Fladderen langs it Canterlân
Verslag Vlinderberm 1991-2010
W ielenwerkgroep 2013
Deze rapportage is uitgevoerd door Bureau N in opdracht van de W ielenwerkgroep Bureau N Canterlandseweg 18 9061 CC Gytsjerk tel: 058-2562736 bureau-n@ kpnm ail.nl
onderzoek: Dick Goslinga en Freek Nijland gegevensverwerking Freek Nijland tekst en sam enstelling: Freek Nijland adviezen: Dick Goslinga foto’s: Dick Goslinga, Lubbert Boersm a, Freek Nijland
Literatuurverwijzing: Nijland F. 2013. Fladderen langs it Canterlân, verslag Vlinderberm 1991-2010. Publicatie Bureau N nr. 37. Uitgave W ielenwerkgroep
Fladderen langs it Canterlân
Verslag Vlinderberm 1991-2010
deel 2
W ielenwerkgroep 2013
INHOUD
1
Inleiding
1
2
Onderzoek
2
3
De dagvlinders 3.1. aantallen en soorten 3.2. het vlinderjaar 3.3. soorten 3.4. integrale tellingen 3.5. trends
2
4
Begroeiing 4.1. plantengroei 4.2. bosplantsoen
12
5
Nectarplanten 5.1. soorten 5.2. bloem bezoek
14
6
W aardplanten 6.1. planten 6.2. bom en en struiken
17
7
Andere dieren 7.1. libellen 7.2. zoogdieren 7.3. vogels
18
8
Beheer 8.1. m aaien 8.2. m aaibeheer 8.3. inzaaien en planten 8.4. ontwikkeling van de plantengroei 8.5. invloed bosplantsoen 8.6. onderhoud bom en en struiken 8.7. opschonen van sloten
18
9
Problem en en oplossingen
21
10
Effecten 10.1. natuur 10.2. publiek 10.3. uitstraling
22
11
Discussie 11.1. ontwikkeling van de vlinderpopulaties 11.2. uitvoering van het beheer 11.3. ecologische beheer in de leefom geving
23
12
Aanbevelingen
25
13
Literatuur
26
SAMENVATTING
In 1989 is de Vlinderberm Canterlân van start gegaan op initiatief van de W ielenwerkgroep sam en m et de gem eente Tytsjerksteradiel. Het is voor zover bekend het eerste en ook het langstlopende project voor soortgericht ecologisch berm beheer in Fryslân. In 1990 heeft ook de gem eente Leeuwarden zich bij het project aangesloten. Het beheer is vlindervriendelijk. Dat wil zeggen: er wordt rekening gehouden m et de levenscyclus en de levensvoorwaarden van dagvlinders. In 1994 won de W ielenwerkgroep m et de Vlinderberm de Milieuprijs van Tytsjerksteradiel. Beheer De ca. 2,5 km lange Vlinderberm ligt in oost-west richting tussen Gytsjerk en Miedum aan weerszijden van het fietspad langs de Canterlandseweg. Aan de noordzijde langs de sloot vindt bloem rijk graslandbeheer plaats. Als regel wordt er twee keer per jaar gem aaid, in juni en septem ber. Het m aaisel blijft enkele dagen liggen, alvorens te worden gekeerd en opgehaald. Aan de zuidzijde van de berm , grenzend aan het geboom te (‘bosplantsoen’) wordt de berm gefaseerd gem aaid. De berm is er in vakken verdeeld die eenm aal per jaar om en om , in juni respectievelijk septem ber, worden gem aaid. Vlinders In de berm ligt een 250 m lange telroute die in de periode 1991-2010 van april tot in septem ber bij goed weer zo m ogelijk wekelijks wordt geteld. Totaal zijn bij 289 tellingen 23 soorten dagvlinders waargenom en m et in totaal 15.989 vlinders. De berm heeft vooral betekenis voor karakteristieke graslandvlinders, die hun eitjes op grassen leggen, zoals zwartsprietdikkopje, bruin zandoogje en hooibeestje. De argusvlinder wordt tegenwoordig bijna niet m eer gezien. De Vlinderberm behoorde in de jaren negentig tot de m onitoringroutes van de Vlinderstichting waar landelijk gezien de m eeste zwartsprietdikkopjes werden geteld. Uit het schaarse telm ateriaal van voor de instelling van de Vlinderberm en de telresultaten van tien jaar vlinderm onitoring blijkt dat de m eeste soorten in de eerste jaren sterk hebben geprofiteerd van het nieuwe beheer. Daarna zijn de aantallen weer gedaald en hebben zich naar het zich laat aanzien m et de nodige schom m elingen gestabiliseerd op een hoger niveau dan voor de instelling van de Vlinderberm . Som m ige soorten (groot koolwitje, klein geaderd witje, atalanta) doen het wat beter en andere (kleine vuurvlinder, hooibeestje en bruin zandoogje) wat m inder dan de landelijke trend. Bloemrijke berm In 1996 en 2003 zijn enkele plekken van de berm ingezaaid en ingeplant m et nectarplanten als knoopkruid, grote valeriaan, boerenworm kruid en koninginnenkruid. Met nam e knoopkruid en koninginnenkruid bleken zich uitstekend te handhaven of zelf uit te breiden en veel vlinders aan te trekken. Hierdoor is de bloem rijkheid van de berm vergroot. Dat was nodig vanwege de sterke afnam e van akkerdistel, een voor vlinders belangrijke nectarplant. Veranderingen In 1997 is het m aaibeheer door Tytsjerksteradiel zonder m eerkosten overgedragen aan de W ielenwerkgroep, die het via ‘agrarisch natuurbeheer’ uitbesteedt aan iem and uit de streek. Hierdoor is het beheer flexibeler en kan veel beter inspelen op actuele situaties. Nadat bleek dat de gem eente Leeuwarden steeds m eer m oeite had het kleinschalige vlinderberm beheer adequaat te laten uitvoeren, heeft ook Leeuwarden in 2001 besloten het m aaibeheer aan de W ielenwerkgroep over te dragen. In de winter van 2001 hebben beide gem eenten het ‘bosplantsoen’ langs de Canterlandseweg vrij ingrijpend gedund, waardoor de lichttoetreding aanm erkelijk is verbeterd. Dit is vooral van belang voor dagvlinders van open grasland. Dit is rond 2010 nog een keer herhaald. Met het W etterskip Fryslân is overeengekom en de (tocht)sloten langs de berm voortaan pas in oktober na de m aaibeurt op te schonen. Daardoor blijft de vegetatie beter gespaard. Effecten De acceptatie van het publiek van het nieuwe beheer is in de eerste twintig jaar dat de Vlinderberm bestaat duidelijk toegenom en. Het inform atiebord vervult daarbij ook voor recreanten een nuttige functie. In verschillende andere gem eenten heeft het project Vlinderberm navolging gevonden. Ecologisch groenbeheer heeft baat bij dergelijke initiatieven vanuit de bevolking.
1
INLEIDING
samenwerking W ielenwerkgroep, Tytsjerksteradiel en Leeuwarden
Op vrijdag 30 juni 1989 is de Vlinderberm Canterlân te Gytsjerk geopend door de toenm alige wethouder Albert Sibm a van Tytsjerksteradiel. De gem eente kwam daarm ee tegem oet aan een initiatief van de W ielenwerkgroep in het kader van het ‘Vlinderjaar 1989'. Een jaar later m eldde ook de gem eente Leeuwarden zich aan voor het project, dat sindsdien in sam enwerking tussen beide gem eenten en de W ielenwerkgroep is voortgezet. De 2,5 km lange Vlinderberm is een gewone berm aan weerszijden van het fietspad langs de Canterlandseweg tussen Gytsjerk en Miedum , waarin bij het beheer rekening wordt gehouden m et de levenscyclus van vlinders. Het project wil een bescheiden bijdrage leveren aan het voortbestaan van alledaagse (dag)vlinders in het landelijk gebied bij steden en dorpen. Bovendien is de Vlinderberm bedoeld om de m ensen m eer te betrekken bij de natuur in eigen om geving en ze te inform eren over de rol van berm en en overhoekjes als wijkplaats voor planten en dieren in ons intensief gebruikte m ilieu. In 1994 heeft de W ielenwerkgroep de Milieuprijs gekregen van de gem eente Tytsjerksteradiel. De Vlinderberm ‘Canterlân’ heeft gefungeerd als voorbeeldproject voor soortgelijke projecten in verschillende andere Friese gem eenten.
milieuprijs
Figuur 1. Ligging van de Vlinderberm Canterlân.
gefaseerd m aaibeheer
De berm loopt aan twee zijden langs het fietspad in oost-west richting. De zuidzijde, beschut door laanbom en m et struweel langs de Canterlandseweg, heeft vrij veel schaduw. De noordzijde ligt langs een sloot en is veel zonniger. De berm wordt aan de zuidzijde van het fietspad gefaseerd gem aaid. Daar is de berm in vakken verdeeld, die om en om één keer per jaar gem aaid worden: het ene vak in juni, het volgende vak in septem ber enzovoorts. Daardoor blijven er gedurende het gehele jaar waardplanten als grassen, kruisbloe-
-1-
m igen en brandnetels staan en krijgen de vlinders betere kansen om hun levenscyclus te voltooien. Op de waardplanten leggen vlinders eitjes en de rupsen eten ervan. Voor het behoud van de bloem rijkheid van de berm wordt de berm aan de noordzijde langs de sloot tweem aal per jaar gem aaid: in juni en septem ber. Na twee dagen liggen, wordt het m aaisel gekeerd, verzam eld en afgevoerd. Aan het begin van de berm bij Gytsjerk staat een inform atiebord waarop in woord en beeld de Vlinderberm wordt gepresenteerd. De Vlinderberm Canterlân bestond in 2010 twintig jaar. In 2001 verscheen een evaluatie over de eerste tien jaar. Daaruit kwam een gem engd beeld naar voren van het gevoerde beheer en het voorkom en van dagvlinders. Met enige vertraging kom t de W ielenwerkgroep nu m et een tweede evaluatie. In dit rapport wordt een beschrijving gegeven van de ontwikkeling van de vlinderpopulaties en de plantengroei. Bekeken wordt of het beheer aan de verwachtingen heeft beantwoord. Tenslotte worden conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan voor verbetering.
tw intig jaar vlinderberm
2.
ONDERZOEK
tellingen
De W ielenwerkgroep heeft vanaf 1990 vlindertellingen verricht. Dit gebeurde, zo m ogelijk wekelijks, in de m aanden april-septem ber op een vaste route van 250 m lengte aan weerszijden van het fietspad (figuur pagina 2). De telroute is verdeeld in 20 secties van 25 m eter, tien aan de zuidzijde en tien aan de noordzijde. De telroute is opgenom en als m onitoringroute van de Vlinderstichting. ‘Monitoren’ wil zeggen: langlopend tellen volgens een standaardm ethode. Vanaf 2003 zijn er jaarlijks ook enkele integrale tellingen verricht van de gehele Vlinderberm . In dit rapport worden de telresultaten besproken van de periode 1991-2010. De tellingen zijn uitgevoerd door Dick Goslinga en Freek Nijland volgens de richtlijnen van de Vlinderstichting. Totaal zijn er in de onderzoeksperiode 289 tellingen verricht van de m onitoringroute (tabel 1) en 17 integrale tellingen: een tijdsinvestering van ca. 350 uur. De tellingen zijn verricht als de weersom standigheden het toelieten. Vanwege regen, kou of te harde wind konden verschillende tellingen niet doorgaan. Dit gooide vooral in april en septem ber af en toe roet in het eten. Daarnaast zijn in verschillende perioden tellingen verricht van het bloem bezoek door vlinders. De ontwikkeling van de vegetatie (planten en bom en) is slechts globaal gevolgd.
periode 1991-1995 1996-2000 2001-2005 2006-2010
aantal 86 76 81 46
Tabel 1. Aantal tellingen op de vlindertelroute (500 m) langs de Vlinderberm in de periode 1991-2010.
3.
DE DAGVLINDERS
3.1.
AANTALLEN EN SOORTEN
tellingen
Tijdens de 289 tellingen van april tot in septem ber zijn op de telroute 15.989 dagvlinders geteld. Dit kom t neer op gem iddeld 55 vlinders per telling over 250 m berm aan weerszijden van het fietspad. In totaal zijn er 22 soorten dagvlinders aangetroffen (tabel 2). Het zijn alle tam elijk algem ene tot zeer algem ene soorten. Hoewel we geen echte zeldzaam heden in een berm hoeven te verwachten is de verscheidenheid aan soorten toch tam elijk groot te noem en. -2-
soort 1 zwartsprietdikkopje 2 klein koolwitje 3 klein geaderd witje 4 bruin zandoogje 5 argusvlinder 6 hooibeestje 7 kleine vos 8 atalanta 9 dagpauwoog 10 groot koolwitje 11 kleine vuurvlinder 12 bont zandoogje 13 distelvlinder 14 landkaartje 15 citroenvlinder 16 koevinkje 17 groot dikkopje 18 boomblauwtje 19 oranjetipje 20 icarusblauwtje 21 gehakkelde aurelia 22 oranje luzernevlinder
aantal voorkeursbiotoop 11.574 1.047 736 536 502 479 381 195 168 89 66 58 58 19 17 13 13 10 2 2 1 1
bloemrijk grasland overal bloemrijk grasland, bosranden bloemrijk grasland, ruigtes bloemrijk grasland schraal grasland overal overal, ook in open bossen overal overal schraal grasland bosranden overal bosrijke omgeving bosrijke omgeving grasland in bosrijke omgeving grasruigten, bosranden bosrijke omgeving bosrijke omgeving schraal grasland half open landschappen bloemrijk grasland
waardplanten grassen raket, kruisbloemigen pinksterbloem, kruisbloemigen grassen grassen grassen grote brandnetel grote brandnetel grote brandnetel raket, kruisbloemigen schapenzuring, veldzuring grassen akkerdistel grote brandnetel vuilboom (sporkehout) grassen grassen vuilboom (sporkehout) pinksterbloem gewone rolklaver grote brandnetel niet in de berm aanwezig
Tabel 2. Totale aantallen waargenomen dagvlinders tijdens 289 tellingen van de vlindertelroute in de Vlinderberm in de periode 1991-2010. Aangegeven is welke waardplanten in de berm voorkomen.
soorten en aantallen
Vlinders van m eer of m inder schrale, bloem rijke graslanden voeren in de berm de boventoon. Dat is ook wel te verwachten van een bloem rijke berm in open landschap. Het talrijke voorkom en van het zwartsprietdikkopje springt zeer in het oog. Van alle m onitoringroutes van de Vlinderstichting in Nederland was de Vlinderberm begin jaren negentig het rijkst aan zwartsprietdikkopjes (Van Swaay 1994, Vlinderwerkgroep Friesland 2000). Vlinders van m eer besloten, bosrijke om geving zijn in de Vlinderberm m inder algem een. Dat heeft te m aken m et de ligging. Hoewel langs de gehele berm bom en en struweel aanwezig zijn, ligt de berm voor het overige in zeer open landschap.
verdwenen
Twee soorten dagvlinders zijn nu (vrijwel) verdwenen uit de berm : groot dikkopje en m ogelijk ook de argusvlinder. Twee ‘nieuwe’ soorten zijn na de eeuwwisseling incidenteel waargenom en: gehakkelde aurelia en oranje lucernevlinder.
3.2.
HET VLINDERJAAR
april-september
Het vlinderjaar in de berm loopt van april tot in septem ber. Buiten deze periode is het voorkom en van dagvlinders een uitzondering. De waargenom en aantallen in het voorjaar (april-juni) zijn veel lager dan in de zom er (juli, augustus)(figuur 2). Hiervoor zijn drie oorzaken aan te wijzen: -3-
1) In het voorjaar zijn de aantallen vlinders in het algem een kleiner en er vliegen m inder soorten dan in de zom er. 2) De berm ligt in het open land, waar de wind vaak vrij spel heeft en de voorjaarstem peraturen laag zijn. Vlinders kunnen dan m oeilijk vliegen en blijven langer in dekking. 3) De cijfers worden sterk beïnvloed door het talrijke voorkom en van het zwartsprietdikkopje. Dit vlindertje heeft één generatie die vooral in juli en augustus vliegt. In figuur 2 worden de totale aantallen vlinders getoond die gem iddeld per m aand in de telroute van de Vlinderberm zijn waargenom en. Het voorkom en van zwartsprietdikkopjes is afzonderlijk aangegeven.
3.3.
SOORTEN
23 soorten w aargenom en
Achtereenvolgens worden alle 23 soorten dagvlinders besproken die in de Vlinderberm zijn gezien. Op één na zijn ze alle ook op de telroute gezien. Van elke dagvlinder die regelm atig in de berm voorkom t, wordt een grafiek getoond van de aantalsontwikkeling op basis van het m axim aal aantal vlinders dat jaarlijks op de telroute is waargenom en. Voor een uitgebreidere beschrijving van de vlinders en hun voorkom en in Fryslân wordt verwezen naar het boek ‘Dagvlinders in Fryslân (Vlinderwerkgroep Friesland & Vlinderstichting 2000).
3.3.1.
Zwartsprietdikkopje Het zwartsprietdikkopje is een klein vlindertje dat de eitjes legt op ruige grassen. Dit ‘dubbeldekkertje’ is een typische graslandvlinder. De vlinder, die bij het publiek nogal onbekend is door het onopvallende voorkom en, is in Nederland tam elijk algem een en kom t voor in berm en en randen van niet te intensief gebruikte, m aar ook niet te schrale graslanden. In de vlinderberm is het zwartsprietdikkopje veel te vinden op knoopkruid en gewone rolklaver. Er is één generatie per jaar, die vooral in juli en augustus vliegt. In de eerste jaren van het vlindervriendelijk beheer van de berm zijn de aantallen het grootst (figuur 3). Zo worden op 4 augustus 1991 op de telroute m aar liefst 1989 zwartsprietdikkopjes gezien. Dat betekent dat langs de gehele 2,5 km lange Vlinderberm m ogelijk 10.000-20.000 vlinders aanwezig zijn. In de jaren daarna blijven de aantallen op een veel lager niveau m et een licht dalende trend.
3.3.2.
Groot dikkopje Zonnige, grazige plekken op beschutte plaatsen in bosrijke gebieden, daar kom t het groot dikkopje vooral voor. De vlinder is iets groter dan het zwartsprietdikkopje. Het m annetje zit vaak op een blad te wachten tot er een vrouwtje het territorium binnenvliegt, waarna het baltsspel kan beginnen. De eitjes worden gelegd op diverse soorten grassen. De enige generatie vliegt in juni en juli. Begin jaren negentig is er een kleine geïsoleerde populatie aanwezig bij de Murk. In de loop van de jaren negentig verdwijnt het groot dikkopje uit de Vlinderberm . Hervestiging heeft -4-
niet plaatsgevonden. Na de eeuwwisseling is er nog eenm aal een groot dikkopje gezien, m aar daar bleef het bij.
3.3.3.
Kom mavlinder Op 3 augustus 2004 is een kom m avlinder gezien, nectar drinkend op akkerdistel. De vlinder liet zich duidelijk zien. Dit is nogal uitzonderlijk, aangezien de soort slechts voorkom t op de W addeneilanden en in Zuidoost-Fryslân. Dit gebeurde tijdens een integrale telling van de Vlinderberm .
3.3.4.
Citroenvlinder Tot de eeuwwisseling werden bijna elk jaar worden een of enkele citroenvlinders aangetroffen in de Vlinderberm (figuur 4). Dit zijn waarschijnlijk zwervende vlinders uit de om geving, op zoek naar nectar. De grote vlinders, het heldergele m annetje en het zwavelwitte vrouwtje, zijn zeer opvallend. De citroenvlinder overwintert als volwassen vlinder en kom t vaak als eerste vlinder in het voorjaar weer te voorschijn. De eitjes worden gelegd op vuilboom , dat op enkele plaatsen langs de berm aanwezig is. De nieuwe generatie verschijnt vanaf eind juli. De waarnem ingen in de Vlinderberm kom en uit de voorjaars- en zom erperiode. Na de eeuwwisseling is de citroenvlinder nog m aar tweem aal in de vlindertelroute genoteerd. Mogelijk heeft de klim aatsverandering er m ee te m aken. De vlinders gaan tegenwoordig eerder in zom errust. Daardoor is het aantal waarnem ingen in de zom er verm inderd.
3.3.5.
Groot koolwitje Groot koolwitjes kom en overal voor. Deze algem ene, m aar niet talrijke vlinders leggen de eitjes op kruisbloem igen, m et een voorkeur voor gekweekte kool. Daarom zie je ze regelm atig in tuinen en moestuinen. De vlinders zijn te onderscheiden van andere witjes door hun grootte en een vrij brede zwarte rand op de bovenkant van de voorvleugels. Het zijn goede vliegers, die grote afstanden kunnen afleggen. Het groot koolwitje vliegt in twee of drie generaties: de eerste in m ei-juni, de tweede in juli-augustus en vaak nog een gedeeltelijke derde generatie in septem ber. Mogelijk plant het groot koolwitje zich niet voort in de Vlinderberm en bezoeken ze de berm slechts op zoek naar nectar. De aantallen zijn niet groot. Eenm aal zijn er zes vlinders tegelijk aangetroffen op de telroute. In de aantalsontwikkeling (figuur 5) is geen duidelijke trend te ontdekken.
-5-
3.3.6.
Klein koolwitje Net als het groot koolwitje is ook het klein koolwitje overal te vinden, m aar het klein koolwitje is talrijker. De vlinder legt de eitjes op wilde en gekweekte kruisbloem igen. In de Vlinderberm onder m eer op gewone raket, en in m oestuinen op gekweekte kool. Er zijn drie overlappende generaties. Vanaf april tot in oktober kunnen de vlinders worden gezien, m et een dip in juni. De vlinders worden vaak nectardrinkend aangetroffen op bloem en van diverse planten, onder m eer veel op wilgenroosje en m oerasandoorn. De aantalsontwikkeling vertoont een stabiele trend (figuur 6). Diverse m alen zijn ‘s ochtends vroeg (gem eenschappelijk) slapende vlinders in de niet gem aaide vegetatie aangetroffen.
3.3.7
Klein geaderd witje Evenals de beide voorgaande witjes legt het klein geaderd witje de eitjes op kruisbloem igen, m aar heeft daarbij een voorkeur voor wilde soorten. Daarom zie je klein geaderd witjes relatief m inder in tuinen en m eer in het landelijk gebied. W aardplanten in de Vlinderberm zijn onder m eer look-zonder-look, pinksterbloem en gewone raket. Bij zittende vlinders zijn zwarte aders op de onderkant van de vleugels zichtbaar, waardoor ze zich van de andere witjes onderscheiden. Nectar drinkende vlinders worden naar verhouding veel op braam en m oerasandoorn gezien. De soort behoort m et het klein koolwitje tot de gangbare soorten in de Vlinderberm . Ook klein geaderd witjes zijn slapend in niet gem aaide vegetatie aangetroffen. De trend is licht stijgend m et schom m elingen (figuur 7).
3.3.8.
Oranjetipje Slechts tweem aal is een oranjetipje gezien tijdens de tellingen. Dat is opvallend weinig, aangezien de vlinder in het nabijgelegen Gytsjerk in april en m ei een vertrouwde verschijning is. Daar kom t nog bij dat de waardplanten look-zonder-look en pinksterbloem in de berm voorkom en. De verklaring is m ogelijk dat de berm in het voorjaar te koud en te winderig is. Slechts bij zuidelijke winden is er enige beschutting door de bosschages langs de Canterlandseweg.
3.3.9.
Oranje luzernevlinder Deze trekvlinder van bloem rijke graslanden in warm ere streken in Europa is één keer gezien, op 23 augustus 2003.
-6-
3.3.10.
figuur 8
3.3.11.
Kleine vuurvlinder Regelm atig, m aar niet elk jaar wordt de kleine vuurvlinder in de berm waargenom en. Maxim aal zeven vlinders zijn tegelijk waargenom en. De kleine vuurvlinder voelt zich thuis in schrale, open graslanden, waar ook de waardplanten schapenzuring en veldzuring voorkom en. In de Vlinderberm kom en beide planten voor, schapenzuring m et nam e op het Gytsjerkster deel. Ook in de om geving van de berm wordt de kleine vuurvlinder hier en daar aangetroffen, m aar steeds in geringe aantallen. De waargenom en vlinders houden zich onder m eer bezig m et territoriale activiteiten of worden nectar drinkend gezien. Van een duidelijke trend is geen sprake (figuur 8).
Icarusblauwtje Slechts tweem aal is een icarusblauwtje in de vlindertelroute gezien, in 1992 en 2003. In een goed jaar gaan icarusblauwtjes zwerven op zoek naar nieuwe leefgebieden.Verrassend is dat ondanks het uitbundig voorkom en van gewone rolklaver, waardplant van dit blauwtje, de vlinder zich toch niet weet te vestigen. Begin jaren negentig zijn in augustus tien vlinders (%&) van elders in de berm losgelaten. Enkele weken zijn ze aanwezig geweest. Toch heeft ook dit niet geleid tot vestiging van de soort. Blijkbaar zijn de condities in de Vlinderberm toch niet goed voor het icarusblauwtje. Mogelijk speelt verzuring hierbij een rol.
3.3.12
Boomblauwtje Het boom blauwtje is te vinden in m eer of m inder besloten landschappen, waar de waardplant vuilboom , klim op of hulst voorkom t. In de Vlinderberm kom t alleen vuilboom slechts hier en daar voor. Het voorkom en in de berm is beperkt tot enkele waarnem ingen. De vlinder is slechts in vijf jaren waargenom en: in 1995 m axim aal twee vlinders, in 1996 vier vlinders bij één bezoek, in 2003, 2004 en 2009 één vlinder.
3.3.13.
Atalanta
De atalanta is een im m igrant die jaarlijks naar onze streken kom t vanuit Zuid-Europa. Hier plant de vlinder zich voort tot een tweede en een gedeeltelijke derde generatie. In het najaar trekken de vlinders weer naar het zuiden of sterven. De laatste tien jaar worden ook wel overwinteraars gem eld. De eitjes worden op grote brandnetel gelegd, die ook in de Vlinderberm volop voorkom t. Vlinders kunnen van juni tot in septem ber in de Vlinderberm worden gezien. Het voorkom en in de berm is echter wat onregelm atig (figuur 9). Atalanta’s zijn stevige nectardrinkers die al van grote afstand de bloem en waarnem en. De Vlinderberm m oet daarbij in juli en augustus concurreren m et talrijke bloeiende vlinderstruiken in Gytsjerk. De vlinders worden veel drinkend gezien op koninginnenkruid, knoopkruid en akkerdistel. Door de jaren heen lijkt de trend licht positief. -7-
3.3.14.
Distelvlinder Ook de distelvlinder is een im m igrant. Het voorkom en in onze contreien is echter veel onregelm atiger dan van de atalanta. De distelvlinder kan in invasiejaren in grote aantallen in m ei en juni vanuit Zuid-Europa en Noord-Afrika kom en invliegen. De vlinder legt eitjes op diverse soorten distels. Hier kom t een tweede generatie tot ontwikkeling, waarvan de vlinders eind augustus, begin septem ber terugtrekken naar het zuiden en deels om kom en. Evenals de atalanta’s zijn ook distelvlinders stevige nectardrinkers. Het voorkom en in de Vlinderberm is onregelm atig (figuur 10). Twee uitschieters waren de invasiejaren 1992 en 2009 toen respectievelijk op de telroute m axim aal 10 en 12 vlinders zijn genoteerd.
3.3.15.
Kleine vos De kleine vos overwintert als volwassen vlinder en vliegt in twee generaties. In maart kom en bij zonnige om standigheden de eerste vlinders op beschutte plaatsen te voorschijn. Deze vlinders behoren in feite tot de tweede generatie van het jaar daarvoor. In m aart en april paren de vlinders en leggen eitjes op grote brandnetel. In juni-juli vliegt de eerste generatie en in augustus-septem ber de tweede generatie. Net als de m eeste andere vosachtigen is de kleine vos een opportunistische nectardrinker die overal wat van zijn gading kan vinden en die ook vaak op vlinderstruiken te vinden is. Meer dan andere vossen is de kleine vos in de Vlinderberm ook nectardrinkend waargenom en op vertakte leeuwentand en biggenkruid. In de loop van de jaren negentig is de kleine vos in Nederland sterk achteruit gegaan. In de Vlinderberm was het niet anders. Na de eeuwwisseling hestelde de stand zich weer (figgur 11), m aar de aantallen van de beginjaren werden niet m eer gehaald.
3.3.16.
Dagpauwoog De dagpauwoog overwintert als vlinder. Meestal is er één generatie die vliegt in juli-augustus. In gunstige jaren kan er een gedeeltelijke tweede generatie tot ontwikkeling kom en in septem ber. Dagpauwogen zijn goede vliegers die talloze nectarbronnen benutten. In dorpen zijn ze evenals andere vosachtigen veel op vlinderstruiken te vinden. In de vlinderberm worden ze vaak aangetroffen op koninginnenkruid, akkerdistel en knoopkruid. Na de topjaren 1990 (hier niet getoond) en 1991 zijn de aantallen op de telroute m et de nodige schom m elingen vrij stabiel en blijft het aantal getelde vlinders m eestal beneden de vijf.
-8-
3.3.17.
Landkaartje Het Landkaartje heeft zich in de afgelopen tientallen jaren in de beschutte delen van Fryslân een vaste plaats veroverd. Hoewel nergens talrijk, is de soort op vele plaatsen aan te treffen. Eitjes worden in trosjes onderaan de bladen van grote brandnetel gelegd. Er zijn m eestal twee generaties elk m et een eigen kleurvorm : de oranje vorm vliegt in m ei, de zwart m et witte vorm in juli en augustus. In de Vlinderberm wil de opm ars niet echt vlotten. Slechts in 8 van de 20 beschreven jaren is de vlinder waargenom en op de telroute (figuur 13).
3.3.18
Gehakkelde aurelia Er is slechts één waarnem ing bekend van de gehakkelde aurelia op de telroute: op 10 augustus 2009. W e hadden m eer waarnem ingen verwacht, gezien de opm ars die de vlinder de afgelopen tientallen jaren in Fryslân heeft doorgem aakt.
3.3.19.
Bont zandoogje Bont zandoogjes zijn gebonden aan bosrijke plaatsen m et zonbeschenen plekken. Mannetjes gebruiken deze plekken, zittend op een boom blad, als uitvalsbasis voor hun territoriale activiteiten. Eitjes worden op diverse soorten grassen gelegd. Er zijn gewoonlijk drie generaties. De vlinders kunnen van april tot in oktober worden gezien. Een deel van de Vlinderberm is voor de soort eigenlijk niet zo geschikt. De om geving is te open en de berm ligt aan de noordzijde van de boom beplanting langs de Canterlandseweg. Terwijl de zon overwegend vanuit het zuiden schijnt. In een toenem end deel van de Vlinderberm buiten de telroute dichtbij Gytsjerk heeft zich eind jaren negentig een populatie gevestigd van tientallen vlinders. De territoria bevinden zich in spontaan ontstane boom opslag van voornam elijk elzen aan de noordzijde van de berm . Deze opslag wordt om de 6 jaar gefaseerd gekapt. Meestal worden op de telroute slechts enkele vlinders gezien (figuur 14). Uitzondering vorm de het jaar 2009 toen bij twee opeenvolgende tellingen in augustus 17 en 14 vlinders werden geteld.
3.3.20.
Argusvlinder De argusvlinder is een typische graslandvlinder. De vlinder voelt zich thuis in open en niet al te besloten landschappen m et kruidenrijke graslanden. De eitjes worden afgezet op diverse grassen. Er zijn twee generaties. De voorjaarsgeneratie vliegt in m ei, de zom ergeneratie vooral rond augustus. In Nederland is de soort de afgelopen twintig jaar m et m eer dan 90% achteruitgegaan, (van Swaay e.a. 2011). De vlinders zijn veelal te vinden aan de zonnige noordzijde van de berm . De argusvlinders bleken er vooral vertakte leeuwentand, biggenkruid en knoopkruid als nectarplanten te benutten, m et nam e bij de tweede generatie. In de Vlinderberm heeft de argusvlinder zich tot 2003 goed gehandhaafd.Daarna kwam de klad er in (figuur 15). Anno 2010 lijkt de argusvlinder te gaan verdwijnen uit de berm . -9-
3.3.21.
Koevinkje Koevinkjes kom en voor in vrij besloten landschappen. De vrouwtjes laten de eitjes gewoon vallen tussen het gras. Na het uitkom en van de eitjes kruipen de rupsjes naar de grassen toe. Er is één generatie die rond juli vliegt. Koevinkjes worden tam elijk onregelm atig op de telroute aangetroffen. W el is het koevinkje in jaren waarin de soort niet op de telroute werd gezien som s wel daarbuiten aangetroffen. Over een trend valt niet veel te zeggen.
3.3.22.
Hooibeestje
Schrale, zonnige graslanden vorm en het dom ein van het hooibeestje. Om dat het hooibeestje een relatief geringe nectarbehoefte heeft, is de aanwezigheid van veel bloeiende kruiden geen noodzakelijke voorwaarde. Evenals bij andere zandogen worden de eitjes op grassen gelegd. Het hooibeestje vliegt in twee generaties, in m ei-juni en in augustus-septem ber. De m annetjes zijn territoriaal en de vlinders kunnen in droge om standigheden goed gedijen. Vooral de zonnige noordzijde van de berm vorm t een goede biotoop voor hooibeestjes. Zowel op het zandige/lem ige deel als op de kleiige deel van de berm kom en hooibeestjes voor. In de Vlinderberm heeft de soort zich, zij het m et grote schom m elingen, over het algem een goed gehandhaafd (figuur 17).
3.3.23.
Bruin zandoogje
Het bruin zandoogje is een vlinder van kruidenrijke graslanden en ruigten. De eitjes worden op diverse grassen gelegd. De enige generatie vliegt in juni en juli. In juni kom en de akkerdistels in bloei. Dat kom t goed uit, want dat is een geliefde nectarplant van het bruin zandoogje in een tijd dat er niet zoveel andere bloeiende planten te vinden zijn. In de Vlinderberm zijn bruin zandoogjes regelm atig aan te treffen op akkerdistel en knoopkruid. Het bruin zandoogje gaat in de Vlinderberm gestaag achteruit (figuur 18).
-10-
Figuur 19. Gemiddelde jaarmaxima van totaaltellingen van dagvlinders in de Vlinderberm in de maanden juli en augustus. 3.4.
gem iddelde jaarmaxima Vlinderberm 2003-2010
3.5.
gemengd beeld
INTEGRALE TELLINGEN Het tellen van vlinders op een m onitoringroute is een efficient m iddel om de toenam e of afnam e van vlinders in beeld te brengen. Voordeel is de tam elijk geringe tijdsbesteding om dat zo’n route m aar een (klein) deel van de hele berm beslaat. Nadeel is dat het biotoop van zo’n telroute vaak niet voldoende representatief is voor de gehele berm , waardoor som m ige vlinders niet goed in beeld kom en. Vlinders die het in een ander deel van de berm juist beter of slechter doen worden in de telroute onder- of overbelicht. Om een goed beeld te krijgen van de dagvlinderpopulaties in de berm als geheel zijn in de periode 2003-2010 in de ‘topm aanden’ juli en augustus tellingen gehouden van de volledige 2,5 km lange berm . Figuur 19 toont de gem iddelde jaarm axim a van dagvlinders in de berm tussen 2003 en 2010. De argusvlinder, hier nog m et gem iddeld 12 vlinders in de berm , loopt anno 2010 op zijn laatste benen. Het bont zandoogje kom t bij de integrale tellingen veel beter uit de verf dan in de m onitoring-telroute het geval is.
TRENDS De trends van de ‘algem ene’ vlinders in de Vlinderberm zijn vergeleken m et de landelijke trends. Hieruit kom t een gem engd beeld naar voren. Som m ige soorten (groot koolwitje, klein geaderd witje, atalanta) doen het wat beter en andere (kleine vuurvlinder, hooibeestje en bruin zandoogje) wat m inder dan de landelijke trend (tabel 3).
-11-
soort
trend vlinderberm
landelijke trend
zwartsprietdikkopje
sterke afname
sterke afname
groot koolwitje
stabiel
afname
klein koolwitje
stabiel
stabiel
klein geaderd witje
toename
afname
kleine vuurvlinder
stabiel
toename
atalanta
toename
stabiel
dagpauwoog
afname
afname
kleine vos
afname
afname
bont zandoogje
sterke toename
sterke toename
hooibeestje
stabiel
toename
argusvlinder
sterke afname
sterke afname
bruin zandoogje
afname
stabiel
Tabel 3. Trends van een aantal algemene soorten dagvlinders in de periode 1991-2010.
4.
BEGROEIING
4.1.
PLANTENGROEI
linten kruidenrijk grasland
De Vlinderberm is een sm al lint van extensief gebruikt kruidenrijk grasland. Berm en in onze om geving zijn in feite restanten van de ouderwetse agrarische graslanden die tot halverwege de jaren zeventig nog gangbaar waren, m aar nu zijn vervangen door intensief benutte groene grasm atten. Dat betekent dat graslandvlinders in het boerenland vrijwel louter zijn aangewezen op berm en en m inder intensief gebruikte overhoeken. In de Vlinderberm bevindt zich een grote variatie aan grassen. Het assortim ent loopt van grassen van schraal grasland (zoals reukgras, witbol en rood zwenkgras) tot grassen van goed bem est land (ruw beem dgras, engels raaigras); van ijle grassen (zoals gewoon struisgras, veldbeem dgras) tot grovere typen (zoals rietgras, riet, kropaar en grote vossenstaart). Daarnaast is een groot aantal kruiden aanwezig. Fijne kruiden, zoals diverse klaversoorten, pinksterbloem en gele com posieten zijn vooral aan de noordzijde te vinden langs de sloot. Elders zijn plekken m et veel ruigtekruiden als grote engelwortel, fluitenkruid, gewone berenklauw, akkerdistel, dagkoekoeksbloem en wilgenroosje. Juist de afwisseling van fijne en grove grassen en kruiden geeft de nodige structuur aan de berm , waarop vlinders zich kunnen oriënteren. Een aantal kruiden wordt benut als nectar- of waardplant (zie ook tabel 2). De sam enstelling van de vegetatie varieert m et de grondsoort: klei ten westen van de Murk (Leeuwarder gedeelte) en zand ten oosten van de Murk (gedeelte van Tytsjerksteradiel). Hoewel dit niet is onderzocht, laat het zich raden dat de bodem op het kleiige deel van de berm voedselrijker is en m inder zuur dan op het zandige deel. Dat uitte zich door een rijkere begroeiing ten westen van de
structuur
grondsoorten
-12-
Murk. Verschillende grote planten als pastinaak (geen nectarplant), wilde m argriet en wilde cichorei kom en vrijwel alleen in dit deel voor. stijve ogentroost
Ten oosten van de Murk is de bodem schraler en de begroeiing m inder uitbundig. Bij nadere beschouwing blijkt de berm echter juist hier, m et nam e in het berm deel aan de noordzijde van het fietspad nabij de Murk, in floristisch opzicht waardevol te zijn. Over een lengte van enkele honderden m eters groeit hier stijve ogentroost, een indicator voor zwak zure, ietwat lem ige zandgrond (Koster,1993), in Friese berm en een zeldzaam verschijnsel. Op dit schrale berm deel heeft in het verleden aardbeiklaver gestaan (begin jaren negentig verdwenen na grondwerkzaam heden) en wordt schapenzuring aangetroffen en in som m ige jaren brunel. Enkele andere karakteristieke en voor vlinders belangrijke nectarplanten zijn hier gewoon biggenkruid en vertakte leeuwentand.
4.2.
BOSPLANTSOEN
bosschage
Zowel ten oosten als ten westen van de Murk is een ‘bosplantsoen’ aanwezig aan weerszijden van de Canterlandseweg. Door achterstallig onderhoud is er in de jaren negentig een vrij dichte bosschage ontstaan, waarin boom vorm ers concurreren m et de bestaande (laan)bom en. Bovendien zijn eind jaren tachtig in de zuidzijde van de berm ten oosten van de Murk jonge eiken aangeplant en ten westen van de Murk jonge essen. Dit is gebeurd in het kader van de toen in uitvoering zijnde ruilverkaveling. Tegenwoordig vindt m et enige regelm aat dunning plaats van de opslag. Het bosplantsoen bestaat uit een willekeurige m engsel van inheem se boom soorten m et soorten als: braam , eik, els, esdoorn, veldesdoorn, es, m eidoorn, vlier en grauwe wilg. Op enkele plaatsen ten westen van de Murk staat schietwilg en berk. Ten oosten van de Murk staat hier en daar lijsterbes en vuilboom en op één plek hulst.
soorten
Figuur 20. Dwarsdoorsnede van de Vlinderberm en Canterlandseweg. De boomopslag in delen van de berm aan de slootzijde is hier niet afgebeeld. w ind- en zonnevang
Het bosplantsoen heeft een belangrijke functie voor de warm teregulatie van vlinders. Het struweel zorgt voor windvang. Vlinders verblijven graag in de luwte van begroeiingen en bosschages. Zeker bij heersende ZW -wind is dit een belangrijke functie. -13-
Het bosplantsoen werkt echter ook als zonnevang. Indien de bosschage te dicht en te hoog wordt, wordt te veel zonlicht weggenom en. Vlinders hebben zonlicht nodig om op te warm en en schaduw om weer af te koelen. Voor de m eeste vlinders is dan ook een com binatie van zon en schaduwrijke plekken ideaal.
5.
NECTARPLANTEN
5.1.
SOORTEN
inheemse soorten
In de Vlinderberm groeit een aantal inheem se soorten nectarplanten (tabel 3). De berm is in de tweede helft van de jaren tachtig grotendeels op de schop gegaan in verband m et de aanleg van het fietspad in het kader van de ‘Ruilverkaveling Tietjerksteradeel’. Daarna heeft de vegetatie zich weer grotendeels hersteld. Maar ook heeft zich op grote schaal akkerdistel gevestigd, m et nam e ten oosten van de Murk. Sindsdien is de berm , m et uitzondering van het leggen van kabels in de eerste helft van de jaren negentig, grotendeels m et rust gelaten. Dit heeft tot gevolg gehad dat, m et uitzondering van som m ige plekken waar de kabels zijn gelegd, in de loop van de jaren negentig
soort
plek
akkerdistel gewoon biggenkruid boerenwormkruid braam dagkoekoeksbloem duizendblad gewone hennepnetel gewone hoornbloem gewone rolklaver grote klis harig wilgenroosje kale jonker knoopkruid
LG LXGX LG LXGX LXGX G LG LG LGX G LXGX L GX
ontwikkeling ! 0 x% 0 0 0 ! ? % ! 0 0 x%
soort
plek
koninginnenkruid kransmunt/ watermunt kruldistel moerasandoorn paardenbloem rode klaver scherpe boterbloem speerdistel stijve ogentroost vertakte leeuwentand wilde margriet wilgenroosje witte klaver
LG LGX L LXGX LXGX LXG LXGX L G LG L LXGX LGX
ontwikkeling x% % 0 % 0 % 0 0 ! ! ! % 0
Tabel 4. Lijst van de belangrijkste aanwezige nectarplanten. Verklaring: L=Leeuwarder gedeelte, G=Gytsjerkster gedeelte, X=talrijk; + = toegenom en, ! =afgenom en, 0 = stabiel, ? =onduidelijk, x =geplant
het voorkom en van akkerdistel aanzienlijk is verm inderd. Som m ige soorten nectarplanten zijn in de jaren negentig sterk toegenom en. Akkerm elkdistel is spontaan verschenen ten oosten van de Murk en is intussen ook weer bijna verdwenen. Gewoon biggenkruid was rond de eeuwwisseling talrijker dan begin jaren negentig, m aar is daarna weer afgenom en. W ilgenroosje, dat vooral door witjes wordt bezocht, is op verschillende plekken verschenen. Daarvan zijn nu aanzienlijke horsten te vinden. Ook gewone rolklaver (van betekenis voor zwartsprietdikopjes) en waterm unt/kransm unt langs de sloot zijn toegenom en. Behalve akkerdistel is ook vertakte leeuwentand sterk afgenom en. Deze gele com posiet wordt onder m eer veel bezocht door
-14-
argusvlinder, kleine vos en witjes. Eind jaren negentig hebben enkele nieuwe soorten nectarplanten een plek gevonden in de Vlinderberm , zoals knoopkruid, boerenworm kruid, grote valeriaan en koninginnenkruid. Ze zijn in 1996 geplant om de bloem rijkheid van delen van de berm te vergroten. Vooral knoopkruid heeft zich uitgebreid en is van grote betekenis voor alle soorten vlinders.
5.2.
BLOEMBEZOEK
5.2.1.
vlinders In het voorjaar bezoeken de vlinders in de berm naar verhouding m inder vaak bloem en dan in de zom er. Mogelijke factoren daarbij zijn onder m eer de weersom standigheden, het voorkom en van bloeiende nectarplanten en aanwezige soorten vlinders (Nijland 2001). Uit onderzoek bleek dat kleine vos, distelvlinder en kleine vuurvlinder in de berm notoire nectardrinkers te zijn, die m instens 80% van de tijd op bloem en te vinden zijn. Ook goede nectardrinkers zijn zwartsprietdikkopje, klein geaderd witje, groot koolwitje, koevinkje, dagpauwoog en landkaartje die 50-80% van de tijd nectar dronken. Klein koolwitje, atalanta, argusvlinder en bruin zandoogje besteedden 30-50% van de tijd aan het bezoeken van bloem en. Het hooibeestje heeft niet veel nectar nodig en was slechts 22% van de tijd op nectarplanten te vinden.
5.2.2.
bloem bezoek In de jaren 1990-1994 en 2003-2010 is onderzoek gedaan naar het gebruik van nectarplanten door de vlinders. Figuur 20 toont een deel van de resultaten. Zeer opvallend is het grote verschil in bloem keuze in de twee onderzochte perioden.
Figuur 20. Bloem bezoek van dagvlinders in de Vlinderberm -15-
Zoals eerder verm eld is de berm in de tweede helft van de jaren tachtig op de schop geweest in verband m et de aanleg van het fietspad, een nieuwe sloot en aanplant van jonge laanboom pjes. Bij de instelling van de Vlinderberm was er een overvloedige aanwezigheid van akkerdistel, een voor dagvlinders zeer aantrekkelijke nectarplant. Naast een rijke begroeiing m et gele com posieten als vertakte leeuwentand en gewoon biggenkruid, was de berm niet bijzonder gevarieerd wat betreft nectarplanten. In de loop van 10-15 jaar is de akkerdistel sterk afgenom en. Bij het eerste onderzoek in de periode 1990-1994 was de dom inantie van akkerdistel nog volop aanwezig en waren gele com posieten nog zeer talrijk. Het bloem bezoek is tam elijk eenzijdig. Maar liefst 91% van alle bloem bezoekende vlinders is te vinden op vijf nectarplanten: akkerdistel (62%!), biggenkruid / vertakte leeuwentand (21%), rode klaver (6% ) en gewone rolklaver (2% ). In de periode 2003-2010 is knoopkruid nu de m eest benutte nectarplant (38%), gevolgd door m oerasandoorn (14%). Van knoopkruid was dat wel verwacht. Maar m oerasandoorn, dat zich langs de slootkant hier en daar sterk heeft uitgebreid, is een verrassende tweede. Als derde kwam en distels uit de bus (11%). De akkerdistel heeft zich teruggetrokken tot enkele haarden en een hier en daar verspreid voorkom en. Op één plek is kruldistel verschenen, terwijl speerdistel zich op enkele plekken op het Leeuwarder deel van de berm heeft gevestigd. Het bloem bezoek is vandaag de dag m eer gespreid over een breed scala aan nectarplanten, zowel wat betreft de soort als bloeim aand. Voor de duurzaam heid van de berm en haar vlinders is dat beter. W anneer bepaalde nectarplanten het af laten weten, zijn er andere voorhanden om aan de nectarbehoefte van de vlinders te voldoen. bruin zandoogje
distelvlinder
klein geaderd witje
klein koolwitje
kleine vos
zwartsprietdikkopje
akkerdistel speerdistel biggenkruid/vertakte leeuwentand braam koninginnenkruid knoopkruid wilgenroosje harig wilgenroosje gewone hennepnetel gewone rolklaver rode klaver moerasandoorn vogelmuur Figuur 21. Relatieve voorkeur van een aantal dagvlinders voor nectarplanten in de Vlinderberm .
-16-
5.2.3.
bloem voorkeuren
Om m eer inzicht te krijgen in de relatie tussen de dagvlinders en voorkeuren voor specifieke nectarplanten zijn de gegevens uit de periode 2003-2010 in de m aanden juli en augustus statistisch geanalyseerd met een Chi-kwadraat toets. De toets gaat na welke vlinder/bloem -com binaties relatief m eer voorkom en dan gem iddeld (p<0,05). Een blauw vakje in het schem a van figuur 21 -bijvoorbeeld het klein geaderd witje op braam - betekent dat drinkende klein geaderd witjes relatief vaker op braam worden aangetroffen dan gem iddeld andere vlinders en dat braam ook relatief vaker als nectarbron optreedt voor het klein geaderd witje dan gem iddeld andere planten. In de tabel staan alleen vlinders en nectarplanten waarbij de com binatie vlinder/nectarplant aantoonbaar vaker optreedt dan andere combinaties. Vier nectarplanten in de lijst (gewone hennepnetel, gewone rolklaver, rode klaver en vogelm uur) worden vrijwel alleen bezocht door zwartsprietdikkopje.
6.
WAARDPLANTEN
6.1
PLANTEN
grassen en kruiden
Planten waarop vlinders eitjes afzetten en waarvan de rupsen eten, worden waardplanten genoem d. Verschillende soorten waardplanten groeien in de Vlinderberm . Zandogen (bont zandoogje, argusvlinder, hooibeestje, koevinkje en bruin zandoogje) en dikkopjes (zwartsprietdikkopje, groot dikkopje) leggen eitjes op diverse soorten grassen. Het zwartsprietdikkopje doet dat onder m eer op kropaar en gestreepte witbol. Maar ook kruiden worden gebruikt. Grote brandnetel is waardplant voor de m eeste vosachtigen (atalanta, kleine vos, dagpauwoog en landkaartje). W itjes m aken vooral gebruik van kruisbloem igen, zoals pinksterbloem (oranjetipje en klein geaderd witje), look zonder look (oranjetipje) en gewone raket (klein koolwitje). Veldzuring en schapenzuring zijn waardplant voor de kleine vuurvlinder. Gewone rolklaver, waardplant voor het icarusblauwtje, kom t in de berm veel voor. Maar dit heeft niet geleid tot vestiging van de soort. Zie ook tabel 2, pagina 4.
6.2.
BOMEN EN STRUIKEN
vuilboom
Er zijn ook bom en die als waardplant gebruikt worden door dagvlinders. Twee spaarzaam in de Vlinderberm voorkom ende dagvlinders zetten eitjes af op bom en. De citroenvlinder doet dat op wegedoorn en vuilboom ; het boom blauwtje gebruikt vuilboom , hulst en klim op. Slechts vuilboom kom t op enkele plaatsen in de berm voor.
-17-
7.
ANDERE DIEREN
7.1.
LIBELLEN In 2009 en 2010 zijn bij integrale tellingen in juli en augustus ook libellenwaarnem ingen genoteerd. De volgende soorten zijn genoteerd: lantaarntje, gewone pantserjuffer, houtpantserjuffer, kleine roodoogjuffer (vóór 2009), bruinrode heidelibel, bloedrode heidelibel, gewone oeverlibel, blauwe glazenmaker en bruine glazenmaker. Dit beeld is zeer onvolledig. Soorten als variabele waterjuffer, glassnijder, vroege glazenmaker zijn soorten van het voorjaar en voorzom er en kom en waarschijnlijk ook voor in de Vlinderberm , m aar worden bij juli- en augustustellingen gem ist. Maar ook latere soorten als steenrode heidelibel en paardenbijter zijn gem ist.
7.2.
ZOOGDIEREN Naar zoogdieren is geen onderzoek gedaan, m aar soorten als veldmuis, huisspitsmuis, mol en egel zijn in de berm aangetroffen.
7.3.
VOGELS Ook naar vogels is niet speciaal onderzoek gedaan, m aar afgaande op zang in de bom en en plaatselijk struweel hebben de volgende soorten langs de Canterlandseweg/Vlinderberm regelm atig gebroed: Fitis, Tjiftjaf, W interkoning, Grasmus, Spotvogel, Merel, Braamsluiper en Tuinfluiter. Ook worden onder m eer W itte kwikstaart, Spreeuw en Putter regelm atig voedselzoekend gezien.
8.
BEHEER
8.1.
MAAIEN
gefaseerd m aaibeheer
verschralingsbeheer
In de Vlinderberm worden twee typen beheer naast elkaar toegepast: 1) gefaseerd maaibeheer: Hierbij worden steeds slechts delen van de vegetatie gem aaid. Het m aaisel wordt afgevoerd. Dit beheer vindt plaats aan de zuidzijde van de berm langs de bosschages van de Canterlandseweg. Doel is te zorgen voor constante aanwezigheid van waardplanten en ruigtekruiden. Dit vergroot de kansen voor vlinders om hun levenscyclus, die gebonden is aan de aanwezigheid van waardplanten, te voltooien. Bovendien ontstaan structuren in de vegetatie (hoog/laag, dicht/ijl, ruig/fijn) waarop de vlinders zich kunnen oriënteren. De aanwezigheid van bloeiende ruigtekruiden voorziet tevens in de nectarbehoefte. Aan de noordzijde van de berm worden enkele bloem rijke plekken m et knoopkruid en een plek m et grasklokje bij de juni-m aaibeurt ontzien. 2) verschralingsbeheer: De totale vegetatie wordt tweem aal per jaar gem aaid en na twee dagen liggen wordt het m aaisel gekeerd, verzam eld en afgevoerd. Dit vindt plaats aan de noordzijde van de berm langs de sloot. Doordat het m aaisel enige dagen blijft liggen en pas daarna wordt verzam eld en opgehaald, -18-
kan een deel van de aanwezige zaden en vlinderpoppen in de berm achterblijven. Door m aaien en afvoeren wordt de vegetatie schraler en m inder hoog en wordt de berm bloem rijker. Op den duur hoeft er nog m aar eenm aal per jaar gem aaid te worden. De berm m oet echter niet te schraal worden, want dan gaat de bloem rijkheid weer achteruit. 8.2.
MAAIBEHEER
eenjarige cyclus
De berm vakken aan de zuidzijde van het fietspad worden om en om eenm aal per jaar gem aaid in juni en in septem ber. Een rand van een halve m eter langs het fietspad wordt eenm aal per jaar gem aaid. Dit gebeurt ten gerieve van de fietsers die vooral in de nazom er natte voeten krijgen van het overhangende bedauwde gras. Het periodiek wegm aaien van het gras vlak langs het fietspad verm indert bovendien de aanwezigheid van riet dat m et worteluitlopers het asfalt kan aantasten.
8.3
INZAAIEN EN PLANTEN
afnam e akkerdistel
Tweem aal zijn hier en daar plekken in de Vlinderberm ingezaaid en beplant m et nectarplanten. De eerste keer in 1996 nadat bleek dat de overvloedige aanwezige akkerdistel op het Gytsjerkster gedeelte ten oosten van de Murk aanm erkelijk achteruit ging. Dat betekende een dreigend tekort aan nectarplanten. Op het Leeuwarder deel van de berm speelde dat m inder. Daar stond sowieso al veel m inder akkerdistel en kleiberm en zijn uit zichzelf vaak bloem rijker dan zandberm en. Dat was daar ook het geval. Daarom is besloten op het Gytsjerkster deel hier en daar inheem se nectarplanten uit te planten en in te zaaien. Voor het zonnige berm deel aan de noordzijde werd gekozen voor het zaaien van kleine klaproos, grasklokje (beide geen nectarplanten, m aar goed voor een fleurig beeld) en zandblauwtje. Op enkele gefreesde plekken werd knoopkruid geplant. In het berm deel aan de zuidkant, half in de schaduw van de bom en, werden grote valeriaan (in de greppel), koninginnenkruid, boerenworm kruid en knoopkruid geplant. Boerenworm kruid en knoopkruid zijn daarnaast ook gezaaid. De tweede keer deed zich voor in 2003 nadat een deel van de berm in 2002 per ongeluk in de zom er was platgem aaid. Loonbedrijf Bijlsm a dat ervoor verantwoordelijk was, bood ter com pensatie een dag werk aan. Daarm ee zijn aan de zuidzijde van de berm vier plekken afgeschoven, waardoor een talud werd gem aakt tot in de greppel. Op deze gecreëerde nattere berm delen is grote valeriaan, koninginnenkruid en boerenworm kruid geplant. Het plantgoed is uitstekend aangeslagen. De planten bloeien jaarlijks volop en handhaven zich. Van het zaaigoed is echter nauwelijks iets opgekom en. Mogelijk is de grond te zuur of was het zaad niet al te kiem krachtig. De enige plant die zich hier en daar spontaan vanuit de aanwezige planten heeft uitgezaaid is knoopkruid. Opm erkelijk is een groeiplek van grasklokje aan de noordzijde van de berm . De soort is in 1996 ingezaaid, waarna er jaren niets van is vernom en, tot plots in 2001 een plantje opkwam . Nu tien jaar later staat het er nog en heeft zich wat uitgebreid.
planten en inzaaien
-19-
8.4.
ONTW IKKELING VAN DE PLANTENGROEI
schrale berm
Door verrom m eling, onder m eer door het laten liggen van hekkelm ateriaal, het stuk rijden van de berm m et zwaar m aterieel en werkzaam heden is de verschraling van de berm die eind vorige eeuw op gang was gekom en, weer onderbroken. Een punt van zorg is nog steeds de afnam e van vertakte leeuwentand, die zich tegenwoordig blijkbaar m inder goed kan handhaven dan gewoon biggenkruid. Beide planten fungeren als nectarplant voor onder m eer argusvlinder en kleine vos. De toename van stijve ogentroost, die over een afstand van 150 m eter in het Gytsjerkster deel van de berm dicht bij de Murk groeit is m ogelijk door bovengenoem de verrom m eling gestopt. Voor een Friese berm is dit plantje tam elijk bijzonder. Het kleine plantje, dat vroeger ook wel m edicinaal werd gebruikt, gaat achteruit en kom t voor op voedselarm e, droge, zwak zure bodem . In de loop van de jaren negentig hebben als gevolg van het natuurvriendelijke beheer zich ook andere planten gevestigd. Op enkele plaatsen wordt regelm atig onder m eer wilde bertram , sint janskruid en brunel aangetroffen. Er heeft een sterke toenam e plaatsgevonden van gewone rolklaver en ook is hopklaver gesignaleerd. Op de ruigere delen van de berm is akkerm elkdistel spontaan verschenen en weer verdwenen. Op het Gytsjerkster deel is gewone berenklauw sterk toegenom en, terwijl reuzenberenklauw na enkele ‘ontm oedigingsm aatregelen’, nu vrijwel is verdwenen. Opvallend is verder de opm ars aan de zuidzijde van de berm van wilgenroosje, som m ige braam soorten, en m oerasandoorn aan de noordzijde langs de sloot.
stijve ogentroost
nieuw e planten
8.5.
INVLOED BOSPLANTSOEN
toenemende schaduw
Al bij de vorige evaluatie over de periode t/m 1999 is vastgesteld dat door de ontwikkeling van boom opslag en het groeien van de laanbom en de zuidzijde van de berm langs de weg erg schaduwrijk is geworden, wat ertoe heeft geleid dat m et nam e dagvlinders van het open land daar sterk afgenom en zijn. Deze situatie bestaat nog steeds.
8.6.
ONDERHOUD BOMEN EN STRUIKEN
dunnen en afzetten
Om de toetreding van zon in de Vlinderberm te bevorderen, is m et de gem eenten overeengekom en het ‘bosplantsoen’ langs de Canterlandseweg periodiek uit te dunnen en deels af te zetten. Dit werk is vanaf de winter 2000/2001 tweem aal uitgevoerd. Op het Gytsjerkster deel is het plantsoen dichtbij Gytsjerk grotendeels intact gelaten en is selectief gedund. Gaande in de richting van de Murk is het plantsoen m eer ingrijpend onder handen genom en. Op het Leeuwarder deel heeft het afzetten enigszins gefaseerd plaatsgevonden. Plekken waar wat m eer geboom te is blijven staan en plekken waar ingrijpend is gedund. Het dunningshout is er in rillen neergelegd tussen de overblijvende opslag.
8.7.
OPSCHONEN VAN SLOTEN
hekkelmateriaal
Het opschonen (hekkelen) van sloten gebeurt door het waterschap, terwijl de gem eenten verantwoordelijk zijn voor het afvoeren van het m ateriaal. Met nam e het tijdstip van opschonen leidt som s tot problem en, wanneer al eind augustus of begin -20-
septem ber wordt gehekkeld. De berm is dan nog niet gem aaid. Het hekkelm ateriaal wordt bovenop de bloeiende planten gedeponeerd en de m achines m aken daarbij diepe sporen in de vegetatie. Het hekkelm ateriaal blijft som s m aandenlang liggen waardoor er later weer problem en m et m aaien ontstaan.
9.
PROBLEMEN EN OPLOSSINGEN
gemeentelijk maaibeheer onvoldoende flexibel
Twintig jaar vlindervriendelijk beheer van een openbare berm heeft behalve successen ook problem en aan het licht gebracht. Al in de eerste jaren van de Vlinderberm is gebleken dat gebruikm aking van (vaak) grootschalig georganiseerd m aaibeheer door gem eentes niet voldoende flexibel is voor een natuurvriendelijke berm m et een soortgericht kleinschalig beheer. Het beheer kan organisatorisch niet goed inspelen op de actuele situatie in de berm . Zo kan het bijvoorbeeld in som m ige jaren nodig zijn een m aaibeurt achterwege te laten of wat te vervroegen in verband m et de vliegtijden van de vlinders en de aanwezigheid van nectarplanten. Voor een gem eente is dit m oeilijk te realiseren. Een Dienst Groenbeheer heeft wel m eer aan het hoofd dan de vliegtijden van hooibeestjes. Daar kom t bij dat gem eenten het m aaibeheer tegenwoordig m eestal in grote eenheden uitbesteden aan loonbedrijven, waarbij het m aaien plaatsvindt m et m aai-zuigcom binaties. Het m aaien en afvoeren gebeurt daarbij in één run, waarbij plantenzaden, eitjes, rupsen en poppen m ee worden verwijderd. Ecologisch, vlindervriendelijk beheer is in een dergelijke situatie vrijwel niet uitvoerbaar. Niet alleen technisch m aar ook organisatorisch kunnen er problem en ontstaan. Dat gebeurde dan ook. Dit leidde ertoe dat in som m ige jaren het beheer deels achterwege is gebleven of op de verkeerde tijdstippen is uitgevoerd. Ook gebeurt het steeds vaker dat berm en worden geklepeld, waarbij het m aaisel blijft liggen. In dat geval gaat de bloem rijkheid achteruit. In 1997 heeft de gem eente Tytsjerksteradiel na overleg besloten het m aaibeheer van haar deel van de berm over te dragen aan de W ielenwerkgroep, zonder m eerkosten voor de gem eente. De W ielenwerkgroep besteedt het m aaien uit aan iem and uit de streek (agrarisch natuurbeheer). Dat werkt veel flexibeler en vergroot tevens het draagvlak in de streek. In de loop van 2001 is ook het m aaibeheer van het Leeuwarder deel van de Vlinderberm ‘budget-neutraal’ overgedragen aan de W ielenwerkgroep. Deze beheersvoering werkt naar tevredenheid van de W ielenwerkgroep en beide gem eenten.
maai-zuigcombinatie
klepelen
overdracht maaibeheer
opschonen van sloten
De problem en rond het reguliere opschonen van de sloten, waarbij de hekkelspecie nog voor de tweede m aaibeurt in de berm wordt gedeponeerd en vaak pas na lange tijd wordt verwijderd, worden m et enige regelm aat besproken m et het W etterskip Fryslân. De afspraak is dat het opschonen zal plaatsvinden na 1 oktober, wanneer de berm en gem aaid zijn. Toch blijft het opschonen van sloten en het afvoeren van hekkelm ateriaal een punt van zorg.
-21-
10.
EFFECTEN
10.1.
NATUUR
overige insecten en planten
kleine zoogdieren en vogels
Een vlindervriendelijk beheer van berm en is niet alleen goed voor vlinders, m aar ook voor andere dier- en plantensoorten. De plantengroei wordt m eer gevarieerd en krijgt m eer structuur. De m eeste (nectar)planten worden veelvuldig door andere insecten bezocht. Onder m eer nachtvlinders, bijen, hom m els, zweefvliegen en kevers m aken gebruik van de berm . Scherm bloem igen, zoals engelwortel en gewone berenklauw, zijn bijvoorbeeld zeer in trek bij zweefvliegen en soldaatjes (kevertje). De berm biedt m eer dekking voor kleine zoogdieren zoals m uizen en egels. Diverse m alen is het schrille gepiep van spitsm uizenfam ilies gehoord. Af en toe ook worden torenvalken boven de berm aangetroffen, ook een teken dat er m uizen gedijen. Een enkele m aal is een herm elijn aangetroffen. Ook zangvogels profiteren van de berm . W itte kwikstaarten zoeken er voedsel en putters worden gezien op de distelzaden. In het struweel langs de berm broeden hier en daar soorten als tuinfluiter, grasm us, spotvogel en m erel. In het najaar wordt som s in de schem ering een jagende ransuil gezien.
10.2.
PUBLIEK
uiteenlopende reacties
In het begin van de Vlinderberm zijn de reacties van het publiek gem engd geweest. Een deel van de m ensen vond de berm m et nam e in de zom er een rom m eltje of zelfs een ‘rotzooi’. Voor een ander deel van het publiek is de berm er veel m ooier en interessanter op geworden. Om de m ensen te inform eren heeft de W ielenwerkgroep vanaf 1990 twee inform atieborden geplaatst. In de beginjaren hadden de borden veel bekijks, vooral van passerende fietsers, die ervoor afstapten. Dat is nu wat m inder. De m ensen uit de om geving zijn intussen op de hoogte. Het inform atiebord aan de rand van Gytsjerk is m et uitzondering van het beginjaar steeds intact gebleven. Het andere bord ‘op de vlakte’ bij Miedum is in de periode 1990-1997 bijna elk jaar uit de grond gerukt of stukgeslagen. Dit vandalism e heeft de W ielenwerkgroep veel energie en geld gekost. Enkele m alen is de donateurs gevraagd om een extra bijdrage te leveren voor herstel. In 1998 is in arren m oede besloten het bord voorlopig niet m eer te plaatsen. In 2001 is een nieuwe poging gewaagd. Na weer een teleurstelling is verder afgezien van plaatsing daar.
informatieborden
van de fiets
Er m oet voor worden gewaakt dat het verwachtingspatroon van het publiek in verband m et het woord ‘Vlinderberm ’ niet te hoog wordt. Het is en blijft een gewone berm , zij het m et aangepast beheer. Een veel gehoorde opm erking is: ‘Ik zie nooit een vlinder’. Mensen rijden er langs op de fiets en zien dan inderdaad in de gauwigheid alleen een paar witjes en dan houdt het op. De m eeste vlinders, zoals hooibeestjes en zwartsprietdikkopjes worden pas gezien als je van de fiets stapt. In m ei en juni zijn er inderdaad niet zoveel vlinders te zien. In m ei is de berm eigenlijk te koud en te winderig, zodat de vlinders zich m oeilijk laten zien en juni is een stille vlinderm aand. In juli of augustus ligt dat anders. Met nam e sinds de aanplant van wat m eer in het oog springende bloeiende nectarplanten als knoopkruid en koninginnenkruid is ook de aandacht van het publiek m eer op
-22-
de bloem enweelde en de vlinders gericht. toenemende acceptatie
Zeker na de eeuwwisseling heeft de W ielenwerkgroep gem erkt dat, los van de appreciatie van de Vlinderberm , de berm nu veel breder geaccepteerd is dan tien jaar geleden. Voor de m ensen gaat het ook zeker niet alleen om de vlinders, m aar ook om de bloem rijkheid die het fietsen langs de berm zeker in voorjaar en zom er tot een genot m aakt. De berm , die pas gem aaid wordt als de voorjaarsbloem en uitgebloeid raken, behoort m et het bloeiend fluitenkruid, scherpe boterbloem en veldzuring tegen de achtergrond van boom struweel tot de m ooiste berm en in de om geving. De Vlinderberm hoort nu ook m eer bij de leefom geving van de inwoners van Gytsjerk. Illustratief was het optreden tijdens het dorpsfeest in 2012 bij de optocht van een kinder-fietsgroep die de Vlinderberm uitbeeldde. Ze wonnen ook nog een eerste prijs.
10.3.
UITSTRALING
navolging
Het project Vlinderberm is een van de eerste projecten in Fryslân m et een soortgericht ecologisch groenbeheer, dat door een particuliere organisatie is opgezet. Het leent zich uitstekend voor het interesseren van het publiek voor hun leefom geving, om dat via een ‘aaibare’ diergroep de ogen gericht worden op bloeiende planten en begroeiing. Het project heeft in Fryslân op diverse plaatsen navolging gevonden. Dat blijkt al uit de aanvragen bij de W ielenwerkgroep om inform atie van de kant van gem eenten en bijvoorbeeld IVN-werkgroepen. Een vluchtige inventarisatie laat zien dat er ook in Achtkarspelen, Littenseradiel, Lem sterland, Heerenveen, Sneek, W eststellingwerf, Sm allingerland en Groningen vlinderprojecten zijn gestart of overwogen zijn.
11.
DISCUSSIE
11.1.
ONTW IKKELING VAN DE VLINDERPOPULATIES
trendbeeld
Het gepresenteerde beeld van de aantalsontwikkeling van de m eeste dagvlinders in de berm in de periode 1990-1999 is er een van achteruitgang. Dit beeld is enigszins vertekend. Ten eerste kennen plaatselijke vlinderpopulaties grote jaarlijkse schom m elingen, waardoor een werkelijke trend niet eenvoudig is vast te stellen. Belangrijker echter is het feit dat er vrijwel geen system atische tellingen zijn verricht in de jaren vóór het vlinderberm project. Dat m aakt beoordeling van de effecten van het beheer op de aantalsontwikkelingen van de vlinderpopulaties tot een lastig probleem . Uit de weinige tellingen die er wel zijn en de observaties en indrukken van de sam enstellers van dit rapport, gecom bineerd m et de resultaten van twintig jaar m onitoringonderzoek, kom t het volgende beeld naar voren. De m eeste soorten hebben in de eerste jaren sterk geprofiteerd van het nieuwe beheer, wat zich uitte in sterk toegenom en aantallen vlinders. Daarna zijn de aantallen weer afgenom en en hebben zich in de eerste tien jaar m et de nodige schom m elingen gestabiliseerd op een wat hoger niveau dan voor de instelling van de Vlinderberm . Dat levert een beeld op zoals gepre-
Figuur 22. Gereconstrueerd beeld van de aantalsontwikkeling van de meeste dagvlinderpopulaties voor en na de instelling van de Vlinderberm.
-23-
senteerd in figuur 22. Dit geldt in het bijzonder voor het zwartsprietdikkopje, argusvlinder en hooibeestje; vlinders die afhankelijk zijn van grassen als waardplant. Het verschijnsel van plotselinge toenam e van soorten of het verschijnen van nieuwe soorten als gevolg van nieuw beheer of gebiedsinrichting kom t vaker voor. In de jaren daarna ‘norm aliseert’ de situatie zich vaak weer. Bij vlinders zou bijvoorbeeld een rol kunnen spelen dat de aantalsontwikkeling van parasieten (zoals sluipvliegen en sluipwespen) de eerste jaren nog geen gelijke tred kan houden m et de aantalstoenam e van de vlinders door verbeterde om standigheden, waardoor de aantallen sterk kunnen toenem en. 11.2.
UITVOERING VAN HET BEHEER
kleinschalig beheer
Soortgericht ecologisch berm beheer vraagt een flexibele en kleinschalige aanpak die goed is afgestem d op de plaatselijke om standigheden. Berm beheer bij gem eenten heeft zich, onder m eer uit het oogpunt van kostenbeheersing, steeds m eer ontwikkeld in de richting van een grootschalige aanpak m et m oderne apparatuur (m aai-zuigcom binatie of klepelaar). Beide principes zijn m oeilijk verenigbaar. Met de oplossing van overdracht van het beheer aan de W ielenwerkgroep en uitvoering via ‘agrarisch natuurbeheer’ hebben beide gem eenten Tytsjerksteradiel en Leeuwarden aangetoond dat dit probleem oplosbaar is.
11.3.
ECOLOGISCH BEHEER IN DE LEEFOMGEVING
begrip en interesse
Het project ‘Vlinderberm Canterlân’ is een project voor soortgericht ecologisch beheer. Toch gaat het niet om het behoud van vlinders alleen. Doel is ook om m ensen te laten zien dat ecologisch beheer gericht op vlinders uit natuureducatief oogpunt een goede m ogelijkheid biedt om m ensen te betrekken bij de natuur in eigen om geving. Het kan m eer begrip en interesse wekken bij het publiek voor natuurvriendelijk beheer zonder bestrijdingsm iddelen. W el zal het hoe en waarom van ecologisch beheer steeds opnieuw m oeten worden uitgelegd, zowel in de stad als in het buitengebied. Dit is nodig om twee redenen. Veel m ensen zijn van oudsher in Nederland gewend aan beheersvorm en waarbij rigoureus m aaien en gebruik van bestrijdingsm iddelen nog steeds gangbare praktijk was en deels nog is. Ecologisch beheer ‘oogt’ m inder netjes en overzichtelijk. Een tweede reden is dat m ensen in dichtbevolkt Nederland uit zichzelf steeds m inder kennis hebben over natuur. Initiatieven van de overheid hebben m eer kans van slagen naarm ate deze m ede gedragen worden door m ensen en groepen uit de sam enleving. Het zou dan ook goed zijn wanneer initiatieven van onderop door de overheid ruim hartig worden ontvangen.
-24-
12.
AANBEVELINGEN De Vlinderberm is het stadium van experim ent voorbij. Er is veel kennis opgedaan die in dit rapport naar voren kom t. Een en ander resulteert in een reeks aanbevelingen. Veel van de aanbevelingen worden door de gem eenten Leeuwarden en Tytsjerksteradiel onderschreven en zijn inm iddels voor een deel al overgenom en.
lijstje
1. Het onderhoud van het bosplantsoen kan in een vijfjarige cyclus plaatsvinden. Er moet gezorgd worden 1) voor voldoende dichte ondergroei als windvang voor vlinders en fietsers en 2) voor voldoende lichttoetreding in de berm. 2. De laanbomen middenin de zuidzijde van de berm dienen op termijn te worden verwijderd. Op den duur geven ze problemen met bladval en lichttoetreding. 3. Het verdient aanbeveling om hier en daar inheemse waardbomen als vuilboom, wegedoorn en hulst in het bosplantsoen bij te planten. 4. Het maaibeheer van de berm wordt zonder extra kosten voor de gemeenten uitbesteed aan de W ielenwerkgroep, die dit uitvoert middels ‘agrarisch natuurbeheer’ vanuit de streek. 5. Regelmatig vindt overleg plaats tussen de W ielenwerkgroep en beide partners (Leeuwarden, Tytsjerksteradiel) over ontwikkelingen in de berm. 6.
Het opschonen van de sloten langs de berm wordt in overleg met het W etterskip Fryslân, buiten de periode april-september uitgevoerd. Tussentijds opschonen in de tochtsloot kan vanaf de waterkant gebeuren met een veegboot.
7.
Bij nieuwe vormen van ecologisch groenbeheer dient zo mogelijk aansluiting te worden gezocht bij plaatselijke werkgroepen ter vergroting van het draagvlak bij het publiek.
8. Beide gemeenten (laten) onderzoeken in welke bermen binnen de gemeentegrenzen gefaseerd maaibeheer zinvol en praktisch kan worden toegepast.
-25-
12.
LITERATUUR
Gem eente Leeuwarden, Beheer Openbare Ruim te 2001.
Berm beheer Canterlandseweg, rapport B.O.R. Leeuwarden
Nijland F. 1990.
Vlinderberm Canterlân. Uitgave W ielenwerkgroep nr. 6, Gytsjerk
Nijland F. 2001.
Fladderen langs it Canterlân, verslag van tien jaar Vlinderberm , publicatie Bureau N, uitgave W ielenwerkgroep, Gytsjerk.
Swaay, C.A.M. van, T. Termaat, C.L. Plate 2011.
Vlinders en libellen geteld. Jaarverslag 2010. Rapport VS2011.004. De Vlinderstichting, Wageningen
Vlinderwerkgroep Friesland & De Vlinderstichting 2000.
Dagvlinders in Fryslân, het vluchtige vastgelegd. Friese Pers en KNNV, Leeuwarden.
-26-