‘Geboorten en vruchtbaarheid’ Toelichting INHOUD Inleiding ...........................................................................................................................2 Een statistiek op basis van de burgerlijke stand ..............................................................2 Een statistiek de jure .......................................................................................................4 Een evolutief aangifteformulier ........................................................................................5 Een nieuwe reeks tabellen...............................................................................................6 Definities van de concepten en indicatoren .....................................................................8 Levend geboren .............................................................................................................. 8 Doodgeboren .................................................................................................................. 8 Vitaliteit ........................................................................................................................... 9 Geboorte de facto en geboorte de jure ........................................................................... 9 Gewone verblijfplaats...................................................................................................... 9 Huwelijk en verbintenis ................................................................................................... 9 Lichaamsgewicht bij de geboorte.................................................................................... 9 Zwangerschapsduur...................................................................................................... 10 Nationaliteit ................................................................................................................... 10 Vruchtbaarheidscijfers per leeftijd ................................................................................. 10 Verstreken leeftijd en exacte leeftijd ............................................................................. 10 Totaal vruchtbaarheidscijfer .......................................................................................... 11 Nettoreproductiecijfer .................................................................................................... 11 Globaal algemeen vruchtbaarheidscijfer....................................................................... 11 Gemiddelde leeftijd bij de geboorte van het eerste kind ............................................... 11 Geboorterang ................................................................................................................ 12
De beperkingen van de statistiek...................................................................................12
Geboorten en vruchtbaarheid – Toelichting
Bladzijde 1 op 15
Inleiding Met de elektronische geboorteaangifte (eBirth) doen e-government en administratieve vereenvoudiging resoluut hun intrede in de bevolkingsstatistiek. eBirth werd ontwikkeld door de Federale Overheidsdienst Informatie- en Communicatietechnologie (FEDICT) en zal geleidelijk het statistisch geboorteformulier voor aangifte van een levend geboren kind (Model I) vervangen. Dat formulier was in eerste instantie vastgelegd bij het koninklijk besluit van 26 augustus 1966 waarbij jaarlijkse statistieken van de geboorten, sterfgevallen, huwelijken, echtscheidingen, erkenningen, wettigingen, aannemingen, immigratie en emigratie worden voorgeschreven. Het verzamelen en uitwisselen van informatie m.b.t. levend geboren kinderen zal daardoor vlotter en sneller kunnen gebeuren. Er worden ook kwalitatieve verbeteringen en inhoudelijke aanpassingen van verwacht, maar de geboorte- en vruchtbaarheidsstatistiek die uit eBirth wordt afgeleid, blijft wezenlijk een statistiek van de burgerlijke stand, die duidelijk gedefinieerd moet worden. Om redenen van administratieve vereenvoudiging geeft de Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie (ADSEI) er sedert enkele jaren de voorkeur aan bevolkingsstatistieken op te stellen op basis van het Rijksregister der Natuurlijke Personen (RR). Er wordt verwacht dat die evolutie zich in de toekomst verder zal doorzetten, o.m. met de huwelijks- en echtscheidingsstatistiek. Daardoor zullen de formulieren van de burgerlijke stand (Model II en Model VI) binnen afzienbare tijd overbodig worden. Voor een aantal gebeurtenissen is de informatie uit het RR niet gedetailleerd genoeg om een nauwkeurige statistiek op te kunnen maken. Dat geldt voor de vruchtbaarheid, de foeto-infantiele sterfte en de sterfte per doodsoorzaak. Voor die statistieken blijkt het RR ontoereikend 1 , ook al kan op bepaalde punten relevante informatie uit het RR gehaald worden. In dergelijke gevallen zal men gebruik moeten blijven maken van de formulieren van de burgerlijke stand of van de elektronische versie ervan (er is al sprake van een eDeath-project). Bijgevolg wordt er door de ADSEI momenteel naar gestreefd dat die twee bronnen, die zelden perfect overeenkomen, elkaar beter zouden aanvullen. Zo bijv. kan voor de geboorten en de vruchtbaarheid een eerste reeks algemene, uit het RR afkomstige gegevens vrij snel worden opgemaakt en gepubliceerd als ‘loop van de bevolking’ 2 , terwijl de statistische analyse van de vruchtbaarheid iets later wordt opgesteld, hoofdzakelijk op basis van de formulieren van de burgerlijke stand (en binnenkort van eBirth). De hier gepubliceerde statistiek, die de opvolger is van het luik ‘Geboorten’ van de Bevolkingsstatistieken die het Nationaal Instituut voor de Statistiek tussen 1969 en 2003 heeft gepubliceerd 3 , brengt beide gegevensbronnen samen, vergelijkt hun respectieve resultaten en haalt desnoods in het RR de in de formulieren ontbrekende informatie. Behalve nuttige inlichtingen over de productievoorwaarden van de geboorten- en vruchtbaarheidsstatistiek worden in deze ‘Toelichting’ de definities gegeven van alle voor deze statistiek gebezigde begrippen en indicatoren, evenals uitleg bij de tabellen en grafieken waar ze uit is opgebouwd. Een statistiek op basis van de burgerlijke stand De statistiek over geboorten en vruchtbaarheid wordt grotendeels opgemaakt op basis van informatie uit de aangifteformulieren voor de geboorte van een levend geboren kind (Model I, zoals vastgelegd bij het koninklijk besluit van 14 juni 1999 waarbij een jaarlijkse statistiek van de geboorten wordt voorgeschreven). Deze uit vier luiken samengestelde formulieren worden voor elk levend geboren kind ingevuld, eerst door de arts of de vroedvrouw die de bevalling heeft bijgewoond (m.n. luik A, B en C), vervolgens, met behulp van de door de aangever verstrekte inlichtingen, door de dienst burgerlijke stand van de gemeente waar de geboorte heeft plaatsgehad (voor luik D en nazicht van luik B). De gemeente waar de geboorte plaatsvond geldt als ‘gemeente de facto’, ter onderscheiding van de gemeente van de gewone verblijfplaats van de moeder, die met de term ‘gemeente de jure’ wordt aangeduid. Beide gemeenten kunnen natuurlijk 1
Of zelfs helemaal irrelevant zoals voor de doodsoorzaken, die enkel bekend zijn uit de statistische formulieren voor aangifte van overlijden (Model IIIC en IIID). 2 Wat het verleden betreft, vgl. Bevolking en huishoudens. Loop van de bevolking en migraties in 2003, ADSEI, 2004. Voor de huidige stand, vgl. de website van de ADSEI: http://statbel.fgov.be/nl/statistieken/cijfers/bevolking/loop/index.jsp. 3 Vgl. Bevolkingsstatistieken 2002. Geboorten in 1997. Nationaal Instituut voor de Statistiek, 2003. Geboorten en vruchtbaarheid – Toelichting
Bladzijde 2 op 15
samenvallen, maar dat is lang niet noodzakelijk, aangezien in ons land de instellingen voor medische zorg, waar de grote meerderheid van de geboorten van een levend kind plaatsheeft, op bepaalde plaatsen geconcentreerd liggen. Sinds de wet van 30 maart 1984, in werking getreden op 1 januari 1985, bedraagt de termijn voor aangifte van een levend geboren kind 15 dagen, zaterdagen, zon- en feestdagen niet inbegrepen, i.p.v. drie dagen zoals tevoren. De bevalling moet echter aan de ambtenaar van de burgerlijke stand worden gemeld uiterlijk de eerste werkdag volgend op de dag van de bevalling. Die mededeling moet worden gedaan door de aanwezige arts of vroedvrouw, of, bij ontstentenis, door de andere personen die bij de bevalling tegenwoordig zijn geweest of bij wie de bevalling heeft plaatsgehad. Ook de leiding van de betrokken ziekenhuizen, klinieken, kraaminrichtingen of andere verpleeginrichtingen kennis te geven van de bevalling. Binnen dezelfde termijn van 15 dagen stuurt de aangever het individueel formulier door naar het gemeentebestuur. Vooraf kleeft hij luik C toe. Het gemeentebestuur vult het formulier verder in, bewaart luik A en stuurt luik B, C en D naar de verantwoordelijke arts-ambtenaar van de gemeenschap. Voor het tweetalige Brussels Hoofdstedelijk Gewest ontvangt de verantwoordelijke arts-ambtenaar van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie deze luiken. De artsen-ambtenaren van de gemeenschappen en van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, die als enigen “bevoegd zijn om luik C te openen en te verwerken”, kijken alle gegevens na en sturen ze daarna (zonder naam en adres) door naar de ADSEI (ex-Nationaal Instituut voor de Statistiek), die bij koninklijk besluit van 14 juni 1999, dat op dit punt het koninklijk besluit van 26 augustus 1966 opheft, een jaarlijkse statistiek van de geboorten op moet maken. De lange weg, die de informatie moet afleggen van de geboorteplaats naar de ADSEI via het gemeentebestuur en de gefedereerde overheden, verklaart waarom de statistiek zo laat tot stand komt. De Vlaamse en de Franse Gemeenschap en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie ontvangen de formulieren, zorgen voor de codering en de invoer, en stellen een eerste statistiek op van de levend geboren kinderen in hun gebied. Pas dan sturen zij de informatie door aan de ADSEI. De Franse Gemeenschap heeft de door de Waalse gemeenten ingezonden statistiekformulieren voor de geboorte van een levend geboren kind zelfs jarenlang niet ingevoerd, waardoor de ADSEI onmogelijk de jaarlijkse geboortestatistiek op nationaal niveau kon opmaken 4 . Pas in 2006 kon tussen de ‘Direction générale de la Santé’ van het Ministerie van de Franse Gemeenschap en de ADSEI een informatiestroom voor de geboorte- en overlijdensformulieren tot stand worden gebracht. Zo kon de ADSEI de opgelopen achterstand bij de nationale geboorte- en vruchtbaarheidsstatistiek beginnen wegwerken. Dank zij de inspanningen van alle betrokken overheden is er nu voor de geboortegegevens weer een redelijke tijdigheid bereikt. Hoewel het RR eveneens nuttige informatie levert over levend geboren kinderen in de bevolking van het land, zijn er toch meerdere redenen waarom het de geboorteformulieren niet kan vervangen voor de gehele statistiek. Enerzijds kan aan de hand van de informatie uit het RR waartoe de ADSEI wettelijk toegang heeft de moeder van het levend geboren en nieuw ingeschreven kind niet in alle gevallen eenduidig geïdentificeerd worden. Daardoor is het opstellen van een volledig geldige vruchtbaarheidsstatistiek op die basis niet mogelijk. Toch kon in samenwerking met de Vrije Universiteit Brussel en de Université catholique de Louvain een succesvolle poging in die zin worden ondernomen ter gelegenheid van het Microcensus 2006project. Op het totaal van de geboorten die tussen 01/10/2001 en 01/01/2006 hebben plaatsgehad en in het RR zijn geregistreerd, werd aan 6% een “statistische moeder” toegekend, hetgeen vrij gering is 5 . Toch is het nu niet haalbaar om die experimentele procedure recurrent toe te passen of een procedure uit te bouwen op basis van bijkomende wettelijk verkregen informatie uit het RR (nl. de afstamming). Anderzijds is er in het RR geen enkel gezondheidsgegeven rond de geboorte te vinden. Die gegevens zijn het sterke punt van de geboorteformulieren want ze bieden de mogelijkheid om een zeer belangrijk onderdeel van de bevolking, de pasgeborenen, op het sociale en gezondheidsvlak op te volgen. De geboorte- en vruchtbaarheidsstatistiek zal dus vooreerst een statistiek van de burgerlijke stand moeten blijven.
4
Dat verklaart waarom de geboortestatistiek van 1997 lange tijd de laatste was die door de ADSEI was gepubliceerd. Daarbij dient er nog op gewezen dat in een derde van de gevallen de kans groot is dat de “statistische moeder” ook de daadwerkelijke moeder is.
5
Geboorten en vruchtbaarheid – Toelichting
Bladzijde 3 op 15
Toch is het omwille van de troeven van het RR aangewezen om te zoeken hoe de twee bronnen elkaar kunnen aanvullen. Dat gebeurt voor het eerst met de hier besproken statistiek. Voortaan wordt het RR gebruikt 6 om de eerste geboortestatistiek op te stellen (Tabellen 1, 2 en 3). Uit het RR kan de informatie over het aantal geboorten de jure voor de verschillende administratieve overheden van het land immers sneller worden verkregen dan via de geboorteformulieren, die de hierboven beschreven lange weg moeten volgen. Jaarlijks worden de resultaten van beide bronnen systematisch met elkaar vergeleken (Tabel 4) en worden de dekkingsverschillen onderzocht. Verder wordt een beroep gedaan op het RR wanneer een fundamenteel gegeven (geslacht van het kind, leeftijd of gewone verblijfplaats van de moeder…) op het geboorteformulier ontbreekt, waarbij de kans om die informatie te vinden extreem hoog is 7 . Tot slot zal het RR in de nabije toekomst ook worden gebruikt om de geboorten op te splitsen naar het type van huishouden waarbinnen de geboorten plaatsvinden (vgl. de nieuwe statistiek van de huishoudens en familiekernen). Een statistiek de jure De statistiek wordt opgesteld op basis van formulieren van de burgerlijke stand en is dus een statistiek de jure, m.a.w. ze neemt de levend geborenen op volgens de gewone verblijfplaats van de moeder, en niet volgens de plaats waar de gebeurtenis plaatsheeft. Dat kan doordat de individuele formulieren de gemeente van gewoon verblijf van de moeder van de pasgeborene vermelden. Het is dus mogelijk de geboorten volgens dat criterium op te splitsen en zo het aantal geboorten de jure per gemeente te bepalen. Het totaalcijfer van de geboorten de jure van alle gemeenten van het Rijk verschilt van het totaalcijfer van de geboorten de facto. Voor het de jurecijfer worden de kinderen die in België zijn geboren uit een moeder die in het buitenland verblijft niet meegerekend. Toch is er voor hen een aangifteformulier opgemaakt voor de burgerlijke stand van de gemeente van geboorte. Die geboorten blijven daardoor in de gepubliceerde statistieken buiten beschouwing en komen in de momenteel opgemaakte tabellen niet voor. De statistiek de jure blijkt dus enkel rekening te houden met levendgeboorten die zich binnen het Rijk hebben voorgedaan! Kinderen die in het buitenland zijn geboren en van wie de moeder haar gewone verblijfplaats in België heeft zijn ook geboorten de jure, maar worden bij de geboortestatistieken niet meer in aanmerking genomen. Model I B, dat door het koninklijk besluit van 26 augustus 1966 wordt voorgeschreven, en waarmee de “geboorte van een in het buitenland levend geboren kind, waarvan de moeder haar gewone verblijfplaats heeft in België”, is niet meer in gebruik. De gemeenten sturen het al jaren niet meer door aan de ADSEI. Deze geboorten kunnen dus niet meer opgenomen worden in de statistiek 8 . Afgezien van die kleine afwijking, is de momenteel door de ADSEI gepubliceerde geboortestatistiek wel degelijk een statistiek de jure, d.i. een statistiek waarbij de gewone verblijfplaats van de moeder de voorkeur krijgt als criterium voor de administratieve verdeling van de geboorten. Maar het is een statistiek de jure bij benadering. Het aantal geboorten de jure volgens de formulieren van de burgerlijke stand verschilt ook van het aantal geboorten de jure volgens de gegevens uit het Rijksregister. Met name omvat dit laatste de in het buitenland geboren kinderen van moeders met een gewone verblijfplaats in België. Omgekeerd echter omvat het op grond van de geboorteformulieren opgestelde cijfer een aantal geboorten bij moeders die niet wettelijk in België verblijven of geboorten die anderszins niet in aanmerking moeten worden genomen voor de bepaling van het officiële jaarlijkse bevolkingscijfer van het land. Het gaat daarbij meer bepaald om moeders die in het wachtregister zijn ingeschreven (wet van 24 mei 1994 tot oprichting van een wachtregister voor vreemdelingen die zich vluchteling verklaren of die vragen om als vluchteling te worden erkend) en die aan de hand van de formulieren niet systematisch geïdentificeerd kunnen worden. Inzonderheid voor het zorgpersoneel en voor de actoren van het gezondheidsbeleid van de gemeenschappen en van het
6
Zoals nu al gebeurt voor de statistiek over de loop van de bevolking. Zo kon voor alle kinderen, van wie het geslacht uit de geboorteformulieren van 2004 aanvankelijk niet viel op te maken (34), die informatie worden gehaald uit het RR. 8 Elk jaar worden in het RR tussen 1500 en 2500 levendgeboorten geregistreerd met een geboorteplaats in het buitenland. Het gaat daarbij vooral om Frankrijk (met ongeveer 500 geboorten), Nederland (300), het Groothertogdom Luxemburg (250) en Duitsland (200), die samen goed zijn voor meer dan 50% van de gevallen. 7
Geboorten en vruchtbaarheid – Toelichting
Bladzijde 4 op 15
land mag het volstrekt legitiem lijken dat dit ook verder zo blijft 9 . Het druist echter in tegen de statistische logica dat moeders niet in de noemer van de vruchtbaarheidsindicatoren voorkomen maar hun pasgeborenen wel in de teller. Een schatting gemaakt na verwerking van een door de Vlaamse Gemeenschap geregistreerde informatie in het veld “positie in het beroep” van de moeder, wijst op een aantal levend geboren kinderen van waarschijnlijk niet meer dan honderd 10 . Anderzijds wordt door Verordening nr. 862/2007 van het Europees Parlement en van de Raad van 11 juli 2007 betreffende de communautaire statistiek over migratie en internationale bescherming impliciet voorgeschreven dat personen die in het Wachtregister zijn ingeschreven bij de “inwoners”, d.i. de “personen [die hun] gewone verblijfplaats op het grondgebied van de lidstaat [hebben]” moeten worden gerekend. Op die manier zouden teller en noemer van onze vruchtbaarheidsindicatoren beter overeenkomen. Op nationaal niveau is echter nog niet beslist de definitie te veranderen. We moeten dus voor ogen houden dat voor de statistiek de jure van de ADSEI de geboorten in het buitenland bij vrouwen die een gewone verblijfplaats in België hebben (1.500 tot 2.500 gevallen) niet worden meegeteld, terwijl een aantal geboorten die zich in België hebben voorgedaan maar waarbij de moeders niet wettelijk in het jaarlijks bevolkingscijfer zijn opgenomen (een honderdtal gevallen) wel worden meegerekend. Een evolutief aangifteformulier Op 1 januari 1998 werd het aangifteformulier voor een levend geboren kind (Model I) grondig gewijzigd. Met het aangifteformulier van 1998, dat langer en complexer is dan het vorige (uit 1979), wordt een groter aantal gegevens over de gezondheidsaspecten van zwangerschap en bevalling verzameld. Het nieuwe formulier omvat alle levend geboren kinderen, en niet alleen de “levend aangegeven” kinderen. Het onderscheid tussen “levend geboren en levend aangegeven kinderen” en “levend geboren doch levenloos aangegeven kinderen” werd trouwens afgeschaft. Het formulier vraagt voortaan inlichtingen over het hele vruchtbare leven van de moeder (en niet alleen over het “huidige huwelijk”). Het begrip huwelijk wordt uitgebreid tot het begrip verbintenis. Bij bepaalde vragen uit het vroegere formulier zijn soms nieuwe antwoordmogelijkheden ingevoerd (het geslacht kan nu “onbepaald” zijn), terwijl er op andere plaatsen weggelaten zijn. De invoering van het nieuwe formulier viel samen met de communautarisering van het beheer van de verzamelde gegevens. Zoals hierboven beschreven, nam de verwerking daarna vooral bij de Franse Gemeenschap veel meer tijd in beslag. Daardoor kon de ADSEI tot voor kort die nieuwe gegevens onmogelijk exploiteren. De enige opening werd gemaakt door een studie die gebruik maakte van de “nieuwe”, via het formulier van 1979 11 verzamelde gegevens. Pas zeer recent kon de achterstand worden weggewerkt en werd de exploitatie van de nieuwe, via het formulier van 1998 verzamelde gegevens mogelijk. Zo kon de nieuwe geboorte- en vruchtbaarheidsstatistiek voor de periode 1998 – 2008 op de website van de ADSEI (statbel.fgov.be) worden gepubliceerd. Tegelijk met de eerste exploitatie van het nieuwe formulier werden de rekenmethoden herzien en werd er gezorgd voor een betere samenhang tussen de formules. Dat leidde tot een systematische herdefiniëring van alle concepten en indicatoren (vgl. infra). Verder kon in samenwerking met externe deskundigen 12 een nieuwe reeks tabellen en grafieken worden ingevoerd, waardoor wel een aantal (expliciet hieronder en in de betrokken tabellen vermelde) breuken in de reeksen ontstonden. Met die nieuwe reeks tabellen en grafieken wordt de informatie uit het formulier van 1998 systematischer geëxploiteerd dan voorheen. Toch blijft een niet te verwaarlozen deel van die informatie ongebruikt. Dat wordt overgelaten aan de gefedereerde overheden, die bevoegd zijn voor de opvolging van het gezondheidsbeleid. Meer algemeen wordt de exploitatie van alle in luik 9
Vrees voor identificatie zou de moeders ertoe kunnen aanzetten kraamhulp te weigeren en daardoor hun ongeboren kinderen en zichzelf aan een groter gezondheidsrisico bloot te stellen. 10 In 2007 werden in de provincie Antwerpen 8 levendgeboorten in verband gebracht met moeders die als “kandidaat vluchteling” waren ingeschreven. Aangezien dergelijke identificatie van de moeder niet systematisch plaatsvond, kunnen die gevallen echter niet zomaar uit de geboorte- en vruchtbaarheidsstatistieken worden uitgesloten. 11 Vgl. Masuy-Stroobant G., Gourbin C. et Masuy B., Gezondheid, foetale en kindersterfte. Evolutie van de risicofactoren op regionaal niveau van 1980 tot 1994, Statistische Studiën, nr. 107, Brussel, NIS, 2000. 12 Mevrouw Catherine Gourbin, van het Centre de recherche en démographie et sociétés van de UCL, mevrouw Myriam De Spiegelaere, van het Observatorium voor Gezondheid en Welzijn van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, en de heer Paul Willems van de Studiedienst van de Vlaamse Regering werkten mee aan het ontwerpen van die nieuwe reeksen. De eindverantwoordelijkheid ervan ligt enkel bij de ADSEI. Geboorten en vruchtbaarheid – Toelichting
Bladzijde 5 op 15
C van Model I verzamelde gegevens, met uitzondering van de zwangerschapsvoorgeschiedenis van de moeder, de zwangerschapsleeftijd, het geboortegewicht en de aanwezigheid van aangeboren afwijkingen, overgelaten aan de Gemeenschappen en aan de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie. Omgekeerd worden gegevens uit het aangifteformulier voor het overlijden van een kind jonger dan een jaar of voor een doodgeboren kind (Model III D) gecombineerd met gegevens uit het geboorteformulier om te komen tot een tabel met zowel levendgeboorten als doodgeboorten (tabel 15). In feite is Model I, dat door het KB van 14 juni 1999 is voorgeschreven, vanaf 1998 werd opgemaakt, maar pas sinds 2007 op federaal niveau werd geëxploiteerd en de basis vormt van de huidige statistiek, nu al tot verdwijnen gedoemd. De elektronische geboorteaangifte (eBirth) staat namelijk klaar om Model I op te volgen. Met het eBirth-project, dat door FEDICT in samenwerking met alle betrokken instellingen (waaronder de ADSEI) werd uitgewerkt, verandert vanaf 2012 zowel de manier van registreren en uitwisselen van informatie m.b.t. levend geboren kinderen, als de inhoud van de geregistreerde informatie. Door een elektronische en beveiligde uitwisseling van gegevens mogelijk te maken tussen de verschillende actoren, nl. artsen en vroedvrouwen, ambtenaren van de burgerlijke stand en van de gemeenschappen, heeft de computertool eBirth tot doel de kwaliteit van de gegevens te verbeteren, de duur van de dataoverdracht tussen de actoren te verkorten, de werklast te verlichten en de kosten te drukken die met het beheer van papieren formulieren verbonden zijn. De inhoudelijke wijzigingen houden verband met het weglaten van bepaalde voorheen nog verzamelde gegevens (zoals bijv. de APGAR-score na 10 minuten), terwijl nieuwe gegevens erbij komen (zoals bijv. lichaamslengte en gewicht van de moeder, of de aanzienlijke uitbreiding van de lijst van aangeboren afwijkingen). Het eBirth-systeem bereikte in mei 2010 de testfase, waarbij twee gemeenten en twee ziekenhuizen betrokken waren. Waarschijnlijk wordt het in de loop van 2011 en 2012 veralgemeend tot alle in het KB van 14 juni 1999 genoemde actoren op het terrein (artsen of vroedvrouwen en gemeentebesturen). Het wegvallen van het papieren formulier mag worden verwacht tegen begin 2013. Bijgevolg zal de geboorte- en vruchtbaarheidsstatistiek van 2013 er weer op menig punt anders uitzien. Toch betreffen de door eBirth teweeggebrachte veranderingen in de eerste plaats het dataverkeer. De inhoudelijke veranderingen, die voornamelijk in het medische luik zijn ingevoerd, zullen weinig invloed hebben op de statistieken opgesteld door de ADSEI. Daardoor blijft de vergelijkbaarheid in de tijd van die statistieken behouden. Voor het zover is komt er in het jaar 2010, 2011 en heel waarschijnlijk 2012 een dubbele gegevensstroom, met name de papieren versie van het aangifteformulier voor een levend geboren kind, en de elektronische geboorteaangifte. Het zal dan zaak zijn om die dubbele gegevensstroom tot een eenheid te brengen in een statistiek die in eerste instantie dezelfde structuur zal hebben als de huidige, aangezien de nieuwe mogelijkheden ontstaan door de inhoud van eBirth nog niet veralgemeend zullen zijn. Pas in het statistiekjaar 2013 zijn nieuwe inhoudelijke wijzigingen te verwachten, maar die wijzigingen zullen beperkt blijven aangezien, zoals reeds aangeduid, de essentie van de inhoud van Model I behouden blijft. Als er dan al een continuïteitsbreuk te vrezen zal zijn, dan alleen wat de kwaliteit betreft, in die zin dat een duidelijke verbetering wordt verwacht door het verdwijnen van foute of onbekende codes en door een beter invullen van de tekstvelden. Voor de gehele periode 1998 – 2012 blijven het medium van informatieverzameling (het formulier Model I) evenals het systeem van dataverkeer en gegevensverwerking (in eerste instantie door de Gemeenschappen en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie) onveranderd. Het enige wat dus de continuïteit tijdens die periode in het gedrang zou kunnen brengen is de continue maar niet-lineaire verbetering van de statistische validatieprocedures (toegepast door de ADSEI). De continuïteit wordt vooral gewaarborgd door een nieuwe stabiele reeks tabellen, steunende op een homogene set begrippen en indicatoren, die zoveel mogelijk steunt op internationale aanbevelingen, meer bepaald die van Eurostat. Als die tabellen en definities een breuk in de reeks teweegbrengen t.o.v. het verleden (d.i. vóór 1998) of binnen de periode 1998 – 2012, wordt dat in de titels vermeld. Een nieuwe reeks tabellen Met de voorgestelde nieuwe reeks tabellen en grafieken wordt getracht de continuïteit in de geboortestatistiek te verzoenen met de noodzaak om de nieuwe gegevens (waaronder sommige Geboorten en vruchtbaarheid – Toelichting
Bladzijde 6 op 15
reeds sinds 1979 worden verzameld) te exploiteren en om de structuur van de publicatie te herzien. Die had aan actualiteit ingeboet, zowel qua toelichtingen als qua inhoud en volgorde van de voorgestelde tabellen. De nieuwe lijst omvat 28 tabellen en grafieken die systematisch voor elk beschikbaar statistiekjaar worden opgemaakt. Dat geldt momenteel voor de jaren van 1998 tot 2008. Voor het jaar 2009 hangt de statistische validering nog steeds af van de levering van de gegevens door de Gemeenschappen. Hoewel de lijst van tabellen en grafieken al erg lang is, bevat hij uiteraard niet alle mogelijkheden die de gegevens bieden. Er moest dus een keuze worden gemaakt, die vatbaar is voor wijziging. Met name kan de lijst altijd weer worden uitgebreid, o.m. naargelang de vraag evolueert. Zo kunnen nieuwe tabellen worden opgesteld voor alle beschikbare jaren, of enkel voor een welbepaald jaar of voor meerdere jaren. T.o.v. van de vroegere publicatie 13 , die sinds 1969 weinig was gewijzigd, werden drie werkwijzen gevolgd: ofwel werden de tabellen behouden, met min of meer ingrijpende aanpassingen (14 tabellen); ofwel werden ze geschrapt (21 tabellen); ofwel werden nieuwe tabellen ingevoegd (16 tabellen). De meeste tabellen waar enkel de wettelijke geboorten in beschouwing werden genomen werden geschrapt. Het aandeel van die geboorten in het totaal van de levendgeboorten neemt gestaag af: van 97% in 1969 tot 55% in 2008. De opsplitsing van de levendgeboorten naargelang de geboorte binnen of buiten het huwelijk plaatsvindt wordt niet helemaal verlaten. Er zijn nog twee tabellen waarin dit duidelijk ter sprake komt (tabellen 6 en 8). Maar thans krijgt de “verbintenis” als kader waarin geboorten plaatsgrijpen een gelijke aandacht. Er worden twee nieuwe tabellen aan besteed. In de nieuwe tabellen, die ruim de helft van de statistiek (16 tabellen op 28) voor hun rekening nemen, zijn meerdere van de nieuwe, via de formulieren van 1979 en 1998 verzamelde gegevens opgenomen: behalve de verbintenis (tabellen 7 en 9) ook de huidige nationaliteit van de moeder (5, 26 en 28), het onderwijsniveau van de moeder (10), de biologische rang van de geboorte (12 tot 14), de aard van de bevalling (17), het geboortegewicht (18), de zwangerschapsduur (19) en een eventuele congenitale afwijking (20). Ook is er een tabel waarbij een oude statistiek op een nieuwe manier wordt bekeken. In tabel 24 worden vruchtbaarheidscijfers weergegeven naar leeftijd van de moeder (15 tot 49 jaar), maar op een andere manier berekend dan tot nog toe werd gedaan door de ADSEI (die oude manier is wel behouden in tabel 23). Die alternatieve rekenmethode wordt door Eurostat aanbevolen (vgl. infra voor nadere technische uitleg). Tot slot worden in tabel 4 de twee grote gegevensbronnen voor levendgeboorten, nl. de formulieren van de burgerlijke stand en het Rijksregister, met elkaar vergeleken. Zoals hierboven vermeld worden geboorten plaatsgevonden in het buitenland bij moeders met een gewone verblijfplaats in België voortaan niet meer geregistreerd op de formulieren van de burgerlijke stand (maar wel door het Rijksregister); verder worden bepaalde levend geborenen die daarna zeer vroegtijdig overlijden niet opgenomen in het Rijksregister (maar wel in de formulieren van de burgerlijke stand). In tabel 4, die tot op arrondissementsniveau gaat, is te zien hoe beide bronnen elkaar aanvullen en welke benadering van de vruchtbaarheidsgraad men maakt wanneer men enkel gebruik maakt – wat nu de enige mogelijkheid is – van de formulieren voor aangifte van een geboorte bij de burgerlijke stand. Het merendeel van de tabellen (19 op 28) gaan over een enkel statistisch jaar; enkele (6) omvatten drie jaren, hetzij opeenvolgend, hetzij gespreid over een decennium; de laatste tabellen (slechts 3) gaan over een langere periode (vanaf 1830 of vanaf 1990, voor de tabellen opgesteld op basis van het RR). De noodzaak te beschikken over een voldoende ruim tijdsperspectief motiveerde tot het opmaken van 10 “historische” tabellen. In die historische tabellen, die formeel identiek zijn met de jaarlijkse en driejaarlijkse tabellen, zijn alle beschikbare jaartallen vanaf 1998 (of nog eerder, indien mogelijk) opgenomen, eventueel met een minder gedetailleerde geografische opsplitsing. Geografische maken alle tabellen wel minstens het onderscheid tussen de drie gewesten, naast het gehele land. Een groot deel van de tabellen geeft verder nog de verdeling van de geboorten en van de vruchtbaarheid per provincie weer. Een enkele tabel (nr. 4) brengt om specifieke vergelijkingsredenen een opsplitsing van de geboorten per arrondissement. Alle gegevens zijn echter per gemeente beschikbaar, maar ze worden niet gepubliceerd. Indien relevant kan een specifieke aanvraag worden gericht aan de ADSEI (
[email protected]). Verder kunnen er behalve de kruisingen uit de huidige statistiek wellicht nog andere belangwekkend zijn. Er moesten 13
Bevolkingsstatistieken 2002. Geboorten in 1997. Nationaal Instituut voor de Statistiek, 2003.
Geboorten en vruchtbaarheid – Toelichting
Bladzijde 7 op 15
echter keuzes worden gemaakt die niets te maken hebben met de beschikbaarheid van de gegevens 14 . Men kan ook toegang krijgen tot de individuele gegevens. Hiertoe is echter een aanvraag voor mededeling van studiegegevens vereist bij het Statistisch Toezichtscomité van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en moet er vooraf een vertrouwelijkheidscontract worden afgesloten met de ADSEI. Voor die toegang wordt een vergoeding gevraagd. Definities van de concepten en indicatoren Levend geboren: als levend geboren kind wordt beschouwd elk kind dat enig teken van leven vertoont bij de geboorte: hartslag, pulseren van de navelstreng, ademhaling, spiercontractie, flexie van de gewrichten, schreeuw of grimas. Wanneer geen enkel van deze tekenen werd waargenomen, wordt het kind niet beschouwd als “levend geboren” maar als een foetale sterfte, hetzij als doodgeboren hetzij als een miskraam. Die laatste behoeft geen aangifte. Blijkbaar stelt de toepassing van die definitie voor de actoren op het terrein geen probleem bij het invullen van een formulier van de burgerlijke stand Model I. Dat kan eigenlijk enkel het geval zijn bij de – heel zeldzame – gevallen van kinderen die levend worden geboren maar zeer snel (dezelfde dag) overlijden en die enkel werden geregistreerd via het Model IID voor het overlijden van een kind jonger dan een jaar of voor een doodgeboren kind. Doodgeboren: een kind wordt doodgeboren genoemd wanneer het zonder leven uit de schoot van zijn moeder is gekomen en een geboortegewicht had gelijk aan of hoger dan 500 gram of, indien het gewicht bij de geboorte niet gekend is, een zwangerschapsduur van tenminste 22 weken of een lichaamslengte van ten minste 25 cm (van kruin tot hiel) heeft bereikt. Wanneer deze criteria, die volgen uit aanbevelingen van de WGO en opgenomen zijn in het koninklijk besluit van 17 juni 1999 waarbij het opmaken van een jaarlijkse statistiek van de overlijdensoorzaken wordt voorgeschreven, niet bereikt zijn, wordt de foetale sterfte beschouwd als een spontane abortus of een miskraam. De toepassing van deze definitie is uiteraard lastiger. Tot 1998 lag de grens voor de aangifte volgens ons Burgerlijk Wetboek bij 28 weken postmenstruele leeftijd of 180 dagen postconceptie. Nog altijd wordt in andere regelgeving (rondzendbrief van het Ministerie van Justitie van 10 juni 1999, rondzendbrief van het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu van 27 maart 2000..) die “180 dagenregel” gebruikt, met evidente moeilijkheden tot gevolg voor professionals uit de gezondheidszorg en ambtenaren van de burgerlijke stand 15 . Zo werden enkele formulieren Model III D geïdentificeerd waarop luik D niet was ingevuld door het gemeentebestuur onder het voorwendsel dat de gebeurtenis “niet kon worden aangegeven”. Het lijdt dus geen twijfel dat een aantal gebeurtenissen door deze verwarring niet worden opgenomen in de aangifte van de doodgeboorten. In de Vlaamse Gemeenschap kan het Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid deze onderschatting dankzij een nauwgezette opvolging van de gebeurtenissen in de ziekenhuizen kwantificeren. Dat is nog niet het geval in de Franse Gemeenschap. Daarenboven gebruikt het Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid sinds 1998 bij de publicatie van de statistiek van de doodgeborenen een aangepaste versie van de definitie die door de WGO wordt aanbevolen: “tenminste 500 gram of tenminste 22 weken”. Die aanpassing werd gemaakt om het probleem van tweelingen op te lossen, van wie de zwangerschapsduur uiteraard dezelfde is (22 weken of meer) maar die van gewicht kunnen verschillen (het ene minder en het andere meer dan 500 gram). In overleg met de gemeenschappen en met de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie heeft de AD SEI beslist eveneens deze soepelere definitie van een doodgeborene te gebruiken voor heel de periode 1998-2007. Zo komen een aantal foetale sterftes van minder dan 500 gram maar langer dan 21 weken toch nog in de statistiek terecht (voor 2007 gaat het over 16 gevallen, 13 in Vlaanderen en 3 in Brussel). Vanaf 2008 zal de definitie nochtans – nog steeds in overleg met de gemeenschappen en met de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie – gelijkgeschakeld worden met die van de WGO. Anderzijds werd er ondertussen zowel door het Studiecentrum voor 14
Om alle verzamelde gegevens te kennen, zie Model I, downloadbaar op de website. Observatorium voor gezondheid en welzijn Brussel-Hoofdstad, Perinatale gezondheidsindicatoren in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest 1998-2004, Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, 2007, p.18. 15
Geboorten en vruchtbaarheid – Toelichting
Bladzijde 8 op 15
perinatale epidemiologie (SPE) in de Vlaamse Gemeenschap als door het Centre d’Epidémiologie périnatale (CEPIP) in de Franse Gemeenschap voor geijverd om de 180-dagenregel te laten vallen. Wat men aan één kant verliest, zal men wellicht aan de andere kant winnen, doordat de statistiek dichter bij de realiteit komt zoals die internationaal wordt gedefinieerd. Toch moet men besluiten dat voor dit gedeelte de vergelijkbaarheid in de tijd van de statistiek niet gewaarborgd blijft. Dat zal maar weinig invloed hebben op de statistiek van de geboorten en de vruchtbaarheid, aangezien enkel in de tabellen 15 en 25 levend geborenen en doodgeborenen samen voorkomen. Voor de statistiek van de foeto-infantiele sterfte is het belang echter veel groter. De vitaliteit verwijst naar het verschil tussen levendgeboorte en doodgeboorte. Vroeger werd er ook een onderscheid gemaakt tussen “levenloos aangegeven” (waar zowel doodgeboorten als een aantal levend geboren kinderen, de zgn. “doodgeboorten de jure” bij hoorden) en “levend aangegeven” kinderen. Dat onderscheid heeft geen reden van bestaan meer. De nieuwe statistiek betreft nagenoeg uitsluitend de levendgeboorten, inclusief de levend geboren kinderen die “levenloos worden aangegeven” (en die vroeger apart werden ingedeeld), maar exclusief de doodgeborenen. Slechts twee tabellen uit de nieuwe statistiek (15 en 25) betreffen zowel doodgeboorten als levendgeboorten. Het begrip vitaliteit en de evolutie ervan blijft echter van belang aangezien elke reconstructie van een reeks van levendgeboorten er moet op letten dat de “levend geboren maar levenloos aangegeven kinderen” er deel van uitmaken. Geboorte de facto en geboorte de jure: in de gemeente (of het land) waar zij plaatsvinden, zijn geboorten de facto. Geboorten zijn enkel de jure in de gemeente (of het land) van gewoon verblijf van de moeder. Moeders die bevallen in het buitenland terwijl zij hun verblijfplaats in België hebben, zorgen voor Belgische geboorten de jure, die voor het ogenblik niet in onze statistiek voorkomen. Anderzijds zorgen moeders die in ons land bevallen maar hun verblijfplaats in het buitenland hebben, voor geboorten die logischerwijze niet in die statistiek voorkomen. Met andere woorden: de statistiek omvat de geboorten de jure die in België hebben plaatsgevonden, kan de geboorten de jure die in het buitenland hebben plaatsgevonden niet registreren en sluit de geboorten de facto van niet-verblijfhoudende moeders (inclusief die van moeders met onbekende verblijfbplaats) uit. Gewone verblijfplaats: de gewone verblijfplaats van de moeder is de plaats waar zij haar hoofdverblijf heeft en “gewoonlijk de dagelijkse rustperiode doorbrengt, ongeacht tijdelijke afwezigheid voor recreatie- of vakantiedoeleinden, vrienden- en familiebezoek, zakenreizen, medische behandelingen of bedevaarten”. Normalerwijze is zij er ingeschreven in het bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister. Deze verblijfplaats wordt als dusdanig aangegeven op het statistische formulier voor de geboorte van een levend geboren kind (Model I). Hij is bepalend voor de geboorteplaats de jure. Via deze plaats kan men alle geografische indelingen (per gewest, provincie en soms arrondissement) in de tabellen van de statistiek samenstellen. Huwelijk en verbintenis. In de vroegere statistiek werd er veel belang gehecht aan de notie “wettigheid”. Zij leidde tot een onderscheid tussen wettige geboorten en onwettige geboorten. Dit wordt vervangen door het onderscheid tussen “binnen het huwelijk” en “buiten het huwelijk” en door de inachtneming van de staat van verbintenis van de moeder. Worden beschouwd als “binnen het huwelijk”: levend geborenen waarvan de moeder verklaard heeft gehuwd te zijn op de vraag op het formulier over de burgerlijke staat. Alle andere levendgeboorten worden beschouwd als “buiten het huwelijk”, inclusief geboorten uit een moeder met onbekende burgerlijke staat. Dat geldt analoog ook voor de staat van verbintenis. Geboorten uit moeders die verklaard hebben wettelijk samen te wonen worden beschouwd als “binnen de verbintenis”; alle andere als “buiten de verbintenis”. Burgerlijke staat en staat van verbintenis van de vader worden precies op dezelfde manier bepaald, d.w.z. afgaand op de antwoorden van de moeder. Er wordt dus geen rekening gehouden met andere informatie die al dan niet voorhanden is over de vader. Indien niets anders Geboorten en vruchtbaarheid – Toelichting
Bladzijde 9 op 15
wordt vermeld (“binnen het huwelijk”), betreffen de tabellen die de levend geborenen uitsplitsen volgens een of ander kenmerk van de vader (nu enkel tabel 14) alle geboorten “binnen de verbintenis”. Die keuze wordt verantwoord door de evolutie van de sociale praktijk en het feit dat de geboorten binnen de verbintenis een veel groter deel uitmaken van het totale aantal levendgeboorten dan de geboorten binnen het huwelijk. Lichaamsgewicht bij de geboorte: het lichaamsgewicht bij de geboorte van levend geboren kinderen is het resultaat van de eerste weging na de geboorte. Die wordt bij voorkeur uitgevoerd in het eerste uur na de geboorte, zodat ze niet beïnvloed wordt door postnataal gewichtsverlies. Het reële gemeten gewicht (in gram) wordt op het formulier genoteerd met dezelfde nauwkeurigheidsgraad als de meting die werd uitgevoerd, ook al geeft de overeenkomstige statistische tabel het geboortegewicht samenvattend weer in schijven van 500 gram (tabel 18). Uit die samenvatting kunnen (door groepering van de onderste schijven) ook de “lage geboortegewichten” onder 2500 gram en de “zeer lage geboortegewichten” onder 1500 gram worden onderscheiden. Zwangerschapsduur: de zwangerschapsduur wordt gedefinieerd als de duur van de zwangerschap gerekend vanaf de eerste dag van de laatste normale menses. Hij komt overeen met de “waarschijnlijke duur van de zwangerschap” die op het formulier wordt genoteerd in verstreken weken. De betreffende statistische tabel groepeert de reële duurtijden in ongelijke klassen (tabel 19), dit om (door groepering van de onderste schijven) de “prematuriteit” (zwangerschapsduur minder dan 37 weken) en de “grote prematuriteit” (zwangerschapsduur minder dan 32 weken) te kunnen onderscheiden. Sinds 1998 is er een bijkomende categorie voor het geslacht van het kind. Een kind kan ook aangegeven worden met “onbepaald” geslacht. In de tabellen die een opsplitsing per geslacht hebben, worden de kinderen die met onbepaald geslacht werden aangegeven gegroepeerd met de kinderen met onbekend geslacht (geen antwoord op de vraag naar het geslacht). Het gaat over zeer kleine aantallen en het nut ervan in de statistiek kan in vraag worden gesteld. Door de formulieren van de burgerlijke stand en het RR te combineren, kunnen trouwens nagenoeg alle of toch de grote meerderheid van de kinderen met onbekend geslacht toegewezen worden. Die zullen dus nog slechts hoogst uitzonderlijk voorkomen, net zoals levend geboren kinderen met onbepaald geslacht. Nationaliteit: al verscheidene jaren kwam de verdeling van de pasgeborenen van vreemde nationaliteit volgens leeftijd en geboortejaar van de moeder niet meer voor in de statistiek, omdat de nationaliteit van de kinderen niet meer overeenkwam met die van de ouders. Door wijzigingen in de wetgeving kunnen vele kinderen van ouders van vreemde nationaliteit nu onmiddellijk bij de geboorte de Belgische nationaliteit verkrijgen. Maar aangezien de geboorteformulieren enkel de nationaliteit van de ouders bevatten, hebben wij geen informatie over die mogelijkheid en kennen we de reële nationaliteit van de kinderen niet. De keuze werd gemaakt om de geboorten uit te splitsen volgens de nationaliteit (Belg of buitenlander) van de moeder (tabellen 5, 26 en 28). Daarbij dient duidelijk te zijn dat het gaat om de “huidige nationaliteit” (op het ogenblik van de geboorte) van de moeder. Als « buitenlander » worden dus alle moeders beschouwd van wie de aangegeven nationaliteit niet Belgisch is (inclusief de moeders met onbekende nationaliteit). De oorspronkelijke nationaliteit van de ouders wordt eveneens op het formulier genoteerd. Het zou zeker interessant zijn om de vruchtbaarheid ook in functie van dat kenmerk te bestuderen. Spijtig genoeg is de non-respons op de vraag over de oorspronkelijke nationaliteit voor de eerste twee jaren van het nieuwe formulier erg hoog. De kwaliteit van de verzamelde informatie is bijgevolg nog onvoldoende. Voor recentere jaren denken we echter opnieuw aan de mogelijkheid om deze vraag te exploiteren. Dat zal afhangen van de vraag. Het vruchtbaarheidscijfer per leeftijd is de verhouding van de levendgeboorten bij vrouwen van een bepaalde leeftijd tot de gemiddelde getalsterkte van de vrouwen van die leeftijd in het Geboorten en vruchtbaarheid – Toelichting
Bladzijde 10 op 15
beschouwde jaar. Enkel in België levend geboren kinderen uit moeders die op het nationale grondgebied verblijven worden in aanmerking genomen, doodgeborenen niet. De vrouwelijke bevolking in de noemer is de gemiddelde vrouwelijke bevolking die op het nationale grondgebied verblijft. In tabel 23 is de leeftijd de verstreken leeftijd, m.a.w. de leeftijd die bereikt werd op de laatste verjaardag. Het aantal geboorten op elke verstreken leeftijd X wordt bepaald als de som van de geboorten bij moeders op die leeftijd voor 2 opeenvolgende geboortejaren en het gemiddeld aantal vrouwen op die leeftijd is het rekenkundig gemiddelde van de aantallen vrouwen op die leeftijd op de twee ‘omringende’ datums van 1 januari. Door deze berekeningswijze worden twee verschillende generaties opgenomen in de berekening van elk vruchtbaarheidscijfer. De AD SEI, tevoren het NIS, hanteert deze berekeningswijze sinds 1969. De continuïteit ervan is dis gewaarborgd, zowel voor het Rijk als voor de gewesten. In tabel 24 is de leeftijd de exacte leeftijd, die wordt bepaald door het geboortejaar van de moeder. Het aantal geboorten op elke exacte leeftijd X wordt bepaald als de som van de geboorten bij moeders van een bepaald geboortejaar, die hebben plaatsgevonden op twee opeenvolgende verstreken leeftijden; het gemiddeld aantal vrouwen op die leeftijd is het rekenkundig gemiddelde van de aantallen vrouwen op de leeftijd X-1 op 1 januari van het beschouwde jaar en op de leeftijd X op 1 januari van het volgende jaar. Op die manier wordt slechts één generatie in aanmerking genomen voor elk vruchtbaarheidscijfer. Men noemt deze cijfers vaak ‘projectief’ omdat ze bijzonder geschikt zijn om bevolkingsvooruitzichten te berekenen. Deze berekeningswijze wordt aanbevolen en gebruikt door Eurostat. In beide gevallen worden de cijfers enkel berekend voor leeftijden tussen 15 en 49 jaar (verstreken of exact). De leeftijden daarbuiten betreffen slechts een miniem aantal geboorten en worden buiten beschouwing gelaten. Het totaal vruchtbaarheidscijfer (TVC): het TVC, ook synthetisch vruchtbaarheidscijfer genoemd, is de som van de vruchtbaarheidscijfers per leeftijd (van 15 tot 49 jaar). Het TVC is gelijk aan het aantal kinderen dat een vrouw in het reproductieve leeftijdsinterval zou krijgen indien ze het zelfde vruchtbaarheidscijfer zou blijven vertonen op elke leeftijd. Rekening houdend met de vrouwelijke mortaliteit voor het moederschap en met de masculiniteit van de geboorten, zorgt een TVC van ongeveer 2,1 kinderen per vrouw voor de vervanging van de generaties. België en de gewesten bevinden zich al vele jaren onder dat vervangingsniveau. Naargelang de cijfers berekend worden voor verstreken of exacte leeftijden, heeft het TVC verschillende waarden. Maar uit tabel 23 en 24 blijkt duidelijk dat die verschillen heel klein zijn en geen significante invloed hebben op de raming van de vruchtbaarheid. In tabel 26, waarin verschillende vruchtbaarheidsindicatoren en ook het TVC zijn opgenomen, worden de vruchtbaarheidscijfers volgens de in het jaar bereikte leeftijd (exacte leeftijd) gebruikt. Het globale algemeen vruchtbaarheidscijfer (GAVC) is de verhouding tussen het aantal levendgeborenen uit vrouwen van 15 tot 49 jaar en het gemiddelde aantal van die vrouwen, voor het beschouwde jaar. Net als de vruchtbaarheidscijfer per leeftijd kan het GAVC berekend worden in verstreken jaren of op exacte leeftijd. De aantallen geboorten en vrouwen verschillen lichtjes in de twee gevallen. Het cijfer in tabel 26 gaat uit van een verdeling van de geboorten volgens exacte leeftijd van de vrouwen (en verschilt dus lichtjes van het cijfer dat vóór 1998 werd gepubliceerd). Het nettoreproductiecijfer, ook reproductiecijfer van Kuczynski genoemd, naar de naam van de demograaf die het gebruik ervan veralgemeend heeft, is het vrouwelijke aandeel van de som, van 15 tot 49 jaar, van de vruchtbaarheidscijfers per leeftijd, gewogen met de overlevingskans van de vrouwen op die leeftijd. In een situatie met lage mortaliteit zoals bij ons kan het nettoreproductiecijfer verkregen worden door het totale vruchtbaarheidscijfer te vermenigvuldigen met de feminiteitsgraad van de geboorten (het aandeel vrouwelijke geboorten in het totale aantal geboorten) en met de overlevingskans op de gemiddelde leeftijd van de geboorte, zoals bekend uit de meest nabije sterftetafel. Dat werd hier gedaan. Er werd gewerkt met een algemene feminiteitsgraad van de geboorten (0.488) en met de driejaarlijkse sterftetafel rond het
Geboorten en vruchtbaarheid – Toelichting
Bladzijde 11 op 15
beschouwde jaar (die niet altijd beschikbaar is en dan vervangen werd door de meest nabije sterftetafel). Dit nettoreproductiecijfer geeft aan hoeveel meisjes een vrouw ter wereld zou brengen indien zij heel haar leven lang onder de sterfte- en vruchtbaarheidsvoorwaarden van het ogenblik (het beschouwde jaar) zou leven. Een nettocijfer 1 geeft aan dat onder de voorwaarden van het ogenblik en voor zover deze voorwaarden blijven bestaan, gezorgd is voor de vernieuwing van de bevolking en de vervanging van de generaties. De gemiddelde leeftijd bij de geboorte van het eerste kind is het gemiddelde van de leeftijden van de moeders bij de geboorte van hun kind, gewogen met de vruchtbaarheidscijfers op die leeftijden. Op dezelfde manier wordt de gemiddelde leeftijd berekend van de moeders en van de vaders (voor geboorten binnen de verbintenis) volgens geboorterang (tabel 13 en 14), waarbij enkel de moeders of vaders van de geboorten in de beschouwde rang in aanmerking worden genomen. Vroeger werd de gemiddelde leeftijd bij de geboorte van het eerste kind berekend met de geboorteaantallen als weging. Daardoor kon het effect van de leeftijdsstructuur van de vrouwen van 15 tot 49 jaar op de indicator niet gecontroleerd worden. Het gebruik van de vruchtbaarheidscijfers als weging is een aanbeveling van Eurostat. Voor deze statistiek wordt de rang van een geboorte bepaald door alle levend geboren kinderen die tevoren door de moeder werden aangegeven in aanmerking te nemen, met uitsluiting van de doodgeboren kinderen. De rang is dus de som: voorgaande levend geboren kinderen + 1. Meervoudige geboorten (tweelingen, drielingen enz.) worden niet als van dezelfde rang beschouwd maar in volgorde van hun inschrijving of aangifte. Voor kinderen uit meervoudige geboorten is de rang de som: voorgaande levend geboren kinderen + rangnummer van het kind binnen de meervoudige geboorte. Merk in dit verband op dat de pariteit van de moeder bij de geboorte gelijk is aan de rang van het kind – 1. Deze definitie, die wordt gebruikt door Eurostat, komt niet overeen met de begrippen pariteit (aantal bevallingen) en gestiteit (aantal zwangerschappen), zoals die door specialiteiten in perinatale gezondheid worden gebruikt. Enerzijds is zij enger doordat zij de doodgeboren kinderen uitsluit. Anderzijds is ze ruimer doordat ze een verschillende rang toekent aan alle kinderen uit een meervoudige geboorte (één zwangerschap en één bevalling). Uiteraard kan ze geen rekening houden met zwangerschapsonderbrekingen, omdat daarover geen informatie wordt verzameld op Model I. Voor de doodgeboorten is er wel informatie beschikbaar (zij het vaak van slechte kwaliteit). Een statistiek van de geboorterang met inbegrip van de doodgeboorten is dus zeker denkbaar. Over het algemeen zijn de gegevens over de zwangerschapsgeschiedenis van de moeder van problematische kwaliteit, gezien een hoge non-respons die niet kan toegeschreven worden aan een nulgeschiedenis. Die kwaliteitsproblemen worden verder behandeld in het volgende hoofdstuk. Voor 1998 beperkten de vragen over het aantal kinderen van de moeder zich uitdrukkelijk tot het « huidige huwelijk”. Daardoor publiceerde België slechts een gedeeltelijke statistiek over de geboorterang. Die hield geen rekening met geboorten buiten het huwelijk en met geboorten in vroegere huwelijken. Die beperking was begrijpelijk in een samenleving waarin 97% van de geboorten plaatsvonden “binnen het huwelijk”. Maar wanneer het, zoals in 1997, nog maar over 80% van de levendgeboorten gaat, is dat helemaal niet meer het geval. Hoewel de vragen over de levend- en doodgeboorten “in het huidige huwelijk” behouden bleven in het formulier van 1998, werd overeengekomen deze statistiek niet voort te zetten maar een volledige en homogene geboorterang te produceren voor heel de periode vanaf 1998. De beperkingen van de statistiek Toen de AD SEI na een aantal jaren opnieuw de mogelijkheid had de door het KB van 14 juni 1999 voorgeschreven jaarlijkse geboortestatistiek op te stellen, werd zij geconfronteerd met vele moeilijkheden die te wijten waren aan het feit dat de basisgegevens van twee kanten moesten komen: van de Vlaamse Gemeenschap voor Vlaanderen en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie laat haar formulieren verwerken door de Geboorten en vruchtbaarheid – Toelichting
Bladzijde 12 op 15
Vlaamse Overheid) en van de Franse Gemeenschap voor de Waalse gemeenten. Tussen die twee bronnen bleken grote verschillen te bestaan, zowel qua structuur van de bestanden als qua inhoud van de variabelen, die sterk afhankelijk is van de codes en nomenclaturen doe gebruikt worden bij het invoeren van de informatie 16 . Er werd dan een werkgroep opgericht, die nog altijd actief is. In die werkgroep zetelen het Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid van de Vlaamse Gemeenschap, het Observatorium voor Gezondheid en Welzijn van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de Direction générale de la santé van het Ministerie van de Franse Gemeenschap, de Thematische directie Samenleving van de AD SEI en de stafdienst ICT van de FOD Economie. De voornaamste doelstelling ervan is de harmonisering van de structuur van de gegevens uit de geboorteformulieren (Model I) en de overlijdensformulieren (Model III C en II D) van de burgerlijke stand. Dankzij een intensieve samenwerking konden de twee bronnen definitief op elkaar afgestemd worden. Men is het eens geraakt over een aantal basisconcepten en er werd een goed overleg uitgebouwd over de validatieprocedures voor de federale statistiek over geboorte en vruchtbaarheid. Enkele moeilijkheden bleven bestaan. Ze beperken enigszins de kwaliteit van de jaarlijkse gegevensbestanden waarop de nieuwe statistiek berust. Ten laatste sinds 1998 werd deel C (het ‘medische gedeelte’) van Model I in de Vlaamse Gemeenschap vervangen door het Obstetrisch en perinataal dossier van het SPE. Dat goed opgebouwde en wetenschappelijk verantwoorde dossier is niet helemaal vergelijkbaar met deel C. Om de gegevens die de AD SEI verwacht door te sturen moet de Vlaamse Gemeenschap de gegevens uit het SPE-dossier halen en in de mal van Model I laten passen. Aangezien de vragen niet altijd helemaal gelijklopend zijn, is de transfer niet volledig adequaat en blijven enkele lacunes bestaan. Daarenboven interesseert het SPE-dossier zich ook voor de perinatale en maternale sterfte en gaat het dieper in op bepaalde thema’s. Daardoor richt het de aandacht van de zorgverstrekkers op die thema’s, wat niet het geval is in de Franse Gemeenschap. Het gevolg is dat de intergewestelijke vergelijkbaarheid van de medische gegevens niet altijd gewaarborgd is. Dat probleem, dat duidelijk zichtbaar is in de voorhanden gegevens, zou op termijn moeten verdwijnen 17 . Enerzijds is in het eBirth-project de elektronische aangifte voor het medische gedeelte sterk geïnspireerd op het SPE-dossier. Anderzijds is de Franse Gemeenschap in 2009 in de voetsporen getreden van de Vlaamse Gemeenschap en gebruikt ze nu overal het CEPIP-luik in plaats van deel C van Model I. Het CEPIP-luik is zowel geïnspireerd op het SPE-dossier als op het medische gedeelte van eBirth. De drie zijn nu nagenoeg identiek. Doordat men vanaf 2013 opnieuw een over het hele grondgebied homogene gegevensverzameling heeft voor het medische gedeelte van de aangifte van de geboorte van een levend geboren kind, is de vergelijkbaarheid van alle gegevens opnieuw gewaarborgd. Een ander probleem zijn de vragen over het vruchtbare leven van de moeder. De betrouwbaarheid daarvan verschilt sterk naargelang de bron. Terwijl voor de Waalse gemeenten van de Franse Gemeenschap de overeenkomst tussen het totaal van de voorgaande geboorten en de voorgaande geboorten binnen het huidige huwelijk nagenoeg volledig is, zijn er voor de geboorten in Vlaanderen en Brussel duizenden tegenstellingen tussen een “leeg” vruchtbaar leven (code 0) en een aantal kinderen binnen het huidige huwelijk. Hoewel het totale vruchtbare leven geregistreerd wordt in het ziekenhuis of de kraaminrichting en als dusdanig betrouwbaarder wordt geacht dan de vruchtbaarheid binnen het huidige huwelijk, die wordt aangegeven bij het gemeentebestuur, kan men er toch niet van uitgaan dat alle “lege” totale vruchtbare levens wel degelijk overeenkomen met primipare moeders 18 . Er werden dus strenge procedures ingevoerd voor de overname van de bestaande informatie over de voorgaande geboorten binnen het huidige huwelijk. Tegenstellingen die op die manier niet konden opgelost worden, kregen een nieuwe code “onbekend” (99). Maar zelfs na die procedure blijft er een lichte afwijking bestaan tussen de resultaten van de gewesten. Die kan alleen te wijten zijn aan verschillen in de praktische uitvoering 16
Afgezien van het feit dat er verschillende nomenclaturen werden gebruikt voor de nationaliteit van de ouders is er nog het verrassende geval van de vraag “Geen medische risico’s bekend”, waarbij een negatief antwoord aan de ene kant met ‘2’ werd gecodeerd (“Neen, geen medische risico’s bekend”) en aan de andere met ‘1’ (“Ja, geen medische risico’s bekend”)! 17 Het gaat voor het ogenblik vooral over gegevens zoals de APGAR-test na 10 minuten, waarvan de medische risicofactoren niet geëxploiteerd worden op federaal niveau. Er is enkel een tabel voor congenitale afwijkingen. Die moet dus omzichtig geïnterpreteerd worden. 18 Met name aangezien de twee groepen informatie in de Franse Gemeenschap wel overeenkomen. Geboorten en vruchtbaarheid – Toelichting
Bladzijde 13 op 15
van de registratie van het vruchtbaarheidsverleden van de moeders in kwestie: meer gericht op de pariteit, gedefinieerd als aantal zwangerschappen in het SPE-dossier, uitgebreid naar het aantal levend geboren en doodgeboren kinderen in deel C van Model I. Daaruit volgt dat de intergewestelijke vergelijkbaarheid van de statistiek van de geboorterang niet volledig gewaarborgd is. Maar ook hier zal de harmonisering van de gegevensverzameling door de afstemming tussen het SPE-dossier, het CEPIP-luik en het medische gedeelte van eBirth het probleem doen verdwijnen. Ten slotte werden de tekstvakken uit Model I (meer bepaald over het beroep van de ouders maar ook over alle antwoordmogelijkheden "andere, omschrijf”) van 1998 tot 2008 in de Franse Gemeenschap niet ingevoerd. De Direction générale de la santé van het Ministerie van de Franse Gemeenschap had die beslissing genomen om de vertraging die was opgelopen bij het verwerken van de formulieren van de burgerlijke stand sneller te kunnen inlopen. Daardoor kunnen de gegevens voor de verschillende gewesten niet helemaal op dezelfde wijze geëxploiteerd worden. De vertraging is nu ingelopen voor de geboorteformulieren. Vanaf 2009 zouden de tekstvakken opnieuw geregistreerd moeten worden. Zo zal dit kwaliteitsverschil verdwijnen. Hoewel er in de geboorte- en vruchtbaarheidsstatistiek enkele breuken zijn op lange termijn (bv. door het weglaten van het begrip wettigheid) en er ook enkele problemen zijn qua intergewestelijke vergelijkbaarheid (bv. voor het vaststellen van de geboorterang), heeft deze statistiek nu toch de verdienste dat zij een grote massa homogene gegevens oplevert. Zo wordt de lacune opgevuld die was ontstaan na de laatste publicatie door het Nationaal Instituut voor de Statistiek in 2003. Ook qua kwaliteit werd grote vooruitgang geboekt door voor een aantal indicatoren zoals het vruchtbaarheidscijfer per leeftijd en de gemiddelde leeftijd bij de geboorte internationaal aanvaarde definities aan te nemen. De nieuwe uitdaging is nu een minimum aan continuïteit garanderen en het kwaliteitsniveau nog verder opdrijven bij de geleidelijke overgang naar de elektronische aangifte van de geboorten. Juli 2011
Geboorten en vruchtbaarheid – Toelichting
Bladzijde 14 op 15
Artikel 1.Het Nationaal Instituut voor de Statistiek maakt een jaarlijkse statistiek op van de geboorten. Art. 2.Deze statistiek wordt opgemaakt aan de hand van inlichtingen verzameld door middel van een geboorteformulier voor een levend geboren kind (stroken A, B, C, D) dat met het bij dit besluit gevoegde model I overeenstemt. Art. 3.De gemeentebesturen zijn ertoe gehouden aan elke persoon die zich aanmeldt om aangifte te doen van de geboorte van een levend geboren kind die zich op hun grondgebied heeft voorgedaan, het bij artikel 2 voorgeschreven geboorteformulier voor een levend geboren kind te overhandigen. Art. 4.De arts of vroedvrouw dient de stroken A, B en C in te vullen en te ondertekenen en de strook C onder gesloten omslag te steken. Art. 5.De aangever is ertoe gehouden het door de arts of vroedvrouw ingevulde formulier zonder uitstel af te geven aan het gemeentebestuur van de plaats van geboorte. Art. 6.Het gemeentebestuur vult strookD in en bewaart strook A. Het zendt de stroken B, C en D van de formulieren naar de verantwoordelijke artsen-ambtenaren van de gemeenschappen en de formulieren uit de gemeenten gelegen in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad naar de verantwoordelijke arts-ambtenaar van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, voor de 20ste van de maand volgend op deze waarop de geboorten betrekking hebben. Art. 7.Enkel de verantwoordelijke arts-ambtenaar van de gemeenschap is gemachtig strook C te openen en te verwerken. De verantwoordelijke artsen-ambtenaren van de gemeenschappen en van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie zenden de gecontroleerde gegevens van de stroken B en D en de individuele gegevens (zonder naam en adres) van strook C van het geboorteformulier voor een levend geboren kind naar het Nationaal Instituut voor de Statistiek. Deze overzending gebeurt uiterlijk op 31 juli van het jaar dat volgt op datgene waar de gegevens betrekking op hebben. Art. 8.De inlichtingen kunnen worden overgezonden door middel van een electronische drager of onder om het even welke andere vorm, op voorwaarde dat er alle gegevens van het formulier op dezelfde manier op worden weergegeven. Over technische details van de gegevensdrager is een voorafgaande overeenkomst vereist met het Nationaal Instituut voor de Statistiek. Art. 9.De informatie die krachtens dit besluit wordt verzameld, mag later voor andere vormen van statistische en wetenschappelijke verwerking worden gebruikt, overeenkomstig de doelstellingen van de enquête. Art. 10.De bijlagen bij dit besluit kunnen worden gewijzigd door de Minister die de statistiek onder zijn bevoegdheid heeft. Art. 11.Het koninklijk besluit van 26 augustus 1966 waarbij jaarlijkse statistieken van de geboorten, sterfgevallen, huwelijken, echtscheidingen, erkenningen, wettigingen, aannemingen, immigratie en emigratie worden voorgeschreven, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 3 mei 1977, 20 oktober 1983 en 1 maart 1988 is opgeheven voor wat betreft de statistiek van de geboorten. Art. 12.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1999. Art. 13.Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Economie en Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit. Gegeven te Brussel, 14 juni 1999.
Geboorten en vruchtbaarheid – Toelichting
Bladzijde 15 op 15