Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2007-2008 Eerste Examenperiode
Fysieke gezondheid bij werknemers: Test van het triple match principe Scriptie neergelegd tot het behalen van de graad van Licentiaat in de Psychologie, optie Bedrijfspsychologie en Personeelsbeleid door Elien Martens
Promotor: Prof. P. Vlerick Begeleiding: Lic. B. Van de Ven
Ondergetekende, Elien Martens, geeft toelating tot de raadpleging van de scriptie door derden.
Fysieke Gezondheid Werknemers
I
Abstract
Welzijn op het werk wordt een alsmaar belangrijker thema waar men op de werkvloer rekening mee moet houden en acties voor moet opzetten. De dimensies van het welzijn van de werknemer zijn de fysieke gezondheid en cognitief en emotioneel welzijn. Er werd in deze scriptie nadruk gelegd op de fysieke dimensie van het Demand-Induced Strain Compensation (DISC) Model. Deze scriptie beoogt aan de hand van het drievoudige matching principe van het DISC Model zicht te krijgen op de manier waarop kenmerken van de job, taakeisen en hulpbronnen, met elkaar interageren om fysieke gezondheidsklachten te ontwikkelen dan wel te voorkomen. Specifiek werd nagegaan of men hoge fysieke taakeisen in het werk kan compenseren door het benutten van fysieke werkbronnen om zo fysieke gezondheidsklachten te minimaliseren. Bovendien werd er exploratief onderzocht of de andere dimensies van het DISC Model, de cognitieve en emotionele dimensie, eveneens een invloed uitoefenen op de fysieke gezondheid van de werknemer. In deze scriptie werd fysieke gezondheid geoperationaliseerd door vijf verschillende fysieke gezondheidsklachten. Het betreft een algemene maat voor somatische klachten en vier zones aan het bewegingsapparaat: nekpijn, pijn aan de onderrug, aan de ellebogen en als laatste pijn aan de handen. Dit alles werd onderzocht door middel van een cross-sectionele studie onder 246 werknemers uit de automobielsector. Er werd voor deze sector gekozen omwille van de sterke aanwezigheid van fysieke stressoren in het werk. Uit de resultaten van een hiërarchische multipele regressieanalyse bleek in grote lijnen verdere empirische evidentie voor het (fysieke) drievoudige matching principe van het DISC Model. Uitgaande van deze bevindingen werden enkele aanbevelingen uitgeschreven voor de theorie en de praktijk.
Fysieke Gezondheid Werknemers
II
Voorwoord "Education's purpose is to replace an empty mind with an open one." -Malcolm Forbes-
Het schrijven van een scriptie betekende een grote uitdaging voor mij maar het heeft me veel voldoening geschonken. Ik zie het dan ook als een bekroning van een wetenschappelijke opleiding. Doorheen dit boeiende, leerrijke proces met tevens veel vallen en opstaan, kon ik steeds rekenen op verschillende mensen uit mijn omgeving. Dankzij hun hulp en steun heb ik deze scriptie tot een goed einde kunnen brengen. Graag wil ik deze mensen van harte bedanken. In het bijzonder richt ik mijn dank aan mijn thesisbegeleider Bart Van de Ven voor de uitstekende begeleiding en de altijd snelle en kritische feedback. Ook mijn promotor Prof. P. Vlerick wil ik graag bedanken voor de bijdrage die hij leverde en de interessante inzichten en perspectieven die hij me bood tijdens zijn lessen en scriptieseminaries. Tevens een speciaal woord van dank voor de mensen die het mogelijk maakten om mijn vragenlijsten te verdelen over Volvo Cars Gent. Dit zijn in het bijzonder Jürgen Blondeel, Gert Dekeyser, Mieke Goeminne en Johan Vanhulle. Bedankt om op een gedreven wijze vragenlijsten te verspreiden en te verzamelen. Natuurlijk ook aan iedereen die de tijd genomen heeft om de vragenlijst in te vullen een grote dankjewel! Een dikke merci aan de twee personen die mijn thesis nauwgezet nagelezen hebben: Peter Lambert en Stijn Notebaert. Tot slot wil ik heel graag mijn ouders en mijn vriend Peter bedanken. Niet enkel tijdens mijn thesis stonden ze voor mij klaar, maar tijdens de vijf jaren van mijn studies was hen nooit iets te veel.
"La reconnaissance est la mémoire du cœur." -Jean Baptiste Massieu-
Fysieke Gezondheid Werknemers
III
Inhoudstafel Inleiding Theoretische achtergrond
1
2
Het Demand-Control-Support Model en het Effort-Reward Imbalance Model
3
Het Demand-Induced Strain Compensation Model
6
Non-Matches
10
De automobielsector
13
Hypotheses Methode
15 16
Onderzoeksdesign en onderzoeksgroep
16
Meetinstrumenten
17
Data-analyse
21
Resultaten Onderzoeksvraag 1: Triple Match
22
27
Physical Health Questionnaire (PHQ)
27
Problemen aan het bewegingsapparaat: Nek
27
Problemen aan het bewegingsapparaat: Onderrug
28
Problemen aan het bewegingsapparaat: Ellebogen
28
Problemen aan het bewegingsapparaat: Handen
29
Onderzoeksvraag 2: Non-Matches
31
Physical Health Questionnaire (PHQ)
31
Problemen aan het bewegingsapparaat: Nek
31
Problemen aan het bewegingsapparaat: Onderrug
33
Problemen aan het bewegingsapparaat: Ellebogen
35
Problemen aan het bewegingsapparaat: Handen
35
Discussie Theoretische Implicaties
36
36
Onderzoeksvraag 1: Triple Match
36
Onderzoeksvraag 2: Non-Matches
38
Methodologische Beperkingen
43
Aanbevelingen voor de Theorie en de Praktijk
44
Conclusie van deze scriptie
46
Referenties
47
Bijlagen
52
Fysieke Gezondheid Werknemers
IV
Overzicht van de tabellen en figuren
Tabellen Tabel 1. Psychometrische kenmerken van de meeschalen (n = 246)
23
Tabel 2. Pearson intercorrelaties (n = 246)
24
Tabel 3. Hiërarchische multipele regressieanalyses van cognitieve, emotionele en fysieke taakeisen en hulpbronnen en diens interacties op PHQ, nek, onderrug, ellebogen en handen (n = 246)
26
Tabel 4. Overzicht van de resultaten van de hiërarchische multipele regressieanalyses van cognitieve, emotionele en fysieke taakeisen en hulpbronnen en diens interacties op PHQ, nek, onderrug, ellebogen en handen (n = 246)
37
Figuren Figuur 1. Het DISC Model
6
Figuur 2. Het drievoudige matching principe (de Jonge & Dormann, 2006)
8
Figuur 3. Triple match effect: het interactie-effect van fysieke taakeisen en fysieke hulpbronnen op pijn aan de ellebogen
29
Figuur 4. Triple match effect: het interactie-effect van fysieke taakeisen en fysieke hulpbronnen op pijn aan de handen
30
Figuur 5. Interactie-effect van cognitieve taakeisen en cognitieve hulpbronnen op de somscore van de PHQ
31
Figuur 6. Interactie-effect van emotionele taakeisen en emotionele hulpbronnen op nekpijn
32
Figuur 7. Interactie-effect van fysieke taakeisen en cognitieve hulpbronnen op nekpijn
33
Figuur 8. Interactie-effect van cognitieve taakeisen en cognitieve hulpbronnen op pijn in de onderrug
34
Figuur 9. Interactie-effect van emotionele taakeisen en emotionele hulpbronnen op pijn in de onderrug
34
Figuur 10. Interactie-effect van emotionele taakeisen en emotionele hulpbronnen op pijn aan de ellebogen
35
Fysieke Gezondheid Werknemers
1
Inleiding
Welzijn op het werk is een maatschappelijk belangrijk thema. In België is er een CAO van kracht die de preventie van stress op het werk verplicht. Deze CAO vormt een onderdeel van de ‘Wet Welzijn’. Deze CAO nr. 72, van 30 maart 1999, omschrijft het begrip stress als ‘door een groep van werknemers als negatief ervaren toestand die gepaard gaat met klachten of disfunctioneren in lichamelijk, psychisch en/of sociaal opzicht en die het gevolg is van het feit dat werknemers niet in staat zijn om aan de eisen en verwachtingen die hen vanuit de werksituatie gesteld worden te voldoen’. Verder bepaalt deze CAO hoe een werkgever aan preventie van stress kan doen en definieert tevens de rol van de werknemers en hun vertegenwoordigers in dit verband. Door van Horn, Taris, Schaufeli en Schreurs (2004) wordt welzijn op het werk multidimensioneel benaderd, meerbepaald wordt het welzijn beschreven aan de hand van vijf dimensies. Een eerste dimensie is de affectieve dimensie die emotionele uitputting, jobsatisfactie en organisatiebetrokkenheid inhoudt. Professioneel welzijn is een tweede dimensie die staat voor aspiratie, autonomie en competentie. Een derde is de sociale dimensie waarvan depersonalisatie en sociale relaties op het werk een onderdeel vormen. De cognitieve dimensie is de vierde en staat voor het cognitief functioneren van de werknemer. Als laatste is er de psychosomatische dimensie. Deze houdt psychosomatische klachten in zoals hoofdpijn en rugpijn. Omdat fysieke gezondheidsklachten vaak teruggebracht kunnen worden tot ongunstige werkomstandigheden zoals lange werkuren (Van der Hulst, 2003) of hoge taakeisen en/of lage jobcontrole (de Lange, Taris, Kompier, Houtman, & Bongers, 2003), is deze dimensie terecht een onderdeel van welzijn op het werk. In deze scriptie zal de nadruk liggen op de laatst genoemde dimensie, het psychosomatische aspect van welzijn op het werk. Deze dimensie wordt in deze studie geoperationaliseerd door fysieke gezondheidsklachten meerbepaald een algemene maat voor somatische klachten (PHQ: Physical Health Questionnaire) en problemen aan het bewegingsapparaat, meer specifiek: nek, onderrug, ellebogen en handen. Deze invalshoek wordt gekozen omdat fysieke gezondheidsklachten bij werknemers tengevolge van het uitoefenen van hun job een vaak voorkomend probleem is. Fysieke gezondheidsklachten zijn uiteraard nadelig voor de gezondheid van de individuele
Fysieke Gezondheid Werknemers
2
werknemer maar zijn ook nadelig voor de onderneming op financieel vlak; niet enkel omdat zo het absenteïsmecijfer van de onderneming stijgt maar ook omdat de werknemer ten gevolge van gezondheidsproblemen minder goed presteert. De ernst van het onderwerp blijkt uit een Europese rondvraag bij 16.000 werknemers waarvan 30% rapporteert dat werkactiviteiten de hoofdoorzaak vormen van hun gezondheidsproblemen (Merllié & Paoli, 2001, zoals geciteerd in de Jonge & Dormann, 2003). De drie meest genoemde gezondheidsproblemen zijn rugpijn (30%), stress (28%) en vermoeidheid (20%). Niet enkel uit deze Europese rondvraag blijkt een verband te bestaan tussen werken en gezondheidsproblemen maar ook in de literatuur is hiervoor empirische evidentie terug te vinden. Algemeen worden in de literatuur fysieke gezondheidsklachten gerelateerd aan de twee hoofdkenmerken van een job, namelijk taakeisen en hulpbronnen (Hobfoll, 2001). Indien er door de werknemer een disbalans gepercipieerd wordt tussen taakeisen en hulpbronnen, leidt dit tot een veeleisende toestand die psychologisch en fysiek disfunctioneren als gevolg kan hebben. Voorbeelden hiervan kunnen burnout, depressie, hartziektes en spierziektes zijn (Hoogendoorn, van Poppel, Bongers, Koes & Bouter, 2000). Meer specifiek heeft onderzoek aangetoond dat blootstelling aan deze veeleisende toestand geassocieerd is met een onderdrukt immuunsysteem (O’Leary, 1990), een verhoogd risico op infectieziektes (Cohen & Williamson, 1991), spierklachten (Lundberg et al., 1999), astma en een verhoogd risico op hartaanvallen (Quick, Quick, Nelson & Hurrell, 2001) en psychosomatische stoornissen (Halbelseben & Buckley, 2004). Deze disbalans kan eveneens tot uiting komen in een emotionele en/of cognitieve dimensie (cf. supra). Doelstelling van deze studie is om na te gaan in welk mate en op welke manier taakeisen en hulpbronnen ons kunnen helpen om fysieke gezondheidklachten te verklaren en hoe we de fysieke gezondheidsklachten bij werknemers kunnen reduceren en voorkomen.
Theoretische achtergrond Om de relatie tussen taakeisen en hulpbronnen enerzijds en fysieke gezondheidsproblemen anderzijds te verklaren werden in de literatuur verschillende onderzoeksmodellen ontwikkeld met elk hun eigen verklaringskracht. Deze
Fysieke Gezondheid Werknemers
3
onderzoeksmodellen verschillen echter in de theoretische invulling die men geeft aan taakeisen en hulpbronnen en over hoe deze concepten een effect uitoefenen op fysieke gezondheidsklachten, met andere woorden hoe deze met elkaar interageren. Met betrekking tot dit laatste verschil zijn er modellen waarbij de taakeisen en hulpbronnen elk een additief effect uitoefenen of met andere woorden de taakeisen en hulpbronnen leveren elk onafhankelijk van elkaar een effect op fysieke gezondheidsklachten. Of er kan sprake zijn van een interactie-effect waarbij het effect van hoge taakeisen op fysieke gezondheidsklachten gemodereerd wordt door de beschikbare hulpbronnen (Cooper, Dewe, & O’Driscoll, 2001). De onderzoeksmodellen met een interactie-effect kunnen dan nogmaals opgedeeld worden naargelang de verklaring die men geeft aan het voorkomen van dat interactie-effect. De twee mogelijke verklaringen zijn gerelateerd aan de concepten van Lazarus en Folkman (1984), namelijk primaire appraisal en secundaire appraisal (zoals geciteerd in de Jonge & Dormann, 2003). Primaire appraisal stelt dat hulpbronnen de relatie tussen taakeisen en fysieke gezondheidsklachten verzwakken doordat de hulpbronnen ervoor zorgen dat de taakeisen als minder belastend gepercipieerd worden. Secundaire appraisal is de tweede mogelijke verklaring: hulpbronnen zorgen ervoor dat men met de taakeisen beter kan omgaan. Twee prominente modellen binnen het onderzoek naar fysieke gezondheidsklachten ten gevolge van het werk zijn het Demand-Control-Support (DCS) Model van Karasek (Johnson & Hall, 1988; Karasek, 1979; Theorell & Karasek, 1996) en het Effort-Reward Imbalance (ERI) Model van Siegrist (1996). Beide modellen gaan uit van een interactie-effect, het ERI Model kan als voorbeeld dienen van primaire appraisal en het DCS Model steunt op secundaire appraisal. Een derde model dat in deze scriptie belicht wordt, is het Demand-Induced Strain Compensation (DISC) Model van de Jonge en Dormann (2008). Het is een recent ontwikkeld model dat een antwoord biedt op de kritieken en tekortkomingen van de twee hierboven genoemde modellen.
Het Demand-Control-Support Model en het Effort-Reward Imbalance Model Het Demand-Control-Support Model (Johnson & Hall, 1988; Karasek, 1979; Theorell & Karasek, 1996) legt de nadruk op de controlemogelijkheden van de werknemer in zijn werk. De term controlemogelijkheden kan omschreven worden als de controle van een
Fysieke Gezondheid Werknemers
4
werknemer over zijn taken en zijn gedrag: op welke manier hij of zij het werk uitvoert, in welk tempo en in welke volgorde (Karasek, 1979). Volgens dit model worden fysieke gezondheidsklachten zoals cardiovasculaire klachten voornamelijk veroorzaakt door de combinatie van hoge taakeisen en weinig controlemogelijkheden. Interessant aan het model is dat het tevens voorspelt onder welke condities werknemers optimaal presteren. Het model zegt namelijk dat indien er voldoende controlemogelijkheden zijn de werknemer in staat is adequaat met werkdruk om te gaan, waardoor deze als uitdagender ervaren kan worden. Verder laat onderzoek zien dat tekortkomingen in sociale steun de negatieve gezondheidseffecten van werkdruk en controlemogelijkheden versterken (Johnson & Hall, 1988). Controlemogelijkheden en sociale steun kunnen binnen dit model gezien worden als de beschikbare hulpbronnen. Zijn deze hulpbronnen niet voorhanden, kan er niet adequaat omgegaan worden met de taakeisen en zorgen deze voor fysieke klachten. Deze verklaring komt overeen met het concept van secundaire appraisal. Het Effort-Reward Imbalance Model van Siegrist (1996) beklemtoont de beloningsstructuur van het werk. Indien de werknemer zware inspanningen of taakeisen moet verrichten en daartegenover een lage beloning staat, kan dit een negatieve invloed hebben op de gezondheid van de werknemer. Men noemt een dergelijke toestand in de literatuur een ‘high effort – low reward imbalance’. Onder beloningen kunnen de volgende zaken verstaan worden: geld, waardering, zekerheid en carrièremogelijkheden. Door het ontvangen van beloningen, worden taakeisen op een andere manier gepercipieerd en worden ze als minder belastend beschouwd. Deze verklaring sluit aan bij het begrip primaire appraisal. Verder veronderstelt het ERI Model dat persoonskenmerken een modererende rol spelen in de relatie tussen werk en gezondheid. Vooral het kenmerk overcommitment wordt belicht. Werknemers, gekenmerkt door overcommitment, percipiëren dat ze veel inspanningen verrichten die niet beloond worden. Overcommitment versterkt op deze manier het ervaren van een disbalans tussen de taakeisen (geleverde inspanning) en de hulpbronnen (beloning). Ondanks het feit dat deze twee modellen toonaangevend zijn binnen het onderzoek naar fysieke gezondheidsklachten tengevolge van het werk, zijn ze niet vrij van kritiek. De twee modellen kunnen beschouwd worden als compensatiemodellen die steunen op zelfregulatieprocessen, waarbij een balans tussen taakeisen en hulpbronnen
Fysieke Gezondheid Werknemers
5
in de werkomgeving de beste uitkomst biedt voor de werknemer. De beide modellen blijven echter algemeen over hun balans- en disbalansprincipe en reiken geen specifiek mechanisme aan hoe taakeisen gecompenseerd moeten worden door hulpbronnen. Taris, Kompier en Wielenga-Meijer (2006) omschrijven dit type modellen als black box modellen: er gaat iets in en er komt iets uit, maar ze verklaren niet wat er in de black box gebeurt. Een tweede kritiek is dat de conceptualisatie van de kernconcepten van beide modellen theoretisch niet duidelijk omschreven worden. Een derde tekortkoming is dat zowel het DCS Model als het ERI Model geen aandacht besteden aan de steeds toenemende emotionele taakeisen in het werk en dit ondanks de sterke toename van de dienstensector. Een samenvattende en belangrijke kritiek die voortbouwt op de laatst genoemde tekortkoming, werd geformuleerd door Houtman en Smulders (2003): bij beide modellen worden enkel psychologische taakeisen, sturingsmogelijkheden en beloningen betrokken om stress te verklaren. Er moet echter ook rekening gehouden worden met een breder palet aan taakeisen zoals complexiteit, onvoorspelbaarheid en emotionele en fysieke belasting. Een daarbij aansluitende kritiek is dat de empirische evidentie voor deze twee modellen niet consistent is. Een belangrijke reden, en het is hierop dat Houtman en Smulder (2003) alludeerden, waarom zo weinig studies modererende effecten vinden is omdat men uitgaat van unidimensionaliteit van de concepten; de concepten in de twee voorgaande modellen hebben maar één dimensie, een psychische dimensie. Met deze unidimensionele benadering wordt verondersteld dat alle typen hulpbronnen een bufferende werking hebben op de gevolgen van alle typen taakeisen. Door deze unidimensionaliteit wordt de impact en de werking van specifieke elementen van de hulpbronnen op taakeisen onderkend. Daartegenover staat multidimensionaliteit: een concept bestaat uit meerdere dimensies. Bijvoorbeeld, het hierboven vermeld welzijn van de werknemer volgens van Horn et al. (2004), is een multidimensioneel concept met vijf dimensies. Een andere conceptualisatie van het welzijn van de werknemer is volgens Koslowski (1998) eveneens een multidimensioneel concept zij het met drie dimensies. Het houdt niet enkel een fysieke dimensie in maar ook een cognitieve (bijvoorbeeld minder actief leergedrag vertonen) en een emotionele dimensie (bijvoorbeeld emotionele uitputting). De zelfde opsplitsing kan ook gemaakt worden bij hulpbronnen en taakeisen (cf. infra).
Fysieke Gezondheid Werknemers
6
Het Demand-Induced Strain Compensation Model Het DISC Model, ofwel het Demand-Induced Strain Compensation Model van de Jonge en Dormann (2008), probeert tegemoet te komen aan bovenstaande kritieken. Het model, zie Figuur 1, is een samenvoeging van het DCS Model van Karasek (1979) en het ERI Model van Siegrist (1996). Het DISC Model heeft beide modellen geïntegreerd door het unificeren van gelijkaardige principes en de afscheiding van verschillende invalshoeken.
emotionele taakeisen
emotionele reacties emotionele hulpmiddelen
cognitieve taakeisen
cognitieve reacties
gezondheid & well-being
cognitieve hulpmiddelen
fysieke taakeisen
fysieke reacties fysieke hulpmiddelen
Figuur 1. Het DISC Model Net zoals bij de twee hierboven vermelde modellen is ook bij het DISC Model zelfregulatie de invalshoek. Zelfregulatie is een proces waarmee we vaak in ons leven mee te maken hebben en heeft te maken met processen die nodig zijn om een bepaald doel te bereiken. Zo moet ons lichaam de temperatuur, de hoeveelheid vocht en de energievoorraad reguleren afhankelijk van de behoefte op dat moment. Handhaving van iedere kritische parameter betekent dat het lichaam op het juiste moment in contact moet komen met de overeenkomstige hulpbron, in dit voorbeeld kleding, water en voedsel. Het proces waarmee deze kritische parameters worden gehandhaafd wordt doorgaans homeostatische zelfregulatie genoemd (cf. infra). Deze zelfregulatieprocessen verklaren volgens het DISC Model hoe en waarom werknemers veeleisende werkomstandigheden kunnen compenseren. Volgens dit model zullen hoge
Fysieke Gezondheid Werknemers
7
taakeisen, indien niet gecompenseerd met matchende - van dezelfde dimensie hulpbronnen, de gezondheid van de werknemer negatief gaan beïnvloeden. Toegepast op de fysieke gezondheid, zullen vooral de fysieke taakeisen en fysieke hulpbronnen hierop van invloed zijn. Verder voorspelt het model groei bij de werknemer, actief leren en beter presteren indien er een goede balans is tussen de specifieke taakeisen en matchende hulpbronnen. Het DISC Model is opgebouwd rond drie centrale concepten die multidimensioneel worden ingevuld: taakeisen (job demands), hulpbronnen (job resources) en werkgerelateerde effectmaten. In de context van dit model worden taakeisen gedefinieerd als de mate waarin de werkomgeving stimuli bevat die fysieke, emotionele en/of cognitieve inspanning vereisen (Jones & Fletcher, 1996, zoals geciteerd in de Jonge et al., 2007). Taakeisen zijn dus die zaken die gedaan moeten worden en veelal in een welbepaald tijdsbestek. Hulpbronnen in het werk verwijzen naar cognitief-energetische reservoirs in het werk die verbruikt worden om de te leveren inspanning binnen de grenzen van homeostatische regulatie te houden (Hobfoll, 2001). Deze hulpbronnen kunnen door de werknemer gebruikt worden omwille van drie redenen. Een eerste is ter regulering dan wel vermindering van de taakeisen. Als tweede om persoonlijke en/of werkdoelen te bereiken. En als laatste ter stimulering van persoonlijke groei en ontwikkeling van vaardigheden. Werkgerelateerde effectmaten verwijzen naar de positieve en negatieve gevolgen van combinaties tussen taakeisen en hulpbronnen. Net zoals bij de taakeisen en hulpbronnen zijn er emotionele, cognitieve en fysieke effectmaten die op hun beurt allen invloed hebben op de algemene gezondheid en het algemeen welbevinden van de werknemer. Vier principes zijn de basis van het DISC Model. De multidimensionaliteit van de concepten, het drievoudige matchingprincipe, het compensatieprincipe en het balansprincipe. In deze scriptie zullen enkel de eerste twee principes behandeld worden. Voor een uitvoerige beschrijving van de overige principes wordt verwezen naar de Jonge en Dormann (2007). Een eerste principe is de multidimensionaliteit van de concepten en komt tegemoet aan een kritiek op het DCS Model en ERI Model. Bij het DISC Model gaat men ervan uit dat taakeisen, hulpbronnen en de effectmaten elk een fysiek of gedragsmatig, emotioneel en cognitief element bevatten. Zo kunnen taakeisen,
Fysieke Gezondheid Werknemers
8
hulpbronnen en effectmaten primair fysiek zijn, ofwel emotioneel ofwel cognitief. Fysieke taakeisen wordt binnen het DISC Model omschreven als de statische en dynamische inspanning van ons houdings- en bewegingsapparaat om de taak uit te voeren, bijvoorbeeld het verplaatsen van een doos. Ergonomische middelen kunnen als een voorbeeld dienen voor fysieke hulpmiddelen. Voorbeelden van fysieke effectmaten zijn rugpijn, hoofdpijn, slaapproblemen of in het algemeen negatieve lichaamssensaties. Emotionele taakeisen staan voor het tonen van emoties die niet overeenkomen met de gevoelens tijdens interpersoonlijke interacties op het werk, bijvoorbeeld tijdens het omgaan met veeleisende cliënten. Deze taakeisen worden omschreven als de emoties die in het geding zijn bij de taakuitvoering. Een voorbeeld van een emotioneel hulpmiddel is het krijgen van sympathie van collega’s, en een voorbeeld van een emotionele effectmaat kan emotionele uitputting of burnout zijn. Cognitieve taakeisen hebben betrekking op de hoeveelheid informatieverwerkende capaciteit die nodig is om de taak uit te voeren, bijvoorbeeld het bedenken van een oplossing voor een probleem. Collega’s die informatie geven of een rekenmachine is een voorbeeld van een cognitief hulpmiddel. Een voorbeeld van een cognitieve effectmaat is het verlies van creativiteit op het werk.
Figuur 2. Het drievoudige matching principe (de Jonge & Dormann, 2006) Een tweede principe van het DISC Model is het drievoudige matching principe of het triple match principle. Dit principe is gevisualiseerd in Figuur 2. Dit principe stelt
Fysieke Gezondheid Werknemers
9
voorop dat taakeisen, hulpbronnen en werkgerelateerde effectmaten sterker met elkaar geassocieerd zijn indien deze op gelijksoortige dimensies en bij hetzelfde type processen een rol spelen. Bijvoorbeeld, hoge fysieke taakeisen en een gebrek aan fysieke hulpbronnen zal het sterkst gerelateerd zijn aan fysieke gezondheidsklachten. Meer concreet: een mechanische tilarm is het best in staat om de relatie tussen het tillen van een zwaar object en rugklachten te modereren. Het drievoudige matching principe is gegroeid uit het idee van de double match of common kind en double match of extended kind. Als eerste kan er een match zijn tussen taakeisen en hulpbronnen, dit wordt een double match of common kind genoemd (Terry & Jimmieson, 1999, zoals geciteerd in de Jonge & Dormann, 2006). De tweede soort is een match tussen enerzijds de taakeisen of hulpbronnen en anderzijds de effectmaat wat een double match of extended kind genoemd wordt (Frese, 1999). Wanneer zowel de taakeisen, hulpbronnen als werkgerelateerde effectmaten van eenzelfde dimensie zijn, spreekt men van een triple-match of een drievoudige match (de Jonge & Dormann, 2006). Omdat het DISC-model pas recent ontwikkeld werd en nog relatief weinig onderwerp geweest is van studies, is de theoretische status en praktische relevantie van het model nog niet duidelijk. Een overzicht van empirische studies over het DISC Model, gepubliceerd door de Jonge en Dormann (2007), toont wel dat de combinatie van specifieke taakeisen en matchende hulpbronnen de hoogste predictieve validiteit kent met betrekking tot cognitieve, emotionele en fysieke uitkomstmaten. Meer specifiek blijkt dat 73% van de studies empirische ondersteuning bieden voor het drievoudige matching principe. Als we kijken naar het testen van het triple match principe voor de fysieke dimensie zien we echter dat slechts twee van de zeven cross-sectionele studies en een panelstudie een significante fysieke triple match interactie vond. Desondanks ondersteunen de huidige studies dat het meer waarschijnlijk is dat fysieke hulpmiddelen de relatie zullen modereren tussen fysieke taakeisen en fysieke uitkomstmaten, hetgeen in de lijn ligt van het drievoudige matching principe. We kunnen uit de studie van de Jonge en Dormann (2007) concluderen dat tot op heden de resultaten het meest consistent zijn voor een cognitieve of een emotionele match en minder voor een fysieke match. Een mogelijke reden hiervoor is dat de focus van de
Fysieke Gezondheid Werknemers
10
fysieke effectmaat in de studies te nauw gehouden werd. In alle studies werd de fysieke effectmaat enkel geoperationaliseerd door problemen aan het bewegingsapparaat en werden psychosomatische klachten niet in beschouwing genomen (e.g., de Jonge et al., 2004; de Jonge & Dormann, 2006). Daarom werden in het kader van deze scriptie fysieke gezondheidsklachten ruimer gezien en werden fysieke gezondheidsklachten bekeken als een overkoepelend begrip voor vijf variabelen. Meer specifiek zal bij de proefpersonen een algemene maat voor somatische klachten afgenomen worden waarvan kwaliteit van de slaap, hoofdpijn, digestieve problemen en infecties op de luchtwegen de dimensies zijn. Daarnaast worden ook problemen aan het bewegingsapparaat opgenomen omdat deze klachten volgens Bernard (1997) (zoals geciteerd in Hollmann, Heuer & Schmidt, (2001)) de meest frequente redenen zijn voor het thuisblijven van werk in vele geïndustrialiseerde landen. In deze studie zal meer specifiek gekeken worden naar klachten aan de nek, onderrug, ellebogen en handen bevraagd die onder de noemer ‘problemen aan het bewegingsapparaat’ geplaatst worden. Dit betoog brengt ons bij het poneren van de eerste onderzoeksvraag van deze studie. Onderzoeksvraag 1: Fysieke gezondheidsklachten zijn negatief geassocieerd met fysieke taakeisen en deze relatie wordt gemodereerd door matchende fysieke hulpbronnen. Meer specifiek verwachten we dat de positieve relatie tussen fysieke taakeisen en fysieke gezondheidsklachten verzwakt zal worden door de beschikbaarheid van fysieke hulpbronnen.
Non-Matches Uit het overzicht van empirische studies over het DISC Model gepubliceerd door de Jonge en Dormann (2007) zien we dat met betrekking tot de fysieke effectmaten, niet enkel fysieke taakeisen en fysieke hulpbronnen een invloed hierop hebben. In een aantal genoemde studies kwamen er ook matches of double kind en matches of common kind voor. Deze interacties noemt men cross-domein interacties. Een voorbeeld hiervan is een cognitieve hulpbron die de relatie modereert tussen een cognitieve taakeis en een fysieke effectmaat. Homeostatische regulatieprocessen liggen aan de basis van het drievoudige matching principe en verklaren tevens waarom er ook cross-domein
Fysieke Gezondheid Werknemers
11
interacties kunnen voorkomen. Als we een voorbeeld nemen aan het immuunsysteem zien we dat homeostatische processen instaan voor het activeren van interne hulpbronnen zoals hormonen om zo terug een evenwicht te bereiken (Lekander, 2002). Door evolutionaire processen is het daarbij meer aannemelijk dat het immuunsysteem functionele stoffen vrijgeeft dan disfunctionele. Dit idee kan ook toegepast worden op de werkvloer (e.g., Vancouver, 2000). Functionele homestatische processen op het werk houden zelfregulatieprocessen in die proberen tegemoet te komen aan een toestand van psychologische disbalans veroorzaakt door de verhouding van taakeisen en hulpbronnen (cf. Pomaki & Maes, 2002). Men veronderstelt hierbij dat taakeisen eerst aangepakt worden met gemakkelijke en beschikbare interne matchende hulpbronnen. Indien deze uitgeput zijn, of niet meer aanwezig, gaat de werknemer op zoek naar externe matchende hulpbronnen. Als deze eveneens niet meer beschikbaar zijn, kan het individu op zoek gaan naar andere hulpbronnen of met andere woorden non-matchende hulpbronnen. We kunnen concluderen dat interne matchende hulpbronnen het meest effectief zijn in het weerstand bieden tegen matchende taakeisen, daarna de externe matchende hulpbronnen, en als laatste de non-matchende hulpbronnen. Als we dit concreet toepassen op fysieke gezondheidsklachten zoals rugpijn (fysieke effectmaat) door lang stil te zitten op een bureaustoel (fysieke taakeis) wordt dit best eerst aangepakt door de houding aan te passen (interne fysieke hulpbron), indien dit niet helpt of de werknemer heeft hier geen kennis over kan hij beroep doen op een ergonomische stoel (externe fysieke hulpbron). Kan dit eveneens niet gebruikt worden dan kan men sociale steun zoeken door er eens over te praten met collega’s (niet-fysieke hulpbron). Indien er matchende hulpbronnen aanwezig zijn, zullen we een triple match vinden. Zijn deze er niet kunnen we een double match interactie verwachten en dus een crossdomein effect. Het zal dus niet zo zijn dat fysieke taakeisen altijd aangepakt kunnen worden door fysieke hulpbronnen omdat deze uitgeput kunnen zijn of gewoon niet aanwezig zijn. Hieruit kunnen we het volgende concluderen: uitgaande van het proces van homestatische zelfregulatie betekent dat werknemers in het algemeen hulpbronnen proberen te activeren en zo mogelijk in te zetten. Echter, volgens het DISC Model is er sprake van functionele zelfregulatie: allereerst zullen matchende hulpbronnen ingezet worden (indien aanwezig), en pas daarna minder passende of zelfs niet-passende
Fysieke Gezondheid Werknemers
12
hulpbronnen. Het idee van match tussen taakeisen en hulpbronnen weerspiegelt aldus geen exclusief en rigide principe, maar is te beschouwen als een probabilistisch principe (cf. Frese, 1999). Als we kijken naar de empirische evidentie zien we dat de longitudinale studie van de Jonge en Dormann (2006) ondersteuning geeft voor het drievoudige matching principe met homeostatische processen als verklaring. In deze studie toonde men aan dat de waarschijnlijkheid op het vinden van significante interacties lineair gerelateerd is met de mate waarin er een match is tussen de concepten. Wanneer er een triple match was, waren 33% van de interacties significant terwijl er slechts 17% procent van de interacties significant waren ingeval van een double match (zowel common match als extended match) en 0% procent ingeval er geen match was. Deze effecten werden vooral gevonden bij de fysieke en emotionele dimensies. De conclusie uit deze studie is dat het meer waarschijnlijk is dat fysieke hulpbronnen aangewend zullen worden ter compensatie bij fysieke taakeisen, eerder dan cognitieve of emotionele hulpbronnen. Kunnen deze niet gebruikt worden, zal men beroep doen op hulpbronnen uit een andere dimensie. Het blijkt echter ook uit de wetenschappelijke literatuur dat niet enkel fysieke taakeisen en hulpbronnen een invloed hebben op fysieke gezondheidsklachten maar ook de cognitieve en emotionele dimensies er een effect op hebben. Zo stellen de Jonge en Dormann (2003) dat vele taakeisen, hulpbronnen en stressprocessen en dus ook de fysieke taakeisen en hulpbronnen, een emotionele component bevatten. Ook concepten die een eerste indruk opwekken emotievrij te zijn (bijvoorbeeld een fysieke gezondheidsklacht zoals kortademigheid), zijn vaak vergezeld door emoties (bijvoorbeeld angst) wat de ervaring van de fysieke klacht beïnvloedt. Verder blijkt uit systematische reviews van Ariëns et al. (2001) en Hoogendoorn et al. (2001) dat fysieke werkfactoren inderdaad belangrijk zijn voor fysieke gezondheidsklachten maar daarnaast werd door hen eveneens bewijs gevonden dat psychosociale werkfactoren een rol van betekenis spelen bij fysieke gezondheidsklachten. Psychosociaal heeft te maken met aspecten die op cognitief, emotioneel en sociaal vlak een invloed uitoefenen op de werknemer. Het bewijs voor specifieke psychosociale werkfactoren is nog niet sluitend maar men heeft wel gevonden dat het ontbreken van sociale steun in het werk een specifieke psychosociale risicofactor is voor lagerugklachten (Hoogendoorn, 2001) en
Fysieke Gezondheid Werknemers
13
voor nekpijn (Ariëns et al., 2001). Ariëns et al. (2001) vonden eveneens dat het hebben van hoog kwalitatieve taakeisen een relatie vertoonde met nekpijn. Verder hebben een aantal studies aangetoond dat er een significante relatie is tussen een lage regelruimte van de werknemer en nekpijn (e.g., Hales & Bernard; Johansson, zoals geciteerd in Ariëns et al. 2001). Andere onderzoeken hebben dan echter geen significante relatie gevonden (e.g., Bernard, Sauter, Fine, Petersen & Hales, 1994, zoals geciteerd in Ariëns et al., 2001). De non-matches brengt ons bij het stellen van de tweede onderzoeksvraag van deze scriptie. Onderzoeksvraag 2: Het betreft een exploratieve vraag daar er nog geen onderzoek gedaan is naar cross-domein interacties. We verwachten crossdomein interacties omdat ook de cognitieve en emotionele dimensie een effect kunnen uitoefenen op fysieke gezondheidsklachten en omdat fysieke hulpbronnen niet altijd gebruikt kunnen worden (bijvoorbeeld omdat deze niet aanwezig of uitgeput zijn).
De automobielsector Het DISC Model is deels een tegemoetkoming aan de sterke opkomst van de dienstensector door aandacht te besteden aan het daaraan gekoppelde emotioneel belastende werk (de Jonge et al., 2007). Daarom zijn de meeste studies die empirische evidentie willen vinden voor het DISC Model en zijn principes, voornamelijk verricht in de gezondheids- en de dienstensector. De assumpties en principes van het DISC Model zijn echter onafhankelijk van deze specifieke bedrijfssector opgesteld. Meer onderzoek in andere bedrijfssectoren en beroepsgroepen is dan ook noodzakelijk. Voor deze scriptie werd dan ook bewust gekozen om niet de sociale sector te nemen als doelgroep. Op die manier kan onderzocht worden of het DISC Model ook in een andere context standhoudt. Is het met andere woorden zo dat de centrale principes en processen van het DISC Model generaliseerbaar zijn naar andere sectoren, zoals de automobielsector die als doelgroep diende voor deze scriptie. Dit is een niet onbelangrijke wetenschappelijke vraag aangezien Pousette en Hanse (2002) konden aantonen dat psychosociale factoren een verschillende invloed hebben op stressgerelateerde (on)gezondheid over verschillende sectoren heen. Narayanan, Menon en
Fysieke Gezondheid Werknemers
14
Spector (1999) vonden eveneens dat stressoren en reacties verschillend zijn voor verscheiden beroepen. Het is dan ook mogelijk dat de relatie tussen werkkenmerken en fysieke gezondheidsklachten verschillend is in de sociale sector en de automobielsector. Toegepast op deze scriptie kan het zijn dat in de automobielsector vooral fysieke stressoren van belang zijn, terwijl in de sociale sector emotionele stressoren de belangrijkste rol spelen. Tot op heden werd het DISC Model nog niet getoetst voor werknemers uit de automobielsector. Deze scriptie gaat er vanuit dat het werk in de automobielsector minder emotioneel belastend en meer fysiek belastend is dan in de dienstensector doordat er in de automobielsector met materiaal en data gewerkt wordt terwijl in de sociale sector hoofdzakelijk met mensen wordt omgegaan. Hierdoor is de automobielsector een geschikte doelgroep om fysieke gezondheidsklachten op het werk te onderzoeken. Deze sector kan er dan ook alle belang bij hebben om inzicht te krijgen in de processen die verantwoordelijk zijn voor de gezondheidsklachten. De veronderstelling van deze scriptie wordt bevestigd in de literatuur waar vele studies vonden dat werknemers uit de automobielindustrie veel problemen aan het bewegingsapparaat rapporteerden, wat aangeeft dat het werk fysiek belastend is (Landsbergis, Cahill, & Schnall 1999; Fredriksson, Bildt, Hägg & Kilbom, 2001). Verder wordt werken aan een assembleerlijn, wat typerend is voor de automobielindustrie, traditioneel gekarakteriseerd door repetitief en monotoon werk met weinig variatie en weinig controlemogelijkheden op het werk. Dit wordt geassocieerd met een lage jobsatisfactie, hoog absenteïsme en verhoogde stressniveaus (Lundberg, Granqvist, Hansson, Magnusson & Wallin, 1989) en tevens met een verhoogd risico op problemen aan het bewegingsapparaat (Bongers, Dewinter, Kompier & Hildebrandt, 1993). In de praktijk zou het DISC Model kunnen bijdragen tot het reduceren van gezondheidklachten door inzicht te verschaffen in de relatie taakeisen, hulpbronnen en gezondheidsklachten. Indien de matching hypothese bevestigd wordt, kan het zijn nut bewijzen in deze industrie: werknemers die toegang hebben tot voldoende en matchende, in deze scriptie fysieke, hulpbronnen zullen minder gezondheidsklachten ervaren.
Fysieke Gezondheid Werknemers
15
Hypotheses De bovenstaande uiteenzetting en studies die de relatie tussen jobkenmerken en fysieke gezondheidsklachten onderzocht hebben, zorgen voor het poneren van twee onderzoeksvragen waarvan één onderzoeksvraag opgesplitst wordt in subhypothesen. Onderzoeksvraag 1: Bij werknemers uit de automobielsector zal de beschikbaarheid van fysieke hulpmiddelen de relatie modereren tussen fysieke taakeisen en fysieke gezondheidsklachten. Hypothese 1: De beschikbaarheid van fysieke hulpmiddelen zal de relatie modereren tussen fysieke taakeisen en zelfgerapporteerde somatische klachten (PHQ). Meer specifiek verwachten we bij werknemers uit de automobielsector, dat de positieve relatie tussen fysieke taakeisen en somatische klachten (PHQ) zijnde slaapproblemen, hoofdpijn, digestieve problemen en infecties op de luchtwegen, verzwakt zal worden door de beschikbaarheid van (matchende) fysieke hulpbronnen. Hypothese 2: De beschikbaarheid van fysieke hulpmiddelen zal de relatie modereren tussen fysieke taakeisen en zelfgerapporteerde pijnklachten in de nek. Meer specifiek verwachten we bij werknemers uit de automobielsector dat de positieve relatie tussen fysieke taakeisen en pijnklachten in de nek verzwakt zal worden door de beschikbaarheid van (matchende) fysieke hulpbronnen. Hypothese 3: De beschikbaarheid van fysieke hulpmiddelen zal de relatie modereren tussen fysieke taakeisen en zelfgerapporteerde pijnklachten in de onderrug. Meer specifiek verwachten we bij werknemers uit de automobielsector, dat de positieve relatie tussen fysieke taakeisen en pijnklachten in de onderrug verzwakt zal worden door de beschikbaarheid van (matchende) fysieke hulpbronnen. Hypothese 4: De beschikbaarheid van fysieke hulpmiddelen zal de relatie modereren tussen fysieke taakeisen en zelfgerapporteerde pijnklachten aan de ellebogen. Meer specifiek verwachten we bij werknemers uit de automobielsector, dat de positieve relatie tussen fysieke taakeisen en pijnklachten aan de ellebogen verzwakt zal worden door de beschikbaarheid van (matchende) fysieke hulpbronnen.
Fysieke Gezondheid Werknemers
16
Hypothese 5: De beschikbaarheid van fysieke hulpmiddelen zal de relatie modereren tussen fysieke taakeisen en zelfgerapporteerde pijnklachten aan de handen. Meer specifiek verwachten we bij werknemers uit de automobielsector, dat de positieve relatie tussen fysieke taakeisen en pijnklachten aan de handen verzwakt zal worden door de beschikbaarheid van (matchende) fysieke hulpbronnen. Onderzoeksvraag 2: We kunnen volgens de homeostatische processen, waarop het DISC Model gebaseerd is, cross-domein interacties verwachten met betrekking tot fysieke gezondheidklachten waarbij evenwel de hulpbronnen de positieve relatie tussen taakeisen en fysieke gezondheidsklachten verzwakken. Specifieke hypotheses worden hier niet geformuleerd aangezien het een exploratieve onderzoeksvraag betreft.
Methode
Onderzoeksdesign en onderzoeksgroep Deze studie is een cross-sectionele studie waarvan de gegevens verzameld zijn aan de hand van één vragenlijst die twee schalen over de fysieke gezondheid van de werknemer bevat en één schaal over de taakeisen en hulpbronnen die men ervaart in het werk. Deze vragenlijst werd samen met een begeleidende brief verdeeld onder 400 werknemers die tewerkgesteld zijn bij Volvo Cars Gent. In totaal hebben 246 personen de vragenlijst geretourneerd. Dit geeft een responsrate van 61%. De vragenlijsten werden verdeeld via de leidinggevenden die de vragenlijsten via de hiërarchische lijn verspreidden. Zowel arbeiders als bedienden mochten de vragenlijst invullen. Volvo Cars Gent is een bedrijf waar auto’s geproduceerd worden en waar 3900 arbeiders en 375 bedienden tewerkgesteld zijn. De steekproef bestaat uit 84% mannen en 16% vrouwen. 82% van de respondenten is arbeider, 18% is bediende. Van alle respondenten heeft 61% als hoogst behaald diploma het middelbaar onderwijs, 19% hoger onderwijs korte type, 10% hoger onderwijs van het lange type en 10% heeft een universitair diploma behaald. 94% van
Fysieke Gezondheid Werknemers
17
de respondenten werkte voltijds. Wat de leeftijd betreft situeert 6% zich tussen de 18 en 23 jaar, 15% tussen de 24 en 29 jaar, 23% tussen de 30 en 35 jaar, 26% tussen de 36 en 41 jaar, 16% tussen de 42 en 47 jaar, 11 % tussen de 48 en 53 jaar en 3% is 54 of ouder.
Meetinstrumenten Controlevariabelen. Leeftijd, geslacht en opleidingsniveau zijn als controlevariabelen opgenomen omdat deze geïdentificeerd zijn als mogelijke confounders tussen de relatie van jobkenmerken en uitkomstvariabelen (e.g., Schaufeli & Van Dierendonck, 2000 zoals geciteerd in de Jonge et al., 2004). Leeftijd wordt bevraagd als een continue variabele en geslacht wordt geoperationaliseerd als een dichotome variabele (man, vrouw). Opleidingsniveau wordt nagegaan door middel van 4 niveaus (universitair, hoge school lange type, hoge school korte type en middelbaar onderwijs). Verder is ook de functie van de respondenten bevraagd, heeft men moeten aanduiden of men als arbeider of als bediende tewerkgesteld is en hoeveel uren men per week werkt. Onafhankelijke variabelen. Als onafhankelijke variabelen werd gekozen voor cognitieve, emotionele en fysieke taakeisen en cognitieve, emotionele en fysieke hulpbronnen. De DISQ 2.0 NL maakt het mogelijk om de deze drie dimensies van taakeisen en hulpbronnen te bevragen. Deze vragenlijst is speciaal ontwikkeld om de constructen uit het DISC Model te meten. De auteurs van deze vragenlijst zijn de Jonge, Dormann, van Vegchel, Nordheim, Dollard, Cotton en van den Tooren. De vragenlijst werd het laatst aangepast in 2007 en bestaat in het Nederlands, Engels, Duits en het Japans. De DISQ bestaat uit 31 items met een vijfpuntschaal van 1 ‘(bijna) nooit’ tot 5 ‘(bijna) altijd’. Hoe hoger de somscore van de items, hoe meer cognitieve, emotionele of fysieke taakeisen of hulpbronnen gepercipieerd worden. Aan de respondent wordt gevraagd in welke mate een andere persoon (persoon X) na een jaar ervaring in eenzelfde functie als die van de respondent zich in bepaalde situaties zal bevinden. Door de gehanteerde instructie wordt getracht de respondent met enige afstand naar het eigen werk te laten kijken. Deze vragenlijst heeft tot nog toe veelbelovende psychometrische eigenschappen vertoond en de vooropgestelde driedimensionale structuur van taakeisen en hulpbronnen zijn bevestigd bij de bovenvermelde landen. De DISQ wordt tevens
Fysieke Gezondheid Werknemers
18
gebruikt in huidig onderzoek naar het DISC Model (van den Tooren & de Jonge, (in press)). Cognitieve taakeisen, processen die nodig zijn bij het verwerken van informatie (Hockey, 2000, zoals geciteerd in de Jonge et al., 2004), zijn geoperationaliseerd aan de hand van vijf items die in deze scriptie een interne consistentie (Cronbach’s α) kennen van 0.83. Een voorbeeld van een item is: ‘Na een jaar ervaring in eenzelfde functie als ik, zal werknemer X veel geestelijk inspannend werk moeten verrichten’. Emotionele taakeisen worden gemeten aan de hand van zes items die in deze scriptie een interne consistentie hebben (Cronbach’s α) van 0.84. Deze taakeisen worden omschreven als de inspanning die een werknemer moet leveren om te kunnen omgaan met emoties die verlangd worden van de organisatie tijdens inter-persoonlijke interacties (Morris & Feldman, 1996). Bijvoorbeeld: ‘Na een jaar ervaring in eenzelfde functie als ik, zal werknemer X veel emotioneel inspannend werk moeten verrichten’. Fysieke taakeisen worden binnen het DISC Model omschreven als de statische en dynamische inspanning van ons houdings- en bewegingsapparaat nodig om de taak uit te voeren (Hockey, 2000, zoals geciteerd in de Jonge et al., 2004). In de DISQ gaat het om vijf items met in deze studie een interne consistentie (Cronbach’s α) van 0.86. Een voorbeeld van een item: ‘Na een jaar ervaring in eenzelfde functie als ik, zal werknemer X in ongemakkelijke of inspannende houdingen moeten werken om zijn/haar werk te doen’. Cognitieve, emotionele en fysieke hulpbronnen worden allen geoperationaliseerd aan de hand van vijf items. Bij alle drie de dimensies zijn er één of meer items terug te vinden die de controlemogelijkheid van de werknemer beschrijven. Bijvoorbeeld bij cognitieve hulpbronnen: ‘Na een jaar ervaring in eenzelfde functie als ik, zal werknemer X zelf de mogelijkheid hebben een mentale rustpauze te nemen wanneer taken veel concentratie vergen’. Verder bevat iedere dimensie één of meer items die bevragen of de werknemer steun krijgt van collega’s. Een voorbeeld van een dergelijk item bij emotionele hulpbronnen: ‘Na een jaar ervaring in eenzelfde functie als ik, zal werknemer X emotionele steun van anderen (zoals cliënten, collega’s of leidinggevenden) krijgen wanneer zich een aangrijpende situatie voordoet’. Als laatste is er in iedere dimensie een item terug te vinden dat bevraagt of er een hulpbron aanwezig is waardoor de cognitieve, emotionele en fysieke taakeisen direct kunnen
Fysieke Gezondheid Werknemers
19
aangepakt worden. Bijvoorbeeld bij de fysieke dimensie: ‘Na een jaar ervaring in eenzelfde functie als ik, zal werknemer X in staat zijn gebruik te maken van geschikte technische hulpmiddelen om lichamelijk inspannende taken te vervullen’. In deze studie hebben de vijf items van cognitieve hulpbronnen een interne consistentie (Cronbach’s α) van 0.81; de items behorend bij emotionele hulpbronnen, 0.80; en de items van fysieke hulpbronnen, 0.86. Afhankelijke variabelen. In deze scriptie wordt fysieke gezondheid geoperationaliseerd aan de hand van twee zelfrapporteringsschalen: de Physical Health Questionnaire die een algemene maat oplevert voor somatische klachten en de Nordiq Questionnaire als basis diende voor het meten van problemen aan het bewegingsapparaat. Physical Health Questionnaire (PHQ). Deze vragenlijst werd oorspronkelijk ontwikkeld door Spence, Helmreich en Pred (1987) en is sindsdien door andere onderzoekers aangepast (e.g., Schat & Kelloway 2003). De PHQ is opgebouwd uit vier subschalen: slaapproblemen, hoofdpijn, digestieve problemen en infecties op de luchtwegen. Er werd nagegaan of de vierdeling ook in de data van deze studie kon worden waargenomen. Om dit vast te stellen is de factoriële validiteit door middel van principale componentenanalyse (PCA) bepaald. Dit leverde vier factoren op die inhoudelijk duidelijk te interpreteren zijn en samen 69% van de variantie verklaren. De PHQ bevraagt deze vier schalen aan de hand van 12 items die in deze scriptie een interne consistentie (Cronbach’s α) kennen van 0.83. De PHQ kan als somscore van de vier subschalen geanalyseerd worden maar ook per subschaal. In deze scriptie wordt de PHQ als somscore geanalyseerd en beschouwd als een algemene maat voor somatische klachten. Schat, Kelloway en Desmarais (2005) hebben de psychometrische kwaliteiten van deze vragenlijst nagegaan door het uitvoeren van twee empirische studies. Hieruit bleek eveneens dat de vier vooropgestelde dimensies konden teruggevonden worden. Verder correleerden deze dimensies met ‘negatief affect’, ‘psychologische gezondheid’ en ‘jobprestatie’ wat eveneens de validiteit onderschrijft. Uit deze studie kan als besluit getrokken worden dat de Physical Health Questionnaire een goede constructvaliditeit kent. The Physical Health Questionnaire bevat items in het Engels, door translation en
Fysieke Gezondheid Werknemers
20
back-translation werd de vragenlijst vertaald naar het Nederlands. Hieronder volgt een overzicht van de vier dimensies van de PHQ die samen een algemene maat zijn voor somatische klachten. Slaapproblemen. Hierbij horen drie items die allen handelen over kwaliteit van de nachtrust (Cronbach’s α = 0.66). Ze moeten beoordeeld worden aan de hand van een zevenpuntenschaal gaande van ‘nooit’ tot ‘altijd’. Bijvoorbeeld: ‘Hoe vaak ervaart u problemen om ’s nachts in slaap te geraken?’. Oorspronkelijk telt deze dimensie vier items maar er is een item uit de analyse gehouden doordat deze de interne consistentie gevoelig verlaagde (Cronbach’s α = 0.60). Dit is hoogstwaarschijnlijk doordat het desbetreffende item een positieve vraag is en de drie andere items inhoudelijk negatief geformuleerd zijn. Hoofdpijn wordt gemeten aan de hand van drie items, eveneens met een zevenpuntenschaal. Bij twee van de drie items wordt gevraagd naar de relatie van een omgevingskenmerk met hoofdpijn. Bijvoorbeeld: ‘Hoe vaak hebt u hoofdpijn wanneer er veel druk op u schouders rust om iets gedaan te krijgen?’. (Cronbach’s α = 0.84) Digestieve problemen worden geoperationaliseerd door vier items (zevenpuntenschaal) die peilen naar de frequentie van maagpijn, misselijkheid, constipatie en diarree. Bijvoorbeeld: ‘Hoe vaak hebt u last van uw maag (indigestie)?’. (Cronbach’s α = 0.80) Infecties op de luchtwegen bevraagt zowel verkoudheid als zwaardere infecties zoals bronchitis. Bijvoorbeeld: ‘Hoe vaak heeft u last van een verkoudheid (waardoor u zich niet goed voelt, maar waardoor u niet ziek in bed moet liggen of afwezig zijn op het werk)?’ De twee items moeten beoordeeld worden aan de hand van een zevenpuntenschaal, gaande van ‘nooit’ tot ‘altijd’. (Cronbach’s α = 0.68). De oorspronkelijke PHQ telt voor deze dimensie drie items, het derde item is niet meegenomen in de verdere analyse doordat het de interne inconsistentie niet ten goede komt (Cronbach’s α = 0.65). Een waarschijnlijke reden hiervoor is dat de beoordelingsschaal verschillend was ten opzichte van de rest van de vragenlijst namelijk van ‘1 dag’ tot ‘7 dagen’.
Fysieke Gezondheid Werknemers
21
De Nordiq Questionnaire. In het DISC Model worden fysieke taakeisen omschreven als statische en dynamische inspanning van ons houdings- en bewegingsapparaat om de taak uit te voeren. Daarom wordt ook de dimensie ‘problemen aan het bewegingsapparaat’ bevraagd. Hiervoor is de ‘Nordiq Questionnaire’ (Kuorinka et al., 1987, zoals geciteerd in Hoogendoorn et al., 2001) als basis gebruikt. Deze vragenlijst wordt in vele studies gebruikt als uitgangspunt om items te genereren teneinde problemen aan het bewegingsapparaat te meten (e.g., Hoogendoorn et al., 2001). De vragenlijst is opgebouwd rond een tekening van het menselijk lichaam waarop negen anatomische zones staan aangeduid die bevraagd worden. Deze zijn nek, schouders, rug (boven), ellebogen, rug (onder), handen, heupen/dijen, knieën en enkels/voeten. In deze scriptie worden enkel pijn in de nek, bovenrug, handen en knieën gemeten. In de originele vragenlijst stelt men hierover vier vragen. In deze studie wordt dit gereduceerd naar één vraag namelijk ‘heeft u de afgelopen 12 maanden last (pijn, ongemak) gehad in bovengenoemde zones’. De vierpuntenschaal gaat van ‘nooit’ tot ‘ja, langdurig’. Oorspronkelijk is de vragenlijst in het Engels en via translation en back-translation procedure is de vragenlijst vertaald naar het Nederlands.
Data-analyse Om de data te analyseren en de hypothesen te toetsen zijn vooreest de Pearson intercorrelaties berekend. Vervolgens wordt gebruikgemaakt van een hiërarchische multipele regressieanalyse met slaapproblemen, hoofdpijn, digestieve problemen, infecties op de luchtwegen en problemen aan het bewegingsapparaat als afhankelijke variabele. De controlevariabelen zijn leeftijd, geslacht en opleidingsniveau. De onafhankelijke variabelen zijn de emotionele, cognitieve en emotionele taakeisen en hulpbronnen, en alle mogelijk interactietermen over alle dimensies heen. Op deze manier kunnen de veronderstelde cross-domein interacties getoetst worden die een mogelijke invloed hebben op de afhankelijke variabelen. De onafhankelijke variabelen worden in vier stappen ingevoerd in de regressievergelijking. De eerste stap is het invoeren van de controlevariabelen: leeftijd, geslacht (met als dummyvariabele man = 1) en opleidingsniveau, zo kunnen we achterhalen of deze een storende invloed hebben op de afhankelijke variabelen. In de
Fysieke Gezondheid Werknemers
22
tweede stap worden de fysieke taakeisen en hulpbronnen ingevoerd om te zien of deze een hoofdeffect hebben op fysieke gezondheidsklachten. Eveneens in de tweede stap wordt de interactie tussen fysieke taakeisen en fysieke hulpbronnen ingevoerd om te achterhalen of de triple match significant is. De tweede stap is dus om hypothese 1 te onderzoeken. In de derde stap worden de vier overgebleven hoofdeffecten ingevoerd namelijk cognitieve en emotionele taakeisen en cognitieve en emotionele hulpbronnen en eveneens in de derde stap worden de double matches of common kind ingevoerd. In de vierde stap worden alle overgebleven interactie-effecten ingevoerd. Stap drie en stap vier worden ingevoerd om onderzoeksvraag 2 te analyseren. In lijn met de literatuur (de Lange et al., 2003; van der Doef & Maes, 1999) wordt in deze scriptie de aanwezigheid van significante hoofdeffecten en/of significante interactietermen als steun aanzien voor de aanwezigheid van modererende effecten.
Resultaten
Tabel 1 toont een overzicht van de psychometrische kenmerken van de meetschalen. Het betreft meer bepaald de gemiddelde schaalsomscore (M), de gemiddelde schaalitemscore (m), de standaarddeviaties (SD), de range (Min – Max) en de Cronbach’s alpha per variabele. Uit Tabel 1 blijkt dat de werknemers uit deze steekproef meer cognitieve taakeisen (m = 3.59) ervaren dan emotionele taakeisen (m = 2.85) en fysieke taakeisen (m = 2.74). Verder rapporteert men een matige hoeveelheid cognitieve (m = 3.19), fysieke (m = 3.18) en emotionele (m = 3.14) hulpbronnen. Wat de somscore van de PHQ betreft kunnen we stellen dat men met een gemiddelde schaalsomscore van 31.59 matig scoort. Als we kijken naar problemen aan het bewegingsapparaat zien we dat men een gemiddeld niveau van klachten rapporteert aan de onderrug (m = 1.42) en aan de nek (m = 0.95). Men rapporteert beduidend minder klachten aan de handen (m = 0.59) en aan de ellebogen (m = 0.35). De Chronbach alpha’s zijn aanvaardbaar voor slaapproblemen (α = 0.66) en infecties op de luchtwegen (α = 0.68). Voor de overige dimensies zijn de Chronbach alpha’s zeer goed.
Fysieke Gezondheid Werknemers
23
Tabel 1. Psychometrische kenmerken van de meeschalen (n = 246) M
SD
m
Min Max
Cronbach’s α
1. Leeftijd
36.78
8.67
36.78
20 – 59
-
2. 3. 4. 5.
PHQ Slaapproblemen Hoofdpijn Digestieve problemen 6. Infecties op de luchtwegen
31.59 8.64 8.59 9.42
10.33 3.41 3.96 4.67
2.63 2.88 2.86 2.36
12 – 65 3 – 19 3 – 19 4 – 24
0.83 0.66 0.84 0.80
4.92
2.15
2.30
2 – 12
0.68
7. Nek 8. Onderrug 9. Elleboog 10. Hand
0.95 1.42 0.35 0.59
0.97 0.97 0.77 0.86
0.95 1.42 0.35 0.59
0–3 0–3 0–3 0–3
-
11. Cogn. taakeisen 12. Emo. taakeisen 13. Fys. taakeisen 14. Cogn. hulpbronnen 15. Emo. hulpbronnen 16. Fys. hulpbronnen
18 17.12 13.71 15.94 15.74 15.89
3.83 4.62 5 3.73 3.38 4.27
3.59 2.85 2.74 3.19 3.14 3.18
5 – 25 6 – 30 5 – 25 5 – 25 5 – 24 5 - 25
0.83 0.84 0.89 0.82 0.80 0.86
In Tabel 2 worden de de Pearson intercorrelaties van de variabelen weergegeven. De relaties tussen de cognitieve en emotionele jobkenmerken enerzijds en de fysieke uitkomstvariabelen anderzijds, zijn voor het merendeel niet significant. We zien vooral significante correlaties tussen de fysieke jobkenmerken en de fysieke uitkomstmaten, deze correlaties tonen tevens de grootste samenhang (van r = -.131, p<0.05 tot r = .423, p<0.01). Het merendeel van deze significante correlaties hangen onderling samen in de veronderstelde richting. Twee correlaties volgen de veronderstelde richting niet: de correlatie tussen fysieke hulpbronnen en pijn in de onderrug (r = .203, p<0.01) en de correlaties tussen fysieke hulpbronnen en pijn aan de ellebogen (r = .227, p<0.01). De relaties tussen de taakeisen en hulpbronnen zijn voor het merendeel significant en kennen een grote samenhang (van r = -.150, p<0.05 tot r = .645, p<0.01).
Fysieke Gezondheid Werknemers
24
Tabel 2. Pearson intercorrelaties (n = 246) Variabele 1. Leeftijd 2. PHQ 3. Nek 4. Onderrug 5. Elleboog 6. Handen 7. Cogn. taakeisen
1.
2.
1 1
3.
4.
5.
.081
.063
-.008
.330**
.251**
1
6.
7.
8.
.297**
.096
.036
-.260**
.014
-.075
.054
.228**
.144**
.009
.196**
.219**
-.870
-.185**
-.219**
.387**
.379**
.233**
.095
.137*
.450
-.065
-.176**
-.131*
1
.188**
.247**
.057
.030
.168**
-.099
-.172
.203**
1
.461**
-.139*
.031
.274**
-.153*
-.161*
.227**
1
-.141*
.006
.423**
-.148*
-.120
-.264**
1
.473**
-.224**
.506**
.150*
.391**
1
-.224**
.506**
.150*
.391**
1
-.394**
-.259**
-.497**
1
.483**
.645**
1
.568**
8. Emo. taakeisen 9. Fys. taakeisen 10. Cogn. hulpbronnen 11. Emo hulpbronnen 12. Fys. hulpbronnen * correlaties significant bij p<0.05 (tweezijdig getoetst); **correlaties significant bij p<0.01 (tweezijdig getoetst)
9.
10.
11.
12.
1
Fysieke Gezondheid Werknemers
25
De resultaten van de uiteindelijke regressievergelijking staan weergegeven in Tabel 3. In deze tabel worden de gestandaardiseerde regressiecoëfficiënten gepresenteerd. Merk hierbij op dat een significantieniveau van 0.10 gehanteerd wordt. Deze standaard wordt gehanteerd om tegemoet te komen aan het feit dat gebrek aan power een kritiek punt is binnen interacties bij regressieanalyses. Hierdoor bestaat het risico dat belangrijke effecten over het hoofd gezien worden (Aiken & West, 1991). Ook in eerder onderzoek naar het DISC Model (e.g., de Jonge et al, 2004) is een betrouwbaarheidsinterval van p<0.10 aangehouden. Tabel 3 laat zien dat een aantal controlevariabelen een significant effect hebben op de fysieke gezondheidsklachten. Zo heeft geslacht een negatief effect op de totaalscore van de PHQ (b = -.207, p<0.05) en nekpijn (b = -.232, p<0.001): mannen rapporteren meer somatische klachten (PHQ) en nekpijn. Verder heeft leeftijd een negatief effect op pijn aan de handen (b = -.284, p<0.001): hoe hoger de leeftijd hoe minder pijn in de handen men ervaart. Op nekpijn heeft leeftijd een positief effect (b = .150, p<0.05): hoe ouder men is hoe meer nekpijn men heeft. Ook het opleidingsniveau speelt een rol: personen met als hoogst behaalde diploma middelbaar onderwijs, rapporteren meer somatische klachten (PHQ) dan mensen met een universitair diploma (b = 0.308, p<0.10) en mensen met als hoogst behaald diploma hoger onderwijs lange type, ervaren meer pijn in de onderrug dan mensen met een universitair diploma (b = .271, p<0.05).
Fysieke Gezondheid Werknemers
26
Tabel 3. Hiërarchische multipele regressieanalyses van cognitieve, emotionele en fysieke taakeisen en hulpbronnen en diens interacties op PHQ, nek, onderrug, ellebogen en handen (n = 246) PHQ
Nek
Onderrug
Ellebogen Handen
Geslacht Leeftijd Opleidingsniveau - middelbaar - hoger onderwijs, --_ - korte type - hoger onderwijs, - lange type
-.207** .035
-.232*** .150*
.051 .069
.050 -.011
-.010 -.284***
.308# .161
.083 .074
.279 .203
.143 .093
.286 .141
.156
.112
.271*
.031
.068
2.
Fysieke taakeisen Fysieke hulpbronnen Fystaak*Fysbron
.217** -.124# .088
.053 -.160* .067
.146# -.172* -.054
.185* -.170* -.136#
.263*** -.138* -.149*
3.
Cognitieve taakeisen Emotionele taakeisen Cogn. bron Emo. bron Cogntaak*Cognbron Emotaak*Emobron
-.019 .238*** .088 -.112 .114# -.085
.105 .138* -.077 -.130 -.056 -.171**
.131 .015 .079 -.096 .240*** -.128#
-.130 .110 .100 -.077 .103 -.166**
-.068 .055 .145# -.010 -.016 -.032
4.
Cogntaak*Emobron Cogtaak*Fysbron Emotaak*Cognbron Emotaak*Fysbron Fystaak*Cognbron Fystaak*Emobron
-.071 .017 -.078 -.020 .028 -.030
-.115 -.037 -.072 -.100 .160# -.094
.076 .091 .141 -.057 -.009 .079
.034 .077 -.030 .039 -.009 .013
.096 -.012 -.026 -.025 .001 .038
R² change stap 1 ……F R² change stap 2 ……F R² change stap 3 ……F R² change stap 4 ……F
.050 2.315* .126 3.925*** .203 3.839*** .207 2.678***
.069 3.256** .107 3.253** .188 3.498*** .212 2.753***
.029 1.313 .093 2.768* .161 2.902*** .176 2.185**
.010 0.452 .101 3.050** .146 2.578** .151 1.821*
.111 5.509*** .230 8.125*** .245 4.892*** .252 3.454***
1.
#p<0.10, *p<0.05, **p<0.01, ***p<0.001 a = dummycodering, referentiecategorie is ‘universitair onderwijs’
Fysieke Gezondheid Werknemers
27
Onderzoeksvraag 1: Triple Match Physical Health Questionnaire (PHQ) Tabel 1 geeft aan dat de respondenten matig scoren op de PHQ met een schaalsomscore van 31.59 en dat men het meest slaapproblemen (m = 2.88) en hoofdpijn (m = 2.86) ervaart. Uit Tabel 2 blijkt dat de somatische klachten van de PHQ significant samenhangen met pijnklachten aan verschillende zones van het bewegingsapparaat: nek (r = 0.330, p<0.01), onderrug (r = 0.251, p<0.01), elleboog (r = 0.228, p<0.01) en handen (r = 0.144, p<0.01). Verder zien we dat de respondenten hoger scoren op de PHQ wanneer men hoge emotionele taakeisen (r = 0.196, p<0.01) en fysieke taakeisen (r = 0.219, p<0.01) percipieert en lage emotionele (r = -0.185, p<0.01) en fysieke hulpmiddelen (r = -0.219, p<0.01) ervaart. Uit Tabel 3 kunnen we afleiden dat zowel geslacht (b = -0.207, p<0.01) als het opleidingsniveau meerbepaald middelbaar (b = 0.308, p<0.10) een significant effect hebben op de somcore van de PHQ. Verder is er een significant hoofdeffect van fysieke taakeisen (b = 0.217, p<0.01) en van fysieke hulpbronnen (b = -0.124, p<0.10) maar de interactie hiertussen is niet significant (b = 0.088, p = n.s.). Hierdoor kunnen we de hoofdeffecten eenduidig interpreteren: werknemers uit de automobielsector rapporteren meer somatische klachten (slaapproblemen, hoofdpijn, digestieve problemen en infecties op de luchtwegen) wanneer men veel fysieke taakeisen ervaart en weinig fysieke hulpbronnen ter beschikking heeft.
Problemen aan het bewegingsapparaat: Nek Nekpijn is na klachten aan de onderrug de meest gerapporteerde klacht aan het bewegingsapparaat (M = 0.95). Uit Tabel 2 blijkt dat men meer nekpijn rapporteert indien men minder emotionele (r = -0.176, p<0.01) en fysieke hulpbronnen (r = -1.31, p<0.05) percipieert en men meer emotionele taakeisen (r = 0.137, p<0.05) ervaart. Uit Tabel 2 valt ook af te leiden dat nekpijn positief correleert met de score op de PHQ (r = .330, p<0.01), pijn aan de onderrug (r = .387, p<0.01), pijn aan de ellebogen (r = .379, p<0.01) en pijn aan de handen (r = .233, p<0.01). Tabel 3 laat zien dat er een significant effect is van geslacht (b = -0.232, p<0.001) en leeftijd (b = 0.150, p<0.05). Verder kunnen we afleiden dat er een
Fysieke Gezondheid Werknemers
28
hoofdeffect is van fysieke hulpbronnen (b = -0.160, p<0.05) maar niet van de fysieke taakeisen (b = 0.053, p = n.s.). Ook het interactie-effect hiertussen (b = 0.067, p = n.s.) is niet significant. Werknemers ervaren met andere woorden meer nekpijn wanneer zij minder fysieke hulpbronnen percipiëren.
Problemen aan het bewegingsapparaat: Onderrug Uit Tabel 1 blijkt dat klachten aan de onderrug de meest gerapporteerde klacht is aan het bewegingsapparaat met een schaalsomscore van 1.42. Tabel 2 laat zien dat men meer klachten aan de onderrug rapporteert indien men meer fysieke taakeisen (r = 0.168, p<0.01) en meer fysieke hulpbronnen (r = 0.203, p<0.01) ervaart. Verder hangt pijn aan de onderrug positief samen met de score op de PHQ (r = .251, p<0.01), pijn aan de nek (r = .387, p<0.01), pijn aan de ellebogen (r = .188, p<0.01) en pijn aan de handen (r = .247, p<0.01). Tabel 3 laat zien dat het hoger onderwijs lange type als opleidingsniveau (b = 0.271, p<0.05) een significant effect heeft op klachten aan de onderrug. Daarnaast is er een hoofdeffect van fysieke taakeisen (b = 0.146, p<0.10) en van fysieke hulpmiddelen (b = -0.172, p<0.05) maar niet van de interactie tussen deze twee jobkenmerken (b = -0.054, p = n.s.). Hierdoor kunnen de hoofdeffecten éénduidig geïnterpreteerd worden: de werknemers ervaren meer pijn in de onderrug indien ze meer fysieke taakeisen ervaren en indien ze weinig fysieke hulpmiddelen percipiëren.
Problemen aan het bewegingsapparaat: Ellebogen Uit Tabel 1 kunnen we afleiden dat pijn aan de ellebogen met een schaalsomscore van 0.35 de minst gerapporteerde klacht is aan het bewegingsapparaat. Tabel 2 laat zien dat pijn in de ellebogen negatief samenhangt met cognitieve taakeisen (r = -0.139, p<0.05) en het is positief gecorreleerd met fysieke taakeisen (r = 0.274, p<0.01). Verder hangt het negatief samen met cognitieve (r = -0.153, p<0.05) en emotionele hulpbronnen (r = 0.161, p<0.05) en positief met fysieke hulpbronnen ( r = 0.227, p<0.01). Met betrekking tot de andere fysieke gezondheidsklachten hangt pijn aan de ellebogen positief samen met de score op de PHQ (r = .228, p<0.01), pijn aan de nek (r = .379, p<0.01), pijn aan de onderrug (r = .188, p<0.01) en pijn aan de handen (r = .461, p<0.01).
Fysieke Gezondheid Werknemers
29
Uit Tabel 3 kunnen we afleiden dat er een hoofdeffect is van fysieke taakeisen (b = 0.185, p<0.05) en fysieke hulpbronnen (b = -0.170, p<0.05). Hier is er eveneens sprake van een triple match; er is een significante interactie tussen fysieke taakeisen en fysieke hulpbronnen (b = -0.136, p<0.10): werknemers uit de automobielsector die hoge fysieke hulpbronnen ervaren maar tevens veel fysieke hulpbronnen hebben om dit te compenseren ervaren minder pijn aan de ellebogen dan werknemers die weinig fysieke hulpbronnen hebben om dit te compenseren. Dit effect verdwijnt bijna volledig wanneer er lage fysieke taakeisen zijn. Deze interactie wordt afgebeeld in Figuur 3. Om de interacties te visualiseren werd in deze studie de werkwijze gevolgd zoals beschreven door Cohen en Cohen (1983).
Pijn aan de ellebogen
3
2
weinig fysieke hulpbronnen veel fysieke hulpbronnen
1
0
weinig fysieke taakeisen
veel fysieke taakeisen
Figuur 3. Triple match effect: het interactie-effect van fysieke taakeisen en fysieke hulpbronnen op pijn aan de ellebogen
Problemen aan het bewegingsapparaat: Handen Zoals blijkt uit Tabel 1 is pijn aan de handen, met een schaalsomscore van 0.59, de tweede minst gerapporteerde klacht aan het bewegingsapparaat. Uit Tabel 2 kunnen we afleiden dat naarmate men ouder (r = 0.297, p<0.01) is, meer pijn in de handen rapporteert. Daarnaast zijn ook fysieke taakeisen (r = 0.423, p<0.01) positief
Fysieke Gezondheid Werknemers
30
gecorreleerd. Hoe meer cognitieve (r = -0.148, p<0.05) en fysieke hulpbronnen (r = 0.264, p<0.01) men ervaart, hoe minder pijn in de handen men rapporteert. Ook cognitieve taakeisen (r = -0.141, p<0.05) zijn negatief gecorreleerd met pijn in de handen. Uit Tabel 2 valt ook af te leiden dat pijn aan de handen positief correleert met de score op de PHQ (r = .144, p<0.01), pijn aan de nek (r = .233, p<0.01), pijn aan de onderrug (r = .247, p<0.01) en pijn aan de ellebogen (r = .461, p<0.01). Tabel 3 laat zien dat er een hoofdeffect is van leeftijd (b = -0.284, p<0.001). Ook zien we dat er een hoofdeffect is van fysieke taakeisen (b = 0.263, p<0.001) en fysieke hulpbronnen (b = -0.138, p<0.05) en dat ook hier de triple match (b = -0.149, p<0.05) uitkomt voor de fysieke dimensie. Deze triple mach is weergegeven in Figuur 4. Figuur 4 laat zien dat werknemers die veel fysieke taakeisen ervaren maar die dit kunnen compenseren met veel fysieke hulpbronnen minder pijn hebben aan de handen dan wanneer er maar weinig fysieke hulpbronnen beschikbaar zijn. Dit effect verdwijnt volledig bij weinig fysieke taakeisen.
Pijn aan de handen
3
2
weinig fysieke hulpbronnen 1
veel fysieke hulpbronnen
0
weinig fysieke taakeisen
veel fysieke taakeisen
Figuur 4. Triple match effect: het interactie-effect van fysieke taakeisen en fysieke hulpbronnen op pijn aan de handen
Fysieke Gezondheid Werknemers
31
Onderzoeksvraag 2: Non-Matches Physical Health Questionnaire (PHQ) Met betrekking tot de PHQ zijn er twee cross-domein interacties significant waarvan het eerste het hoofdeffect is van emotionele taakeisen (b = 0.238, p<0.001): de werknemers zullen meer somatische klachten rapporteren indien er veel emotionele taakeisen zijn. Ten tweede is het interactie-effect van cognitieve taakeisen en cognitieve hulpbronnen (b = 0.114, p< 0.10) eveneens significant, deze wordt gevisualiseerd in Figuur 5. Hier hebben werknemers uit de automobielsector met veel cognitieve taakeisen en veel cognitieve hulpbronnen een hogere score op de PQH dan mensen met weinig cognitieve hulpbronnen. Dit effect verdwijnt wanneer er weinig cognitieve taakeisen zijn.
60 50
PHQ
40 30
weinig cognitieve hulpbronnen
20
veel cognitieve hulpbronnen
10 0
weinig cognitieve taakeisen
veel cognitieve taakeisen
Figuur 5. Interactie-effect van cognitieve taakeisen en cognitieve hulpbronnen op de somscore van de PHQ
Problemen aan het bewegingsapparaat: Nek Met betrekking tot pijn aan de nek is er één cross-domein hoofdeffect en zijn er twee cross-domein interacties significant. Er is een hoofdeffect van emotionele taakeisen (b = 0.138, p<0.05): werknemers met veel emotionele taakeisen zullen meer nekpijn ervaren. De twee cross-domein interacties zijn meerbepaald één double match of common kind
Fysieke Gezondheid Werknemers
32
en één double match of extended kind. Als eerste is er een significante interactie tussen emotionele taakeisen en emotionele hulpbronnen (b = -0.171, p<0.01), weergegeven in Figuur 6, en als tweede is er een significante interactie tussen fysieke taakeisen en cognitieve hulpbronnen (b = 0.160, p<0.10), zie Figuur 7. Figuur 6 toont dat werknemers die veel emotionele taakeisen percipiëren en weinig emotionele hulpbronnen ter beschikking hebben meer nekpijn ervaren dan wanneer mensen veel emotionele hulpbronnen ter beschikking hebben. Dit effect verdwijnt bij weinig emotionele taakeisen.
3
Nekpijn
2
weinig emotionele hulpbronnen 1
veel emotionele hulpbronnen
0
weinig emotionele taakeisen
veel emotionele taakeisen
Figuur 6. Interactie-effect van emotionele taakeisen en emotionele hulpbronnen op nekpijn De tweede cross-domein interactie, zie Figuur 7, kan als volgt vertaald worden: werknemers uit de automobielsector met veel fysieke taakeisen en veel cognitieve hulpbronnen hebben meer pijn aan de nek dan werknemers met weinig hulpbronnen. Het omgekeerde effect zien we bij weinig fysieke taakeisen: werknemers met weinig emotionele hulpbronnen dan werknemers met veel emotionele hulpbronnen ervaren meer nekpijn.
Fysieke Gezondheid Werknemers
33
3
Nekpijn
2
weinig cognitieve hulpbronnen veel cognitieve hulpbronnen
1
0
weinig fysieke taakeisen
veel fysieke taakeisen
Figuur 7. Interactie-effect van fysieke taakeisen en cognitieve hulpbronnen op nekpijn
Problemen aan het bewegingsapparaat: Onderrug Bij klachten aan de onderrug zijn er twee double matches of common kind die significant zijn, namelijk de interactie tussen cognitieve taakeisen en cognitieve hulpmiddelen (b = 0.240, p<0.001) en de interactie tussen emotionele taakeisen en emotionele hulpmiddelen (b = -0.128, p<0.10). Deze interactie-effecten worden weergegeven in Figuur 8 en Figuur 9. Het interactie-effect uit Figuur 8 laat zien dat werknemers met veel cognitieve taakeisen en veel cognitieve hulpbronnen meer pijn in de onderrug ervaren dan werknemers met veel cognitieve taakeisen en weinig cognitieve hulpbronnen om dit te compenseren. Bij weinig cognitieve taakeisen zien we het omgekeerde effect: werknemers met weinig cognitieve hulpbronnen dan werknemers met veel cognitieve hulpbronnen ervaren meer pijn in de onderrug. Het interactie-effect in Figuur 9 kan als volgt geïnterpreteerd worden: werknemers met veel emotionele taakeisen maar die eveneens veel emotionele hulpbronnen ter beschikking hebben zullen minder pijn in de onderrug ervaren dan dat men over weinig emotionele hulpbronnen beschikt. Dit effect verdwijnt bij weinig emotionele taakeisen.
Fysieke Gezondheid Werknemers
34
Pijn in de onderrug
3
2
weinig cognitieve hulpbronnen veel cognitieve hulpbronnen
1
0
weinig cognitieve taakeisen
veel cognitieve taakeisen
Figuur 8. Interactie-effect van cognitieve taakeisen en cognitieve hulpbronnen op pijn in de onderrug
Pijn in de onderrug
3
2
weinig emotionele hulpbronnen veel emotionele hulpbronnen
1
0
weinig emotionele taakeisen
veel emotionle taakeisen
Figuur 9. Interactie-effect van emotionele taakeisen en emotionele hulpbronnen op pijn in de onderrug
Fysieke Gezondheid Werknemers
35
Problemen aan het bewegingsapparaat: Ellebogen Hier is er één cross-domein interactie significant, een double match of common kind namelijk de interactie van emotionele taakeisen en emotionele hulpbronnen op pijn in de onderrug (b = -0.166, p<0.01). Deze interactie is afgebeeld in Figuur 10. Figuur 10 laat het volgende zien: werknemers die veel emotionele taakeisen moeten verwerken en hiervoor veel emotionele hulpbronnen ter beschikking hebben zullen minder pijn in de ellebogen ervaren dan wanneer zij weinig emotionele hulpbronnen hebben. Dit effect verdwijnt bijna volledig wanneer er weinig emotionele taakeisen zijn.
Pijn aan de ellebogen
3
2
weinig emotionele hulpbronnen 1
veel emotionele hulpbronnen
0
weinig emotionele taakeisen
veel emotionele taakeisen
Figuur 10. Interactie-effect van emotionele taakeisen en emotionele hulpbronnen op pijn aan de ellebogen
Problemen aan het bewegingsapparaat: Handen Bij pijn aan de handen is er enkel een hoofdeffect van cognitieve hulpbronnen (b = 0.145, p<0.10) wat de cross-domein interacties betreft: werknemers met veel cognitieve hulpbronnen ervaren meer pijn aan de handen.
Fysieke Gezondheid Werknemers
36
Discussie
Theoretische Implicaties Onderzoeksvraag 1: Triple Match Deze scriptie had tot doel verdere empirische evidentie te vinden voor het drievoudige matching principe van het Demand-Induced Strain Compensation Model van de Jonge en Dormann (2008). Specifiek werd de fysieke dimensie van dichtbij bekeken en werd dit onderzocht bij werknemers uit de automobielsector. Er werd nagegaan of fysieke gezondheidsklachten positief geassocieerd zijn met fysieke taakeisen en of deze relatie gemodereerd wordt door matchende fysieke hulpbronnen. Fysieke gezondheidsklachten werden in deze scriptie opgevat als een overkoepelend begrip voor verscheidene fysieke klachten. Als eerste is er een maat voor algemene somatische klachten die slaapkwaliteit, hoofdpijn, digestieve problemen en infecties op de luchtwegen omvat. Ten tweede omvat fysieke gezondheidsklachten in deze scriptie problemen aan het bewegingsapparaat zijnde pijn of ongemakken aan de nek, onderrug, ellebogen en handen. In Tabel 4 wordt een overzicht gegeven van de resultaten van de hiërarchische multipele regressieanalyse. In deze tabel worden enkel de significante hoofdeffecten en interactie-effecten weergegeven. In lijn met de literatuur (de Lange et al., 2003; van der Doef & Maes, 1999), kan de aanwezigheid van significante hoofdeffecten en/of significante interactietermen als steun aanzien worden voor de aanwezigheid van modererende effecten. De triple match interacties die niet significant bleken uit de regressieanalyse maar wel zo aanzien kunnen worden door het voorkomen van de significante hoofdeffecten van taakeisen en hulpbronnen, worden aangeduid met het symbool ª. Uit Tabel 4 kunnen we besluiten dat we onderzoeksvraag 1 betreffende het drievoudige matching principe met zijn vijf deelhypotheses, voor een groot deel bevestigd zien. Indien we het voorkomen van hoofdeffecten van fysieke taakeisen en fysieke hulpbronnen als evidentie zien voor een modererend effect van fysieke hulpbronnen zien we een drievoudige match bij vier van de vijf fysieke gezondheidsklachten: PHQ, pijn in de onderrug, pijn aan de ellebogen en pijn aan de handen. Meer specifiek: de
Fysieke Gezondheid Werknemers
37
beschikbaarheid van fysieke hulpmiddelen verzwakt de positieve relatie tussen fysieke taakeisen en zelfgerapporteerde somatische klachten, pijn in de onderrug, pijn aan de ellebogen en pijn aan de handen. Indien we enkel een significante interactie tussen fysieke taakeisen en fysieke hulpbronnen als evidentie nemen voor het triple match principe, is er een triple match bij pijn aan de ellebogen en pijn aan de handen. Wat betreft onderzoeksvraag 1 kunnen we dan besluiten dat twee van de vijf hypotheses bevestigd zijn. Tabel 4. Overzicht van de resultaten van de hiërarchische multipele regressieanalyses van cognitieve, emotionele en fysieke taakeisen en hulpbronnen en diens interacties op PHQ, nek, onderrug, ellebogen en handen (n = 246) 1. Fysieke
PHQ
Nek
Onderrug
Ellebogen
Handen
JA
NEE
JA
JA
JA
JA
JA
JA
JA
JA
NEEª
NEE
NEEª
JA
JA
- Emotaak
- Emotaak
- Emotaak&
- Emotaak&
- Emotaak&
- Emobron
- Emobron
- Emobron
- Cogntaak&
- Fystaak&
Cognbron#
..taakeisen 2. Fysieke ..hulpbronnen 3. Triple match 4. Cross-domein
..effect / interacties - Cogntaak& - Cognbron#
- Cognbron#
- Cognbron#
ª Triple macht interactie die niet significant is maar waar wel significante hoofdeffecten voorkomen # Interactie-effecten die niet de richting hebben conform met de voorspellingen van het DISC Model
Verder kunnen we uit Tabel 4 afleiden dat met betrekking tot de vijf maten van fysieke gezondheidsklachten, er meer significante effecten zijn van fysieke taakeisen en fysieke hulpbronnen en diens interacties dan van taakeisen en hulpbronnen en de interacties hiertussen van de cognitieve en emotionele dimensie. We tellen 13 significante interacties van de fysieke dimensie tegenover negen significante interacties van de cognitieve en emotionele dimensie samen. In lijn met deze vaststelling zien we dat de correlaties uit Tabel 2 hetzelfde patroon vertonen. Hier zijn acht correlaties tussen fysieke jobkenmerken en fysieke gezondheidsklachten significant ten opzichte van vier
Fysieke Gezondheid Werknemers
38
correlaties tussen cognitieve jobkenmerken en fysieke gezondheidsklachten en vier correlaties tussen emotionele jobkenmerken en fysieke gezondheidsklachten. Tevens zijn de correlaties tussen de fysieke werkkenmerken en uitkomstmaten sterker dan de correlaties tussen de cognitieve of emotionele werkkenmerken met de fysieke uitkomstmaten. Deze twee vaststellingen liggen in lijn met het drievoudige matching principe: taakeisen, hulpbronnen en werkgerelateerde effectmaten zijn sterker met elkaar geassocieerd indien deze op gelijksoortige dimensies en bij hetzelfde type processen een rol spelen. Kijken we naar de werkkenmerken onderling, dan zien we dat er slechts in beperkte mate sprake is van de voorspelde samenhang volgens het drievoudige matching principe: enkel bij de cognitieve en fysieke dimensie zien we dat de correlatie tussen de taakeisen en hulpbronnen van dezelfde dimensie groter is dan cross-domein correlaties. Dit is niet het geval bij de emotionele dimensie. We kunnen dus besluiten dat in grote lijnen dit onderzoek verdere empirische ondersteuning biedt voor het DISC Model van de Jonge en Dormann (2008) en meer specifiek met betrekking tot het drievoudige matching principe betreffende de fysieke dimensie: bij pijn in de onderrug, ellebogen en handen en tevens op de totaalscore van de PHQ vormt de aanwezigheid van fysieke hulpbronnen een compensatie voor situaties met veel fysieke taakeisen teneinde de positieve relatie tussen fysieke taakeisen en fysieke gezondheidsklachten te verzwakken. Een tweede conclusie die we hieruit kunnen trekken is dat het DISC Model, en meer specifiek het drievoudige matching principe, zich ook staande houdt in een andere sector dan de gezondheids- en dienstensector namelijk de automobielsector. De resultaten van deze studie zijn wel niet zo uitgesproken als de resultaten van studies gedaan in voorgenoemde sectoren. Evenwel zijn de gevonden resultaten van deze studie uitgesproken in de richting van de theoretische voorspellingen van het DISC Model.
Onderzoeksvraag 2: Non-Matches Naast de onderzoeksvraag rond het drievoudige matching principe, werd een tweede onderzoeksvraag vooropgesteld. In het verlengde van de theorie rond homeostatische regulatieprocessen (Lekander, 2002) en de empirische evidentie dat ook cognitieve en emotionele jobkenmerken een invloed kunnen uitoefenen op fysieke gezondheidsklachten (e.g., Ariëns, 2001) werd als tweede onderzoeksvraag geponeerd
Fysieke Gezondheid Werknemers
39
dat we ook cross-domein interactie kunnen verwachten. Het betreft een exploratieve vraag omdat er hierover nog geen specifieke studies verricht zijn. Hierdoor werden er geen specifieke voorspellingen en hypotheses vooropgesteld voor deze studie. In de literatuur wordt aangenomen dat factoren die leiden tot fysieke gezondheidsklachten onderverdeeld kunnen worden in drie groepen, namelijk fysieke (werk)factoren, psychosociale (werk)factoren en individugebonden factoren (de Jonge et al., 2004). Het zijn dus niet enkel de fysieke werkkenmerken die belangrijk zijn voor de fysieke klachten maar ook psychosociale - cognitieve en sociale werkfactoren - zijn van belang. Dit komt ook tot uiting in deze studie. Tabel 4 laat ons zien dat het inderdaad niet zo is dat enkel de fysieke werkkenmerken een effect hebben op de fysieke gezondheidsklachten. We zien dat er bij alle fysieke klachten cross-domein hoofdeffecten en/of interactie-effecten significant zijn. Van de interactie-effecten tellen we vijf double matches of common kind en één double match of extended kind. In totaal zijn er negen significante cross-domein interacties waarvan er vier komen uit de emotionele dimensie en vijf uit de cognitieve dimensie. De richting van deze laatste vijf komen echter niet overeenkomen met de voorspellingen volgens DISC Model. Als eerste bespreken we de effecten uit de emotionele dimensie. Hier zien we tweemaal een hoofdeffect van emotionele taakeisen en driemaal een significante interactie van emotionele taakeisen en emotionele hulpbronnen. De twee hoofdeffecten hebben betrekking tot de somatische klachten (gemeten door de PHQ) en op nekpijn. De interactie-effecten zijn significant bij nekpijn, pijn aan de onderrug en pijn aan de ellebogen. Hier zien we dat de richting van alle vijf de effecten overeenkomen met de theoretische verwachtingen van het DISC Model. In deze studie is het dus hoofdzakelijk de emotionele dimensie die het onderwerp vormt van de cross-domein interacties. Daarmee geeft deze studie aan dat emotionele taakeisen niet enkel in de gezondheidsen dienstensector een belangrijke rol kunnen spelen in de verklaring van gezondheidsklachten (de Jonge & Dormann, 2006) maar dat ze ook een belangrijke modererende rol kunnen spelen in de automobielsector. Er kunnen verschillende verklaringen naar voren geschoven worden voor de prominente rol van de emotionele dimensie. Als eerst benadrukt het model van Karasek (1996), besproken in de inleiding, het belang van de emotionele dimensie en wijdt hier zelfs een centrale hypothese aan. Bij Karasek (1979) wordt de emotionele dimensie geoperationaliseerd door sociale
Fysieke Gezondheid Werknemers
40
ondersteuning op het werk. In de context van het DISC Model zijn dit emotionele hulpbronnen. Onderzoek van Johnson en Hall (1989) over het model van Karasek, laten zien dat tekortkomingen in sociale steun de negatieve gezondheidseffecten van werkdruk en regelmogelijkheden (cf. supra) versterken. Een tweede mogelijke reden waarom de emotionele dimensie zo belangrijk is in deze studie, is de situatie waarin het bedrijf - Volvo Cars Gent - verkeerde tijdens de duur van de studie. Er heerste namelijk grote onzekerheid over de toekomst van de nachtploeg en het voortbestaan van het bedrijf, wat leidde tot grote sociale onrust. Dit kan gezien worden als een emotionele stressor. Verder is er ook in andere studies empirische evidentie gevonden die de relatie aangeeft tussen emotionele werkkenmerken en fysieke klachten. In een studie van Barling en Kelloway (1996) vond men een relatie tussen jobonzekerheid en een verhoogde bloeddruk. Een andere studie van Kelloway en Barling (1991) vond men relaties tussen emotionele rolstressoren, zoals rolconflict en inter-rolconflict, en het welzijn van de werknemer. Wat emotionele hulpbronnen betreft, blijkt uit een metaanalyse van Viswesveran, Sanchez en Fisher (1991) dat emotionele hulpbronnen, in de studies van de meta-analyse geoperationaliseerd als sociale steun, een belangrijke invloed uitoefenen op de gezondheid van een werknemer. Het bleek ten eerste dat sociale steun zowel een hoofdeffect heeft op de taakeisen en de mogelijke uitkomsten ervan zoals fysieke gezondheidsklachten en ten tweede dat sociale steun als een buffereffect dient voor die taakeisen. Voegen we deze vaststellingen samen kunnen we verklaren waarom de emotionele dimensie in deze studie zo pertinent aanwezig is en is het tevens in te passen in de theorie rond homeostatische regulatieprocessen. Er zijn veel sociale taakeisen (sociale onrust) aanwezig die aanleiding kunnen geven tot fysieke gezondheidsklachten. Volgens de homeostatische regulatieprocessen is het hierbij meer waarschijnlijk dat de sociale taakeisen gecompenseerd zullen worden met interne of externe matchende hulpbronnen, hier emotionele hulpbronnen, om fysieke gezondheidsklachten te minimaliseren. Ten tweede bespreken we de cross-domein interacties uit de cognitieve dimensie. Een conclusie uit Tabel 4 wat deze cross-domein effecten betreft, is dat de richting van alle effecten niet is zoals het DISC Model voorspelt. Het gaat over een double match of common kind van cognitieve taakeisen en cognitieve hulpbronnen op de somscore van
Fysieke Gezondheid Werknemers
41
de PHQ en op pijn aan de onderrug, eenmaal het hoofdeffect van cognitieve hulpbronnen op pijn aan de handen en eenmaal een double match of extended kind, de interactie tussen fysieke taakeisen en cognitieve hulpbronnen op nekpijn. Uit de richting van deze effecten kunnen we kennelijk concluderen dat cognitieve hulpbronnen op het werk de positieve relatie tussen taakeisen en fysieke gezondheidsklachten kunnen versterken. Volgens de Jonge en Dormann (2003) kan net het feit dat het cross-domein interacties betreft, een verklaring bieden voor deze tegengestelde effecten. Door het niet matchen van de drie variabelen, compenseren de hulpbronnen de taakeisen niet maar versterken daarentegen hun effect. Ook in andere studies zijn tegengestelde interactieeffecten gevonden met hulpbronnen uit de cognitieve dimensie. In de studies van Söderfelt, Axtelius en Bejerot (2001) (zoals geciteerd in de Jonge & Dormann, 2003) en de Jonge, Mulder en Nijhuis (1999) had een hoge regelmogelijkheid in de job een nadelig effect op psychosomatische gezondheid van de werknemer. Een andere studie van Hollmann et al. (2001) vertoonde hetzelfde fenomeen: hoge regelmogelijkheden op het werk versterkte de relatie tussen fysieke taakeisen en klachten aan het bewegingsapparaat. Hollman et al. (2001) verklaart dit resultaat door te poneren dat in een werkomgeving gekenmerkt door een hoge fysieke werklast, zoals de automobielsector, het weinig verschil uitmaakt of de werknemer zelf kan regelen wanneer en hoe zijn werk gedaan moet worden. Een andere verklaring dan de matching hypothese voor de tegengestelde effecten kunnen we ook hier vinden in het Demand-Control Support model van Karasek (1979). Met betrekking tot fysieke gezondheidsklachten fungeert de fysieke werklast als modererende variabele voor de interactie tussen taakeisen en regelmogelijkheden. Dit betekent dat fysieke werklast zich gedraagt als een variabele die de range van het model restricteert en hierdoor minder van toepassing is in een werkomgeving met een hoge fysieke werklast. Hierdoor zorgen regelmogelijkheden in het werk voor de werknemer niet per definitie voor positieve effecten of voor algemeen welzijn bij de werknemer. De verklaringen die we gegeven hebben voor het niet vinden van het gewenste effect van de cognitieve dimensie kunnen echter ook van toepassing zijn op de emotionele dimensie. Maar bij de emotionele dimensie zien we echter dat de effecten wel volgens de veronderstellingen zijn van het DISC Model. Een verklaring waarom de richting van de emotionele cross-domein dan wel in de veronderstelde richting zijn, kan
Fysieke Gezondheid Werknemers
42
gevonden worden in het feit dat emotionele kenmerken een grotere match vertonen met fysieke gezondheidsklachten dan cognitieve kenmerken. Dit sluit aan bij de stelling van onder andere Gaillard en Wientjes (1994): jobstress en diens gevolgen zoals fysieke gezondheidsklachten, refereert in de eerste plaats naar negatieve emoties die uitgelokt worden door veeleisende situaties in de werkplek. De Jonge en Dormann (2003) gaan hier verder op in door te stellen dat veel taakeisen en hulpbronnen maar ook fysieke gezondheidsklachten steunen op emotionele processen. Ook de definitie van emoties volgens Ekman en Davidson (1994) kan de grotere match verklaren. Volgens hen bestaan emoties uit drie componenten: een fysieke (bv. bloeddruk), een gedrags- (bv. een gezichtsuitdrukking) en een gevoelscomponent (ook wel het affect genoemd). Hieruit kunnen we concluderen dat er een grotere match is, tussen emotionele werkkenmerken en fysieke gezondheidsklachten dan tussen cognitieve werkkenmerken en de gezondheid van de werknemer. Ze beroepen met andere woorden meer op gelijkaardige processen. Hierdoor worden de emotionele hoofdeffecten en interacties met fysieke gezondheidsklachten niet als cross-domein interacties aanzien en daarom vertonen ze het effect dat verwacht wordt volgens het DISC Model. Een andere mogelijke verklaring voor de verschillende richting van de emotionele en cognitieve dimensie kan gelegen zijn in de validiteit van de cognitieve meetschalen. Ook de Bruin, van Boxmeer, Verwijs en Le Blanc (2007) vragen zich af of de DISQ NL 2.0 niet enkel geschikt is voor gebruik binnen de zorgsector. Hoewel de betrouwbaarheid met Chronbach alpha’s van 0.83 bij de cognitieve taakeisen en 0.82 bij de cognitieve hulpbronnen zeer goed is, kunnen we ons toch vragen stellen bij de validiteit van beide schalen in deze specifieke steekproef. Er zijn twee conclusies uit de data die dit vermoeden kunnen bevestigen. Ten eerste zien we in Tabel 1 dat de respondenten het meest cognitieve taakeisen en cognitieve hulpbronnen ervaren. Uit vorige onderzoeken (e.g., Fredriksson et al., 2001) is echter gebleken dat in de automobielsector eerder fysieke werkkenmerken prominent aanwezig zijn. Ten tweede stellen we vast dat deze steekproef uit 82% arbeiders bestaat die werken aan een assembleerlijn die volgens onderzoek van Lundbert et al. (1989) wordt gekenmerkt door weinig regelmogelijkheden, wat slaat op cognitieve hulpbronnen. Daartegenover zien we dat de bevraging in de DISQ NL 2.0 bij de cognitieve hulpbronnen net vooral die regelmogelijkheden gaan bevragen. De vraag kan dus worden gesteld of de
Fysieke Gezondheid Werknemers
43
operationalisatie van die taakeisen en hulpbronnen in de DISQ NL 2.0 niet te veel is toegespitst op jobs in de zorgsector en dat dit mogelijkerwijs de resultaten van het huidige onderzoek in andere sectoren en dus de totale onderzoeksgroep vertekent.
Methodologische Beperkingen Enkele methodologische kanttekeningen met betrekking tot dit onderzoek dienen vermeld te worden. Vooreerst werd er een cross-sectioneel design gehanteerd waardoor het in principe onmogelijk is oorzakelijke verbanden te demonstreren. In onderzoek naar arbeidswelzijn gaat men er vaak van uit dat jobkarakteristieken het welzijn beïnvloeden. Cross-sectioneel design is echter niet geschikt om causale relaties af te leiden aangezien het geen bewijs kan leveren met betrekking tot de temporele volgorde van de variabelen, noch laat het toe om tegengestelde of wederkerige relaties te onderzoeken (de Lange et al., 2003). Tegengestelde relaties zouden ook kunnen bestaan in dit onderzoek (Theorell & Hasselhorn, 2005). Het is voor werknemers uit de automobielsector namelijk zeer moeilijk om een aangepaste job te krijgen indien men fysieke klachten heeft; dit heeft vooral betrekking op de arbeiders in dergelijke organisaties. Op die manier bestaat de mogelijkheid dat werknemers uit de automobielsector met fysieke klachten (bijvoorbeeld pijn in de onderrug) het werk als meer fysiek belastend ervaren dan mensen zonder fysieke klachten. In lijn met longitudinaal onderzoek zijn de veronderstelde causale patronen echter te verdedigen (e.g., de Jonge & Dormann, 2003). Desalniettemin moeten causale relaties voorzichtig worden geïnterpreteerd en is gedegen longitudinaal onderzoek op dit terrein nodig. Als tweede is gebruikgemaakt van zelfrapportering om de verschillende variabelen te meten. Hoewel dit gebruikelijk is bij dit type onderzoek, moet de kans op vertekening in acht genomen worden. Door het gebruik van zelfrapportage bestaat immers de kans op sociale wenselijkheid en dit in twee richtingen, zowel onderrapporteren als overrapporteren (Theorell & Hasselhorn, 2005). Zo kunnen respondenten hoog scoren op negatieve affectiviteit en alles overschatten of juist de persoonlijkheidstrek bezitten over niets te klagen en aldus te onderrapporteren. Dit heeft uiteraard een effect op de grootte van de gevonden associaties, zo vonden Theorell en Hasselhorn (2005) dat de associaties tussen objectieve werkstressoren en de gezondheid zwakker is dan wanneer subjectieve methoden, zoals zelfrapportage, gebruikt worden
Fysieke Gezondheid Werknemers
44
om werkkenmerken te bevragen. Toekomstig onderzoek zou hieraan tegemoet kunnen komen door het toevoegen van meer objectieve uitkomstmaten voor werkkenmerken en de gezondheid van de werknemer. Als voorbeelden van het laatste kan afwezigheid wegens ziekte of het aantal doktersbezoeken per jaar gebruikt worden. Een beperking die hierbij aansluit is het mogelijks kunnen spelen van common method bias doordat alle variabelen gemeten zijn door zelfrapportage. Hierdoor worden de correlaties tussen de variabelen overschat doordat ze eenzelfde methodebias delen. Recent heeft Spector (2006) echter geponeerd dat de invloed van deze common method bias niet zo hoog is als men oorspronkelijk dacht. Ten vierde moet een opmerking gemaakt worden over de gebruikte analysetechniek in deze studie. Bij hiërarchische multipele regressieanalyse met interactietermen worden de resultaten vertekend door het interactie-effect. De grootte van de interactie-effecten wordt verzwakt door meetfouten wanneer de interactietermen gevormd worden door variabelen te multipliceren, zoals nodig in regressieanalyses (Aiken & West, 1991). Er worden met andere woorden weinig significante interactieeffecten gevonden door verlies aan power. Dit kan de resultaten beïnvloeden ten voordele van de hoofdeffecten. Nieuwe analysetechnieken om interactie-effecten te toetsen op dit domein zijn dus wenselijk.
Aanbevelingen voor de Theorie en de Praktijk Theorie. Een belangrijke aanbeveling is om in een vervolgonderzoek een kwalitatieve fase in het onderzoek op te nemen waarbij de specifieke taakeisen en functionele matchende hulpbronnen worden getraceerd en vervolgens geoperationaliseerd worden in een onderzoekspopulatie met specifieke vragenlijst. Op deze wijze wordt de kans groter geacht dat op groepsniveau empirische ondersteuning wordt gevonden voor het drievoudige matching principe. Dit sluit aan bij onderzoek van Pousette en Hanse (2002). De resultaten hiervan geven aan dat het proces van hoe jobkenmerken effectmaten beïnvloeden verschillend kan zijn voor verschillende beroepssectoren. Het is dus wenselijk om de principes van het DISC Model te gaan testen in verschillende sectoren en dit aan de hand van sectorspecifieke taakeisen en hulpbronnen. Een kanttekening bij het DISC Model is dat vooralsnog enkel taakeisen en werkgerelateerde hulpbronnen als voorspellers opgenomen zijn. Uit onderzoek weten
Fysieke Gezondheid Werknemers
45
we echter dat de gezondheid en het welbevinden van een werknemer ook afhangt van persoonskenmerken, zoals copinggedrag en doeloriëntaties (Hoogendoorn et al., 2001). Toevoeging van matchende persoonskenmerken in het DISC Model zou de verklaringskracht van het model verder kunnen vergroten. Zowel in België, Duitsland als Nederland zijn momenteel experimentele studies en veldstudies gaande die het effect van dergelijke persoonskenmerken nader onderzoeken. Toegepast op de fysieke dimensies en meerbepaald problemen aan het bewegingsapparaat, is volgens Hambergvan Reenen et al. (2006) de fysieke capaciteit van de werknemers een belangrijke variabele in het voorspellen van lage rugpijn, nek- en schouderpijn. De fysieke capaciteit kan gezien worden als een persoonskenmerk en wordt in voorgenoemde studie omschreven als spierkracht, uithoudingsvermogen en mobiliteit. Dit persoonskenmerk zou binnen de fysieke dimensie een belangrijke bijkomende verklarende kracht kunnen zijn. Praktijk. Deze scriptie had tot doel om meer inzicht te verkrijgen in de relaties tussen fysieke werkkenmerken, zijnde fysieke taakeisen en fysieke hulpbronnen, en de fysieke gezondheid van de werknemer. De bevindingen van dit onderzoek kunnen een bijdrage leveren aan twee praktische vragen: (1) hoe kunnen werknemers uit de automobielsector die veel fysieke taakeisen ervaren deze compenseren om de fysieke gezondheid te kunnen behouden, en (2) welke rol spelen de cognitieve en emotionele werkkenmerken in dit proces. Aan de hand van het drievoudige matching principe komt uit deze studie naar voor dat fysieke taakeisen het best kunnen gecompenseerd worden door fysieke hulpbronnen. Op deze wijze kunnen fysieke gezondheidsklachten verminderen. Voorbeelden van fysieke hulpbronnen zijn ergonomische hulpmiddelen zoals een aangepaste bureaustoel, een tillift of instrumentele steun van collega’s. Maar als we denken aan de gevonden cross-domein interacties, kunnen ook werkkenmerken uit een ander domein een effect hebben op de fysieke gezondheid van de werknemer. Een match tussen emotionele taakeisen en hulpbronnen kunnen een positief effect hebben op fysieke gezondheidsklachten. Een cognitieve match daarentegen kunnen de fysieke gezondheidsklachten negatief gaan beïnvloeden. De invloed van niet-matchende werkkenmerken mogen dus zeker niet onderschat worden.
Fysieke Gezondheid Werknemers
46
Samengevat, zouden werkgerichte interventies idealiter gericht moeten zijn op specifieke fysieke taakeisen en matchende fysieke hulpbronnen in het werk teneinde overeenkomstige gezondheidsklachten te reduceren en het algemeen welbevinden van de werknemer te verhogen. Maar hierbij moet men tevens rekening houden met mogelijke invloeden van niet-matchende werkkenmerken.
Conclusie van deze scriptie Deze scriptie heeft bijkomende empirische evidentie gevonden dat fysieke werkkenmerken positief geassocieerd zijn met fysieke gezondheidsklachten en dat fysieke hulpbronnen de relatie tussen fysieke taakeisen en fysieke gezondheidsklachten modereert. Desondanks mogen de werkkenmerken van de cognitieve en emotionele niet over het hoofd gezien worden en bestaat de kans dat zij eveneens invloed uitoefenen op de fysieke gezondheid van de werknemer. Vooral de rol van emotionele jobkenmerken mogen niet onderschat worden. De praktijk kan hierop inspelen door bij jobs, waar de kans op het ontwikkelen van fysieke gezondheidsklachten reëel is door de aanwezigheid van fysieke taakeisen, fysieke hulpbronnen aan te bieden aan de werknemers.
Fysieke Gezondheid Werknemers
47
Referenties
Aiken, L.S., & West, S.G. (1991). Multiple Regression: Testing and Interpreting Interactions. Newbury Park, CA: Sage Publications. Ariëns, G. A. M., Bongers, M., Hoogendoorn, W. E., Houtman, I. L. D., van der Wal, G., & van Mechelen, W. (2001). High Quantitative Job Demands and Low Coworker Support as Risk Factors for Neck Pain. SPINE, 26, 1896-1903. Barling, J., & Kelloway, E.K. (1996). Job insecurity and health: The moderating role of workplace control. Stress Medicine, 12, 253-260. Bongers, P. M., Dewinter, C. R., Kompier, M. A. J., & Hildebrandt, V. H. (1993). Psychosocial factors at work and musculoskeletal disease. Scandinavian Journal of Work environment & Health, 19, 297-312. Cohen, J., & Cohen, P. (1983). Applied Multiple Regression/Correlation Analysis for the Behavioural Science (2nd ed.). Hillsdale: Lawrence Erlbaum Associates. Cohen, S., & Williamson, G. M. (1991). Stress and Infectious Disease in Humans. Psychological Bulletin, 109, 5-24. Cooper, C. L., Dewe, P. J., & O’Driscoll, M. P. (2001). Organizational stress: A review and critique of theory, research and applications. Thousand Oaks, CA: Sage. de Jonge, J., Dormann, C., & van den Tooren, M. (2008). The Demand-Induced Strain Compensation Model: Renewed theoretical considerations and empirical evidence. In: K. Näswall, J. Hellgren, & M. Sverke (Eds.), The individual in the Changing Working Life (pp. 67-87). Oxford: Cambridge University Press. de Jonge, J., Dormann, C., van Vegchel, N., von Nordheim, T., Dollard, M., Cotton, S., & van den Toornen, M. (2007). DISQ 2.0 NL: De DISC Vragenlijst Nederlandse Versie 2.0. Utrecht: Universiteit Utrecht. de Jonge, J., Le Blanc, P., & Schaufeli W. (2007). Psychosociale Werkstress Modellen. In W. Schaufeli, A. Bakker & J. de Jonge, De Psychologie van Arbeid en Gezondheid. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum. de Jonge, J., & Dormann, C. (2006). Stressors, Resources, and Strain at Work: A Longitudinal Test of the Triple-Match Principle. Journal of Applied Psychology, 91, 1359-1374.
Fysieke Gezondheid Werknemers
48
de Jonge, J., Dormann, C., & van Vegchel, N. (2004). Taakeisen, Hulpbronnen en Psychische Gezondheid: Het Demand-Induced Strain Compensation (DISC)Model. Gedrag & Organisatie, 1, 59-79. de Jonge, J., & Dormann, C. (2003). The DISC Model: Demand-Induced Strain Compensation Mechanisms in Job Stress. In M.F. Dollard, A.H. Winefield & H.R. Winefield, Occupational Stress in the Service Professions, 43-74. Londen: Taylor & Francis. de Jonge, J., Mulder, M. J. G. P., & Nijhuis, F. J. N. (1999). The incorporation of different demand concepts in the Job Demand-Control Model: Effects on health care professionals. Social Science and Medicine, 48, 1149-1160. de Lange, A. H., Taris, T. W., Kompier, A. J., Houtman, I. L. D., & Bongers, P. M. (2003). The Very Best of the Millennium: Longitudinal Research and the Demand-Control-(Support) Model. Journal of Occupational Health Psychology, 8, 292-305. Ekman, P., & Davidson, R.J. (1994). The Nature of Emotion. New York: University Press. Fredriksson, K., Bildt, C. Hägg, G., & Kilbom, Å. (2001). The impact on musculoskeletal disorder of changing physical and psychosocial work environment conditions in the automobile industry. International Journal of Industrial ergonomics, 28, 31-45. Frese, M. (1999). Social Support as a Moderator of the Relationship between Work Stressors and Psychological Dysfunctioning: A Longitudinal Study with objective measures. Journal of Occupational Health Psychology, 4, 179-192. Gaillard, A. W. K., & Wientjes, C. J. E. (1994). Mental load and work stress as two types of energy mobilization. Work & Stress, 8, 141-152. Halbelseben, J. R. B., & Buckley, M. R. (2004). Burnout in organizational life. Journal of Management, 30, 859-879. Hamberg- van Reenen, H. H., Ariëns, G. A. M., Blatter, B. M., van der Beek, A. J., Twisk, J. W. R., van Mechelen, W., Bongers, P. M. (2006). Is an imbalance between physical capacity and exposure tot work-relates physical factors associates with low-back, neck or shoulder pain? Scandinavian Journal Work Environment Health, 32, 190-197.
Fysieke Gezondheid Werknemers
49
Hobfoll, S. E. (2001). The Influence of Culture, Community, and the Nested-Self in the Stress Process: Advancing Conservation of Resources, Applied Psychology: An International Review, 337-370. Hollmann, S., Heuer, H., & Schmidt, K.-H. (2001). Control at work: A generalized resource factor for the prevention of musculoskeletal symptoms? Work & Stress, 15, 29-39. Hoogendoorn, W. E. (2001). Work-related risk factor for low back pain (Academisch proefschrift). Amsterdam: Vrije Universiteit. Hoogendoorn, W. E., Bongers, P. M., Vet, CW. de, Houtman, W. E., Ariëns G. A. M., Mechelen, W., van, & Bouter, L. M. (2001). Psychosocial Work Characteristics and Psychological Strain in relation to Low-Back Pain. Scandinavian Journal of Work Environment & Health, 27, 258-267. Hoogendoorn, W. E., van Poppel, M. N. M., Bongers, P. M., Koes, B. W., & Bouter, L. M. (2000). Systematic Review of Psychosocial Factors at Work and Private Life as Risk Factors for Back Pain. Spine, 2114-2125. Houtman, I., & Smulders, P. (2003). De Praktische (ir)relevantie van het Job DemandControl-Model. Gedrag en Organisatie, 16, 259-265. Johnson, J. V., & Hall, E. M. (1988). Job Strain, Work Place Social Support, and Cardiovascular Disease: A Cross-sectional Study of a Random Sample of the Swedish Working Population. American Journal of Public Health, 78, 1336-1342. Karasek, R. A., Jr. (1979). Job Demands, Job Decision Latitude, and Mental Strain: Implications for Job Redesign. Administrative Science Quarterly, 24, 285-308. Kelloway, E.K., & Barling, J. (1991). Job characteristics, role stress and mental health. Journal of Occupational Psychology, 64, 291-304. Koslowski, M. (1998). Modelling the stress-strain relationship in work settings, London: Routledge. Landsbergis, P. A., Cahill, J. & Schnall, P. (1999). The impact of lean production and related new systems of work organization on worker health. Journal of Occupational Healt Psychology, 4, 108-130. Lekander, M. (2002). Ecological Immunology: The role of the immune system in Pyschology and neuroscience. European Psychologist, 7, 98-115.
Fysieke Gezondheid Werknemers
50
Lundberg, U., Dohns, I. E., Melin, B., Sandjo, L., Palmerund, G., Kadefors, R., Ekström, M., & Parr, D. (1999). Psychophysiological Stress Responses, Muscle Tension, and Neck and Shoulder Pain Among Supermarket Cashiers. Journal of Occupational Health Psychology, 4, 245-255. Lundberg, U., Granqvist, M., Hansson, T., Magnusson, M., & Wallin, L. (1989). Psychological and physiological stress responses during repetitive work at an assembly line. Work and Stress, 3, 143-153. Morris, J.A., & Feldman, D.C. (1996). The dimensions, antecedents, and consequences of emotional labour. Academy of Management Review, 21, 986-1010. Narayanan, L., Menon, S., & Spector, P. E. (1999). Stress in the Workplace: a Comparison of Gender and Occupations. Journal of Organizational Behavior, 20, 63-73. O’Leary, A. (1990). Stress, Emotion, and Human Immune Function. Psychological Bulletin, 363-382. Pomaki, G., & Maes, S. (2002). Predicting quality of work life: From work conditions to self-regulation. In E. Gullone & R. A. Cummins (Eds.), The universality of subjective well-bein indicators (pp. 151-173). The Netherlands: Kluwer Academic. Pousette, A., Hanse, J. (2002). Job Characteristics as Predictors of Ill-Health and Sickness Absenteeism in different Occuptional Types – a Multigroup Structural Equation Modelling Approach. Work & Stress, 16, 229-250. Quick, J. C., Quick, J. D., Nelson, D. L., & Hurrell, J. J., Jr. (2001). Preventive Stress Management in Organizations. Washington, DC: American Psychological Association. Schat, A. C. H., Kelloway, E. K., & Desmarais, S. (2005). The Physical Health Questionnaire (PHQ): Construct Validation of a Self-Report Scale of Somatic Symptoms. Journal of Occupational Health Psychology, 10, 363-381. Schat, A. C. H., & Kelloway, E. K. (2003). Reducing the Adverse Consequences of Workplace Aggression and Violence: The buffering effects of organizational support. Journal Occupational Health Psychology, 8, 110-112. Siegrist, J. (1996). Adverse Health Effects of High-Effort/Low-Reward Conditions. Journal of Occupational Health Psychologie, 1, 27-41.
Fysieke Gezondheid Werknemers
51
Spector, P.E. (2006). Method variance in organizational research: truth or urban legend? Organizational Research Methods, 9, 221-232. Spence, J. T., Helmreich, R. L., & Pred, R. S. (1987). Impatience Versus Achievement Strivings in the Type A Pattern: Differential Effects on Students' Health and Academic Achievement. Journal of Applied Psychology, 72, 522-528. Taris, T., Kompier, M., & Wielenga-Meijer, E. (2006). Leren op het werk: Een handelingstheoretisch perspectief. Gedrag & Organisatie, 19, 69-89. Theorell, T. & Hasselhorn, H. M. (2005). On cross-sectional questionnaire studies of relationships between psychosocial conditions at work and health – are they reliable. Int Arch Occupational Environment Health, 78, 517-522. Theorell, T., & Karasek, R. A. (1996). Current Issues relating to Psychosocial Job Strain and Cardiovascular Disease Research. Journal of Occupational Health Psychology, 1, 9-26. Vancouver, J. B. (2000). Self-regulation in organizational settings: a tale of two paradigms. In M. Boekaerts, P. R. Pintrich, & M. Zeidner (Eds.), Handbook of Self-regulation, 303-341. San Diego, CA: Academic Press. van den Tooren, M., & de Jonge, J. (in press). Managing job stress among nurses: What kind of Job Resources do we really need? Journal of Advanced Nursing. Van der Doef, M.P., & Maes, S. (1999). The Job Demand-Control-(Support) Model and psychological well-being: A review of 20 years of empirical research. Work & Stress, 13, 87-114. Van der Hulst, M. (2003). Long Workhours and Health. Scandinavian Journal of Work Environment & Health, 29, 171-188. van Horn, J. E., Taris, T. W., Schaufeli, W. B., & Schreurs, P. J. G. (2004). The Structure of Occupational Well-being: A study among Dutch Teachers. Journal of Occupational and Organizational Psychology, 77, 365-375. Viswesvaran, C., Sanchez, J.I., & Fisher, J. (1999). The role of Social Support in the Process of Work Stress: A Meta-Analysis. Journal of Vocational Behavior, 54, 314-334.
Fysieke Gezondheid Werknemers
Bijlagen
Bijlage 1: Begeleidende brief Bijlage 2: Vragenlijst problemen aan het bewegingsapparaat Bijlage 3: Vragenlijst PHQ Bijlage 4: Vragenlijst DISQ
52
Bijlage 1: Begeleidende brief
Gent, 7 oktober 2007
Geachte Heer, Geachte Mevrouw,
In het kader van mijn thesis voor mijn studie Bedrijfspsychologie en Personeelsbeleid aan de Universiteit van Gent doe ik momenteel een onderzoek naar fysieke gezondheidsklachten bij werknemers. Ik zou het ten zeerste appreciëren indien u hieraan een bijdrage wil leveren door de vragenlijsten in te vullen die u vindt bij deze brief. Het invullen van deze vragenlijst neemt ongeveer 15 minuten in beslag. Deze enveloppe bevat drie korte vragenlijsten en een biografisch formulier. Belangrijk hierbij is dat er geen juiste of foute antwoorden zijn. Uiteraard worden alle bekomen gegevens strikt vertrouwelijk verwerkt en wordt elke vorm van anonimiteit gewaarborgd. Gelieve mij de ingevulde vragenlijst via uw leidinggevende terug te bezorgen. Controleer voor het afgeven of u alle drie de vragenlijsten en het biografisch formulier ingevuld hebt. Bij deze wil ik u alvast danken voor uw medewerking aan dit onderzoek. Indien u geïnteresseerd bent in de resultaten van dit onderzoek kan u mij bereiken via onderstaand e-mailadres. Hoogachtend,
Elien Martens
[email protected]
Bijlage 2: Vragenlijst ‘problemen aan het bewegingsapparaat’
Omcirkel bij elk lichaamsdeel het cijfer dat bij de gepaste uitspraak hoort. De tekening is bedoeld als hulpmiddel.
JA, een
JA,
JA,
NEE,
enkele keer
regelmatig
landurig
nooit
Nek
1
2
3
4
Schouders
1
2
3
4
Elleboog
1
2
3
4
Handen
1
2
3
4
Onderrug
1
2
3
4
Gelieve te controleren als alle vragen beantwoord zijn. Bedankt voor het invullen van deze vragenlijst!
Bijlage 3: Vragenlijst ‘PHQ’
Duid bij iedere uitspaak aan hoe vaak deze voor u van toepassing is door het best
1
Hoe vaak ervaart u problemen om ’s nachts in slaap te geraken?
Altijd
Soms
Nooit
passende cijfer te omcirkelen.
1
2
3
4
5
6
7
2
Hoe vaak wordt u ’s nachts wakker?
1
2
3
4
5
6
7
3
Hoe vaak hebt u nachtmerries of slechte, storende dromen?
1
2
3
4
5
6
7
4
Hoe vaak hebt u een rustige en ononderbroken nachtrust?
1
2
3
4
5
6
7
5
Hoe vaak hebt u last van hoofdpijn?
1
2
3
4
5
6
7
1
2
3
4
5
6
7
1
2
3
4
5
6
7
1
2
3
4
5
6
7
1
2
3
4
5
6
7
1
2
3
4
5
6
7
1
2
3
4
5
6
7
1
2
3
4
5
6
7
1
2
3
4
5
6
7
6
Hoe vaak hebt u hoofdpijn wanneer er veel druk op u schouders rust om iets gedaan te krijgen? Hoe vaak hebt u hoofdpijn omdat u zich gefrustreerd voelt
7
doordat een persoon u ergert of omdat de dingen niet lopen zoals ze zouden moeten lopen?
8 9 10 11
Hoe vaak hebt u last van uw maag (indigestie)? Hoe vaak moet u letten op wat u eet om maagklachten te vermijden? Hoe vaak voelt u zicht misselijk? Hoe vaak hebt u last van een moeilijke stoelgang (geconstipeerd zijn) of last van buikloop? Hoe vaak hebt u last van een verkoudheid (waardoor u zich
12
niet goed voelt, maar waardoor u niet ziek in bed moet liggen of afwezig zijn op het werk)? Hoe vaak hebt u een infectie op de luchtwegen, ernstiger dan
13
een verkoudheid (zoals bronchitis, sinusitis, enz.) waardoor u
meer
6 dagen
7 dagen of
5 dagen
4 dagen
hoelang duurt deze dan?
3 dagen
Wanneer u een infectie op de luchtwegen of een griep hebt,
2 dagen
14
1 dag
niet kan gaan werken?
Bijlage 4: Vragenlijst ‘DISQ 2.0’
Instructie Stel dat iemand anders ("werknemer X") dezelfde baan in de organisatie heeft als u. De taken, cliënten, collega’s, leidinggevenden en al het andere is hetzelfde als in uw baan. Werknemer X heeft dezelfde kwalificaties (scholing, training, vaardigheden, ervaring, et cetera) als u voor dit werk. Beoordeel hoe het werk eruit zou zien voor werknemer X, als deze persoon een jaar werkzaam is in zijn/haar nieuwe baan. Beoordeel alstublieft hoe het nu is, in plaats van hoe het zou zijn in de toekomst. Omcirkel de antwoordmogelijkheid die volgens u het meest van toepassing is op werknemer X.
Soms
Vaak
(Bijna) Altijd
zal werknemer X moeilijke beslissingen in het werk moeten
Zelden
1.
(Bijna) Nooit
Na een jaar ervaring in eenzelfde functie als ik...
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
nemen. 2.
zal werknemer X een grote mate van concentratie en zorgvuldigheid in het werk moeten tonen.
3.
zal werknemer X werkgerelateerde problemen moeten oplossen binnen een beperkte tijd.
4.
zal werknemer X veel dingen tegelijkertijd moeten onthouden.
1
2
3
4
5
5.
zal werknemer X veel geestelijk inspannend werk moeten
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
verrichten.
6.
zal werknemer X moeten omgaan met personen (zoals cliënten, collega's en leidinggevenden) die onrealistische verwachtingen hebben.
7.
zal werknemer X zijn/haar emoties onder controle moeten houden om de taken binnen een beperkte tijd te volbrengen.
8.
zal werknemer X moeten omgaan met personen (bijv. cliënten, collega's of leidinggevenden) wier problemen hem/haar emotioneel raken.
9.
zal werknemer X moeten omgaan met personen (bijv. cliënten, collega's of leidinggevenden) die snel boos op hem/haar worden.
10. zal werknemer X veel emotioneel inspannend werk moeten verrichten. 11. zal werknemer X emoties moeten tonen (bijv. aan cliënten, collega's of leidinggevenden) die niet overeenkomen met zijn of haar gevoelens.
Zelden
Soms
Vaak
(Bijna) Altijd
12. zal werknemer X veel lichamelijk inspannende taken moeten
(Bijna) Nooit
Na een jaar ervaring in eenzelfde functie als ik...
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
verrichten om zijn/haar werk te doen.
13. zal werknemer X veel moeten bukken of hoog moeten reiken tijdens het werk. 14. zal werknemer X in ongemakkelijke of inspannende houdingen moeten werken om zijn/haar werk te doen. 15. zal werknemer X zware personen of objecten (meer dan 10 kg) moeten tillen of verplaatsen. 16. zal werknemer X op een snelle en ononderbroken manier lichamelijke activiteit moeten verrichten.
1.
zal werknemer X zelf de mogelijkheid hebben een mentale rustpauze te nemen wanneer taken veel concentratie vergen.
2.
zal werknemer X zelf de mogelijkheid hebben om complexe taken af te wisselen met eenvoudige taken.
3.
zal werknemer X informatie ontvangen van anderen (bijv. collega's of leidinggevenden) om complexe taken op te lossen.
4.
zal werknemer X in staat zijn om zijn/haar kennis en intellectuele vaardigheden te gebruiken om complexe taken op te lossen.
5.
zal werknemer X toegang hebben tot bruikbare informatie (van computers,
boeken,
bestanden,
collega’s
gebruiksaanwijzingen) om complexe taken op te lossen.
en
Soms
Vaak
(Bijna) Altijd
zal werknemer X in staat zijn emotioneel beladen contacten
Zelden
6.
(Bijna) Nooit
Na een jaar ervaring in eenzelfde functie als ik...
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
met andere personen even te stoppen wanneer hij/zij dat wil. 7.
zal werknemer X zich tijdens het werk gewaardeerd voelen door anderen (zoals cliënten, collega's of leidinggevenden).
8.
zal werknemer X emotionele steun van anderen (zoals cliënten, collega's of leidinggevenden) krijgen wanneer zich een aangrijpende situatie voordoet.
9.
zal werknemer X de mogelijkheid hebben om zijn/haar emoties te uiten nadat een aangrijpende situatie zich voordoet, zonder negatieve gevolgen daarvan te ervaren (afkomstig van bijvoorbeeld leidinggevenden, collega's of cliënten).
10. zal werknemer X een luisterend oor vinden bij anderen (bijv. cliënten, collega's en leidinggevenden) wanneer hij/zij een aangrijpende situatie heeft meegemaakt. 11. zal werknemer X in staat zijn om zijn/haar werk zodanig in te delen dat fysieke taken niet meer lichamelijke inspanning vergen dan hij/zij aan kan. 12. zal werknemer X in staat zijn gebruik te maken van geschikte technische hulpmiddelen om lichamelijk inspannende taken te vervullen. 13. zal werknemer X in staat zijn om zelf zijn/haar werkhouding te bepalen om lichamelijk inspannende taken te vervullen. 14. zal werknemer X in staat zijn een fysieke rustpauze te nemen wanneer het lichamelijk erg inspannend wordt. 15. zal werknemer X fysieke hulp ontvangen van anderen (zoals cliënten, collega's of leidinggevenden) bij het tillen of verplaatsen van zware personen of objecten.