Filozofická fakulta Univerzity Palackého v Olomouci Katedra nederlandistiky
Studijní rok 2009/2010
HET ENIGE RECHT VAN DE VROUW IS HET AANRECHT
VROUWEN
OP DE
NEDERLANDSE
ARBEIDSMARKT
Diplomová práce navazujícího magisterského studia nizozemské filologie se zaměřením na odborný jazyk
The only board women are fit for is the drain-board Women on the Dutch labour market
Hana Černá
Vedoucí práce: doc. dr. Wilken Engelbrecht, cand. litt.
OLOMOUC 2010
Prohlašuji, že jsem svou diplomovou práci vypracovala samostatně a uvedla v ní veškerou literaturu, kterou jsem použila.
Ik verklaar dat ik mijn scriptie alleen geschreven heb en alle vakliteratuur en bronnen die ik gebruikt heb in de literatuurlijst heb vermeld.
V Olomouci, dne ______________ 2010
Hana Černá
2
Dankbetuiging
Ik wil graag van harte mijn dank betuigen aan doc. dr. Wilken Engelbrecht, cand. litt. voor zijn begeleiding en zijn waardevolle adviezen.
3
Inhoud Inleiding
6
1. Emancipatie en feminisme in Nederland
8
1.1 Verloop van de vrouwenemancipatie in Nederland
8
1.1.1 Eerste feministische golf
9
1.1.2 Tussen de twee golven
10
1.1.3 Tweede feministische golf
11
1.1.4 Feminisme in de jaren negentig
14
1.2 Emancipatiebeleid
15
2. Arbeidsparticipatie – huidige toestand en doelstellingen
18
2.1 Basisbegrippen
18
2.2 Nederlandse arbeidsparticipatie algemeen en internationaal
21
2.3 Ontwikkeling van de arbeidsparticipatie van vrouwen
25
2.3.1 Van “kostwinner” naar “anderhalfverdiener”
26
2.3.2 De rol van opleiding, herkomst en leeftijd
27
2.4 Arbeidsparticipatie van vrouwen moet omhoog
28
2.4.1 Economische zelfstandigheid van vrouwen
29
2.4.2 Vergrijzing
31
2.4.3 Het benutten van vrouwelijke talenten
34
2.5 Belemmeringen bij het verhogen van de arbeidsparticipatie
34
3. Nederland kampioen deeltijdwerk
36
3.1 Ontstaan en ontwikkeling van het Nederlandse ‘deeltijddenken’
36
3.1.1 Beginfase (1955-1970)
37
3.1.2 Tweede fase (1970-1980)
38
3.1.3 Derde fase (1980-1990)
38
3.1.4 Vierde fase (1990-2004)
39
3.1.5 Vijfde fase (2005-nu)
41
3.2 Deeltijdarbeid in de kijker
41
3.2.1 Samenstelling van de groep in deeltijd werkende vrouwen
4
42
3.2.2 Opvattingen over het belang van betaalde arbeid
43
3.2.3 Redenen om in deeltijd te werken bij verschillende groepen vrouwen 45 3.3 Voorwaarden voor uitbreiding arbeidsduur
48
3.4 Uitbreiding van de arbeidsduur in de praktijk
51
4. Horizontale en verticale segregatie op de arbeidsmarkt
56
4.1 Horizontale segregatie – de glazen muur
56
4.1.2 Mannen- en vrouwensectoren
57
4.1.3 Redenen om de glazen muur door te breken
58
4.1.4 Wortels van de beroepssegregatie
58
4.1.5 De muur begint in het onderwijs
60
4.1.6 Mogelijke oplossingen van de horizontale segregatie
63
4.2 Verticale segregatie – het glazen plafond
64
4.2.1 Het ontstaan van het glazen plafond
64
4.2.2 Leidinggevenden
66
4.2.3 Topvrouwen in het bedrijfsleven
68
4.2.4 Mogelijke oplossingen van de verticale segregatie
70
5. Conclusie
72
Resumé Summary Anotace Literatuurlijst
5
Inleiding “Het enige recht van de vrouw is het aanrecht” is een bekende Nederlandse antiemancipatorische slogan die gebruikt werd, en door sommigen nog altijd gebruikt wordt, om duidelijk aan te geven dat het niet aan een vrouw toebehoort om betaald werk te verrichten en dat ze haar leven puur aan de huishoudelijke taken en de zorg voor de kinderen moet wijden. Aan het begin van de 21e eeuw denken wij er natuurlijk anders over. Het is echter niet zo lang geleden toen het volkomen normaal was dat een vrouw haar baan opgaf toen ze ging trouwen of kinderen kreeg en zich op deze manier definitief van de arbeidsmarkt terugtrok. Nog begin jaren vijftig van de vorige eeuw was een gehuwde vrouw door het Nederlandse recht als handelingsonbekwaam gezien en kon zonder toestemming van haar man geen overeenkomsten sluiten, dus ook niet werken.1 In de afgelopen vijftig jaar is dus de positie van vrouwen ongetwijfeld enorm veranderd. De arbeidsparticipatie van Nederlandse vrouwen behoort tot de hoogste in Europa: 71% vrouwen werken meer dan 1 uur per week.2 Toch wordt in de laatste jaren de arbeidspositie van vrouwen geproblematiseerd. In de laatste emancipatienota van het kabinet3 wordt geconstateerd dat er weliswaar veel bereikt is maar dat het emancipatieproces nog lang niet af is. De aandacht van de overheid en de sociale partners wordt tegenwoordig verschoven van de arbeidsparticipatie naar de arbeidsduur van vrouwen. De Nederlandse vrouwen zijn namelijk een onoverwinnelijke kampioen op het gebied van deeltijdarbeid. Nergens in Europa wordt zoveel in deeltijd gewerkt als in Nederland. Drie op vier Nederlandse werkende vrouwen hebben een baan van minder dan 35 uur per week.4 Het fenomeen van het deeltijdwerk valt dus evident niet gemakkelijk te verklaren door het feit dat vrouwen minder gaan werken op het moment dat ze kinderen krijgen. De zo veel voorkomende deeltijdarbeid van Nederlandse vrouwen is in bepaalde zin een verschijnsel dat aan de hele maatschappij vormgeeft. Het in deeltijd werken zit diepgeworteld in de Nederlandse tradities en in de mensen zelf en beïnvloedt veel andere gebieden van de samenleving.
1
Ribberink A. (1987). Politiek Veelstromenland – Feminisme,p. 32-33. Stichting Burgerschapskunde
2
http://www.taskforce-deeltijdplus.nl/leidinggevenden/nieuws/bekijk/176, download: 24-04-2010
3
Meer kansen voor vrouwen. Emancipatiebeleid 2008-2011.
4
Portegijs W., M. Cloïn, S. Keuzenkamp, A. Merens, E. Steenvoorden (2008). Verdeelde tijd. Waarom vrouwen in deeltijd werken, p. 7. SCP, Den Haag
6
Toch willen de Nederlandse politici proberen de arbeidsduur van vrouwen te verhogen. Het is namelijk onvermijdelijk, gezien de vergrijzing van de maatschappij en de economische crisis die vanaf 2009 heerst. Niet alleen meer werken maar ook meer uren werken dus. Tegelijkertijd wordt de verhoging van de gemiddelde arbeidsduur van vrouwen als een middel beschouwd om de economische zelfstandigheid van vrouwen te bevorderen en hun talenten te benutten. Maar om de arbeidsduur van vrouwen te verhogen moet er veel bedacht, besproken en veranderd worden. De vrouwenemancipatie zal daardoor beslist nieuwe stevige impulsen krijgen. Een andere opvallende kenmerk van de Nederlandse arbeidsmarkt is de grote verticale en horizontale segregatie, met andere woorden weinig vrouwen in de hogere functies en grote beroepenscheiding tussen mannen en vrouwen. Deze verschijnselen noemt men ook het glazen plafond en de glazen muur en ze vormen een lastige belemmering in de economische ontwikkeling van een land. In deze scriptie wordt getracht om al deze onderwerpen in kaart te brengen en de vraag te beantwoorden hoe het met het emancipatieproces in Nederland gesteld is. In het eerste hoofdstuk wordt kort geschetst hoe dit proces vanaf ongeveer eind negentiende eeuw verliep en hoe het emancipatiebeleid in de laatste jaren wordt aangepakt. Het tweede hoofdstuk wordt aan de arbeidsparticipatie van vrouwen in het algemeen gewijd, in het derde hoofdstuk wordt vervolgens dieper op de deeltijdarbeid ingegaan om meer inzicht te bieden in de achtergronden van de keuze voor deeltijdwerk. Tot slot wordt het probleem van de horizontale en verticale segregatie op de arbeidsmarkt en daarmee gaande problemen en eventuele oplossingen besproken.
7
Emancipatie en feminisme in Nederland Het emancipatieproces van vrouwen in Nederland is al meer dan honderd jaar aan de gang. De opvattingen over vrouwen, hun positie binnen de samenleving, hun rechten en plichten zijn vanaf het begin van de 20e eeuw radicaal veranderd waarbij de arbeidspositie van vrouwen een grote rol heeft gespeeld.5 Het is geen toeval dat de vrouwenemancipatie met de industriële revolutie gelijkliep. De samenhang tussen de economische ontwikkeling van een land en de arbeidspositie, respectievelijk de maatschappelijke positie van vrouwen is namelijk zeer nauw. De grote invloed van de economische situatie op het emancipatieproces kunnen we trouwens ook tegenwoordig heel goed waarnemen. De emancipatie van vrouwen is onlosbaar verbonden aan het ontstaan van het feminisme (uit de Latijnse woordstam femina – een vrouw).6 Deze term, die op het einde van de 19e eeuw in het West-Europa werd geïntroduceerd, heeft vandaag waarschijnlijk een andere betekenis dan toen. Het is niet eenvoudig om deze beweging precies af te bakenen aangezien er zoveel stromingen bestaan die zich met de feministische ideeën identificeren. In het algemeen kan men het feminisme definiëren als “zowel een politieke, sociale beweging als wereldbeschouwing waarin de ongelijke (machts)verhoudingen tussen vrouwen en mannen bekritiseerd en bestreden worden”7. Binnen deze beweging wordt onder andere ernaar gestreefd om de traditionele rollenpatronen van mannen en vrouwen door te breken. De emancipatie, in dit geval dus vrouwenemancipatie, vormt daarnaast een soort van zakelijke basis om de feministische ideeën in de praktijk te brengen en de gelijke positie van mannen en vrouwen in de wet te verankeren.8
1.1
Verloop van de vrouwenemancipatie in Nederland
Het ontstaan van de feministische beweging is gebonden aan de economische, sociale, politieke en ideologische wending die vanaf het begin van de 19e eeuw in Europa plaatsvond. De industriële revolutie heeft met zich onder andere essentiële veranderingen van de arbeidspositie van vrouwen meegebracht. De hogere arbeidsdeelname van vrouwen heeft ertoe bijge5
Blok E. (1978). Loonarbeid van vrouwen in Nederland 1945-1955, p. 12. SUN Nijmegen
6
Zie: http://nl.wikipedia.org/wiki/Feminisme, download: 04-02-2010
7
Zie: http://www.thesauruszorgenwelzijn.nl/feminisme.htm, download: 05-04-2010
8
Zie: http://www.opzij.nl/opzij/show/id=18903, download: 15-03-2010
8
bijgedragen dat vrouwen ook meer aan het maatschappelijke leven wouden deelnemen door middel van bijvoorbeeld over het kiesrecht te beschikken.9 De emancipatie van vrouwen in Nederland wordt in twee belangrijke perioden verdeeld, de zogenaamde feministische golven. Deze golven vormen de grondslagen voor de huidige positie van de Nederlandse vrouwen.
1.1.1 Eerste feministische golf (ca. 1870–1919) Het is belangrijk om te beseffen dat het feminisme als een beweging van vrouwen uit de gegoede burgerij begon.10 Maar naast deze vrouwen waren er ook veel vrouwen die wel werkten maar zeker niet omdat ze zich geëmancipeerd voelden. Men zou niet vergeten dat uit deze periode ook het ontstaan van een andere beweging dateert die de industriële revolutie heeft opgebracht, namelijk het socialisme. Dus aan de ene kant waren er vrouwen die voor een gelijke positie, rechten en plichten van mannen en vrouwen pleitten maar tegelijkertijd bestond er een grote groep vrouwen die zware werk onder rampzalige omstandigheden moesten verrichten en daarom eerder naar regelingen verlangden om de arbeidspositie van vrouwen en mannen te onderscheiden.11
Sociaal-economische achtergrond De industrialisatie en modernisering op verschillende gebieden van de samenleving hebben de huisindustrie met fabrieksmatige productie vervangen en ervoor gezorgd dat de vrouwen uit de nieuw ontstane middenklasse niet meer aan de gezinsinkomsten konden bijdragen. Het verrichten van betaalde arbeid was voor vrouwen feitelijk uitgesloten en ze waren dus beperkt tot onbetaalde arbeid en zorg voor het huishouden.12 Deze situatie was enorm lastig vooral voor nog ongehuwde vrouwen die op de steun van hun familie’s aangewezen waren. Maar ook de situatie van de getrouwde vrouwen was verre van ideaal. De vrouw werd door de wet als handelingsonbekwaam beschouwd. Dat betekende dat ze geen contracten kon sluiten en juridisch als een kind werd gezien. Alle zeggenschap over haar bezit en kinderen had haar
9
Boswijk A. en D. Couvée (1979). Vrouwen vooruit! De weg naar gelijke rechten, p. 195-255. Feministische Uitgeverij Sara
10
Ribberink A. (1987). Politiek Veelstromenland – Feminisme, p. 7. Stichting Burgerschapskunde
11
Boswijk A. en D. Couvée (1979). Vrouwen vooruit! De weg naar gelijke rechten, p. 87-123. Feministische Uitgeverij Sara
12
Ribberink A. (1987). Politiek Veelstromenland – Feminisme, p. 7. Stichting Burgerschapskunde
9
man. Voor een vrouw was het haast onmogelijk om te scheiden en in de Nederlandse wet werd zelfs vastgesteld dat de vrouw gehoorzaam aan haar man moet zijn.13 Door het gebrek aan betaalde arbeid en weinig werk in het huishouden, dat grotendeels door dienstboden werd verricht, gingen de gegoede vrouwen zich vervelen. Met andere woorden ze kregen daardoor meer ruimte en tijd om zichzelf te kunnen ontplooien en om actiever te worden in het openbare leven. Deze vrouwen die dus uitgesloten van onderwijs, arbeidsmarkt en politieke leven waren vormden de zogenaamde eerste feministische golf.14 Tot de voornaamste persoonlijkheden van deze golf behoort ongetwijfeld Aletta Jacobs15, de eerste Nederlandse universitaire studente en vrouwelijke arts die zich heel hard voor het verwerven van het vrouwenkiesrecht inzette. De eerste feministische golf is rond 1870 op gang gekomen en duurde tot 1919 toen vrouwen algemeen kiesrecht kregen. Het centrale thema’s van dit initiatief waren: betaald werk voor vrouwen, beter onderwijs en vooral vrouwenkiesrecht. Dat is geleidelijk gelukt in 1917 toen vrouwen passief kiesrecht kregen en zich dus verkiesbaar konden stellen. In 1918 werd Suze Groeneweg als eerste vrouw het lid van de Tweede Kamer.16 Na het verwerven van het actieve kiesrecht in 1919 is het feminisme geleidelijk ingezakt.
1.1.2 Tussen de twee golven In het interbellum werd de vrouwenbeweging om een aantal redenen op een zijspoor gezet. Ten eerste hadden de feministen hun belangrijkste doelen in principe al behaald – actief kiesrecht, toegang tot het onderwijs, betaalde arbeid en verbetering van de juridische positie van vrouwen. Bovendien barstte eind jaren twintig de economische crisis los en had men andere prioriteiten dan vrouwenemancipatie. De grote werkloosheid in de jaren dertig had als gevolg dat het verrichten van het betaalde werk door vrouwen bemoeilijkt werd of zelfs door de overheid verboden. Daarnaast werd zeer grote nadruk gelegd op het belang van de taken
13
Zie: http://www.opzij.nl/opzij/show/id=32458, download: 15-03-2010
14
Zie: http://nl.wikipedia.org/wiki/Eerste_feministische_golf, download: 04-02-2010
15
Boswijk A. en D. Couvée (1979). Vrouwen vooruit! De weg naar gelijke rechten, p. 155-163. Feministische Uitgeverij Sara
16
Zie: http://www.opzij.nl/opzij/show/id=32458, download: 15-03-2010
10
van een vrouw in het gezin en haar financiële afhankelijkheid van de man.17 Het interbellum werd dus eerder een strijd om al bestaande verworvenheden van vrouwen te behouden. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden de meeste vrouwenorganisaties stilgelegd en konden pas na de oorlog weer werkzaam zijn. Maar de economische situatie gedurende de oorlog en kort na de oorlog eiste om vrouwen weer tewerkstellen. Ook daardoor werd de positie van vrouwen stap voor stap versterkt toen uiteindelijk in 1956 de handelingsonbekwaamheid van gehuwde vrouwen werd afgeschaft die in het huwelijksrecht werd vastgesteld. Dus pas vanaf 1956 kon een vrouw zonder toestemming van haar man een arbeidsovereenkomst sluiten. Een jaar later kwam het tot de opheffing van de wet die gehuwde vrouwen verbood om in overheidsdienst werkzaam te zijn.18
1.1.3 Tweede feministische golf (ca. 1965–1981) De gebeurtenissen in de jaren vijftig en vroege jaren zestig leidden tot verdere ontwikkeling op het gebied van emancipatie van vrouwen. Men spreekt in dit verband over de tweede feministische golf19 die in de tweede helft van de jaren zestig opkwam. Soms wordt het begin van de tweede feministische golf gebonden aan het jaar 1965 toen de Nederlandse vertaling van het boek De tweede sekse20 van Simone de Beauvoir verscheen.
Sociaal-economische achtergrond De tweede feministische golf werd gekenmerkt door de strijd op vier hoofdterreinen. Net als bij de eerste golf waren dat: arbeid, politiek en onderwijs en verder het gebied van seksualiteit, gezin en huwelijk.21 De economische voorspoed van de jaren zestig veroorzaakte een stijgende vraag naar vrouwelijke deelname op de arbeidsmarkt. Het percentage gehuwde vrouwen met een betaalde baan steeg van 7% in 1960 tot ruim 17% in 1971.22 Maar de Nederlandse samenleving bleef in dit opzicht vrij conservatief en het verrichten van betaalde arbeid door moeders 17
Blok E. (1978). Loonarbeid van vrouwen in Nederland 1945-1955, p. 13. SUN Nijmegen
18
Zie: http://www.opzij.nl/opzij/show/id=32464, download: 15-03-2010
19
Zie: http://nl.wikipedia.org/wiki/Tweede_feministische_golf, 04-02-2010
20
Le deuxième sexe van de Franse filosofe, schrijfster en feministe Simone de Beauvoir (1908–1986), uitgegeven in 1949, wordt algemeen beschouwd als een van de standaardwerken van het feminisme. 21
Zie: http://www.opzij.nl/opzij/show/id=32470, download: 15-03-2010
22
Ribberink A. (1987). Politiek Veelstromenland – Feminisme, p. 29. Stichting Burgerschapskunde
11
van kleine kinderen werd noch door de staat noch door het grote publiek ondersteund. In 1965 waren er bijvoorbeeld in het hele land slechts 30 kinderdagverblijven. Het was ontoelaatbaar dat de familie onder het betaald werken van de vrouw leed. Dus aan de ene kant mochten de vrouwen betaald werk verrichten maar aan de andere kant moesten ze zelfs een nog betere huisvrouw en moeder zijn. Bovendien verdienden de werkende vrouwen minder geld dan mannen die hetzelfde werk verrichtten (een verschijnsel dat men tot nu toe in alle ontwikkelde landen inclusief Nederland kan tegenkomen).23 In de jaren vijftig en zestig begonnen meisjes en vrouwen eindelijk hun achterstand tegenover jongens en mannen op het gebied van onderwijs in te halen. Maar toch was er nog geen sprake van gelijke condities. Hoewel er verwacht werd dat de vrouw het goed doet op school, moest ze zich vooral op de rol van een goede moeder en een goede huisvrouw voorbereiden. Het aantal op de politieke scène actieve vrouwen was ook niet bijzonder groot. In de loop van de jaren zestig vormden vrouwen niet meer dan 15% van de Tweede Kamerleden. Ook al werd in 1956 Marga Klompé24 als eerste vrouw tot de ministeriële post benoemd, de politiek bleef grotendeels een mannenzaak. Eind jaren vijftig stelde zich de maatschappij nog overwegend afwijzend tegenover (niet alleen vrouwelijke) seksualiteit op.25 De calvinistische traditie vormde een algemeen beeld van een kuise vrouw en moeder die geen seksueel wezen mag zijn. Dit beeld is tijdens de seksuele revolutie van de jaren zestig weliswaar voor het grootste deel veranderd maar de seksuele revolutie had ook haar schaduwzijde. De latere feministen vonden dat deze revolutie eigenlijk op mannen werd gericht. De vrouwelijke seksualiteit werd dus wel geaccepteerd maar de vrouw moest zich tegelijkertijd op een of andere manier ‘beschikbaar’stellen en de seksuele aantrekkelijkheid werd belangrijker dan ooit. Bovendien was het voor de vrouwen soms moeilijk om van hun opvoeding in de traditie van een ‘kuise vrouw’ af te zien. Een heel belangrijk element met betrekking tot de manier van nadenken over seksualiteit, huwelijk en gezin was de introductie van de anticonceptiepil in 1964, die aanleiding gaf voor de seksuele revolutie.26 Door het gebruik van de pil hebben vrouwen een nieuwe vrijheid verworven – ze konden zelf over hun zwangerschap beslissen. En de geboortecijfers daalden. 23
Ribberink A. (1987). Politiek Veelstromenland – Feminisme. Stichting Burgerschapskunde
24
Zie: http://nl.wikipedia.org/wiki/Marga_Klomp%C3%A9, download: 04-02-2010
25
Ribberink A. (1987). Politiek Veelstromenland – Feminisme, p. 32-33. Stichting Burgerschapskunde
26
Zie: http://www.opzij.nl/opzij/show/id=32464, download: 15-03-2010
12
Daarnaast werd in de tweede helft van de jaren zestig de discussie over abortus op gang gebracht. Deze levensomstandigheden en maatschappelijke patronen met al bovengenoemde tegenstrijdigheden hebben bij de vrouwen gevoelens van onzekerheid en onvrede verwekt die in de tweede feministische golf uitvloeiden.
Belangrijke gebeurtenissen en doeleinden In 1967 verscheen in het Nederlandse literaire maanblad De Gids een artikel dat de vrouwenemancipatie in de openbare discussie en op de politieke agenda bracht. ‘Het onbehagen bij de vrouw’ geschreven door Joke Smit27 had het oprichten van de actiegroep Man Vrouw Maatschappij in 1968 als gevolg. Deze eerste organisatie van de tweede feministische golf in Nederland had als doel het doorbreken van traditionele rollenpatronen van mannen en vrouwen en vrouwen de gelijke kansen en beloning te verzorgen in verband met opleiding en betaald werk. Een belangrijk onderdeel van de tweede feministische golf is de in 1970 ontstane actiegroep Dolle Mina geworden.28 De beroemdste actie van deze organisatie was de ‘Baas in eigen buik’ campagne die het zelfbeschikkingsrecht van de vrouwen bij de abortus verlangde. Deze en een aantal andere campagnes van verschillende vrouwenorganisaties en bewegingen hebben druk op politieke en maatschappelijke organisaties uitgeoefend. Langzamerhand kwam het tot verandering op het gebied van wetgeving – in 1971 werd uit de huwelijkswet geschrapt dat de man ‘het hoofd van de echtvereniging is’, in 1975 werd de Wet Gelijk Loon voor Vrouwen en Mannen aangenomen en in 1980 is de Wet Gelijke Behandeling en Beloning van mannen en vrouwen tot stand gekomen. Als het einde van de tweede feministische golf wordt het aannemen van de Abortuswet in 1981 beschouwd.29 De tweede feministische golf heeft dus onbetwistbaar een hele rij successen geboekt. Toch is het blijkbaar niet gemakkelijk om een traditioneel beeld van de vrouw te veranderen, zelfs in de loop van meer dan vijf decennia. Want sommige doeleinden van de tweede feministische golf komen overeen met de doelstellingen van het huidige emancipatiebeleid. Bijvoorbeeld het doorbreken van de zgn. glazen plafond (zie hoofdstuk 4.2), economische zelfstandigheid 27
Zie: http://www.opzij.nl/opzij/show/id=32470, download: 15-03-2010
28
Zie: http://nl.wikipedia.org/wiki/Dolle_Mina, download: 04-02-2010
29
Zie: http://www.opzij.nl/opzij/show/id=32470, download: 15-03-2010
13
van vrouwen, meer vrouwen in de politiek, verdeling van zorg en arbeid tussen beide partners zijn allemaal heel actuele onderwerpen.
1.1.4 Feminisme in de jaren negentig Aan het eind van de twintigste eeuw kreeg het feminisme in Nederland een nieuwe stevige impuls in de vorm van emancipatie van allochtone vrouwen. Deze groep, waaraan heel lang geen aandacht werd geschonken, kon moeilijk door de tweede feministische golf worden bereikt. De rechten en vrijheden van vrouwen binnen deze groep zijn vaak achtergesteld en verborgen onder de ‘vrijheid van godsdienst’. De vrouwen worden dan verplicht om zich te sluieren, moeten met een man trouwen die ze zelf niet hebben gekozen, hebben geen recht om met andersdenkenden in contact te komen, laat staan uit hun religie te stappen.30 De strijd om de omslag in het denken over sekse en seksualiteit binnen de islamitische samenleving (maar ook binnen andere gemarginaliseerde groepen zoals gekleurde vrouwen, lesbiennes etc.) wordt ook de derde feministische golf31 genoemd. In Nederland is de derde feministische golf nauw verbonden met de in Somalië geboren Nederlandse politica, publiciste en feministe Ayaan Hirsi Ali die het debat over deze onderwerpen ontketende.32 Tegelijk met de derde feministische golf verliep uiteraard het emancipatieproces van autochtone vrouwen dat stapvoets de positie van vrouwen op de arbeidsmarkt verbeterde en ook in veel andere opzichten aan de vrouwen meer kansen gaf om zichzelf te ontplooien. Deze ontwikkelingen werden dan ook in de wet verankerd. Met betrekking tot de arbeidsparticipatie was het aannemen van de Wet Onderscheid Arbeidsduur (WOA) in 1996 van groot belang.33 Door deze wet wordt opgelegd dat de werknemers die in deeltijd werken gelijk behandeld moeten worden als de werknemers die voltijds werken. Een deeltijder in Nederland werkt dus onder dezelfde arbeidsvoorwaarden als een voltijder. Dit heeft de positie van de vrouwen op de arbeidsmarkt enorm verbeterd want in 1992 werkte ruim de helft van de actieve vrouwen in deeltijd.34 Het deeltijd werk werd verder beschermd door de Wet Aanpassing
30
Zie: http://www.opzij.nl/opzij/show/id=32476, download: 15-03-2010
31
Zie: http://nl.wikipedia.org/wiki/Derde_feministische_golf, download: 04-02-2010
32
Voor meer informatie zie bijv. De derde feministische golf, Dirk Verhofstadt, Uitgeverij Houtekiet 2006
33
Tekst van de wet is te vinden op: http://www.cgb.nl/artikel/wet-onderscheid-arbeidsduur-woa, download: 0905-2010 34
Zie: http://www.opzij.nl/opzij/show/id=32476, download: 15-03-2010
14
Arbeidsduur.35 Op grond van deze wet kan een werknemer (onder een schriftelijke toestemming van zijn werkgever) zelf aanpassen of hij minder of meer uren gaat werken. Aan de ene kant hebben hierdoor vrouwen meer kansen gekregen op arbeidsmarkt te betreden. Aan de andere kant hebben deze maatregelen een enorme toename van het deeltijdwerk onder de vrouwen veroorzaakt wat vandaag een van de grootste belemmeringen van de Nederlandse economie blijkt te zijn.
1.2
Emancipatiebeleid
Nederland behoort op het gebied van emancipatie ongetwijfeld tot de meest ontwikkelde landen ter wereld. Al vanaf 1978 voert de Nederlandse overheid een doelgericht emancipatiebeleid met een algemene doelstelling om gelijke rechten, kansen, vrijheden en sociale verantwoordelijkheden voor vrouwen en mannen te bevorderen. De specifieke doelstellingen van het beleid, die om vier jaar door afzonderlijke kabinetten worden opgesteld, weerspiegelen de economische en maatschappelijke ontwikkeling van het land. Uit de titels van de belangrijkste beleidsplannen in de afgelopen tien jaar kan men ook afleiden hoe deze problematiek door bepaalde regeringen werd aangepakt: •
Van vrouwenstrijd naar vanzelfsprekendheid: Meerjarennota Emancipatiebeleid 200036
•
Meerjarenbeleidsplan Emancipatie 2006–2010. Emancipatie: Vanzelfsprekend, maar het gaat niet vanzelf!37
•
Emancipatienota Meer kansen voor vrouwen: Emancipatiebeleid 2008–2011.38
Maar in het algemeen kan geconstateerd worden dat aan het begin van het nieuwe millennium het emancipatieproces tot stilstand is gekomen. Onder andere heeft daaraan de economische recessie tussen jaren 2002 en 2005 bijgedragen toen de aandacht op andere onderwerpen werd gericht. In de afgelopen jaren wordt echter steeds vaker geroepen om een nieuwe impuls voor 35
Tekst van de wet is te vinden op: http://wetten.overheid.nl/BWBR0011173/geldigheidsdatum_09-05-2010, download: 09-05-2010 36
Te downloaden op: http://www.emancipatie.nl/_documenten/emb/tk/27/27061/nr03.pdf, download: 28-042010 37
Te downloaden op: http://docs.szw.nl/pdf/35/2005/35_2005_3_8464.pdf, download: 28-04-2010
38
Te downloaden op: http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/publicaties-pb51/meer-kansenvoor-vrouwen.html, download: 28-04-2010
15
het emancipatiebeleid. Vrouwenemancipatie is namelijk door een aantal redenen, voornamelijk van economische aard, opnieuw aan bod gekomen. Uitgangspunt van de laatste emancipatienota was dat er beslist veel bereikt is maar dat het emancipatieproces nog lang niet af is. Officieel hebben vrouwen en mannen weliswaar gelijke rechten maar in werkelijkheid bestaat er tussen hen nog steeds een grote kloof die het resultaat van een hele reeks maatschappelijke en economische omstandigheden, traditionele rolpatronen en belemmeringen is. De eerste doelstelling van de emancipatienota Meer kansen voor vrouwen is om de arbeidsparticipatie van vrouwen te verhogen. Door het dreigende tekort aan werknemers in verschillende sectoren en de onhoudbaarheid van het Nederlandse sociale omslagstelsel wegens de vergrijzing en ontgroening van de maatschappij wordt de overheid gedwongen om de vrouwen aan het werk te krijgen. Een belangrijke punt is dat niet alleen de arbeidsparticipatie van vrouwen bevorderd moet worden maar ook het feit dat vrouwen meer uren moeten gaan werken. Nederland is namelijk de Europese kampioen in het deeltijdwerk van vrouwen. De problematiek van de deeltijdarbeid en de arbeidsparticipatie van vrouwen worden in hoofdstukken twee en drie nader besproken. De andere hoofddoelstellingen van deze emancipatienota zijn gericht op meisjes en vrouwen uit minderheidsgroepen en op het benutten van hun talenten, verder op het bestrijden van geweld tegen vrouwen en uiteindelijk op het internationale emancipatiebeleid. Door de val van het kabinet-Balkenende IV. in februari 2010 zal het beleidsprogramma op het gebied van emancipatie na de nieuwe verkiezingen waarschijnlijk een andere vorm krijgen maar er kan wel verwacht worden dat de volgende regering zich met gelijksoortige problemen en onderwerpen zal bezighouden.
Emancipatiemonitor Om elk beleid effectief te voeren moeten de resultaten ervan regelmatig gecontroleerd worden en op grond van een wetenschappelijk onderzoek moet men de werkelijke situatie in gaten houden om het beleid eventueel te kunnen aanpassen. Voor deze doeleinden werden vroeger met een bepaalde regelmaat verschillende rapporten uitgebracht maar van systematisch onderzoek kon men nauwelijks spreken. Dat kwam pas met de ontwikkeling van de zogenaamde Emancipatiemonitor. De Emancipatiemonitor verscheen voor het eerst in het jaar 2000 en is een instrument geworden om het emancipatieproces meer inzichtelijk en toetsbaar te maken. Deze publicatie
16
verschijnt om elke twee jaar, de laatste Emancipatiemonitor werd dus als de vijfde editie in 2008 uitgegeven.39 Het uitgangspunt voor de Emancipatiemonitor werd gevormd door het destijds actuele emancipatiebeleidsplan van de overheid. De bedoeling is om vast te stellen wat er al bereikt is en wat nog niet, of er nog barrières in de uitvoering van het beleid zijn, hoe zich de al lopende projecten ontwikkelen en hoe de vrouwen zelf over het emancipatiebeleid denken – met andere woorden wat het maatschappelijke draagvlak is. Aan de samenstelling van dit uitgebreide verslag werken twee belangrijke organisaties samen – het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP). De opdrachtgever is de directie Emancipatie van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW). De Emancipatiemonitor 2008 bevat een groot aantal gegevens, feiten en cijfers over de positie van vrouwen op de arbeidsmarkt, in het onderwijs, over de dagindeling van de Nederlandse gezinnen, over inkomens en inkomensverschillen tussen mannen en vrouwen en over de vertegenwoordiging van vrouwen in de politieke en leidinggevende functies. Voor de eerste keer werd bij de Emancipatiemonitor ook een hoofdstuk over gezondheid toegevoegd. Daardoor is deze publicatie een relevante informatiebron over de stand van zaken in verband met het verloop van het emancipatieproces.
39
Alle Emancipatiemonitoren zijn elektronisch beschikbaar op de officiële webpagina’s van het Sociaal en Cultureel Planbureau. Zie: http://www.scp.nl/Publicaties, download: 26-01-2010
17
2.
Arbeidsparticipatie – huidige toestand en doelstellingen
2.1
Basisbegrippen
Voor het verdiepen in de thematiek van dit hoofdstuk is het broodnodig om eerst een aantal begrippen te definiëren die met demografie en arbeidsmarkt gebonden zijn.
Beroepsbevolking Met deze term wordt het aantal mensen tussen 15 en 65 jaar aangeduid die willen, kunnen en mogen werken.40 In deze groep worden inbegrepen zowel mensen die werkelijk een baan hebben van meer dan 12 uur per week – dan spreekt men over de werkzame beroepsbevolking als mensen die weliswaar geen werk hebben maar actief op zoek naar een baan zijn – deze groep wordt aangeduid als werkloze beroepsbevolking. Deze mensen zijn dus op korte termijn beschikbaar voor een werkkring.
Niet-beroepsbevolking Het aandeel populatie tussen 15 en 65 jaar dat helemaal geen werk heeft of minder dan 12 uur per week werkt en ook niet actief op zoek naar een baan is. Deze groep bestaat onder anderen uit alle schoolgaande jongeren, studenten, huisvrouwen, officieel arbeidsongeschikte personen en officieel (vroeger) gepensioneerden. Bij sommige onderzoeken en analyses van de beroepsbevolking wordt de bevolkingsgroep tussen 15–20 jaar (eventueel 15–25 jaar) buiten beschouwing gelaten want meeste jongeren van deze leeftijd nog bezig zijn met het afronden van hun opleiding of studie.
Potentiële beroepsbevolking De potentiële beroepsbevolking ofwel de beroepsgeschikte bevolking wordt gevormd door de som van de beroepsbevolking en de niet-beroepsbevolking. Of nog simpeler volgens de definitie van het CBS: “Het deel van de bevolking dat gelet op zijn leeftijd in aanmerking komt voor deelname aan het arbeidsproces.”41
40
Vanaf 15 jaar leeftijd kan men in Nederland werken, 65 is in Nederland (alvast) de pensioengerechtigde leeftijd. 41 Bron: http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/methoden/begrippen/default.htm?ConceptID=3500, download: 06-022010
18
Arbeidspositie Deze term wordt gebruikt om aan te geven welke positie men op de arbeidsmarkt bekleedt, namelijk of men tot de werkzame, werkloze of niet-beroepsbevolking behoort. Arbeidsduur Het aantal uren dat een persoon in een werkweek aan betaald werk besteedt.
Arbeidsparticipatie In de arbeidsparticipatie wordt uitgedrukt welk deel van de potentiële beroepsbevolking aan het arbeidsproces deelneemt. Er worden twee soorten arbeidsparticipatie onderscheid: -
bruto arbeidsparticipatie – geeft het aantal werkenden en werkzoekenden van de totale populatie tussen 15 en 65 jaar aan – correspondeert met de beroepsbevolking.
-
netto arbeidsparticipatie – of de arbeidsdeelname geeft aan hoeveel procent van de beroepsbevolking werkelijk een baan heeft van meer dan 12 uur per week – correspondeert met de werkzame beroepsbevolking.
Netto arbeidsparticipatie is dus altijd lager want in de bruto arbeidsparticipatie wordt het aandeel werklozen inbegrepen.
Arbeidsdeelname Naast de arbeidsparticipatie wordt ook de term arbeidsdeelname gehanteerd. Die komt meestal in internationale sociologische onderzoeken voor, bijvoorbeeld bij Eurostat – het statistische bureau van de Europese Unie. Tot de werkzame bevolking worden dan ook mensen gerekend die maar één uur in de week werken. Dit verschil tussen arbeidsdeelname en arbeidsparticipatie is het gevolg van diverse opvattingen over het deeltijd werk in Europa. De meeste landen hebben namelijk geen vaste grens voor het onderscheiden tussen voltijd en deeltijd werk. In dit opzicht vormt Nederland samen met Ierland of Duitsland eigenlijk een uitzondering.42 In Nederland worden echter de termen arbeidsdeelname en arbeidsparticipatie door elkaar gehaald met dezelfde betekenis, namelijk arbeidsparticipatie.
Participatiegraad Percentuele uitdrukking van het aandeel actief werkenden en actief werkzoekenden op de arbeidsmarkt. Voor de participatiegraad wordt ook soms de term deelnemingspercentage gebruikt. 42
Eurostat. Labour Market. European Economic Statistics (2009)
19
Beroepsbevolking
x 100 = participatiegraad
Potentiële beroepsbevolking
Onbenut arbeidsaanbod Onder het onbenut arbeidsaanbod ofwel onbenut arbeidspotentieel worden personen verstaan die “niet of minder dan 12 uur per week werken, maar die wel aangeven dat ze een betaalde baan van 12 uur en meer in de week zouden willen.”43
Voltijdbaan Een baan van 35 uur per week en meer.
Deeltijdbaan Onder de term deeltijdbaan wordt een baan verstaan van minder dan 35 uur per week. In praktijk wordt onderscheid gemaakt tussen grote (28–34 uur per week), middelgrote (20–27 uur per week), kleine (12–19 uur per week) en zeer kleine (1–11 uur per week) deeltijdbaan. Herkomstgroepering44 Volgens de CBS-indeling worden personen ingedeeld op grond van hun geboorteland en dat van hun ouders in twee categorieën: Autochtoon – persoon van wie beide ouders in Nederland geboren zijn. Allochtoon – persoon van wie minstens één ouder in het buitenland geboren is. Allochtonen worden vervolgens onderverdeeld naar de: -
westerse allochtonen die uit Europa (uitgezonderd Nederland en Turkije), NoordAmerika, Indonesië, Japan en Oceanië afkomstig zijn.
-
niet-westerse allochtonen wier land van herkomst Turkije is of een land in Afrika, Azië (uitgezonderd Indonesië en Japan) of Latijns-Amerika.
Bij allochtonen worden ook de generaties onderscheiden – de eerste generatie allochtonen zijn degene die nog in het buitenland geboren zijn. Een allochtoon die al in Nederland geboren is, wordt in de categorie tweede generatie allochtoon begrepen.
43
Janssen B. en M. Souren (2009). Naar een arbeidsdeelname van 80 procent in 2016. In: Sociaaleconomische trends, 2e kwartaal 2009, CBS 44 Hagoort K., M. Geerdinck en L. Oostrom (2009). Arbeidsparticipatie 20 tot en met 64, Participatiepotentieel in 2008. CBS, Den Haag.
20
2.2
Nederlandse arbeidsparticipatie algemeen en internationaal
De arbeidsparticipatie in Nederland behoort al jaren tot de hoogste in Europa. Alleen Scandinavische landen en Zwitserland scoren op dit gebied beter. Al sinds de jaren tachtig laat de arbeidsdeelname in Nederland een constante stijgende trend zien. Voor de hoge deelname aan betaalde arbeid heeft Nederland voornamelijk te danken aan de al decennia stijgende arbeidsparticipatie van vrouwen die van 34% in 1985 naar 62% in 2008 toenam.45 Afgelopen jaren worden ook heel goede resultaten behaald bij het verhogen van de arbeidsdeelname onder ouderen (55–65 jaar). De Nederlandse potentiële beroepsbevolking telde in 2008 bijna 11 miljoen mensen waarvan ruim 5,5 miljoen mannen en 5,4 vrouwen. De bruto arbeidsparticipatie van de totale bevolking tussen 15 en 65 jaar bedroeg 70,3%, de netto arbeidsparticipatie dan 67,5%.46 De arbeidsparticipatie varieert natuurlijk naar geslacht en leeftijd (zie figuur 2.1). Op die manier nemen dus jongeren maar heel beperkt deel aan het arbeidsproces omdat ze nog een opleiding volgen of bezig zijn met het afronden van hun studie. Daartegenover staat de bevolkingsgroep boven vijftig jaar waarbij de arbeidsparticipatie weer begint af te nemen door onder andere vervroegde pensionering. Figuur 2.1 Bruto arbeidsparticipatie naar leeftijd en geslacht, 2009
45
47
Kösters L., P. den Boer en B. Lodder (2009). CBS-berichten: Veranderingen in de arbeidsparticipatie in Nederland sinds 1970. In: Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken 25 (3): 312-317 46 Bron: CBS. Zie: http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?VW=T&DM=SLNL&PA=71738NED&D1=0,89&D2=a&D3=0&D4=0&D5=6,11,16,21,26,31,36,41&HD=090226-0909&HDR=G3,T&STB=G2,G1,G4, download: 12-02-2010 47 Bron: CBS. Zie: http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/arbeid-sociale-zekerheid/publicaties/arbeidsmarktvogelvlucht/structuur-arbeidsmarkt/2006-arbeidsmarkt-vv-participatie-art.htm, download: 21-02-2010
21
Op het figuur 2.1 met gegevens van 2009 kunnen we ook een duidelijk verschil tussen arbeidsparticipatie van vrouwen en mannen zien. In 2008 was de bruto arbeidsparticipatie bij mannen 78,5%, bij vrouwen dan 62,0%, de netto arbeidsparticipatie bedroeg 76% bij mannen en 59% bij vrouwen. De kloof tussen de arbeidsdeelname van mannen en vrouwen wordt echter elk jaar kleiner. Nog in 2001 was dit verschil 23,3%, tegenwoordig is dat maar 16,5%.
Om de reële situatie op de Nederlandse arbeidsmarkt nog duidelijker aan te geven is het echter handiger om de leeftijdsgroep vanaf 15 tot en met 19 jaar buiten beschouwing te laten. Op die manier komt men tot cijfers die het beeld van de arbeidsmarkt beter weergeven. De bruto arbeidsparticipatie van 20–64 jarigen loopt dan een beetje op naar 75%. Een andere belangrijke factor naast het geslacht blijkt ook de herkomst van de personen te zijn. Naar deze verdeling behalen de autochtonen de bruto arbeidsparticipatie van 76%, Westerse allochtonen wat minder – 74%. De deelname aan betaalde arbeid is aanzienlijk lager pas bij de nietWesterse allochtonen, namelijk 66%. Maar in alle genoemde bevolkingsgroepen gaat de arbeidsparticipatie voortdurend omhoog (zie tabel 2.1). Tabel 2.1 Arbeidsparticipatie 20–64 jarigen naar geslacht en herkomst, 2006–2008
48
2006
netto 2007
2008
2006
brutto 2007
2008
Totaal 20-64 jarigen
69
71
72
73
74
75
Geslacht Mannen Vrouwen
78 60
81 61
82 63
82 64
83 64
84 66
Herkomstgroepering Autochtonen Westerse allochtonen Niet-westerse allochtonen
71 68 53
73 69 57
74 71 60
74 72 61
75 73 63
76 74 66
%
Het verschil tussen arbeidspatronen van mannen en vrouwen wordt echter duidelijker bij een vergelijking op basis van de arbeidsduur. Nederlandse vrouwen zijn traditioneel gewend om in deeltijd te werken. De absolute meerderheid van hen kiest voor een middelgrote deeltijdbaan.
48
Hagoort K., M. Geerdinck en L. Oostrom (2009). Arbeidsparticipatie 20 tot en met 64, Participatiepotentieel in 2008. CBS, Den Haag.
22
Tabel 2.2 Arbeidsduur beroepsbevolking naar geslacht, 2008
minder dan 12 uur per week 12 tot 20 uur per week 20 tot 35 uur per week 35 uur of meer per week Bron: CBS
mannen
vrouwen
x 1000
x 1000
326 135 511 3545
612 585 1663 971
Nederland vergeleken met de EU–landen De arbeidsparticipatie in Nederland is in vergelijking met andere Europese landen heel hoog. In 2008 bevond zich Nederland binnen de Europese Unie op de tweede plaats achter Denemarken. Volgens de internationale maatstaven (tot arbeidsparticipatie wordt betaalde baan van één uur en meer per week gerekend) heeft Nederland in 2008 77% arbeidsdeelname bereikt.
Maar Nederland is absolute kampioen op een specifiek gebied, namelijk het in deeltijd werken. Geen enkel land van de Europese Unie zelfs nadert Nederland in het aantal personen dat parttime werken, in 2008 was het bijna de helft van de Nederlandse bevolking tussen 15 en 65 jaar. Op de tweede plaats volgde Zweden met 26%. Dit grote aandeel in deeltijd werkende bevolking komt vooral door vrouwen. Volgens de statistieken werkt ongeveer drie kwart van Nederlandse vrouwen in deeltijd. Maar in het kader van de Europese Unie zijn de Nederlandse mannen ook koplopers onder de deeltijders.
Uit deze gegevens blijkt dat Nederlandse vrouwen maar ook mannen internationaal vergeleken sterk geneigd zijn om in deeltijd te gaan werken. Op de oorzaken van dit bijzondere kenmerk van de Nederlandse arbeidsmarkt wordt in het derde hoofdstuk van deze scriptie ‘Nederland kampioen deeltijdwerk’ dieper op ingegaan.
23
Figuur 2.2 Deeltijdwerknemers tussen 15 en 65 naar geslacht, EU, 2008
49
49
Zie: http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/arbeid-sociale-zekerheid/publicaties/artikelen/archief/2009/20092821-wm.htm, download: 13-03-2010
24
2.3
Ontwikkeling van de arbeidsparticipatie van vrouwen
De arbeidsparticipatie wordt al sinds het jaar 2000 gedetailleerd beschreven in emancipatiemonitoren die in samenwerking van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) om twee jaar worden uitgebracht. Daarom wordt in dit hoofdstuk voornamelijk van de Emancipatiemonitor 2008 uitgegaan want deze biedt de meest compacte en solide gegevens niet alleen over de arbeidsparticipatie van vrouwen maar over de positie van een vrouw in de samenleving in het algemeen. Deze data worden wel eens aangevuld met de recentste onderzoeken en analyses die dit onderwerp betreffen. Als we de ontwikkeling van de netto arbeidsparticipatie van vrouwen tussen 15 en 65 jaar in de periode van 2001–2007 bekijken moeten we constateren dat in alle leeftijdsgroepen op één na de arbeidsdeelname is gestegen. Het gaat over de groep jonge meisjes en vrouwen tussen 15–24 jaar waar de netto arbeidsparticipatie vanaf 2001 met 6% is afgenomen. Dat komt deels door de werkloosheid die in deze periode onder jongeren is gestegen maar voornamelijk door het feit dat meeste personen binnen deze groep nog op de middelbare school zitten of bezig zijn met een vervolgopleiding. Aan de andere kant deed de grootste toename zich voor in de leeftijdsgroep van 45–54 jaar. Daar is de arbeidsparticipatie van 53% in 2001 tot 65% in 2007 gestegen. Maar de hoogste arbeidsparticipatie heerst onder 24–34 jarige vrouwen, in 2007 telde die 77%. Dat is een logisch resultaat van het nog steeds voorkomend gedrag van vrouwen. Met de geboorte van hun eerste kind wat in Nederland vrij laat is (in 2008 was het gemiddeld op 29,4 jaar leeftijd)50 gaan ze vaak of minder uren werken of geven ze hun baan helemaal op. Naar de uitslagen van 2008 gaat de stijgende trend van de arbeidsparticipatie van vrouwen door. Van 57% in 2007 steeg de netto arbeidsparticipatie tot 59% in 2008. Tabel 2.3 Netto arbeidsparticipatie vrouwen naar leeftijd, 2001-2007 (in procenten)
totaal 15-24 jaar 25-34 jaar 35-44 jaar 45-54 jaar 55-64 jaar
51
2001
2003
2005
2007
53 44 72 63 53 21
53 40 72 64 58 23
53 36 73 65 59 25
57 38 77 71 65 30
50
Bron: CBS. Zie: http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?VW=T&DM=SLNL&PA=37422ned&D1=0,45,7,9,11,13,17,26,35,40-41&D2=0,10,20,30,40,%28l-4%29-l&HD=090218-0953&HDR=G1&STB=T, download: 13-03-2010 51 Merens A., B. Hermans (2009). Emancipatiemonitor 2008, p. 82. SCP en CBS, Den Haag 2009
25
2.3.1 Van “kostwinner” naar “anderhalfverdiener” De arbeidsparticipatie van vrouwen heeft in Nederland in de loop van de afgelopen vijftig jaar grote veranderingen ondergaan. Het traditionele beeld van een vrouw met als enige levensdoel om haar kinderen op te voeden is grotendeels verdwenen. Maar het kostwinnermodel ofwel eenverdienermodel waarbij de man het leeuwendeel van het gezinsinkomen bezorgde werd niet echt met een tweeverdienermodel vervangen. In Nederland is eerder sprake van een “anderhalfverdienermodel”. Na de geboorte van hun eerste kind kiezen ze vaak voor een deeltijd werk om de zorg over kinderen en arbeid beter te kunnen combineren. Dit gedrag is in Nederland zeer gebruikelijk geworden en het beeld van een in deeltijd werkende vrouw is algemeen aanvaardbaar genomen. In dit verband is het interessant om een onderzoek op de opvattingen over de ideale arbeidsduur van ouders hier weer te geven (zie figuur 2.3). Uit dit onderzoek blijkt dat de meerderheid respondenten een werkweek van vier à vijf dagen per week voor de vader juist vindt. Daar tegenover staat de arbeidsduur van vrouwen die naar de algemene opvattingen aan een baan van twee à drie dagen per week zou beantwoorden. Uit een ander onderzoek is gebleken dat gemiddeld de helft van de vrouwen en mannen maar weinig begrip hebben voor een moeder met jonge kinderen die wel voltijds wil werken. De vrouwen zijn in dit opzicht zelfs nog wat kritischer. Figuur 2.3 Opvattingen over ideale arbeidsduur in dagen per week naar gezinssituatie, bevolking vanaf 16 jaar, 2008 (in procenten)
52
52
Merens A., B. Hermans (2009). Emancipatiemonitor 2008, p. 142. SCP en CBS, Den Haag 2009
26
Deze opvattingen worden ook door de ontwikkelingen van de arbeidsduur van vrouwen tussen 2001-2007 bewezen. Het aandeel in voltijd werkende vrouwen is met 4% afgenomen tot 31% in 2007 dus. De tendentie verschuift echter van kleine en zeer kleine naar middelgrote en grote deeltijdbanen. De meeste vrouwen (28%) gaven in 2007 de voorkeur aan een baan van 20-27 uur per week, in 2001 was het 26%.
2.3.2 De rol van opleiding, herkomst en leeftijd De arbeidsdeelname van vrouwen is afhankelijk van een hele reeks factoren. Het opleidingsniveau, de herkomst en de aanwezigheid of afwezigheid van kinderen of een partner behoren ongetwijfeld tot de belangrijkste aspecten die de arbeidsparticipatie beïnvloeden. Bovendien worden deze aspecten vaak met elkaar gecombineerd, bijvoorbeeld de niet-westerse herkomst is helaas vaak verbonden met een laag opleidingsniveau. Uit een in het kwartaalblad Sociaaleconomische trends van het Centraal Bureau voor de Statistiek gepubliceerde analyse blijkt dat de bruto arbeidsparticipatie van laagopgeleide vrouwen aanzienlijk lager is dan de participatie van middelbaar- of hoogopgeleide vrouwen.53 In deze analyse zijn vrouwen in twee categorieën op grond van hun leeftijd ingedeeld: 25-50 jaar en 50-60 jaar. De groep van 15-25 jarigen is niet in aanmerking genomen want bij deze groep is de relatie tussen arbeid en opleidingsniveau moeilijk aan te geven als de opleiding meestal nog niet af is. De participatiegraad is veel lager bij de groep vrouwen van 50-60 jaar. Dat komt enerzijds door de leeftijd zelf en anderzijds door het feit dat ze in een tijd zijn opgegroeid wanneer het volkomen normaal was om te stoppen met het werken als er kinderen kwamen of als de vrouw trouwde. Er bestaan ook grote verschillen tussen arbeidsdeelname van autochtone en allochtone vrouwen. Drie kwart alle vrouwen tussen de 25 en 50 jaar zijn de autochtonen van wie 79% aan het arbeidsproces deelneemt. Vergelijkbare arbeidsparticipatie is te vinden bij de vrouwen van Surinaams, Arubaans en Antilliaans herkomst en een stukje lager bij de Westerseallochtonen. Het minst actief op de arbeidsmarkt zijn de Turkse en Marokkaanse vrouwen. In de groep 25 tot 50 jarigen participeert maar 49% van de Turkse en Marokkaanse vrouwen aan de arbeidsmarkt, de situatie is nog erger bij de groep vrouwen van 50-60 jaar.
53
Souren M. en J. de Vries (2009). Arbeidsparticipatie van vrouwen: een vergelijking naar opleidingsniveau, leeftijd en herkomst. In: Sociaaleconomische trends, 4e kwartaal 2009. CBS
27
In alle groepen speelt het opleidingsniveau een belangrijke rol. Hoe lager het niveau is hoe lager de arbeidsparticipatie. Het verschil tussen arbeidsdeelname van laag en middelbaar- of hoogopgeleide vrouwen doet zich het meest voor in de groep niet-westerse allochtonen en bij de Turkse en Marokkaanse vrouwen. De allerlaagste arbeidsparticipatie kent de groep laag opgeleide niet-westerse allochtone vrouwen tussen 50 en 60 jaar. Met 29% participatiegraad wordt deze groep daardoor het minst economisch zelfstandige en het meest financieel kwetsbare deel van de bevolking.
2.4
Arbeidsparticipatie van vrouwen moet omhoog
Uit de voorafgaande hoofdstukken blijkt dat de arbeidsparticipatie van vrouwen in de afgelopen decennia fors is toegenomen. Dat komt vooral door het stijgende opleidingsniveau van vrouwen en ook door de veranderende opvattingen met betrekking tot de positie van werkende vrouwen. Toch is het in het kader van sociaal-economische ontwikkelingen in Nederland noodzakelijk om de arbeidsdeelname van vrouwen verder te stimuleren en te verhogen. De Nederlandse economie en het Nederlands sociaal systeem moeten zich namelijk op de gevolgen van de vergrijzing voorbereiden. De beroepsbevolking en de arbeidsmarkt gaan daardoor drastische veranderingen ondergaan. Om deze negatieve effecten op te vangen heeft de Sociaal Economische Raad (SER) aan het kabinet geadviseerd om de bruto arbeidsparticipatie van de bevolking tussen 20–65 jaar tot 80% in 2016 te verhogen.54 Om deze “80%-doelstelling” beter aan te pakken werd deze bevolkingsgroep in de volgende categorieën verdeeld: mannen en vrouwen van 20 tot 55 jaar en ouderen van 55 tot 65 jaar. Voor deze categorieën werden vervolgens bepaalde streefcijfers geformuleerd (tabel 2.4).55 Tabel 2.4 Bruto arbeidsparticipatie in 2008 en streefcijfers voor 2016, in % Realisatie 2008
Streefwaarde 2016
Totaal 20–64 jaar
74,8
80,0
Mannen 20–64 jaar Mannen 20–54 jaar Vrouwen 20–64 jaar Vrouwen 20–54 jaar Ouderen 55–64 jaar
83,6 90,0 65,9 74,1 47,0
85,0 92,0 74,0 79,5 58,0
54
SER-advies “Welvaartsgroei door en voor iedereen” (2006) Janssen B. en M. Souren (2009). Naar een arbeidsdeelname van 80 procent in 2016. In: Sociaaleconomische trends, 2e kwartaal 2009. CBS 55
28
Uit deze gegevens blijkt dat de bruto arbeidsparticipatie van mannen vrij hoog is en bovendien ook redelijk stabiel. Bij de mannen is dus het potentieel om de arbeidsdeelname te verhogen niet echt groot. Daarentegen ligt veel onbenut arbeidsaanbod nog steeds bij vrouwen en ook bij ouderen. Daarom gaat de overheid aan de arbeidsparticipatie van vrouwen veel aandacht besteden. Het langlopende doel is dus om meer vrouwen aan het werk te krijgen en reeds werkende vrouwen meer uren laten werken. In dit hoofdstuk wordt wat dieper ingegaan op de aanleidingen tot het verhogen van de arbeidsparticipatie van vrouwen. In volgende hoofdstukken worden de belemmeringen en barrières besproken die de verlangde ontwikkeling in de weg staan.
2.4.1 Economische zelfstandigheid van vrouwen Volgens de gegevens van de CBS is slechts 45% van de Nederlandse vrouwen economisch zelfstandig. Dat betekent dat ze meer dan 70% van de nettominimumloon per maand verdienen.56 Daarbij denkt men aan de inkomsten uit arbeid en winst uit onderneming. Uitkeringen worden dus niet beschouwd als bijdrage aan de economische zelfstandigheid. Hoewel het aandeel economisch zelfstandige vrouwen in de loop van de jaren negentig fors steeg, bleven de cijfers de afgelopen zeven jaar min of meer onverminderd. Toch neemt het verschil tussen economisch zelfstandige mannen en vrouwen langzaam af (zie figuur 2.4). Figuur 2.4 Economische zelfstandigheid naar geslacht, 2000–2007
56
57
Het bijstandniveau van een alleenstaande. In 2009 was dat ongeveer 900 euro per maand. Zie: http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/inkomen-bestedingen/publicaties/artikelen/archief/2009/20092785-wm.htm, download: 31-03-2010 57
29
De economische zelfstandigheid en onafhankelijkheid van vrouwen is traditioneel een van de hoofddoelstellingen van het emancipatiebeleid en vormt een uitgangspunt voor een aantal andere belangrijke emancipatieonderwerpen. Het verrichten van betaalde arbeid en daaruit voortvloeiende eigen inkomen kan een vrouw tegen armoede en afhankelijkheid van de partner of van een uitkering beschermen. De bedoeling is niet om een absolute onafhankelijkheid van de omgeving te behalen maar wel om de vrijheid te hebben om levensbepalende keuzes te kunnen maken. Nederlandse vrouwen bevinden zich namelijk door het grotendeels in deeltijd werken in een financieel kwetsbare positie. Bij het overleden van hun partner of bij een echtscheiding raken ze dan meestal in een moeilijke situatie. Door weinig arbeidskwalificatie, ervaring en vaak ook opleiding kunnen ze de arbeidsmarkt moeilijk betreden. Uit de cijfers van de CBS blijkt bovendien dat in de absolute meerderheid van de eenoudergezinnen een vrouw de ouder is. Daardoor heeft ze ook weinig mogelijkheid om arbeid en zorg te combineren en zijn vervolgens aangewezen op een bijstandsuitkering.58 Een ander belang van de economische zelfstandigheid bij vrouwen is het opbouwen van het zogeheten arbeidsgerelateerde pensioen. Dat is gebonden aan het inkomen en de carrière van een persoon. De lagere arbeidsparticipatie van vrouwen en het gemiddeld lagere uurloon bij vrouwen leidt dan tot een lagere pensioenopbouw. Op grond van de gegevens uit de Emancipatiemonitor 2008 is duidelijk dat vrouwen in vergelijking met mannen vanaf hun dertigste bij de pensioenopbouw sterk achterblijven (zie figuur 2.5). Daarom is het belang van economische zelfstandigheid niet te onderschatten. Figuur 2.5 Gemiddelde arbeidsgerelateerde pensioenopbouw naar leeftijd; personen van 20 tot 65 jaar, 2005 (in euro’s)
59
58
E-quality, Kenniscentrum voor Emancipatie, Gezin en Diversiteit (september 2009). Factsheet Vrouwen & Geld 59 Merens A., B. Hermans (2009). Emancipatiemonitor 2008, p. 177. SCP en CBS, Den Haag 2009
30
2.4.2 Vergrijzing De verbetering van de economische situatie van Nederlandse vrouwen is niet de enige reden waarom de arbeidsparticipatie van vrouwen zo hoog op de politieke agenda staat. Aanzienlijke veranderingen in de bevolkingssamenstelling zullen namelijk grote gevolgen op het Nederlandse sociaal-economische systeem hebben. Om deze negatieve effecten op te vangen moet de arbeidsparticipatie van vrouwen en vooral de arbeidsduur van vrouwen omhoog gaan. De vergrijzing is een demografisch verschijnsel dat niet alleen in Nederland maar in vrij alle westerse landen actueel is. Het gaat over een fenomeen waarbij het aandeel ouderen groter wordt en daardoor ook de gemiddelde leeftijd van de samenleving stijgt. Deze veroudering van de maatschappij gaat vaak gepaard met een ander verschijnsel – de ontgroening. Daarmee wordt bedoeld dat het geboortecijfer daalt wat tot een algemene bevolkingsdaling leidt. In de onderstaande tabel wordt de ontwikkeling in de bevolkingssamenstelling in de afgelopen 60 jaar aangegeven. Tabel 2.5 Bevolking naar leeftijd, relatief (in procenten)
jonger dan 20 jaar 20 tot 40 jaar 40 tot 65 jaar 65 tot 80 jaar ouder dan 80 jaar
1950 37,3 29,4 25,6 6,7 1,0
1960 37,9 27,1 26,0 7,6 1,4
1970 35,9 28,2 25,8 8,4 1,7
60
1980 31,5 31,5 25,6 9,3 2,2
1990 25,7 33,0 28,6 9,9 2,9
2000 24,4 30,0 32,0 10,4 3,2
2009 23,9 25,7 35,5 11,2 3,8
2010 23,7 25,3 35,7 11,4 3,9
Bron: CBS
Oorzaken De vergrijzing wordt veroorzaakt door een hele reeks politieke, sociologische en economische factoren. In de meeste landen die met de vergrijzing te maken hebben, inclusief Nederland, ligt de meest markante oorzaak in een babyboom vlak na de Tweede Wereldoorlog. Eind jaren veertig en in de jaren vijftig werden er relatief veel kinderen geboren maar daarna kwamen de jaren zestig en onder andere ook de introductie van de anticonceptiepil (1964) en de opkomst van de tweede feministische golf. Deze gebeurtenissen hebben samen met andere factoren ertoe bijgedragen dat het geboortecijfer in jaren zestig en zeventig van de twintigste eeuw sterk daalde. 60
Bron: CBS (Bevolking; kerncijfers naar diverse kenmerken). Zie: http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?VW=T&DM=SLNL&PA=37296ned&D1=a&D2=0,10,20,30,40,50, %28l-1%29-l&HD=100326-1842&HDR=G1&STB=T, download: 31-03-2010
31
Gevolg hiervan is de tegenwoordige, zich steeds verhogende wanverhouding tussen het aantal ouderen en jongeren in de maatschappij. Maar deze oorzaak van de vergrijzing kan men als tijdelijk beschouwen – over 50 jaar zullen alle naoorlogse babyboomers al overleden zijn. Gezien dat naar de statistische gegevens het aandeel jongeren in de maatschappij niet meer afneemt is de fase van ontgroening over en in dit opzicht kan men wel verwachten dat de maatschappij niet meer vergrijst. Maar bij de vergrijzing spelen ook andere en meer structurele factoren hun rol. Een van de belangrijkste is de stijgende levensverwachting. Dankzij een betere gezondheidszorg, de vooruitgang in geneeskunde en algemene betere levensomstandigheden leven mensen steeds langer. Vanaf de jaren zestig, toen de gemiddelde levensverwachting bij mannen 71,5 jaar en bij vrouwen 75,3 was, nam de gemiddelde levensverwachting toe tot 78,3 jaar bij mannen en 82,3 jaar bij vrouwen in 2008.61 Uit verschillende onderzoeken blijkt dat de gezonde levensverwachting aan het opleidingsniveau en het sociaal-economische status gekoppeld is. Het is dus wel te verwachten dat de gemiddelde leeftijd met het stijgende opleidingsniveau en welvaartsgroei van de samenleving nog verder zal oplopen.62 Daarom kan men bij het beleid in verband met dit fenomeen niet op provisorische oplossingen rekenen maar moet men de vergrijzing structureel aanpakken.
Effecten De vergrijzing heeft grote gevolgen voornamelijk in landen met een uitgebreid sociaal zekerheidssysteem. Dat geldt dus ook voor Nederland waar de pensioensuitkering (de AOW) met behulp van het zgn. omslagstelsel wordt gefinancierd. De uitkeringen voor de inactieven worden in deze vorm financiering betaald door de beroepsbevolking – het werkzame deel van de samenleving van 15–65 jaar dat wil, kan en mag werken. Dit stelsel is wel toepasselijk als de groep productief werkenden groter is dan de groep niet-werkenden. Het aandeel inactieven neemt door het groeiende aantal ouderen in de Nederlandse samenleving toe waardoor de belastingdruk op de werkenden steeds groter wordt en binnen enkele jaren ondraaglijk zou worden. Aangezien met ingang van 2010 de eerste babyboomers met pensioen gaan vraagt dit probleem heel hard om aandacht. 61
Garssen J. (2005). De toekomst van onze levensverwachting. In: Bevolkingtrends, derde kwartaal 2005. CBS. Demos: Bulletin over Bevolking en Samenleving, Jaargang 26 Januari/Februari 2010, Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut 62 Zie bijvoorbeeld: Knoops K., M. van den Brakel: Rijke mensen leven lang en gezond. In: Tsg – Tijdschrift voor gezondheidswetenschappen jaargang 88/2010 nr. 1.
32
Op de volgende bevolkingspiramides63 kan men het proces van de vergrijzing goed volgen. Begin jaren vijftig zag de Nederlandse bevolkingssamenstelling er bijna ideaal uit. Helemaal op het voetstuk van de piramide is de naoorlogse geboortegolf duidelijk zichtbaar. Dertig jaar later doet zich de ontgroening van de jaren zestig en zeventig voor. Tegenwoordig en binnen volgende paar jaren kan men verwachten dat de in de sterkste jaren van de geboortegolf geboren mensen met pensioen gaan. De statistische prognoses voor 2040 zien er ook niet bijzonder optimistisch uit. De ontgroening gaat weliswaar niet door en de na de Tweede Wereldoorlog geboren mensen zijn al grotendeels overleden maar het aandeel ouderen is vergeleken met jaren tachtig aanzienlijk groter.
Bevolkingspiramides: samenstelling van de bevolking in 1950, 1980, 2010 en 2040
63
Zie: http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/bevolking/cijfers/extra/piramide-fx.htm, download: 28-03-2010
33
Het tweede aspect van de vergrijzing is de uitstroom werknemers uit afzonderlijke beroepen en bedrijfstakken. In sectoren en beroepen waar nu al vacatures zijn, betekent de vergrijzing van de arbeidsmarkt een groot probleem. Het gaat bijvoorbeeld om de gezondheidszorg en het onderwijs.64
2.4.3 Het benutten van vrouwelijke talenten Het bevorderen van de economische zelfstandigheid van vrouwen is niet alleen financieel gemotiveerd. Naast de economische factoren spelen ook de persoonlijke ontwikkeling van vrouwen en hun deelname aan het maatschappelijke leven een rol. Het verrichten van betaald werk biedt aan de vrouwen de kans om hun onbenutte talenten verder te ontplooien. Het werken is bovendien een mogelijkheid om het leven kleurrijker en interessanter te maken. Het feit dat het verdienen van geld niet de enige reden is om te gaan werken, wordt duidelijk in het hoofdstuk Opvattingen over het belang van betaalde arbeid in de Emancipatiemonitor 2008. Hier geeft 83% van de vrouwen aan dat het belangrijk is om veel plezier in hun werk te hebben. Het tweede hoogste percentage, namelijk 78% heeft de opvatting “ik vind het belangrijk te zorgen dat mijn gezin het financieel goed heeft” behaald. Verder was het 76% van vrouwen ermee eens dat betaalde arbeid voor hun zelfontplooiing en zelfontwikkeling belangrijk was. Vervolgens identificeerde zich 75% van de vrouwen met de opvatting “ik vind het belangrijk om mijn eigen geld te verdienen en niet financieel afhankelijk te zijn”. Daaruit blijkt dat de hoofdmotivaties voor het verrichten van betaald werk zowel van financieel als niet-financieel aard zijn.
2.5
Belemmeringen bij het verhogen van de arbeidsparticipatie
In het kader van het beleid gericht op de verhoging van de vrouwen arbeidsparticipatie bestaan er veel specifieke barrières en belemmeringen die structureel aangepakt moeten worden. Deze obstakels kunnen in twee hoofdgroepen worden verdeeld:
-
financiële belemmeringen
-
niet-financiële belemmeringen.
64
Bruggink, J.-W. (2008). Vergrijzing van bedrijfstakken en beroepen. In: Sociaaleconomische trends, 3e kwartaal. CBS
34
Onder de financiële belemmeringen verstaat men het feit dat meer uren werken vaak financieel weinig aantrekkelijk is. Dit komt vooral door de progressieve inkomstenbelastingen waardoor het gezinsinkomen maar weinig toeneemt wanneer een vrouw meer uren gaat werken. De regering moet daarom de benodigde maatregelen aannemen om te verzekeren dat het werk inderdaad zal lonen. Verder moet de kinderopvang betaalbaar worden en ook kwalitatief verbeteren. Een ander groot probleem is de nog steeds bestaande ongelijke beloning van mannen en vrouwen. Deze problematiek wordt in het hoofdstuk 4 uitgebreider besproken. De niet-financiële voorwaarden om vrouwen te stimuleren meer uren te gaan werken zijn voornamelijk: -
goede opleiding: het opleidingsniveau van vrouwen is afgelopen decennia sterk gestegen maar toch was in 2008 nog altijd een derde van de vrouwen van 15 tot 65 jaar laag opgeleid. Bovendien bestaat er in het onderwijs een sterke horizontale segregatie naar traditioneel vrouwelijke en mannelijke vakken.
-
ondersteuning diversiteitbeleid en daarmee verbonden doorstroom van vrouwen naar de topfuncties.
-
het bieden van nieuwe mogelijkheden om arbeid en zorg effectief te kunnen combineren.
35
3.
Nederland kampioen deeltijdwerk
De arbeidsparticipatie van vrouwen is in Nederland heel hoog (zoals in hoofdstuk 2 werd beschreven) maar de arbeidsduur van vrouwen behoort tot de laagste in Europa. In geen enkel Europees land wordt zoveel in deeltijd gewerkt als in Nederland.65 Het is gewoon geworden dat vrouwen met de komst van kinderen meestal hun volledige baan opzeggen en vervolgens in deeltijd werken. Maar de schijn dat het grote aandeel in deeltijd werkende vrouwen alleen door in deeltijd werkende moeders wordt veroorzaakt, is misleidend. Drie op de vier Nederlandse vrouwen werken in deeltijd dus logischerwijs kunnen dat niet alleen moeders van jonge kinderen zijn. In dit hoofdstuk wordt het fenomeen van deeltijdarbeid in Nederland van verschillende kanten belicht. Hoe is dit fenomeen ontstaan? Welke vrouwen werken eigenlijk in deeltijd en waarom doen ze dat? Gezien de demografische ontwikkelingen van de Nederlandse maatschappij moeten er structurele veranderingen komen, waarbij men vaak aan de verhoging van de arbeidsduur van vrouwen denkt. Maar ook andere aspecten van het leven waarmee we in onze moderne samenleving steeds vaker worden geconfronteerd (bijvoorbeeld de veel flexibeler arbeidsmarkt, lusten en lasten van de informatiesamenleving en globalisatie maar ook veel vaker voorkomende echtscheidingen), benadrukken het belang van economische zelfstandigheid. Dus er moet iets veranderen maar wat en op welke manier? En wat willen de vrouwen zelf, zijn ze eigenlijk wel bereid om hun arbeidsduur uit te breiden? Welke belemmeringen en obstakels staan de gewenste ontwikkelingen in de weg? Dat zijn allemaal vragen die in dit hoofdstuk aan bod komen.
3.1
Ontstaan en ontwikkeling van het Nederlandse ‘deeltijddenken’
Internationaal vergeleken is Nederland op het gebied van deeltijdarbeid werkelijk onovertroffen. Vooral het aandeel in deeltijd werkende vrouwen steekt boven alle andere Europese landen uit. Waar liggen de wortels van de tegenwoordige toestand? Hoe is dit fenomeen ontstaan? Op welke manier hebben de overheid en de sociale partners tot de ontwikkeling van het deeltijdwerk bijgedragen? Het beantwoorden van deze vragen is nauw verbonden met de Nederlandse sociaal-economische achtergrond en de ontwikkeling in de tweede helft van de twintigste eeuw, met name in het laatste decennium. 65
Zie: Portegijs W., M. Cloïn, S. Keuzenkamp, A. Merens, E. Steenvoorden (2008). Verdeelde tijd. Waarom vrouwen in deeltijd werken, p. 15. SCP, Den Haag
36
In principe kunnen we de ontwikkelingen met betrekking tot de deeltijdarbeid in vijf fasen verdelen 66: 1. ongeveer vanaf 1955 tot begin jaren zeventig spreekt men over een beginfase waarin de deeltijdarbeid voor het eerst verschijnt en zich verder ontwikkelt zonder ingrepen van de overheid. 2. in de periode vanaf halverwege jaren zeventig tot het begin van jaren tachtig begint de overheid stapvoets met een op het deeltijdwerk van vrouwen gerichte beleid. 3. de jaren tachtig vormen de derde fase waarin het arbeidsmarktbeleid beïnvloed werd door massale werkloosheid met als gevolg het algemene bevorderen van de deeltijdarbeid. 4. de vierde fase en de jaren negentig worden gekenmerkt vooral door het streven om de positie van voltijd- en deeltijdwerknemers wettelijk gelijk te maken. 5. pas in de laatste fase vanaf 2005 wordt de gemiddeld kortere arbeidsduur van vrouwen als een probleem gezien waarop de overheid met structurele veranderingen probeert te reageren.
3.1.1 Beginfase (1955-1970) Het herstel van de door de Tweede Wereldoorlog beschadigde Nederlandse economie werd belemmerd door een tekort aan arbeidskrachten. Eerst richtten zich de werkgevers op jonge, ongetrouwde vrouwen maar langzamerhand werd het steeds duidelijker dat deze groep de enorme vraag op de arbeidskrachten niet kon dekken. De aandacht verschoof naar getrouwde vrouwen. Aangezien het niet normaal was dat een gehuwde vrouw in Nederland werkte, werden er aan deze vrouwen deeltijdbanen aangeboden. De halve aanstelling is dus iets wat autonoom is ontstaan en niet door de overheid bedacht en doorgezet is. Niettemin was de positie van werkende vrouwen lang niet ideaal. De mogelijkheid om te gaan werken was meestal uitgesloten voor vrouwen met kinderen onder 6 jaar. Daarnaast hadden vrouwen ook een aanzienlijk lager uurloon dan mannen. Het deeltijdwerk was ook vaak van een heel laag niveau en bood geen mogelijkheid tot promotie of persoonlijke vooruitgang. De jaren zestig vormen een periode waarin de diepgewortelde opvattingen over een vrouw als huisvrouw en huismoeder beginnen te veranderen. In verband met deze maatschappelijke ontwikkelingen is het moeilijk om te bepalen wat de oorzaak en wat het gevolg was. Het is 66
Zie: Portegijs W., M. Cloïn, S. Keuzenkamp, A. Merens, E. Steenvoorden (2008). Verdeelde tijd. Waarom vrouwen in deeltijd werken, p. 22-40. SCP, Den Haag
37
wel mogelijk dat de maatschappij bereid was om het beeld van een werkende vrouw aan te vaarden en daardoor de arbeidsdeelname van getrouwde vrouwen toenam. Maar het kon ook anders om verlopen. Het feit dat de getrouwde vrouwen gingen werken bleek geen probleem te zijn en pas daarop volgde de toenemende acceptatie in de ogen van de samenleving. Men mag niet vergeten dat in deze periode de anticonceptiepil werd geïntroduceerd (1963) en dat daarmee het geboortecijfer aanzienlijk daalde. Het feit dat de vrouwen zelf konden beslissen hoeveel kinderen ze zullen hebben en wanneer ze die zullen hebben had een diepgaand effect op de manier van nadenken over hun deelname aan betaalde arbeid.
3.1.2 Tweede fase (1970-1980) Ondanks de door de oliecrisis van 1973 veroorzaakte economische stagnatie en werkloosheid heeft de arbeidsdeelname van vrouwen in de jaren zeventig verder toegenomen. Ook het aandeel deeltijdwerkneemsters werd groter. In 1971 werkte al 33% van de werkende vrouwen in deeltijd.67 De groeiende arbeidsparticipatie was vooral te danken aan het stijgende opleidingsniveau van vrouwen. Een stimulerend effect voor de arbeidsparticipatie van getrouwde vrouwen betekende ook de belastinghervorming in 1973. In deze periode treedt op dit gebied voor het eerst de overheid op. Over het deeltijdwerk werd vooral gesproken als over een instrument om de werkloosheid te bestrijden maar ook in verband met de emancipatie van vrouwen. Het doel van het overheidsbeleid beperkte zich in deze periode tot onderzoek, voorlichting en advisering om het in deeltijd werken überhaupt te beschrijven en vervolgens kunnen aanpakken. Wat de sociale partners betreft hebben vakbonden en werkgevers tot de jaren tachtig officieel weinig of geen aandacht aan het deeltijdwerk geschonken.
3.1.3 Derde fase (1980-1990) Het toenemende aantal deeltijders in de jaren tachtig werd sterk beïnvloed door de toenmalige economische ontwikkeling. De grote werkloosheid en de economisch zeer ongunstige situatie in Nederland begin jaren tachtig waren onder anderen het resultaat van de tweede oliecrisis in 1979. Paradoxaal heeft deze depressie een positieve impact gehad op de arbeidsdeelname van vrouwen. Veel vrouwen bleven toen werken ook als ze kinderen kregen omdat hun partner
67
Zie: Portegijs W., M. Cloïn, S. Keuzenkamp, A. Merens, E. Steenvoorden (2008). Verdeelde tijd. Waarom vrouwen in deeltijd werken, p. 38. SCP, Den Haag
38
vaak werkloos was en het gevaar voor het gezin om helemaal geen inkomens te hebben daarmee groter was. Dat gold meestal voor hoger opgeleide vrouwen. Om negatieve effecten van de economische recessie op te vangen heeft de overheid samen met sociale partners een aantal maatregelen aangenomen die ertoe leidden dat deeltijdarbeid meer algemeen acceptabel manier van werken werd. De eerste afspraak op dit gebied was het Akkoord van Wassenaar van 1982 waarin onder anderen een arbeidsduurverkorting van 40 naar 38 uur werd verankerd en het deeltijdwerk als een instrument werd erkend om de werkgelegenheid te herverdelen.68 Dit akkoord wordt algemeen beschouwd als het begin van de Nederlandse consensus politiek, de zgn. poldermodel.69 Maar er waren ook gebieden waarop de sociale partners geen gezamenlijke taal konden vinden. De werknemers eisten vergeefs de positie van deeltijdwerkers wettelijk geregeld moet zijn zodat ze gelijk worden behandeld als voltijdwerkers. Het verdelen van betaald en onbetaald werk tussen mannen en vrouwen werd dus een van de belangrijke doelstellingen van het arbeidsmarkt- en emancipatiebeleid in de jaren tachtig. Om een voorbeeld aan de werkgevers te geven heeft de rijksoverheid zelf deeltijdbanen bij verschillende ministeries en in de gezondheidszorg gecreëerd. In deze periode wordt dus de rol van de overheid op dit gebied veel opmerkelijker en concreter dan vroeger.
3.1.4 Vierde fase (1990-2004) De gunstige economische ontwikkeling van de jaren negentig heeft ervoor gezorgd dat er steeds nieuwe banen bijkwamen mede dankzij het toenemende arbeidsaanbod van vrouwen die in deeltijd wilden werken. De stijgende arbeidsdeelname en aandeel in parttime werkende vrouwen werd noch tijdens de economische recessie van 1992-1993 noch tijdens de recessie van 2002-2004 verstoord. Hoewel tussen jaren 2002 en 2004 de arbeidsparticipatie van vrouwen wel stagneerde, tot daling kwam er niet. Sinds 2005 gaat de stijgende trend alweer door. Andere specifieke kenmerk van de jaren negentig is de stijgende deeltijdarbeid onder verschillende groepen vrouwen. In die tijd was het al heel gebruikelijk dat moeders met schoolgaande kinderen een deeltijdbaan hadden. Dat spiegelt zich af in de opvattingen van de
68
Tekst van het Akkoord van Wassenaar is te vinden op: http://www.parlement.com/9291000/d/wassenr.pdf, download: 10-04-2010 69
Voor meer informatie zie bijvoorbeeld: http://www.parlement.com/9291000/modulesf/ggefwfp9, download: 10-04-2010
39
bevolking aangaande het buitenshuis werken van zulke vrouwen. Het aandeel mensen dat het werken van moeders bezwaarlijk vond daalde vanaf het begin van de jaren negentig van 20% tot 12% in 2004. Op de figuur 3.1 kan men duidelijk zien hoe ingrijpend de veranderingen op dit gebied vanaf halverwege jaren zestig zijn. Maar vanaf de jaren negentig werd de parttime heel populair ook onder vrouwen van andere leeftijdsgroepen en in andere levensfasen. De enorme ontwikkeling op het gebied van deeltijdarbeid in deze periode was ook het resultaat van een aantal destijds aangenomen maatregelen en wetten. Tot de belangrijkste behoren: -
in 1996 aangenomen Wet op verbod op onderscheid van arbeidsduur (WOA) die de gelijke behandeling en beloning van deeltijd- en voltijdwerknemers regelt.
-
in 2000 ingevoerde Wet aanpassing arbeidsduur (WAA) die aan de werknemers het recht geeft om hun arbeidsduur naar hun wens te mogen verkleinen of vergroten. De werkgever kan deze aangevraagde aanpassing weigeren alleen als hij kan bewijzen dat er zwaarwegende redenen bestaan die het aanpassen van de arbeidsduur niet toestaan.
Figuur 3.1 Aandeel bevolking dat het bezwaarlijk vindt als een gehuwde vrouw met schoolgaande kinderen buitenshuis werkt
70
70
Bron: Portegijs W., M. Cloïn, S. Keuzenkamp, A. Merens, E. Steenvoorden (2008). Verdeelde tijd. Waarom vrouwen in deeltijd werken, p. 25. SCP, Den Haag
40
3.1.5 Vijfde fase (2005-heden) In de afgelopen twintig jaar heeft de overheid zich ingezet om de deeltijdarbeid wettelijk volwaardig te maken en ook zelf aan de groei van het deeltijdwerk bijgedragen door deeltijdbanen te creëren in het welzijnswerk, de gezondheidszorg en de overheidssector. In de laatste jaren wordt echter op de schaduwzijde van de deeltijdarbeid gewezen. Het deeltijdwerk is namelijk nog steeds grotendeels gekoppeld aan minder goed betaalde banen en lagere functies. Daardoor wordt dus niet alleen de economische zelfstandigheid van vrouwen moeilijk bereikbaar maar ook de loopbaan van de in deeltijd werkende vrouwen ontwikkelt zich niet in overeenstemming met hun opleidingsniveau en hun bekwaamheden. Veel vrouwelijke talenten blijven op deze manier onbenut. De overheid moet ook ervoor zorgen dat de kosten van de verzorgingsstaat met de toenemende vergrijzing van de maatschappij betaalbaar blijven. En daar heeft ze vrouwen voor nodig die meer uren per week werken. Het overheidsbeleid richt zich dus de afgelopen jaren op het verhogen van de arbeidsduur van vrouwen, voornamelijk op die met een zeer kleine of kleine deeltijdbaan.
3.2
Deeltijdarbeid in de kijker
Om de deeltijdarbeid beter te kunnen aanpakken moet een aantal vragen beantwoord worden. Welke vrouwen werken eigenlijk in deeltijd? Uit onderzoeken blijkt dat de oorspronkelijke doelgroep van het deeltijdarbeidbeleid, namelijk vrouwen met kleine en schoolgaande kinderen, geen meerderheid binnen de tegenwoordige groep in deeltijd werkende vrouwen vormt. De twee derde vrouwen tussen 15 en 64 hebben geen jonge kinderen maar geven toch grotendeels de voorkeur aan een deeltijdbaan. Vrouwen die al geen kinderen tussen 0-17 jaar hebben, werken nauwelijks meer uren dan de moeders van jonge kinderen, jonge vrouwen zonder kinderen kiezen vaak meteen na het intreden op de arbeidsmarkt voor een deeltijdbaan en werken daarom gemiddeld al vier uur per week minder dan hun mannelijke collega’s.71 Waarom doen ze dat? En willen vrouwen eigenlijk meer uren werken? Onder welke voorwaarden zijn vrouwen bereid om hun arbeidsduur uit te breiden? En zijn deze voorwaarden in de praktijk uitvoerbaar? In volgende hoofdstukken wordt er getracht om al deze onderwerpen aan de hand van de recentste onderzoeken te beschrijven en daardoor ook antwoorden op deze vragen te geven.
71
Portegijs W., S. Keuzenkamp (2008). Nederland deeltijdland. Vrouwen en deeltijdwerk. SCP, Den Haag 2008
41
3.2.1 Samenstelling van de groep in deeltijd werkende vrouwen De hoge graad van deeltijdarbeid onder Nederlandse vrouwen kan op het eerste blik aan het feit worden toegeschreven dat vrouwen met kleine kinderen geen volle aanstelling willen omdat ze meer tijd aan de zorg voor hun kinderen willen besteden. Maar in werkelijkheid vormen zulke vrouwen maar ongeveer 40% procent van de totale groep in deeltijd werkende vrouwen. In dit hoofdstuk wordt dus aangegeven welke groepen vrouwen voor een deeltijdbaan kiezen en kort samengevat waarom ze dat doen. In het volgende hoofdstuk worden de redenen en aanleidingen voor de keuze om in deeltijd te gaan werken nader besproken. Uit onderzoeken72 blijkt dus dat 41% van de totale groep deeltijdwerkende vrouwen moeders van jonge kinderen zijn. Onder de term ‘jonge kinderen’ verstaat men in dit geval kinderen van 0 tot en met 11 jaar. De reden om in parttime te werken, is in dit geval voor de hand liggend: deze vrouwen willen voor hun kinderen zorgen. Maar voor sommige vrouwen is dit onvermijdelijk want de kinderopvang voor hen te duur is en ze kunnen de opvang niet op een andere manier regelen. Het huishouden, hobby’s, sociale contacten en tijd voor zichzelf zijn andere belangrijke factoren die deze vrouwen als motieven aangeven om geen volle aanstelling te hebben. De kleinste deel van de deeltijdwerkende vrouwen vormt met 12% de groep jonge werkende vrouwen die nog geen kinderen hebben. Maar ook deze groep is niet te onderschatten want van alle jonge werkende vrouwen werkt ruim één derde in deeltijd (38%). Deze vrouwen geven meestal aan om meer vrije tijd te willen behouden en ook de tijd hebben voor het huishouden. Het volgen van een aanvullende opleiding speelt rol bijna bij de helft van deze vrouwen (studentes met een voltijdse opleiding worden niet in deze onderzoeken begrepen). Een deel van deze vrouwen (16%) geeft aan dat ze wel meer willen werken maar een grotere aanstelling niet kunnen behalen. Het meest deeltijdwerkende vrouwen vindt men in de groep vrouwen boven 40 jaar die al uit de jonge kinderen zijn of zelfs geen kinderen hebben gehad. Deze vrouwen vormen 47% van de totale groep deeltijdwerksters. Hoewel hun kinderen al op de middelbare school zitten of helemaal het huis uit zijn, werken deze vrouwen nog vaker in deeltijd dan de moeders van 72
Zie: Portegijs W., M. Cloïn, S. Keuzenkamp, A. Merens, E. Steenvoorden (2008). Verdeelde tijd. Waarom vrouwen in deeltijd werken, p. 11. SCP, Den Haag
42
jonge kinderen. Het komt vooral door het feit dat deze vrouwen al gewend zijn aan hun dagindeling tussen werk en vrije tijd. Bij de oudere in deeltijd werkende vrouwen speelt natuurlijk ook de gezondheid een belangrijke rol.
3.2.2 Opvattingen over het belang van betaalde arbeid De traditioneel kortere arbeidsduur van Nederlandse vrouwen is aan de ene kant nauw verbonden met de sociaal-economische ontwikkelingen van de twintigste eeuw, aan de andere kant staan de vrouwen zelf, die weliswaar door deze ontwikkelingen werden beïnvloed maar tegelijk hun eigen opinies en aanleidingen hebben in verband met de arbeidsduur. De opvattingen en redenen die vrouwen in verschillende onderzoeken aangeven om in deeltijd te gaan werken, geven meer inzicht in deze problematiek. Met andere woorden het fenomeen van deeltijdarbeid in Nederland kan beter begrepen worden als er ook wordt gekeken waaraan de Nederlandse vrouwen vandaag het sterkst hechten, welke waarden in hun levens de belangrijkste zijn en wat ze over de arbeidsduur en over de betaalde arbeid in het algemeen denken. Verder wordt er dieper ingegaan op de veranderingen in het arbeidspatroon van vrouwen in verschillende levensfasen van hen en hun kinderen.
Wat vinden vrouwen belangrijk in het leven Volgens de uitslagen van het in 2005 verrichte tijdsbestedingsonderzoek73 vinden vrouwen dat de belangrijkste onderdelen van het leven het gezin, sociale contacten en ontspanning en hobby’s zijn. Alle drie levensgebieden worden door 96% van alle vrouwen als heel belangrijk of belangrijk beschouwd. In de meer recente SCP publicatie Verdeelde tijd (2008)74 worden deze resultaten ook met betrekking tot de arbeidsduur van vrouwen bekeken wat een aantal opmerkelijke resultaten heeft uitgebracht. De groep vrouwen met een zeer kleine deeltijdbaan lijkt namelijk sommige levensaspecten net zo belangrijk te beschouwen als vrouwen met een volledige baan. ‘Een opwindend leven’ bijvoorbeeld is belangrijk voor 43% vrouwen die 1-11 uur per week werken en voor 46% vrouwen die 35 of meer uur per week werken. Dat komt
73
De voornaamste uitslagen van het tijdsbestedingsonderzoek zijn samengevat in: K. Breedveld e.a. (2006). De tijd als spiegel. Hoe Nederlanders hun tijd besteden. SCP Den Haag. Te downloaden op: http://www.scp.nl/Publicaties/Alle_publicaties/Publicaties_2006/De_tijd_als_spiegel, download: 15-04-2010 Het archief van volledige tijdsbestedingsonderzoeken is http://easy.dans.knaw.nl/dms?command=home, download: 15-04-2010 74
beschikbaar
via
de
webpagina:
Zie: Portegijs W., M. Cloïn, S. Keuzenkamp, A. Merens, E. Steenvoorden (2008). Verdeelde tijd. Waarom vrouwen in deeltijd werken, p. 63. SCP, Den Haag
43
waarschijnlijk door het feit dat iedereen van ons zich onder de term ‘opwindend leven’ volstrekt iets anders voorstelt. Dat geldt ook voor ‘iets goeds doen in deze wereld’ (91% vrouwen met een zeer kleine deeltijdbaan, 85% vrouwen met een voltijdbaan) waaronder veel uiteenlopende activiteiten kunnen worden verstaan. Opmerkelijk is ook het verschil tussen de verhouding van deze twee groepen vrouwen tegenover financiële kant van de arbeid: 82% van de vrouwen met een zeer kleine deeltijdbaan vindt het belangrijk om ‘een ruim inkomen te hebben’ terwijl “slechts” 72% van de in voltijd werkende vrouwen dezelfde beweert. Aan de andere kant wijden de vrouwen met een volle aanstelling veel meer belang toe aan het ‘maken van carrière’ (57% tegenover 18% vrouwen met een zeer kleine deeltijdbaan) en ‘reizen en veel meemaken’ (71% tegenover 59%). Als minder belangrijk wordt bij deze vrouwen ‘een rustig leven’ beschouwd (60%) dat voor veel vrouwen met een zeer kleine deeltijdbaan juist belangrijk is (84%).
Wat vinden vrouwen belangrijk in verband met het werk Het belang dat vrouwen en mannen aan afzonderlijke aspecten van de betaalde arbeid hechten is een andere beduidende factor waarmee de arbeidsduurkloof tussen de twee seksen kan worden verklaard. Volgens de Emancipatiemonitor 200875 zijn de meeste vrouwen in verband met het belang van betaalde arbeid geheel of enigszins mee eens met volgende stellingen: 1. Ik heb veel plezier in mijn werk. (83%) 2. Ik vind het belangrijk te zorgen dat mijn gezin het financieel goed heeft. (78%) 3. Betaalde arbeid is belangrijk voor mijn zelfontplooiing en zelfontwikkeling. (76%) 4. Ik vind het belangrijk om mijn eigen geld te verdienen en niet financieel afhankelijk te zijn. (75%) 5. Betaalde arbeid is belangrijk vanwege de contacten met anderen. (64%)
In dit geval is het ook interessant om te kijken hoe zich de opvattingen van mannen op hetzelfde gebied van die van vrouwen verschillen. De meeste mannen geven dus aan om het mee eens zijn met deze opvattingen: 1. Ik vind het belangrijk te zorgen dat mijn gezin het financieel goed heeft. (89%) 2. Ik vind het belangrijk om mijn eigen geld te verdienen en niet financieel afhankelijk te zijn. (88%)
75
Merens A., B. Hermans (2009). Emancipatiemonitor 2008, p. 107. SCP en CBS, Den Haag 2009
44
3. Ik heb veel plezier in mijn werk. (81%) 4. Ik vind het belangrijk om een goed inkomen te hebben. (78%) 5. Betaalde arbeid is belangrijk voor mijn zelfontplooiing en zelfontwikkeling. (77%) Aan de hand van dit onderzoek en soortgelijke enquêtes76 kan men constateren dat vrouwen in vergelijking met mannen iets meer belang aan de interne factoren van het werk toeschrijven dan aan de financiële beloning. De voornaamste interne factoren zijn dan bijvoorbeeld om zichzelf te kunnen ontwikkelen of door collega’s gewaardeerd te worden. Dit verschil tussen mannen en vrouwen kan van twee kanten worden gezien. Deze verschillende opvattingen kunnen misschien ertoe bijdragen dat weinig vrouwen naar hogere functies doorstroomt en dat er nog steeds inkomensverschillen tussen mannen en vrouwen bestaan. Maar tegelijkertijd is het ook mogelijk dat de vrouwen weinig kans op het maken van carrière zien en daardoor hun opvattingen aangaande betaald werk aanpassen.
3.2.3 Redenen om in deeltijd te werken bij verschillende groepen vrouwen Net als de groep in deeltijd werkende vrouwen zelf, zijn ook hun redenen om in deeltijd te werken gevarieerd. Bovendien veranderen deze redenen in bepaalde levensfases en worden beïnvloed door een rij factoren zoals aanwezigheid van kinderen, gezondheid, opleiding etc. Een gedetailleerde beschrijving van de motivaties en aanleidingen voor parttime werkende vrouwen biedt een onderzoek dat speciaal voor het SCP-rapport Verdeelde tijd77 werd uitgevoerd. In dit hoofdstuk wordt gebruikt gemaakt zowel van deze gegevens als van enkele recente gerelateerde onderzoeken. In totaal geven vrouwen aan dat de vier voornaamste redenen om voorkeur te geven aan een deeltijdbaan zijn: 1. het zelf willen zorgen voor de kinderen (38%) 2. het huishouden (21%) 3. tijd voor jezelf (17%) 4. tijd voor sociale contacten en hobby’s (13%)
76
Portegijs W., M. Cloïn, S. Keuzenkamp, A. Merens, E. Steenvoorden (2008). Verdeelde tijd. Waarom vrouwen in deeltijd werken, p. 65. SCP, Den Haag
77
Portegijs W., M. Cloïn, S. Keuzenkamp, A. Merens, E. Steenvoorden (2008). Verdeelde tijd. Waarom vrouwen in deeltijd werken, p. 71-73. SCP, Den Haag
45
Vrouwen met kleine en schoolgaande kinderen De eerste reden speelt natuurlijk de belangrijkste rol bij de groep vrouwen met kleine en jonge kinderen. 77% van deze vrouwen geeft aan om voor de kinderen zelf te willen zorgen en het deeltijdwerk is voor hen een mogelijkheid om arbeid en zorg voor kinderen te kunnen combineren. Het feit dat een vrouw na de geboorte van haar eerste kind minder ging werken of helemaal stopte met het werken was vroeger heel gebruikelijk en veel vrouwen gedragen zich nog steeds op deze manier. Maar als wij de cijfers uit 2000 en 2006 vergelijken kunnen we constateren dat dit patroon langzamerhand lijkt te veranderen (tabel 3.1). Zo ging bijvoorbeeld in 2000 36% vrouwen na de geboorte van het eerste kind minder uren werken terwijl in 2006 het maar 28% vrouwen was. Ook het aandeel vrouwen, dat helemaal met het werk stoppen is verminderd. Daarentegen is het aantal vrouwen die gelijke uren blijven werken gestegen (van 33% in 2000 tot 41% in 2006).78 Om tijd te hebben voor het huishouden is belangrijk voor 22% van deze vrouwen, 48% geven aan dat het een factor is dat meespeelt bij het kiezen voor een deeltijdbaan. Dat is gezien hun situatie heel logisch. Met de komst van de kinderen stijgen namelijk de kosten van het leven en de partner die het meest aan het gezinsbudget bijdraagt moet ervoor zorgen dat er genoeg financiële middelen zijn. De andere partner – meestal de vrouw – verricht dan alle huishoudelijke taken waardoor vaak weinig tijd overblijft aan een eventuele uitbreiding van haar/zijn arbeidsduur. Tabel 3.1 Verandering in arbeidspatroon van moeders na de geboorte van het eerste kind
2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 Werkte niet en gaat niet werken Stopt met werken Gaat minder uren werken Blijft gelijke uren werken Begint met werken of gaat meer uren werken
16 13 36 33 2
15 15 34 33 2
17 14 34 32 2
15 11 36 36 2
16 12 33 36 2
15 13 33 37 1
16 9 28 41 5
Men zou verwachten dat deze situatie aanzienlijk verandert op het moment dat de kinderen minder zorg nodig hebben. Dus op leeftijd van 4 jaar als ze naar de basisschool en op leeftijd van 12 jaar als ze naar de middelbare school gaan. In de praktijk is het echter niet zo. Slechts
78
Mol M. (2008). Levensfasen van kinderen en het arbeidspatroon van ouders. In: Sociaaleconomische trends, 1 kwartaal 2008. CBS e
46
een klein aantal vrouwen gaat meer uren werken als de kinderen ouder worden. Tussen de jaren 2000 en 2006 was het gemiddeld 9% van alle moeders met één kind, 7% van alle moeders met twee kinderen en 8% van moeders met drie en meer kinderen.79 Hoewel de aanleidingen om de arbeidsduur niet uit te breiden beslist variëren zijn er enkele algemene omstandigheden die deze situatie veroorzaken. Ten eerste is dat het feit dat de vrouwen het gewoon worden om veel tijd voor het huishouden maar ook voor zichzelf en hun hobby’s te hebben. Dat is op zich geen probleem en het is min of meer de kwestie van hun eigen vrije wil. Maar er bestaan ook meer structurele oorzaken waarom vrouwen in deeltijd blijven werken ook als hun kinderen ouder worden. De deeltijdarbeid is vaak gebonden aan minder gekwalificeerde banen die maar weinig promotie en vooruitgang bieden. Vrouwen die het hele leven in deeltijd hebben gewerkt beschikken daardoor over een minder gunstige positie op de arbeidsmarkt want voor beter betaalde voltijdse banen hebben ze weinig kwalificatie en werkervaringen. Dat in de praktijk veel moeders van kleine en schoolgaande kinderen minder uren werken heeft verder te maken met een vrij kort zwangerschaps- en bevallingsverlof. Meteen na het verlof hebben vrouwen meestal nog geen zin om een aanstelling van vijf dagen per week te hebben en werken dus parttime. Maar het probleem is dat op die manier zich de vrouwen in een soort van klem bevinden.80 Want er is geen druk op de regering en sociale partners om het ouderschapsverlof te verlengen. Hetzelfde geldt voor een andere organisatie van schooltijden die op de dagindeling van een vrouw heel groot impact heeft. Maar als de vrouwen in deeltijd blijven werken dan ontstaat er geen vraag op veranderingen. En als er geen vraag is, dan is er ook geen aanbod laat staan een oplossing. In deze situatie kan men dus in verband met deeltijdwerk nauwelijks over een vrijwillige keuze praten.
Vrouwen jonger dan 40 jaar zonder kinderen Een heel belangrijke factor bij deze groep parttime werkende vrouwen blijkt de aanvullende opleiding te zijn. 34% van deze vrouwen beweert in deeltijd te werken om tijd te hebben voor een opleiding of cursus naast hun werk. Om genoeg tijd te hebben voor het verrichten van huishoudelijke taken is bij deze groep bijna even belangrijk als bij de vrouwen met kleine en
79
Mol M. (2008). Levensfasen van kinderen en het arbeidspatroon van ouders. In: Sociaaleconomische trends, 1 kwartaal 2008. CBS e
80
Plantenga J. (2010). ‘We moeten uit de deeltijdklem’. SER magazine, februari 2010
47
schoolgaande kinderen. Daarnaast geeft 16% van hen aan dat ze graag een volledige baan zouden willen hebben maar dat ze er geen kunnen vinden.
Vrouwen van 40 jaar of ouder zonder (jonge) kinderen Voor vrouwen uit deze leeftijdsgroep is de zorg voor kinderen al niet meer zo belangrijk (10% vindt het belangrijk, bij 16% speelt deze factor mee). Naast de andere drie meest voorkomende redenen (tijd voor het huisouden, tijd voor zichzelf en tijd voor hobby’s en sociale contacten) spelen bij deze groep vrouwen ook andere aspecten een rol. Vrouwen van deze leeftijdsgroep willen bijvoorbeeld meer tijd overhouden voor de mantelzorg voor oudere familieleden (17%) en 33% van hen kan geen volledige baan verrichten vanwege hun gezondheidstoestand.
3.3
Voorwaarden voor uitbreiding arbeidsduur
In verband met de eventuele uitbreiding van de arbeidsduur moet eerst de vraag worden gesteld of vrouwen eigenlijk meer uren per week wíllen werken. Naar de recentste onderzoeken81 is 38% vrouwen tevreden over hun arbeidsduur. De grootste ‘tevredenheid’ (56%) heerst onder vrouwen met een middelgrote deeltijdbaan van 20-27 uur per week. Eveneens wil bijna de helft van vrouwen (46%) met een kleine deeltijdbaan van 1219 uur per week geen verandering in hun arbeidsduur. Het grootste aandeel alle vrouwen, namelijk 42% spreekt zich uit om meer uren per week te willen werken. Als we deze groep echter nader bekijken zien we dat hoe kleinere werkaanstelling hoe grotere percentage vrouwen die meer willen werken. Dat is logisch want vrouwen die al 35-40 uur per week werken gaan waarschijnlijk hun arbeidsduur niet meer uitbreiden (alleen 3% van hen beweert dat). Integendeel wil bijna drie kwart vrouwen (72%) die helemaal niet werken, juist meer aan de slag. Het percentage blijft hoog ook bij vrouwen met zeer kleine deeltijdbanen van 1-11 uur per week (68%) maar dan daalt het geleidelijk. Bij de wens om minder uren te werken is het natuurlijk andersom. Meer dan de helft (56%) vrouwen met een voltijdbaan wil juist minder uren werken. In totaal wil echter maar 20% vrouwen hun werkweek verkorten.
81
Portegijs W., M. Cloïn, S. Keuzenkamp, A. Merens, E. Steenvoorden (2008). Verdeelde tijd. Waarom vrouwen in deeltijd werken, p. 74. SCP, Den Haag
48
Van het voorafgaande kan geconcludeerd worden dat er bij vrouwen ruimte bestaat voor uitbreiding van de arbeidsduur en dat de voorkeur van meeste vrouwen naar een middelgrote deeltijdbaan van 20-27 uur gaat. Deze arbeidsduur wordt door de publieke opinie vrijwel verwacht en ook geaccepteerd als het over vrouwen met jonge kinderen gaat.82 Deze opvattingen gaan uit op dit moment bestaande omstandigheden waarmee vrouwen in hun dagelijkse leven rekening moeten houden. In het kader van het emancipatiebeleid werd ook onderzocht of vrouwen hun preferenties veranderen als deze omstandigheden veranderen. Met andere woorden of vrouwen bereid zijn om meer uren te werken als er aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan die de combinatie van arbeid en zorg voor kinderen zouden vergemakkelijken. Het grootste draagvlak voor uitbreiding arbeidsduur ligt namelijk bij de in deeltijd werkende moeders met jonge kinderen (0-12 jaar).83 In totaal blijken de nietwerkende en in deeltijd werkende vrouwen met bijna vijf uur hun werkweek te verlengen (van 15,7 tot 20,3 uur per week) als aan door hen vereiste voorwaard(en) wordt voldaan. Deze voorwaarden verschillen natuurlijk naar leeftijd, aantal gewerkte uren per week en andere variabelen. Aan de hand van deze variabelen worden verschillende onderzoeken gepubliceerd. In het kader van deze scriptie is het geschikt om van een onderzoek gebruik te maken dat de verschillen onder vrouwen met verschillende soorten deeltijdbanen weergeeft. Daarom is de basisbron van gegevens in dit hoofdstuk een van de recentste onderzoeken van SCP. 84 Men kan in principe vier categorieën onderscheiden die van belang zijn met betrekking tot de arbeidsduur en het werk in het algemeen: 1) tijd en plaats 2) werk en financiën 3) herverdelen van huishoudelijke taken en zorgtaken tussen partners 4) uitbesteden van huishoudelijke taken en zorgtaken
Tijd en plaats De allervaakst genoemde voorwaarde voor uitbreiding arbeidsduur is verbonden met de werktijden: 30% alle vrouwen en vooral vrouwen met een zeer kleine (45%) en een kleine 82
Portegijs W., S. Keuzenkamp (2008). Nederland deeltijdland. Vrouwen en deeltijdwerk. SCP, Den Haag 2008
83
Merens A., B. Hermans (2009). Emancipatiemonitor 2008, p. 149. SCP en CBS, Den Haag 2009
84
Portegijs W., M. Cloïn, S. Keuzenkamp, A. Merens, E. Steenvoorden (2008). Verdeelde tijd. Waarom vrouwen in deeltijd werken, p. 79-80. SCP, Den Haag
49
deeltijdbaan (42%) geven aan dat ze meer zouden werken als ze de tijden waarop ze werken goed of beter op hun privé leven kunnen afstemmen. Voor vrouwen lijkt het ook belangrijk te zijn om een baan te vinden die precies hun idee over gewerkte uren beantwoordt (25%). 24% vrouwen met kleine en 30% vrouwen met zeer kleine deeltijdbanen zou ook op prijs stellen om vrij te kunnen nemen bij ziekte van een kind of familielid. Vrouwen met middelgrote en grote deeltijdbanen zouden graag een gedeelte van de werkweek thuis kunnen werken (29% en 30%). Ongeveer één derde van de vouwen met een zeer kleine deeltijdbaan zou wel meer willen werken als ze tijdens de schoolvakanties niet naar school hoefden te gaan en binnen de schooltijden (9.00-15.00 uur) konden werken. De voorwaarde om een baan dicht(er)bij huis te kunnen vinden speelt een rol bij in totaal 17% vrouwen, vooral dan bij vrouwen die helemaal niet werken (25%). Kort samengevat bijna één derde van de vrouwen zou wel meer uren willen werken als ze flexibele werktijden hadden en daardoor het werk beter op de zorg voor hun kinderen konden aanpassen.
Werk en inkomen Twee belangrijke factoren die impact op de verhoging arbeidsduur zouden kunnen hebben zijn verbonden met de aard van het werk en de financiële beloning daarvan. Op deze voorwaarden zijn alle vrouwen met welk soort deeltijdbaan dan ook vrijwel unaniem overeengekomen. Gemiddeld geeft 26% alle vrouwen aan om meer uren te willen werken als ze een leuk of leuker werk gaan doen. De financiële prikkel blijkt dan belangrijk voor 24% vrouwen die beweren om de arbeidsduur uit te breiden als het financieel gezien een aanzienlijke vooruitgang zou betekenen.
Herverdelen van taken tussen partner Dit gebied blijkt voor de vrouwen in verband met uitbreiding arbeidsduur eigenlijk helemaal niet doorslaggevend. Slechts 3% vrouwen geven als voorwaarde voor grotere aanstelling aan dat hun partner meer tijd aan de zorg voor kinderen zal besteden. Daarmee worden onder andere resultaten van vroegere enquêtes bevestigd. In 2006 vond namelijk ongeveer een derde van de vrouwen en ruim een helft van de mannen dat de vrouw geschikter is voor de opvang en opvoeding van jonge kinderen dan de man.85 Het feit dat de partner meer tijd aan
85
Portegijs W., S. Keuzenkamp (2008). Nederland deeltijdland. Vrouwen en deeltijdwerk, p. 44. SCP, Den Haag 2008
50
huishoudelijke taken zou besteden of een dag minder zou werken stimuleert de vrouwen evenmin om meer uren per week te werken.
Uitbesteden van taken Onder het uitbesteden van taken verstaat men bijvoorbeeld het gebruik maken van een kinderopvang, een vertrouwde kinderoppas die thuis op de kinderen past of van een huishoudelijke hulp. Maar deze alternatieven om het verrichten van zorgtaken en huishoudelijke taken te vergemakkelijken zijn voor absolute meerderheid vrouwen ook helemaal geen stimulansen om meer te gaan werken. Het hoogste percentage behaalt de mogelijkheid om de taken thuis aan een huishoudelijke hulp uit te besteden maar dat geeft nog steeds maar 11% vrouwen aan. Tegelijkertijd zouden maar heel weinig vrouwen (5%) meer uren per week werken als er iemand vertrouwd bij hun thuis op hun kinderen zou oppassen. Hetzelfde aandeel vrouwen beweert om meer te gaan werken als ze een gratis opvang voor hun kinderen zouden krijgen. Daarvan kan men afleiden dat de vrouwen meestal gewoon zelf willen zorgen voor hun kinderen en voor hun huishouden. En niet te onderscheiden voorwaarde om meer te gaan werken die niet in een van de bovenstaande categorieën kan verdeeld worden, is de gezondheidsgerelateerde voorwaarde. 27% vrouwen zouden meer uren werken als het hun gezondheid zou toelaten. Daarna is het ook belangrijk om op te merken dat gemiddeld 21% van de vrouwen onder geen enkele voorwaarde hun arbeidsduur wil uitbreiden.
3.4
Uitbreiding van de arbeidsduur in de praktijk
Naar aanleiding van het voorafgaande kan geconstateerd worden dat er onder de in deeltijd werkende vrouwen een bepaalde ruimte bestaat voor de uitbreiding van hun arbeidsduur. Het formuleren van de voorwaarden waarop ze dat zouden doen vormt een uitgangspunt voor verdere stappen op dit gebied. Maar in de praktijk lijken deze voorwaarden niet echt gemakkelijk te worden toegepast. In dit opzicht is voornamelijk de rol van de overheid en van de sociale partners – de werkgevers en de werknemers heel belangrijk. Het feit dat de vrouwen met kleine deeltijdbanen wel meer zouden willen werken betekent niet automatisch dat het ook gaat gebeuren. Niet alle werkgevers zijn in staat om aan hun werknemers flexibele werktijden aan te bieden. Ook het uitbreiden van de arbeidsduur wordt door de werkgevers gezien als principieel acceptabel maar heel weinig werkgevers zijn op dit gebied feitelijk zelf actief. Ze sporen hun vrouwelijke in deeltijd werkende werknemers niet 51
aan om meer uren per week te werken.86 Dat vormt een soort van status quo want de werkgevers laten het initiatief om meer uren te werken aan de werknemers over terwijl de werknemers op gunstige voorwaarden wachten om hun aanstelling te vergroten. Dit is bijvoorbeeld het probleem van het onderwijs en de zorg waar een tekort aan werknemers heerst hoewel in deze sectoren veel vrouwen in kleine deeltijdbanen werken die potentieel meer zouden willen werken.87
De overheid kan bijvoorbeeld door middel van nieuwe wetgeving in verband met belastingen ervoor zorgen dat het meer uren werken aantrekkelijker wordt. Het ondersteunen van het zelfstandig ondernemen van vrouwen kan potentieel ook helpen. Het grootste aandeel zelfstandige onderneemsters is namelijk in de groep vrouwen met een voltijdse baan van 35 uur of meer per week die kinderen tot 12 jaar hebben.88 Dat bewijst dus dat vrouwen die in zekere mate over hun werktijd kunnen beslissen in staat zijn om voltijd te werken ook als ze jonge kinderen hebben. Juist flexibiliteit en onafhankelijkheid van een werkgever spelen de belangrijkste rol bij vrouwen die als zelfstandige beginnen te ondernemen.89 Op dit gebied zijn er al een aantal initiatieven genomen die door de samenwerking van het kabinet en de sociale partners tot stand worden gebracht. Bijvoorbeeld is in april 2008 de zogenaamde Taskforce DeeltijdPlus ingesteld die tot 31 maart 2010 is gelopen. De Taskforce had tot doel “te bevorderen dat de omvang van de arbeidsdeelname in uren van met name vrouwen wordt vergroot”90. Dit initiatief heeft dus het debat over de arbeidsduur van vrouwen aangespoord door middel van discussies tussen werkgevers en werknemers, organiseren van pilotprojecten en verzamelen van statistische gegevens. In het eindrapport van Taskforce
86
Keuzenkamp S., C. Hillebrink, W. Portegijs, B. Pouwels (2009). Deeltijd (g)een probleem. Mogelijkheden om de arbeidsduur van vrouwen met een kleine deeltijdbaan te vergroten. SCP, Den Haag 87
Zie: http://www.taskforce-deeltijdplus.nl/overons/, download: 06-04-2010
88
Riele, S. te, Souren M. (2010) Combinatie van zorg en werk: de invloed van baankenmerken. In: Sociaaleconomische trends, 1e kwartaal 2010. CBS
89
Zie: http://www.ikgastarten.nl/zzp/559-vrouwen-starten-vooral-vanwege-onafhankelijkheid.html, download: 25-04-2010 90
Instellingsbesluit Taskforce Deeltijdplus. Download: http://www.meerurenwerken.nl/download/document/werknemers/110/bekijk/, 03-04-2010
52
DeeltijdPlus91 worden de belangrijkste belemmeringen genoemd die in de weg staan van de potentiële uitbreiding van de arbeidsduur van vrouwen: 1) tegenstrijdige wetgeving en een verouderde infrastructuur 2) statisch georganiseerd arbeid 3) ontbreken van maatwerk 4) traditioneel rollenpatroon
Tegenstrijdige wetgeving en een verouderde infrastructuur Over de onvoordelige fiscale regeling werd al gesproken. Een andere belangrijke factor is de maatschappelijke infrastructuur die niet aan de moderne samenleving wordt aangepast. De organisatie van schooltijden is nog steeds gebaseerd op het kostwinnersmodel waarin de vrouw de tijd heeft om haar kinderen twee keer per dag naar school te brengen en te halen.92 En dat doen ze bovendien tijdens de spitsuren. Daardoor is enige combinatie met een ruimere werkaanstelling zeer gecompliceerd. Ook de zomervakanties, oorspronkelijk bedoeld om kinderen bij de oogst te laten helpen, passen niet meer in het kader van de hedendaagse kenniswerkers economie. Daarnaast worden vrouwen ook door de winkeltijden en openingstijden van verschillende voorzieningen en loketten beperkt.
Statisch georganiseerd arbeid De arbeidsorganisatie die we nu kennen – van 9 tot 5 met verplicht aanwezigheid op kantoor en inflexibele verdeling van het werk qua plaats en tijd – biedt weinig kansen aan vrouwen om hun potentieel echt te ontplooien. Dat heeft natuurlijk te maken met het feit dat de meeste bedrijven en organisaties sterk hiërarchisch zijn opgebouwd en traditioneel het domein zijn van mannen. In deze structuren is het voor de vrouwen vaak moeilijk om de arbeid en zorg te combineren (zie ook hoofdstuk 4).
Ontbreken van maatwerk Deze barrière is vooral verbonden met de verhouding tussen werknemers en werkgevers en de communicatie tussen deze twee partijen. De discussie tussen de toppen van de sociale partners is al lang aan de slag en de uitslagen van deze discussies moeten vervolgens verankerd 91
Discussie voorbij. Eindrapport Taskforce DeeltijdPlus. Hoofdstuk 2. Download: http://www.taskforcedeeltijdplus.nl/download/document/werknemers/231/bekijk/, 03-04-2010 92
Plantenga J. (2010). ‘We moeten uit de deeltijdklem’. SER magazine, februari 2010
53
worden in zowel collectieve als individuele regelingen van werknemers. Er moet meer aandacht worden geschonken aan de combinatie arbeid en zorg.
Traditionele rollenpatronen De opvattingen over het werken van vrouwen respectievelijk van moeders in Nederland zijn nog steeds vrijwel traditioneel: tot de voornaamste taken van een vrouw behoren nog steeds zorg voor de kinderen, mantelzorg en huishoudelijke taken. Het wordt dus als volstrekt normaal beschouwd dat de vrouw in deeltijd werkt. Het is ook geen uitzondering dat het niet acceptabel is (voor de vrouwen zelf!) als de vrouw niet zelf voor haar kind zorgt en bijvoorbeeld van kinderopvang gebruikt maakt. Maar niet iedereen beseft dat het in deeltijd werken grote gevolgen op de loopbaan en de financiële situatie van de vrouwen heeft als ze bijvoorbeeld scheiden of als hun partner ontslagen wordt. In veel verschillende publicaties inclusief het eindrapport Taskforce DeeltijdPlus worden adviezen en aanbevelingen genoemd die tot een betere aanpak van deze problematiek zouden kunnen helpen: -
flexibilisering
van
arbeidstijden
(zelfroosteren)
en
arbeidsplaatsen
(bijvoorbeeld het gebruikmaken van ‘satellietwerkplaatsen’93, thuiswerken) -
flexibele werktijden ook wettelijk regelen
-
kinderopvang van betere kwaliteit
-
betere aansluiting van school en opvang, bij voorkeur op een locatie
-
regeling buitenschoolse opvang, ook tijdens de vakanties
-
aannemen van fiscale maatregelen die zouden verzekeren dat het meer werken ook meer loont
-
verlengen zwangerschaps- en bevallingsverlof
-
onderzoeken of het mogelijk is betaalde ouderschapsverlof te financieren
-
aanpassing openingstijden openbare en commerciële voorzieningen
-
personeelsbeleid op maat – de arbeidsduur in bepaalde levensfases flexibel kunnen aanpassen
-
meer aandacht voor vrouwen binnen het personeelsbeleid – begeleiden van jonge talenten door coaches, meer aandacht voor ambities van vrouwen en gezamenlijke zoeken naar oplossingen
93
Plantenga J. (2010). ‘We moeten uit de deeltijdklem’. SER magazine, februari 2010
54
-
bij een vacature voorkeur geven aan de uitbreiding van arbeidsduur van de in deeltijd werkende werknemers dan een nieuwe werknemer aan te nemen, etc.
Het moet echter gezegd worden dat geen van deze oplossingen eenvoudig toepasbaar is en de verhoging van de arbeidsduur van vrouwen echt structurele veranderingen en vooral veranderingen in de manier van denken over arbeid en zorg vereist. Maar aan de andere kant lijken deze doelstellingen met het oog op de Nederlandse traditie van consensusmodel niet onhaalbaar.
55
4.
Horizontale en verticale segregatie op de arbeidsmarkt
Nederlandse vrouwen behoren tot de best opgeleide vrouwen ter wereld. In het hoger onderwijs doen ze het zelfs beter dan Nederlandse mannen. Maar hoewel ze vaak ook vrij ambitieus zijn, bekleden ze nog steeds maar zelden leidinggevende functies. Dit fenomeen werd voor het eerst in de jaren tachtig van de twintigste eeuw in de Verenigde Staten beschreven en kreeg de metaforische naam het ‘glazen plafond’.94 Met deze metafoor probeerde men aan te duiden dat de doorstroom van vrouwen naar hogere functies binnen een organisatie of een bedrijf wel principieel mogelijk is maar tegelijkertijd door een ‘glazen’, op het eerste gezicht onzichtbare barrière belemmerd wordt. Dit verschijnsel wordt ook wel de verticale segregatie genoemd. Daarnaast bestaat ook de horizontale segregatie op de arbeidsmarkt die net zo metaforisch de ‘glazen muur’ wordt genoemd. In dit geval gaat het niet om het verschil tussen posities van mannen en vrouwen binnen een hiërarchische structuur van een bedrijf maar om het aandeel mannen of vrouwen die in een bepaalde sector of vak werkzaam zijn. Bij de glazen muur denkt men aan de begrippen als mannenberoepen en vrouwenberoepen. Sommigen beweren dat er werkelijk verschil bestaat tussen beroepen die beter ‘geschikt’ zijn voor vrouwen en voor mannen en dat het schadelijk is om dit ‘natuurlijke’ evenwicht te verstoren. Maar als men zich echt verdiept in de redenen waarom deze segregatie is ontstaan en welke gevolgen die heeft, moet men constateren dat dit fenomeen geen zwart-wit onderwerp is.
4.1
Horizontale segregatie – de glazen muur
De horizontale segregatie ofwel de beroepssegregatie is in Nederland groter dan in de meeste Europese landen. Net zoals in Zweden werkt 71% van alle werkende vrouwen in Nederland in de top zes sectoren waarin de meeste vrouwelijke werkgevers werkzaam zijn (gezondheid & zorg,
detailhandel,
hotels&restaurants).
95
onderwijs,
publieke
administratie,
ondernemerschap,
Dit wijst op een geringe diversiteit op de Nederlandse arbeidsmarkt.
Deels kan dit aan het veelvuldige deeltijdwerk toegeschreven worden maar het is slechts een stukje van het mozaïek. In dit hoofdstuk gaan we kijken welke andere oorzaken de dikke Nederlandse glazen muur deden ontstaan, in welke sectoren deze muur het dikst is en 94
Zie: http://nl.wikipedia.org/wiki/Glazen_plafond, download: 20-04-2010
95
Franco A. (2007). The concentration of men en women in sectors of aktivity. Eurostat 2007. Download: http://epp.eurostat.ec.europa.eu/cache/ITY_OFFPUB/KS-SF-07-053/EN/KS-SF-07-053-EN.PDF, 06-04-2010
56
voornamelijk welke gevolgen deze segregatie heeft en hoe deze problematiek kan worden aangepakt.
4.1.2 Mannen- en vrouwensectoren Het is natuurlijk geen toeval dat de sectoren waarin vrouwen het meest worden geconcentreerd ook heel vaak op deeltijdarbeid afgestemd zijn. De meest ‘vrouwelijke’ sector in Nederland is traditioneel de gezondheids- en welzijnszorg. In 2007 vormden vrouwen 82% van alle in deze sector werkzame personen. Op de tweede plaats staat het onderwijs met 61%. Gezien de opkomende vergrijzing en het feit dat de in het onderwijs werkzame mannen gemiddeld ouder zijn dan vrouwen, is het wel te verwachten dat het onderwijs verdere feminisering zal ondergaan. Het aantal vrouwen dat het onderwijs instroomt, stijgt bovendien elk jaar.96 Aan de andere kant kunnen we zien dat tot de sterk ‘masculiene’ sectoren vooral bouwnijverheid, winning van delfstoffen of industrie behoren (zie figuur 4.1). Figuur 4.1 Aandeel vrouwen en mannen naar beroepssector, 2007
97
In het algemeen wordt de aanduiding mannen- of vrouwenberoep niet precies aan de aard van de met het desbetreffende beroep verbonden werkzaamheden gekoppeld maar gewoon aan het percentage vrouwen of mannen die dit beroep uitoefenen. Als er bijvoorbeeld meer dan 80% mannen in een beroep werkzaam zijn, dan is er wel sprake van een mannenberoep. De 96
Bruggink, J.-W. (2008). Vergrijzing van bedrijfstakken en beroepen. In: Sociaaleconomische trends 2008. SCP
97
E-quality. Kenniscentrum voor emancipatie, gezin en diversiteit (2009). Factsheet vrouwen in mannenwerelden.
57
vrouwenberoepen en mannenberoepen kunnen namelijk in de loop van de tijd volstrekt veranderen (als voorbeeld kan de feminisering van de posterijen dienen die zowel in Nederland als in Tsjechië plaatsvond).
4.1.3 Redenen om de glazen muur door te breken Naast de algemene rechtvaardigheid en daarmee gaande recht op en mogelijkheid van een vrije beroepskeuze zijn er nog een aantal andere argumenten om de diversiteit in de verschillende sectoren te ondersteunen. Ten eerste blijven door de grote beroepssegregatie veel talenten onbenut. Daarbij wordt niet alleen aan vrouwen gedacht maar ook aan mannen die misschien bijzondere kwaliteiten hebben om in een ‘vrouwenberoep’ te slagen en zich te ontplooien. Met de diversiteit in het personeelsbestand kunnen de werkgevers meer kwaliteit behalen.98 Een heel sterke argument is de onevenredige beloning onder de verschillende sectoren. Kortom gezegd – werknemers in de mannensectoren verdienen meer dan werknemers in vrouwensectoren. Het tegenargument dat het werk in de mannensectoren ook meestal zwaarder is, kan slechts gedeeltelijk geaccepteerd worden. Naar de uitslagen van de Enquête Beroepsbevolking (EBB) 2007 worden juist de door de vrouwen verrichte verzorgende beroepen als meest bezwaarlijk ervaren als het om de combinatie van hoge werkdruk en fysiek zwaar werk gaat.99 Diversiteit is ook economisch gunstig. Met de toenemende vergrijzing zal ook de vraag naar werknemers stijgen om de tekorten in bètaberoepen en technische beroepen op te vangen.
4.1.4 Wortels van de beroepssegregatie Bij het ontstaan van de beroepssegregatie speelden de traditionele levenslooppatronen van mannen en vrouwen een belangrijke rol. Tot de algemene verspreiding van het vrouwenwerk (ongeveer vanaf de helft van de twintigste eeuw) werd het leven van mannen gekenmerkt door drie fasen: leren – werken – rusten, terwijl het leven van vrouwen werd gekenmerkt
98
E-quality. Kenniscentrum voor emancipatie, gezin en diversiteit (2009). Factsheet vrouwen in mannenwerelden. 99
Kösters L. (2008). Verzorgende beroepen psychisch en fysiek zwaar belastend. In: Sociaaleconomische trends 2008. SCP
58
door: leren – zorgen – rusten.100 Als een vrouw eens werkte – voor het huwelijk of als ze alleenstaande was, dan was het in beroepen die algemeen als ‘vrouwelijk’ acceptabel waren. Bijvoorbeeld waren dat banen in het onderwijs, de zorg en de verpleging. Deze levenspatronen werden dan van moeder op dochter overgedragen. Maar dat is tot nu toe het geval dat de opvoeding natuurlijk een belangrijke rol bij de beroepskeuze speelt. Maar waarom werd (en nog steeds wordt) bijvoorbeeld juist de gezondheidszorg als meer geschikt voor vrouwen beschouwd dan andere sectoren? Vandaag wordt deze traditionele beroepenscheiding aan de hand van de theorie van het menselijk kapitaal geïnterpreteerd.101 Volgens deze theorie kiezen mensen in hun eerste levensfase voor onderwijs waarvan ze verwachten dat deze gedurende hun leven het meest zal opbrengen en voor hen het meest bruikbaar zal zijn. Dat kan de eerste reden zijn waarom vrouwen bijvoorbeeld zo vaak voor een opleiding op het terrein van zorg kiezen, want zij kunnen wel verwachten dat zij een grote deel van hun leven aan onbetaalde zorg zullen besteden. Daarnaast kan de productieve kennis en vaardigheden van mensen, hun menselijk kapitaal dus, na het betreden van de arbeidsmarkt of groeien of afbreken. Om de afbraak en de waardevermindering van het menselijk kapitaal te voorkomen moet men zijn vaardigheden en vakkundigheid voortdurend onderhouden en uitbreiden. Aangezien vrouwen vanwege kinderen veel vaker met het werk stoppen, kiezen ze logischerwijs voor beroepen en functies, waar de kennis en vaardigheden sterk aan de persoon gekoppeld zijn en hun waardevermindering beperkt is. Bijvoorbeeld een docente Engels die voor vijf jaar haar baan onderbreekt, kan op het terrein van de taal en de letterkunde een stukje gemakkelijker bijblijven dan bijvoorbeeld een technicus van een kerncentrale op het terrein van nieuwe installaties en technologieën. Er moet echter geconstateerd worden dat deze reden oorspronkelijk wel een belangrijke rol speelde maar op de huidige arbeidsmarkt is het verschil tussen mannen- en vrouwenberoepen in dit opzicht aan het afnemen. De doorlopende bij- en omscholing wordt in alle sectoren en beroepen gewoon en bijvoorbeeld vrouwen in de gezondheidszorg moeten met de moderne technische uitrusting kunnen omgaan.
100
Sap J., J. Schippers (2005). Moderne levenslopen bieden kans op doorbreken beroepssegregatie. In: De Glazen muur. Vijf essays over nut en noodzaak van het doorbreken van de schotten tussen vrouwen- en mannenberoepen. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, november 2009
101
Ibid.
59
De beroepssegregatie wordt daarnaast door een reeks sociologische en economische achtergronden beïnvloed. Daarbij kan men aan de zogenaamde ‘wet van Sullerot’102 denken die stelt dat hoe meer vrouwen in een beroep werken hoe minder aanzien dit beroep heeft en het ook financieel minder gewaardeerd wordt. Dat maakt de vrouwenberoepen voor mannen weinig aantrekkelijk. Aan de andere kant missen vrouwen bij de mannenberoepen flexibiliteit qua werktijden en andere voorwaarden die hun werk en zorg voor de kinderen vergemakkelijken.
4.1.5 De muur begint in het onderwijs Het onderwijsemancipatiebeleid heeft al een belangrijk doel behaald – de achterstand van meisjes achter jongens in het onderwijs werd meer dan ingehaald. Meisjes kiezen zelfs vaker voor een hogere opleiding, en behalen daar sneller en vaker de eindstreep dan jongens. Het onderwijsniveau van de vrouwelijke beroepsbevolking jonger dan 35 jaar is hoger dan dat van mannen.103
Maar de beroepenscheiding tussen vrouwen en mannen vermindert nauwelijks. Meisjes kiezen nog steeds veel vaker voor een vakkenpakket gericht op welzijn en zorg, jongens voor natuur en techniek. Het onderwijsemancipatiebeleid is dus in de afgelopen jaren voornamelijk gericht op de opleidingsrichting van meisjes en jongens, want de beroepssegregatie op de arbeidsmarkt heeft uiteraard haar wortels in het onderwijs. In de laatste emancipatienota wordt gesteld: ‘het technische talent van meisjes en het verzorgende talent van jongens worden minder opgemerkt, minder gewaardeerd en minder aangemoedigd’.104 Daarom heeft de overheid onder andere initiatieven bijvoorbeeld de Platform Bèta en Techniek105 ingesteld met als doel om de uitstroom van de Bèta-studenten te verhogen, met name meisjes. Deze en vergelijkbare activiteiten hebben meestal een beperkte impact, hoewel het aantal meisjes in technische en natuurvakken in het voortgezet onderwijs (VO) en in het middelbaar beroepsonderwijs (MBO) vanaf 2001/2002 wel gestegen is (zie figuur 4.2).
102
Zie: http://www.arbeidinbeeld.be/ZienWerken/Resultaten/Beschouwingen.htm#schrik, download: 05-05-2010
103
Merens A., B. Hermans (2009). Emancipatiemonitor 2008, p. 46. SCP en CBS, Den Haag 2009
104
Meer kansen voor vrouwen. Emancipatiebeleid 2008-2011.
105
Voor meer informatie zie: http://www.platformbetatechniek.nl/, download: 16-04-2010
60
Figuur 4.2 Aandeel meisjes in VO en MBO dat voor techniek/natuur kiest
106
Zowel in het hoger beroepsonderwijs (HBO) en wetenschappelijk onderwijs (WO) is het aandeel vrouwelijke studenten in de richting gezondheidszorg en welzijn en onderwijs groot (zie figuur 4.3 en 4.4). Vanaf begin jaren negentig is er weinig aan veranderd. Figuur 4.3 Aandeel vrouwen in het HBO, naar studierichting, 1990-2007 (in procenten)
106
107
E-quality. Kenniscentrum voor emancipatie, gezin en diversiteit (2009). Factsheet vrouwen in mannenwerelden.
107
Merens A., B. Hermans (2009). Emancipatiemonitor 2008, p. 57. SCP en CBS, Den Haag 2009
61
Vanaf de jaren negentig steeg het aandeel vrouwelijke studenten in het hoger beroepsonderwijs aanzienlijk in de landbouw en diergeneeskunde. Daarentegen kiezen tegenwoordig zelfs minder meisjes dan begin jaren negentig voor een opleiding op het gebied van natuurwettenschappen, wiskunde en informatica. Met het teruglopende aantal vrouwelijke studenten hebben ook vakken als taalwetenschap, geschiedenis en kunst te maken. Het verschil in studiekeuze tussen vrouwen en mannen is in het wetenschappelijk onderwijs wat kleiner dan in het hoger beroepsonderwijs. Ook in het WO steeg vanaf jaren negentig het aandeel vrouwen dat voor de studie landbouw en diergeneeskunde koos behoorlijk. Ook het aantal vrouwelijke studenten van sociale wetenschappen, bedrijfskunde en rechten kent een toenemende trend. Aan de andere kant zijn er tegenwoordig minder jonge vrouwen die een studie op het gebied van persoonlijke dienstverlening, vervoer en veiligheid kiezen. Figuur 4.3 Aandeel vrouwen in het WO, naar studierichting, 1990-2007 (in procenten)
108
Merens A., B. Hermans (2009). Emancipatiemonitor 2008, p. 58. SCP en CBS, Den Haag 2009
62
108
4.1.6 Mogelijke oplossingen van de horizontale segregatie De beroepenscheiding tussen mannen en vrouwen is net als andere sociaal-economische vraagstukken niet gemakkelijk om op te lossen. Er wordt soms benadrukt dat het doorbreken van de glazen muur niet als een doel moet worden gezien maar als een middel om tot een betere positie van vrouwen op de arbeidsmarkt te komen. Dus om meer keuzemogelijkheden te scheppen en betere beloning aan vrouwen toegankelijk te maken.109 Naast een algemeen maatschappelijk debat en wetenschappelijk onderzoek is het belangrijk om de horizontale segregatie bij de wortels pakken – bij het onderwijs dus. Uit recente onderzoeken blijkt dat de vrouwelijke en mannelijke hersenen inderdaad anders zijn en anders ook werken. Maar dat betekent niet dat vrouwen minder talent voor wiskunde of natuurwetenschappen hebben, wat tot nu toe vaak een vooroordeel was. Integendeel, Amerikaanse onderzoekers hebben vastgesteld dat meisjes net zo goed als jongens in wiskunde presteren als ze maar genoeg zelfvertrouwen hebben. Verder is het belangrijk dat meisjes vrouwelijke rolmodellen hebben en dat de methodieken aan hen wordt aangepast.110 Deze uitslagen worden door een ander onderzoek bevestigd. In dit onderzoek wordt geconstateerd dat het feit of mannen beter in de wiskunde zijn, door cultuur wordt bepaald. In landen waar vrouwen en mannen gelijke kansen hebben (bijvoorbeeld IJsland, Noorwegen, Zweden) scoorden meisjes en jongens op een wiskundetest even goed. Aan de andere kant in de landen waar de ongelijkheden tussen vrouwen en mannen groot zijn, scoorden jongens veel beter (bijvoorbeeld Turkije).111 Als de mogelijke oplossingen kunnen we dus noemen112: -
schoolboeken en methodieken aanpassen
-
exacte vakken op middelbare scholen verplicht stellen
-
docenten trainen
-
vrouwelijke rolmodellen op het gebied van exacte vakken inzetten
109
Sap J., J. Schippers (2005). Moderne levenslopen bieden kans op doorbreken beroepssegregatie. In: De Glazen muur. Vijf essays over nut en noodzaak van het doorbreken van de schotten tussen vrouwen- en mannenberoepen. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, november 2009
110
Zie: http://digiweb.ihned.cz/c1-40003170-divky-jsou-v-matematice-stejne-dobre-jako-chlapci-chybi-jim-jensebeduvera, download: 28-04-2010 111
Zie: http://www.bewustgezonder.nl/page/1672/cultuur-bepaalt-of-mannen-beter-zijn-in-wiskunde-danvrouwen.html, download: 28-04-2010 112
E-quality. Kenniscentrum voor emancipatie, gezin en diversiteit (2009). Factsheet vrouwen in mannenwerelden
63
-
meisjes en jongens stimuleren om ook voor niet-stereotype vakken te kiezen
-
samenwerking tussen onderwijs en bedrijfsleven ondersteunen om meer meisjes in de technische banen te krijgen.
4.2
Verticale segregatie – het glazen plafond
De verticale segregatie, zoals in de inleiding van dit hoofdstuk al gezegd, is een term waarmee het onevenredige aandeel mannen en vrouwen in leidinggevende en topfuncties wordt aangeduid. Daarbij wordt niet alleen aan de managementfuncties binnen een bedrijf gedacht maar ook aan de hogere posities in het kader van het onderwijs, de gezondheidszorg en andere gebieden die met de maatschappelijke besluitvorming te maken hebben zoals het openbaar bestuur. Hoewel het aantal vrouwen in de managementfuncties in de afgelopen jaren wel gestegen is – van 21% in 2004 naar 26% in 2007113 – kan men nog steeds spreken over ondervertegenwoordiging van vrouwen in hogere managementfuncties. De doorstroom van de vrouwen naar de topfuncties in het bedrijfsleven neemt dus ondanks verschillende projecten en inspanningen van het kabinet en diverse maatschappelijke organisaties maar langzaam toe. De gedachte om meer vrouwen op de besluitvormende posities te hebben is tegelijkertijd niet alleen maar een andere emancipatiedoelstelling van het kabinet of een poging om de Europese streefcijfers te behalen. Uit peilingen blijkt dat 60% Nederlandse vrouwen en 42% Nederlandse mannen vinden dat het aandeel van vrouwen in topfuncties in de komende vijf jaar minstens zou moeten verdubbelen.114
4.2.1 Het ontstaan van het glazen plafond Om te verduidelijken hoe de verticale segregatie ontstaat, kan men in principe twee belangrijke standpunten onderscheiden die tegen elkaar staan. Het eerste standpunt kunnen we min of meer in de uitspraak “het ligt aan het (mannelijke) systeem” samenvatten, het tweede standpunt zegt ongeveer “het ligt aan de vrouwen zelf”.
113
Merens A., B. Hermans (2009). Emancipatiemonitor 2008, p. 195. SCP en CBS, Den Haag 2009
114
Ibid. p. 216
64
Het ligt aan het (mannelijke) systeem Het eerste standpunt is met de stelling gebonden dat het doorstroom van vrouwen naar hogere functies vooral door verschillende stereotype beelden en vooroordelen belemmerd wordt.115 Veel mensen – niet alleen mannen maar ook vrouwen associëren een manager nog steeds met een man die bovendien de zogenaamde masculiene eigenschappen vertoont. Deze eigenschappen zoals assertiviteit of bereidheid om risico’s te nemen komen overeen met het taakgerichte leiderschap. Vrouwen worden vaker verbonden met het mensgerichte leiderschap dat nog steeds minder wordt gewaardeerd. Er wordt niet alleen aan de vrouwelijke leidinggevende eigenschappen minder waarde toegeschreven. Uit verschillende onderzoeken blijkt dat bij zowel mannen als vrouwen een onbewust vooroordeel heerst: mannen zijn gewoon beter dan vrouwen.116 Nederlandse vrouwen bevinden zich bovendien vaak onder druk van hun vrienden, familieleden maar ook hun bazen die vinden dat een vrouw eerder bij haar kinderen moet zijn dan een topfunctie bekleden. Ook al wordt een vrouw op een topfunctie benoemd, is het nog niet zeker dat ze het glazen plafond doorbrak. Binnen de mannenstructuren en het bedrijfshiërarchie voelen vrouwen zich vaak onzeker en snel teleurgesteld want ze hebben veel meer erkenning nodig dan hun mannelijke collega’s. En deze erkenning krijgen ze niet, hoewel ze zich vaak op een of andere manier moeten “bewijzen” en daardoor meer ingewikkelde taken krijgen. Geconfronteerd met dit systeem haken veel vrouwen na een tijd in een topfunctie af.
Het ligt aan de vrouwen zelf Het tweede standpunt is daartegenover gebaseerd op de opvatting dat het aan de vrouwen zelf ligt dat ze in de topfuncties ondervertegenwoordigd zijn. Deze opvatting gaat voornamelijk van het feit uit dat vrouwen in Nederland zo sterk aan de deeltijdarbeid hechten. Aangezien Nederlandse vrouwen officieel gelijke rechten en kansen als mannen hebben en gemiddeld zelfs beter opgeleid dan mannen zijn wordt het verblijven op de lagere posities als hun eigen
115
Stoker J.I. (2007). Sekse en leiderschap. Over het feminiene voordeel en het masculiene vooroordeel. Download: http://www.management-development.com/uploads/790/Artikel_van_Janka_Stoker.pdf, 28-01-2010
116
Rijswijk E.van (2007). Iedereen vindt mannen beter. Download: http://www.meyermonitor.com/news/Iedereen%20vindt%20mannen%20beter.pdf, 03-05-2010
65
wil beschouwd. De conclusie is dus dat vrouwen ervoor bewust kiezen om naar de top niet door te stoten.117
4.2.2 Leidinggevenden In de afgelopen jaren worden niet alleen onderzoeken naar de samenstelling van het hogere management verricht, dus de echte top van een bedrijf, maar ook naar het aantal mannen en vrouwen in de zogenaamde leidinggevende functies. In de groep leidinggevenden worden dus niet alleen de hogere en wetenschappelijke managers inbegrepen maar ook mensen die zich op een ander niveau met leidinggeven bezighouden of die aan relatief klein aantal medewerkers leidinggeven. Dat zijn bijvoorbeeld projectleiders, bedrijfshoofden of supervisors. 118 De leidinggevenden vormen ongeveer 14% van de werkzame beroepsbevolking. Er worden drie soorten leidinggevende functies onderscheiden – leiding aan 5-9 personen, 10-19 personen en 20 personen of meer. Verhoudingsgewijs zijn er, niet bijzonder verrassend, veel meer leidinggevende mannen dan vrouwen. In 2007 gaf bijna een op de vijf werkzame mannen leiding, terwijl dat bij vrouwen bijna een op de tien was waarbij de meerderheid leidinggevende vrouwen tot de eerste groep (leiding geven aan 5-9 personen) behoort.119 Het kleine aantal leidinggevende vrouwen is onder anderen ongetwijfeld toe te schrijven aan de Nederlandse veelvuldige deeltijdarbeid. Het in deeltijd werken biedt aan de vrouwen namelijk weinig kans op promotie en dus weinig kans om naar een topfunctie door te stoten.
Leidinggevenden naar bedrijfstak De graad van de verticale segregatie verschilt uiteraard per afzonderlijke bedrijfstak. Toch moet er geconstateerd worden dat in alle bedrijfstakken het aandeel leidinggevende mannen groter is dan het aandeel leidinggevende vrouwen (zie figuur 4.5). Dat is niet echt verbazingwekkend in de industriële sector of in de bouwnijverheid – de traditionele mannensectoren waar relatief weinig vrouwen werkzaam zijn.120 Maar het glazen plafond blijft dik ook in de sectoren die traditioneel tot de vrouwensectoren behoren zoals het onderwijs of de gezond117
Zie: http://www.nrc.nl/opinie/article2373974.ece/Quotum_voor_topvrouwen_is_volstrekt_onnodig, download: 13-03-2010 118
Merens A., B. Hermans (2009). Emancipatiemonitor 2008, p. 198. SCP en CBS, Den Haag 2009
119
Visschers A., Riele S. te (2008). Mannen geven veel vaker leiding dan vrouwen. In: Sociaaleconomische trends, 4e kwartaal 2008. CBS 2008 120
Zie ook: http://www.volkskrant.nl/economie/article1279367.ece/Glazen_plafond_het_dikst_in_industrie, download: 13-03-2010
66
heidszorg. Verhoudingsgewijs zijn er tamelijk veel leidinggevende vrouwen in de bedrijfstak vervoer en communicatie. Daartegenover staan de financiële instellingen waar ongeveer evenveel mannen als vrouwen werken maar het aandeel leidinggevenden vrouwen lager ligt. Figuur 4.5 Aandeel leidinggevenden in de werkzame beroepsbevolking naar bedrijfstak en geslacht, 2007
121
Leidinggevenden naar leeftijd Het is ook interessant om te kijken hoe de loopbaan en eventuele promotie aan de leeftijd gekoppeld is bij vrouwen en bij mannen. Uit onderzoeken blijkt dat in alle leeftijdsgroepen mannen vaker leiding geven dan vrouwen. Het aandeel leidinggevende vrouwen is relatief vergelijkbaar met het aandeel leidinggevende mannen alleen in de groep jonge mensen (15-24 jaar). Daarna wordt het verschil tussen mannen en vrouwen groter en vanaf 30 jaar leeftijd blijft het aandeel leidinggevende vrouwen op ongeveer 10% steken. Dat heeft duidelijk te maken met het feit dat vrouwen met de komst van kinderen vaak minder gaan werken.
121
Visschers A., Riele S. te (2008). Mannen geven veel vaker leiding dan vrouwen. In: Sociaaleconomische trends, 4e kwartaal 2008. CBS 2008
67
Aan de andere kant stijgt aandeel leidinggevende mannen progressief met hun leeftijd – de meeste ‘leiders’ vindt men in de leeftijdsgroep van 40-54 jaar. Daardoor zijn de verschillen tussen het aandeel leidinggevende mannen en vrouwen zo groot (zie figuur 4.6). Figuur 4.6 Aandeel leidinggevenden in de werkzame beroepsbevolking naar leeftijd en geslacht, 2007
122
4.2.3 Topvrouwen in het bedrijfsleven Er moeten meer vrouwen aan de top van de bedrijven komen. Dat is iets wat zich niet alleen het kabinet maar ook andere maatschappelijke organisaties als doel stellen. Maar het is tegelijkertijd essentieel om eerlijk de vraag te beantwoorden of het werkelijk nuttig is om meer vrouwen in het hogere management te hebben. In verband met de horizontale segregatie werd al de personeelsdiversiteit besproken die ook hier van toepassing is. Maar dat gaat de grote meerderheid managers slechts overtuigen om een helft van hun posten aan hun vrouwelijke collega’s te toevertrouwen. Als dat geen flinke resultaten brengt, “waarom zou iemand dan zijn prima draaiende management opschudden met de komst van een clubje dames”?123 Maar de resultaten zijn er wel. In de Verenigde Staten werd al in 2004 een onderzoek uitgevoerd waaruit blijkt dat de bedrijven met minstens 30% vrouwen in de top veel beter
122
Visschers A., Riele S. te (2008). Mannen geven veel vaker leiding dan vrouwen. In: Sociaaleconomische trends, 4e kwartaal 2008. CBS 2008 123
Rijswijk E.van (2007). Iedereen vindt mannen beter. Download: http://www.meyermonitor.com/news/Iedereen%20vindt%20mannen%20beter.pdf, 03-05-2010
68
presteren dan bedrijven met weinig of geen vrouwen in de top.124 Deze bevindingen worden ook door een Europees onderzoek uit 2007 bevestigd. Toch was in 2007 het aandeel van topvrouwen in de 100 grootste Nederlandse bedrijven slechts 7%. Op die manier kost het glazen plafond volgens het Ministerie van Financiën jaarlijks 8 tot 9 miljard euro. 125 Vrouwen in topfuncties naar bedrijfstak Onder de topfunctie van een bedrijf verstaat men een positie in de raad van bestuur (vergelijkbaar met de Tsjechische “představenstvo” ofwel “správní rada”) of in de raad van commissarissen (vergelijkbaar met de Tsjechische “dozorčí rada”). Het aandeel vrouwen in de topfuncties is vergelijkbaar met het aandeel leidinggevende vrouwen in de werkzame beroepsbevolking. Ook in verband met de topfuncties is het glazen plafond het dikst in de industrie en de financiële dienstverlening (zie tabel 4.1). Aan de andere kant lukt het aan relatief veel vrouwen (10%) naar de topfuncties door te dringen in de sector zakelijke dienstverlening. Vrij hoog is ook het aandeel van vrouwen in de raden van commissarissen in de sector vervoer, opslag en communicatie. In de raden van bestuur van deze bedrijven zitten integendeel het minst vrouwen van alle bedrijfstakken. Tabel 4.1 Aandeel vrouwen in raden van bestuur en raden van commissarissen van de grootste 500 Nederlandse bedrijven per bedrijfstak, 2007 (in absolute aantallen en in procenten)
124
126
Merens A., B. Hermans (2009). Emancipatiemonitor 2008, p. 203. SCP en CBS, Den Haag 2009
125
Zie: http://extra.volkskrant.nl/opinie/artikel/show/id/3664/Topvrouw_beter_dan_je_denkt!, download: 03-052010 126
Merens A., B. Hermans (2009). Emancipatiemonitor 2008, p. 204. SCP en CBS, Den Haag 2009
69
4.2.4 Mogelijke oplossingen van de verticale segregatie Net als bij de horizontale segregatie doet zich ook hier de vraag voor: hoe kan men het glazen plafond doorbreken? En net als bij de glazen muur bestaat er mogelijkheden hoe dit maatschappelijke vraagstuk aan te pakken hoewel het invoeren van deze oplossingen in de praktijk niet moeiteloos zal verlopen. Op dit gebied zijn er al een aantal initiatieven genomen. Bijvoorbeeld de door een aantal prominenten uit het bedrijfsleven en de overheid gevormde groep “Ambassadeursnetwerk”die vanaf 2001 het doorstromen van vrouwen naar de topfuncties bevordert.127 Een ander interessant initiatief is het “Charter Talent naar de Top” dat bedacht en gerealiseerd werd in samenwerking tussen werkgeversorganisaties, vakbonden, de SER en vertegenwoordigers van bedrijven, het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en het Ministerie van Economische Zaken.128 Dit charter werd in mei 2008 door 47 bedrijven ondertekend. In dit charter verbonden zich deze bedrijven om zich aan concrete doelstellingen te houden en een plan van aanpak te formuleren in verband met het vergroten van het aandeel vrouwen in de topfuncties. Het naleven van deze plannen en doelstellingen wordt door de in november 2008 geïnstalleerde Commissie Monitoring Talent naar de Top gecontroleerd.129 Dit initiatief lijkt echt in de goede richting uit te gaan want tegenwoordig telt het aantal ondertekenaars van dit charter 137 Nederlandse bedrijven.130 Een veel besproken mogelijkheid om het aandeel vrouwen in de topfuncties te vergroten is een wettelijk quotum. Op die manier zou het voor de bedrijven verplicht zijn om minimaal 40% van hun topfuncties door vrouwen te laten vervullen. Maar deze optie heeft zowel onder mannen als onder vrouwen veel tegenstanders die erop wijzen dat door een quotum andere dieperliggende problemen worden overgeslagen.131 De instroom van vrouwen naar de topfuncties betekent namelijk niet dat de mannelijke bedrijfsorganisatie zich automatisch gaat aanpassen. Het quotum zou het werkelijke doorbreken van het glazen plafond zelfs kunnen tegenwerken want met zulke snelle oplossingen blijven de structuren van binnen onveranderd.
127
Voor meer informatie zie: http://www.ambassadeursnetwerk.nl/, download: 18-04-2010
128
Voor meer informatie zie: http://www.talentnaardetop.nl/Home.htm, download: 31-04-2010
129
Merens A., B. Hermans (2009). Emancipatiemonitor 2008, p. 193. SCP en CBS, Den Haag 2009
130
De volledige lijst van de aan dit initiatief participerende bedrijven is te vinden op: http://www.talentnaardetop.nl/Charter/Ondertekenaars.htm, download: 31-04-2010 131
http://www.trouw.nl/opinie/podium/article2925919.ece/De_vrouw_als_kat_in__rsquo_t_hondenhok__.html, download: 30-04-2010
70
Bovendien zouden de vrouwen waarschijnlijk met weerstand en wantrouwen van hun werkgevers en collega’s te maken hebben. Hun kwaliteiten zouden in de licht van positieve discriminatie betwijfeld worden. Veel deskundigen en vrouwelijke organisaties pleiten eerder dan voor een quotum voor betere omstandigheden voor werkende vrouwen, zoals flexibele werktijden.132 Want met een topfunctie gaat normaal gezien een langere arbeidsduur gepaard en op die manier zouden vrouwen hun arbeidsduur gemakkelijker kunnen uitbreiden. In het algemeen is het dus belangrijk om de cultuur- en mentaliteitsverandering binnen de concrete bedrijven te bevorderen. Daarvoor zouden bijvoorbeeld volgende maatregelen kunnen dienen:133 -
de betrokkenheid van het topmanagement bij deze problematiek te ondersteunen en zichtbaar te maken;
-
trainingen en workshops voor leidinggevenden over diversiteit en vooroordelen over mannen en vrouwen te organiseren;
-
mentoring en coaching van vrouwen te verzorgen om met de mannencultuur te kunnen omgaan.
132
Zie: http://www.nrc.nl/opinie/article2373974.ece/Quotum_voor_topvrouwen_is_volstrekt_onnodig, download: 13-03-2010 133
Henderikse W., F. Hentenaar, S. Schalkwijk (2006). Ambassadeursnetwerk gevolgd. Een evaluatieonderzoek naar de effecten van het beleidsinstrument ‘Ambassadeursnetwerk Doorbreken Glazen Plafond, p. 20. Utrecht 2006
71
5.
Conclusie
De arbeidspositie van vrouwen in Nederland is in veel opzichten heel specifiek. Het gaat hierbij vooral om het deeltijdwerk dat een diepgeworteld en algemeen geaccepteerd onderdeel van de Nederlandse samenleving is. In de loop van de tweede helft van de twintigste eeuw is men geheel vanzelfsprekend van het kostwinnersmodel naar het anderhalfverdienersmodel overgegaan. Dat werd mede veroorzaakt door de traditionele opvattingen over vrouwen. Volgens deze opvattingen verricht de vrouw alle huishoudelijke taken en verzorgt de opvoeding van kinderen omdat ze daar meer voor geschikt is dan de man of een juffrouw in de kinderopvang. Daarnaast is het gewoon geworden dat de vrouw een steentje in het gezinsbudget bijdraagt door een deeltijdbaan te hebben. Behalve de traditionele rollenverdeling tussen mannen en vrouwen heeft de overheid bij de ontwikkeling van de deeltijdarbeid in Nederland een belangrijke rol gespeeld. Dankzij de wetgeving zijn de rechten van de deeltijdwerknemers gelijk aan die van de voltijdwerknemers. Op de eerste zicht is Nederland een paradijs voor werkende moeders die zonder problemen minder uren per week kunnen gaan werken als hun kinderen klein zijn. Maar in werkelijkheid vormen de moeders met kleine en jonge kinderen slechts 40% van de groep in deeltijd werkende vrouwen.134 De meerderheid vrouwen met een deeltijdbaan vormen vrouwen die ouder dan 40 jaar zijn en geen jonge kinderen (meer) hebben. Dat kan onder andere aan het feit worden toegeschreven dat deze vrouwen het al gewend zijn om hun vrije tijd tussen hun familie, hobby’s en sociale contacten te verdelen en eigenlijk geen volle aanstelling willen hebben. Nederlandse vrouwen stellen dus zelf dat het hun vrijwillige keuze is om in deeltijd te gaan werken en zijn met deze toestand kennelijk vrij tevreden. Waarom probeert de overheid dan de vrouwen te stimuleren om hun arbeidsduur uit te breiden? Natuurlijk heeft de regering meer mensen aan het werk nodig om de effecten van de vergrijzing en de economische crisis op te vangen. Maar dat is niet het enige motief. De deeltijdarbeid is namelijk vaak gekoppeld aan minder goed betaalde banen en aan functies waarin vrouwen onvoldoende hun opleiding en talenten benutten. Dat heeft als gevolg dat vrouwen gemiddeld minder economisch zelf-
134
Portegijs W., M. Cloïn, S. Keuzenkamp, A. Merens, E. Steenvoorden (2008). Verdeelde tijd. Waarom vrouwen in deeltijd werken, p. 11. SCP, Den Haag
72
standig zijn en dat er veel vrouwelijke talent verloren gaat. Dat is even ongunstig voor de staatseconomie als voor de vrouwen zelf. Als we de deeltijdarbeid van vrouwen nader bekijken, komt uiteraard de vraag op in hoeverre het werkelijk een vrije keuze is om in deeltijd te werken. Met het bestaande systeem van schooltijden, kinderopvang, openingstijden van winkels en kantoren, statisch georganiseerde arbeid van 9 tot 5 en wetgeving die het financieel niet aantrekkelijk maakt om meer te gaan werken, is het geen wonder dat vrouwen niet bereid zijn om hun arbeidsduur uit te breiden. Dat wordt ook bevestigd door onderzoeken waarin veel vrouwen aangeven, dat ze wel bereid zijn om meer uren te gaan werken, als er aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. Deze voorwaarden zijn voornamelijk gebonden met de tijd en de plaats van het werk. Nederlandse vrouwen leggen ook veel nadruk op de persoonlijke ontplooiing die het werk zou moeten verschaffen. Een ander kenmerk van de vrouwenarbeid in Nederland is de opvallend grote horizontale segregatie waardoor sommige sectoren in typisch vrouwelijke en typisch mannelijke worden verdeeld. Jammer genoeg worden de banen in de vrouwelijke sectoren veel slechter beloond. Deze zogenaamde glazen muur is gebaseerd op de vakkenkeuze in het middelbaar en het hoger onderwijs. De overheid doet dus de eerste stappen om meisjes aan te sporen om meer voor de bèta en technische vakken te kiezen. Het doorbreken van de glazen muur is daarbij geen lege emancipatiedoel of een poging om politieke punten te verzamelen. De industrie en andere bèta en technische sectoren moeten zowel de economische recessie als de uitstroom van de werknemers wegens de vergrijzing trotseren. En daar hebben ze vrouwen voor nodig. Door de horizontale segregatie worden daarnaast ook veel talenten zowel van vrouwen voor technische beroepen als talenten van mannen voor bijvoorbeeld verzorgende beroepen niet ontdekt. Het opleidingsniveau van de Nederlandse vrouwen is in de afgelopen decennia enorm gestegen. In het hoger onderwijs doen de vrouwen het zelfs beter dan mannen. Maar toch blijft het aantal vrouwen, dat naar een hogere functie doorstroomt heel gering. Ook in sectoren waarin verhoudingsgewijs veel meer vrouwen werken dan mannen, worden de topfuncties meestal door mannen vervuld. Het feit dat vrouwen in Nederland heel vaak tegen dit zogenaamde glazen plafond aanlopen is onder andere verbonden met de veel voorkomende deeltijdarbeid. Leidinggevende functies worden maar zelden aan deeltijdwerknemers toevertrouwd. En in echte topfuncties wordt er weinig aanzien gegeven aan vrouwen die jonge
73
kinderen hebben. Op die manier komt men alweer tot het grootste probleem van de werkende moeders, namelijk de arbeid en de zorg voor kinderen op een redelijke manier te combineren. Uit voorafgaande blijkt dat hoewel mannen en vrouwen in Nederland officieel gelijke rechten hebben, in werkelijkheid bestaat er nog steeds een kloof tussen wat er op papier staat en wat er in het dagelijkse leven voorkomt. De emancipatie van vrouwen is dus ideologisch wel ver gekomen maar praktisch nog niet volledig toegepast. Het feit dat er door de economisch ongunstige omstandigheden veel aandacht aan de vrouwenarbeid wordt geschonken, kan beslist als stimulans werken om de vrouwenemancipatie een nieuwe vorm te geven. In Nederland waar de discussie over deze onderwerpen al enkele jaren aan de gang is, komen de politici en de sociale partners langzamerhand tot de conclusie dat de arbeid als we nu kennen maar weinig plaats in de moderne samenleving zal hebben. Flexibele werktijden, leven lang leren, effectief werken, zelfroosteren, maatwerk bevorderen. Dat zijn allemaal maatregelen waarmee de overheid de vrouwen meer tot de arbeidsmarkt wil aantrekken. Deze veranderingen zijn ongetwijfeld geen kwestie van een paar jaar omdat ze een structurele aanpak vereisen. En het gaat daarbij natuurlijk niet alleen om nieuwe wetgeving. De manier waarop mensen over vrouwen en werk in het algemeen nadenken kan niet zo maar omgeschakeld worden en het zal veel tijd, veel woorden en veel energie kosten tot de vrouwen echt vrijwillig kunnen kiezen welk werk en in welke mate te verrichten.
74
Resumé Tato diplomová práce popisuje pozici žen na nizozemském pracovním trhu, která je v mnoha ohledech velmi specifická. Téměř tři čtvrtiny pracujících žen v Nizozemsku jsou zaměstnány na částečný pracovní úvazek, což je v evropském měřítku zcela výjimečné. Proč tomu tak je a proč se současná vláda snaží tuto situaci změnit jsou jedny z hlavních otázek, kterými se tato diplomová práce zabývá. Jelikož je pozice žen na pracovním trhu úzce spojena s historickým a společenskoekonomickým vývojem, v první kapitole je nastíněn rozvoj emancipačního hnutí za práva žen v Nizozemsku. V druhé kapitole je detailně rozebrán způsob, jakým se ženy podílí na nizozemském pracovním trhu. Třetí kapitola je věnována již zmíněnému fenoménu práce na částečný úvazek. V poslední kapitole je otevřeno téma segregace pracovního trhu v Nizozemsku. Jedná se na jedné straně o segregaci horizontální - vyhraněné rozdělení pracovního trhu na tradičně ženská a mužská zaměstnání (tzv. skleněná stěna) a na straně druhé o segregaci vertikální – malý podíl žen na vyšších pracovních postech (tzv. skleněný strop).
75
Summary This master thesis describes the position of women on the Dutch labour market which is in many aspects very specific. Almost three quarters of working women in the Netherlands have a part-time job which is compared to the other European states completely extraordinary. The main objective of this thesis is to answer the question why is that so and why is the Dutch governemnt trying to change this situation. Because the position of women on the labour market is strongly related to the historical and social-economic developement, the first chapter provides a brief history of the women’s emancipation in the Netherlands. The second chapter describes in details how women participate on the Dutch labour market. The third chapter analyses the Dutch phenomenon of the part-time work. In the last chapter is the attention paid to the two sorts of labour market segregation: the horizontal segregation (the glass wall) and the vertical segregation (the glass ceiling).
76
Anotace Jméno: Hana Černá
Název katedry a fakulty: Katedra nederlandistiky FF UP v Olomouci
Název diplomové práce: Het enige recht van de vrouw is het aanrecht. Vrouwen op de Nederlandse arbeidsmarkt.
Vedoucí diplomové práce: doc. dr. Wilken Engelbrecht, cand. litt.
Počet znaků (bez mezer): 134 277
Počet stran: 86
Počet příloh: 0
Klíčová slova: arbeidsmarkt, arbeidsparticipatie, arbeidsdeelname, vrouw, emancipatie, glazen plafond, segregatie
Krátká charakteristika: Tématem diplomové práce je pozice žen na nizozemském pracovním trhu. Nejvíce pozornosti je věnováno částečným pracovním úvazkům, které jsou mezi nizozemskými ženami velmi rozšířené. Dále je v této práci rozebrána problematika segregace pracovního trhu (horizontální – skleněná stěna a vertikální – skleněný strop).
77
Literatuurlijst GEBRUIKTE VAKLITERATUUR Blok E. (1978). Loonarbeid van vrouwen in Nederland 1945-1955. SUN Nijmegen Boswijk A. en D. Couvée (1979). Vrouwen vooruit! De weg naar gelijke rechten. Feministische Uitgeverij Sara Bruggink J.-W. (2008). Vergrijzing van bedrijfstakken en beroepen. In: Sociaaleconomische trends, 3e kwartaal. CBS Demos: Bulletin over Bevolking en Samenleving, Jaargang 26 Januari/Februari 2010, Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut Discussie voorbij. Eindrapport Taskforce DeeltijdPlus. Hoofdstuk 2. E-quality, Kenniscentrum voor Emancipatie, Gezin en Diversiteit (2009). Factsheet Vrouwen & Geld E-quality. Kenniscentrum voor emancipatie, gezin en diversiteit (2009). Factsheet vrouwen in mannenwerelden Evenhuis C. (red) (2006). Emancipatiebeleid anno 2006.Commentaren op het meerjarenbeleidsplan Emancipatie 2006-2010. Den Haag, Stichting Emancipatie online Franco A. (2007). The concentration of men en women in sectors of activity. Eurostat 2007. Garssen J. (2005). De toekomst van onze levensverwachting. In: Bevolkingtrends, derde kwartaal 2005. CBS. Hagoort K., M. Geerdinck en L. Oostrom (2009). Arbeidsparticipatie 20 tot en met 64, Participatiepotentieel in 2008. CBS, Den Haag. Janssen B. en M. Souren (2009). Naar een arbeidsdeelname van 80 procent in 2016. In: Sociaaleconomische trends, 2e kwartaal 2009, CBS Keuzenkamp S, K. Oudhof (2000). Emancipatiemonitor 2000. SCP en CBS, Den Haag Keuzenkamp S., C. Hillebrink, W. Portegijs, B. Pouwels (2009). Deeltijd (g)een probleem. Mogelijkheden om de arbeidsduur van vrouwen met een kleine deeltijdbaan te vergroten. SCP, Den Haag Knoops K., M. van den Brakel (2010). Rijke mensen leven lang en gezond. In: Tsg – Tijdschrift voor gezondheidswetenschappen jaargang 88/2010 nr. 1. Kösters L. (2008). Verzorgende beroepen psychisch en fysiek zwaar belastend. In: Sociaaleconomische trends 2008. SCP Kösters L., P. den Boer en B. Lodder (2009). CBS-berichten: Veranderingen in de arbeidsparticipatie in Nederland sinds 1970. In: Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken 25 (3): 312-317 Loo V. van de (2005). De vrouw beslist. De tweede feministische golf in Nederland. Uitgeverij Inmerc
78
Loo V. van de (2005). Het nieuwe onbehagen. Op naar een derde feministische golf. Uitgeverij Inmerc Meer kansen voor vrouwen. Emancipatiebeleid 2008-2011. Meerjarenbeleidsplan emacipatie 2006-2010 Emancipatie: Vanzelfsprekend, maar het gaat niet vanzelf! Merens A., B. Hermans (2009). Emancipatiemonitor 2008, p. 82. SCP en CBS, Den Haag 2009 Mol M. (2008). Levensfasen van kinderen en het arbeidspatroon van ouders. In: Sociaaleconomische trends, 1e kwartaal 2008. CBS Plantenga J. (2010). ‘We moeten uit de deeltijdklem’. SER magazine, februari 2010 Portegijs W., A. Boelens, L. Olsthoorn (2004). Emancipatiemonitor 2004. SCP en CBS, Den Haag Portegijs W., A. Boelens, S. Keuzenkamp (2002). Emancipatiemonitor 2002. SCP en CBS, Den Haag Portegijs W., B. Hermans, V. Lalte (2006). Emancipatiemonitor 2006. SCP en CBS, Den Haag Portegijs W., M. Cloïn e.a. (2006). Hoe het werkt met kinderen. SCP, Den Haag Portegijs W., M. Cloïn, S. Keuzenkamp, A. Merens, E. Steenvoorden (2008). Verdeelde tijd. Waarom vrouwen in deeltijd werken. SCP, Den Haag Portegijs W., S. Keuzenkamp (2008). Nederland deeltijdland. Vrouwen en deeltijdwerk. SCP, Den Haag 2008 Ribberink A. (1987). Politiek Veelstromenland – Feminisme. Stichting Burgerschapskunde Riele, S. te, Souren M. (2010) Combinatie van zorg en werk: de invloed van baankenmerken. In: Sociaaleconomische trends, 1e kwartaal 2010. CBS Rijswijk E. van (2007). Iedereen vindt mannen beter. Sap J. e.a. (2009). De Glazen muur. Vijf essays over nut en noodzaak van het doorbreken van de schotten tussen vrouwen- en mannenberoepen. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, november 2009 Sap J., J. Schippers (2005). Moderne levenslopen bieden kans op doorbreken beroepssegregatie. In: De Glazen muur. Vijf essays over nut en noodzaak van het doorbreken van de schotten tussen vrouwen- en mannenberoepen. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, november 2009 SER-advies “Welvaartsgroei door en voor iedereen” (2006) Souren M. en J. de Vries (2009). Arbeidsparticipatie van vrouwen: een vergelijking naar opleidingsniveau, leeftijd en herkomst. In: Sociaaleconomische trends, 4e kwartaal 2009. CBS Stoker J. I. (2007). Sekse en leiderschap. Over het feminiene voordeel en het masculiene vooroordeel. Verhofstadt D. (2006). De derde feministische golf. Uitgeverij Houtekiet Visschers A., S. te Riele (2008). Mannen geven veel vaker leiding dan vrouwen. In: Sociaaleconomische trends, 4e kwartaal 2008. CBS 2008
79
WEBPAGINA’S, URL: http://books.google.cz/ http://docs.minszw.nl/pdf//135/2008/135_2008_1_21822.pdf http://docs.minszw.nl/pdf/129/2008/129_2008_3_12542.pdf http://docs.minszw.nl/pdf/129/2008/129_2008_3_12543.pdf http://docs.minszw.nl/pdf/35/2003/35_2003_3_3598.pdf http://docs.minszw.nl/pdf/35/2008/35_2008_3_11998.pdf http://docs.minszw.nl/pdf/92/2008/92_2008_1_19113.pdf http://docs.szw.nl/pdf/129/2005/129_2005_3_8379.pdf http://docs.szw.nl/pdf/129/2006/129_2006_3_9939.pdf http://docs.szw.nl/pdf/129/2007/129_2007_3_10656.pdf http://docs.szw.nl/pdf/129/2008/129_2008_3_11930.pdf http://docs.szw.nl/pdf/34/2001/34_2001_3_1773.pdf http://docs.szw.nl/pdf/35/2003/35_2003_3_3715.pdf http://docs.szw.nl/pdf/35/2005/35_2005_3_8464.pdf http://easy.dans.knaw.nl/dms?command=home, http://en.wikipedia.org/wiki/Simone_de_Beauvoir http://en.wikipedia.org/wiki/The_Second_Sex http://epp.eurostat.ec.europa.eu/cache/ITY_OFFPUB/KS-SF-07-053/EN/KS-SF-07-053-EN.PDF http://epp.eurostat.ec.europa.eu/portal/page/portal/employment_unemployment_lfs/data/main_tables http://epp.eurostat.ec.europa.eu/portal/page/portal/product_details/publication?p_product_code=KS-31-09-001 http://extra.volkskrant.nl/opinie/artikel/show/id/3664/Topvrouw_beter_dan_je_denkt! http://geschiedenis.vpro.nl/dossiers/38826175/ http://home.szw.nl/index.cfm?menu_item_id=13711&hoofdmenu_item_id=13825&rubriek_item=391837&rubri ek_id=391817&set_id=1031 http://home.szw.nl/index.cfm?menu_item_id=13711&hoofdmenu_item_id=1375&rubriek_item=391837&rubrie k_id=391817&set_id=3301&doctype_id=6&link_id=140308 http://home.szw.nl/index.cfm?menu_item_id=13736&hoofdmenu_item_id=13825&rubriek_item=391909&rubri ek_id=391817&set_id=3050&doctype_id=5,123&link_id=157228 http://home.szw.nl/index.cfm?set_id=340&doctype_id=5,123&hoofdmenu_item_id=13825&menu_item_id=137 42&rubriek_id=391817&rubriek_item=391916 http://nl.wikipedia.org/wiki/Aletta_Jacobs http://nl.wikipedia.org/wiki/Algemene_Ouderdomswet http://nl.wikipedia.org/wiki/Allochtoon_%28persoon%29 http://nl.wikipedia.org/wiki/Arbeidsparticipatie http://nl.wikipedia.org/wiki/Ayaan_Hirsi_Ali http://nl.wikipedia.org/wiki/Belastingdruk http://nl.wikipedia.org/wiki/Beroepsbevolking http://nl.wikipedia.org/wiki/Derde_feministische_golf
80
http://nl.wikipedia.org/wiki/Dolle_Mina http://nl.wikipedia.org/wiki/Eerste_feministische_golf, download: 04-02-2010 http://nl.wikipedia.org/wiki/Feminisme http://nl.wikipedia.org/wiki/Glazen_plafond http://nl.wikipedia.org/wiki/Joke_Smit http://nl.wikipedia.org/wiki/Kostwinner http://nl.wikipedia.org/wiki/Loonmatiging http://nl.wikipedia.org/wiki/Marga_Klomp%C3%A9 http://nl.wikipedia.org/wiki/Omslagstelsel http://nl.wikipedia.org/wiki/Pensioen http://nl.wikipedia.org/wiki/Raad_van_bestuur http://nl.wikipedia.org/wiki/Raad_van_commissarissen http://nl.wikipedia.org/wiki/Tweede_feministische_golf http://nl.wikipedia.org/wiki/Tweeverdiener http://nl.wikipedia.org/wiki/Vergrijzing http://nl.wikipedia.org/wiki/Vrouwenemancipatie http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?VW=T&DM=SLNL&PA=37296ned&D1=a&D2=0,10,20,30,40,50, %28l-1%29-l&HD=100326-1842&HDR=G1&STB=T http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?VW=T&DM=SLNL&PA=37422ned&D1=0,45,7,9,11,13,17,26,35,40-41&D2=0,10,20,30,40,%28l-4%29-l&HD=090218-0953&HDR=G1&STB=T http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?VW=T&DM=SLNL&PA=37556&D1=044&D2=1,11,21,31,41,51,61,71,81,91,101,l&HD=100330-1153&HDR=G1&STB=T http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?VW=T&DM=SLNL&PA=71738NED&D1=0,89&D2=a&D3=0&D4=0&D5=6,11,16,21,26,31,36,41&HD=090226-0909&HDR=G3,T&STB=G2,G1,G4 http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?VW=T&DM=SLNL&PA=71885ned&LA=NL http://wetenschap.infonu.nl/onderzoek/7974-de-positie-van-de-vrouw-binnen-arbeidsorganisaties.html http://wetten.overheid.nl/BWBR0011173/geldigheidsdatum_09-05-2010 http://wikigender.org/w/index.php/Gender_Equality_in_Czech_Republic http://wikigender.org/w/index.php/Gender_Equality_in_Netherlands http://www.agentschap.szw.nl/index.cfm?fuseaction=dsp_document&link_id=143341 http://www.aletta.nu/aletta/nl/zoek/vrijzoeken http://www.ambassadeursnetwerk.nl/ http://www.arbeidinbeeld.be/ZienWerken/Resultaten/Beschouwingen.htm#schrik http://www.arno.unimaas.nl/show.cgi?fid=1684 http://www.bewustgezonder.nl/page/1672/cultuur-bepaalt-of-mannen-beter-zijn-in-wiskunde-dan-vrouwen.html http://www.bol.com/nl/p/nederlandse-boeken/de-derde-feministischegolf/1001004002904271/index.html;jsessionid=C288416B8D44E39B77085A4FB7941BC1.ps2222#product_de scription http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/methoden/begrippen/default.htm?ConceptID=3500 http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/publicaties/periodieken/sociaal-economische-trends/archief/2009/default.htm
81
http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/publicaties/periodieken/sociaal-economische-trends/archief/2008/default.htm http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/publicaties/periodieken/sociaal-economische-trends/archief/2010/default.htm http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/publicaties/vakpers/archief/2009/default.htm http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/arbeid-sociale-zekerheid/cijfers/extra/werkende-moeders.htm http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/arbeid-sociale-zekerheid/publicaties/arbeidsmarkt-vogelvlucht/structuurarbeidsmarkt/2006-arbeidsmarkt-vv-participatie-art.htm http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/arbeid-sociale-zekerheid/publicaties/arbeidsmarkt-vogelvlucht/structuurarbeidsmarkt/2006-arbeidsmarkt-vv-participatie-art.htm http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/arbeid-sociale-zekerheid/publicaties/artikelen/archief/2009/2009-2821wm.htm http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/bevolking/cijfers/extra/piramide-fx.htm http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/bevolking/nieuws/default.htm http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/bevolking/publicaties/artikelen/archief/2007/2007-008-pb.htm http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/dossiers/vrouwen-en-mannen/publicaties/default.htm http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/inkomen-bestedingen/publicaties/artikelen/archief/2009/2009-2785wm.htm http://www.cbs.nl/NR/rdonlyres/0191F496-1511-4964-BFE7-86C3B7365AC4/0/2008k4v4p27art.pdf http://www.cbs.nl/NR/rdonlyres/093BC849-41E5-4F6B-8C96-A9EB544047E3/0/2005k3b15p013art.pdf http://www.cbs.nl/NR/rdonlyres/0AC88E8E-067A-4DF8-8BA8-0A100EB0254E/0/2009b70pub.pdf http://www.cbs.nl/NR/rdonlyres/1807F5EC-FB51-4118-9CFC-E328F5C2E389/0/200917x42pub.pdf http://www.cbs.nl/NR/rdonlyres/18137832-CE4F-49D5-98CB-D6FDA569258B/0/SET_20094_Pag2936.pdf http://www.cbs.nl/NR/rdonlyres/1BB2627C-F8B3-4E63-A462-1D689AF962A1/0/2009k3v4p07art.pdf http://www.cbs.nl/NR/rdonlyres/2C1F576F-AD14-4530-B60F-F1D5E9D72CE9/0/2008k4v4p15art.pdf http://www.cbs.nl/NR/rdonlyres/2DFA2CEE-9068-4489-B168-11DC470B5513/0/2008k3v4p07art.pdf http://www.cbs.nl/NR/rdonlyres/3F0B1AD3-8A43-4A3E-A3EC-11FC365F1196/0/index1202.pdf http://www.cbs.nl/NR/rdonlyres/42BC15FC-A231-4E43-AD01-C248E43C552D/0/2005k3b15p026art.pdf http://www.cbs.nl/NR/rdonlyres/42BC15FC-A231-4E43-AD01-C248E43C552D/0/2005k3b15p026art.pdf http://www.cbs.nl/NR/rdonlyres/6B562E4A-DA5E-46B0-B9C9-15D63FACF67A/0/2010k1v4p7art.pdf http://www.cbs.nl/NR/rdonlyres/7A9C2924-B442-4B76-B718-43A4F141BA39/0/201001demos.pdf http://www.cbs.nl/NR/rdonlyres/7BB86782-4D50-4F13-AF9F-D5AD5741B19D/0/2009k3v4p26art.pdf http://www.cbs.nl/NR/rdonlyres/7CF60D15-A6CA-498F-88DC-B9C6F39416A2/0/2008k2v4p37art.pdf http://www.cbs.nl/NR/rdonlyres/80B3892A-6433-47F5-9BE9-E42BEEEFF487/0/2009k2v4p53.pdf http://www.cbs.nl/NR/rdonlyres/A05E02ED-9E13-4DAF-AD9D-A468EC4995D1/0/ta20093kosters.pdf http://www.cbs.nl/NR/rdonlyres/DC5A6622-8979-4068-BDEA-F099DC79F5AF/0/201001tsg8817.pdf http://www.cbs.nl/NR/rdonlyres/DC5A6622-8979-4068-BDEA-F099DC79F5AF/0/201001tsg8817.pdf, download: 29-03-2010 http://www.cbs.nl/NR/rdonlyres/DD62D622-F798-43BD-BE5E-1AD905F702A8/0/2008k1v4p11art.pdf http://www.cbs.nl/NR/rdonlyres/E153B686-F5CD-4D13-96F6-25D7BBC9B98E/0/2009k2v4p07.pdf http://www.cbs.nl/NR/rdonlyres/E6A25E00-E5BA-4475-BC2F-4A10D348AFBC/0/2010k1v4p28art.pdf http://www.cbs.nl/NR/rdonlyres/F9142537-4824-4B8B-8D16-9729C4D6A506/0/2010k1v4p51art.pdf
82
http://www.cecwys.org/kontext/9c989817/Emancipace%20zen%20za%20socialismu%20a%20dnes_zprava%20ze%20seminare _Ortenova.pdf http://www.cgb.nl/artikel/wet-onderscheid-arbeidsduur-woa http://www.digiweb.ihned.cz/c1-40003170-divky-jsou-v-matematice-stejne-dobre-jako-chlapci-chybi-jim-jensebeduvera http://www.dnb.nl/nieuws-en-publicaties/nieuwsoverzicht-en-archief/speeches-2003/auto35794.jsp http://www.emancipatie.nl/_documenten/emb/tk/27/27061/nr03.pdf http://www.emancipatie.nl/_documenten/focus/comm-mjbpe-0610/Ebanno2006-commMJBPE.pdf http://www.emancipatie.nl/home/den_haag/emancipatiebeleid/Gendermainstreaming/ http://www.emancipatie.nl/home/dossiers/dossiers_op_alfabet/Dossiers_G/glazen_plafond/#Publicaties http://www.emancipatie.nl/home/emancipatie_algemeen/Intro_Emancipatie/Vrouw_en_werk/ http://www.emancipatie.nl/home/focus/Beleidsplan_2006-2010/ http://www.emancipatie.nl/home/Focus/E-nota_2008-2011_/ http://www.emancipatie.nl/home/Focus/E-nota_2008-2011_/Pers_en_commentaren/ http://www.e-quality.nl/assets/e-quality/publicaties/2004/%281%29%20Emancipatie%20en%20gezin%20%20een%20goed%20huwelijk%20%28digitale%20versie%29.pdf http://www.e-quality.nl/assets/e-quality/publicaties/2004/%282%29%20Emancipatie%20en%20Gezin%20%20in%20alle%20diversiteit%20een%20goed%20span%20%28digitale%20versie%29.pdf http://www.e-quality.nl/assets/equality/publicaties/2004/%283%29%20Emancipatie%20en%20Gezin%20over%20de%20grens%20%28digitale %20versie%29.pdf http://www.e-quality.nl/assets/e-quality/publicaties/2005/De%20Glazen%20Tussenwand.pdf http://www.e-quality.nl/assets/e-quality/publicaties/2006/Factsheets/FactsheetWAO.pdf http://www.e-quality.nl/assets/equality/publicaties/2006/Factsheets/FactsheetVerkiezingsprogrammas22november2006.pdf http://www.e-quality.nl/assets/e-quality/publicaties/2007/2007%20Emancipatie%20in%20de%20buurt.pdf http://www.e-quality.nl/assets/e-quality/publicaties/2007/Factsheets/FSSoceconomischePositieOudereZmvvrouwen.pdf http://www.e-quality.nl/assets/e-quality/publicaties/2007/Nederland%20werkt.pdf http://www.e-quality.nl/assets/e-quality/publicaties/2008/Factsheets/FactsheetWerkendeVaders.pdf http://www.e-quality.nl/assets/e-quality/publicaties/2008/Factsheets/FactsheetTijd.pdf http://www.e-quality.nl/assets/e-quality/publicaties/2009/EuropeesEmancipatiebeleid.pdf http://www.e-quality.nl/assets/equality/publicaties/2009/Factsheets/Factsheet%20vrouwen%20en%20geldDEF.pdf http://www.e-quality.nl/assets/equality/publicaties/2009/Factsheets/FactsheetvrouweninmannenwereldenDEFINITIEF.pdf http://www.e-quality.nl/assets/equality/publicaties/Literatuurlijsten/LiteratuurlijstEuropeesVrouwenemancipatiebeleid.pdf http://www.e-quality.nl/e-quality/pagina.asp?pagkey=42377
83
http://www.e-quality.nl/e-quality/pagina.asp?pagkey=66237 http://www.e-quality.nl/e-quality/pagina.asp?pagkey=74736 http://www.e-quality.nl/e-quality/pagina.asp?pagkey=75252 http://www.eurofound.europa.eu/ewco/surveyreports/EU0802019D/EU0802019D_4.htm http://www.evalabusova.cz/rozhovory/h_haskovou.php http://www.federatiezakenvrouwen.nl/ http://www.feminismus.cz/fulltext.shtml?x=208885 http://www.fnvzzp.nl/nl/advies/zwangerschapsverlof.html http://www.gertjanschop.com/praktijkcaseveranderen/2_1_3__intrinsieke_en_extrinsieke_motivatie.html http://www.groene.nl/commentaar/2009-03-04/we-moeten-nederland-deeltijdland-perfectioneren http://www.iiav.nl/epublications/1987/feminisme.pdf#search=geschiedenis%20feminisme http://www.ikgastarten.nl/zzp/559-vrouwen-starten-vooral-vanwege-onafhankelijkheid.html http://www.loopbaan.nl/site/Werk%20en%20Leef/Vrouw,%20man,%20kinderen%20en%20werk/Vrouw%20en %20werk.aspx http://www.management-development.com/uploads/790/Artikel_van_Janka_Stoker.pdf, 28-01-2010 http://www.managementsupport.nl/files/documenten/clPGwet_arbeidsduur.PDF http://www.managersonline.nl/nieuws/6371/vrouwen-lopen-niet-tegen-glazen-plafond-aan-maar-verdwalen-inglazen-doolhof.html http://www.meerurenwerken.nl/download/document/werknemers/110/bekijk/ http://www.meerurenwerken.nl/werknemers/pilots http://www.mejudice.nl/artikel/124/de-nederlandse-vrouw-die-meer-wil-werken-staat-onder-dubbele-druk http://www.meyermonitor.com/news/Iedereen%20vindt%20mannen%20beter.pdf http://www.netwerkbureaukinderopvang.nl/nl/p48f6fde0b9dda/actueel.html http://www.nidi.knaw.nl/nl/news/ http://www.nrc.nl/opinie/article2373974.ece/Quotum_voor_topvrouwen_is_volstrekt_onnodig http://www.nu.nl/politiek/2226993/capaciteit-kinderopvang-toegenomen.html http://www.opzij.nl/opzij/show/id=18903 http://www.opzij.nl/opzij/show/id=32458 http://www.opzij.nl/opzij/show/id=32464 http://www.opzij.nl/opzij/show/id=32470 http://www.opzij.nl/opzij/show/id=32476 http://www.parlement.com/9291000/d/wassenr.pdf http://www.parlement.com/9291000/modulesf/ggefwfp9 http://www.parool.nl/parool/nl/30/ECONOMIE/article/detail/265230/2009/10/22/Aantal-vrouwen-in-topbedrijven-blijft-beperkt.dhtml http://www.personeelsnet.nl/dossier.php?Id=4714&waar=9 http://www.platformbetatechniek.nl/, download: 16-04-2010 http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties#ref-minocw http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/publicaties-pb51#ref-postbus51
84
http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/publicaties-pb51/meer-kansen-voor-vrouwen.html, download: 28-04-2010 http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/vrouwenemancipatie#ref-minocw http://www.roa.unimaas.nl/cv/Borghans/pdf/Glazen_muur05.pdf http://www.scholieren.com/werkstukken/11610 http://www.scholieren.com/werkstukken/21886 http://www.scholieren.com/werkstukken/4595 http://www.scholieren.com/werkstukken/5398 http://www.scp.nl/dsresource?objectid=19491&type=org http://www.scp.nl/dsresource?objectid=19545&type=org http://www.scp.nl/dsresource?objectid=19663&type=org http://www.scp.nl/dsresource?objectid=19856&type=org http://www.scp.nl/dsresource?objectid=20527&type=org http://www.scp.nl/dsresource?objectid=20705&type=org http://www.scp.nl/dsresource?objectid=20863&type=org http://www.scp.nl/dsresource?objectid=20952&type=org http://www.scp.nl/dsresource?objectid=21072&type=org http://www.scp.nl/dsresource?objectid=21314&type=org http://www.scp.nl/dsresource?objectid=21347&type=org http://www.scp.nl/dsresource?objectid=21513&type=org http://www.scp.nl/dsresource?objectid=24711&type=org http://www.scp.nl/Publicaties http://www.scp.nl/Publicaties/Alle_publicaties/Publicaties_1999/Naar_andere_tijden http://www.scp.nl/Publicaties/Alle_publicaties/Publicaties_2006/De_tijd_als_spiegel http://www.scp.nl/Publicaties/Alle_publicaties/Publicaties_2008/Hoe_werkt_opleiding http://www.scp.nl/Publicaties/Alle_publicaties/Publicaties_2009/Deeltijd_g_een_probleem http://www.scp.nl/Publicaties/Alle_publicaties/Publicaties_2009/De_toekomst_van_de_mantelzorg http://www.scp.nl/Publicaties/Alle_publicaties/Publicaties_2009/Gemeentelijk_ramingsmodel_kinderopvang_20 08 http://www.scp.nl/Publicaties/Alle_publicaties/Publicaties_2009/Vrouwen_mannen_en_mantelzorg http://www.ser.nl/nl/publicaties/overzicht%20ser%20bulletin/2005/juli%20augustus%202005/06.aspx http://www.ser.nl/nl/publicaties/overzicht%20ser%20bulletin/2005/december%202005/04.aspx http://www.ser.nl/nl/publicaties/overzicht%20ser%20bulletin/2008/april_2008/02.aspx http://www.ser.nl/nl/publicaties/overzicht%20ser%20bulletin/2008/april_2008/02.aspx http://www.ser.nl/nl/publicaties/overzicht%20ser%20bulletin/2010/februari_2010/03.aspx http://www.ser.nl/nl/themas.aspx http://www.springerlink.com/content/ugwu6cw76amgur3y/ http://www.talentnaardetop.nl/Charter/Ondertekenaars.htm http://www.talentnaardetop.nl/Charter/Preambule.htm http://www.talentnaardetop.nl/Home.htm
85
http://www.taskforce-deeltijdplus.nl/download/document/werknemers/231/bekijk/ http://www.taskforce-deeltijdplus.nl/leidinggevenden/nieuws/bekijk/176 http://www.taskforce-deeltijdplus.nl/overons/ http://www.thesauruszorgenwelzijn.nl/feminisme.htm http://www.tijdbesteding.nl/ http://www.tretipol.cz/583-mozky-zen-a-muzu-funguji-rozdilne-ale-chytre-jsou-oba-stejne-muzsky-versuszensky-mozek http://www.trouw.nl/krantenarchief/2004/12/13/2231285/Vaart_is_uit_het_emancipatieproces.html http://www.trouw.nl/krantenarchief/2007/11/06/2316246/Meer_vrouwen__minder_aanzien_.html http://www.trouw.nl/opinie/podium/article2912007.ece/Laat_mannen_minder_werken_.html http://www.trouw.nl/opinie/podium/article2925919.ece/De_vrouw_als_kat_in__rsquo_t_hondenhok__.html http://www.volkskrant.nl/archief_gratis/article679880.ece/Hoge_arbeidsparticipatie_is_te_danken_aan_Ritzen http://www.volkskrant.nl/binnenland/article163092.ece/Hirsi_Ali_wil_derde_feministische_golf_binnen_het_ge zin http://www.volkskrant.nl/economie/article1279367.ece/Glazen_plafond_het_dikst_in_industrie http://www.volkskrant.nl/economie/article1279368.ece/Opmars_topvrouw_gaat_traag http://www.volkskrant.nl/economie/article1292208.ece/Glazen_plafond_voor_vrouwen_is_onzin http://www.volkskrant.nl/economie/article1307481.ece/Kamer_30%A0procent_vrouwen_in_bedrijfstop http://www.volkskrant.nl/economie/article1307513.ece/Het_geduld_van_vrouwen_raakt_op http://www.volkskrant.nl/economie/article1309624.ece/Vrouwen_blijken_net_zo_ambitieus_als_mannen http://www.vrom.nl/docs/deltaplan-inburgering.pdf http://www.vrouwenloonwijzer.be/home/deloonkloof/oorzaken http://www.vrouwenloonwijzer.be/home/deloonkloof/oorzaken/het-menselijke-kapitaal http://www.vrouwonline.nl/balans http://www.watsonwyatt.com/europe/netherlands/research/grippen/o.asp http://www.womeninc.nl/download/20629 http://www.womeninc.nl/page/12812/nl http://www.womeninc.nl/page/13215/nl http://www.womeninc.nl/page/13376/nl http://www.womeninc.nl/page/14646/nl http://www.womeninc.nl/page/14654/nl http://www.womeninc.nl/page/21237/nl http://www.womeninc.nl/page/362/nl http://www.womeninc.nl/page/482/nl http://www.women-on-top.nl/in-de-media/women-on-top-in-het-nieuws/
86