Frans & Tubbax
Céline
Liekens
4 mei 1946-1996
We vieren feest tot morgenvroeg En zingen hop faldera Want Céline en Frans Zijn vijftig jaar getrouwd En dat vinden we hip hip hoera !
We zijn zoals we zijn, dat wil zeggen vrij nonchalant en altijd veel te laat. Zo ook met de gouden bruiloft van onze geliefde ouders. We vonden dat we iets moesten doen, want zij hebben vroeger zoveel voor ons gedaan. Daarom zouden we een boekje samenstellen met foto’s en herinneringen van vroeger, om nog eens terug te kunnen denken aan de tijden die nu achter ons liggen, maar die ons toch zo dierbaar zijn. Ja, dat gingen we doen. In plaats van daar dan maanden op voorhand aan te beginnen, zoals iedereen zou doen, zijn we er precies één week voor het feest aan begonnen. Het resultaat zal dus wel navenant zijn, maar we hebben er wel als paarden aan gewerkt om er toch nog iets deftigs van te maken. Als er dus verkeerde jaartallen in staan, of zaken die net anders gebeurd zijn als wij verhalen, of zaken die er niet in staan terwijl ze er wel zouden moeten in staan : onze verontschuldigingen. Laat ons hopen dat er wel instaat wat voor ons het belangrijkste is : de liefde en het respekt voor onze ouders, en de vriendschap tussen ons onderling.
De zeven van Frans en Céline
Vader
15-1-1882
Moeder
13-6-1886
Florent
9-2-1913
Frans
9-12-1914
Louis
4-5-1917
Jos
2-5-1920
Anna
31-1-1922
Elza
1-6-1924
Kamiel
20-5-1933
Alfons Tubbax
In Ramsel, op de Westmeerbeekse steenweg maar op de grens met Westmeerbeek, woonde het gezin Tubbax-Huybrechts. Ze boerden, en het boeren ging hun blijkbaar nogal voorspoedig af, want na verloop van tijd hadden ze zeven kinderen : vijf jongens en twee meisjes. Eén van die jongens, de tweede oudste, was Frans, en we zullen hem verder in ons verhaal blijven volgen. Immers, hij is één van de twee hoofdpersonages ervan. In 1951, toen August op pensioen ging en stopte met boeren, verhuisde het gezin naar Zoerle-Parwijs, waar Fien een winkel uitbaatte juist naast het gemeentehuis. Toen wij als kleine kleuters op bezoek kwamen (Gust was ondertussen al overleden) kenden we grootmoe alleen maar als “Peet van Zoerle”. Ge moest daar braaf zijn en met twee woorden spreken, want Peet was niet mals als ge wat uitspookte !
Monica (Fien) Huybrechts
Van links naar rechts: Edward, Paula, Angèle, Irma en Céline
Edward
7-8-1891
Irma
11-6-1891
Paula
23-7-1920
Céline
29-9-1922
Angèle
11-1-1925
In Ramsel, eveneens op de Westmeerbeekse steenweg, maar nu recht tegenover de steenbakkerij van Hermans, en dus heel wat dichter tegen de dorpskern, woonde het gezin Liekens-Liekens. Oorspronkelijk woonden ze in Gelrode, op het Nieuwland, maar Edward had in 1929 in Ramsel een boerderij laten bouwen, en dus verhuisde de familie. Niet dat de boerderij al helemaal klaar was, want de meisjes moesten ’s avonds met de ladder naar de beddebak : de trap was nog niet af.
De drie schoonheden : Céline, Paula en Angèle
Edward Liekens was een bekende verschijning in het dorp. Oudstrijder van 191418, viermaal gewond aan de Ijzer, dertien decoraties, een paar keer een vermelding in het dagorder van het leger : een echte ijzervreter, en een echte Belgicist. Zijn idool was dan ook koning Albert I, en je zag de oude soldaat in hem als je hem zag opstappen als vaandeldrager aan het hoofd van de Ramselse fanfare, stram recht met al zijn decoraties opgespeld en het vaandel fier omhoog. Zondags ging hij naar de hoogmis, en daarna bleef hij plakken. Meestal moest het vrouwvolk dan op pad om hem ergens uit een café los te branden. Misschien was dat de reden dat hij, in 1933 toen zijn dochters wat aankomend begonnen te worden, zelf in de boerderij een herberg opendeed (herberg “Bij War”). War en Irma zijn hiervoor nog met de fiets naar Mechelen gereden om een splinternieuwe toog te gaan kopen. Edward dacht met een eigen herberg veel geld te kunnen verdienen. Dat moest ook wel, want hij had zijn eigen zondagse pinten nu aan inkoopprijs ! Van nieuwerwetse zaken als traktoren en zo moest Edward ook niet weten. Hij was nog een echte boer met een paard, en wat een paard niet kon was het doen niet waard. Moeder Irma was daarentegen de baas in huis. Als de meisjes wilden gaan dansen (wat ze dolgraag deden) moesten ze daarvoor toestemming vragen aan de ‘baas’ (Edward dus). Maar Irma zorgde er wel voor dat Edward wist wat hij moest beslissen, en dat hij geen stommiteiten deed. Werken was de boodschap, uitgaan was maar een onnodig tijdverdrijf. Paula, Angele en Céline
Toen Céline in het zevende studiejaar van de huishoudschool zat, moest ze in de kookles kelversoep met rijst leren klaarmaken, en daarna ook opeten ! Dat vond ze zo’n vuil goedje dat ze dat onmogelijk binnen kreeg. Dus deed ze dat heel geniepig in een plastieken zak die ze daarna buitensmokkelde. Als er een gedichtje moest voorgedragen worden, dan was ze echter nummer één ! Dat was het liefste dat ze deed, en ze kende véél gedichtjes. In Wezemaal woonde de familie Stas, die nog familie van hen was. Daar moest dan ook de werkkledij en de onderbroeken gekocht worden. Eénmaal per jaar mocht Céline dan ook naar Wezemaal kermis gaan, wat een gebeurtenis was waar ieder jaar naar uitgekeken werd. Céline maakte zich graag mooi. Vooral de lipstick en de bloche mochten niet vergeten worden ! De haren moesten zeker in bekken worden gelegd, en daar hadden ze dan speciale klemmen voor die in het haar gedaan moesten worden. Ook aan de schoenen werd de nodige aandacht besteed. Als jong meisje had ze in de oorlog mooie leren botten. Verder moesten het wel schoenen met hoge hakken zijn, om mee te kunnen gaan dansen. Want dansen en plezier maken was haar lust en haar leven ! De kleding van Céline moest altijd zeer fleurig zijn, met veel bloemetjes. Dat stond altijd goed met een effen rokje eronder. Zo had je vlug verschillende kombinaties.
Frans Tubbax (Frans van Gust van Tupkens) was ondertussen op de boerderij opgegroeid tot een welgevormde knaap. Tot veertien jaar mocht hij naar school gaan, daarna moest er gewerkt worden op de boerderij. Maar alhoewel vader Tubbax nogal ziekelijk was, waren er met vijf jongens heel wat handen op de boerderij, en zocht Frans zijn horizon wat te verbreden. Hij ging mee naar het Walenland om te helpen met de biet, en hij kon ook op de Proba in Westmeerbeek werken als seizoenarbeider. De Proba was toenertijd een konservenfabriek, en Frans mocht toen hij twintig was als bijrijder mee op een vrachtwagen gaan leveren en ophalen. Zo maakte hij het hele Vlaanderland, Brussel en Wallonië onveilig. Als de remmen weer eens niet werkten, was uitspringen de boodschap ! Van uit die tijd dateert zijn rijstijl : langzaam aan, we komen er wel ! Op een keer waren ze in Brussel, en ging hij mee eten bij een nonkel van zijn chauffeur. Dat bleek een beenhouwer te zijn, en daar kreeg hij voor de eerste keer smeerpaté te eten. Dat vond hij zo lekker dat hij er nog altijd over praat, en als ge graag hebt dat Frans een extra boterhammetje opeet, zet dan maar smeerpaté op tafel. Voor zijn militaire dienst werd Frans in 1935 opgeroepen. Eerst acht weken basistraining in Lier, en daarna als ziekenverzorger en brancardier in de Sint Anna kazerne te Laken. He beste aan die job waren de dubbele rantsoenen, die hem in prima konditie hielden. Na acht maanden mocht hij al afzwaaien, maar in 1938 moest hij al terug één week op herhaling. In 1939 kwam de mobilisatie en daarna de oorlog, met de zware gevechten aan de Leie. Als brancardier heeft hij daar de nodige gruwelijke taferelen meegemaakt. Daarom dat hij later altijd zo kalm bleef als er ergens een ongeval gebeurde, en dat hij altijd wist hoe gewonden moesten aangepakt worden. Bij de capitulatie werd Frans krijgsgevangen, en de bedoeling zal wel geweest zijn dat hij naar Duitsland in krijgsgevangenschap moest. Maar niemand had Frans iets gezegd, de oorlog was voorbij, en dus trok hij te voet en liftend met een paar vrienden huiswaarts.
Met al die ervaringen, eerst als bijrijder op een vrachtwagen en daarna als soldaat, had Frans al heel wat van België gezien, veel meer dan de gewone boerenzoon. Het boerenbedrijf trok hem wel aan, maar hij was toch niet vies van iets anders. Zijn kans kwam in september 1941, toen men in Ramsel een nieuwe veldwachter zocht. Frans kwam, hij zag en hij overwon ! Nu is veldwachter in oorlogstijd geen sinecure, en zal Frans wel de nodige moeilijke beslissingen hebben moeten nemen. Als veldwachter was hij ook een beetje manus-vanalles : tot zelfs het repareren van de losse plankenvloer in het gemeentehuis behoorde tot zijn taken. De meeste problemen in een boerendorp als Ramsel hebben te maken ofwel met herbergbezoekers die er geen genoeg van kunnen krijgen, ofwel met boeren die met elkaar overhoop liggen over wegenissen en scheidingspalen. Met geen van beide kategorieën had Frans veel moeite. Zelf dronk hij niet, en was hij weinig in cafés te zien (behalve dan van ambtswege om het sluitingsuur te kontroleren). Voor Frans moest alles in de puntjes zijn, en iedereen was voor hem gelijk voor de wet. Zo is er een fameus verhaal over de gemeentesekretaris (die op het gemeentehuis recht tegenover hem zat) die nogal graag bleef plakken. Er was een sluitingsuur, de sekretaris zat nog in het café na het sluitingsuur, dus vloog hij ‘op den boek’. De sekretaris was daarover zo ontstemd dat hij naar het volgende café ging om te waarschuwen dat de garde er aankwam, en dat men beter direkt kon sluiten. Maar ja, een pint kon er toch nog wel vanaf, en eer die pint leeg was stond de garde er al, en vloog de sekretaris voor de tweede keer die avond op den boek ! Als zo’n verhalen bekend worden, dan weet iedereen wel wat hij aan de garde heeft. Boerenruzies waren voor Frans al evenmin een probleem, want hij had een encyclopedische kennis van ieder stukje grond in Ramsel. Hij wist precies van wie het afkomstig was, wie de vorige eigenaar was, waar precies de scheidingspalen zaten, wat erflastigheden er aan kleefden en wat er allemaal van te weten viel. Tegen zo iemand kunt ge niet diskussiëren, en de meeste ruzies eindigden dan ook als de garde eens precies uitgelegd had hoe de vork in de steel zat.
Frans als garde had natuurlijk de plicht om het café “Bij War” te kontroleren. Dochter Céline had dadelijk een oogje op de jonge en knappe veldwachter. Wat haar het meest tegenstond op de boerderij was, samen met haar zuster Paula, het eindeloos vuil hakken op de velden. De één was links, de ander rechts, en zo konden ze mooi samen werken, ieder aan één kant van een gewent. Zo’n garde was volgens Céline dan ook een uitstekende partij, want iemand met een uniform zou zeker niet gaan boeren, en dus was het gedaan met vuil hakken. Ze was een knap meisje, en ze kreeg wat ze wou. Ze gingen op 3 mei 1943 samen naar het toneel, de volgende week nog eens naar een danstent, en toen was de vrijerij een feit. Voorlopig beperkte die zich vooral tot kaartspelen met Edward. Beiden waren verwoede kaartspelers, die het best met elkaar konden vinden. Toen er gekaart was van mei 1943 tot april 1946, vonden Frans en Céline dat het stilaan tijd werd om eens iets anders te gaan doen.
Op 4 mei 1946 waren dan eindelijk alle officiële papieren ingevuld, waren ze van de kansel gevallen en hadden ze in het kastje gehangen. Zuster Paula had ondertussen ook niet stilgezeten, en had ook een vrijer (Gustaaf Sijbens) aan de haak geslagen. Dus werd het varken geslacht, en vierde men in Ramsel een dubbel trouwfeest. ’s Middags waren er koteletten, en voor de namiddag was er krentenbrood, en frikadellen met krieken. Zo kort na de oorlog was dat een traktatie, en iedereen was goed tevreden. Er werd veel gelachen en gedanst, en iedereen had veel plezier. Daar in die tijd ieder centje meetelde, en beide koppels tegelijk getrouwd waren, gingen beide prille gezinnen ook maar in hetzelfde huis wonen (het huis waar nu Paula woont, naast de boerderij). Frans en Céline luisterden aandachtig naar de vermanen van de pastoor. Ze gingen en vermenigvuldigden zich negen maanden later al met een wolk van een zoon Omer. Aangezien de ouders veel werk hadden (Céline en Paula hielpen nog altijd mee op het land) en die kleine toch niets anders deed dan de hele dag zijn keel openzetten,
vond Omer in Julie een tweede moeder. Hij hoefde maar te kikken of Julie had hem op de arm (iets wat heden ten dage wel iets moeilijker te doen zou zijn). Na twee jaar huwelijk diende zich een pracht van een dochter aan, die Marie José gedoopt werd. Het was toen juist Sint Antonius met zijn varken, en Frans was naar de mis van half zeven gegaan. War Liekens was de vroedvrouw gaan halen, maar was nog niet terug. Dus toen Frans thuis kwam van de mis, wachtte Céline niet langer, en diende Frans dan zelf maar vroedvrouw te spelen. Weer een gelegenheid waarbij zijn ervaring als brancardier hem te pas kwam ! Met twee kinderen werd de behuizing wel wat krap, en dus werd er in september 1949 gestart met de bouw van het huis dat we allemaal zo goed kennen. Het werd gebouwd volgens de mode van die tijd, en volgens de voorschriften van de Kleine Landeigendom, met de nodige bestalling en beschuring, ingebouwd varkenshok, glas-in-lood ramen en koele steentjes tegen Marie José en Omer de muren. Om het huis goed in te zegenen, en omdat verhuizen altijd de nodige gevolgen heeft, kwam Paul als derde koter in de rij het gezin versterken. Na de bevalling werd op 7 mei 1950, een zonnige dag, de nieuwe woning betrokken. Céline had altijd gedroomd van een vrijer om mee te pronken (en die had ze gekregen !) en van een proper huisje met een zorgzaam ventje. Bijna had ze zich Greta en Paul misrekend, want origineel wilde Frans helemaal niet op de Westmeerbeekse steenweg gaan wonen. Hij was van plan een boerderij te bouwen aan de Oude Steenhovenweg (naast het land waarop nu het huis van Anita staat), en daar als bijverdienste eens stevig te gaan boeren. Céline zag zichzelf haar hele leven al onkruid hakken op die eindeloze plek grond, dus dat feest ging niet door ! Met drie kinderen begon Céline méér en méér werk te krijgen als huismoeder, en Frans (die al dat kindergeblèr zo niet zag zitten) begon na zijn dienst als garde de bossen op te zoeken. Niet dat dit veel aarde aan de dijk zette, want de pastoor bleef komen en alzo de kinderen ook. Vierde in de rij was weer een dochter, Greta, misschien iets dikker dan de anderen maar al vlug de garde in huis.
Terwijl de eersten van het nageslacht al stilaan naar de dorpsschool stapten, zorgden Céline en Frans voor het voortbestaan daarvan, en leverden op 5 december 1953 nummer vijf af, een popje klein en fijn, dat Anita werd gedoopt. Het scheelde niet veel of het was een Sinterklaas-cadeau geworden ! Tussen de ouderlijke boerderij en het huis van Paula en Staf stonden twee kersenbomen, die in de kersentijd echt volgeladen waren met vruchten. De kinderen, die eersteklas kersenliefhebbers waren, konden met een boonstaak alleen maar aan de onderste takken, dus moest Frans ieder jaar met een emmer de boom in om de hongerige magen te stillen. Toen hij op een keer einde juni 1954 op een dode tak stapte werd hem dat bijna noodlottig, want de tak brak af en Frans kwam in een regen van kersen en Marie José, Greta, Anita, Paul en Omer dood hout op de grond terecht. Het was een serieuze smak en echt op het kantje af, maar Frans met zijn ijzeren botten kwam er na een langdurig herstel terug bovenop. Het gevolg van deze geschiedenis was tweevoudig : beide kersenbomen werden met de grond gelijk afgezaagd (tot groot verdriet van de kinderen, die nu de witbuiken van tante Paula moesten proberen te stelen), en Céline trok op bedevaart naar Lourdes, zoals ze plechtig had beloofd toen Frans Céline op bedevaart in Lourdes tussen leven en dood zweefde. Het zou de eerste keer zijn dat ze in Lourdes kwam, maar zeker niet de laatste keer. Of het nu door het heilig water kwam, of door de voorspraak van Maria, laten we in het midden; Frans bleek zo goed hersteld te zijn dat er na korte tijd een klein koddig ventje met een eigen willetje bijkwam, die dan ook heel toepasselijk Wilfried werd genoemd. De geboorte van Wilfried bracht een nieuwigheid : we kregen een familiehulp in huis ! Het was een knappe jonge dame met de naam Dymphna. Ze was heel lief, vriendelijk en behulpzaam, en we waren er allemaal verliefd op. Blijkbaar waren we niet de enigen, want de jongste broer van ons vader, Kamiel, kwam ineens heel
Na 12,5 jaar huwelijk
regelmatig op bezoek. En voor we goed wisten wat er aan de hand was, hadden we ineens een tante bij in de familie. En zo ging het gezin in alles terug zijn gangetje. De kindertjes werden groter. Mijnheer pastoor rook in Omer een toekomstig priester, en al heel jong moest deze dan ook misdienaar worden. En wat voor één : als een pater die naar de missies vertrok om halfvier ’s morgens een misje wilde doen, kon Omer opdraven om misdienaar te spelen. Zoals het in een kristelijk gezin betaamt moest iedereen van de kinderen mee naar de kerk. In de winter was dat de mis van zeven uur, onder toeziend oog van ons moeder. Vader maakte koffie en poetste de schoenen. Om half acht stond dan de koffietafel klaar. Moeder zorgde ervoor dat ieder het zijne had en er niets vergeten werd. Het refreintje van iedere dag : zakdoek bij, boterhammen bij, geen boeken vergeten. Maandag was was- en bleekdag, dinsdag droogdag. Woensdag werd er gestreken en gekuist. Donderdag was er markt in Aarschot, daarna herstel van kleding en het huis kuisen. Iedere avond om zeven uur na de huistaken werd er een rozenkrans gebeden. Diegene die zich niet gedroeg moest nog een tientje bijbidden. God, wat hadden we daar een hekel aan ! Wasdag op maandag was iets speciaals. Eerst werd het vuur aangelegd onder het fornuis, een grote koperen ketel, die gevuld werd met warm water. Een andere bron van warm water was er immers niet. Daarna werd er gesleept met alle mogelijke maten van bassins tot het hele washok vol stond. Nadat alles gevuld was met warm water, waspoeder en wasgoed, moest dat goed door elkaar geroerd worden en weken.
Een wasmachine hadden we al (het was de enige machine in de hele huishouding) : een grote ketel op poten met een motor eronder en een houten driepoot die erin gezet moest worden om het wasgoed links- en rechtsom te draaien. Dat ding moest dan ook gevuld worden met warm water etcetera, en dan stond dat een uur te grommen eer het wasgoed proper was. Ook tante Paula deed haar was mee samen met de onze, dus wasdag onder de vakantie was voor de jongens altijd een feestdag : gendarm tante Paula met haar scherpziende ogen was samen met moeder de hele dag bezig, en er was dus absoluut geen kontrole meer over ons. Dus werd er de hele dag kattekwaad uitgehaald, waarna ’s avonds de rekening gepresenteerd werd. Want alles wat we uithaalden werd in geuren en kleuren ’s avonds aan vader verteld, die dan voor de nodige bestraffing moest zorgen. Die mens kwam dan moe thuis na een hele dag hard werken in de bossen, en moest dan de kinderen nog eens gaan inzepen. Maar vaderplicht is vaderplicht, en we maakten ongenadig kennis met de lederen uniformriem van het gardeskostuum, die striemen trok op onze blote benen. Maar gezegd moet worden dat we alles verdienden wat we kregen, want varkens waren wij ! De kinderen van een schoenmaker lopen op blote voeten, wordt er gezegd, en de jongens van de veldwachter waren de grootste bandieten van Ramsel. Nonkel Staf (de man van tante Paula) had een splinternieuwe plastic overtrek over het achterwiel van zijn fiets. Een ideale gelegenheid voor ons om de draagwijdte van ons luchtkarabijn uit te proberen. Dat die overtrek daarna vol kogelgaten zat was een spijtig detail, dat we over het hoofd gezien hadden. Op het einde van een wasdag lag en hing de hele bleek vol met lakens en ander wasgoed. Uitgerekend dan gingen de jongens Far West spelen, met lekkere vette aardkluiten als munitie. Het resultaat voor het wasgoed laat zich raden. Paula sloeg
dan haar armen ten hemel en begon luid te weeklagen, en ’s avonds kregen we dan de rekening gepresenteerd. Angèle, de jongere zuster van Céline, was een paar jaar na haar ook getrouwd met haar Jos, en beiden waren De moeder zat appelen te schillen. Mijn huishouden, dacht ze, wordt groot. op de boerderij blijven wonen en namen in feite het bedrijf over. Het was een race Ik heb er genoeg mee te stellen Al verdient mijn man goed zijn brood. tussen Angèle en Céline om ter meeste kinderen (uiteindelijk won Angèle met Ze zag om de tafel daar zitten één stuk verschil). Voor ieder van de Zes kinderen, een aardige troep kinderen van Céline was er dus wel een Die speelden heel zoet met de pitten leeftijdsgenoot van Angèle, en als we Want elk kind had zijn appel al op. speelden waren de neefjes en nichtjes er Toen ‘d oudste, het krullige Heintje meestal wel bij. Maar bijna altijd waren Voor elk nog een appeltje vroeg Gaf ze aanstonds weer een half dozijntje wij het die aan het kortste einde trokken als er kattekwaad uitgespookt werd,, en Maar nu zei ze “nu is ’t genoeg”. kennis maakten met de harde hand der Ze had met die zes wat te stellen wet. De zorg van een moeder is groot. Woensdag namiddag was het Toen rustte ze een beetje van ’t schillen, strijkdag. De meisjes moesten zakdoeken Legde even haar handen in de schoot. plooien, en als ze groter werden de En ’t hoofd kwam voorovergebogen zakdoeken en handdoeken strijken. Na En ’t schemerde haar voor ’t gezicht. deze karwei was er een rustpauze aan de Toen viel het gordijntje der ogen, kachel. Moeder haalde dan een kom met Zo zwaar van de slaap, zachtjes dicht. appels. Die werden dan geschild terwijl Toen ‘d oudste, het krullige Heintje, moeder haar bekende gedichtje Voor elk nog een appeltje vroeg voordroeg. En moeder al slapende knikte Na het bezoek van de pastoor voor Ofschoon ze niets hoorde of zag de Sint Pieterspenning en de preek over Nam iedereen dat voor ‘ja’ op pikten een appel en schoten in de lach. het heilig getal zeven, werd er na de nodige tijd nog een dochtertje geboren. Het was een zonnetje en een juweeltje in huis. Ditmaal was het wel iets speciaals, want Marleen werd niet thuis geboren zoals alle andere kinderen, maar in Aarschot in het moederhuis. Onder het appelen schillen
Anita en Marleen
Vader was veldwachter, maar of dat zijn job of bijjob was kon niemand uitmaken, want wat deed hij daar nog allemaal niet bij ! Bossen waren zijn grote passie, waar hij het meeste tijd
Na 25 jaar huwelijk : een foto van het voltallige gezin
sleet. Maar ook helpen bij nonkel Jos op de boerderij stond vast op het programma. Ook maakte hij voor ons een slee in de winter, en in de hof plaatste hij een zwier tot groot plezier van ieder van ons. Het plezantste van zijn werk als veldwachter voor ons was met de kermis, als vader het staangeld moest gaan afhalen. Dan kwam hij altijd terug met zijn zakken vol gratis bonnetjes voor de paardemolen, of jetons voor de auto-scooter. Ook als hij met moeder naar een feest was geweest, gingen we de volgende morgen zijn zakken nazoeken. Aangezien vader toch niet dronk, staken die altijd vol repen chocolade. De kinderen werden ’s zaterdags voor de stoof in een bassin gewassen. Maar toen Omer en José al een beetje schaamtegevoel begonnen te ontwikkelen, en er in de KVLV werd gesproken over de voordelen van een badkamer, werd het varkenshok (dat in feite diende als konijnenhok) omgebouwd tot badkamer. Vaarwel, lekkere konijntjes in de stoofpot, maar wat het zwaarst was moest het zwaarst wegen. Warm eten was altijd een gelegenheid om ruzie te maken. Ons bestek bestond uit een samenraapsel van alle soorten vorken en lepels. Als er drie identieke lepels bij waren zal het veel geweest zijn. Ieder van ons had zijn eigen voorkeur-bestekje, en owee als iemand ons ‘soort’ bestek aangeslagen had ! Dan was het oorlog tot de zaak teruggegeven werd. De kinderen werden groter, Omer ging naar het Klein Seminarie in Mechelen, Marie José naar Sancta Maria in Aarschot, en de plechtige kommunies kwamen eraan. Een auto hadden we niet, en de familie langs vaderzijde leefde over heel
België verspreid, van Brugge tot Tongeren. Tantes en nonkels zagen we dan meestal alleen als ze bij ons op bezoek kwamen : verder dan Herselt (bij nonkel Florent) en Zoerle-Parwijs (bij grootmoeder of nonkel Jos) geraakten we niet. De volgende jaren ging alles zijn gewone gang. De hele week door werd er gewerkt en naar school gegaan, en zondag was rustdag. Op een zondagmorgen werden er worsten gebakken voor het ontbijt, of lever, en dat was iets dat iedereen thuis graag at. Moeder moest dan de worsten mooi in rolletjes snijden, en er werd geteld hoeveel rolletjes iedereen kreeg. En ieder zat heel sekuur te kijken of de rolletjes van zijn buurman toch niet iets groter waren dan de zijne. Vader was zondags meestal heel goed gezind, en tussen ontbijt en Vormsel van Omer in Mechelen hoogmis weergalmde dan in het huis zijn lied van “Klokke Roeland”. Naar de Klokke Roeland. mis gaan was plicht : vader ging bijna Boven Gent rijst altijd naar de hoogmis, en soms gingen Eenzaam en grijsd’ ’t Oud Belfort, zinbeeld van ’t verleden. we allemaal mee. In de kerk zaten we dan netjes op één rij, die dan helemaal Somber en groots gevuld was met Tubbax’en. Steeds stom en doods Rond het middaguur was het altijd Treurt ‘d oude held op ’t Gent van heden spannend of de radio op Brussel zou Maar soms hij rilt blijven staan (met operamuziek die vader En eensklaps gilt graag hoorde) of op Luxemburg (de Zijn bronzen stemme door de stede: enige zender die ééns per week een topTrilt in uw graf, trilt Gentse helden, tien programma uitzond). In het begin Gij Jan Yoens, gij Artevelden; Mijn naam is Roeland, ‘k kleppe brand won Brussel met glans, maar naarmate meer kinderen ouder werden kreeg En luide storm in Vlaanderland. Luxemburg de overhand. De bossen, och God, die bossen ! Vader zijn lust en zijn leven, maar wij vonden het meestal weinig leuk om op vakantie te mogen gaan in de vrije natuur. Thuis stookten we uitsluitend met hout, en er werd altijd flink gestookt. En dat hout kwam uiteraard uit de eigen bossen. Werk was er in die bossen altijd meer dan genoeg, en alhoewel vader nooit toegaf dat hij ons goed kon gebruiken (we moesten mee om van huis weg te zijn) had iedereen toch meer dan zijn handen vol. Voor twee taken werden zelfs de meisjes gemobiliseerd : hout uitdragen en mergel voeren.
Met etenstijd in het bos was het altijd smullen. Vader maakte voor het vertrek altijd grote sneden brood met spekvet en kriekenkonfituur, en daar dikke plakken spek bij. Daarbij de nodige aluminium bidons met (koude) koffie, en na hard werken in de open lucht smaakte dat geweldig, een feest was daar niets bij ! Als het zo hard regende dat er helemaal niet te werken viel en we moesten gaan schuilen, dan Kommuniefeest bij tante Maria in Jeuk vertelde vader altijd verhalen over zijn jonge tijd of wat dan ook, maar interessant was het altijd. Maar dan moest het wel erg hard regenen : bij een klein buitje of gewoon een regenachtige dag werd de bache aangetrokken en werd er verder gewerkt. Luierikken was er niet bij. Als we niet naar de bossen moesten was er wel wat te doen op de boerderij. Om half vijf ’s morgens door vader uit bed gehaald te worden om mee een kar voeder te gaan maaien voor de beesten van de boerderij was geen zeldzaamheid. Vooral in de oogsttijd was het werken geblazen. Zolang War Liekens leefde kwamen er geen pikdorsers of nieuwerwets gedoe aan te pas. Het graan werd afgemaaid met een maaimachine getrokken door een paard, en dan stonden we samen met het vrouwvolk in een lange rij langs de maailijn om het graan samen te pakken en in schoven te binden. Daarna moest dat nog binnengehaald worden en in een mijt gezet tot de dorsmolen kwam. De dorsmolen was een groot feest, net als het slachten van het varken. Met twee man op de graanmijt en een lange gaffel in de hand moest de gulzige muil van de dorsmolen gevoed worden. Het vrouwvolk en het jongere volk moesten de botten stro wegvoeren, en de echte mannen zoals vader en nonkel Jos droegen de zware zakken graan op hun schouders naar boven op de zolder van de boerderij. Het was altijd heet weer, met een
De boerderij van nonkel Jos, gezien van ons huis uit.
brandende zon, de lucht schitterend van het stof en het kaf, het lawaai van de dorsmolen, bier om te drinken, een situatie waarbij de mannen echt hun krachten konden laten zien en bewonderd werden door de vrouwen. En ’s namiddags werden er grote pannen vol spek met tientallen eieren erop gebakken, en de hele boerderij zat vol eters en drinkers, en er was leute en plezier want nu pas was de oogst echt binnen. Wie nooit meegeholpen heeft met de dorsmolen heeft iets gemist in zijn leven. Moeder wilde altijd dat wij (en vooral de meisjes) piekfijn gekleed waren. Ze was altijd op de hoogte van de laatste modesnufjes, en vond altijd de beste naaister in het dorp. Toen Greta het naaien onder de knie had, werd er steeds op haar een beroep gedaan, en met sukses. Zomen naaien, kleren merken en indriegen kon ons moeder als de beste (maar haken heeft ze nooit gekund !). Dansen was altijd haar lust en haar leven, en al haar kinderen moesten kunnen dansen. Voor het aanleren van een wals of een mars werd er altijd direkt tijd gevonden. Een zeldzaam moment van rust ...
En weer trok moeder naar Lourdes ...
Tafels en stoelen werden aan de kant geschoven, en het huis werd dan omgetoverd tot eens danszaal. Reeds vroeger, toen ze café hadden in de boerderij, bezaten ze een platendraaier met van die oude 78-toeren platen (hoe dikwijls hebben we moeder ‘J’attendrai’ niet horen zingen !). Thuis stond de radio dan ook altijd aan, en vrij snel werd ook een eigen platenspeler aangeschaft. Vader luisterde wel graag naar goede muziek, maar naar een dancing kreeg ge hem niet. Toen de kinderen wat ouder werden, en wel eens wilden uitgaan, ging ons moeder heel graag mee als ‘chaperonne’. Dansen met ons moeder was ook niet moeilijk : ge hield u maar vast en ge liet ze maar doen. Ze danste zo perfekt en vol zwier dat het er niet toe deed of ge er zelf iets van kende of niet : uw voeten werden automatisch gedwongen de juiste passen te zetten. Vooral walsen met haar was een belevenis : ze zette daar zoveel vaart achter dat, nadat de muziek en het dansen gestopt waren, de zaal nog sekondenlang voor uw ogen bleef ronddraaien. En alles kon ze : wals, mars, chachacha, foxtrot, charleston … noem maar op ! Toen José getrouwd was, werden de donderdagse markten van Aarschot soms vervangen door de markt van Maastricht, waar ze diolen-stof en Blue Bandmargarine kocht, met daarbij een gelegenheidsbezoek aan Veldwezelt.
Reizen doet moeder ook heel graag. De jaarlijkse trein-tram-busdag zal ze niet overslaan, en dan reist ze de hele dag. Niet om een stad of een evenement te bezoeken, maar gewoon om op haar gemak in trein of bus te zitten, en te kijken naar het landschap, de mooie huizen en de verzorgde tuinen. Vakantie bestond vroeger niet (behalve voor de kinderen die mee op kamp mochten met de mutualiteiten). Vader heeft nooit vakantie genomen, die had iedere dag vakantie in zijn bossen. Maar organiseerden de gepensioneerden of de boerinnenbond, of wie ook, een ééndaagse busreis, dan reed moeder graag mee. Niet zozeer voor de uitstap zelf, alhoewel die ook wel de moeite was, maar vooral omdat er ’s avonds gestopt werd aan een baancafé, waar dan uitgebreid gedanst werd. Ze kon zo moe zijn als maar mogelijk van de hele dag stappen, maar zodra de eerste noten van de muziek weerklonken was ze terug fit, en draaide ze mee op de dansvloer als een jongedame. Op haar reisprogramma staan ook de bedevaarten naar Banneux, maar op de eerste plaats naar Hakendover, naar broeder Isidoor, haar favoriet. Die bedevaart zou niet makkelijk zonder haar vertrekken. Vroeger reed ze alleen maar mee, tegenwoordig organiseert ze deze bedevaarten zelf, bestelt de bus, regelt inschrijvingen en wat verder ook nodig is. Ook koken kon moeder als de beste. Vooral haar rijstpap is wereldberoemd, of zou het toch moeten zijn. Als de kleinkinderen op bezoek komen moet er zeker rijstpap op tafel staan, want die van hun moeders kan er niet aan tippen ! Moeder is ook verzot op verhalen van prinsen, prinsessen en het koninklijk huis. Ook gelooft ze vast in astrologie :
iemands sterrebeeld bepaalt diens karakter. Gelukkig hoeven we dat niet te geloven. Zo gingen de jaren stilaan hun gang, werden de kinderen groter en trouwden. Nadat het honderdjarig bestaan van Ramsel gevierd was, ging het snel : Ramsel werd een deelgemeente van Herselt, en vader ging na 35 jaar dienst op pensioen. Nu had hij tijd genoeg voor zijn bossen, maar weldra begonnen zijn kinderen te bouwen, en daarbij was hij altijd present. Zowel als leverancier van hout als aktieve helper met wat hij maar kon. Ook het vrouwvolk ontbrak niet : moeder en tante Paula kwamen plafonds maken, behangen of schilderen. Hier eindigen we ons verhaal : we kunnen nog uren vertellen en anekdotes ophalen, maar de rode draad moet duidelijk zijn : wij vinden onze ouders geweldig, we houden van hen, en we hopen nog dikwijls samen met hen feest te kunnen vieren.
Naam Geboren Gemalin Gehuwd Kinderen Adres Telefoon
Omer August Corneel Ramsel, 26 februari 1947 Simone Coenen, 14 juli 1949 Aarschot, 20 juli 1970 Godelieve, 19 januari 1974 Koenraad, 19 oktober 1978 Stokt 20, 2440 Geel 014/58.60.66
Omer is de boekenwurm van het gezin, veel meer vertrouwd met de vulpen dan met de truffel. Hij kan hard werken, maar het duurt meestal nogal een tijd voor ge hem op gang krijgt. Ge vindt hem wel ergens achter een beeldscherm, ofwel thuis ofwel op ’t werk. Na grieks-latijn gedaan te hebben in het Klein Seminarie te Mechelen haalde hij een diploma technisch ingenieur op de HIK te Geel. Maar hij is ook geaggregeerde in de bedrijfsorganisatie, kwaliteitsanalist, en statistisch assistent VVS. Sinds 1970 werkt hij bij Daf Trucks te Westerlo, de laatste 17 jaar als hoofd van de komputer-afdeling.
Naam Geboren Gemaal Gehuwd Kinderen
Adres Telefoon
Marie José Antonia Cornelia 17 januari 1948 Vuerstaek Julien, 19 mei 1946 Ramsel, 22 augustus 1970 Veerle, 25 september 1972 Heidi, 13 september 1973 Ellen, 20 december 1979 Stijn, 20 december 1979 Strodorp 104, Veldwezelt 089/71.76.81
Oudste dochter zijn is niet altijd makkelijk : José moest de weg voor de andere meisjes uitzetten. Maar daar had ze geen moeite mee : een eigen wil en een harde kop heeft ze altijd gehad. Je zou met haar niet sollen ! Studeren kon ze : grieks-latijn op Sancta Maria, regentaat in Heverlee, en nog een jaar Erasmus-school erbij. Na een jaar in Brussel gewerkt te hebben, en daarna in Maasmechelen, werkt ze sinds februari 1974 op het gemeentehuis van Lanaken.
Naam Geboren Gemalin Gehuwd Kinderen
Adres Telefoon
Paul Florent Corneel Ramsel, 7 maart 1950 Paula Peeters, 20 mei 1950 Holsbeek, 26 mei 1973 Inge, 28 maart 1974 Wendy, 27 februari 1977 Johan, 13 december 1978 Aarschotse steenweg 227 2230 Ramsel-Herselt 016/69.81.11
Paul is altijd iemand geweest die graag met zijn handen werkte. Dat bleek thuis al toen hij nog heel jong aan brommers en radio’s werkte. Hij studeerde dan ook aan het Damiaan-instituut te Aarschot (A3 electronica) en haalde later nog een A2 in sterkstroom. Zijn carrière begon hij bij de spoorweg (als gediplomeerd seinwachter), maar ook bij Atea en de RTT telefoon heeft hij gewerkt. Hij droomde er echter altijd van op eigen benen te staan, en waar een wil is, is een weg ! Vanaf 1979 had hij een handelsregister, en in 1980 werd het eerste deel van de winkel achter het huis gebouwd (en met bouwen is hij sindsdien nog niet gestopt). Omdat hij van alles toch graag het fijne weet, haalde hij ook nog even een diploma in de koeltechniek.
Naam Geboren Gemaal Gehuwd Kinderen
Adres Telefoon
Greta Maria Cornelia Ramsel, 8 juni 1951 Coenen Marcel, 17-8-1950 Ramsel, 8 september 1973 Marc, 15 maart 1974 Eva, 7 april 1975 Linda, 18 augustus 1976 Veldstraat 46, Begijnendijk 016/52.00.09
Het gezin Tubbax zonder Greta zou niet hetzelfde zijn : Greta, met haar groot lawaai en gendarm-manieren was toch ergens het hart van het gezin. En een groot hart dat voor iedereen openstond en met iedereen meeleefde. Het is dan ook niet verwonderlijk dat Greta, na haar middelbare studies in Sancta Maria, verpleegster werd. Na jaren in de ziekenhuizen van Duffel en Lier gewerkt te hebben, werkt ze nu alleen nog in Lier. Voor ze opnieuw bouwde, woonde en werkte ze als concierge van een rusthuis in Kontich.
Naam Geboren Gemaal Gehuwd Kinderen Adres Telefoon
Anita Augusta Cornelia Maria Ramsel, 5 december 1953 Rudy Valkenborgs, 25-10-1953 Ramsel, 12 juli 1975 Bert, 1 september 1978 Liesbet, 27 maart 1980 Baal 53, Tessenderlo 013/66.11.69
Anita is altijd een spring in ’t veld geweest, vrolijk, plezierig, makkelijk mee om te gaan, en een knap meisje waar de jongens naar floten. Maar ze trok haar plan wel, en ze vond haar eigen weg. Als laborante A2, afgestudeerd in Berlaar, werkte ze eerst bij de Torens in Aarschot. Maar die likeurdampen waren feitelijk toch niet wat ze zocht, en na haar huwelijk bleef ze dan ook een hele tijd huismoeder. Ze zoekt het meer in het fijne werk : na een tijd bij Fokker gewerkt te hebben, doet ze nu eindafwerking in een bedrijf dat plastic deuren en ramen vervaardigt.
Naam Geboren Gemalin Gehuwd Kinderen Adres Telefoon
Wilfried Jozef Corneel Ramsel, 11 augustus 1955 Gerda Exelmans, 7-2-1955 Aarschot, 28 augustus 1992 Iris, 8 oktober 1975 David, 13 juni 1978 Westmeerbeekse steenweg 56A 2230 Ramsel-Herselt 016/68.05.86
Wilfried is altijd al een rebel geweest. In de grond is hij een heel serieuze jongen, vrij verstandig, en een harde werker die vaak belangeloos iets voor iemand doet. Maar met gezag dat alleen op machtsoverwicht berust heeft hij altijd problemen gehad. Na zijn technische opleiding in het Damiaan-instituut te Aarschot en het RITO in Diest, ging hij aan de slag bij Ford Tractor. Sinds 1981 werkt hij in Aarschot bij Duracell. Na zijn huwelijk is hij bekeerd, en van de cafésporten overgeschakeld op de personal computer.
Naam Geboren Gemaal Gehuwd Kinderen Adres Telefoon
Marleen Roza José Cornelia Aarschot, 16 februari 1959 Jos Vannueten, 21-1-1957 Ramsel, 7 mei 1983 Nele, 16 juli 1984 Roel, 14 mei 1986 Westmeerbeekse steenweg 56 2230 Ramsel-Herselt 016/68.05.84
Ons Marleentje, vroeger het zonnetje in huis, ging na haar middelbare studies (handel op Sancta Maria in Aarschot) naar Duffel, het Sint-Norbertus-instituut voor verpleegkunde. Als verpleegster werkt ze sinds september 1980 in het Akademisch Ziekenhuis te Ekeren. Niemand die haar ziet gelooft het, maar haar liefste hobby is snoepen.
De toespraak van Greta. Lieve Ouders, Op een dag als deze is een woordje van dank zeker niet misplaatst. Dank omdat we hier met U mogen samen zijn, samen vieren en samen genieten van dit feest. We weten dat het geen lachertje geweest is om ons alle zeven op de juiste weg te zetten, en een gedegen levensvisie mee te geven. En op een gelegenheid als deze is het dan ook niet moeilijk om terug te vallen op onze jeugdherinneringen. In de kleuterschool leerden we alle belangrijke dingen des levens, zoals kleuren, matjes weven en bloemetjes plakken, die we daarna mochten schenken aan onze lieve moeder. Voor dit lieve gebaar gingen we recht naar huis en sloegen we geen enkele plas over. De hoogtepunten van onze peutertijd waren Sint Niklaas, nieuwjaar zingen en de paasklokken. De lieve Sint kwam altijd 's zondags, en wafels werden er gebakken op de leuvense stoof om de wachttijd in te korten. Met oudjaar was het hek van de dam. Al zeer vroeg uit de veren om toch maar op tijd te kunnen vertrekken. Moeder spelde ons een blauwe beurs aan, deed ons een lekkere warme sjaal om, en weg waren we. Héél hard zingen en beleefd zijn was de boodschap. Middags was het feest als we onze buit konden bewonderen, en daarna werd een biscuit gebakken voor de volgende dag. En met Pasen was de spanning alom. Al heel vroeg lagen we te wachten om de klokken te horen luiden. Dan naar buiten, want de klokken verstopten de eieren overal. Vooral in de houtmijten tussen het hout en in de bomen, en ook onze mooie versierde aardappelbakjes werden bedacht. Na de middag was het volksverhuizing, want we werden bij de Peet van Zoerle verwacht. Daar was het om ter meeste gekookte eieren eten met witte boterhammen. Verder werd er gespeeld met de nichtjes en neefjes, en de familiebanden werden aangehaald. Een groot deel van ons opgroeien werd ook beheerst door wat er op de boerderij van Peet en Peter en tante Angele gebeurde. Met als hoogtepunt de jaarlijkse komst van de dorsmolen. Half de straat stond dan in rep en roer, en wie handen vrij had kwam helpen. We bewonderden vader, die de zware zakken graan schijnbaar zo gemakkelijk naar de hoge zolder droeg. En dat ze zwaar waren, dat zagen we wel ! Er waren zakken van 60 kilo bij.
Ook het hooien in juni was een belevenis om naar uit te zien. De hoog opgeladen wagens met hooi werden op het schelft gestoken. Daarin rondbollen was een grote vreugd. Voor de rest klosten we wat rond op de veel te grote klompen van Peet of Peter, gingen we de kalfjes aaien, en zagen we met schrik en plezier het varken slachten, en stonden we er met onze neus bovenop als nadien de lekkere pensen gemaakt werden. De volgende ochtend was het dan kwet bij de boterham. In het groot verlof konden we spelen in het weike van tante Paula, kopduikelen rond de paal die de wei afsloot, eieren rapen in het kippenhok en zwerven langs de kanten van de velden. Zo zongen we liedjes als 'Jan van Dijk, schoot in het slijk, een meter diep, scharesliep.' En tussen al dat plezier door sloten we de persoon van Julie diep in ons hart. Julie was waar we onze verdrietjes van school en thuis kwijt geraakten. Al de breiwerkjes werden opgelost door haar. Was er een nieuwe trui nodig, Julie zou er wel eentje breien. Julie was een rustpunt en een luisterend oor. Een klacht hebben we van haar nooit gehoord, maar we deden het des te erger. En zo werden we stilaan groter. Met de autobus naar Aarschot op school, en hopen dat we heel slim gingen worden. In het zesde studiejaar deden we onze plechtige kommunie. Dan was het feest, en moeder zette haar beste beentje voor. Ook mochten we af en toe naar de nichtjes en neefjes hun feest. En zo werden we stilaan zelfstandiger, met ieder zijn eigen aard. Omer dook met zijn neus in de boeken en geen bibliotheek was groot genoeg. Paul reed naar zijn nonkel Florent, zijn peter, waar hij verwend werd door tante Roza. Hij leerde er snoepen, sleutelen en crossen op bromfietsen en moto's. De meisjes hielden het rustiger, en kochten krieken en perziken om lekkere konfituur van te maken. Ook werd er geëxperimenteerd om pruimen- en abrikozenvlaai te bakken. In augustus was het werken geblazen, want dan moesten er bonen geplukt worden. Die gingen dan naar het fabriek, en leverden ons een spaarcentje op waarmee iets buitensporigs gekocht kon worden. Verder zorgde vader Tubbax er wel voor dat we bezigheden hadden om niet teveel kattekwaad uit te halen. En zo werd Marie José 17 jaar. Ze ging vakantiewerk doen aan zee. Opdienen in een pension met een huiselijke sfeer. Een heel evenement, de oudste dochter aan zee ! Toen Omer achttien jaar werd, kwam er het eerste verjaardagsfeestje. En wat een leut en ambiance ! Vader vond het dan om één uur welletjes en de muziek moest af. Wel goed dan, maar mogen we toch nog een liedje zingen ? Ja, zei ons moeke, en dat ging dan door tot in de vroege uurtjes.
De kinderen werden groot, en de liefde voor het andere geslacht begon te groeien. Omer, die bestemd was om pastoor te worden, vond een lief meisje Simone. José, die zo graag brieven schreef, hield er een lief aan over. Een lieve jongen maar toch van zo ver! Dit viel niet in goede aarde bij onze vader. Maar zoals vader een harde kop had, zijn dochter ook ! Paul, die studeerde elke zondag. Eén, twee, drie, één, twee, drie, wat was dat moeilijk, een wals ! Toen hij die onder de knie had, kon hij op zoek naar zijn Paula. En ons Greta, die nooit van straat dreigde te geraken, vond al snel haar geliefde Marcel. An, blond en fel, wimpelde al haar vrijers af. Tot een zomerdag in Geel, was het grote liefde als geen één. Wilfried, die moest niet zoeken, de meisjes kwamen vanzelf. Maar owee, de vrijheid in spee. Hij beleefde de raarste zaken, kende iedereen en iedereen kende hem. Maar toch kwam hij op een keer zijn Gerda tegen. Ons Marleentje, die altijd klein bleef in de ogen van ons moeder, werd groot. Zocht haar weg, vond haar weg, en kruiste die met hare Jos. En zo werd het gezinnetje van zeven vergroot tot 14 stuks. En zoals elk voorbeeld stichtend is, kwamen er na een tijd nog 18 stuks erbij. Bompa en Bomma worden geliefd door ieder kleinkind. leder kind kan getuigen dat ze beiden zich belangeloos hebben ingezet voor hun wel en wee. Was er nood, hier of daar, bompa en bomma waren daar. Was er vreugde en plezier, bomma en bompa deden mee. Geen enkel kleinkind werd vergeten. Nieuwjaar was de dag van 't jaar. Vele nieuwjaarsbrieven werden er gepreveld en met gulle hand werd er gegeven. Menige keer barste het huis uit haar voegen, wanneer ieder met zijn kroost er vertoefde. Tomatensoep met balletjes, asperges met gebraad en 's namiddags frikadellen met krieken. Dan was het kermis. De paardemolen draaide en jeugdherinneringen kwamen boven. We zagen bekenden van 't school en jeugdbeweging, en we voelden ons terug op en top ramsels. Dank U wel dat we dat alles hebben mogen beleven. Dat er altijd een thuis was om thuis te komen. Dat er gewerkt werd om de 32 stuks bij elkaar te houden. Dat we altijd welkom mogen zijn. Dat er een luisterend oor was voor de probleempjes van elke dag. Voor de aandacht en de belangstelling naar ieder kleinkind. Voor het altijd willen helpen en zo moeilijk willen ontvangen. Wij hopen van harte dat ge nog vele jaartjes bij ons moogt zijn, en nog veel lief en leed helpt dragen. Dank U.