Financieel belang van het bodem(voor)recht en het fiscale voorrecht bij invordering
Belastingdienst / Centrum voor proces- en productontwikkeling Domein Onderzoek en Gegevens
Utrecht, juli 2003 Rapportnr. 24
Financieel belang van het bodem(voor)recht en het fiscale voorrecht bij invordering D. Gorter J.M. Haring-Lohman J. van den Berg
Belastingdienst / Centrum voor proces- en productontwikkeling Domein Onderzoek en Gegevens
Utrecht, juli 2003 Rapportnr. 24
Inhoudsopgave Samenvatting ..................................................................................................................................... 1 1
Inleiding ...................................................................................................................................... 3
2
Probleemstelling .......................................................................................................................... 4
3
Onderzoeksopzet ........................................................................................................................ 5 3.1 3.2 3.3 3.4
4
Algemeen ............................................................................................................................. 5 Vragenlijst............................................................................................................................. 5 Steekproef ............................................................................................................................ 5 Representativiteit .................................................................................................................. 6
Resultaten ................................................................................................................................... 7 4.1 Beschikbare gegevens .......................................................................................................... 7 4.2 Uitkomsten steekproef .......................................................................................................... 7 4.2.1 Materiële belastingschuld ............................................................................................... 7 4.2.2 Te verwachten opbrengst ............................................................................................... 8 4.2.3 Invloed bodem(voor)recht en fiscale voorrecht ............................................................... 8 4.3 Overige bevindingen ........................................................................................................... 10 4.3.1 Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV).................................................. 10 4.3.2 Invorderingsmaatregelen .............................................................................................. 10 4.3.3 Extra dossiers .............................................................................................................. 11 4.4 Het financiële belang .......................................................................................................... 11 4.4.1 Het financiële belang op basis van de steekproef ......................................................... 11 4.4.2 Jaarlijks belang ............................................................................................................ 12 4.4.3 Gevoeligheidsanalyse ……………………………………………………………………………13 4.4.4 Conjunctureel effect……………………………………………………………………………….13 4.5 Beoordeling van de uitkomsten ............................................................................................... 14
Bijlage. Vragenlijst en toelichting……………………………………………………………………………....15
Samenvatting Al jaren wordt gediscussieerd over modernisering van de Faillissementswet. Een belangrijk punt in deze discussie is de positie van de fiscus, die zich bij de invordering van belastingschulden op dit moment kan beroepen op het bodem(voor)recht en het fiscale voorrecht. In het kader van de lopende discussie heeft het Ministerie van Financiën aan de Belastingdienst/CPP gevraagd een onderzoek in te stellen naar het financiële belang van het bodem(voor)recht en het fiscale voorrecht. Dit onderzoek is uitgevoerd tussen medio november 2002 en medio januari 2003. De opzet van het onderzoek hield in dat aan de hand van een steekproef onder een representatief aantal dossiers van eenheden GO en O gekomen kon worden tot een schatting van het totale financiële belang van het bodem(voor)recht en het fiscale voorrecht van de Belastingdienst. Daartoe zijn medio november 2002 uit de Centrale Ontvangers Administratie (COA) alle nog openstaande aanslagen geselecteerd die in een vergaand vervolgingsstadium verkeerden. Bij eenheden Grote Ondernemingen (GO) ging het om ruim 10 duizend aanslagen met een totaal openstaand bedrag van 628 miljoen euro. Bij eenheden Ondernemingen betrof het 327 duizend aanslagen voor een bedrag van 1,8 miljard euro. Nog eens 168 duizend vielen onder eenheden Particulieren, maar het totale openstaand bedrag bedroeg van deze aanslagen nog geen 100 miljoen. Aan het onderzoek hebben alle 11 GO-eenheden en 11 O-eenheden meegewerkt. Per GO-eenheid zijn a-select 10 dossiers geselecteerd en per O-eenheid 40 dossiers, in totaal 550. Ervaren ontvangers hebben de betreffende dossiers onderzocht en hebben onder andere bepaald dan wel ingeschat: • De materiële belastingschuld (de feitelijke belastingschuld op het moment van beoordeling); • De verwachte opbrengst, en • De verwachte opbrengst indien het bodem(voor)recht en/of het fiscale voorrecht niet meer van toepassing zou zijn. Voor 65% van de geselecteerde dossiers zijn de gevraagde gegevens volledig terugontvangen. Van de overige dossiers zijn geen of niet alle gevraagde gegevens gemeld. Het verkregen gegevensmateriaal is voldoende voor het schatten van het financiële belang. De materiële belastingschuld is aanzienlijk hoger dan het bedrag aan openstaande aanslagen, bij GO-dossiers anderhalf maal zo hoog en bij O-dossiers zelfs 2,73 maal zo hoog. Wanneer deze verhoudingen worden doorgetrokken naar alle dossiers, betekent het dat het gaat om een totale belastingschuld van 5,9 miljard euro. De ontvangers hebben aangegeven dat bij de onderzochte dossiers maar een deel van de schuld naar verwachting geïnd zal worden. Bij GO gaat het om 51% van de belastingschuld, bij O om 36%. Zou het bodem(voor)recht niet van toepassing zijn dan zakt de opbrengst naar respectievelijk 26% en 22%. Dit betekent een derving van 243 miljoen euro bij GO en 686 miljoen euro bij O, respectievelijk 25,2% en 13,8% van de totale belastingschuld bij de betreffende divisies. Indien ook het fiscale voorrecht niet meer van toepassing zou zijn, dan zou dit op basis van de inschatting van de ontvangers tot een extra derving leiden van 143 miljoen euro bij GO (14,8% van de belastingschuld) en 524 miljoen euro bij O (10,5% van de belastingschuld). Uitgaande van de geschatte materiële belastingschuld en de geconstateerde derving bij de onderzochte dossiers zou het niet meer van toepassing zijn van het bodem(voor)recht en het fiscale voorrecht een derving van 1.597 miljoen euro tot gevolg hebben. Op jaarbasis wordt de derving geschat op 926 mln euro. Het alleen afschaffen van het bodem(voor)recht zou leiden tot een belastingderving van 539 mln euro op jaarbasis. Het bodem(voor)recht en het fiscale voorrecht spelen dus een heel belangrijke rol in het invorderingsproces. Dit blijkt eens te meer uit de geschatte derving in 64 belangrijke dossiers bij eenheden GO. In deze kleine groep dossiers zou de Belastingdienst al 80 miljoen euro mislopen. Voor een deel van de dossiers is de informatie onvolledig. Voor deze gevallen is in een gevoeligheidsanalyse de (behoedzame) veronderstelling gehanteerd dat het bodem(voor)recht en fiscaal voorrecht geen invloed heeft op de verwachte opbrengst. Met die veronderstelling komt de
Pagina 1
derving uit op 1.510 mln euro, op jaarbasis is dit 875 mln euro. Voor alleen het bodem(voor)recht zou de (jaarlijkse) derving uitkomen op 508 mln euro. Ook rekening houdend met het effect van de conjunctuur, zal naar verwachting het budgettair belang van het bodem(voor)recht en het fiscale voorrecht liggen binnen een bandbreedte van 80 á 100 % van de berekende uitkomsten, derhalve 700 tot 926 mln euro, en dat van het bodem(voor)recht alleen 406 tot 539 mln euro. Verder is er eveneens sprake van een derving bij de premies werknemersverzekeringen. Tot slot wordt gewezen op de preventieve werking van het bodem(voor)recht en het fiscale voorrecht bij de invordering van belastingschulden. Het bepalen van het financiële belang hiervan maakt geen deel uit van dit onderzoek.
Pagina 2
1
Inleiding
Over modernisering van de Faillissementswet wordt al enkele jaren gediscussieerd. Vanuit het Ministerie van Economische Zaken heeft een interdepartementale MDW–werkgroep zich gebogen over dit onderwerp (MDW staat voor Marktwerking, Deregulering en Wetgevingskwaliteit). Bij de huidige wetgeving leidt surseance van betaling veelal tot faillissement terwijl een faillissement vaak wordt gebruikt om een onderneming te saneren. Hierdoor bestaat het risico dat het aanvragen van surseance ertoe leidt dat levensvatbare ondernemingen voortijdig worden ontbonden, en dat anderzijds niet-levensvatbare ondernemingen te lang blijven bestaan. De beoogde modernisering heeft tot doel deze (economische) inefficiënties te reduceren. Een belangrijk punt in de discussie over de Faillissementswet betreft de positie van de fiscus. In de eerste plaats hebben de fiscus en het UWV (voor de werknemersverzekeringen) voorrang op andere schuldeisers, met uitzondering van hypotheek- en pandhouders (het fiscale voorrecht). Ten tweede heeft de fiscus op basis van de Invorderingswet een voorrecht op bodemgoederen van de belastingschuldige, ook wanneer daarop een stil pandrecht rust (het bodemvoorrecht). En tenslotte kan de fiscus zich onder bepaalde omstandigheden verhalen op bodemgoederen van derden (het bodemrecht). Centraal in de discussie over het bodem(voor)recht en het fiscale voorrecht staan de gevolgen die het afschaffen of aanpassen ervan zou hebben voor de belastinginkomsten, voor de betrokken ondernemingen en voor al hun schuldeisers. Verschillende argumenten voor en tegen (gedeeltelijk) afschaffen zijn in de discussie in de MDW-werkgroep ingebracht. Verder heeft het Ministerie van Economische Zaken opdracht gegeven aan ECORYS om een economische analyse uit te voeren van voorgestelde veranderingen (in een aantal varianten). Een belangrijk gegeven in de discussie, en ook in de gevraagde analyse, is de omvang van het belang van het bodem(voor)recht en het fiscale voorrecht. De vraag daarbij is welk bedrag de fiscus misloopt als het bodem(voor)recht en het fiscale voorrecht niet meer van toepassing zouden zijn. In een rapport uit 1990 van de interdepartementale werkgroep Voorrecht en bodemrecht is het (directe) financiële belang becijferd op ongeveer 450 miljoen euro (1 miljard gulden). Als globale indicatie van het preventieve belang is eveneens een bedrag van 450 miljoen euro (1 miljard gulden) aangegeven. In de lopende discussie over modernisering van de faillissementswetgeving kwam opnieuw de vraag om kwantificering van het financiële belang van de fiscale voorrechten naar voren. Het Ministerie van Financiën heeft daarom de Belastingdienst/CPP gevraagd hiernaar een onderzoek in te stellen. Dit onderzoek is uitgevoerd tussen medio november 2002 en medio januari 2003. In deze rapportage wordt hiervan verslag gedaan. Aanpak en (concept)rapportage zijn besproken met het Centraal Planbureau en ECORYS. De rapportage is eveneens besproken met de eerdergenoemde MDWwerkgroep. Met de gemaakte opmerkingen is voor zover het beschikbare datamateriaal dat toeliet rekening gehouden. Na deze inleiding wordt in het volgende hoofdstuk ingegaan op de probleemstelling voor het onderzoek. De opzet en uitvoering van het onderzoek worden besproken in Hoofdstuk 3. De resultaten zijn weergegeven in Hoofdstuk 4.
Pagina 3
2 Probleemstelling Doel van het onderzoek is het kwantificeren van het directe financiële belang van het bodem(voor)recht en het fiscale voorrecht bij de invordering van belastingschulden. Naast het directe belang hiervan is er ook een preventief effect te onderkennen. Hiernaar is echter geen onderzoek verricht. Jaarlijks legt de fiscus een groot bedrag aan aanslagen op (de belastingschuld) waarvan het overgrote deel ook daadwerkelijk geïnd wordt. Het invorderingsproces is dus zeer doelmatig. Hiervoor heeft de ontvanger (via de Invorderingswet) een aantal krachtige hulpmiddelen ter beschikking. Het bodem(voor)recht en het fiscale voorrecht vormen daarvan een onderdeel. Het kwantificeren van het financiële belang van het bodem(voor)recht en het fiscale voorrecht houdt in dat bepaald moet worden hoe groot de opbrengstderving is als de fiscus niet langer over deze (voor)rechten beschikt. Uitgangspunt is dat alle overige bepalingen wel van toepassing blijven. Bij het kwantificeren is, zoals eerder opgemerkt, geen rekening gehouden met indirecte effecten zoals een gedragsverandering van de belastingbetaler. Ook tweede-orde effecten zoals een hogere belastingopbrengst omdat andere schuldeisers een voordeel hebben van afschaffing zijn buiten beschouwing gelaten. Naar verwachting zal de ontvanger – bij het ontbreken van het fiscale voorrecht of bodem(voor)recht – eerder faillissement willen aanvragen. Om de opbrengstderving te beperken zou derhalve kunnen worden overwogen het op verzoek van de Tweede Kamer ontwikkelde terughoudende beleid met betrekking tot het aanvragen van faillissement door de ontvanger te herzien. Dit beleid behelst dat faillissement pas dan wordt aangevraagd als alle andere invorderingsmaatregelen zijn uitgeput en het Ministerie het verzoek heeft getoetst en toestemming verleend. Deze mogelijke optie is in dit onderzoek niet meegenomen.
Pagina 4
3
Onderzoeksopzet
3.1
Algemeen
Voor het bepalen van het financiële belang van het bodem(voor)recht en het fiscale voorrecht is gekozen voor een steekproefonderzoek onder lopende invorderingsdossiers. De steekproef is getrokken uit een deelbestand van alle openstaande aanslagen per medio november 2002. Dit deelbestand bestaat uit alle aanslagen waarvoor al vergaande invorderingsmaatregelen zijn getroffen. Hiermee is zo nauwkeurig mogelijk de doelgroep bepaald waarbinnen het bodem(voor)recht of het fiscale voorrecht van belang is. Het databestand waaruit dit deelbestand verkregen is bestaat uit aanslagen. Deze zijn vervolgens samengevoegd per dossier. Met dossier wordt de fiscale entiteit bedoeld. Dit is noodzakelijk omdat de bijzondere invordering per dossier wordt uitgevoerd (met alle relevante aanslagen). Omwille van de beheersbaarheid en de doorlooptijd van het onderzoek is medewerking gevraagd aan alle 11 eenheden Grote ondernemingen en 11 (van de 40) eenheden Ondernemingen. Hierbij is de afspraak gemaakt dat het onderzoek 10 dossiers per GO-eenheid en 40 per O-eenheid zou omvatten. Daarnaast is de GO-eenheden gevraagd ook gegevens te leveren over dossiers met een groot belang. In december 2002 zijn de onderzoeksgegevens op de betrokken eenheden verzameld. Hiervoor is een standaardvragenlijst gebruikt.
3.2
Vragenlijst
Op basis van de vraagstelling van het onderzoek is een vragenformulier ontworpen. Deze is besproken met de vakgroepcoördinatoren invordering die hebben deelgenomen aan het onderzoek. Bovendien zijn opmerkingen van het Centraal planbureau over de opzet van het in 1990 uitgevoerde onderzoek naar het bodem(voor)recht en fiscale voorrecht verwerkt voor zover deze relevant waren bij de nu gekozen opzet. Verder zijn opzet en vragenlijst besproken met ECORYS. In de bijlage zijn het vragenfomulier en de toelichting op onderzoek en formulier opgenomen.
3.3
Steekproef
Medio november 2002 zijn uit de COA (Centrale Ontvangers Administratie) alle nog openstaande aanslagen geselecteerd in vervolgingsstadium F (dwangbevel betekend), G (beslagopdracht) of H (tenuitvoerlegging). Tabel 3.1 geeft een overzicht van het aantal aanslagen per divisie en het openstaande bedrag. In totaal ging het om ruim 505 duizend aanslagen met een openstaand bedrag van 2,5 miljard euro. Tabel 3.1 Divisie
Aantal uit de COA geselecteerde aanslagen met openstaand bedrag, naar divisie Aantal aanslagen
Openstaand bedrag (in mln €)
10.658
628,1
O
326.836
1.820,8
P
167.653
98,5
Totaal
505.147
2.547,4
GO
De aanslagen die onder de P-divisie vielen zijn buiten het onderzoek gelaten vanwege het relatief geringe belang. Bij de overige aanslagen is allereerst een dossiernummer gezocht en is per dossier het openstaand bedrag bepaald. De ruim 10 duizend GO-aanslagen bleken aan 1.632 dossiers toe te schrijven, de 327 duizend O-aanslagen aan 74 duizend O-dossiers. Vervolgens is een selectie
Pagina 5
gemaakt naar deelnemende eenheden, namelijk alle 11 GO-eenheden en 11 van de 40 O-eenheden. Tot slot zijn, alvorens hieruit een steekproef te trekken, alle dossiers met een gering belang buiten beschouwing gelaten. Voor GO is een grens gehanteerd van 1.000 euro, voor O een grens van 250 euro. Dit is gedaan omdat een aanzienlijk aantal dossiers voorkwamen met een gering belang (bij GO 21%, bij O 15%), die een uitgebreid dossieronderzoek niet rechtvaardigden. Verder zijn ook enkele uitschieters met een hoog belang buitengesloten. Uit de resterende dossiers is een steekproef getrrokken van 10 per GO-eenheid en 40 per O-eenheid, in totaal 550 dossiers. Tabel 3.2 geeft een volledig overzicht van de aantallen en bedrag van de verschillende stappen van de oorspronkelijke aangiften naar steekproef.
Tabel 3.2
Aantallen en bedragen voor totaal bestand, meewerkende eenheden en steekproef
Divisie
Totaal bestand
Meewerkende eenheden totaal
GO
Aantal aanslagen
10.658
Aantal dossiers
1.632
1.632
Totaal bedrag (mln €)
697,6
11,7 %
1.291
110
6,7 %
697,6
514,7
50,8
69,5
69,5
63,8
9,3
628,1
628,1
450,8
41,5
6,6 %
326.836
90.729
2.120
0,6 %
74.011
20.926
17.772
440
0,6 %
2.085,6
589,8
561,5
12,5
264,8
76,8
73,4
1,5
1820,8
513,0
488,1
11,0
167.653
-
-
90.393
-
-
120,3
-
-
Betaald (mln €)
21,8
-
-
Nog te betalen (mln €)
98,5
-
-
Aantal aanslagen
505.147
101.387
Aantal dossiers
166.036
22.558
19.063
550
Totaal bedrag (mln €)
2.903,5
1.287,3
1.076,1
63,3
356,1
146,2
137,2
10,8
2.547,4
1.141,1
93,9
52,5
Aantal aanslagen Aantal dossiers Totaal bedrag (mln €) Betaald (mln €) Nog te betalen (mln €) Aantal aanslagen Aantal dossiers Totaal bedrag (mln €)
Totaal
Betaald (mln €) Nog te betalen (mln €)
3.4
% van totaal 1.248
Nog te betalen (mln €)
P
Selectie
10.658
Betaald (mln €)
O
Steekproef
0,6 %
3.368
Representativiteit
Zoals aangegeven is slechts een klein gedeelte van de aanslagen geselecteerd voor nader onderzoek. Bij GO zijn er 110 geselecteerd; dit is 6,7% van het totaal. Bij O is het absolute aantal geselecteerde dossiers (440) weliswaar veel hoger dan bij GO, maar betreft het slechts 0,6% van het totaal. De omvang van de steekproef is bij beide divisies echter groot genoeg om iets te kunnen zeggen over het totaal aantal dossiers. De representativiteit kan worden beoordeeld door het gemiddeld totaalbedrag per dossier te vergelijken. Er blijkt een behoorlijke mate van overeenstemming te zijn tussen steekproef en populatie. Voor GO-dossiers is het gemiddelde totaalbedrag resp. 461.800 euro (in de steekproef) en 427.500 euro (in de populatie). Voor Odossiers zijn deze bedragen resp. 28.400 (steekproef) en 28.200 euro (populatie).
Pagina 6
4
Resultaten
4.1
Beschikbare gegevens
De steekproef betrof 550 dossiers. Daarnaast is aan de GO-eenheden gevraagd gegevens over dossiers met een zeer grote belastingschuld aan te leveren. Tabel 4.1 geeft een overzicht van de terugontvangen gegevens. Van de 550 zijn er 510 waarvan een ingevulde vragenlijst is teruggestuurd. Van die 510 waren er 40 waarbij de materiële belastingschuld 0 of onbekend was. Deze dossiers zijn niet in de analyse betrokken. Er resteren derhalve 470 dossiers voor analyse. Bovenop de dossiers uit de steekproef zijn er 70 extra dossiers, waarvan de eenheden vragenlijsten hebben ingestuurd. 5 hiervan waren niet bruikbaar omdat de hoogte van de materiële belastingschuld (nog) niet bekend was. De overige 65 zijn nader bekeken. De resultaten van de analyse van deze 65 staan in paragraaf 4.3.3. Tabel 4.1
Aantal dossiers waarvan een vragenlijst is terugontvangen Steekproef
Totaal terugontvangen
Materiële belastingschuld > 0
Steekproef GO
110
99
94
Steekproef O
440
411
376
-
70
65
Extra
4.2
Uitkomsten steekproef
In de paragrafen 4.2.1 tot en met 4.2.3 worden de uitkomsten weergegeven van de terugontvangen vragenlijsten van de dossiers uit de steekproef. 4.2.1
Materiële belastingschuld
Op basis van de geselecteerde aanslagen is per dossier het openstaande bedrag bepaald. Dit geeft echter niet de materiële belastingschuld weer op moment van verzamelen van de gegevens uit het dossier. Oorzaken voor afwijkingen zijn onder andere: De selectie van aanslagen. Zoals eerder aangegeven zijn alleen de aanslagen geselecteerd waarvoor al vergaande invorderingsmaatregelen waren getroffen. Het verschil in tijdstip. Tussen het tijdstip van selectie uit de COA medio november en het dossieronderzoek is meer dan een maand verstreken. In deze periode zijn er weer veel aanslagen bijgekomen. Pen-aanslagen die niet in de COA zijn opgenomen. De omvang van de materiële belastingschuld op het moment van onderzoek is dus niet af te leiden uit het COA-bestand. Aan de ontvangers is daarom gevraagd deze vast te stellen (vraag 3 van de vragenlijst). Vervolgens is voor alle geselecteerde dossiers waarvan de materiële belastingschuld is ingevuld, het openstaande bedrag van de aanslagen vergeleken met de materiële belastingschuld. Deze schuld bleek aanzienlijk hoger te zijn dan het openstaand bedrag, bij GO-dossiers anderhalf maal zo hoog en bij O-dossiers zelfs 2,73 maal zo hoog. Deze rekenfactoren toepassend op het totaal van alle dossiers, impliceert dat de totale materiele schuld 5,9 miljard euro bedraagt ( 628,1 * 1,54 voor GO en 1820,8 * 2,73 voor O). Deze schatting komt in de buurt van de totale betalingsachterstand ultimo 2002 (volgens het beheersverslag van de Belastingdienst 6,3 miljard euro). De betalingsachterstand is daarbij gedefinieerd als het bedrag aan onbetwiste vorderingen dat nog niet is betaald terwijl de betalingstermijn is verstreken.
Pagina 7
4.2.2
Te verwachten opbrengst
Aan de ontvangers is gevraagd (vraag 4) een schatting te maken van de totaalopbrengst van alle invorderingsmaatregelen. Voor 75 van de 470 dossiers met een positieve materiële belastingschuld kon dit (nog) niet worden aangegeven. Tabel 4.2 laat hiervan de resultaten zien per divisie.
Tabel 4.2 Divisie
Aantal dossiers
GO O
4.2.3
Verwachte totaalopbrengst van alle invorderingsmaatregelen Belastingschuld (x 1.000 €)
Verwachte opbrengst (x 1.000 €)
verwachte opbrengst in %
82
54.875
24.105
43,9 %
313
23.732
8.510
35,9 %
Invloed bodem(voor)recht en fiscale voorrecht
Op dit moment is bij invordering voor de Belastingdienst het bodem(voor)recht en het voorrecht van toepassing. Aan de ontvangers is gevraagd óf en zo ja hoeveel minder naar verwachting zal worden ingevorderd als deze rechten niet meer van toepassing zijn (vraag 5 resp. vraag 7). Deze vraag kon niet altijd worden beantwoord. Van de 395 dossiers waarbij een huidige verwachte opbrengst was aangegeven was bij 39 dossiers een inschatting van de invloed van het bodem(voor)recht en het fiscale voorrecht niet mogelijk. Of voor deze 39 uiteindelijk dezelfde resultaten gelden als voor de 356 dossiers waarbij wel een inschatting is gemaakt, is niet duidelijk. Bij de schatting van het totale belang van bodem(voor)recht en fiscale voorrecht is hier wel van uit gegaan. In paragraaf 4.4.3 wordt in een gevoeligheidsanalyse het effect van deze veronderstelling nagegaan.
Tabel 4.3 Divisie
GO O
Verwachte totaalopbrengst van alle invorderingsmaatregelen, bodem(voor)recht en fiscale voorrecht wel/niet van toepassing Aantal dossiers
Verwachte opbrengst (x 1.000 €)
Verwachte opbrengst bodem(voor)recht nvt (x 1.000 €)
Verwachte opbrengst bodem-en voorrecht nvt (x 1.000 €)
72
23.486
11.856
5.001
284
8.391
5.184
2.736
Het bodem(voor)recht en het fiscale voorrecht blijken bij deze dossiers van grote invloed te zijn op de mate waarin de belastingschuld kan worden geïnd. Als het bodem(voor)recht voor de Belastingdienst niet van toepassing zou zijn, dan zou bij GO gemiddeld nog maar de helft van de verwachte opbrengst worden binnengehaald, bij O 62%. Als ook het fiscale voorrecht niet van toepassing zou zijn dan daalt de opbrengst voor GO naar 21%, en voor O naar 33%. In tabel 4.4 wordt voor de 356 dossiers een totaaloverzicht gegeven van materiële belastingschuld naar de verwachte opbrengst indien zowel het bodem(voor)recht als het fiscale voorrecht niet van toepassing zouden zijn. Hieruit blijkt dat bij GO gemiddeld 40% van de materiële belastingschuld niet geïnd zou worden als het bodem(voor)recht en het fiscale voorrecht niet meer van toepassing zouden zijn. Bij O bedraagt dat percentage 24%.
Pagina 8
Tabel 4.4
Van materiële belastingschuld naar opbrengst als zowel het bodem(voor)recht als het fiscale voorrecht niet van toepassing zijn GO (n=72) Bedrag x 1.000 €
O (n=284) %
Bedrag x 1.000 €
%
Materiële belastingschuld
46.207
100 %
23.228
100 %
Te verwachte opbrengst van alle invorderingsmaatregelen
23.486
51 %
8.391
36 %
Te verwachte opbrengst als het bodem(voor)recht niet van toepassing is
11.856
26 %
5.184
22 %
5.001
11 %
2.736
12 %
Te verwachte opbrengst als bodem- én fiscale voorrecht niet van toepassing zijn
De bovengenoemde percentages zijn een gemiddelde voor de totale hoeveelheid dossiers. Bij een deel van de dossiers speelt het bodem(voor)recht en het fiscale voorrecht in het geheel geen rol. Waar tabel 4.4 een beeld geeft van de invloed op de opbrengst, is in tabel 4.5 aangegeven in hoeveel procent van de gevallen bodem(voor)recht en/of fiscale voorrecht een rol spelen. Allereerst is gekeken naar het aantal gevallen waarbij de verwachte huidige opbrengst 0 is. Wanneer het bodem(voor)recht en het fiscale voorrecht niet van toepassing zouden zijn is de opbrengst in die gevallen uiteraard ook 0. Hiervan is sprake bij 18% van de GO-dossiers en 16% van de O-dossiers. Bij de overige dossiers is gekeken naar de invloed van het niet meer van toepassing zijn van het bodem(voor)recht en het fiscale voorrecht op de opbrengst. Hierbij zijn de volgende situaties onderscheiden: A. Als het bodem(voor)recht niet meer van toepassing zou zijn, blijft de opbrengst gelijk. Het bodem(voor)recht speelt dus geen rol. Ten aanzien van het fiscale voorrecht zijn er dan 3 mogelijkheden: Het fiscale voorrecht speelt eveneens geen rol. De opbrengst wordt niet lager als het fiscale voorrecht niet meer van toepassing is. Het fiscale voorrecht speelt wel een rol. De opbrengst daalt als het fiscale voorrecht niet meer van toepassing is, maar niet tot 0. Het fiscale voorrecht speelt wel een rol. De opbrengst verdwijnt volledig als het voorrecht niet meer van toepassing is. B. Het bodem(voor)recht speelt een zodanige rol dat de opbrengst lager wordt als het recht niet meer van toepassing zou zijn, maar niet geheel verdwijnt. Ook in deze situatie zijn er ten aanzien van de invloed van het fiscale voorrecht weer 3 situaties te onderscheiden. Als het fiscale voorrecht niet meer van toepassing zou zijn dan Zakt de opbrengst niet verder (geen rol); Daalt de opbrengst, maar niet tot 0; Verdwijnt de opbrengst volledig. C. Als het bodemrecht niet meer van toepassing zou zijn dan zou er niets meer geïnd worden. Het afzonderlijke effect van het fiscale voorrecht kan niet in kaart worden gebracht, omdat daar in de vragenlijst niet specifiek naar gevraagd is. Het is dus niet bekend wat er met de opbrengst zou gebeuren als alleen het fiscale voorrecht niet meer van toepassing zou zijn.
Pagina 9
Tabel 4.5
Aantal dossiers waarop het bodem(voor)recht en het fiscale voorrecht wel/niet van toepassing zijn GO (n=72) Rol bodem(voor)recht
Rol voorrecht
Aantal
O (n=284) %
Aantal
%
Huidige opbrengst =0
Nvt
Nvt
13
18 %
45
16 %
Huidige opbrengst >0
Geen
Geen
14
19 %
101
36 %
Geen
Deels
5
7%
28
10 %
Geen
Volledig
4
6%
24
8%
Deels
geen
2
3%
8
3%
Deels
deels
8
11 %
12
4%
Deels
Volledig
3
4%
15
5%
Volledig
nvt
23
32 %
51
18 %
72
100 %
284
100 %
Totaal
Uit tabel 4.5 blijkt dat, als het bodem(voor)recht niet meer van toepassing zou zijn, in 50% van de gevallen bij GO en in 30% van de gevallen bij O de opbrengst lager zou uitvallen. Wanneer ook het fiscale voorrecht niet meer van toepassing zou zijn dan komt hier nog eens 13% bij GO en 18% bij O bij. In totaal speelt het bodem(voor)recht en/of het fiscale voorrecht een rol bij 63% van de GOdossiers en 48% van de O-dossiers.
4.3
Overige bevindingen
4.3.1
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV)
Naast een belastingschuld kan er sprake zijn van invorderingsopdracht van het UWV. Ook hierbij kan het fiscale voorrecht een rol spelen. Bij 38 van de 510 dossiers die onderzocht zijn bleek er een dergelijke invorderingsopdracht te zijn, voor een bedrag van 3,8 miljoen. Ofschoon het slechts om een beperkt aantal dossiers gaat, lijkt het fiscale voorrecht toch een zeer belangrijke rol te spelen. De ontvangers geven aan dat bij deze dossiers 57% van de schuld niet geïnd zou kunnen worden als het fiscale voorrecht niet meer van toepassing is.
4.3.2
Invorderingsmaatregelen
Aan de belastingschuldige kan uitstel van betaling worden verleend. Veelal is er dan sprake van beslag of een andere wijze waarop zekerheid is verschaft. Bij de onderzochte dossiers waarbij uitstel van betaling is verleend, is gekeken in hoeverre en op welke wijze er zekerheid is verschaft.
Pagina 10
Tabel 4.6
Uitstel van betaling verleend
GO (n=99)
O (n=411)
23
105
Beslag en niet op andere wijze zekerheid verschaft
3
34
Beslag + op andere wijze zekerheid verschaft
2
5
Zekerheid verschaft, anders dan via beslag
2
2
16
64
Geen zekerheid verschaft
In ongeveer tweederde van de gevallen (80 van de 128) is geen zekerheid verschaft. Waar hiervan wel sprake is, gebeurt dit hoofdzakelijk via beslag. In 44 gevallen is een betalingsregeling tot stand gekomen waarbij ook beslag gelegd is. De betalingsregeling met zekerheid in de vorm van beslag zou bij tweederde van deze dossiers niet tot stand zijn gekomen als er geen sprake was geweest van bodem(voor)recht en/of fiscale voorrecht. Men had dan z’n toevlucht gezocht tot andere maatregelen, waaronder faillissementsaanvraag als belangrijkste.
4.3.3
Extra dossiers
Aan de ontvangers van de GO-eenheden was gevraagd gegevens aan te leveren van dossiers met een zeer groot belang. Zoals in paragraaf 4.1 aangegeven is van 70 dossiers een vragenlijst teruggestuurd, waarvan er 64 gebruikt konden worden voor analyse. Tabel 4.7
Van materiële belastingschuld naar opbrengst als zowel het bodem(voor)recht als het fiscale voorrecht niet van toepassing zijn, extra dossiers Extra dossiers (n=64) Bedrag x 1.000 €
Materiële belastingschuld
%
211.177
100 %
Te verwachte opbrengst van alle invorderingsmaatregelen
90.704
43 %
Te verwachte opbrengst als het bodem(voor)recht niet van toepassing is
59.288
28 %
Te verwachte opbrengst als bodem- én voorrecht niet van toepassing zijn
11.754
6%
In vergelijking met de steekproef is het gemiddelde bedrag van de belastingschuld veel hoger, namelijk ruim 3 miljoen versus 0,6 miljoen. Verder speelt bij al deze dossiers het bodem(voor)recht en/of fiscale voorrecht een rol. Dit is uiteraard niet verwonderlijk, omdat de ontvangers (mede) op basis van deze kenmerken dossiers hebben geselecteerd. Toch wijkt het beeld niet heel erg af van de steekproef. Duidelijk is dat alleen al voor deze kleine groep dossiers (3,9% van het totale aantal dossiers GO) de Belastingdienst zo’n 80 miljoen zou mislopen als het bodem(voor)recht en het fiscale voorrecht niet van toepassing zouden zijn.
4.4
Het financiële belang
4.4.1
Het financiële belang op basis van de steekproef
Op basis van de steekproef is een schatting gemaakt van het totale financiële belang van de fiscale voorrechten. Dit kan door de totale materiële belastingschuld vast te stellen en vervolgens uit te gaan Pagina 11
van het percentage derving zoals dit in de steekproef naar voren is gekomen. In paragraaf 4.2.1 is een schatting gemaakt van de totale materiële belastingschuld. Voor GO kwam deze op bijna 1 miljard, voor O op 4,9 miljard. Uit de steekproef is gebleken dat gemiddeld 25,2% bij GO en 13,8% bij O van de totale materiële belastingschuld niet geïnd zou kunnen worden als het bodem(voor)recht niet van toepassing zou zijn (zie tabel 4.4). Als deze percentages worden doorgetrokken naar alle dossiers, dan leidt dit tot een schatting van derving bij GO 243,5 miljoen euro en bij O van 686 miljoen euro. Als daarnaast ook het fiscale voorrecht niet meer van toepassing zou is er een extra derving van 143,5 miljoen euro (14,8% van de totale schuld) bij GO en van 524 miljoen euro (10,5% van de totale schuld) bij O. Het niet meer van toepassing zijn van het bodem(voor)recht én het fiscale voorrecht zou derhalve een derving tot gevolg hebben van 387 miljoen euro bij GO en van 1.210 miljoen euro bij O, in totaal 1.597 miljoen. Tabel 4.8
Totaal belang bodem(voor)recht en fiscale voorrecht in mln € GO Bedrag
Openstaand bedrag volgens de aanslagen
Huidige derving Te verwachten huidige opbrengst Derving als bodem(voor)recht nvt is Te verwachten opbrengst zonder bodem(voor)recht Derving als ookhet fiscale voorrecht nvt is te verwachten opbrengst zonderbodem(voor)recht en fiscale voorrecht
4.4.2
%
Bedrag
628,1
1.820,8
1,54
2,73
Factor materiële belastingschuld / openst. bedrag Schatting totale materiële belastingschuld
O
967,3 475,6 491,7 243,5 248,2 143,5 104,7
100 % 49,2 % 50,8 % 25,2 % 25,6 % 14,8 % 10,8 %
4.970,8 3.175,1 1.795,7 686,3 1.109,4 523,9 585,5
Totaal %
Bedrag
%
2.448,9
100 % 63,9 % 36,1 % 13,8 % 22,3 % 10,5 % 11,8 %
5.938,1 3.650,7
100 % 61,5 %
2.287,4 929,8
38,5 % 15,7 %
1.357,6 667,4
22,9 % 14,6 %
690,2
11,6 %
Jaarlijks belang
Het belang van het bodem(voor)recht en het fiscale voorrecht is ingeschat op 1,6 miljard. Dit betreft de aanslagen die nu openstaan. De vraag is vervolgens wat het jaarlijkse belang is. Om hiervan een schatting te maken moet worden gecorrigeerd met de gemiddelde totale duur van COA-aanslagen (in vergevorderd invorderingsstadium). Dit gegeven is niet rechtstreeks beschikbaar maar kan vrij nauwkeurig worden ingeschat op basis van de wel waargenomen aanslagen in het COA-bestand. Voor deze aanslagen is niet de totale duur bekend maar de ‘afgekapte’ duur tot het moment van meting. Voor deze inschatting is de volgende benadering gehanteerd. Er is uitgegaan van de waargenomen duurverdeling in het totale bestand met 337 duizend aanslagen O en GO. Via simulatie is naar die duurverdeling gezocht die zo goed mogelijk aansluit bij deze verdeling. Voor elke gesimuleerde verdeling is daarbij – na afkappen – getoetst of de dan verkregen gegevens aansloten (in percentielen) bij de bekende verdeling in het COA-bestand. Uit de aldus gevonden verdeling (weergegeven in de grafiek) valt af te leiden dat het waargenomen aantal aanslagen bijna 1,5 maal zo hoog is als dat er jaarlijks aan nieuwe aanslagen bijkomen. Dit betekent dat het belang van 1,6 miljard door de factor 1,5 gedeeld moet worden om te komen tot een jaarlijks belang. Vervolgens moet ook nog rekening worden gehouden met de relatie tussen de duur in de COA en de hoogte van de aanslag. Uit het bestand van aanslagen blijkt dat er weliswaar geen eenduidig lineair verband is tussen duur en hoogte (hoe langer in de COA, hoe hoger het bedrag), maar dat de Pagina 12
aanslagen die lang in de COA staan wel een aanzienlijk hoger bedrag betreffen dan aanslagen die kort in de COA staan. Correctie voor dit effect, bepaald als de correlatie tussen duur en bedrag, betekent dat het belang nog eens door een factor 1,15 moet worden gedeeld.
percentage
Duurverdeling aanslagen 45,0% 40,0% 35,0% 30,0% 25,0% 20,0% 15,0% 10,0% 5,0% 0,0% tot 1 jr
tot 1,5 jr
tot 2 jr
tot 3 jr
tot 4 jr
tot 5 jr
tot 6 jr
duur aanslag
Rekening houdend met beide voornoemde overwegingen wordt de jaarlijkse derving voor de fiscus, als gevolg van het niet meer van toepassing zijn van het bodem(voor)recht en het fiscale voorrecht, geschat op 926 mln euro. Het alleen afschaffen van het bodem(voor)recht kost, deze redenatie volgend, 539 mln euro. Opgemerkt wordt dat het gaat om de directe budgettaire derving. Conform de begrotingsregels worden onzekere tweede-orde economische of budgettaire effecten (in/uitverdieneffecten) hierbij buiten beschouwing gelaten.
4.4.3
Gevoeligheidsanalyse
Voor 39 van de onderzochte dossiers (10 GO en29 O) is de informatie onvolledig; zie paragraaf 4.2.3. Bij nadere beschouwing blijkt de recovery rate (dit is de opbrengst als percentage van de schuld) van deze posten aanzienlijk lager te zijn dan die van de overige 356 dossiers. In een gevoeligheidsanalyse is de (behoedzame) veronderstelling gehanteerd dat het bodem(voor)recht en fiscaal voorrecht niet van invloed zijn op de opbrengst van deze dossiers. Als dit vervolgens wordt doorgerekend in de bepaling van de derving (overeenkomstig tabel 4.8) resulteert dat in iets lagere bedragen, namelijk 1.510 mln euro voor het bodem(voor)recht en fiscaal voorrecht, en 877 mln euro voor alleen het bodem(voor)recht. Op jaarbasis zijn deze bedragen 875 mln euro respectievelijk 508 mln euro. Er is vanaf gezien de gevoeligheidsanalyse uit te breiden tot de spiegelbeeldige situatie dat het bodem(voor)recht en fiscale voorrecht de opbrengst in deze dossiers volledig bepalen.
4.4.4
Conjunctureel effect
Tot slot wordt de conclusie getrokken dat de gevonden jaarlijkse derving in belangrijke mate stabiel is. De variatie van jaar op jaar in het oninbaar geleden bedrag (als percentage van de kasopbrengsten) is namelijk gering. Dit blijkt uit tabel 4.10 (bron: Beheerverslag belastingdienst 2002). Uit ditzelfde Beheerverslag is wel zichtbaar (tabel 4.9) dat in 2002 de betalingsachterstand oploopt als gevolg van de slechter wordende economische omstandigheden. Dit vertaalt zich in 2002 echter nog niet in een hoger bedrag aan oninbare belastingschulden. De stijging in het oninbaar bedrag in 2002 ten opzichte van 2001 is voornamelijk het gevolg van incidenten; na correctie hiervoor Pagina 13
zijn de percentages respectievelijk 0,58 % voor 2001 en 0,60 % voor 2002. Niettemin zou het kunnen zijn dat het budgettaire belang van het bodem(voor)recht en het fiscale voorrecht ten tijde van het uitvoeren van dit onderzoek hoger ligt dan het meerjarig gemiddelde. Daarbij kan als indicatie gelden dat de betalingsachterstand in 2002 3,6 % bedroeg tegenover een gemiddelde achterstand van 2,8 % in de periode 1998-2002 (zie tabel 4.9). Uit het Beheersverslag 1998 blijkt voor de voorafgaande jaren een vergelijkbaar stabiel patroon. Daar staat tegenover dat in het berekende financiële belang particulieren niet zijn meegenomen terwijl het bodem(voor)recht en het fiscale voorrecht ook van toepassing is op de inning van belastingschulden van particulieren. Verder is het denkbaar dat ná 2002 de betalingsachterstand en ook het oninbare bedrag nog toenemen, en daarmee het belang van het bodem(voor)recht en het fiscale voorrecht. In het licht van het voorafgaande kan een bandbreedte worden gehanteerd van 80 tot 100 % van de berekende uitkomst. Concluderend wordt de derving daarom geschat op 700 (80 % van 875 mln) tot 926 mln euro op jaarbasis. Voor het vervallen van alleen het bodem(voor)recht wordt de derving evenzo beschat op 406 tot 539 mln euro. Tabel 4.9 Betalingsachterstand (percentage van de kasopbrengsten) 1998
1999
2000
2001
2002
2,5 %
2,4 %
2,8 %
2,8 %
3,6 %
Tabel 4.10 Oninbare bedragen (mln euro)
oninbaar als percentage van het totaal geïnde bedrag
1998
1999
2000
2001
2002
683
715
774
687
1.045
0,60 %
0,59 %
0,59 %
0,51%
0,76 %
4.5 Beoordeling van de uitkomsten Verschillende factoren zijn van invloed op (de kwaliteit van) de uitkomsten. In de eerste plaats is de gekozen opzet van belang. Vanwege de beschikbare informatie in de praktijk is een steekproef getrokken van openstaande dossiers. Dit hield in dat in de vraagstelling moest worden uitgegaan van inschattingen. Wel betrof het telkens herkenbare, in behandeling zijnde dossiers. De inschattingen zijn bovendien uitgevoerd door ervaren invorderingsdeskundigen. In de tweede plaats is gekozen voor een steekproefonderzoek. Daarbij zijn dossiers met een geringe omvang (om reden van doelmatigheid) en enkele uitschieters naar boven buiten beschouwing gebleven. Dossiers van particulieren zijn evenmin in het steekproefonderzoek betrokken. Uiteindelijk zijn er 356 dossiers (20% van eenheden Grote ondernemingen, 80% van Ondernemingen) beschikbaar voor het bepalen van het financiële belang van bodem(voor)recht en fiscale voorrecht. Dit moet voldoende worden geacht voor de gevraagde schatting. Wel moet rekening worden gehouden met een statistische onnauwkeurigheid. Voor de beleidsmatige discussie over het belang van het bodem(voor)recht en het fiscale voorrecht is de kwaliteit van de uitkomsten adequaat. Vanuit de steekproefresultaten is de jaarlijkse derving berekend. Vervolgens is een gevoeligheidsanalyse uitgevoerd. Tenslotte is rekening gehouden met mogelijke conjuncturele effecten. Dit is vertaald naar een bandbreedte van 80 – 100 % van het berekende (jaarlijks) financiële belang. Hiermee is zoveel als mogelijk recht gedaan aan factoren die de uitkomst beïnvloeden.
Pagina 14
Bijlage VRAGENLIJST ONDERZOEK FINANCIËLE BELANG BODEM(VOOR)RECHT EN VOORRECHT
1 Naam van de entiteit 2 Dossiernummer BLOK 1 3 Hoe groot is de materiële belastingschuld?
€
4 Wat is de te verwachten totaalopbrengst van alle invorderingsmaatregelen met betrekking tot deze post 5 Wat zou de te verwachten totaalopbrengst zijn van alle invorderingsmaatregelen wanneer het bodem(voor)recht niet van toepassing zou zijn 6 Zou u in dat geval overgaan tot het aanvragen van het faillissement 7 Wat zou de te verwachten totaalopbrengst zijn van alle invorderingsmaatregelen wanneer zowel het bodem(voorrecht) als het voorrecht van de fiscus niet van toepassing zouden zijn 8 Zou u in dat geval overgaan tot het aanvragen van het faillissement 9 Heeft u voor deze post een invorderingsopdracht van het UWV (sociale verzekeringspremies) in behandeling
€ €
Nee / ja €
Nee / ja Nee, ga naar vraag 11 Ja, voor €
10 Wat is de te verwachten opbrengst van deze UWV-schuld als het voorrecht niet van toepassing zou zijn BLOK 2
€
11 Is voor deze post uitstel van betaling verleend?
Nee zo nee, einde vragenlijst Ja voor €
12 Is voor dit bedrag zekerheid verschaft, anders dan via
Nee / ja
beslag? 13 Ligt er beslag?
14 Was de betalingsregeling in deze vorm tot stand gekomen wanneer geen sprake was van bodemrecht en/of voorrecht? 15 Zo nee, welke maatregelen zou u getroffen hebben (meerkeuze mogelijk)
Nee /ja , namelijk: Roerende zaken waarde € Bodemzaken waarde € Onroerende zaken waarde € Nee / ja 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Faillissementsaanvraag Beslag roerende zaken Beslag onroerende zaken Beslag onder derden Aansprakelijkstellingen Anders
Pagina 15
ONDERZOEK FINANCIEEL BELANG VOORRECHT/BODEM(VOOR)RECHT; TOELICHTING
Doel van het onderzoek is het (zo goed mogelijk) bepalen van het belang voor de fiscus van het voorrecht en het bodem(voor)recht in de invordering. Opdrachtgever is DG Bel, team Ondernemingen. CPP voert het onderzoek uit met medewerking van alle GO en een selectie van O eenheden. Kern van de vraagstelling is een vergelijking tussen de verwachte opbrengst in de huidige situatie met de opbrengst in de (thans nog) hypothetische situatie dat het bodem(voor)recht resp. het bodem(voor)recht én het voorrecht van de fiscus niet meer kan worden gebruikt.
Het onderzoek bestaat in hoofdzaak uit een postenonderzoek. Dit valt in twee delen uiteen. Deelonderzoek 1 is een steekproefonderzoek bij eenheden O en GO. De betreffende steekproef is separaat aan uw eenheid toegestuurd en bestaat uit 40 posten (voor O eenheid) resp. 10 posten (GO eenheid). De steekproefpost is een entiteit (dossier) dus de beantwoording moet ook betrekking hebben op de gehele entiteit. Hiervoor is het bijgaande vragenformulier opgesteld. De steekproef is getrokken uit de COA per 14 november j.l. en betreft derhalve lopende posten.
Deelonderzoek 2 is alleen voor GO eenheden van toepassing. De vraag daarbij is de belangrijkste posten van de afgelopen jaren (in beginsel drie jaar, bij uitzondering langer terug) te beschrijven. Als ondergrens kan een belang van 500.000 euro worden gehanteerd. Het kan gaan om afgesloten maar ook eventueel om nog lopende (grote) posten. Het is aan de eenheid om te bepalen om welke posten het gaat. Gebruik hiervoor dezelfde vragenlijst als voor deelonderzoek 1.
De bedoeling is dat voor elke post één vragenformulier wordt ingevuld. De vragenlijst bestaat uit twee blokken. Het eerste blok is van toepassing voor alle posten. Het tweede blok van de vragenlijst heeft betrekking op uitstel vanwege betalingsproblemen. Het is van belang alle vragen in te vullen (voorzover van toepassing) ook al betreft het een inschatting. Invulling bestaat uit het vermelden van de gevraagde informatie dan wel het omcirkelen van het van toepassing zijnde antwoord (eventueel meerkeuze).
Pagina 16
TOELICHTING OP DE VRAGEN
Dossiernr en naam. Deze gegevens dienen voor identificatie en zijn onmisbaar voor de verwerking van de gegevens.
Vraag 3. Gevraagd wordt aan te geven, zonodig bij wijze van schatting, welke bedragen materieel in het geding zijn.
Vraag 4. Gevraagd wordt het bedrag rekening houdend met alle getroffen of te treffen invorderingsmaatregelen. Hierbij moet zo mogelijk ook de aansprakelijkheid betrokken worden.
Vraag 5. Bedoeld is de te verwachten opbrengst (zoals in vraag 4), echter zonder dat de fiscus gebruik kan maken van het bodem(voor)recht.
Vraag 7. Bedoeld is de te verwachten opbrengst (zoals in vraag 4) zonder dat de fiscus gebruik kan maken van het bodem(voor)recht noch van het voorrecht van de fiscus. Omdat deze onderdelen een eigen maar ook een gecombineerd resultaat kunnen hebben is de vraag gericht op het cumulatieve (dus samengenomen) effect.
Vraag 10 en verder. Dit deel heeft betrekking op uitstel.
Vraag 12. Niet van belang is de vraag of het beslag vóór dan wel na het verzoek om uitstel is gelegd.
NB. Voor deelonderzoek 2 (alleen GO) eveneens deze vragenlijst gebruiken. Bij de vragen 4, 5, 7 en 10 moet u dan ‘gerealiseerde totaalopbrengst’ lezen in plaats van ‘te verwachten totaalopbrengst’ als het om een afgesloten post gaat.
Pagina 17
Colofon: Dit is een uitgave van: Belastingdienst Centrum voor proces- en productontwikkeling Domein Onderzoek en gegevens Telefoon: (030) 275 61 00 Postadres: Belastingdienst / Centrum voor proces- en productontwikkeling Domein Onderzoek en gegevens Postbus 18280 3501 CG Utrecht Bezoekadres: Herman Gorterstraat 5 3511 CW Utrecht