neutraal: selecteer een versnelling. - Onvoldoende remdruk: vul de remdrukketels. - PTO achteraan nog ingeschakeld: schakel de PTO uit. - DNS lamp brandt: zie § 5.2.3 - DNS.
De hydraulische retarder werkt niet.
- De snelheid is lager dan ca. 20 km/h. - Het gaspedaal wordt niet ver genoeg gelost. - Het ABS-systeem is in werking. - De schakelaar voor het inschakelen van de vertrager staat af: zet deze op.
Het voertuig haalt niet zijn normale snelheid in verhouding tot de wegomstandigheden.
- Er werd een te lage versnelling geselecteerd in verhouding tot de wegomstandigheden: zie § 5.2.3.
40
5.3. 5.3.1.
ELEKTRISCHE INTERVENTIE-INSTALLATIE INLEIDING
Onder elektrische interventie-installatie verstaan we de aan het oorspronkelijk boordnet van het onderstel toegevoegde elektrische installatie in zeer lage spanning (12 V / 24 V) en in lage spanning (220 V).
5.3.2.
INSTALLATIESCHEMA AU BM C CV D E K
LA
S
LA P R S T U UB W Z
Automatische zekering 16 A/220 V Beveiligingskast lichtmast Compressor (220 V) (optie) Pompverwarming Differentieelschakelaar 30 mA/220 V Externe voeding (220 V) Kalenderflitslichten en blauwe flitslichten achteraan Batterijlader Bedieningskast pomp Radio zender/ontvanger (eigendom klant) NATO stopcontact 2-toon hoorn Verkeersgeleidingsbalk Bediening verkeersgeleidingsbalk Werklichten TL Flitslichten (dak)
*
Batterijsleutel
**
Kast O.I. “Oorsprong van de interventie-installatie”
***
Interventiedashboard
F001009
41
5.3.3.
BATTERIJEN EN BATTERIJSLEUTEL
3.
2.
4. 1.
5. 1. 2. 3. 4. 5.
Voertuigbatterijen Batterijsleutel Smeltzekering beveiliging Nato stopcontact 500 A Smeltzekering beveiliging interventie-installatie 200 A Nato stopcontact - externe starthulp
5.3.3.1. Batterijen
De twee voertuigbatterijen bevinden zich links onder de dubbele cabine. Ze zijn op een glijplateau geplaatst welke gemakkelijk kan worden uitgeschoven en geborgd door de sluiting vooraan de opstaptrede. Het plateau kan uitgeschoven worden tot tegen een aanslag (zonder de cabine te kantelen). (zie ook onderhoudshandleiding § 4.6.6.3.)
42
5.3.3.2. Batterijsleutel
De algemene batterij-onderbreker wordt bediend door de contactsleutel. Bij het omdraaien van de contactsleutel gaat de batterijrelais inschakelen. De onderbrekingsrelais zelf bevindt zich naast de voertuigbatterijen, links onder de dubbele cabine.
5.3.3.3. Bediening
Bij het afzetten van het contact onderbreekt de algemene batterijsleutel alle door Vanassche aan de originele elektrische installatie van het chassis toegevoegde stroomverbruikers, met uitzondering van de verlichting in de cabine. De originele elektrische installatie van het chassis blijft dus permanent onder spanning! - Draai steeds de contactsleutel VOLLEDIG terug alvorens het voertuig te verlaten. Anders blijft de batterijsleutel aanliggen en lopen de voertuigbatterijen leeg.
- Voor het uitvoeren van een correcte starthulp procedure: volg de richtlijnen beschreven in de originele handleiding meegeleverd met het onderstel.
- Verzeker U ervan dat het slot volledig vergrendeld is na het terug dichtschuiven van de batterijschuif (zie onderhoudshandboek)
5.3.3.4. Storingen
Wanneer de batterijsleutel niet werkt, met andere woorden, geen enkele lamp op het interventiedashbord (***) licht op en geen enkele verbruiker werkt: • Controleer de zekering "BS" in de kast "OI" (*) (5.3.4.), vervang deze. Bij herhaalde uitval onmiddellijk onze dienst na verkoop raadplegen. • Controleer de zekering (4) nabij de batterijsleutel. Vervang deze indien nodig. Bij herhaalde uitval onze dienst na-verkoop raadplegen. • Controleer de spanning op de batterijen. Mogelijks zijn de voertuigbatterijen leeggelopen!
43
Gevaar voor brandwonden en schade! Vervang een zekering alleen wanneer alle stroomverbruikers zijn uitgeschakeld. Gebruik geïsoleerd gereedschap!
44
5.3.4.
KAST “OORSPRONG VAN DE INSTALLATIE” (OI)
5.3.4.1. Inleiding
Vanaf de batterijsleutel wordt de hoofdverdeelkast genaamd “Kast Oorsprong Interventieinstallatie” gevoed. Ze bevindt zich in de kast rechts vooraan, achter de draaideur.
45
1. 2. 3.4.5. 6. 7. 8.9. 10.11.12.13.14.15.16.17.18.
27. 28.
29.
30.
31. 32. 33. 34.
46
35. 36.
5.3.4.2. Beschrijving 1. smeltzekering 24V 2. smeltzekering alle blauwe flitslichten
15 A vrij 15 A
4. smeltzekering batterijlader (BC) 5. smeltzekering pompbedieningskast (TV) 6. smeltzekering oranje flitslichten op draaideur en telescopische schuiven 7. smeltzekering omgevingsverlichting links en rechts 8. smeltzekering controle lichtmast, rolluiken, voeding relais haspels 9. smeltzekering sneeuwkettingen (optie) en zoekschijwerper 10. smeltzekering omvormer 24V/12V 11. smeltzekering tweetoonhoorn 12. smeltzekering kastverlichting & leeslamp 13. smeltzekering verkeersgeleidingsbalk 14. smeltzekering verwarming pompcompartiment 15. vrij 16. vrij 17. vrij
10 A 10A 15 A
20. relais tweetoonhoorn 21. relais hogedrukhaspel links (RML) 22. relais hogedrukhaspel rechts (RMR) 23. relais verkeersgeleidingsbalk 24. PLC-sturing pomp en PTO 25. PLC-sturing pomp en PTO 31. Smeltzekering voeding lichtmast 32. Smeltzekering motor haspel rechts 33. Smeltzekering motor haspel links 34. Vrij (voor View Point) 35. Smeltzekering pomp ladder laadsysteem 36. Smeltzekering schuimdoseerpomp
10 A 10 A 15 A 15 A 15 A 10 A 10 A
30A 30A 30A 100A 30A
* Relais A10-A49
De kast O.I. oorsprong interventie installatie verdeelt de elektrische stroom naar de verschillende aan het oorspronkelijke chassis toegevoegde verbruikers en bevat tevens de voornaamste elektrische beveiligingen. Alle smeltzekeringen van de afzonderlijke verbruikers <= 15A zijn voorzien van smeltindicatoren die gaan oplichten van zodra de zekering defect is, en deze stroomkring ingeschakeld is, derwijze dat men onmiddellijk ziet welke zekering het begeven heeft. De urenteller heeft betrekking op het onderhoud van de pomp, deze bevindt zich in de cabine boven de zonneklep, aan de bestuurderszijde. De werkuren van de motor worden afgelezen op het display in het dashbord. Wij verwijzen naar de originele handleiding meegeleverd met het onderstel voor het correct opvragen van deze informatie via dit display.
47
5.3.4.3. Bediening
In de regel moeten alle zekeringen op staan voor het normaal gebruik van het voertuig en zijn installaties. - Elke storing moet onverwijld aan Uw onderhoudsdienst voor onderzoek gemeld worden.
5.3.4.4. Storingen
De kast "Oorsprong Interventie-installatie" bevat de zekeringen en noodbediening voor storingen veroorzaakt door de stroomverbruikers zelf. Bij storing van één of meerdere verbruikers dient nagezien te worden of de beveiliging in de kast "O.I. oorsprong interventie installatie" is uitgevallen. De defecte smeltzekeringen vervangen. Bij herhaalde storing onmiddellijk onze dienst na verkoop raadplegen.
48
5.3.5.
INTERVENTIEDASHBOARD
5.3.5.1. Inleiding
Met "interventiedashboard" wordt bedoeld de groep van bedieningstoetsen, zekeringen en getuigenlampjes geïntegreerd in het dashboard binnen handbereik van de bestuurder en de begeleider vooraan. Deze worden gevoed vanaf de kast O.I., oorsprong interventie installatie.
49
5.3.5.2. Beschrijving
1.
3.
2.
1. 2. 3. 4. 7.
7.
4.
bediening blauwe flitslichten bediening tweetoonhoorn bediening verlichting opbouw bediening omgevingsverlichting rechts en links bediening verwarming pompcompartiment 9.
11. 13.
10. 12. 14. 9. 10. 11. 12. 13. 14.
50
verklikkerlicht: rolluiken verklikkerlicht: lichtmast verklikkerlicht: ladderlaadsystemen verklikkerlicht: noodstop ingedrukt verklikkerlicht: PTO ingeschakeld onder normale schakelvoorwaarden verklikkerlicht: PTO ingeschakeld onder abnormale schakelvoorwaarden
Kleuren van de bedieningstoetsen
- blauw, groen, wit:
Informatief
- geel:
Waarschuwing Het voertuig mag slechts onder de aan deze waarschuwing gekoppelde voorwaarden worden gebruikt.
- rood:
Gevaar Het voertuig mag onder geen enkele voorwaarde verplaatst worden.
Het interventiedashboard groepeert alle functietoetsen en informatie- of getuigenlampen waarover de chauffeur en zijn begeleider ook moeten kunnen beschikken tijdens het rijden. Deze functies zijn : 1:
Bediening van de flitslichten op het cabinedak en de flitslichten in het radiatorrooster, en achteraan het voertuig.
2:
Bediening tweetoonhoorn (slechts mogelijk voor zover de blauwe lichten opstaan).
3:
Bediening van de kastverlichting.
4:
Bediening van de omgevingsverlichting rechts en links.
7:
Bediening van de verwarming in het pompcompartiment.
9:
Getuigenlamp rolluiken. Deze getuigenlamp duidt aan dat de rolluiken van één of meerdere kasten niet volledig gesloten zijn.
10:
Getuigenlamp lichtmast. Deze getuigenlamp duidt aan dat de lichtmast niet volledig is ingeschoven.
11:
Getuigenlamp ladder-laadsystemen. Deze getuigenlamp duidt aan dat één der ladderlaadsystemen niet volledig in zijn ruststand ligt.
12:
Getuigenlamp die aanduidt dat de noodstop ingeschakeld is (maakt starten onmogelijk).
13:
Getuigenlamp “P.T.O.” onder normale voorwaarden ingeschakeld, bij draaiende motor.
14:
Getuigenlamp “P.T.O.” onder abnormale voorwaarden ingeschakeld of de PTO-knop achteraan is ingeschakeld bij NIET-DRAAIENDE motor. (maakt starten onmogelijk)
51
5.3.5.3. Bediening 5.3.5.3.1. Druktoetsen met getuigenlamp
In de druktoetsen (1), (2), (3), (4) en (7) zijn getuigenlampen ingebouwd. De functie van de druktoetsen en hun onderliggende zekeringen is bij middel van pictogrammen aangeduid.
Het in- en uitschakelen gebeurt door een eenvoudige druk op de toets.
5.3.5.3.2. Rode getuigenlampen zonder schakelaars
Getuigenlampen (9), (10), (11), (12) en (14).
(9) Getuigenlamp rolluiken niet volledig dicht
Het voertuig mag niet verplaatst worden, alle ander normaal gebruik is toegestaan. (10) Getuigenlamp lichtmast niet volledig ingeschoven
Het voertuig mag niet verplaatst worden, alle ander normaal gebruik is toegestaan. (11) Getuigenlamp ladder-laadsysteem niet volledig in ruststand
Het voertuig mag niet verplaatst worden, alle ander normaal gebruik is toegestaan.
(12) Getuigenlamp noodstop
Duidt aan dat de noodstop ingedrukt is. (14) Getuigenlamp P.T.O. geschakeld
Inschakeling PTO in pompcompartiment uitgevoerd buiten de schakelvoorwaarden.
52
5.3.5.3.3. Geel getuigenlamp
Getuigenlamp (13) duidt aan dat de PTO ingeschakeld is.
Deze getuigenlamp duidt aan dat de P.T.O. is ingeschakeld onder normale voorwaarden (§ 5.4.2.), bij draaiende motor.
Het voertuig kan door zijn intrinsieke beveiliging niet meer worden verplaatst. Getuigenlamp (7) duidt aan dat de pompverwarming in het pompcompartiment aan staat. 5.3.5.4. Beveiliging
De beveiliging van elke stroomverbruiker gebeurt door gekalibreerde smeltzekeringen.
5.3.5.5. Storingen Het vervangen van smeltzekeringen door zwaardere exemplaren of van een andere type is verboden.
- Meld elk probleem met een zekering aan Uw onderhoudsdienst zodat zij het voorval kunnen onderzoeken en herhaling vermijden.
- Wanneer een vervangen zekering herhaaldelijk smelt, duidt dit op een defecte stroomverbruiker.
- Een uitgevallen zekering wordt verklikt door het niet functioneren van de respectievelijke getuigenlamp, en door het verklikkerledje op de zekering zelf, van zodra deze kring onder spanning wordt gezet.
53
5.3.6.
SIGNALISATIELICHTEN
5.3.6.1. Beschrijving
* Blauwe flitslichten op het dak : - aantal: - merk: - type: - lamp:
2 Hella KLX / 24 V Xenon gasontladingslamp
* Blauwe flitslichten op radiatorrooster : - aantal: - merk: - type: - lamp:
2 Hella BSX Multi xenon
* Blauwe flitslichten achteraan : - aantal: - merk: - type: - lampen:
2 Hella BSX – Multi Xenon ontladingslamp
* Verkeersgeleidingsbalk : - Merk: - Type: - lampen:
F.S. Trafic Advisor LED 8 LED armaturen
* Flitslicht op de lichtmast : - aantal: - merk: - type: - lamp:
1 Hella OMNI / 230 V gloeilamp 35W
(werk alleen in combinatie met de verlichting op de mast).
5.3.6.2. Bediening
De bediening van de signalisatielichten gebeurt via het "Interventiedashboard" beschreven in § 5.3.5.
54
5.3.6.3. Beveiliging
De signalisatielichten zijn beveiligd d.m.v. een gekalibreerde smeltzekering van 15 A (5). (§ 5.3.4.)
5.3.6.4. Storingen
- Wanneer een verbruiker niet werkt, controleer de respectievelijke zekering op het interventiedashboard.
- Meld elk defect aan Uw onderhoudsdienst voor reparatie of preventie.
Vervang een zekering alleen door een exemplaar van hetzelfde type en hetzelfde vermogen.
5.3.7.
2-TOON HOORN
5.3.7.1. Beschrijving
Merk:
Martin Horn
Type:
2097 GM (2 hoorns)
Electro-pneumatische 2-toon hoorn. Geluidsemissie :
- in de cabine:
83 dB (A)
- buiten:
± 113 dB (A) op 3,5 m ± 107 dB (A) op 7 m
5.3.7.2. Bediening
- De bediening van de 2-toon hoorn gebeurt via het interventiedashboard beschreven in §5.3.5
- De 2-toon hoorn werkt alleen wanneer de blauwe flitslichten op staan.
- De groene getuigenlamp verklikt dat de 2-toon aan staat of zal aanslaan zodra de blauwe
55
flitslichten zullen aangezet worden. De groene getuigenlamp verklikt de ingeschakelde stand van de bedieningsschakelaar zodat bijv. ’s nachts niet ongewaarschuwd en "per ongeluk" de 2-toon aanslaat bij het aanzetten van de flitslichten.
- Eenmaal gestart, zal de 2-toon hoorn steeds een volledige cyclus maken m.a.w. bij het afzetten valt de 2-toon niet altijd onmiddellijk stil.
- Als de blauwe lichten opstaan en bij het bedienen van de gewone voertuigclaxon zal de tweetoonhoorn geactiveerd worden en 1 volledige cyclus afwerken.
5.3.7.3. Beveiliging
Gekalibreerde smeltzekering van 15 A (11) (§5.3.4.) 5.3.7.4. Storingen
- Wanneer de 2-toon hoorn niet werkt, controleer de respectievelijke zekering in de kast “O.I.”.
- Meld elk defect aan Uw onderhoudsdienst voor reparatie of preventie.
Vervang een zekering alleen door een exemplaar van hetzelfde type en hetzelfde vermogen.
56
5.3.8.
RADIO / ZENDER-ONTVANGER
De radio-zender/ontvanger eigendom van de klant wordt in het voertuig voorzien, al dan niet met afstandsbeluistering / bediening in het pompcompartiment. WAARSCHUWINGEN
1. Gebruik de vuistmicrofoon NOOIT terwijl U rijdt. 2. Gebruik NOOIT uw radio in een omgeving met explosiegevaar. Volg de aanbevelingen "schakel uw mobiele radio uit" waar aangegeven. 3. Raak de zendantenne NIET aan wanneer de radio aan het zenden is.
5.3.8.1. Bescherming
De voeding van de zender / ontvanger wordt beschermd door een zekering van 15 A (18) die zich in de kast "oorsprong interventie-installatie" bevindt. Deze zekering wordt aangeduid door een overeenkomstig symbool.
5.3.8.2. Storingen
Als de zender/ontvanger niet werkt, dient men de zekering van 15 A (18) na te zien in de kast "oorsprong interventie-installatie" alsook de omvormer 24V/12V onder de zitbank in de dubbele cabine (zie onderhoudhandboek §4.6.6.). Meld elk defect aan uw onderhoudsdienst van reparatie of preventie. Vervang een defecte zekering altijd door een exemplaar van hetzelfde type en van dezelfde sterkte.
57
5.3.9.
POMPVERWARMING
5.3.9.1. Beschrijving
Merk:
Kalori
Type:
Zephyr - GR
Vermogen:
5200 Kcal/h
Luchtdebiet:
340 m3/h
Warmtewisselaar met elektrische ventilator. Als warmtebron wordt het koelwater van de voertuigmotor aangewend. Het koelwater wordt door de waterpomp van de motor door de warmtewisselaar gestuurd. De elektrische ventilator blaast de afgegeven warmte van de wisselaar in de pompruimte.
Doel
Het doel van de pompverwarming is het vorstvrij houden van de pompruimte en de haspels gedurende de verplaatsing naar en van de plaats van interventie of gebruik. Eens ter plaatse zal door het openzetten van de kastruimtes de verwarming ontoereikend zijn om de vorstbescherming van de hydraulische installatie te waarborgen. Op de plaats van interventie dient de vorstbescherming essentieel te worden geboden door het voorkomen van stilstand van water in leidingen, slangen en afsluiters.
5.3.9.2. Bediening
De bediening van de pompverwarming gebeurt via de schakelaar op het interventiedashboard beschreven in § 5.3.5.
De pompverwarming biedt geen beveiliging tegen vorst wanneer de voertuigmotor af staat.
5.3.9.3. Beveiliging
De pompverwarming is beveiligd d.m.v. een gekalibreerde smeltzekering van 10 A (14) (§5.3.4.)
5.3.9.4. Storingen
58
- Wanneer de pompverwarming niet werkt, controleer de respectievelijke zekering. - Meld elk defect aan Uw onderhoudsdienst voor reparatie of preventie. Vervang een zekering alleen door een exemplaar van hetzelfde type en hetzelfde vermogen.
59
5.3.10.
KASTVERLICHTING – ROLLUIKCONTROLE
5.3.10.1. Beschrijving
De kastverlichting bestaat uit een kring van schakelaars en verlichtingsarmaturen. Deze schakelaars worden bediend bij het openen van de rolluiken. De verlichtingsarmaturen zijn verspreid opgesteld in de verschillende kasten. Schakelaars
Merk: Type: Werking:
Elobau – Ziegler Magneet – 198 – 718 1 contact NO 1 contact NG
Verlichtingsarmaturen
Merk: Type: Vermogen:
VANASSCHE TL 28 W – 24 V 21 W – 24 V
5.3.10.2. Bediening
- De kastverlichting, net als de rolluikgetuigenlamp op het interventiedashboard, worden in werking gesteld door het openen van een rolluik. - De kastverlichting zal alleen dan aan gaan wanneer op het interventiedashboard de overeenstemmende schakelaar (3) met groene getuigenlamp aan staat, of als de schakelaar van de standverlichting van het voertuig opstaat. - Wanneer het verlichten van de kasten niet noodzakelijk is of bij stilstaande voertuigmotor, kan de verlichting worden uitgeschakeld om ontlading van de voertuigbatterijen te voorkomen.
5.3.10.3. Beveiliging
De werklichten zijn beveiligd d.m.v. gekalibreerde smeltzekering van 10 A (8) (§5.3.4.)
5.3.10.4. Storingen
- Wanneer een verbruiker niet werkt, controleer de respectievelijke zekering.
60
- Meld elk defect aan Uw onderhoudsdienst voor reparatie of preventie.
Vervang een zekering alleen door een exemplaar van hetzelfde type en hetzelfde vermogen.
61
5.3.11.
WERKLICHTEN (OMGEVINGSVERLICHTING)
5.3.11.1. Beschrijving
Zes TL verlichtingsarmaturen zijn ingebouwd in de dakrand. Hun inclinatie, gecombineerd met een speciaal ontworpen spreidglas waarborgen een optimale lichtverspreiding.
Merk:
Vanassche
Type:
TL 36W
Vermogen:
6 x 36 Watt – 24 V
5.3.11.2. Bediening
Bediening vanaf het interventiedashboard.
5.3.11.3. Beveiliging
De werklichten zijn beveiligd door een zekering van 10 A
5.3.11.4. Storingen
- Bij storing, controleer de respectievelijke zekering. - Meld elk defect aan uw onderhoudsdienst voor reparatie of preventie.
Vervang een zekering alleen door een exemplaar van hetzelfde type en hetzelfde vermogen.
62
5.3.12.
CABINEVERLICHTING / TREDEN VERLICHTING
5.3.12.1. Beschrijving
De aanvullende cabineverlichting en de verlichting van de instaptreden is aangesloten op de stroomkring van de originele cabine.
5.3.12.2. Bediening
- De cabineverlichting en de instaptredenverlichting gaan automatisch aan bij het openen van één der cabinedeuren. Er is geen deurcontrole op de cabinedeuren voorzien !
- De cabineverlichting kan aan- of uitgezet worden aan de verlichtingsarmaturen.
5.3.12.3. Beveiliging
Het circuit wordt door de originele smeltzekering van de cabineverlichting beveiligd.
5.3.12.4. Storingen
Voor het verhelpen van storingen, raadpleeg het handboek van het onderstel.
63
5.3.13.
VERKEERSGELEIDINGSBALK
5.3.13.1. Beschrijving
De verkeersgeleidingsbalk is opgebouwd uit 8 oranje pinklichten op rij, de pinklichten zijn gevormd door LED’s. Het geheel wordt ingebouwd, bovenaan de achterkant van het voertuig boven het pompcompartiment. Deze balk gebruiken als waarschuwingsbalk of als verkeersgeleidingsbalk.
64
5.3.13.2. Bediening
4. 8. 6. 7. 5.
3.
2. 1.
F001021
De hierboven afgebeelde bedieningskast is in het dashboard ingebouwd. 1: aan/afleggen van de bediendoos 2: bedienknop voor aansluiting van andere lampen dan deze van de verkeersgeleidersbalk (hier niet in gebruik) 3: LED-aanduiding van de werking van de lampen op de verkeersgeleidersbalk 4: bediening van rechts naar links 5: bediening van links naar rechts 6: bediening van binnen naar buiten toe 7: alternerende werking 8: snelle of trage bediening en aansluitend of alternerend branden
65
Functietoetsen 4, 5, 6 en 7: - 1x duwen is aanleggen - nog 1x duwen is terug afleggen. Men kan steeds van functie veranderen door de respectievelijke toets te bedienen. Functietoets 8: - door 1x te duwen verandert men van aansluitend branden naar alternerend branden. - door nog 1x te duwen verandert men terug van alternerend branden naar aansluitend branden. - door 2x kort na elkaar te duwen, verandert men van trage naar snelle functie. - door nog 2x kort na elkaar te duwen, verandert men van snelle naar trage functie. Met deze functietoets kan men de 4 respectievelijke functies 4, 5, 6 en 7 van patroon en snelheid veranderen. Het gekozen patroon en de gekozen snelheid kan men volgen op de led-aanduiding positie 3. Iedere led komt overeen met 1 lichtblok van de directionele lichtbalk achteraan.
5.3.13.3. Beveiliging
De verkeersgeleidingsbalk is beveiligd met een smeltzekering (13) van 15 A
5.3.13.4. Storingen
-Wanneer de voeding naar de bediening van de verkeersgeleidingsbalk niet werkt, controleer de respectievelijke zekering. -Meld elk defect aan uw onderhoudsdienst voor inspectie of preventie.
Vervang een zekering alleen door een exemplaar van hetzelfde type en hetzelfde vermogen.
66
5.4. 5.4.1.
HYDRAULISCHE INSTALLATIE INLEIDING
De hydraulische installatie is samengesteld uit een gecombineerde pomp voor lage en hoge druk, een automatisch werkend aanzuigsysteem, een watertank en twee hogedrukhaspels. Alle onderdelen van deze installatie, die met de verpompte vloeistof in aanraking komen, zijn uit corrosiebestendige materialen vervaardigd of hebben de nodige beschermende maatregelen ondergaan. Hoofdzakelijk aangewende grondstoffen : * Aluminiumlegering: pomphuis & schoepenwielen * Roestvrij staal: pompas * Warm verzinkt staal: persuitlaten en tankvulleiding * Elektrolytisch verzinkt staal: haspels * Metaalversterkte rubberslangen: alle verbindingen tussen de pomp, de tank en de haspels * Glasvezel versterkt polyester: watertank
Geluidsemissie
Met de pomp in gecombineerd bedrijf wordt een gemiddelde geluidsemissie bekomen van 86,1 dBA.
Persoonsbescherming : Draag steeds passende gehoorbescherming !
67
PRINCIPESCHEMA HYDRAULISCHE INSTALLATIE
68
5.4.2.
OVERZICHT BEDIENINGSFUNCTIES POMP
1.
10.
5.
6.
2.
7.
11.
8.
3.
4.
9.
1.
lage drukkraan
7.
ontwateringskraan lage druk pomplichaam
2.
druk- en peilmeting
8.
zwaaiklep
3.
pompbedieningsbord
9.
ontwaterings- en spoelkraan voedingsfilter
4.
bediening schuimtank
5.
uitwendige tankvoeding
6.
ontwateringskraan hoge druk pomplichaam
hoge drukpomp. 10.
kantelknop voor het bedienen van het ladderlaadsysteem
11.
Oliepeilstok
69
Detail druk- en peilmeting (2)
2.1.
2.11.
2.2.
2.10
2.9.
2.1. peil van schuimtank (kl. B) 2.2. peil van watertank 2.3. hoge druk manometer 2.4. noodstop 2.5. lage druk manometer 2.6. hoge drukkraan haspel links 2.7. mano vacuümmeter 2.8. hoge drukkraan haspel rechts 2.9. getuigenlamp cavitatiebewaking 2.10. bediening ladder laadsysteem 2.11. luidspreker radio Z/O
70
2.3.
2.6.
2.4.
2.7.
2.5.
2.8.
Tankvoeding vanaf de pomp
Tankvoeding vanaf Zieger pomp
Tankvoeding vanaf hydrant
5.4.3.
POMPBEDIENINGSBORD
5.4.3.1. Inleiding
Vanaf de kast "O.I.= oorsprong interventie installatie" wordt het pompbedieningsbord gevoed. Het geheel van bedieningsschakelaars, getuigenlampen en toerenteller motor is binnen handbereik van de pompbedienaar geplaatst en bevindt zich rechts boven de pomp.
71
5.4.3.2. Beschrijving
Het pompbedieningsbord groepeert alle functietoetsen en informatie- of getuigenlampen waarover de pompbedienaar moet kunnen beschikken voor het bedienen van de pomp. 3.8.
3.9.
3.7. 3.10. 3.6.
3.5. 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7 3.8 3.9 3.10
3.4.
3.3.
3.2.
3.1.
Gasgeven Startknop voertuigmotor In- en uitschakelen PTO (= lage drukpomp) In- en uitschakelen hoge drukpomp Stillegen voertuigmotor Getuigenlamp oliedruk en koelwatertemperatuur voertuigmotor Getuigenlamp hoge drukpomp Toerenteller voertuigmotor Getuigenlamp niet voldaan aan inschakelvoorwaarden Getuigenlamp lage drukpomp (= PTO ingeschakeld ; bij draaiende motor)
5.4.3.3. Bediening
* Starten motor (3.2) Deze druktoets wordt ingedrukt om de motor te starten. Men drukt zolang tot de motor
72
aanslaat. Slaat de motor niet binnen enkele seconden aan, dan is aan één of meerdere startvoorwaarden niet voldaan. Startvoorwaarden : - de onderhoudsvoeding (230 V) moet van het voertuig verwijderd zijn - de contactsleutel moet op staan - de versnellingsbak moet in neutraal staan - de handrem moet opstaan - de PTO-schakelaar op het pompbedieningsbord moet uitstaan. - neem de startvoorwaarden vermeld in de originele handleiding van het onderstel eveneens in acht.
* In- en uitschakelen PTO (3.3) De PTO wordt onder normale omstandigheden met deze schakelaar in- of uitgeschakeld door respectievelijk de schakelaar in- of uit te drukken. Het oplichten van de groene controlelamp in de schakelaar geeft aan dat de schakelaar 3.3 opstaat. De PTO zal pas ingeschakeld worden van zodra aan alle inschakelvoorwaarden is voldaan. Wanneer de PTO effectief is ingeschakeld, zal ook de groene controlelamp 3.10 oplichten. Schakelvoorwaarden PTO : - de voertuigmotor moet op leeglooptoerental draaien ( het toerental mag niet hoger zijn dan 900 tr/m). - de handrem moet op staan. - de versnellingsbak moet in neutraal staan. Als niet aan alle schakelvoorwaarden is voldaan, zal de PTO niet inschakelelen en zal de rode controlelamp 3.9 oplichten om u hiervoor te waarschuwen.
Gevaar voor schade en letsels
Vóór het verlaten van de cabine, de handrem opzetten en de versnellingsbak in neutraal schakelen.
73
- Bij ingeschakelde PTO is het motorkoppel begrensd op 600 Nm. - Zolang de PTO niet is ingeschakeld, werkt de gasgever achteraan niet. - Van zodra de PTO is geschakeld werkt de gasgever in de cabine niet. - Bij het uitschakelen van de PTO bij verhoogde toeren, komt de motor automatisch terug op traagloop. - Bij ingeschakelde PTO is het motortoerental automatisch begrensd op ca. 2200 t/min.
Gevaar voor schade en letsels
* In- en uitschakelen hoge drukpomp (3.4) De hoge drukpomp wordt met deze schakelaar in- of uitgeschakeld door respectievelijk de schakelaar in- of uit te drukken. Het oplichten van de oranje controlelamp in de schakelaar 3.4. geeft aan dat de schakelaar is ingedrukt. De hoge drukpomp wordt pas ingeschakeld van zodra aan alle inschakel- voorwaarden is voldaan. Pas als de hogedrukpomp effectief draait, zal ook de oranje controlelamp 3.7 oplichten.
Schakelvoorwaarden hoge druk : - de voertuigmotor moet draaien - de PTO moet ingeschakeld zijn + het motortoerental mag niet hoger zijn dan 1650 tr/min. - Bij ingeschakelde hogedrukpomp is het motortoerental begrensd op ca. 2000 tr/min. - Voorkom drukstoten en ongevallen met verraste lansiers. Schakel de hoge druk in bij een toerental lager dan 1650 tr/min. - Maximum inschakeltoerental hogedrukpomp is 1650 tr/min
Gevaar voor schade en letsels
Schakelt men de hogedrukpomp in bij een motortoerental dat hoger is dan 2000tr/min., dan zal de electronische motorsturing automatisch het motortoerental op 2000 tr/min. brengen. (= begrenzing HD). Niettenmin dient de pompbedienaar nog manueel gas te minderen tot ca. 1650tr/min. (= inschakelvoorwaarden HD) vooraleer de hogedrukpomp effectief zal inschakelen. Nu mag er terug gas bijgegegeven worden tot de gewenste druk bereikt wordt.
* Stilleggen motor (3.5) Druk deze duwknop zolang in tot de voertuigmotor stilvalt.
74
Onder normale omstandigheden dient eerst de motor op leeglooptoerental gebracht en de PTO uitgeschakeld te worden. - Onachtzaam stilleggen van de voertuigmotor met nog ingeschakelde PTO en/of HD-pomp bij verhoogd toerental kan ernstige schade of letsels met zich meebrengen. - Alvorens de motor te kunnen herstarten, dient de PTO en de HDpomp terug uitgeschakeld te worden. Dit geldt tevens na het uitvoeren van een eventuele "noodstop" met ingeschakelde PTO en/of HD-pomp bij verhoogd toerental.
* Getuigenlamp rood : oliedruk en koelwatertemperatuur motor (3.6) Het oplichten van deze lamp geeft een te hoge koelwatertemperatuur (> 98°C) en/of een te lage oliedruk (< 0,5 bar) van de voertuigmotor aan.
Indien deze lamp oplicht, leg onmiddellijk de motor stil. De motor mag niet worden herstart tot zolang aan het euvel niet werd verholpen!
Gevaar voor schade
* Getuigenlamp oranje : hoge drukpomp ingeschakeld (3.7) Deze getuigenlamp duidt aan dat de hoge drukpomp effectief is ingeschakeld.
* Getuigenlamp rood : inschakelvoorwaarden PTO (3.9) Deze getuigenlamp geeft aan dat er vóór of bij het inschakelen van de PTO aan één of meerdere inschakelvoorwaarden niet is voldaan. Als deze lamp oplicht, onmiddellijk de PTO-bedienknop uitschakelen en de schakelvoorwaarden nazien. Zolang deze lamp aan is, kan de PTO niet ingeschakeld worden.
75
* Getuigenlamp groen : inschakeling PTO (3.10) Deze getuigenlamp duidt aan dat de PTO effectief ingeschakeld is en aan alle schakelvoorwaarden is voldaan. Met het inschakelen van PTO is steeds meteen de drukpomp ingeschakeld. * Toerenteller motor (3.8) Deze geeft het toerental van de voertuigmotor aan, van zodra de motor draait.
Het in- en uitschakelen van de pomp(en) bij verhoogd toerental kan letsels voor de lansiers met zich meebrengen.
* Gasgever (3.1) Door de schakelaar in uurwijzerzin te verdraaien wordt gas bijgegeven. Door de schakelaar met impulsen tegen uurwijzerzin te verdraaien wordt gas geminderd. - rechts puls geven met gasgever: toerental wordt met stappen van 10t/min. puls verhoogd.( = progressief gasgeven) - rechts draaien gasgever en aanhouden : toerental motor wordt snel verhoogd met 300 t/min. per seconde (= snel gas geven) - links puls geven met gasgever: toerental motor wordt met stappen van 10t/min./puls verlaagd (= progressief gas minderen) - links draaien gasgever: toerental motor wordt snel verlaagd met 300t/min. per seconde (= snel gas minderen) Zolang de PTO niet is ingeschakeld, werkt de gasgever (3.1) niet. Van zodra de PTO is ingeschakeld, werkt de gasgever in de cabine niet.
i VEILIGHEID
Bij het uitschakelen van de PTO bij verhoogd motortoerental, komt de motor automatisch op leeglooptoerental.
5.4.3.4. Beveiliging
De elektrische beveiliging van het pompbedieningsbord gebeurt door de zekering TV (10A) in de kast "O.I. oorsprong interventie installatie" (zie § 5.3.4.). *De motorstarter is beveiligd tegen dubbel starten (de werking van de starter, wanneer de motor reeds draait, is dus uitgesloten).
76
*Het maximum inschakeltoerental van de PTO is in het vast geheugen van de versnellingselektronica ingegeven. De PTO kan niet worden ingeschakeld als het toerental hoger dan 900 tr/min. is. *Het maximum toerental van de hoge drukpomp is vast ingesteld op de elektronische regeleenheid van de motor.
Onachtzaam in- / of uitschakelen van de hoge drukpomp kan leiden tot hevige drukstoten die meegevoerd kunnen worden tot aan de straalpijp. Gevaar voor letsels
Het is verboden om deze afstelling te wijzigen. Gevaar voor schade en letsels
5.4.3.5. Storingen Storing
Mogelijke oorzaak en oplossing
(1) De startmotor werkt niet
Er is niet voldaan aan alle startvoorwaarden: controleer deze volgens 5.4.3.3. (2)
(2) De PTO kan niet worden ingeschakeld
Er is niet voldaan aan alle inschakelvoorwaarden: controleer deze volgens 5.4.3.3. (3) of Er is een defect opgetreden in het schakelcircuit.
(3) De hogedrukpomp kan niet worden ingeschakeld
Er is niet voldaan aan alle inschakelvoorwaarden: controleer deze volgens 5.4.3.3. (4)
(4) De motor kan niet worden stilgelegd
De zekering “TV” in de “kast O.I. oorsprong interventie installatie” is defect. Vervang de zekering door een identiek exemplaar van 10A.
Als de voorgestelde oplossing het euvel niet kan verhelpen, dient U onmiddellijk contact op te nemen met onze dienst na verkoop.
77
POMP FPN 10/2000 – 40/250
F0010028
1. scharnierklep 2. glijlager 3. schoepenwiel LD-pomp 4. pompdeksel 5. aftapkraantje LD-pomp 6. pomphuis 7. dichtingsbus 8. hoofdas 9. aanzuigkanaal TROKOMAT 10. aandrijving TROKOMAT 11. zuiger TROKOMAT 12. drukveer 13. spuileiding TROKOMAT 14. cilinderkop TROKOMAT 15. elektromagneetkoppeling HD-pomp 16. aansluiting aftakas 17. aftapkraantje HD-pomp
78
18. versnellingskast 19. dichtingsbus 20. glijlager 21. HD-schoepenwielen - 3 22. LD-persuitgang 23. HD-persuitgang 24. aansluiting HD-overdrukventiel 25. voedingsleiding HD-pomp 26. tankvulkraan 27. voedingskraan HD-pomp 28. HD-perskraan 29. HD-manometer 30. LD-ventielkranen 31. LD-manometer 32. mano-vacuümmeter 33. smeernippel 34. slakkenhuis LD-pomp
5.4.4.
LAGE DRUKPOMP
5.4.4.1. Beschrijving
Lage drukpomp:
FPN 10/2000 - 1HL
Nominaal debiet bij nominale aanzuighoogte: 2000 l/min. bij 3 m Nominale druk bij nominaal motorregime:
10 bar bij 1800 tr/min.
Maximum debiet:
2500 l/min. bij 10 bar op 3 m aanzuighoogte
Maximum sluitdruk:
14 bar bij 3 m aanzuighoogte
De LD-pomp is een ééntraps-centrifugaalpomp. De pompas wordt gedragen door twee kogellagers in oliebad en het asseneinde rust verder nog in een glijlager op het pompdeksel. Een direct aangebouwde reductiekast met omkeerrichting zorgt voor de gepaste overbrengingsverhouding. De constructie van de pomp laat een absoluut zeker bedrijf toe bij een helling gaande tot 15° in alle richtingen. De afdichting van de as gebeurt bij middel van een reeks radiaaldichtringen in een gemakkelijk te vervangen dichtingsbus. Alle functies nodig om op een veilige manier te werken met de pomp zijn binnen handbereik van de pompbedienaar geplaatst. De centrale zuigingang is voorzien van een genormeerd koppelstuk type AR 110 met stopkoppelstuk. Een zuigzeef met mazen van ca. 1 X 1 cm beschermt de pomp tegen indringen van vreemde voorwerpen. De handbediende progressief werkende 2-delige scharnierklep "Zuigbedrijf – Tankbedrijf" biedt de keuzemogelijkheid voor de pompvoeding. Afleggen van de zuig- of voedingsleiding kan hierdoor tijdens "tankbedrijf" gebeuren. Deze zwaaiklep is samengesteld uit een handwielaangedreven worm- en wormwieloverbrenging die een verticale as aandrijft, met daarop een vastgemonteerde klep en een los scharnierende terugslagklep.
79
Op het handwiel is de draairichting (1 + 2) aangegeven om van tank- naar zuigbedrijf over te schakelen en vice versa.
1.draairichting voor zuig/ voedingsbedrijf (naar rechts)
2.
1.
2.draairichting voor tankbedrijf (naar links) 3.positie zuig/voedingsbedrijf 4.positie tankbedrijf
5. 5.aanduiding beweging zwaaiklep 4.
F0010027
3.
Onder het handwiel kan men steeds de effectieve stand (5) + (3) en (4) van de vastbewegende klep aflezen.
F0010029
Tankzijde afgesloten door zwaaiklep Zuig- en voedingsbedrijf is open
80
F0010032
Zuig- en voedingsbedrijf
F0010030
F0010031
Tankzijde is volledig open.
Tankbedrijf
Zuig/voedingszijde is volledig afgesloten.
Losbewegende terugslagklep
Overschakelen van tank naar voedings-of zuigbedrijf. Van zodra er een inkomende voedingsdruk is langs de zuigzijde, sluit de terugslapklep automatisch de tankzijde af.
F0010038
Vaste klep bediend door wormwielaandrijving
Inkomende voedingsdruk
81
Bufferbedrijf In geval er een watertekort heerst via de voedingszijde, zal de terugslagklep zich automatisch openen waardoor de watertank als buffer gebruikt wordt. Van zodra er terug voldoende voedingsdruk aanwezig is, zal deze ervoor zorgen dat de terugslagkep zich automatisch sluit.
F0010077
Zwaaiklep halverwege zetten ingevolge gebrekkige watertoevoer.
Terugslapklep opent zich automatisch van zodra de voedingsdruk laag genoeg is. (enkel met de zwaaiklep in stand “bufferbedrijf”)
Bufferbedrijf
F0010043
82
Met de vastbewegende klep wordt de zuigkant van de pomp afgesloten. De terugslagklep sluit, bij een inkomende druk, de tankzijde automatisch af. Bij ontoereikende watertoevoer kan de vaste klep halfweg tussen tank- en zuigbedrijf worden geplaatst. Hierdoor zal de terugslagklep automatisch gaan bepalen wanneer de watertank als tijdelijke buffer wordt aangewend. Er kan altijd worden overgeschakeld van tank- naar zuigbedrijf en omgekeerd zonder de pomp (LD en/of HD) te moeten uitschakelen. Op de perscollector van de pomp zijn volgende afnamepunten voorzien : * 4 progressief bedienbare stempelkranen. De respectievelijke perscollectoren van deze zijn op het uiteinde voorzien van een een koppeling met deksel DSP 70 met een purgeeropening (onder de grendel) De stempelkranen zijn zelfsluitend in het geval de pomp op onderdruk wordt gebracht. * Een kogelkraan die toelaat de watertank bij te vullen via de pomp of een koelcircuit via de watertank tot stand te brengen. * Een voedingsleiding voor de hogedrukpomp. Ter beveiliging van de enge kanalen van de HD-pomp, tegen indringen van vreemde voorwerpen is deze leiding voorzien van een gemakkelijk te vervangen filter. Spoeling van deze filter is mogelijk met een opgebouwd purgeerkraantje, waarlangs deeltjes tot 5 mm kunnen afgevoerd worden. De manometer voor het aflezen van de aanzuig- of voedingsdruk en de persdruk zijn centraal op het bedieningsbord opgesteld, alsook het identificatieplaatje van de pomp. Onderaan het pomplichaam is een purgeerkraan gemonteerd, waarmee de pomp volledig kan ontwaterd worden. De drukinstelling van de pomp gebeurt door het progressief gas bijgeven of gas verminderen met de handgasgever.
Progressief gas bijgeven
=
handgasknop in uurwijzerzin verdraaien.
Progressief gas minderen
=
handgasknop tegen uurwijzerzin verdraaien.
83
5.4.4.2. Bediening : aanvatten van de pompwerking op tankbedrijf
1. Werking op de watertank Men vat de interventie aan op de tankvoorraad, terwijl men de voedingsleiding of de zuigslangen aflegt :
- verdraai hiervoor de zwaaiklep (8) volledig op tankbedrijf en schakel de PTO in. (respecteer de inschakelvoorwaarden § 5.4.3.3.) - open de vereiste persuitgangen (1) - stel de gewenste druk (2.1) in met de gasgever (3.1)
Bij relatief kleine debietafname kan men desgewenst op tankbedrijf blijven werken en de tank continu blijven bijvullen via de rechtstreekse tankvulling DSP 70. (5)
Bij grotere debietafname moet men de pomp rechtstreeks voeden via de zuigingang.
Laat de pomp zo weinig mogelijk draaien zonder water af te nemen. Het water in de pomp zal snel warm worden waardoor overdruk, stoom en onherroepelijke schade kan ontstaan.
Wanneer geen debiet afgenomen wordt, neem gas terug en open een weinig de tankvulkraan of een vrije persuitlaat om voldoende koeling te verzekeren. Een pomp op hoge toeren zal zeer snel warm lopen met zelfs stoomvorming en zware schade tot gevolg wanneer geen debiet wordt afgenomen.
Open de tankvulkraan voor de koeling niet volledig, U verliest hierbij aanzienlijk aan debiet (tot 1000 l/min. bij 7 bar)
2. Werken op zuigbedrijf - Plaats ondertussen de zuigslangen en de zuigkorf op de zuigingang en in het water. - Draai de gasgever (3.1) terug tot max. 1500 tr/min. motor (indien nodig). - Verdraai de zwaaiklep (8) volledig naar "zuigbedrijf".
84
De zwaaiklep is zeer licht bedienbaar : te hard dicht- of opendraaien leidt tot beschadigingen en/of vroegtijdige slijtage.
- Daalt de persdruk niet onder de 1,5 bar, open dan kortstondig de tankvullingskraan. - De aanzuigpompen treden in werking (zie § 5.4.5). - Geef volgens noodzaak gas (3.1) bij om het aanzuigen te versnellen. Respecteer het maximum aanzuigtoerental van 1500 tr/min. motor.
- Van zodra het water binnenvloeit in de pomp, de gewenste persdruk (2.1) terug instellen. - De manometer (2.3) geeft de aanzuigdruk weer.
Gevaar voor schade
Opgelet voor cavitatie en/of warmlopen van de pomp : minder gas en/of zorg voor bijkomende koeling. Respecteer een max. persdruk van 15 bar. Gevaar voor schade en letsels
Verwijder nooit deksels van persuitgangen onder druk : sluit eerst de perskraan laat de druk wegvloeien via de purgeeropening in het deksel. Pas als de persuitlaat drukloos is mag het deksel worden afgenomen. Gevaar voor schade en letsels
Hou de persdruk steeds hoger dan 3 bar : geef gas bij of schakel het aanzuigsysteem manueel uit, indien deze optie voorzien is. Gevaar voor schade
85
Gevaar voor intoxicatie : de motor niet laten draaien in een gesloten ruimte. Zorg voor voldoende ventilatie.
3. Werken op voedingsbedrijf (via hydrant, relaispomp, e.d...) - Plaats het broekstuk en de voedingsslangen op de zuigingang van de pomp. - Verdraai de zwaaiklep (8) volledig naar "zuigbedrijf". - Van zodra het water binnenvloeit in de pomp, de gewenste persdruk (2.1) terug instellen. - De manometer (2.3) geeft de voedingsdruk aan.
Opgelet voor cavitatie en/of warmlopen van de pomp : minder gas en/of zorg voor bijkomende koeling. Respecteer een max. persdruk van 15 bar. Gevaar voor schade en letsels
Verwijder nooit deksels van persuitgangen onder druk : sluit eerst de perskraan laat de druk wegvloeien via de purgeeropening in het deksel. Pas als de persuitlaat drukloos is mag het deksel worden afgenomen. Gevaar voor schade en letsels
Respecteer een maximum voedingsdruk van 12 bar : voornamelijk tijdens de bediening van de zwaaiklep kunnen drukstoten verder gevoerd worden door de pomp en de persslangen tot aan de straalpijp. Gevaar voor schade en letsels
86
Hou de persdruk steeds hoger dan 3 bar : geef gas bij of schakel het aanzuigsysteem manueel uit (§ 5.4.5).
Gevaar voor schade
5.4.4.3. Bediening : aanvatten van de pompwerking op zuig- of voedingsbedrijf
De interventie wordt direct op zuig- of voedingsbedrijf aangevat. De werkwijze is in beide geval identiek als hiervoor beschreven (§ 5.4.3.3.) met als enig wezenlijk verschil dat de zwaaiklep als tussenstap niet wordt verdraaid op tankbedrijf. Alle richtlijnen, zoals hiervoor beschreven (§ 5.4.3.2 en 3), voor correct gebruik en veiligheid, zijn van toepassing.
5.4.4.4. Bediening : beëindigen van de pompwerking
Bij het beëindigen van de pompwerking neemt men de volgende regels in acht : - minder gas tot leegloop toerental - schakel de PTO uit (3.3) - sluit alle perskranen (1) - zet de zwaaiklep (8) op "zuigbedrijf" - ontwater het pomplichaam en de persuitlaten Belangrijke info : Om waterverlies te vermijden via de Trokomatten, bij niet geschakelde pomp en met de zwaaiklep op "zuigbedrijf" (= Tank dicht !) is het aan te raden steeds het lage druk pomplichaam volledig te ontwateren alvorens het voertuig te stallen. Door het onvermijdelijk wegsijpelen van het pompwater krijgt men anders de valse indruk dat de tank niet goed is afgesloten met behulp van de zwaaiklep. Het extra hard dichtdraaien van de zwaaiklep zal het wegsijpelen hoe dan ook niet voorkomen of stoppen. Het te hard dichtdraaien kan uiteindelijk leiden tot het beschadigen van de conusdichting langs de tankzijde, door de extreem grote krachten die kunnen overgebracht worden met de worm/wormwieloverbrenging in de zwaaiklep.
87
Ontwater altijd de pomp en haar hydraulische leidingen na gebruik. Gevaar voor schade bij vriesweer. Het geluidsniveau bij de pomp bedraagt 86,1 dB(A) 5.4.4.5. Beveiliging
* Zolang niet aan alle inschakelvoorwaarden van de PTO is voldaan, kan deze niet worden ingeschakeld (zie § 5.4.3.3.) * Zolang de PTO is ingeschakeld is het motortoerental begrensd op 2200 tr/min. * automatische drukbegrenzing * temperatuurbewaking * cavitatiebewaking
Van zodra de PTO is ingeschakeld, is het verboden om in de cabine : - de handrem af te zetten - een versnelling te selecteren Gevaar voor schade en letsels
* De zuigingang en de persuitlaten zijn onder een hellingshoek van 10° naar beneden geplaatst. Hierdoor verkleint de kans op lichamelijk letsel in geval van koppelings- of slangenbreuk. Controleer steeds de goede plaatsing, aansluiting en vergrendeling van voedings- en persslangen en andere hydraulische armaturen.
Gevaar voor schade en letsels
* De handgasgever moet onder normale omstandigheden progressief bediend worden.
88
Bij het te snel gas geven kunnen grote drukstoten ontstaan : geef enkel progressief gas bij.
Gevaar voor schade en letsels
5.4.4.6. Storingen
Mogelijke storing
Mogelijke oorzaak en oplossing
Er wordt niet aangezogen bij draaiende pomp.
- De persdruk is nog >= 1,5 bar : ontlast de persdruk. - De zuigklep, de persafsluiters of de purgeerkranen staan open : sluit deze. - De zuigklep staat niet in positie “aanzuigen”. - De tankvulkraan staat open en de tank is leeg ! Sluit ze. - Het pomphuis of de zuigleidingen vertonen een lek : spoor dit op en herstel zo snel mogelijk. - De zuigkorf ligt onvoldoende diep : zuigleiding verlengen of pomp dichter bij het water opstellen.
De gewenste persdruk wordt niet bekomen of is onregelmatig (de pomp levert geen, onvoldoende of onregelmatig water).
- De pomp caviteert (= knetterend geluid) : gas terugnemen en debiet aan de straalpijpen verminderen. - De tankvulkraan staat open : sluit ze. - De zuigkorf en/of zuigzeef in de zuigingang zijn verstopt : reinig deze. - De voetklep in de zuigkorf zit vast : maak de voetklep vrij. - De zuigkorf ligt onvoldoende diep : zuigleiding verlengen of pomp dichter bij het water opstellen
De persdruk neemt bruusk af, terwijl de zuigdruk fors toeneemt.
- Er is een slangenbreuk opgetreden : vervang onmiddellijk de defecte slang.
Na kortstondige stilstand levert de pomp geenwater meer.
- De waterkolom is afgebroken als gevolg van een defecte voetklep : zuig opnieuw aan en herstel na de interventie de voetklep.
Tijdelijk stotterende waterstraal.
- Luchtresten uit zuigleidingen en pomphuis worden meegevoerd met het bluswater : ingrijpen niet nodig, het verschijnsel houdt vanzelf op.
89
Als de voorgestelde oplossing het euvel niet kan verhelpen, laat dan uw onderhoudspersoneel de nodige herstellingen doen of contacteer onze dienst na verkoop.
90
5.4.5.
HOGE DRUKPOMP
5.4.5.1. Beschrijving
Hoge drukpomp:
FPH 40/250
Nominaal debiet bij nominale druk:
250 l/min. bij 40 bar
Maximum debiet:
290 l/min. bij 40 ba
Maximum sluitdruk:
48 bar
De HD-pomp is een drietraps-centrifugaalpomp. De pompas rust langs de zuigzijde in een paar kogellagers en in een glijlager langs de perskant. Afdichting gebeurt bij middel van een reeks onderhoudsvrije, duurzaam gesmeerde radiaaldichtringen in een gemakkelijk te vervangen dichtingsbus. De aandrijving geschiedt bij middel van een degelijke, sleepringloze elektromagneetlamellen-koppeling op de hoofdas van de lage druk, via een stel schuine tandwielen uit chroom-mangaanstaal in oliebad. De twee persuitgangen worden elk afzonderlijk met een kogelkraan bediend. Een drukcontact gaat bij het bereiken van 48 bar het motortoerental beperken zodat de 48 bar niet kan overschreden worden. Om oververhitting van de HD-pomp te voorkomen, is de persuitgang van deze met de zuigingang van de LD-pomp verbonden. Zo ontstaat een aanhoudende doorstroming van koelwater, op voorwaarde dat er op de lage drukzijde steeds voldoende gedebiteerd wordt. Het hogedruk lichaam is tevens voorzien van een ontwateringskraan. Neem dezelfde koelingsmaatregelen zoals voorgeschreven bij de lagedrukpomp.
91
5.4.5.2. Bediening : aanvatten pompwerking HD of HD+LD
De hoge drukpomp staat in serie met de lagedrukpomp en mag alleen werken met de voeding van deze : - schakel de HD-pomp in (respecteer de inschakelvoorwaarden § 5.4.3.3.) - open de vereiste LD-persuitgangen (1) en/of de vereiste HD-persuitgangen - stel de gewenste druk in met de gasgever (3.1). Voor het terug inschakelen van de HD pomp, dient men het motortoerental terug te verlagen, tot maximum ca. 1650t/min. De hogedrukpomp is op elk toerental lager dan 1650 t/min inschakelbaar. Opgelet voor warmlopen van de pomp : minder gas en/of zorg voor bijkomende koeling. Respecteer een max. persdruk van 15 bar op de lagedrukpomp. Gevaar voor schade en letsels
Tijdens het opzuigen van water is het aangewezen de HD-uitgangen af te sluiten : vergewis U ervan dat U de HD-straalpijpbedienaar niet in een gevaarlijke situatie brengt. Gevaar voor schade en letsels
Gevaar voor intoxicatie : de motor niet laten draaien in een gesloten ruimte. Zorg voor voldoende ventilatie.
92
5.4.5.3. Bediening : beëindigen van de pompwerking HD of HD+LD
Bij het beëindigen van de pompwerking neemt men de volgende regels in acht : - minder gas tot leegloop toerental - schakel de hogedrukpomp en de PTO uit - sluit alle persuitgangen (1), (2.2) en (2.7) en de tankvulkraan - zet de zwaaiklep (8) op "zuigbedrijf" - ontwater het LD- en HD-pomplichaam en de persuitlaten Belangrijke info : Sluit de tank af en ontwater het pomplichaam volledig alvorens het voertuig te stallen. Zo voorkomt men ongewenst waterverlies in de stelplaats. Door het wegsijpelen van het pompwater via de Trokomat-aanzuigpompen ontstaat anders de valse indruk dat de tank niet goed is afgesloten. Het extra hard dichtdraaien van de zwaaiklep zal het wegsijpelen hoe dan ook niet voorkomen of stoppen. Het te hard dichtdraaien kan uiteindelijk leiden tot het beschadigen van de conusdichting langs de tankzijde, door de extreem grote krachten die kunnen overgebracht worden met de worm/wormwieloverbrenging in de zwaaiklep.
Ontwater bij vriesweer altijd de lage- en hogedrukpomp en al haar hydraulische leidingen : risico op vorstschade. Gevaar voor schade
5.4.5.4. Beveiliging
* Zolang niet aan de inschakelvoorwaarden van de HD-pomp voldaan is (§ 5.4.3.3.), kan deze niet worden ingeschakeld. * Een gekalibreerde koelleiding zorgt steeds voor voldoende koeling van de HD-pomp, voor zover er afname is op de LD-pomp.
93
Laat de LD-pomp niet in gesloten circuit draaien als er op de hogedruk geen afname is : gevaar voor warmlopen van de pomp(en).
Gevaar voor schade
* Er is een automatische drukbegrenzing
* Met ingeschakelde hoge drukpomp is het motorregime beperkt tot 2000 tr/min.
Achteloos schakelen van de hoge drukpomp bij verhoogde toeren kan drukstoten met zich meebrengen.
* temperatuurbewaking Een automatische temperatuurbewaking, afgesteld op 45°C zorgt ervoor dat, wanneer de temperatuur van het water in de hoge druk pomp 45°C overstijgt, automatisch een lozingsventiel geopend wordt. Het lozingsventiel loost het warme water onder het voertuig, waardoor vers, koel water in de pomp instroomt (uit de watertank, of via de externe voeding) en de temperatuur terug daalt. Het lozingsventiel sluit automatisch bij het dalen van de watertemperatuur onder 38°C. * cavitatiebewaking Een automatische cavitatiebewaking met acoustisch signaal en rode getuigenlamp (2.9) geven de cavitatie van de pomp aan. Minder onmiddellijk gas of sluit een aantal persuitlaten om uit de gevarenzone te geraken.
Bij cavitatie wordt binnen de kleinste tijdspanne ernstige schade toegebracht aan de pomp en haar dichtingen. Neem onmiddellijk passende maatregelen! Gevaar voor schade
94
5.4.5.5. Storingen
Mogelijke storing
De gewenste persdruk wordt niet bereikt of is onregelmatig (de HD-pomp levert geen of onvoldoende water)
Mogelijke oorzaak en oplossing
- De HD-pomp is niet ingeschakeld : schakel deze in. - De voedingsfilter van de HD-pomp is verstopt : probeer het vuil weg te spoelen door de purgeerkraan open te zetten. Indien geen resultaat, vervang de filter.
Kunnen de voorgestelde oplossingen het euvel niet verhelpen, neem dan contact op met onze dienst na verkoop.
95
5.4.6.
AANZUIGSYSTEEM
Type:
Trokomat
Aantal:
2
Aanzuigtijd:
30 sec. bij 7,5 m aanzuighoogte
Inschakeldruk:
1,5 bar
5.4.6.1. Inleiding
De Ziegler Trokomat is een moderne ontluchtingspomp met niet gesmeerde zuigers, die het ontluchten volautomatisch uitvoert en zo de werking van de pomp aanzienlijk vereenvoudigt. De Trokomat zuigt droog aan d.w.z. zonder hulpmiddelen als bijv. water of olie. Hij wordt hydraulisch door het pompwater geschakeld en behoeft geen hulpaandrijving.
5.4.6.2. Beschrijving
Aan de drijfwerkkast resp. aan het pomphuis van de lagedrukpomp zijn aan beide kanten de lagerflenzen en de cilinderkoppen bevestigd. Daarin beweegt telkens de zuiger heen en weer. Deze zuiger wordt aangedreven door een excenter, op de lagedruk pompas gemonteerd. De persdruk moet lager dan 1,5 bar zijn om de ontluchtingspompen automatisch te laten inschakelen.
F001033
1. 2. 3. 4. 5.
Lichaam Lagerflens Zuiger Veer Cilinderkop
Om het optimaal vermogen te bereiken moeten de volgende principes in acht genomen
96
worden: • Om bij het zuigen een grotere geodetische zuighoogte te vermijden, de autopomp zo dicht mogelijk aan de plaats waar het water genomen wordt en stabiel opstellen. • Het oppervlak van de zuigkorf moet op zijn minst 30 cm onder het wateroppervlak liggen. • De schuine stand van de zuigkorf moet steiler dan 30° zijn, opdat de terugslagklep vanzelf zou sluiten. • Bij het opstellen van de pomp dient erop gelet, dat bij in het water brengen van de zuigleiding, geen "luchtzak" ontstaat in de zuigleiding. Deze zou het aanzuigen op zijn minst bemoeilijken, zo niet onmogelijk maken.
F001034
97
5.4.6.3. Werking * Ontluchten (persdruk lager dan 1,5 bar)
Aanzuigslag
Uitstootslag
F001035
1.
Drukveer
5. Inlaatmembraan
2.
Uitlaatmembraan
6. Lekwatergat
3.
Lagerflens
7. Zuiger
4.
Cilinderkap
8. Excenter
De zuigers (7) worden door het roteren van de met het pompas verbonden excenter (8) op en neer bewogen. De lucht uit de pomp en uit de zuigleiding wordt over de aanzuigkanalen door de beweging van de zuiger naar buiten gezogen. De lucht stroomt aan de inlaatmembranen (5), die open gaan, voorbij in de cilinderinhoud. De veren (1) en de luchtdruk van buiten drukken de zuigers (7) weer terug. De zuigers (7) drukken de lucht in de cilinderinhoud tezamen. De samengeperste lucht sluit de inlaatmembranen (5) en stroomt door de gaten in de zuigers aan de uitlaatmembranen (2), die zich openen, voorbij naar buiten door de uitstootleidingen. Deze afloop wordt zolang automatisch herhaald tot de pomp en de zuigleiding luchtledig zijn en het water in de pompruimte binnenvloeit. Dan begint het pompen van het water door de centrifugaalpomp.
98
* Ruststelling tijdens het pompen (Persdruk > 2 bar!)
F001036
1. Drukveer
6. Lekwatergat
2. Uitlaatmembraan
7. Zuiger
3. Lagerflens
8. Aanzuigkanaal
4. Cilinderkap
9. Excenter
5. Inlaatmembraan
Zodra het pompen van het water begonnen is, dringt het water door de aanzuigkanalen in de Trokomat en stroomt aan de inlaatmembranen (5), die zich openen, voorbij. Het instromende water heft de zuigers (7) van de excenter af, omdat de waterdruk aan de binnenkant van de zuigers groter is dan de druk aan de buitenkant. De zuigers (7) worden naar buiten gedrukt tot de uitlaatmembranen (2) aan de afdichtingsvlakken van de cilinderkappen (4) aanliggen, die de zuigergaten afdichten. Het excenter (9) op de pompas draait nu onbelast, zonder in aanraking met de zuigerstangen te komen. Zo wordt een nutteloos meelopen van de Trokomat Plus vermeden. * Het pompen wordt onderbroken
Als het pompen van het water om de één of andere reden onderbroken wordt, wordt op de zuigers (7) geen druk meer uitgeoefend. De drukveren (1) drukken nu de zuigers (7) weer terug op het excenter (9), het aanzuigen begint automatisch weer van voor af aan. 99
5.4.6.4. Storingen
Mogelijke storing
Mogelijke oorzaak en oplossing
De Trokomatten schakelen niet automatisch uit boven de 1,5 bar, er blijft water wegvloeien via de stortpijpen.
- Zuig- of persmembranen defect: probeer de Trokomatten manueel uit te schakelen en laat deze zo snel mogelijk vervangen nà de interventie.
De Trokomatten schakelen niet automatisch in onder de 1,5 bar.
- De Trokomatten zijn manueel uitgeschakeld: schakel ze terug op automatisch.
Als de voorgestelde oplossingen het euvel niet verhelpen, neem contact met onze dienst na verkoop.
5.4.7.
WATERTANK
Inhoud:
2500 liter.
Materiaal:
glasvezel versterkt polyester
Vuldruk:
max. 12 bar
5.4.7.1. Beschrijving
De watertank is centraal opgesteld op het geraamte van het voertuig. Alle raakvlakken met het draagraam zijn beschermd met een rubberprofiel om doorwrijven van de tank te voorkomen. De tank wordt vastgesjord met behulp van 2 spanriemen. Binnenin de tank zijn tussenschotten geplaatst. Deze zijn deels verwijderbaar. Volgende inrichtingen zijn voorzien op de tank : -Mangat Ø 450, afgesloten met een waterdicht deksel, voorzien van een luchtinlaatklep. - Voedingsleiding naar de pomp, Ø 100 mm. - Ledigingskraan : Ø 45 mm. Bedieningsstang achteraan het voertuig , binnen handbereik van de pompbedienaar. - Tankvulleiding met ingebouwde drukbegrenzer :
100
a) tankvulling uit hydrant (5), voorzien van : - koppelstuk 70 DSP met stopkoppelstuk - filter - bolkraan b) tankvulling over de pomp via een kogelkraan. Beide vulleidingen monden uit in een stijgleiding met monding op 4,5 cm boven het hoogste niveau van de overloopleiding. - De overloop, Ø 125, mondt uit onder het voertuig en wordt door een membraan afgesloten dat opent bij een overdruk van 0,25 bar. - De elektrische peilaanduiding gebeurt met behulp van 10 lichtdiodes die worden aangestuurd door een vlotterschakelaar in de tank. De peilaanduiding werkt van zodra de contactsleutel op staat. Als de tank helemaal vol is branden alle lichtdiodes. Naarmate het niveau in de tank daalt, gaan de lichtdiodes één voor één uit.
5.4.7.2. Beveiliging
De tank is voorzien van de nodige beluchtings- en ontluchtingskleppen. Overschrijd nooit de max. vuldruk van 12 bar. Vul na elke interventie de tank zo snel mogelijk volledig op : het rijden met een niet volle tank kan een nadelige invloed hebben op het weggedrag van het voertuig.
Gevaar voor schade
Opgelet! Bij de optie “automatische tankvulling” sluit de tankvulling automatisch af bij ca 90% vulling. Heropen in dit geval steeds de automatische vulkraan d.m.v. de by-pass bedienknop tot zolang de tank overloopt via de overloop, alvorens met het voertuig te rijden.
101
5.4.8.
SCHUIMTANK KLASSE A (100l) EN KLASSE B (200l)
5.4.8.1. Beschrijving
De beide schuimtanks A en B zijn als één geheel met twee compartimenten opgevat en vervaardigd uit polyethyleen. Elk schuimcompartiment is voorzien van: • een handgat • een beluchtingsventiel (luchtinlaat bij schuimafname) • een ontluchtingsventiel (luchtuitlaat bij het vullen van de tank) • een vulopening met drukpijp en koppeling Storz C (45 mm) met deksel • een elektronische peilmeter met niveau-aanduiding op het pompbedienbord • een morskuip met afvoer naar onder De schuimtank klasse A is aangesloten op het PRO FOAM schuimmengsysteem. De schuimtank klasse B is voorzien van een afnamepunt rechts en links naast de persuitlaten van de pomp, met koppeling Storz D (25 mm) en kogelafsluiter.
5.4.8.2. Bediening Schuimafname klasse A: zie werking en bediening schuimmengsysteem PRO FOAM. Schuimafname klasse B: - Plaats een lijnmenger (HL)Z2 (200l/min of (HL)Z4 (400l/min) op een persuitlaat van de pomp - Verbind de zuigkoppeling Storz D (25 mm) van de lijnmenger met de schuimafname koppeling Storz D in de nabijheid van de persuitlaat. Hiervoor is een zuigslang Ø 25 met koppelingen Storz D voorhanden. - Stel de lijnmenger in op de gewenste dosering (… %) - Sluit één of meer persslangen aan op de lijnmenger en een overeenkomstige schuimstraalpijp type 200l/min of 400l/min. - Open de persuitlaat - Regel de pompdruk zodanig dat aan de schuimstraalpijp minimum 5 bar werkdruk ontstaat.
• Lijnmengers type Z2 en Z4 hebben een intern drukverlies van 40% (10 bar in = 6 bar uit) • Lijnmengers type Z2 en Z4 verdragen slechts een drukverlies tussen menger en schuimstraalpijp van max. 2 bar. • Beperk daarom de slangenlengte en hou rekening met het niveauverschil tussen menger en schuimstraalpijp.
102
• Lijnmengers type HL Z2 en HL Z4 hebben een intern drukverlies van 50% (10 bar in = 5 bar uit) • Lijnmengers type HL Z2 en HL Z4 verdragen een drukverlies tussen menger en schuimstraalpijp van max. 5 bar. Vullen van de schuimtanks klasse A en klasse B Volgende voorschriften gelden voor beide schuimtanks! De schuimtanks zijn bereikbaar voor het vullen via het dak van het voertuig.
Storz-koppeling schuimtank klasse A
Storz-koppeling schuimtank klasse B
1) Kantel het ladderlaadsysteem in ladder-afname positie 2) Open het valluik dat toegang geeft tot de schuimtanks via het dak van de opbouw. 3) Verwijder de Storz C stop van de vulkoppeling bovenaan de tank. 4) Vul het schuimmiddel klasse A en/of klasse B 4.1) door middel van een trechter: Wanneer het schuimmiddel in de trechter blijft staan, is dit een aanwijzing dat het ontluchtingsventiel van de tank vast zit of verstopt is. 4.2) door middel van een vulslang:
103
Indien de tank wordt gevuld met een vulpomp en een vulslang met aansluitkoppeling Storz C die op de tank wordt aangesloten. -> Max. vuldruk: 0,2 bar -> Max. vulsnelheid: 20l/min Indien het ontluchtingsventiel vast zit of verstopt is, bestaat een ernstig risico op schade en het scheuren van de schuim- en watertank! Wij raden daarom het aansluiten van een vulpomp op de vulopening ten zeerste af ! Maak gebruik van een schuimvulpistool waarmee het schuim in de drukpijp van de vulopening wordt gespoten.
Beperk het debiet tot 20l/min. Ook hier geldt de regel: als het schuimmiddel in de vulpijp of trechter blijft staan, wijst dit op een verstopte (of door gedroogd schuimmiddel dichtgekleefde) ontluchtingsklep.
5.4.9.
HOGEDRUKHASPELS
Haspel: Merk:
Collins
Type:
HR 47
Straalpijp : Merk:
Leader
Type:
QF 150
5.4.9.1. Beschrijving
Het voertuig is uitgerust met 2 haspels, elk voorzien van : • 2 x 40 m HD slang met NBN koppelingen • 1 HD straalpijp • 1 haspelrem • 1 elektromotor 24 V met slipkoppeling • 1 kettingbeschermer
104
Voor beide haspels wordt 1 zwengel voor manuel oprolling in het compartiment links achter voorzien. De haspel is vervaardigd uit elektrolytisch verzinkt staal en is verbonden met de HD-afsluiter door een metaalversterkte rubberslang. Op het haspelframe is 1 uitklapbare geleidingsrol gemonteerd. Een elektromotor zorgt voor een vlotte oprolling. De aandrijving is uitgerust met een veiligheidsslipkoppeling. De bedienknop hiervoor bevindt zich direct naast de haspel. Een manueel opwindsysteem is tevens voorzien. Onder de haspel bevindt er zich een vuilschuif, deze schuif kan volledig uitgenomen worden om , het eventuele opgevangen vuil van de haspel te verwijderen.
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
1. Haspelmotor 2. Zwengel manuele opwinding 3. Haspelrem 4. Manuele oprolling 5. Elektrische oprolling 6. Slanggeleiding 7. Vuilschuif
105
3 2
4
1. Pistoolhandgreep 2. Afsluithendel (hoefijzerhandgreep) 3. Debietregelring 4. Mondstuk met straalpatroonregelring
1
De hogedruk straalpijpen QF 150 zijn uitgerust met een stevige pistoolhandgreep en een kogelafsluiter met hoefijzerhandgreep. De hogedruk straalpijpen QF 150 zijn regelbaar in debiet en voorzien van een traploos regelbaar mondstuk van volstraal over sproeistraal naar waterscherm 110° tot spoelstand. Zij zijn geschikt voor werkdrukken tot 40 bar en getest af fabriek op 70 bar sluitdruk. De op de debietregeling aangegeven debieten gelden voor een druk aan de straalpijp van 6 bar. De werkelijke debieten bekomen bij 30 bar pompdruk zijn:
Pompdruk
Debietinstelling straalpijp
20
40
100
150
30 bar
65/28
105/25,5
166/19,5
196/15,7
40 bar
74/37,5
118/34,2
184/27,1
225/21,8
5.4.9.2. Bediening
Afrollen - Zet de haspelrem (3) los - Rol de haspelslang af - Zet de rem (3) bij voorkeur terug op om het willekeurig afrollen te vermijden - Open de HD-afsluiter en de straalpijp - Als de haspel onder druk staat kan deze probleemloos verder afgerold worden : los hiervoor enkel de rem en zet deze nadien terug vast.
106
Oprollen - Sluit de HD-afsluiter en open de HD-straalpijp en maak aldus de haspelslang drukloos. - Breng de haspelslang naderbij als deze over een lange afstand is afgelegd. - Los de haspelrem. - Laat de voertuigmotor minstens op leegloop draaien, om de voertuigbatterij bij te laden. - Druk op de bedieningsknop om de slang op te rollen. - Reinig bij voorkeur de slang tijdens het oprollen (en in elk geval zo snel mogelijk na de interventie). - Zet de haspelrem terug op. - Sluit de HD-straalpijp. Tijdens het geleiden van de slang, steeds voldoende afstand bewaren tot de haspel : kans op inklemming.
Gevaar voor schade
Bij vorst : ontwater de haspelslang en straalpijp. Zet de kogelafsluiters van de hoge druk en de HD-straalpijpen half open. Gevaar voor schade
5.4.9.3. Beveiliging
* De elektrische beveiliging van de haspels gebeurt door de zekeringen "MHR" en "MHL" en de smeltzekering (8) in de kast "O.I. oorsprong interventie installatie" (§ 5.3.4.) * Onvrijwillige rechtstreekse aanraking met het aandrijfsysteem van de haspel is niet mogelijk. Hiervoor zorgen de afschermkap over het kroonwiel, de kettingafschermplaat en de rubberdop op de manuele opwinding. * Het elektrisch opwindsysteem is voorzien van een slipkoppeling ter beveiliging van de haspelbedienaar en de haspelmotor. * Het elektrisch opwindsysteem wordt bediend door een dodemansknop.
107
* Het rolluik kan niet worden dichtgeschoven tot zolang de haspelgeleidingen niet volledig zijn ingeklapt.
108
5.4.9.4. Storingen Mogelijke storing
Mogelijke oorzaak en oplossing
De haspelmotor werkt niet.
- Zekeringen in kast (24 & 25) "O.I. oorsprong interventieinstallatie" uitgevallen : zet deze terug op (§ 5.3.4.) - Of smeltzekering 8 (voeding van de bediening van de haspels defect. Vervang deze zekering).
De haspelmotor werkt, maar kan de slang niet of moeilijk oprollen.
- Er is te veel weerstand door het gewicht van de slang of nog opstaande rem : - breng de slang naderbij - los de rem - De batterijspanning is te laag : geef gas bij tot ca. 1500 tr/min. en probeer opnieuw. - De slipkoppeling is vervuild of defect : rol de haspel manueel op en laat uw onderhoudsdienst zo snel mogelijk de koppeling reinigen / herstellen.
De zwengel (2) enkel gebruiken bij defecte of slecht werkende haspelmotor en/of slipkoppeling. Van zodra de zwengel geplaatst is op de haspel, nooit de automatische oprolling bedienen. Na gebruik van de zwengel steeds de rubber afschermdop op de haspel terugplaatsen.
5.5. 5.5.1.
Gevaar voor letsels
MANSCHAPPENCABINE INLEIDING
De originele cabine werd door ons verlengd conform de maten en vereisten van de TN 1000/ 00 van het Ministerie van Binnenlandse Zaken – Algemene Inspectie van de Uitrustingen. Er is plaats voor de bestuurder en een begeleider vooraan en voor vier personen in de verlengde cabine achteraan. Voor de bediening van de uitrustingen (stoelen, gordels, regeldispositieven, e.d.) van het voorste deel van de cabine voor bestuurder en begeleider : raadpleeg de originele handleiding van het onderstel. De gemiddelde geluidsemissie bij een rijdend voertuig, zonder 2-toonhoorn, bedraagt 76 dBA.
109
5.5.2.
BESCHRIJVING
De verlengde cabine is uitgerust met twee aanvullende toegangsdeuren, een opbergkoffer, twee zitplaatsen met heupgordels en twee persluchttoestelhouders tegen de rijrichting en twee zitplaatsen met 3-punts gordels in de rijrichting. Optioneel wordt de cabine als 6-plaatsen cabine voorgesteld.
De toegangsdeuren zijn allemaal voorzien van hetzelfde beslag als de originele cabinedeuren. De aanvullende toegangsdeuren sluiten met dezelfde sleutel. De oorspronkelijke cabine vormt met de verlengde cabine één geheel. Dit geheel is net zoals de oorspronkelijke cabine kantelbaar voor onderhoud en herstellingen. Inwendige breedte:
± 2050 mm
Inwendige hoogte:
± 1600 mm
Vrije breedte toegangsdeuren:
± 700 mm
De communicatie tussen de inzittenden vooraan en deze achteraan is geoptimaliseerd door de grote doorgang tussen de originele cabine en het aangebouwde deel, genaamd "verlengde cabine". * De bestuurderszetel blijft in elk geval ongewijzigd.
110
* De begeleiderstoel vooraan is voorzien van een persluchttoestelhouder. De diepteregeling en de inclinatieregeling van de zetel is verwijderd. De begeleiderstoel met persluchttoestelhouder staat volledig vast. De gebruiksinstructies van het origineel handboek van het onderstel vervallen. * Links en rechts boven de achterdeuren zijn de richtingaanwijzers en stoplichten van het voertuig ontdubbeld. Zodoende kunnen de inzittenden achteraan elke aankomende richtingsverandering en vertraging van het voertuig waarnemen. * De zitbank achteraan in de rijrichting biedt 2 zitplaatsen (optioneel 4). De zitbank is als koffer met deksel uitgevoerd waarop 2 of 4 gummi zitschalen zijn geplaatst. In de koffer kunnen allerhande uitrustingen en materiaal worden opgeborgen. Het kofferdeksel is bekrachtigd door gasveren en is verlicht bij het openen. * Tegen de rijrichting zijn 2 zitplaatsen met persluchttoestelhouders type Vanassche comfort voorzien. De persluchttoestelhouders bieden een behoorlijke ruggesteun, zowel met persluchttoestel als ledig, en zijn bovendien voorzien van een kopsteun in schuimrubber.
F0010041
De persluchthouders zijn getest op hun veiligheid conform prEN1846 tot 20 G (10 G vereist volgens de norm). De heupgordels, 3-puntsgordels en hun bevestiging zijn getest conform de richtlijn 76/115/ EEG met al haar aanvullingen tot en met richtlijn 96/38/EG. * De manschappencabine is voorzien van een cabineverlichting bestaande uit 4 plafondarmaturen met schakelaar en een tredenverlichting aan de instappers van de verlengde cabine.
111
Het heffen (kantelen) van de cabine is gewijzigd. De beschrijving in het origineel handboek van het onderstel vervalt. Een manueel te bedienen hydraulische hefinstallatie met twee zuigers is onder de cabinevloer gemonteerd. De hydraulische handpomp bevindt zich aan de rechter achterzijde van de cabine. Het hefsysteem is zo opgevat dat de cabine steeds symmetrisch belast wordt en dus geen torsies op de structuur ontstaan tijdens het heffen of het zakken. * Elektrische uitrustingen in 230 V - Aan de linker buitenzijde : * Voedingsstopcontact 230 V voor de onderhoudsvoeding van de batterijlader en andere uitrustingen.
- Onder de voorste zitbank van de dubbele cabine : * Batterijlader voor de voertuigbatterij(en) * Differentieelschakelaar 30 mA voor voeding van de motorverwarming en andere stroomverbruikers in 230 V. * Omvormer 24/12 Volt * Compressor tweetoonhoorn
5.5.3.
AANBEVELING BIJ HET INSTAPPEN
De bestuurder verwijdert de onderhoudsvoeding (§ 5.9).
Het voertuig kan niet starten zolang de onderhoudsvoeding in 230 V is aangesloten.
Laat de chauffeur niet vertrekken vooraleer : - iedereen is ingestapt - alle deuren goed zijn dichtgetrokken Draag Uw gordel.
112
5.5.3.1. Zitplaatsen
Elke zitplaats is voorzien van veiligheidsgordels : - driepuntsgordels voor de zitplaatsen zonder persluchttoestelhouder - tweepuntsgordels voor de zitplaatsen met persluchttoestelhouder Draag steeds de veiligheidsgordels van vertrek tot aankomst en volledige stilstand van het voertuig.
De rugleuning van de persluchthouder laat het gebruik van de zitplaats eveneens toe wanneer geen toestel in de houder is geplaatst.
5.5.3.2. Persluchtoestelhouders
Deze kunnen worden aangepast aan elk type persluchttoestel met enkele fles in staal of kunststof met inhoud 6 l / 300 bar of 6,8 l / 300 bar, op de markt gebracht vóór 1.1.99.
1.
1. flesbeugel 2. flessteun
2.
F0010057
Het regelen van het toestel is beschreven in de afdeling "Onderhoud en herstellingen" van dit handboek.
113
De slechte regeling van de houder kan het loskomen van het persluchttoestel bij ongeval of bruuske vertraging tot gevolg hebben.
Gevaar voor letsels
Open de houder niet zolang het voertuig in beweging is.
Gevaar voor letsels
Hou uw veiligheidsgordel om terwijl U het persluchttoestel aantrekt.
Gevaar voor letsels
Gebruik
1. Omgord het persluchttoestel zonder de houder te openen en zonder de heupgordel los te maken. 2. Trek de heupriem van het persluchttoestel dicht, maar niet te strak. 3. Trek de schouderriemen aan maar niet te strak. 4. Blijf zitten tot de volledige stilstand van het voertuig. 5. Maak Uw veiligheidsgordel los en controleer of deze niet met de riemen van Uw persluchttoestel is verward. 6. Trek beslist maar niet te hard aan de bedieningsknop van de houder. De flesbeugel met kopsteun schuift omhoog. 7. Sta op met een voorwaartse buigbeweging. 8. Stap uit en regel de heupgordel en schouderbanden van Uw toestel indien nodig na.
114
5.5.3.3. Uitstappen Stap pas uit wanneer het voertuig volledig stil staat.
De bestuurder moet bij het uitstappen steeds de handrem opzetten en de versnellingsbak in neutraal schakelen.
Vooraleer de deuren te openen, vergewis U ervan dat U de andere weggebruikers hierdoor niet zal hinderen.
Hou rekening met hevige wind of windstoten. Hou de deur bij het openen goed vast zodat zij niet kan "overwaaien".
5.5.3.4. Cabineverlichting
De cabineverlichting kan manueel aan- en uitgezet worden door het bedienen van de schakelaars op de verlichtingsarmaturen, die zich in het plafond bevinden. De cabineverlichting werkt ook automatisch bij het openen van één der vier toegangsdeuren. De tredenverlichting werkt alleen bij het openen van de deuren.
5.5.3.5. Kantelen van de cabine
Het kantelen van de cabine en de hierbij te treffen veiligheidsmaatregelen worden beschreven in de afdeling "Onderhoud" van deze handleiding.
Let op bij het boren van gaten. In de holle of achterliggende ruimten kunnen zich elektrische kabels en andere componenten bevinden. Omzichtigheid is geboden. Bij vragen, contacteer onze technische dienst.
115
5.5.3.6. Verwarming
De cabine is niet voorzien van een aanvullende verwarmingsinstallatie. De verwarming van de oorspronkelijke cabine volstaat om in het Belgisch klimaat een bevredigende ontwaseming en verwarming te verzekeren. Bediening : zie originele handleiding van het onderstel.
5.6. 5.6.1.
OPBERGKASTEN (OPBOUW) INLEIDING
De ruimte voorbehouden voor het herbergen van de hydraulische installatie en het opbergen van de interventie-uitrustingen, hier "opbouw" genaamd, is gebouwd naar de letter en de geest van het bestek VI/MAT/A21-175-06. Doel is een ergonomisch verantwoorde opbergmodule, aanpasbaar aan de behoefte van elke individuele gebruiker. De verdere inrichting van koffers en kasten kan door de gebruiker zelf of in zijn opdracht door ons worden verwezenlijkt volgens behoefte. Wie zelf zijn voertuig wenst in te richten, legt ons bij voorkeur zijn inrichtingsplannen voor.
Wij verstrekken U graag ons advies in verband met mogelijkheden, beperkingen en nodige aandachtspunten.
116
5.6.2.
BESCHRIJVING
5.6.2.1. Constructie
Het geheel van de constructie is gebouwd uit naadloos getrokken en geanodiseerde aluminium panelen en profielen uit het ZIEGLER ALPAS programma. De bekleding van het dak is uitgevoerd in geanodiseerd aluminium traanplaat 2,5/4 mm. De bekleding van de kasten binnenin is eveneens uitgevoerd in geanodiseerde vlakke aluminiumplaten met een dikte van 3 mm en geanodiseerde aluminiumplaten met PU-coating afhankelijk van de uitvoering.
117
5.6.2.2. Opstaptreden
De toegang tot de kasten wordt vergemakkelijkt door vier opstaptreden die tevens het onderste deel van de kastruimten voor en achter de achterwielen afsluiten. De aluminium treden zijn voorzien van onderhoudsvrije RVS scharnieren en oranje knipperlichten.
5.6.2.3. Rolluiken
De 7 kasten van de opbouw worden afgesloten door rolluiken uit dubbelwandige aluprofielen. Merk:
Ziegler
Type:
Serie AZ
De rolluiken zijn allen voorzien van een veerbekrachtigd oprolmechanisme dat het rolluik in elke stand in evenwicht houdt met een uitwendige stangsluiting (Barlock). De rolluiken zijn tevens voorzien van een lint om het volledig geopend rolluik gemakkelijk te kunnen sluiten.
5.6.2.4. Opbergmiddelen
Standaard zijn de kasten voorzien van een aantal inrichtingen en middelen voor het opbergen van de uitrustingen, hun beschrijving volgt verder.
5.6.2.5. Dak en toegang
Het dak vormt een aan drie zijden afgesloten kuip waarop tal van interventieuitrustingen kunnen worden opgeborgen zoals schoppen, borstels, vuurzwepen, e.a. Centraal op het dak is een toegangsluik geplaatst langs waar de watertank bereikbaar is voor onderhoud en herstellingen en waarlangs hij tevens uit de opbouw kan getild worden. Het breed ladderlaadsysteem is op het dak gebouwd en herbergt de schuifladder en de zuigslangen van het voertuig. (Zie § 5.8.). De toegang tot het dak geschiedt via de opklapbare ladder aan de linker achterzijde.
Alvorens de opstapladder te betreden : klap deze volledig neer. Dak niet betreden tijdens de bediening van het ladderlaadsyteem.
118
5.6.3.
BEDIENING
De opbouw en zijn inrichting is vrij eenvoudig te bedienen en te gebruiken. 5.6.3.1. Rolluiken en opstaptreden
De opstaptreden zijn niet vergrendeld maar kunnen pas neergeklapt worden nadat het respectievelijke rolluik minstens gedeeltelijk is geopend. De rolluiken zijn standaard uitgevoerd met stangsluiting Openen : 1. trek de stang omhoog
Sluiten : Eerst de opstaptrede sluiten, dan: 1. trek de stang naar beneden tot onder de aanslagen. 2. controleer visueel of de stang wel volledig in de aanslagen sluit. De rolluiken zijn geregeld om zacht en gemakkelijk open te schuiven. Beperk uw kracht bij het opentrekken.
Wees aandachtig voor losgekomen uitrustingen bij het openen. Voorwerpen kunnen uit de kast vallen.
5.6.3.2. Telescopische schuiven
De telescopische schuiven zijn allen uitgerust met : - een centrale handgreep met drukknop - een verend sluitwerk met dubbele aanslag achteraan Openen : 1. Druk de drukknop in de handgreep volledig in en laat hem zodra de schuif in beweging komt terug los. 2. Trek de schuif bij de handgreep open.
119
Sluiten : Druk de drukknop in en laat hem zodra de schuif in beweging komt terug los. Duw de schuif volledig in zonder de drukknop te bedienen. Hou hierbij beide handen aan de handgreep.
De handgreep met beide handen vasthouden, zo voorkomt U dat uw handen of vingers tussen de schuif gekneld raken.
5.6.3.3. Draaideur(en)
De draaideur(en) zijn allen uitgerust met : - een robuuste handgreep - een verend sluitwerk met aanslag in open en gesloten positie van de deur Openen en sluiten - voor het openen drukt men de zwarte hendel onderaan de draaideur naar links en opent de deur volledig tot ze automatisch op 90° vergrendelt. - voor het sluiten drukt men opnieuw de zwarte hendel onderaan de draaideur naar links en drukt met de draaideur naar rechts tot ze automatisch volledig ingedraaid vergrendelt. - hou de handgreep open terwijl men de deur opent/sluit tot tegen de aanslag. Laat de deur nooit bruusk open of dichtvallen !
De oranje knipperlichten treden in werking van zodra 1 of meerdere rolluiken openstaan. Gevaar voor schade en letsels
5.6.3.4. Daktoegang
Het dakoppervlakte bevindt zich op een hoogte >2 m. Derhalve is het betreden van het dak op risico van de gebruiker. In principe is het betreden van het dak, tenzij voor onderhoudswerken nooit nodig. Voor het laden en lossen van de voornaamste dakuitrusting is een automatisch ladderlaadsysteem voorzien, bedienbaar vanaf de grond. Bij het betreden van het dak :
120
- klap de toegangsladder volledig naar beneden. - controleer of geen losse voorwerpen op het dak U ten val kunnen brengen. - controleer of het dak niet glibberig is. - wees voorzichtig, niet gehaast en beperk uw aanwezigheid op het dak tot het strikt noodzakelijke.
5.6.4.
STORINGEN
Storing
Oplossing
Een schuif opent niet.
Druk de schuif volledig dicht en herhaal de openingsbeweging.
Een schuif sluit niet of klemt.
Controleer of geen voorwerp tussen de achterzijde van de schuif is geklemd.
121
5.6.5.
BESCHRIJVING VAN DE STANDAARD INRICHTING VAN DE VERSCHILLENDE KASTEN VAN DE OPBOUW.
Een standaard inrichting conform het lastencohier en de oorspronkelijk aanvaarde offerte is voorzien. Deze kan echter volgens de wensen van de klant worden aangepast (tegen meerprijs).
5.6.5.1. Kast rechts vooraan
122
5.6.5.2. Kast rechts midden
123
5.6.5.3. Kast rechts achteraan
124
5.6.5.4. Kast links voor
125
5.6.5.5. Kast links midden
126
5.6.5.6. Kast links achter
127
5.6.5.7. Pompcompartiment
128
5.6.5.8. Op het dak
129
5.7.
VERLICHTINGSINSTALLATIE IN LAGE SPANNING
Telescopische lichtmast Merk:
Fireco
Type:
CFRS 2533,S2 *
Interne kabel:
4 x 2,5 mm²
Max. voedingsdruk:
2,5 bar
Max. toelaatbare windsnelheid, uitgeschoven:
120 km/uur
Uitgeschoven hoogte:
6,25 m
Ingeschoven hoogte:
3,15 m
Lichtmastkop Hoogspanningsbeveiliging:
Max. 17,5 kV
Schijnwerpers:
Metaaldamp 3 x 150 Watt / 230 V
Oranje flitslicht:
Zwaailicht 230V
Gewicht:
35 kg
Lichtmastvoeding Omvormer
24V-230V
Merk:
VDK
Type:
HQ24-1000
Vermogen:
1,2 kW
Beveiliging De voeding van de lichtmast is beveiligd door een differentieelschakelaar PRCD-K 30mA.
5.7.1.
BESCHRIJVING
De lichtmast heeft tot doel een zo goed mogelijk verlichte werkomgeving rond het voertuig te creëren. Hij is gemakkelijk bedienbaar opgesteld in de kast links voor van de opbouw.
130
De voeding in lage spanning gebeurt door de batterijen van het voertuig waarbij de 24V spanning in 230V wordt omgezet. De lichtmast wordt uitgeschoven met behulp van een traploos pneumatisch bedieningsventiel, geplaatst in de kast links voor en aangesloten op het luchtdruk-circuit van het onderstel.
131
2.
4.
1.
3.
1. Isolatoren 2. Oranje flitslicht 3. Schijnwerpers 4. Isolatiekader
omvormer
Bediening lichtmast
3. drukknop - schijnwerpers aan 4. drukknop - schijnwerpers uit 5. bedieningshefboom voor het uitschuiven 3. van de mast 6. ontluchtingsventiel voor het neerlaten 4. van de mast 5. 6.
132
De mast wordt neergelaten door het ontluchtingsventiel (6) onderaan de bedieningskast open te draaien. (verticale positie) Op het interventiedashboard in de cabine geeft een rode getuigenlamp aan wanneer de mast niet volledig is ingeschoven. Deze wordt aangestuurd door een eindeloopschakelaar (1), die op het dak gemonteerd is.
1.
F001061
De lichtmastkop is voorzien van 3 metaaldamplamp schijnwerpers van elk 150 Watt, een oranje zwaailicht en een hoogspanningsbeveiliging bij contact met bovengrondse spanningsdragende leidingen.
5.7.2.
BEDIENING
5.7.2.1. Uitschuiven Vergewis U vóór en tijdens het uitschuiven van de mast of er zich geen voorwerpen, personen of bovenliggende stroomvoerende leidingen in de beweegruimte of onmiddellijke nabijheid van de mast bevinden.
* Draai het purgeerventiel (6) op de mast dicht.
Gevaar voor schade en letsels
* Schuif de mast uit tot de gewenste hoogte door de hendel (5) in opwaartse positie te houden, zolang de hendel naar omhoog gedrukt wordt blijft de mast stijgen (tot haar eindpositie).
133
De mast nooit gebruiken voor het tillen van personen, dieren of voorwerpen. De mast niet uitschuiven indien de windsnelheid groter is dan 120 km/h. Gevaar voor schade en letsels
5.7.2.2. Verlichting inschakelen
* Zet de schijnwerpers aan door de drukknop (3) van de PRCD-K in te drukken. - De omvormer wordt automatisch ingeschakeld. - De schijnwerpers gaan aan. - Het zwaailicht werkt zodra drukknop (3) is ingedrukt en van zodra de eindeloopschakelaar op het dak vrijkomt.
5.7.2.3. Na de interventie
* De schijnwerpers (4) en het flitslicht (2) doven automatisch zodra de mast terug ingeschoven is. * Draai het ontluchtingsventiel (6) open. Nu verliest de mast zijn luchtdruk en moeten de secties volledig terug in elkaar schuiven. * Zodra de eindeloopschakelaar onderaan de mast ingedrukt wordt, dooft het flitslicht en dooft de waarschuwingslamp (2) op het dashboard. Het voertuig NOOIT verplaatsen met nog uitgeschoven mast. Om occasioneel stijgen van de mast te vermijden moet het purgeerventiel bij ingeschoven mast steeds open blijven. Gevaar voor schade
Wacht tot de schijnwerpers voldoende afgekoeld zijn alvorens deze aan te raken : kans op ernstige brandwonden. Gevaar voor letsels
134
5.7.3.
BEVEILIGING
* Het luchtdebiet nodig om de mast te laten stijgen is zo beperkt dat dit altijd voldoende snel kan ontsnappen via het purgeer- / overdrukventiel, in het geval de mast volledig is uitgeschoven of hapert in zijn beweging. Aldus wordt de maximum toelaatbare werkdruk van 2,5 bar nooit overschreden. * De voeding 24V van de omvormer wordt automatisch onderbroken zodra de lichtmast volledig is ingeschoven. * De luchtdruk in de mast ontsnapt automatisch zodra de handrem van het voertuig wordt afgezet zodat het verplaatsen van het voertuig met uitgeschoven mast zo goed als mogelijk wordt voorkomen.
Wijzig nooit de basisafstelling van het luchtvoedingscircuit.
Gevaar voor schade
Vervang een defect of slecht werkend purgeerventiel tijdig door een origineel onderdeel.
Gevaar voor schade
Nooit vertrekken met nog uitgeschoven mast en/of de nog brandende overeenstemmende rode getuigenlamp.
Wanneer de metaaldamplampen worden uitgezet zal het meer dan 15 minuten duren alvorens ze opnieuw opstarten.
135
5.7.4.
STORINGEN
Mogelijke storing
Mogelijke oorzaak en oplossing
De mast stijgt niet.
- Duw de bedieningshendel volledig omhoog. - Het purgeerventiel staat open : draai dit dicht. - Er is onvoldoende druk aanwezig in het luchtdrukcircuit van het onderstel : breng het circuit op druk. - Schuifventiel aan drukreduceer staat niet open: open het. - Druk op de drukreduceer te laag afgesteld: verhoog deze (max. 8 bar)
De mast daalt niet of te traag.
- Het purgeerventiel staat niet open : draai het ventiel volledig open. Als de mast nog niet daalt, duw de bedieningshendel (5) naar beneden tot de mast volledig is gedaald. Laat het purgeerventiel zo snel mogelijk vervangen.
De mast komt niet vanzelf volledig naar beneden, noch met het purgeerventiel noch met de bedieningshendel.
- De telescopische secties zijn vervuild of onderhevig aan ijsvorming : probeer de secties voorzichtig met de hand naar beneden te trekken. Reinig die zo snel mogelijk.
De rode getuigenlamp op het interventiedashboard voor uitgeschoven mast brandt niet, niettegenstaande de mast is uitgeschoven.
- De controlelamp of de eindeloopschakelaar zijn defect. Meld dit defect aan uw onderhoudsdienst die deze zo snel mogelijk vervangt.
De rode getuigenlamp brandt met ingeschoven mast.
- De eindeloopschakelaar onderaan de mast is defect. Meld dit defect aan uw onderhoudsdienst die dit zo snel mogelijk vervangt.
Indien de voorgestelde oplossing het euvel niet kunnen verhelpen : verwittig onmiddellijk onze dienst na verkoop.
136
5.8.
5.8.1.
LADDER-LAADSYSTEEM
INLEIDING
De veiligheidsvoorschriften van het ARAB evenals deze van prEN1846 houden in dat alle uitrustingen, opgeborgen op het dak van het voertuig, bij voorkeur afneembaar moeten zijn zonder het dak te bestijgen. Dit is het geval met het aanwezige ladderlaadsysteem.
5.8.2.
BESCHRIJVING
Het hydraulisch aangedreven ladderlaadsysteem bestaat uit twee opbergvakken, die het mogelijk maken van 2 schuifladders en 3 zuigslangen van 4m ø 110 en eventueel 3 zuigslangen van 4 m ø 70 op te vangen. Maximum laadvermogen: 150 kg. De hydraulische pomp met oliereservoir bevindt zich op het dak. De bediening van het ladderlaadsysteem bevindt zich in het pompcompartiment.
137
5.8.3.
BEDIENING
Controleer of het ladderlaadsysteem bij het neerklappen niet met een luchtlijn in aanraking kan komen.
Bij het bedienen van het ladderlaadsysteem is het verboden dat zich iemand op het dak van het voertuig bevindt. Indien dit het geval is, verplaats dan het voertuig vooraleer het ladderlaadsysteem te bedienen. Laat steeds de voertuigmotor draaien bij het bedienen van het ladderlaadsysteem.
Bedienknop ladderlaadsysteem
Bij het draaien van de bedieningsknop naar links: - ontgrendelt de vergrendeling van het ladderlaadsysteem (vooraan op de opbouw). - gaat vervolgens het ladderlaadsysteem zich oprichten om naar achteren schuiven tot op zijn uiterste punt. Bij het draaien van de bedieningsknop naar rechts gebeuren de hier hogervermelde
138
bewegingen in omgekeerde richting. De plaatsing van de ladders dient zo te gebeuren dat de opvangbeugels zicht tussen de eerste en tweede sport van de ladders bevinden.
Een onevenwichtige belading kan leiden tot een slechte werking of niet werking van het systeem. Gevaar voor letsels
5.8.4.
BEVEILIGING
* Het ladderlaadsysteem is uitgerust met een positie-controlesensor en getuigenlamp op het interventiedashboard. * Het ladderlaadsysteem kan slechts bediend worden nadat de handrem werd opgezet. * De hydraulische aandrijfcentrale is uitgerust met een zekering om de elektromotor te beschermen tegen overbelasting (zie “Onderhoudshandleiding”).
Het is verboden het voertuig te verplaatsen wanneer het laadsysteem niet volledig in rijstand ligt en de getuigenlamp niet uit is.
5.8.5.
Gevaar voor schade
STORINGEN
Voor eventuele noodbediening verwijzen we naar de onderhoudshandleiding. Mogelijke storing
Mogelijke oorzaak en oplossing
Het laadsysteem schuift moeizaam naar achter of naar voor:
Evenwichtige belading controleren. Indien dit in orde is het bijhorend regelventiel voor het uit- of inschuiven bijregelen (zie “Onderhoudshandleiding).
Het laadsysteem kantelt moeizaam :
Evenwichtige belading controleren indien dit in orde is het bijhorend regelventiel voor het dalen of stijgen bijregelen. (zie “Onderhoudshandleiding”)
139
Mogelijke storing
Mogelijke oorzaak en oplossing
Het laadsysteem is in rijstand, de getuigenlamp blijft branden.
Laadsysteem niet volledig gesloten. - Nazien of er niets op het dak tussen het laadsysteem is gekneld.
De elektromotor aan de hydraulische centrale werkt niet meer.
- De zekering van het laadsysteem is uitgevallen. Vervang de zekering terug in (kast “O.I.”) - De magneto-thermische veiligheid van de hydraulische aandrijving is in werking getreden door oververhitting van de elektromotor. Zie “Onderhoudshandleiding” voor het correct inpakken van het laadsysteem (§ 4.10.5 Noodbediening).
140
5.9.
ONDERHOUDSVOEDING IN LAGE SPANNING 230V EN PERSLUCHTAANSLUITING
Deze installatie heeft tot doel een snel en veilig vertrek met het voertuig mogelijk te maken en bestaat uit volgende componenten : - een CEE-inbouwstekkerdoos - een batterijlader - een motorverwarming
5.9.1.
Merk: Type:
CEE-INBOUWSTEKKERDOOS
MENNEKES CEE – 16 Amp. / inbouw
5.9.1.1. Beschrijving
De voedingsstekkerdoos is ingebouwd in de linker deurstijl van de cabine. Een afsluitdeksel geeft toegang tot de stekkerdoos. In de stekkerdoos is een mechanisch onderbrekingscontact ingebouwd welke bij het plaatsen van de voedingsstekkerdoos het startcircuit van de motor onderbreekt. Rechts bovenaan licht een groen verklikkerlicht op zodra de voeding in 230V aanwezig is. Bij het plaatsen van de voedingsstekkerdoos worden via een verliesstroomschakelaar en een automatische zekering, welke zich achter de chauffeurszetel bevinden, de batterijlader, de motorverwarming en de luchtcompressor (optie) van stroom voorzien.
141
Deksel (5)
Ontgrendeling (4) Startonderbreking (1) Verklikkerlicht (3) CEE-stekker 16 Amp. (2)
6. F0010062
7.
6. Verliesstroomschakelaar 7. Automatische zekering
142
5.9.1.2. Bediening
De voedingsstekker 230V moet steeds ingeplugd zijn wanneer het voertuig niet in bedrijf en/ of gestald is : - Open het afsluitdeksel (5). - Open het afsluitdeksel van de voedingsstekker en plaats dit op de inbouwstekkerdoos. Plaats deze voldoende diep, tot achter de vergrendeling (4), zodat de startonderbreking kan werken. - Controleer of de differentieelschakelaar (6) en de automatische zekering (7) niet uitgevallen zijn.
Het voertuig nooit verplaatsen met nog aangesloten stekker. Kans op schade
Alvorens de cabine te betreden om met het voertuig te vertrekken : - Ontgrendel de voedingsstekker door de ontgrendelingspal (4) naar beneden te drukken. - Verwijder terzelfde tijd de voedingsstekker. - Sluit het afsluitdeksel (5).
5.9.1.3. Beveiliging
De ingebouwde startveiligheid (1) verhindert het starten van de motor zolang de voedingsstekker is geplaatst. Sluit het voertuig enkel aan op een AREI conform geaard net middels een CEE-voedingscontactstop CE 16A-230V met zelfsluitend afsluitdeksel.
Gevaar voor schade en letsels
Bijkomende verbruikers mogen enkel worden aangesloten volgens de regels van goed vakmanschap, nà de differentieelschakelaar en automatische zekering. Respecteer een maximum stroomafname van 16 Amp. Sluit de installatie alleen aan op een reglementair beschermde stroomkring, beveiligd door een differentieelschakelaar van 30 mA en door zekeringen van 16 A.
143
5.9.1.4. Storingen
Mogelijke storing
Mogelijke oorzaak en oplossing
De motor start niet.
- Verwijder de voedingsstekker - Zet de contactsleutel op - Zet de versnellingsbak in N - Schakel achteraan de PTO uit - Zet de noodstop achteraan (terug) uit
De differentieelschakelaar en/of automatische zekering vallen uit bij het plaatsen van de stekker.
- Laat alle ingebouwde verbruikers op 230 V nazien en onmiddellijk herstellen waar nodig.
Wil de motor nog steeds niet starten, controleer dan of het onderbrekingscontact in de inbouwstekker niet hapert en probeer opnieuw te starten. Laat indien nodig dit contact (1) zo snel mogelijk vervangen.
5.9.2.
BATTERIJLADER
Merk: Type: Netspanning: Laadstroom: Beschermingsgraad: Werkspanning:
144
CTEK XT 14000 230V, 50 Hz Max. 14A 28V IP44 - Klasse II 24 Volt
7.
3.
3. 4. 5. 6. 7.
4.
5.
4.
6.
PLUS pool : 24 Volt Massa pool : O Volt Trek/duw handgreep om batterijschuif te openen/sluiten Vergrendeling batterijschuif (vooraan de schuif) Batterijrelais (tegen chassisbalk)
145
5.9.2.1. Beschrijving
De batterijlader is een vol elektronische lader voor 24 Volt stroomkringen. Hij mag zonder enig probleem gedurende langere periodes aangesloten blijven. Het geheel is geplaatst in een spatwaterdichte behuizing met een beschermingsgraad en uitgevoerd in dubbele isolatie. De batterijlader is gemonteerd links onder in de voorste zitbank in de dubbele cabine. De laadaanduiding is steeds leesbaar bij het openen van de linker achterdeur.
5.9.2.2. Werking
De lader is rechtstreeks aangesloten op de voertuigbatterijen d.m.v. een massa-leiding op de “-” klem, een laadleiding en een meetleiding op de “+” klem. Van zodra de voedingsstekker wordt aangesloten, licht de rode controlelamp (24 V) op en geeft de ampèremeter de laad- of onderhoudsstroom weer. Controleer telkens na het plaatsen van de voedingsstekker of de lader in werking is.
Gedurende de ladingscyclus wordt de laadstroom proportioneel geregeld, zodoende dat de gasspanning van de batterijen in geen geval kan bereikt worden (zodat het zuur niet verdampt). Eénmaal de onderhoudsspanning bereikt, gaat de lader automatisch op onderhoudscyclus.
5.9.2.3. Beveiliging
- Wanneer de effectieve batterijspanning minder dan 16 V bedraagt, zal de lader de ladingscyclus NIET aanvatten, om schade te vermijden. In dit geval, zijn de batterijen defect of verraadt de diepe ontlading een kortsluiting of andere abnormale toestand. De batterijen moeten vervangen worden. - Volg de richtlijnen beschreven in de originele handleiding van het onderstel voor het correct starten met hulpbatterijen. - Verzeker U ervan dat de batterijschuif steeds goed vergrendeld is. (zie onderhoudshandleiding)
- Bij oververhitting van de lader zal deze automatisch uitschakelen. Na afkoeling schakelt deze terug in.
146
- De effectieve laadstroom wordt beveiligd door de smeltzekering (17) in de kast "O.I.". - De voedingsspanning van de lader gebeurt over de differentieelschakelaar.
5.9.2.4. Storingen
Mogelijke storing
Mogelijke oorzaak en oplossing
De lader werkt niet met aangeslotenvoedingsstekker.
- De voedingsstekker is spanningsloos : laat dit nazien door een bevoegd elektricien. - De differentieelschakelaar is uitgevallen : zet deze op. - De batterijspanning < 16 V : voertuigbatterijen defect en/of ontladen. Laat deze controleren en vervangen indien nodig. - De zekering (17) is defect : vervang deze.
De lader schakelt meerdere malen na elkaar vanzelf uit en terug in.
- Dit kan wijzen op één of meerdere voertuigbatterijen die defect geraken : controleer deze en laat vervangen indien nodig. - Er is een slechte of vervuilde verbinding tussen de lader en de batterijen : laat dit zo snel mogelijk nazien door uw onderhoudsdienst. - De batterijsleutel en andere verbruikers staan nog op : zet alle verbruikers en de batterijsleutel af.
147
5.9.3.
ELEKTRISCHE MOTORVERWARMING
Merk: Mercedes Vermogen: 750 Watt Netspanning: 230 V mono – 50 Hz Maximumtemperatuur:± 50° C
5.9.3.1. Beschrijving
De motorverwarming bestaat uit een elektrische weerstand welke met behulp van een montagestuk in het koelwatercircuit wordt gemonteerd.
5.9.3.2. Werking
Door het onderaan opwarmen treedt langzaam een zeer efficiënte circulatie in werking, die het motorblok zeer gelijkmatig opwarmt. Dit draagt bij tot een langere levensduur van deze. De temperatuur van het motorblok wordt bewaakt door een thermostaat, afgesteld op 40°C. Het systeem mag continu worden aangesloten op de netvoeding.
5.9.3.3. Beveiliging
- De constructieve veiligheid bestaat er in dat de weerstand door zijn specifieke montage nooit rechtstreeks in contact komt met het motorkoelwater. - De elektrische beveiliging gebeurt door de verliesstroomschakelaar en de automatische zekering op het netvoedingscircuit.
5.9.3.4. Storingen
Mogelijke storing
De motorverwarming werkt niet.
148
Mogelijke oorzaak en oplossing
- Plaats de voedingsstekker. - De verliesstroomschakelaar en/of de automatische zekering zijn uitgevallen : zet deze terug op.
5.9.4.
PERSLUCHTAANSLUITING
Remvulaansluiting (1)
149
5.9.4.1. Beschrijving
De externe luchtvoeding heeft als doel het luchtdrukcircuit van het voertuig op druk te houden zodat een snel vertrek steeds mogelijk is. De aansluitnippel bevindt zich onder de CEE 230V-stekker in de linker deurstijl.
5.9.4.2. Werking
De vulleiding is aangesloten op de originele compressorleiding van de voertuigcompressor en is in optie voorzien van een drukschakelaar die voorkomt dat de voertuigmotor kan gestart worden met aangesloten luchtvulleiding. De voedingsdruk mag maximaal ca. 10 bar bedragen (min. 8 bar).
5.9.4.3. Beveiliging
* De externe vulling is voorzien worden van een startbeveiliging. Een benaderingsschakelaar herkent de aanwezigheid van een luchtkoppeling en onderbreekt het startcircuit van het voertuig. * De toevoer van de luchtdruk is vóór de originele luchtdroger van het onderstel aangesloten en is voorzien van de nodige terugslagkleppen.
5.9.4.4. Storingen
Mogelijke storing
Het overdrukventiel op het originele luchtdrukcircuit van het onderstel blijft lucht verliezen, bij aangesloten vulleiding.
150
Mogelijke oorzaak en oplossing
- De voedingsdruk op het externe vulcircuit is te hoog. Regel deze op max. 10 bar.
5.10. Merk: Type:
5.10.1.
SCHUIMMENGSYSTEEM KLASSE A Vanassche 6L16
INLEIDING
Water uit zichzelf heeft een hoge oppervlaktespanning, hierdoor blijven de waterdruppels vrij groot. Dit heeft voor gevolg dat bij het blussen met water deze druppels alleen op de oppervlakte van het brandend materiaal gaan inwerken en niet in de diepte. Bij klasse A branden gaat het dikwijls om gloeibranden, d.w.z. branden waarbij de kern van het klasse A materiaal ook sterk gaat verhitten. Doordat het water niet tot deze kern doordringt, gaat men alleen de oppervlakte van dit materiaal blussen. Na blussing van de oppervlakte difundeert de warmte van de gloeibrand naar de oppervlakte en gaat de brand spontaan heropflakkeren. Door nu de oppervlaktespanning van water te breken door er een detergent aan toe te voegen (klasse A schuim) valt de oorspronkelijke waterdruppel uiteen in vele, veel kleinere waterdruppeltjes. Deze waterdruppeltjes zijn meestal kleiner dan de porieën van de klasse A stoffen en gaan bij blussing tot de kern van de brandende stoffen doordringen. Hierdoor wordt de brand 5 tot 10 maal sneller geblust en is het heropflakkeringsgevaar nagenoeg tot nul herleid omdat ook de kern van de brandbare stof afgekoeld wordt. Naast het hoger beschreven voordeel heeft het klasse A schuim de volgende voordelen: - een snellere spreiding van het water onder de vorm van een waterfilm, wat een snellere afkoeling teweegbrengt. - een betere aanhechting aan het materiaal, wat een betere bescherming tegen heropflakkering geeft. Schuimconcentratie - 0,3% tot 0,5% voor het blussen van branden (op vlammen) - 0,1% tot 0,3% voor het nablussen (geen vlammen meer) - 0,8% voor het beschermen van omgeving die riskeert te gaan branden (afdekken met schuimlaag) Wanneer voor het blussen een te hoge mengverhouding (vb. 0,8%) wordt ingesteld, zal het water opnieuw minder goed penetreren, door de filmvorming van het schuimmiddel, dat dan als isolator gaat werken. Uitzicht van het schuim - 0,2 en 0,3% : water met witte schijn dat vettig aanvoelt - 0,8% : zeer mooi wit stabiel zwaar schuim
151
5.10.2.
BESCHRIJVING
De schuiminstallatie is in het bijzonder ontworpen voor het blussen van branden klasse A (alle vaste branden) en in mindere mate van branden klasse B. Het schuimmengsysteem wordt op één uitgang Ø70 en de voedingslijn van de hoge druk pomp gemonteerd. Het systeem is samengesteld uit een schuimtank 100l inhoud, een elektrische - 24V schuimdrukpomp en een eenvoudig bedieningspaneel.
152
5.10.3.
Hydraulische schema
153
5.10.4.
WERKING
1. 3.
2.
1. 2. 3. 4.
4.
niveau aanduiding schuimtank hoofdschakelaar schuiminstallatie klasse A doseerknop purge
* Zodra de hoofdschakelaar wordt aangezet, wordt automatisch: - de debietmeting ingeschakeld - de schuimtoevoerkraan van de schuimtank naar de schuimdrukpomp geopend - de schuimdrukpomp in werking gesteld * Zodra de schuimdoseerknop op een bepaalde waarde wordt ingesteld en debiet wordt afgenomen via de rechter persuitlaat lage druk of via één of beide hoge druk haspels wordt dan automatisch een hoeveelheid schuim in de meet- en injectiebuis geïnjecteerd. Deze hoeveelheid wordt door de meet- en regeleenheid berekend in functie van het afgenomen debiet aan water en de gevraagde dosering in % aan de doseerknop. De schuimpomp levert een maximum debiet van 6l/min en haalt een maximum druk van 16 bar. Het maximaal debiet water/schuim dat hierdoor gelijktijdig via de lage druk persuitlaat en de beide hoge druk haspels bedraagt bij gevolg ongeveer: Mengverhouding 0,3%
154
Max. debiet 2000 l/min LD
1 haspel HD + 1750l/min LD 2 haspels HD + 1500l/min LD 0,5%
1200 l/min LD 1 haspel HD + 950 l/min LD 2 haspels HD + 700 l/min LD
1%
600 l/min LD of beide HD haspels LD + 100l/min LD
Vul altijd de schuimtank met hetzelfde product. Nooit verschillende merken of types schuimmiddelmengers. Risico op chemische reacties. Wanneer u van merk of type schuimmiddel wil veranderen, spoel dan eerst heel grondig de schuimtank en de gehele schuiminstallatie!
5.10.5.
BEVEILIGINGEN
De schuimpomp is elektrisch beveiligd door de smeltzekering (36) in de kast "O.I. oorsprong interventie installatie".
5.10.6.
STORINGEN Mogelijke storing
Er wordt geen schuim gevormd.
Mogelijke oorzaak en oplossing
- De smeltzekering in de kast "O.I. oorsprong interventie installatie" is defect. Vervang ze. - De schuimtank is leeg. Vul deze opnieuw.
Voor de specificaties i.v.m. houdbaarheid en correct gebruik van het aangewende schuimmiddel, verwijzen wij naar uw leverancier. Let erop dat het gebruikte schuimmiddel compatibel is met de installatie (oxydatie, scheikundige reactie met gebruikte kunststoffen)
155