Dossier 184
ADVI ES VL AAM SE COMMISSIE VOOR RUIM TELIJKE ORDENI NG
Ontwerp van gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan Afbakening van de gebieden van de natuurlijke en agrarische structuur Onderdelen van de Grote Eenheid Natuur “Gebieden van de overgang van de polders naar zandstreek langs het kanaal BruggeOostende” Provincie West-Vlaanderen – Gemeente Jabbeke
A.
Samenvatting van het dossier
A. 1. Situering De afgebakende plangebieden in het voorliggend gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan (RUP) maken deel uit van een groter gebied dat een ruimtelijk-functioneel samenhangend natuurgebied vormt. Bijgevolg worden de plangebieden beschouwd als onderdelen van een grote eenheid natuur (GEN). Alle grote eenheden natuur samen vormen het ‘Vlaams ecologisch netwerk’ (VEN). De onderdelen van de grote eenheid natuur die in dit ruimtelijk uitvoeringsplan worden afgebakend omvatten de gebieden de ‘Lage Moere’ van Meetkerke en een aantal graslanden vogelgebieden van het Oud- en het Middelland. De graslanden en vogelgebieden van het Oud- en het Middelland bezitten belangrijke natuurwaarden. Enerzijds zijn het grasland-, hooiland- en watervegetaties, anderzijds zijn het weidevogel-, watervogel- en ganzegebieden. De botanische waarden komen er verspreid en in enkele grotere complexen voor, de faunistische waarden zijn er geconcentreerd in grote gebieden. De Lage Moere heeft als gebied waar winterinundaties optreden een groot belang voor vogels, zoals voor doortrekkende steltlopers en watervogels, voor overwinterende ganzen en als broedgebied voor weidevogels. Zowel delen van de Lage Moere als delen van het Oud- en het Middelland werden omwille van de hoge ecologische waarde door de Vlaamse Regering aangeduid als vogelrichtlijngebied en/of habitatrichtlijngebied. Een bestemmingswijziging naar natuurgebied wordt in dit RUP opgevat als een planologische vertaling van die beslissingen. Het RUP bestaat uit twee ruimtelijk van elkaar gescheiden plangebieden. Het eerste plangebied ‘Gemene weiden Ettelgem’ behoort tot het Oud- en het Middelland, het tweede plangebied ‘Poldergraslanden Kwetshage’ maakt deel uit van het gebied de Lage Moere. Delen van deze gebieden werden bij besluit van de Vlaamse Regering dd. 17.07.2000 reeds aangeduid als Vogelrichtlijngebied, ter compensatie van een aantal opgeheven vogelrichtlijngebieden voor havenuitbreidingswerken in de haven Brugge-Zeebrugge. Het decreet Natuurbehoud bepaalt dat ieder plan dat een betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van een als speciale beschermingszone te beschouwen gebied kan veroorzaken, dient onderworpen te worden aan een passende beoordeling. Voor dit RUP betreft het die gebieden die door de Vlaamse Regering zijn aangeduid als vogelrichtlijngebied en/of habitatrichtlijngebied.
1
Dossier 184
Dit gewestelijk RUP kan geen betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van één van de bedoelde gebieden veroorzaken. Het plan is een instandhoudingsmaatregel die een aantal van de als speciale beschermingszone beschouwde gebieden onderbrengt in een natuurbestemming. A. 2. Ruimteboekhouding Bestemmingscategori Huidige e gewestplanbestemmi ngen in het plangebied Reservaat en natuur 0 ha Landbouw 49,1 ha A. 3
Bestemmingen in het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan
Verschil
49,1 ha 0 ha
+49,1 ha -49,1 ha
Openbaar onderzoek
Het ontwerp van gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan werd onderworpen aan een openbaar onderzoek gedurende 60 dagen van 1 maart 2004 tot 29 april 2004. Bezwaren moeten uiterlijk op de laatste dag van het openbaar onderzoek aan Vlacoro aangetekend worden toegezonden of afgegeven tegen ontvangstbewijs. De gemeente bezorgt de bij haar ingediende bezwaren aan Vlacoro binnen de drie werkdagen na het afsluiten van het openbaar onderzoek, in casu ten laatste op 4 mei 2004. Dit openbaar onderzoek resulteerde in 10 bezwaren die alle aan de vormvereisten en vereiste van tijdigheid voldoen. De gemeente Jabbeke maakte de bij haar ingediende bezwaren tijdig aan Vlacoro over. A.4. Adviezen Er werden volgende tijdige adviezen uitgebracht: - Advies van de provincieraad West-Vlaanderen dd. 15 april 2004 - Beslissing dd. 5 april 2004 van de gemeenteraad van Jabbeke B. Advies van Vlacor o B.1. Antw oord op de adviezen 1. De provincieraad [184/A1] adviseert het RUP voorwaardelijk gunstig. Gunstig om de volgende redenen: a. het gebied is gelegen in een natuuraandachtszone van het PRS West-Vlaanderen; b. het gebied ‘gemene weiden Ettelgem’ vormt een onderdeel van een gaaf landschap en bevat potenties voor natuurontwikkeling, evenals dat het niet meer gebruikt wordt voor beroepslandbouw; c. het gebied poldergraslanden Kwetshage vormt laaggelegen natrijke en reliëfrijke graslanden als onderdeel van een gaaf landschap; Voorwaardelijk om de volgende redenen:
2
Dossier 184
d. de mogelijke impact van de bestemmingswijziging op de omgeving is niet opgenomen in de toelichtingsnota. Er wordt hierbij vnl. verwezen naar de impact voor de gevestigde landbouwers wat betreft rechtszekerheid en de afwezigheid van een gelijktijdige en gelijkwaardige afbakening die hiermee samenhangt; e. er is geen motivering opgenomen waarom de twee gebieden beschouwd worden als ‘consensusgebieden’; f. er is geen motivering voor de grenslijn van het gebied van de poldergraslanden. Een groot gedeelte komt overeen met het bestaande habitatrichtlijngebied. Daarnaast worden percelen opgenomen die noch onder habitatrichtlijngebied of vogelrichtlijngebied vallen. a-c. Vlacoro treedt het gunstig gedeelte van het advies van de provincieraad bij. d. In het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen is expliciet gesteld dat de afbakening van de agrarische en natuurlijke structuur gelijktijdig en gelijkwaardig dient te gebeuren (RSV, p. 381). Met de huidige procedure in twee fasen wordt daar van afgeweken en wordt eerst een gedeelte van de natuurlijke structuur afgebakend. Vlacoro betreurt dat de afbakening van de agrarische en natuurlijke structuur niet gelijktijdig is gebeurd zoals in het RSV is voorzien. Dit bewerkstelligt het gevoel dat de twee betrokken sectoren, nl. landbouw en natuur, niet op gelijkwaardige manier behandeld werden. De commissie wijst er anderzijds wel op dat de einddatum voor de afbakening van het VEN decretaal is vastgelegd op 20 januari 2003 (artikelen 17, §1 en 27, §2 van het decreet Natuurbehoud). Daarnaast mag niet uit het oog verloren worden dat ook voor de afbakening van het agrarisch gebied een timing geldt, nl. het jaar 2007 (de planhorizon van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen). Vervolgens is de commissie van oordeel dat de afbakeningen in de eerste fase nog niet zo ingrijpend zijn en geen hypotheek leggen op de rest van het proces. De betrokken gebieden zijn voor Vlacoro het resultaat van een afweging van de agrarische en natuurlijke structuur op basis van de ontwikkelingsperspectieven van het RSV. Het is voor Vlacoro van primordiaal belang dat voortgang wordt gemaakt met het proces van afbakening vanuit een geïntegreerde beleidsbenadering. Tenslotte is Vlacoro van oordeel dat mede in het kader van de toekomstperspectieven voor landbouw dringend werk dient gemaakt te worden van de afbakening van de agrarische structuur. De commissie verwijst hier naar haar advies van 19 november 2002 over de partiële herziening van het RSV, waarin zij opmerkt dat de afbakening van de agrarische en natuurlijke structuur snel moet gebeuren. Verder wenst de commissie te benadrukken dat de stedenbouwkundige voorschriften bepalen dat landbouw als ondergeschikte functie mogelijk blijft, in zoverre deze de hoofdfunctie natuur niet in het gedrang brengt. In de natuurrichtplannen die voor de plangebieden worden opgemaakt, worden de geboden voor de plangebieden vastgelegd. Hierbij wordt gestreefd naar een consensus tussen de betrokken actoren. Er is tevens de mogelijkheid voorzien om de gronden te laten aankopen door de overheid indien men kan aantonen dat de opname van deze gronden als GEN aanzienlijke schade aan het bedrijf berokkent. Tevens is er een vergoedingsregeling uitgewerkt voor een verminderde waarde van de gronden. e. Vlacoro stelt dat er geen uitdrukkelijke motivering van de consensusgebieden is opgenomen. De toelichtingsnota stelt namelijk dat ‘om tot samenhangende gehelen te komen en omwille van de specifieke ruimtelijke en ecologische kwetsbaarheid van het fysisch systeem van een aantal gebieden wordt in een aantal ruimtelijke uitvoeringsplannen lokaal verder gegaan dan de consensusgebieden’. De toelichtingsnota vermeldt echter wel de hoge ecologische waarde van de plangebieden, evenals de selectie van (delen van) deze plangebieden als vogelrichtlijngebied of als habitatrichtlijngebied. Vlacoro stelt bijgevolg dat de toelichtingsnota wel motiveert waarom het gebied een onderdeel vormt van de afbakening van de natuurlijke structuur. 3
Dossier 184
f. De Vlaamse Regering heeft delen van het Oud- en Middelland en De Lage Moere geselecteerd als habitatrichtlijngebied en/of vogelrichtlijngebied. De omzetting naar een natuurbestemming voor delen van beide gebieden wordt in dit RUP gezien als de planologische vertaling van de beslissing van de Vlaamse Regering. Dit impliceert echter op generlei wijze dat de afbakening van het onderdeel van een grote eenheid natuur zich tot de grens van het habitat- en of vogelrichtlijngebied zou moeten beperken. Het richtinggevend gedeelte van het RSV stelt immers dat landbouw, natuur en bos moeten worden ingebed in goed gestructureerde gehelen. De toelichtingsnota stelt nadrukkelijk dat deze gebieden deel uitmaken van een gebied dat functioneert als een ruimtelijk-functioneel samenhangend natuurgebied. De uitbreiding van de plangebieden buiten de grens van deze speciale beschermingszones wordt hierdoor begrijpelijk gemaakt en is tevens verantwoord. Vlacoro is het wel met de provincie eens dat men geen grensstellende elementen weergeeft, en dat dit in de toelichtingsnota zou moeten worden verduidelijkt. 2. Er wordt door de gemeenteraad van Jabbeke [184/A2] een bezwaar ingebracht tegen het RUP: a. De gemeente is van oordeel dat de natuurlijke en agrarische structuur gelijktijdig en gelijkwaardig moeten worden afgewogen. b. Bij de bestemmingswijziging naar natuur is de impact op de landbouw niet duidelijk: wat met planschade of planbaten; problemen met het vernieuwen van de milieuvergunning; onduidelijkheden over beheersovereenkomsten; in agrarisch gebied met vrijwillige beheersovereenkomsten is er een vergoeding van 450 tot 695 €. In natuurgebied kan men een max. vergoeding krijgen van 325€/jaar/ha met nulbemesting. a. Vlacoro verwijst hier naar het antwoord bij kader 1 punt d. b. Voor de herbestemming van agrarisch gebied naar natuurgebied is geen planschade voorzien. Planschadevergoeding wordt toegekend wanneer, op basis van een in werking getreden ruimtelijk uitvoeringsplan, een perceel niet meer in aanmerking komt voor een vergunning om te bouwen terwijl het de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van het plan wel in aanmerking kwam. De commissie wenst vooreerst wel te wijzen op een aantal bepalingen van het decreet Natuurbehoud. In uitvoering van artikel 9, §2, laatste lid van dat decreet kan de Vlaamse Regering nadere regels vaststellen inzake de vergoeding voor het opleggen van gebodsbepalingen aan de particuliere grondeigenaars of -gebruikers. In artikel 25, §1, 6° van het decreet wordt uitdrukkelijk voorzien in agrarisch medebeheer. Conform artikel 42 van het decreet kan de eigenaar van een onroerend goed van het Vlaamse Gewest de verwerving eisen indien hij aantoont dat, ten gevolge van de aanduiding van dit onroerend goed als GEN, de waardevermindering van zijn onroerend goed ernstig is ofwel dat de leefbaarheid van de bestaande bedrijfsvoering ernstig in het gedrang komt . Conform artikel 43 van het decreet kan, indien een onroerend goed wordt gebruikt dat binnen een GEN ligt, van het Vlaamse Gewest een vergoeding gevraagd worden in de mate dat inkomstenverlies kan aangetoond worden ten gevolge van de maatregelen bedoeld in artikel 25, §3, 2°, 1. Ook kan gewezen worden op artikel 50, §2 van het decreet waarin gesteld wordt dat grondeigenaars en grondgebruikers bij de opmaak van een natuurrichtplan betrokken worden om een consensus na te streven. Tenslotte is het zo dat het maatregelenbesluit dat in uitvoering van het decreet Natuurbehoud is genomen, precies tot doel heeft rechtszekerheid en duidelijkheid te bieden aan de eigenaars en gebruikers van 4
Dossier 184
gronden in het VEN. Wat de aankoopplicht en de vergoedingen betreft dringt Vlacoro dan ook aan op de nodige budgettaire ruimte en een vlotte uitbetaling. Wat de milieuvergunning betreft is bij een herbestemming naar natuurgebied de sectorale wetgeving onverminderd van kracht. Vlacoro neemt akte van het verschil in vergoedingen, maar meent dat dit geen doorslaggevend element vormt in de keuze van de afbakening. B. 2
Antw oord op de bezw aren en opmerkingen
3. De Boerenbond [184/B1] formuleert enkele fundamentele opmerkingen met betrekking tot de lopende procedure. De Boerenbond, die zijn leden aangespoord heeft actief deel te nemen aan de onderscheiden openbare onderzoeken, wijst de voorliggende plannen integraal af. In het RSV is expliciet gesteld dat de afbakening van de agrarische en de natuurlijke structuur gelijktijdig en op gelijkwaardige basis dient te gebeuren (RSV p. 381). Met de huidige procedure, wordt hiervan eens te meer radicaal afgeweken, dit ten nadele van de agrarische structuur die aldus tot restgebied dreigt te verworden. In de eerste fase van afbakening werd reeds het grootste deel van de VEN-afbakening ingevuld. De Boerenbond heeft hiertegen een krachtig bezwaar ingediend, vooral tegen de opname van overmatig veel gronden die in landbouwgebruik zijn en die aldus in de praktijk niet meer in aanmerking zullen kunnen worden genomen voor de planologische correcties die nochtans ook in het RSV worden naar voor geschoven. De huidige ruimtelijke uitvoeringsplannen zijn te beschouwen als een deel van een groter geheel. Bovendien wordt de structuur van grote agrarische gebieden aangetast, zonder dat dit planologisch afgewogen wordt en gecompenseerd wordt al dan niet met planologische ruil. Dit is voor de Boerenbond totaal onaanvaardbaar. De afbakening van de natuurlijke structuur loopt op die manier verder voorop. Bovendien is voor de groene RUP's die nu in openbaar onderzoek zijn, het procentueel landbouwgrondgebruik nog veel hoger dan voor de VEN-afbakening. Aan de afbakening van de agrarische structuur, de paar kleine gele RUP's buiten beschouwing gelaten, is ondertussen nog niets gedaan. De Boerenbond is, overeenkomstig de principes van het RSV, van oordeel dat dit afbakeningsproces zonder gelijktijdige en gelijkwaardige afbakening van de agrarische structuur onmiddellijk stil dient te worden gelegd en dat de tweede fase van afbakening, met respect voor de principes die in het RSV zijn opgenomen, nu moet starten. Vlacoro is van oordeel dat, gezien er met de plenaire vergadering voor voorliggend RUP als deel van een tweede reeks RUP’s in het kader van een eerste fase van het afbakeningsproces reeds een eerste stap van de formele procedure gezet was, het opportuun was om deze procedure verder te zetten daar er geen fundamentele bezwaren zijn ten aanzien van de voorgestelde bestemming. Tevens is de commissie van oordeel dat de afbakeningen in de eerste fase nog niet zo ingrijpend zijn en geen hypotheek leggen op de rest van het proces. De betrokken consensusgebieden, inclusief voorliggend plangebied, zijn voor Vlacoro het resultaat van een afweging van de agrarische en natuurlijke structuur op basis van de ontwikkelingsperspectieven van het RSV. Vlacoro geeft dan ook een gunstig advies ten aanzien van de gevolgde procedure. Vlacoro verwijst tenslotte naar haar algemeen advies over de acht ontwerpen van ruimtelijk uitvoeringsplan, punt 3.1.
5
Dossier 184
4. Een aantal landbouwpercelen van de bezwaarindiener [184B2] zijn enkele jaren geleden al omgezet in natuurgebied (10% bedrijfsopp.). Dit leidde al tot mestafzetproblemen. Met dit RUP worden er twee bijkomende percelen omgezet (10% bedrijfsopp.). De bezwaarindiener stelt dat dit ondraaglijk is wat mestafzet betreft. Percelen met een agrarische bestemming die momenteel een agrarisch gebruik kennen en die herbestemd worden naar natuurgebied en opgenomen in een GEN kennen een ontheffing van strengere bemestingsnormen. De strengere bemestingsnormen treden pas in werking wanneer deze gronden van eigenaar veranderen. Deze kunnen tevens verstrengd worden in een natuurrichtplan, maar enkel mits vergoeding. Van belang hierbij is om te benadrukken dat bij het opstellen van een natuurrichtplan gestreefd wordt naar een consensus tussen de betrokken actoren. 5. De bezwaarindiener [184B3] is de vader van de bezwaarindiener onder kader 4 tot wiens eigendom deze gronden behoren. Zijn bezwaar is gelijkaardig aan het bezwaar van [184/B2]. Vlacoro verwijst naar haar antwoord onder kader 4. 6. De bezwaarindiener [184B5] heeft een stuk landbouwgrond gekocht van 1 ha in 1996. Hierop rustte toen nog geen Habitatrichtlijngebied in overdruk. Hij klaagt de rechtsonzekerheid aan en de afwezigheid van een billijke vergoeding. Investeringen in stallen, machines, e.d. zijn gebaseerd op het areaal landbouwgrond van het bedrijf. Als dit stuk plotseling onbruikbaar wordt, ontbreekt er plotseling een schakel. Zij eisen een gelijktijdige afbakening van de natuurlijke en agrarische structuur. Vlacoro verwijst naar haar antwoord onder kader 2, punt b voor wat rechts(on)zekerheid en eventuele vergoedingen betreft. Wat de gelijktijdige en gelijkwaardige afbakening betreft verwijst de commissie naar kader 1, punt d, paragraaf 1. 7. De Boerenbond – Bedrijfsgilde Jabbeke [184B6] stelt dat er op korte termijn weinig nadelige gevolgen zijn te verwachten, maar dat de natuurrichtplannen ernstige beperkingen kunnen opleggen ten nadele van de landbouwers. Zij wensen dat de landbouw in dit gebied mogelijk blijft en klagen de rechtsonzekerheid aan. De stedenbouwkundige voorschriften bepalen dat landbouw als ondergeschikte functie mogelijk blijft, in zoverre deze de hoofdfunctie natuur niet in het gedrang brengt. In de natuurrichtplannen die voor de plangebieden worden opgemaakt, worden de bijkomende beschermingsvoorschriften voor de plangebieden vastgelegd. Hierbij wordt gestreefd naar een consensus tussen de betrokken actoren. 8. De bezwaarindiener [184B7] neemt het bezwaar van de Boerenbond over en vult aan. Naast de geuite bezwaren van de Boerenbond vindt deze bezwaarindiener dat de koopplicht slecht is uitgewerkt en dat hij vergoed moet kunnen worden vanaf de eerste m2. Verder is de bezwaarindiener van oordeel dat in het decreet een vergoeding moet worden ingeschreven wanneer er van geel naar groen wordt gegaan.
6
Dossier 184
Vlacoro neemt akte van die drempelwaarde en stelt vast dat de aankoopplicht geldt wanneer aan een van de volgende voorwaarden is voldaan: (a) de waarde van het goed is verminderd met meer dan 20% door de aanduiding van het onroerend goed als GEN of GENO; (b) de bedrijfsvoering van het landbouwbedrijf ernstig in het gedrang is gekomen door de aanduiding van het goed als GEN of GENO; (c) meer dan 20% van de gronden in gebruik door de betrokken landbouwer in hoofdberoep gelegen is in een gebied aangeduid als GEN of GENO, en voor zover hij het onroerend goed waarvan hij de verwerving eist in landbouwgebruik heeft. Het is bijgevolg aan de bezwaarindiener om aan te tonen dat hij aan een of meerdere voorwaarden voldoet. Voor wat de eventuele vergoeding betreft bij een bestemmingswijziging van geel naar groen verwijst Vlacoro naar haar antwoord onder kader 2, punt b. 9. De bezwaarindieners klagen de rechtsonzekerheid aan [184B8-B9], evenals het waardeverlies voor hun gronden en inkomensverlies. De stedenbouwkundige voorschriften bepalen dat landbouw als ondergeschikte functie mogelijk blijft, in zoverre deze de hoofdfunctie natuur niet in het gedrang brengt. In de natuurrichtplannen die voor de plangebieden worden opgemaakt, worden de bijkomende beschermingsvoorschriften voor de plangebieden vastgelegd. Hierbij wordt gestreefd naar een consensus tussen de betrokken actoren. Voor wat het waardeverlies en inkomensverlies betreft verwijst Vlacoro naar haar antwoord onder kader 2, punt b. 10. De indiener van het bezwaarschrift [184B10] klaagt het gebrek aan vergoeding aan, het waardeverlies van de gronden, de daling van de opbrengst, het mestoverschot, de leefbaarheid voor afstandsregels. Vlacoro verwijst naar haar antwoord onder kader 1, punt d., paragraaf 1 en naar haar antwoord onder kader 2, punt b. 11. De bezwaarindiener [184B11] is eigenaar van een aantal percelen gelegen in het plangebied ‘Gemene Weiden Ettelgem’. Deze gronden worden op natuurtechnische wijze beheerd in volle samenwerking met de betrokken landbouwers. Dit resulteert in een interessante fauna en flora. Deze gronden worden verpacht voor de jacht. Het natuurbeheer heeft gemaakt dat er zich waardevolle natuur kon ontwikkelen. De bezwaarindiener heeft geen bezwaar tegen het feit dat het gebied wordt omgezet tot natuurgebied, maar heeft wel bezwaar tegen de invulling van de stedenbouwkundige voorschriften, evenals de overdruk ‘grote eenheid natuur’: a. In het gebied komen tal van broedvogels die tijdens de broedperiode zeer kwetsbaar zijn. De stedenbouwkundige voorschriften laten echter kleinschalige infrastructuren toe, paden, openbare wegenis en nutsleidingen. Dit alles zal leiden tot het verdwijnen van deze vogelsoorten, en is in strijd met de bepalingen dat deze er slechts kunnen komen in zoverre ze geen betekenisvolle aantasting van het natuurgebied met zich meebrengen; b. Jachthutten worden niet mogelijk gemaakt in dit gebied terwijl de jacht net bijdraagt tot de ontwikkeling van het natuurgebied. Dit terwijl andere recreatieve activiteiten wel mogelijk zijn zonder dat zij bijdragen aan de ontwikkeling van de natuur; c. De voorschriften stellen dat landbouw, bosbouw, landschapsontwikkeling,… ondergeschikte functies zijn in zoverre zij de hoofdfunctie natuur niet in het gedrang brengen. Het voorkomen van niet vergunningsplichtige functies kan niet beknot worden door de stedenbouwkundige voorschriften;
7
Dossier 184
d. Gemene Weiden Ettelgem is slechts een gebied van een paar ha en is te klein voor een grote eenheid natuur. Er moet tevens volgens het natuurdecreet een duidelijke samenhang zijn en een voldoende aaneengesloten oppervlakte, terwijl we hier met twee ruimtelijk van elkaar gescheiden gebieden te maken hebben. Genomen de aanwezige landbouwactiviteit komt het gebied veeleer in aanmerking als natuurverwevingsgebied; e. Het RUP is in strijd met bepalingen van het Habitatrichtlijngebied / Vogelrichtlijngebied. Art. 3 behelst een reservatiestrook voor het Kanaal BruggeOostende. De vergunbare werken, handelingen, voorzieningen, inrichtingen en wijzigingen uit de onderliggende bestemmingen zijn slechts toegelaten voor zover de uitvoering ervan de aanleg, het onderhoud, de instandhouding of de exploitatie van het kanaal Brugge-Oostende niet in het gedrang brengt. Tezelfdertijd ligt in deze zone zowel een habitatrichtlijngebied als een vogelrichtlijngebied. Volgens de bezwaarindiener primeren deze richtlijnen. f. Het is in strijd met het RSV omdat punt a heeft aangetoond dat de natuurfunctie met dit RUP er niet op vooruitgaat. a. Het stedenbouwkundig voorschrift stelt dat deze infrastructuren vergunbaar zijn, wat niet impliceert dat deze allen zullen aangelegd of gebouwd worden. Het stedenbouwkundig voorschrift biedt enkel en alleen een kader die de aanleg van verschillende infrastructuren mogelijk maakt. Onder Art 1, §1.3. wordt gesteld dat zij slechts toegelaten zijn voor zover de uitvoering ervan geen betekenisvolle aantasting kan veroorzaken van de natuurlijke kenmerken van het gebied of van de als speciale beschermingszone te beschouwen gebieden zoals bedoeld in het decreet Natuurbehoud. b. De activiteit jagen wordt sectoraal geregeld, en meerbepaald in het jachtdecreet. De bouw van jachthutten wordt volgens Vlacoro terecht niet voorzien in het stedenbouwkundig voorschrift. c. Het RUP legt in de stedenbouwkundige voorschriften de bestemming vast met een hoofdfunctie en een aantal ondergeschikte functies. De stedenbouwkundige voorschriften hebben niet de bedoeling de niet-vergunningsplichtige werken te beknotten, hoewel men uiteraard niet zonder meer een inbreuk mag plegen op de bestemming vastgelegd in een verordenend plan, zelfs als die handeling niet stedenbouwkundig vergunningsplichtig zou zijn. d. Vlacoro stelt vooreerst dat er voor een grote eenheid natuur geen minimale oppervlakte is bepaald. De toelichtingsnota stelt daarenboven dat de afgebakende plangebieden in het voorliggend RUP deel uitmaken van een groter gebied dat werkt als een ruimtelijk-functioneel samenhangend natuurgebied. Vlacoro stelt in dit verband dat het plangebied gesitueerd zou moeten worden in het geheel van de gewenste ruimtelijke structuur, zodoende het belang van het onderdeel duidelijk wordt in het ruimtelijk-functioneel samenhangend natuurgebied. e. Vlacoro stelt dat de reservatiestrook de realisatie van het RUP niet hypothekeert. Bij een invulling van deze reservatiestrook in functie van het kanaal, zijn de instandhoudingsmaatregelen die gelden voor een vogelrichtlijngebied of habitatrichtlijngebied onverminderd van kracht. f. De commissie is van oordeel dat dit niet werd aangetoond. .
B. 3
Opmerkingen van Vlacoro
B.3.1. Algemene opmerkingen
8
Dossier 184
Vlacoro verwijst hier naar haar algemeen advies met betrekking tot acht ruimtelijke uitvoeringsplannen. B.3.2 Opmerkingen over het dossier Vlacoro stelt dat het plangebied gesitueerd zou moeten worden in het geheel van de gewenste ruimtelijke structuur, zodoende het belang van het onderdeel duidelijk wordt in het ruimtelijk-functioneel samenhangend natuurgebied. Minstens moet het RUP in de toelichting duidelijker en uitvoerig stellen dat het hier een voorafname op de toekomstige bestemming van een ruimer gebied betreft en waarom de herbestemming van dat deeltje nu aan de orde is, belangrijk is en het nuttig of nodig is dit apart te doen van het grotere gebied. Ook het loutere feit van de ligging in een SBZ-zone ter motivatie van de omzetting naar natuurgebied komt onvoldoende gemotiveerd over, want zeker niet alle vogelrichtlijngebieden moeten een dusdanige bestemming krijgen omdat ook de overdruk boven op een agrarisch gebied voldoende bescherming voor het behoud van die specifieke waarden lijkt te garanderen.
B. 4
Besluit
Vlacoro verleent een gunstig advies voor het ontwerp van gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan Onderdelen van de grote eenheid natuur “Gebieden van de overgang van de polders naar zandstreek langs het kanaal Brugge-Oostende”
mits, -
de grensstellende elementen van het plangebied in de toelichtingsnota worden weergegeven;
Verleend te Brussel op 7 september 2004, De vaste secretaris,
De ondervoorzitter,
Lieve Reenaers
Roel Vanhaeren
Bijlage: overzicht van adviezen en bezwaarschriften
9
