Voornaam ACHTERNAAM: Studentennummer: Omcirkel de correcte richting (WS = werkstudent): 1 Ba HI 1 Ba TEW 1 Ba TEW WS 2 Ba HI 2 Ba TEW 2 Ba TEW WS 3 Ba HI 3 Ba TEW 3 Ba TEW WS andere
Scores:
1
2
3
4
Tot. (/40)
Tot. (/20)
Vrije Universiteit Brussel Examen Macro-economie (ES–250, Prof. Luc Hens), Januari 2012 Maximum tijd: 2 21 uur Instructies: – Ga indien nodig naar het toilet voor je aan het examen begint. Tijdens het examen mag je het lokaal niet verlaten. – Je mag het examen niet verlaten tijdens het eerste uur. – Schrijf voor je begint je naam en studentennummer in de voorziene ruimte bovenaan deze pagina. – Elke vraag telt voor 10 punten. Er zijn 4 vragen, dus 40 punten in totaal. – Maak de bladen niet los. – Gebruik geen eigen papier. Je mag de achterzijde van de antwoordbladen gebruiken als kladpapier. Doorstreep alle kladmateriaal als je gedaan hebt. – Gebruik geen rode inkt (wij verbeteren met rode inkt). – Als je antwoord niet past in de voorziene ruimte, schrijf (vervolg op achterzijde) en ga verder op de achterzijde. – Geef aan waar je antwoord op delen a, b, c, . . . begint. – Structureer je antwoorden op een logische manier. Toon zin voor synthese. – Sla een blad om als je gedaan hebt en op een volgend blad begint. – Je mag geen rekenmachine gebruiken.
1
1. Definieer bondig de volgende termen (geen grafieken, geen formules). a. endogene variabele
b. bbp deflator
c. kwantiteitsvergelijking (quantity equation):
d. deflatie
e. consumentenprijsindex
2
f. arbeidsvermeerderende technologische vooruitgang (labor-augmenting technological progress)
g. Mundell-Fleming-model
h. imperfecte-informatiemodel
i. rationele verwachtingen
j. tijdsinconsistentie
3
2. Tabel 1 toont enkele kerncijfers voor Colombia en Canada (de investeringsvoet en bevolkingsgroeivoet zijn gemiddelden 1960-2000). Tabel 1: Kerncijfers voor Colombia en Canada Investeringsvoet Bevolkingsgroei bbp per persoon (% van het bbp) (% per jaar) ($, jaar 2000) Colombia 12 2,3 5 754 Canada 22 1,4 28 760
Gebruik het Solow-groeimodel om de verschillen in het bbp per persoon tussen Colombia en Canada te verklaren, op basis van de gegevens in tabel 1. Gebruik de versie van het model met kapitaal per arbeider op de horizontale as (en neem dus aan dat E = 1, g = 0). Neem aan dat de productietechnologie en δ in beide landen dezelfde zijn. Illustreer in een diagram. Leg elk van de curves kort uit, en leg uit waarom de getoonde stationaire toestanden toestanden zijn waarin de economie stationair is en de economie er naar zal tenderen.
4
(vervolg van vraag 2)
5
3. De geaggregeerde-vraagcurve heeft een negatieve helling. Leg uit waarom dat het geval is, uitgaande van IS–LM -model voor een gesloten economie. Illustreer in twee diagrammen.
6
4. De Europese Centrale Bank (ECB) verlaagde op donderdag 8 december 2011 de refi rente met 25 basispunten. 4a. Vul in: de refi -rente van de ECB is momenteel
%.
4b. Stel dat op donderdag 8 december 2011 het prijzenpeil op het niveau was dat de mensen verwachtten. Illustreer in een AD–AS-model van de euro-zone welk effect de verlaging van de refi -rente door de ECB heeft op korte tot middellange termijn. Leg uit. (Neem aan dat de AS-curve een positieve helling heeft.) 4c. Neem aan dat de mensen adaptieve verwahtingen hebben. Illustreer in hetzelfde AD– AS-diagram van 4b het effect op de lange termijn. Leg uit.
7
Modelantwoorden 1. Definieer bondig de volgende termen (geen grafieken, geen formules). a. Endogene variabele: Een variabele die verklaard wordt door een specifiek model; een variabele waarvan de waarde bepaald wordt door de oplossing van het model b. bbp-deflator (GDP Deflator ): De verhouding tussen het nominale bbp en het re¨ele bbp; een maatstaf van het algemene prijspeil dat de kostprijs van een mandje in de lopende periode geproduceerde goederen vergelijkt met de kostprijs van hezelfde mandje in een basisjaar. c. kwantiteitsvergelijking (quantity equation): De identiteit die stelt dat het product van de geldhoeveelheid en de omloopsnelheid van het geld gelijk is aan de nominale bestedingen (M V = P Y ); samen met de aanname dat de omloopsnelheid constant is, vormt de kwantiteitsvergelijking een verklaring voor de nominale bestedingen, die de de kwantiteitstheorie van het geld heet. d. Deflatie: Een daling van het algemene prijspeil
e. Consumentenprijsindex (CPI): Een maatstaf van het prijspeil die de kost van een vastgelegd mandje consumentengoederen in een bepaald jaar vergelijkt met de kost van hetzelfde mandje in het basisjaar. f. arbeidsvermeerderende technologische vooruitgang (labor-augmenting technological progress): Arbeidsvermeerderende technologische vooruitgang (labor-augmenting technological progress): Verbeteringen van de productiemogelijkheden die de effici¨entie van arbeid doen toenemen. g. Mundell-Flemingmodel: Het IS − LM -model voor een kleine open economie. h. Imperfecte-informatiemodel (imperfect-information model ): Het model van het geaggregeerd aanbod dat de nadruk legt op het feit dat individuen niet steeds het algemeen prijspeil kennen omdat ze niet de prijzen van alle goederen en diensten in een economie kunnen waarnemen. i. Rationele verwachtingen (rational expectations): Een benadering die veronderstelt dat mensen alle informatie—inbegrepen informatie over het huidige en toekomstige beleid— optimaal gebruiken om de toekomst te voorspellen j. Tijdsinconsistentie (time inconsistency): De neiging van beleidsmakers om nieuwe regels of beleidsvormen vooraf aan te kondigen om daardoor de verwachtingen van private beslissers te be¨ınvloeden, en dan—eens de private beslissers hun verwachtingen hebben gevormd en hun gedragingen daarop hebben gebaseerd—een ander beleid te voeren.
8