Filosofie voor in bed, op het toilet of in bad
Gregory Bergman
BBNC uitgevers Rotterdam, 2010
Inleiding Het wat en waarom van filosofie Wat is filosofie nu eigenlijk? Filosofie is niet alleen maar een levensvisie, ook al wordt het woord vaak zo gebruikt. Als een dronkaard naast u aan de bar zegt: ‘Mijn levensfilosofie is...’ is dat nog geen filosofie. (Behalve natuurlijk als de dronkaard een filosoof blijkt te zijn die een glaasje te veel op heeft.) Nee, filosofie is een specifieke tak van wetenschap. Voordat biologie en natuurkunde ‘natuurwetenschappen’ werden genoemd, voordat de studie van de ziel ‘psychologie’ heette en de studie van politiek ‘politicologie’, werden al deze afzonderlijke disciplines beoefend en in zekere zin ontwikkeld door filosofen. Maar meer nog dan de beoefening van deze disciplines is filosofie een poging om te komen tot een allesomvattende, universele visie op de werkelijkheid, tot een allesomvattende visie op het wezen van de mens en de grenzen van de menselijke mogelijkheden. Filosofie ontwikkelde zich vanuit het verlangen om het wezen der dingen te ontsluieren. Ze is ontstaan als een specifieke methode om door te dringen in de mysteries van de wereld. De filosofische methode maakt daarbij gebruik van logische argumentatie om de waarheid van bepaalde uitspraken over de werkelijkheid te bepalen. Filosofen wilden de essentie der dingen ontdekken en ontwikkelden filosofie als een specifieke methode om de mysteries van de wereld te begrijpen, als een middel om daar-
9
mee de waarheid van hun uitspraken te bewijzen. Filosofie verschilt van godsdienst omdat die haar uitspraken over de wereld verifieert aan de hand van de logica, terwijl godsdienst zijn principes uiteenzet in beschrijvingen en verhalen. Zelfs de grote romanschrijvers, die ons imponeren door hun diepe inzicht en hun ideeën over de mens en de wereld, zijn geen filosofen. Waarom niet? Eenvoudigweg omdat ze geen filosofie bedrijven. Dat wil zeggen dat ze geen uitleg geven of bewijzen aanvoeren voor de uitspraken die ze doen. Goed, dat mag dan zo zijn, maar wil dat ook zeggen dat filosofie van belang is? Dat is de hamvraag, de vraag die er waarschijnlijk de oorzaak van was dat u aan deze inleiding begon. Het antwoord is heel eenvoudig: filosofie heeft ons geleerd om te denken. Niet alleen vertellen de filosofen ons wat we moeten denken, ze leren ons ook hoe we moeten denken. De studie van de geschiedenis van de filosofie is niet slechts een studie van de geschiedenis van ideeën, maar veeleer van de geschiedenis van ons eigen kennen, onze eigen manier van denken. Ons moderne gebruik van empirische gegevens en experimenten als ook het aanwenden van de logica om schuld of onschuld te bewijzen, zijn allemaal de vrucht van het zaad dat de filosofie in de loop der eeuwen heeft gezaaid. Onze ideeën beïnvloeden onze wijze van kennen, en de studie van de historische ontwikkeling van deze ideeën, dat wil zeggen, de studie van de filosofie, is als het binnentreden van het innerlijk van een schrijver uit het verleden. Door zijn inzichten koesteren we de ideeën die we hebben, zijn we gaan denken zoals we nu denken, en zelfs onze diepste, innerlijke stem die tot ons spreekt, wordt erdoor bepaald. Neem bijvoorbeeld het verschil tussen de twee belangrijkste existentialisten van de twintigste eeuw, Sartre en
10
Camus. Camus’ beroemde korte roman De vreemdeling behandelt de existentiële angst van de mens aan de hand van de beschrijving van de hoofdpersoon, die in elk opzicht een ‘vreemdeling’ is: vervreemd van zijn land en van andere mensen. Hij vertegenwoordigt de diepe vervreemding van het individu. Dergelijke literaire werken mogen dan wel vanuit bepaalde filosofische theorieën te werk gaan of deze uiteenzetten, op zich zijn ze niet het product van filosoferen. Anderzijds wordt Sartre, hoewel ook hij toneelstukken en romans schreef, veel meer dan Camus als een filosoof beschouwd, want hij zette niet alleen zijn existentialistische theorieën uiteen in zijn literaire werken, maar bracht ze ook volledig tot ontwikkeling in zijn filosofische verhandelingen, waarin hij probeert te bewijzen dat zijn opvattingen juist zijn. Tijdens deze filosofische verkenningstocht zal duidelijk worden dat er verschillende groepen filosofen zijn die zich richten op specifieke aspecten van de filosofie. Sommigen houden zich voornamelijk met ethische of politieke vraagstukken bezig, terwijl anderen hun talenten wijden aan de studie van de epistemologie (kennisleer) en metafysica. Het zal ook duidelijk worden dat filosofie een allesomvattende discipline is en dat met de veranderingen die zich voordoen in de wereld, de maatschappij en de politiek, ook de filosofie verandert. Zo probeerden de filosofen van de vroegmoderne periode (zoals Hobbes en Descartes) de implicaties van de wetenschappelijke ontdekkingen van Galileï en Copernicus te incorporeren en te begrijpen, terwijl filosofen van nu hetzelfde proberen met de relevante wetenschappelijke ontwikkelingen van dit moment (zoals klonen of ruimtereizen). Niet alleen probeert de filosoof wetenschappelijke gegevens in zijn filosofie in te passen, hij houdt zich ook
11
noodzakelijkerwijs bezig met de vraagstukken en problemen van zijn eigen tijd. De studie van de geschiedenis van de filosofie is daarom interessant, omdat de filosoof in zijn reactie op de wereld om hem heen ook een antwoord moet geven op de filosofische argumenten en beweringen uit het verleden en op de fundamentele problemen van de filosofie, problemen die sinds de oude Grieken alle filosofen van alle tijden hebben beziggehouden en geïnspireerd. In dit boek zullen we de ontwikkelingsgeschiedenis van deze ideeën volgen aan de hand van de grote filosofen van de afgelopen tweeduizend jaar. Elk hoofdstuk is opgebouwd uit een korte levensbeschrijving van een bepaalde filosoof en een korte bespreking van zijn belangrijkste ideeën. Voor de beginneling op het pad van de filosofie is aan elk hoofdstuk telkens een eenvoudige metafoor toegevoegd om een en ander te verduidelijken. Steeds zal de metafoor van Klaartje de Koe gebruikt worden om voor de lezer de verschillen tussen de filosofen te verhelderen. Hopelijk zal Klaartje even nuttig als antropomorfisch zijn. Genoeg nu, laten we beginnen!
12
3.
Plato (427-347 v.Chr.)
• De rede en de ziel zijn onsterfelijk • De fysieke wereld is niet de ware werkelijkheid • Ideeën (vormen) zijn onveranderlijk, eeuwig en bestaan in een afzonderlijke wereld Socrates was de leraar en mentor van Plato, maar zijn protégé gaf een heel nieuwe wending en invulling aan diens kunst van filosoferen. Evenals zijn leraar stelde Plato filosofische vragen die filosofen ook nu nog te lijf gaan. Maar Plato hield zich bezig met het fundamentele ‘oerbeginsel’ van het universum en de basis van het menselijk kennen. Socrates bracht de filosofie naar het marktplein, maar Plato deed haar weer in etherische hoogten verkeren. Plato was de zoon van welgestelde Atheense ouders. Hij was een begaafd kind en werd uiteindelijk Socrates’ favoriete leerling en de belangrijkste exponent van zijn leer. Op zijn veertigste stichtte hij zijn beroemde Academie, waar hij onderricht gaf en schreef tot aan zijn dood. Plato accepteerde de socratische methode van leren en daarop verder bouwend ontwikkelde hij een complete theorie van het universum. Zijn dialogen onthullen ons niet alleen de socratische wijze van denken, maar helpen ons ook dieper in abstracte waarheden door te dringen.
26
Plato’s grote idee nr. 1: de vorm Plato’s grote idee is in feite de idee, of, zoals hij het noemt, de ‘vorm’. Volgens Plato is de ‘eigenlijke’ werkelijkheid in het universum de ‘vorm’ of ‘essentie’ van het object en niet de specifieke wijze waarop het zich voor onze ogen manifesteert. De fysieke wereld en voorwerpen om ons heen zijn slechts de afschaduwingen van deze vormen; de vorm is ‘wat het ding maakt tot wat het is en niet tot iets anders’; ofwel de vorm is zijn essentie.Vormen zijn de enige ‘werkelijke’ en blijvende substanties. Deze substanties bestaan in een wereld die buiten de menselijke waarneming ligt. Wat we waarnemen door middel van onze zintuigen is slechts een afschaduwing van de werkelijke vorm. De vorm zelf kunnen we door middel van onze rede vatten. Met andere woorden, Klaartje de Koe bestaat niet echt – alleen haar universele vorm van koe is echt. Alleen door onze rede te gebruiken en zo de algemene vorm van ‘koeheid’ te deduceren, kunnen we komen tot realisering van de ware werkelijkheid. Dit geldt ook voor morele waarden. Ik weet dat het raar klinkt, maar Plato is bepaald geen domoor, dus luister eerst maar eens naar zijn argumentatie. Een bepaalde daad is goed omdat er iets in de daad zelf is waardoor hij goed is. Dit ‘iets’ is het universele ideaal van ‘goedheid’. Morele waarden zijn niet eenvoudigweg goed omdat ze het gewenste resultaat opleveren, maar omdat ze overeenkomen met dit universele ideaal van ‘goedheid’.
Plato’s grote idee nr. 2: de redelijke mens De theorie van vormen is de sleutel tot het begrijpen van Plato’s concept van de redelijke mens. Omdat wat we waarnemen niet werkelijk is, kunnen we onze zintuigen niet ver-
27
trouwen en daarom moeten we op de rede vertrouwen. Plato beweert dat we alleen door het gebruik van de rede tot kennis kunnen komen. Met de rede kunnen we het eeuwige en het onveranderlijke doorgronden, terwijl onze zintuigen ons daarentegen zullen misleiden en naar de wereld van de schaduwen of onvolmaakte imitaties voeren. Net zoals vormen onveranderlijk en eeuwig zijn, is ook de rede eeuwig. En net als de kosmos geordend is (gebaseerd op deze wereld van vormen), zo geldt dit ook voor de menselijke ziel. Als mens moeten we onze zintuigen en verlangens overstijgen en voorrang geven aan de hogere werking van de ziel (de rede). Door dit te doen, worden we Plato’s redelijke mens. De redelijke mens is eeuwig – net als de eeuwige vormen onsterfelijk zijn, zo geldt dit ook voor de redelijke mens. Evenals de eeuwige natuur van de ‘vormen’ heeft het redelijke deel van de menselijke ziel een eeuwige of onsterfelijke status. Menselijke zielen transmigreren in een eeuwige cyclus van leven en dood. Als bijvoorbeeld Plato sterft, zou het redelijke deel van zijn ziel herboren kunnen worden in Aristoteles. De opgedane ervaring van ieder mens is in wezen een herontdekking van eeuwige waarheden. Plato houdt hier niet op, maar past zijn hartstocht voor de rede en de vorm ook toe op zijn politieke filosofie. In De Republiek stelt hij dat zoals het goede leven een leven is dat bestuurd wordt door de rede, zo ook de staat door de redelijke mens dient te worden bestuurd. Wie zijn die redelijke mensen? U raadt het natuurlijk al, de filosofen. Vandaar de term ‘filosofenkoning’. Plato stelt dat bij filosofen persoonlijke begeerte minder een rol speelt en dat zij de universaliteit van de hele maatschappij en haar noden kunnen begrijpen en daarom dus de beste koningen zijn.
28
Kijk eens om u heen: vindt u eigenlijk ook niet dat we een filosofenkoning nodig hebben?
? Filosofie is de meest verheven muziek. De dood is niet het ergste wat een mens kan overkomen. Menselijke aangelegenheden zijn niet echt belangrijk. Als van vrouwen hetzelfde werk wordt verwacht als van mannen, dan dienen ze ook hetzelfde onderricht te krijgen. Onwetendheid is de wortel en oorsprong van alle kwaad. Geraakt door de liefde, wordt ieder mens een dichter. Ontmoedig nooit iemand (...) die blijvend vooruitgang maakt, hoe langzaam ook. De eed van een minnaar heeft geen waarde. De prijs die goede mensen voor onverschilligheid voor publieke zaken betalen, is dat dan slechte mensen over hen zullen heersen. Wijze mensen spreken omdat ze iets te zeggen hebben; dwazen om iets te zeggen te hebben. Men ontdekt meer over een persoon door een uur met hem te spelen dan door een jaar lang met hem te converseren. Een goed mens kan niets kwaads overkomen, noch tijdens zijn leven, noch na zijn dood. Zonder het ene laat het vele zich niet begrijpen. Valse woorden zijn niet kwaad in zichzelf, maar ze infecteren de ziel met kwaad.
29
De grootste straf van kwaad doen bestaat hieruit dat men meer en meer gaat lijken op slechte mensen. Je bent jong, mijn zoon, en naarmate de jaren verstrijken zal de tijd veranderen en veel van je huidige opvattingen zelfs in hun tegendeel doen verkeren.Wacht daarom met jezelf op te werpen als rechter over de meest verheven zaken. Gedwongen lichamelijke oefening schaadt het lichaam niet, maar kennis die onder dwang wordt vergaard, heeft geen vat op de geest. In zekere zin wordt de mens betoverd door alles wat hem misleidt. De mens die kalm en gelukkig van aard is, zal nauwelijks de druk van leeftijd ervaren, maar voor degene met een hieraan tegengestelde aard zullen jeugd en ouderdom gelijkelijk een last zijn. Het begin is het belangrijkste onderdeel van elk werk. De richting die de opvoeding geeft aan een mens, zal diens toekomstige leven bepalen. Mensen hebben altijd een idool dat ze boven zich plaatsen en tot held maken (...) Dit en niets anders is de wortel waaraan een tiran ontspruit; aanvankelijk gedraagt hij zich als een beschermer. De ziel van de mens is onsterfelijk en onvergankelijk. Rijkdom is de vader van luxe en luiheid, en armoede van slechtheid en gemeenheid, en beide zijn de vader van ontevredenheid. Een hond heeft een filosofenziel.
30
21.
Ludwig Wittgenstein (1889-1951)
• Invloedrijke analytische filosoof • Zag de taal als een spel • Geloofde dat filosofische problemen veroorzaakt worden door onjuist taalgebruik Ludwig Wittgenstein bracht een revolutie teweeg in de filosofische wereld van de twintigste eeuw. Wittgenstein werd geboren in Wenen in een zeer rijk en vooraanstaand gezin met acht kinderen. Zijn voorouders waren joods, maar zijn familie had zich tot het rooms-katholicisme bekeerd. Voordat Wittgenstein in filosofie geïnteresseerd raakte, had hij wiskunde gestudeerd, met de bedoeling vliegtuigbouwkundig ingenieur te worden. Zijn studie bracht hem van de universiteit van Berlijn naar de universiteit van Manchester in Engeland. In Manchester raakte hij zeer geïnteresseerd in fundamentele wiskunde, meer dan in de techniek. Door deze belangstelling kwam hij terecht aan de universiteit van Cambridge, waar hij kennismaakte met een van de pioniers van de analytische filosofie, Bertrand Russell, bij wie hij ook ging studeren. Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog keerde Witt-
133
genstein naar Oostenrijk terug en nam dienst in het leger. Tijdens zijn diensttijd aan het betrekkelijk rustige Italiaanse front, begon hij aan zijn dissertatie; dit zou een van de invloedrijkste filosofische werken van de twintigste eeuw worden. Maar zijn succes en roem maakten hem nog geen gelukkig mens. Zijn leven lang had hij grote problemen met zijn homoseksualiteit, die hij vaak onderdrukte. Dit was een van de redenen dat hij aan ernstige depressies leed en ettelijke keren overwoog hij om zelfmoord te plegen. Na de oorlog besloot Wittgenstein leraar te worden. Hij gaf het hele fortuin dat zijn familie hem had geschonken weg. In 1925 gaf hij het leraarschap eraan en vervolgens had hij allerlei verschillende baantjes. In 1929 keerde hij naar Cambridge terug om daar les te gaan geven. Hij trok er veel leerlingen aan, die gefascineerd waren door zijn zeer charismatische en idiosyncratische manier van lesgeven. De rest van zijn leven bleef hij lesgeven en filosofische werken schrijven, tot aan zijn dood in 1951. Wittgensteins eerste bijdrage aan de filosofie stond onder de invloed van zijn mentor Bertrand Russell en deelde diens basisideeën. Het was de taak van de analytische filosoof om een soort ‘ideale’ logische taal te creëren, die, eenmaal voltooid, zou dienen om de realiteit van de wereld te weerspiegelen. Omdat de analytische filosofen geloofden dat de wereld wiskundig kan worden begrepen, probeerde Russell de rekenkundige wetten in logische taal weer te geven. In principe geloofden de analytische filosofen dat er een ‘werkelijkheid’ van de wereld bestaat en dat de filosofie een nieuwe wetenschap van de logica dient te creëren die daarmee direct correspondeert.
134