1 COMITE BELGE D’AIDE AUX REFUGIES (C.B.A.R), asbl
BELGISCH COMITE VOOR HULP AAN VLUCHTELINGEN (B.C.H.V.), vzw
Brussel, 22 april 2010
Fiche juridische bijstand1 voor de advocaten van Afghaanse onderdanen: detentie, asielaanvraag en uitwijzing Wij stellen vast dat er in de gesloten centra steeds een groter aantal Afghaanse asielzoekers verblijft. Afghaanse burgers worden op regelmatige basis aangehouden wanneer zij via een naburig land naar België komen en zij worden overgebracht naar gesloten centra. Zolang zij geen asiel aanvragen, werkt DVZ aan hun repatriëring naar Afghanistan. Wanneer er een asielaanvraag ingediend wordt en er door DVZ geen vraag tot overname wordt verzonden aan een ander land in toepassing van de Dublin II verordening, wordt de aanhouding verlengd via artikel 74/6 §1bis van de wet van 15 december 1980 en de asielaanvraag wordt in versnelde procedure behandeld. Hier geven wij alvast verzamelde informatie teneinde deze aanvragen beter voor te bereiden en te verdedigen. Deze informatie kan ook nuttig zijn voor personen die in detentie zitten nadat zij uitgeprocedeerd zijn. Inderdaad, in een zeker aantal zaken laat de actuele behandeling van de asielaanvragen van Afghanen niet toe het onderzoek naar de nood aan bescherming te beschouwen als zijnde grondig. Het is belangrijk te noteren dat talrijke Afghaanse asielzoekers konden opgesloten worden op verschillende momenten van het verloop van hun transit. Hun vertrouwen in de autoriteiten, maar eveneens in externe actoren, is ernstig geschaad. Het is noodzakelijk deze personen snel te ontmoeten teneinde dit eerste wantrouwen te overkomen en te vermijden dat hun eerste verklaringen over de omstandigheden van hun vertrek uit Afghanistan foutief zijn of lacunes bevatten, wat hun vraag om bescherming zou kunnen hypothekeren.
INHOUD 1. Opsluiting op grond van artikel 74/6 §1bis 2. Behandeling asielaanvraag door de instanties A. Erkenning vluchtelingenstatus B. Toekenning subsidiaire bescherming sub c) Juridische reikwijdte Evaluatiemethode C. Bewijs van identiteit en herkomst D. Evaluatie van de herkomst Noodzaak van een globale visie op het Afghaanse conflict Geloofwaardigheid van een recent verblijf in Afghanistan Vluchtelingensituatie in Iran en Pakistan E. Juridische problemen rond het begrip « recent verblijf » 3. Uitvoering van de verwijderingsmaatregel A. Risico op schending van art. 3 EVRM in verband met de uitvoering van het BGV B. Identificatie C. Europees “laissez passer” 4. Bijlagen Nuttige bronnen en documentatiemateriaal over het Afghaanse conflict Uittreksels uit de verslagen van de contactvergaderingen BCHV 1
Andere fiches over opsluiting aan de grens, terugbrenging naar Griekenland op grond van Dublin II Verordening 343/2003 liggen ter beschikking op de website van BCHV: http://www.cbar-bchv.be/
p. 2 p. 3 p. 3 p. 4 p. 4 p. 5 p. 6 p. 7 p. 7 p. 9 p. 11 p. 12 p. 13 p. 13 p. 14 p. 15 p. 17
2
1. Opsluiting op grond van artikel 74/6 §1bis In eerste instantie wordt de persoon gewoonlijk opgesloten op grond van artikel 74/6 §1bis van de Wet 80, gemotiveerd door de "illegale verblijfssituatie". Een dergelijke motivering is vaak niet in overeenstemming met de werkelijkheid. Dit bijvoorbeeld wanneer de arrestatie het gevolg is van spontane grenscontroles, en namelijk controles op de luchthaven van Zaventem bij de landing van vluchten afkomstig uit Athene. De wettigheid van deze controles blijkt problematisch want, enerzijds 2 verbiedt de Verordening (EG) 562/2006 (Schengengrenscode) , in principe, elke grenscontrole binnen de grenzen van de EU, en anderzijds baseren de autoriteiten zich op het feit dat deze controles niet als grenscontroles in de zin van de Europese wetgeving betiteld mogen worden. Op deze manier, krijgen Transitmigranten vaak de mogelijkheid niet om een asielaanvraag in te dienen op het moment 3 van hun arrestatie. Uit de praktijk blijkt dat veel personen een asielaanvraag proberen in te dienen op het moment van hun arrestatie. Er wordt geen akte genomen van de aanvraag en het motief van hun arrestatie wordt hen niet meegedeeld in een taal die zij begrijpen. Wanneer deze personen in een gesloten centrum aankomen, vragen zij over het algemeen vrij snel asiel aan. Zij worden vervolgens in kennis gesteld van een nieuwe beslissing tot vasthouding als ‘asielzoeker’ gegrond op artikel 74/6 §1bis. Deze beslissing kan onrechtmatig zijn om verschillende redenen. Artikel 74/6 § 1 bis voorziet in 15 situaties van detentie, de meest voorkomende zijnde dat de aanvraag gedaan wordt om een uitzettingsbevel te dwarsbomen. Deze motieven hebben betrekking op gevallen van fraude of proceduremisbruik, maar in feit zijn de intenties van de persoon vaak heel anders. We verwijzen naar de memorie van toelichting bij de hervorming van 2006: “artikel 74/6, § 1bis bedoelde vreemdeling: het betreft hier voornamelijk een vreemdeling die manifest niet meewerkt met de overheid en oneigenlijk gebruik maakt van de asielprocedure; dit gegeven verantwoordt dat de asielaanvraag van de vreemdeling prioritair behandeld wordt. (…) het geval van de vreemdeling bedoeld in artikel 74/6, §1bis (de asielzoeker in onregelmatig verblijf waarbij objectieve omstandigheden erop wijzen dat oneigenlijk gebruik gemaakt wordt van de asielprocedure)” “(…) In § 1bis worden de omstandigheden opgesomd waarbij een vreemdeling uitzonderlijk alvorens er een beslissing getroffen werd over de asielaanvraag, kan worden opgesloten. Deze opsluiting kan slechts plaatsvinden voor zover het verblijf van de vreemdeling onregelmatig is en duidelijk in de wet opgesomde omstandigheden erop wijzen dat er oneigenlijk gebruik gemaakt wordt van de 4 asielprocedure.» Als men de omstandigheden waarin de persoon werd aangehouden bekijkt en de redenen waarom de persoon asiel aanvraagt, moet men vaststellen dat deze personen vaak niet passen onder wat beoogd wordt door de wetgever en dat er geen reden is om de asielaanvraag in een versnelde procedure te 5 behandelen. Ten slotte wordt in de praktijk vastgesteld dat soms wordt besloten om een persoon vast
2
Verordening (EG) nr.562/2006 van het Europees Parlement en van de Raad van 15 maart 2006 tot vaststelling van communautaire code betreffende overschrijding van grenzen door personen (Schengengrenscode) http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:L:2006:105:0001:01:FR:HTML 3 Zie punt 5 van de Fiche Juridische bijstand van het BCHV, Toepassing van de Verordening Dublin II door de Belgische en Griekse instanties, dat verklaart waarom dergelijke controles onbetrouwbaar zijn: http://www.cbarbchv.be/pdf/Bewijslast/Dublin%20Grece%20juin%202009.pdf 4 DOC 51 2478/001 (2005/2006), Wetsvoorstel van 10 mei 2006 tot wijziging van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de uitwijzing van vreemdelingen. http://www.lachambre.be/kvvcr/showpage.cfm?section=/flwb&language=fr&rightmenu=right&cfm=/site/wwwc fm/flwb/flwbn.cfm?lang=F&legislat=51&dossierID=2478 5 De rechters van invrijheidstelling redeneerden al herhaaldelijk op die manier: “Betrokkene maakt sinds 2 april 2009 het voorwerp uit van een beslissing tot vasthouden in een welbepaalde plaats op grond van artikel 74/6 §1bis 12° van de wet van 15 december 1980; Uit het dossier blijkt niet dat de asielaanvraag enkel werd ingediend ten einde de uitvoering van een eerdere of een op handen zijnde beslissing, die tot zijn verwijdering zou leiden, ui te stellen of te verijdelen;” KI Brussel Arrest 1913 – 07/05/2009.
3 te houden, niet voor een snellere behandeling van zijn asieldossier via de vereenvoudigde asielprocedure, maar wel om een “Dublin”-terugbrengingprocedure naar Griekenland te starten, waardoor de kennisgevingen nog minder transparant zijn. Artikel 5, § 2 EVRM eist dat de Staten de redenen van arrestatie en detentie, duidelijk en precies berichten: « 50. Quant au fond, la Cour rappelle que l'article 5 § 2 énonce une garantie élémentaire : toute personne arrêtée doit savoir pourquoi elle a été privée de liberté. Intégrée au système de protection qu'offre l'article 5, elle oblige à signaler à une telle personne, dans un langage simple accessible pour elle, les raisons juridiques et factuelles de sa privation de liberté, afin qu'elle puisse en discuter la légalité devant un tribunal en vertu du paragraphe 4. Elle doit bénéficier de ces renseignements « dans le plus court délai », mais le policier qui l'arrête peut ne pas les lui fournir en entier sur-le-champ. Pour déterminer si elle en a reçu assez et suffisamment tôt, il faut avoir égard aux particularités de l'espèce (voir, mutatis mutandis, Murray c. Royaume-Uni, arrêt du 28 octobre 1994, série A no 300-A, p. 31, § 72). » (Conka c. Belgique n°51564/99 - 05/05/2002) Zonder adequate kennisgeving van de redenen van arrestatie en detentie, wordt de mogelijkheid om deze aan te vechten bemoeilijkt: “41. The Court reiterates that there is a close link between paragraphs 2 and 4 of Article 5. Anyone entitled to take proceedings to have the lawfulness of his detention speedily decided cannot make effective use of that right unless he or she is promptly and adequately informed of the reasons relied on to deprive him of his liberty (see Van der Leer v. the Netherlands, judgment of 21 February 1990, Series A no. 170-A, p. 13, § 28, and Shamayev and Others v. Georgia and Russia, no. 36378/02, § 413, ECHR 2005-III).” (Rusu v. Austria n°34082/02 – 02/10/2008)
2. Behandeling van de asielaanvraag door de instanties A. Erkenning van de vluchtelingenstatus Volgens het UNHCR: « In view of the serious and widespread human rights violations and ongoing armed conflict in many parts of the country, UNHCR considers that a significant number of Afghan 6 asylum seekers are in need of international protection.” Het is daarom nuttig te verwijzen naar de verschillende categorieën van personen die volgens het UNHCR verondersteld worden slachtoffer van vervolging te zijn. Worden voornamelijk beschouwd als risicocategorieën: deze van wie het gedrag geacht wordt in strijd met de islamitische wetten, degene die behoren tot een etnische minderheid (de minderheidsstatus moet beoordeeld worden in de context van het Afghaanse mozaïek), degene die in de Afghaanse context behoren tot risicogroepen m.n. vrouwen, kinderen, personen die het slachtoffer zijn van represailles omwille van de erecodes, personen beroofd van hun landgoed, geesteszieken… Het is de combinatie van die tamelijk brede categorieën met de intensiteit van het gewapend conflict, die de aanbeveling van het UNHCR tot hogere bescherming rechtvaardigt. Het UNHCR blijft benadrukken dat er bij het onderzoek van deze asielaanvragen rekening moet gehouden worden met de algemene specifieke context, die de voorwaarde tot individualisatie van de aanvraag inperkt: « There is no need for the applicant to have been singled out or individually targeted, nor is there a requirement that he or she suffers from a risk or impact which is different than for other persons. It is also irrelevant whether the group affected is large or small. Whole communities may risk or suffer persecution for Convention reasons. The fact that all members of the community are 7 equally affected does not in any way undermine the legitimacy of any particular individual claim.»
“De loutere bewering dat betrokkene een asielaanvraag heeft ingediend om een verwijdering te verijdelen of uit te stellen, zonder enige verwijzing naar feitelijke of concrete elementen om dit standpunt te staven is gelijk te stellen met afwezigheid van motivering.” KI Brussel Arrest 577 – 04/02/2010. 6 UNHCR Eligibility Guidelines for Assessing the International Protection Needs of Asylum-Seekers from Afghanistan, July 2009, p. 11, http://www.unhcr.org/refworld/docid/4a6477ef2.html 7 UNHCR Eligibility Guidelines, op cit.; p. 13.
4 Zoals in principe geformuleerd door het UNHCR: « International and internal conflict is frequently rooted in ethnic, religious or political differences. War and violence are often used as instruments of persecution. Article 15(c) must therefore be understood as covering risks different from those 8 addressed by the 1951 Convention. ». Het alomtegenwoordig geweld mag ons niet doen vergeten dat deze gewelddaden meestal vervolging zijn in de zin van het Verdrag van Genève; vervolgingen gebonden aan de etnische afkomst van betrokkenen en hun echte of toegeschreven politieke opinies. Dit principe herhaalt zich in de Afghaanse context. Het UNHCR legt de nadruk op het feit dat het gewapend conflict in Afghanistan aanleiding geeft tot vervolging van heel wat volksgroepen en als zodanig op zich een gegronde vrees voor vervolging kan zijn die de vluchtelingenstatus rechtvaardigt: « Persons fleeing their country or origin in situations of armed conflict may have a well-founded fear of persecution based on one or more of the 1951 Convention grounds. This is particularly relevant where, as in Afghanistan, the internal armed conflict is rooted in religious, ethnic and/or political disputes, and where specific groups are targeted. Given the widespread human rights violations against individuals with specific profiles in many parts of Afghanistan, it can be expected that many asylum-seekers from Afghanistan, including those originating from areas where the armed conflict is being waged, will be eligible for refugee protection under the 1951 Convention. When examining the link to a 1951 Convention ground in the claims of persons who are fleeing a situation of armed conflict, there is no requirement that the individual be known to, and sought personally by the agent(s) of persecution. Whole communities may risk or suffer persecution for 1951 Convention reasons, and there is no requirement that an individual suffer a form or degree of harm which is different than that suffered by other individuals with the same profile. Furthermore, many ordinary civilians may be at risk of harm from bombs, shelling, suicide attacks, and improvised explosive devices. As noted above, these methods of violence may be used against targets or in areas where civilians of specific ethnic or political profiles predominantly reside or gather, and for this 9 reason, may be linked to a 1951 Convention ground.” Het gaat hier om een verzoek tot verzachting van de individualisering van het begrip vluchteling, aangezien het bestaan van het conflict op zich al een gegronde vrees voor vervolging kan zijn, wanneer het in verband gebracht wordt met één van de redenen beschreven in het Verdrag van Geneve. B. Toekenning van de subsidiaire bescherming sub c Wettelijk toepassingsgebied De memorie van toelichting van het op 10 mei 2006 ingediende wetsontwerp houdende hervorming van de wet van 15 december 1980 en omzetting van de « Kwalificatie » en « Procedure » - richtlijnen brengt de volgende opmerkingen met zich mee wat betreft subsidiaire bescherming sub c):
« c) ernstige bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict. Het gaat hier om ontheemden (‘displaced persons’) uit hun land van herkomst en die niet kunnen terugkeren. Deze bepaling is ontleend aan artikel 2 sub c), van de Richtlijn van de Raad betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden. Echter, wat betreft subsidiaire bescherming moeten de verzoekers kunnen bewijzen dat hun leven of persoon wordt bedreigd als gevolg van willekeurig geweld resulterend uit interne of internationale gewapende conflicten. Zelfs wanneer de redenen voor deze vrees niet specifiek individugebonden zijn, moet elke verzoeker kunnen bewijzen dat hij geconfronteerd wordt met een situatie waar vrees voor zichzelf of voor zijn leven overduidelijk is. De EU-lidstaten zijn ertoe 8
UNHCR Statement on Subsidiary Protection Under the EC Qualification Directive for People Threatened by Indiscriminate Violence, January 2004; p. 5; http://www.unhcr.org/cgi-bin/texis/vtx/refworld/rwmain?docid=479df7472 9 UNHCR Eligibility Guidelines, op cit.; p. 40.
5 verplicht de mensen die deel uitmaken van een "massale toestroom", en als dusdanig erkend door de Raad, op te vangen; het is coherent en dus aangewezen ze op te vangen zelfs wanneer zij individueel aankomen en niet aan de voorwaarden voldoen om als vluchteling erkend te 10 worden. » De wetgever heeft in artikel 48/4 van de wet 80 de bewoording: “ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon » van artikel 15 sub c) van de «Kwalificatie»-Richtlijn 2004/83/EG omgezet in « ernstige bedreiging van het leven of de persoon…». De betekenis van deze aanpassing wordt verduidelijkt in de memorie van toelichting. De wetgever brengt naar voren dat de richtlijn een minimale norm oplegt en is bereid om het te verruimen door afstand te doen van individualisering, expliciet gesteld in de tekst van de richtlijn. Men mag deze specificiteit van de Belgische wetgeving niet uit het oog verliezen bij het al dan niet toekennen van subsidiaire bescherming sub c). De Raad voor Vreemdelingenbetwistingen doet de volgende redenering: « De Raad wijst er op dat een loutere verwijzing naar een algemene toestand ook wat betreft subsidiaire beschermingsstatus niet volstaat. De wetgever heeft immers bepaald dat steeds sprake dient te zijn van een reëel risico op ernstige schade en de term “reëel risico” dient geïnterpreteerd te worden naar analogie met de maatstaf die het Europees Hof voor de Rechten van de Mens hanteert bij de beoordeling van schendingen van artikel 3 van E.V.R.M.(Ontwerp van wet DOC 51 2478/001, 85 ) Concreet heeft dit tot gevolg dat niet alleen rekening dient gehouden te worden met wat gekend is over de situatie in het land van herkomst van de asielzoeker doch ook met zijn persoonlijke situatie. Hij moet, in het licht van de objectieve situatie in zijn land van herkomst en zijn persoonlijke situatie 11 aannemelijk maken dat hij een reëel risico loopt.” Zo komt RVV terug op de wil van de Belgische wetgever, en schroeft de subsidiaire bescherming sub c) terug tot die voorzien sub b), die kan gelezen worden als een strikte toepassing van de normen uitgevoerd door het EHRM inzake evaluatie van het risico. De redactie van de Belgische wet maakt trouwens elke verwijzing naar het arrest Elgafaji, van het Hof van Justitie van de Europese Unie, overbodig. Dit arrest over een prejudiciële vraag beoogde een extensieve uitlegging van het nogal paradoxaal geformuleerde artikel 15 sub c): een risico dat de situatie van willekeurig geweld individualiseert. In Belgisch recht is het alleen de situatie van willekeurig geweld dat moet gestaafd worden. Evaluatiemethode De toekenning van subsidiaire bescherming sub c), stelt een dubbele eis: het bestaan van een gewapend conflict en van willekeurig geweld die een reëel risico voor de burgers betekenen. Het bestaan van een gewapend conflict, verspreid over gans Afghanistan, wordt hier niet in twijfel getrokken. De discussie ging vooral over het tweede punt waarbij het CGVS probeert te bepalen in welke gebieden van Afghanistan het conflict ‘dermate hoog’ is om voor subsidiaire bescherming in aanmerking te komen. De asielinstanties hadden in het verleden al toegegeven dat de "Security Updates", opgesteld door UNHCR, de meest relevante documenten zijn om dergelijk verschil in waardering te kunnen appreciëren. Aldus, in een arrest van 6-01-2009: « De Raad steunt zich voor de analyse van het veiligheidsrisico per district op de adviezen van het UNHCR. Het UNHCR is, met zijn fysieke aanwezigheid in alle delen van Afghanistan en zijn uitgebreid netwerk aan contacten, immers het best 12 geplaatst om advies te verlenen over de noodzaak aan subsidiaire bescherming.» In de nieuwe "Guidelines" van juli 2009 heeft het UNHCR nota genomen van een verslechtering van de veiligheidssituatie en heeft het ook geoordeeld dat het quasi onmogelijk werd om deelgebieden die onder de subsidiaire bescherming vallen te onderscheiden van andere : « due to the fluid and volatile nature of the conflict, lack of comprehensive monitoring and reporting from all conflict areas and variations in terms of numbers of civilian casualties reported, UNHCR is not in a position to designate specific conflict areas of Afghanistan in which there is a serious and indiscriminate threat to the life,
10
DOC 51 2478/001 (2005/2006), op cit. RVV nr. 40.533 van 19 maart 2010. 12 RVV nr. 21.221 van 6 januari 2009. 11
6 physical integrity or freedom of Afghans as a result of generalized violence or events seriously 13 disturbing public order.» Welke is vandaag het meest gezaghebbend expertiserapport dat het moet mogelijk maken om in Afghanistan onderscheid te kunnen maken tussen de gebieden onder subsidiaire bescherming en de andere, nu het UNHCR van mening is dat deze evaluatie niet meer tot een goed einde gebracht kan worden gezien de moeilijkheid om de werkelijk lokale situaties concreet te evalueren? Moet er rekening gehouden worden met de constante neiging tot verergering van het conflict in de afgelopen jaren? Hoe wordt het risico ‘slachtoffer van gewapend conflict’ getoetst wanneer het gaat om een blijvende situatie die al 30 jaar aansleept en elk ontwikkelingsperspectief, op kort of lang termijn, in Afghanistan te niet doet? Wat is er gebeurd in het gebied van herkomst tussen het moment van de besluitvorming en de uitvoering van de verwijderingmaatregel? Een aantal middelen bieden de mogelijkheid om informatie in te winnen over het veiligheidsrisico in Afghanistan en op grotere schaal over de sociaaleconomische ontwikkeling. Dient te worden opgemerkt dat deze informatie niet verzameld werd met het oog op subsidiaire bescherming en dat in wezen, de informatie over slachtoffers en de schadelijke gevolgen van militaire interventies moeilijk te 14 objectiveren zijn want onderhevig aan manipulatie en intimidatie. (zie bronnen in bijlage)
C. Bewijzen van identiteit en afkomst De asielinstanties kennen maar een beperkte bewijskracht toe aan de identiteitsdocumenten die Afghanistan aflevert. Taskaras (ID kaarten) worden meestal verworpen door het CGVS omdat het algemeen bekend zou zijn dat het heel gemakkelijk is om valse identiteitsdocumenten te verkrijgen in Afghanistan. De asielinstanties verzoeken de asielzoekers documenten voor te leggen die hun identiteit bevestigen. Het is niet normaal dat wanneer zij deze taak inwilligen, diezelfde instanties de voorgelegde documenten zo maar afwijzen zonder specifiek onderzoek. Als de instanties deze documenten resoluut voor vals houden, moeten zij dat ook motiveren. Aan de kandidaat-vluchtelingen vragen ID documenten voor te leggen met daarbij nog een authenticiteitbewijs, komt erop neer hen een dubbele bewijslast op te leggen. In dezelfde lijn, hebben asielzoekers, uitgeprocedeerd om reden dat zij niet van hun herkomst hebben kunnen overtuigen, een nieuwe asielaanvraag ingediend met documenten afgeleverd door de ambassade van Afghanistan. Deze demarches hadden nochtans meestal niet tot resultaat dat hun herkomst door de instanties erkend werd. Zo oordeelde de RVV: « Indien een eerste asielaanvraag bedrieglijk wordt gevonden en men zijn tweede asielaanvraag op precies hetzelfde baseert en hiervoor documenten aanbrengt, kan moeilijk worden aangenomen dat de twijfelachtige afkomst en vrees voor vervolging van de verzoekers opeens wel geloofwaardig zou zijn geworden. (…)Bij de beoordeling van de zaak houdt [het CGVS] rekening met alle feitelijke elementen, ook met deze welke resulteren uit verklaringen afgelegd bij een eerdere asielaanvraag(…) Daarenboven dient om enige bewijskracht aan een document te ontlenen, het te worden ondersteund door geloofwaardige, coherente en plausibele verklaringen hetgeen in casu niet het geval is. Wat betreft het door de ambassade van Afghanistan uitgereikte geboortecertificaat vermeldde de ambassade zelf uitdrukkelijk dat de Afghaanse overheid niet beschikt over een bevolkingsregister. Er kan dan ook van uitgegaan worden dat de ambassade zich voor het opmaken van dit document louter baseerde op verzoekers verklaringen. Hetzelfde kan gesteld worden voor de andere documenten die verzoeker bij zijn dossier voegde, namelijk een attest van nationaliteit en de verklaringen aangaande de uitreiking en verlenging van het paspoort, eveneens afkomstig van de Ambassade. Uit verzoekers 13
UNHCR Eligibility Guidelines, p. 43. UNHCR Eligibility Guidelines: “journalists reporting on sensitive issues, including but not limited to the armed conflict, political corruption and drug trafficking are at risk of persecution on the ground of their (imputed) political opinion at the hands of both State and non-State actors.” p. 29. Committee to Protect Journalists: Afghan government curtails reporting on insurgent attacks, 2 March 2010, http://www.unhcr.org/refworld/docid/4b9658fec.html 14
7 verklaringen blijkt dat deze documenten werden opgemaakt op basis van 2 (kopieën van) Taskaras (…). De bewijswaarde van de door verzoeker aangebrachte identiteitsdocumenten is bijgevolg uiterst beperkt indien al niet onbestaande en vermogen geenszins de ongeloofwaardigheid van verzoekers 15 beweringen betreffende zijn vermeende afkomst uit Afghanistan te herstellen. » Deze rechtspraak is in strijd met die van de burgerlijke rechtbanken : « Aangezien verzoeker omwille van communicatieprobleem en de oorlogssituatie in zijn thuisland niet in het bezit kan komen van zijn originele geboorteakte of een officieel afschrift ervan, kan verzoeker overeenkomstig art 46 B.W. het bewijs van zijn geboorte leveren door alle rechtsmiddelen.” De rechter neemt dan de verschillende documenten in overweging, ook deze opgemaakt door de Afghaanse ambassade in Brussel en: « Overeenkomstig art. 46 B.W. en art. 27 WbIPR hebben deze stukken bewijswaarde en de rechtbank erkent dat zij een grotere bewijswaarde hebben dan het medische leeftijdsonderzoek van de dienst 16 voogdij. » Zo ook houden DVZ en de Dienst Voogdij rekening met de Afghaanse ID documenten en onderzoeken ze de authenticiteit ervan om de minderjarigheid van de jongeren die deze voorleggen, te controleren. Wat dat betreft erkennen deze besturen de buitenlandse authentieke documenten voor zover hun rechtsgeldigheid wordt vastgesteld. (artikel 27 Belgisch WBIPR).
D. Evaluatie van de afkomst Noodzaak van een globale aanpak van het Afghaanse conflict Bij de behandeling van de asielaanvraag, ingediend door een Afghaanse onderdaan, gaan de nationale instanties eerst en vooral herkomst en datum van vertrek uit Afghanistan controleren. Deze elementen komen in aanmerking om de algemene geloofwaardigheid van de verzoeker te toetsen. Dit onderzoek naar geloofwaardigheid is een fase van de evaluatie van de nood op bescherming, maar op zichzelf alleen niet afdoende. De RVV wijst regelmatig op dit principe : « Le Conseil rappelle que sous réserve de l'application éventuelle d'une clause d'exclusion, la question à trancher au stade de l'examen de l'éligibilité au statut de réfugié se résume en définitive à savoir si le demandeur a ou non des raisons de craindre d'être persécuté du fait de l'un des motifs visés par la Convention de Genève; si l'examen de crédibilité auquel il est habituellement procédé constitue, en règle, une étape nécessaire pour répondre à cette question, il faut éviter que cette étape n'occulte la question en ellemême; dans les cas où un doute existe sur la réalité de certains faits ou la sincérité du demandeur, l'énoncé de ce doute ne dispense pas de s'interroger in fine sur l'existence d'une crainte d'être persécuté qui pourrait être établie à suffisance, nonobstant ce doute, par les éléments de la cause qui 17 sont, par ailleurs, tenus pour certains. » De plaats van herkomst bepalen is handig om na te gaan of subsidiaire bescherming in aanmerking komt. Het feit dat het vertrek eerder zou hebben plaatsgevonden dan vermeld, doet vermoeden dat de verzoeker een geloofwaardig verblijfsalternatief zou hebben in een derde land. Dit alternatief zou aldus de Belgische autoriteiten ervan vrijstellen om bescherming te geven. (Zie onder punt E) Tijdens de contactvergadering van het BCHV van 12 januari 2010 : “De Commissaris-generaal verduidelijkt dat de manier om de herkomst te onderzoeken nu minder intellectualistisch wordt benaderd en er meer rekening wordt gehouden met de Individuele context. Het blijft wel belangrijk een zicht te krijgen op de reële situatie van de betrokkene. Zo wordt nog steeds een asielaanvraag geweigerd indien men eenvoudigweg niet te weten komt waar iemand de afgelopen tien jaar 18 verbleven heeft.” Het is helaas heel frequent dat asielinstanties vinden dat ze niet over genoeg concrete elementen beschikken om de beweringen van verzoeker omtrent zijn herkomstplaats te kunnen inwilligen. Concreet laten de beslissingen ook niet toe om op te maken of er twijfel moet zijn over de tien laatste jaren om niet te kunnen oordelen over het al dan niet toekennen van bescherming.
15
RVV arrest 16.048, 18 september 2008. Rb Hasselt 25 februari 2008, nr. 07/1328/B. 17 RVV arrest 27.366, 14 mei 2009. 18 BCHV verslag contactvergadering van 12 januari 2010 http://www.cbar-bchv.be/Contactvergaderingen/2010/PVjanuari2010.pdf 16
8 We moeten ook vaststellen dat dit onderzoek relatief uniform verloopt, terwijl de verhalen kunnen terugslaan op verschillende reizen in Afghanistan en naar de buurlanden. In dit verband zouden wij aan de instanties kunnen suggereren dat de beste manier om een beter beeld te krijgen over de geografische herkomst van de aanvragers zou zijn meer aandacht te schenken aan het verhaal en aan wat de familie heeft meegemaakt tijdens die dertig jaar durende oorlog. Door zich te focussen op de veronderstelde datum van vertrek zonder rekening te houden met het verhaal van de familie, laten we niet toe om deze aanvragen in al hun dimensies te onderzoeken. Vervolgingen en ervaringen uit het verleden voeden nochtans de vrees voor het heden en de toekomst. Deze aanbeveling staat ook vermeld in de UNHCR "Guidelines" 2007: « The analysis of an asylum application should therefore include a full picture of the asylum-seeker’s background and personal circumstances, and the prevailing situation in his or her area of origin or previous residence in Afghanistan. This assessment should include family and extended family links and community networks in order to identify possible traditional protection and coping mechanisms vis-à-vis the current de facto local authorities. This requires establishing for each case the profile of nuclear and extended family members, including their location, their previous and current social status, and their 19 political and tribal affiliations in Afghanistan or abroad. » Andere rapporten tonen aan dat een dergelijke algemene visie van het Afghaanse conflict essentieel is. Het Internationaal Comité van het Rode Kruis heeft gewerkt aan het weergeven van een globaal beeld over de impact van het conflict op de Afghaanse burgers: « Very few people in Afghanistan have been unaffected by the armed conflict there. Those with direct personal experience make up 60% of the population, and most others also report suffering a range of serious hardships. In total, almost everyone (96%) has been affected in some way – either personally or owing to the wider consequences of armed conflict. • Of those with direct experience, most have had to leave their homes (76%), suffered serious property damage (66%), lost contact with a close relative (61%), lost their means of income (60%) or seen the area where they lived come under enemy control (56%). • Of those without direct experience, most have nevertheless had to make do with limited (or no) 20 supplies of water/electricity (56%) or health care (59%).” OXFAM en andere partnerorganisaties in Afghanistan hebben soortgelijke onderzoeken geleid, die het ons eveneens duidelijk maken dat maar weinig mensen door het conflict gespaard worden: “A whole generation has grown up never having experienced peace and many Afghans are struggling to cope with the psychological, economic, social and physical ramifications of the conflicts, past and present. Interviews and group discussions conducted with over 700 Afghans help illustrate the impact and scale of the violence over the past three decades: • Approximately two in five (43%) individuals reported having property destroyed, a quarter (25%) land destroyed and one in three (34%) were robbed during the conflict. The causes and perceived motivations behind these violations were varied but often this was tied to larger patterns of violence deliberately targeting civilians, making many individuals feel unsafe, and negatively affecting their ability to earn an income or feed their family. • Three in four people (76%) reported being forced to leave their homes at some point during the conflict. Of these, 41% were internally displaced, 42% were externally displaced and 17% were both internally and externally displaced. Many individuals were displaced multiple times, moving from one place to another in search of security, only to be forced to flee once again months or years later or after having returned home again. • Migration is a critical survival strategy for most Afghans. Notions of “choice” are complex, given the protracted nature of the conflict and how deeply intertwined the violence is with poverty for many Afghans. When asked about the current conflict, 17% stated that they are currently thinking of leaving the country. • More than one in ten (13%) individuals reported being imprisoned. Detention was most often described as arbitrary and linked with harassment, extortion and threats from parties to the 19
UNHCR Eligibility Guidelines for Assessing the International Protection Needs of Afghan Asylum-Seekers, 31 December 2007, p. 63; http://www.unhcr.org/refworld/pdfid/477ce70a2.pdf 20 ICRC, Afghanistan, Opinion Survey and in-depth research 2009, p. 6. http://www.icrc.org/Web/eng/siteeng0.nsf/htmlall/research-report-240609/$File/Afghanistan.pdf
9 conflict or local power holders, and many survivors describe family members playing bribes or elders negotiating for their safe release. • One in five (21%) of individuals reported being tortured. Roughly half of the reported cases of torture were linked with imprisonment and most often, torture was driven by perceived ethnicity, political affiliations or, in the case of many women, the perceived affiliations or actions of male family members. • Just 1% of individuals reported receiving any compensation or apology for the harm done to them. None of the reported instances of compensation or apology were provided by those perceived to be directly responsible for causing harm. Rather, these actions were undertaken by individuals, such as community elders or neighbours, who expressed regret at not having been able to offer greater protection for those harmed. • Seven in ten (70%) individuals saw unemployment and poverty as a major cause of the conflict, while almost half (48%) pointed to the corruption and ineffectiveness of the Afghan government. Other factors that individuals identified as major drivers of the conflict were: the Taliban (36%); interference by other countries (25%); Al Qaeda (18%); the presence of international forces (18%); lack of support from the international community (17%); warlords 21 (15%); and criminal groups (14%).” Het Hoog Commissariaat voor de Rechten van de Mens van de Verenigde Naties heeft eveneens een globale blik geworpen op Afghanistan. Het Hoog Commissariaat heeft de armoedetoestand in Afghanistan getoetst en aangetoond in welke mate deze toestand de schending van de mensenrechten verergert. Volgens dit verslag: « Poverty is neither accidental, nor inevitable in Afghanistan: it is both a cause and consequence of a massive human rights deficit including widespread impunity and inadequate investment in, and attention to, human rights. (…) One in three Afghans lives in absolute poverty (approximately nine million people, 36 per cent of the population) and cannot meet his or her basic needs. Furthermore, 37 per cent were situated slightly above the poverty line. Thus, two out of three Afghans live an impoverished and undignified life, struggling daily to provide naan-o-chai (bread and tea) for their families.(…) Large segments of the Afghan population are effectively disenfranchised and marginalized; their voices are rarely heard. Women, the landless, Kuchi nomads, and people with disabilities are particularly discriminated against in today’s Afghanistan. Widespread insecurity, whether associated with local disputes that result in violence or military operations associated with the insurgency, has a profound and deleterious impact on the lives of Afghans as well as efforts to secure improved governance and equitable development. Insecurity creates a permissive environment for the abuse of power and greatly diminishes the ability of Afghans to access essential services.(…) An important first question is “who are the poor?” In other words, who are the Afghans who are most poor and most at risk of further deprivation? Statistics only go so far in explaining hunger, maternal mortality, low levels of literacy, or the limited choices that hobble the lives of the poor.” 22
23
Deze drie recente verslagen leggen de nadruk op het humanitaire karakter van de internationale bescherming, ze tonen de omvang van de gevolgen van het gewapende conflict aan en bevestigen het standpunt van het UNHCR, namelijk dat gewapend conflict een vervolgingsfactor inhoudt. Geloofwaardigheid van recent verblijf in Afghanistan Het verhoor van asielzoekers concentreert zich vaak op vraagstellingen over aardrijkskunde, markante feiten, recente politieke gebeurtenissen, enzovoort. Deze gesloten vragen begrenzen de spontane 21
OXFAM: The Cost of War, Afghan Experiences of Conflict, 1978 – 2009, November 2009. http://www.reliefweb.int/rw/RWFiles2009.nsf/FilesByRWDocUnidFilename/VVOS-7XVQ5Nfull_report.pdf/$File/full_report.pdf 22 UN Office of the High Commissioner for Human Rights, Human Rights Dimension of Poverty in Afghanistan, March 2010, p. 2 http://www.unhcr.org/refworld/docid/4bbc313d2.html 23 Een van de vele overwegingen van het Verdrag van Genève : « Exprimant le vœu que tous les États, reconnaissant le caractère social et humanitaire du problème des réfugiés, fassent tout ce qui est en leur pouvoir pour éviter que ce problème ne devienne une cause de tension entre États,»
10 verklaringen en doen de geloofwaardigheidevaluatie verschuiven naar een kenniscontrole waarvan men de maatstaf niet kent. Het CGVS geeft geen enkele indicatie over de opmaak van de vragen waarop haar interviews stoelen. Wat zijn de bevoorrechte informatiebronnen? Heeft men ze getoetst en zo ja, wie? Baseert men zich niet overdreven op bronnen die deel uitmaken van ons referentiekader? Hoe wordt de opgedane ervaring met de vluchtelingen hierin verwerkt? Hoe interpreteert men de antwoorden? Vanaf wanneer worden ze als onvoldoende beschouwd? Wat te zeggen over de spontaan vermelde positieve antwoorden of concrete feiten? 24
Dergelijk onderzoek wordt maar zelden onjuist bevonden door de RVV . Wij hebben trouwens geen voorbeeld waarin de Raad zijn bevoegdheid tot nietigverklaring zou gebruikt hebben om bepaalde instructiemethodes in vraag te stellen. In vele gevallen leiden de verhoren tot de conclusie dat de kandidaat-vluchteling maar een ontoereikende kennis van Afghanistan heeft. Men moet nochtans toch opmerken dat de nieuwe Afghaanse generatie, vandaag op de vlucht, maar een zeer beperkte toegang heeft tot alle hulpbronnen, voornamelijk tot het onderwijs. Ook stellen wij vast dat het CGVS geen enkel appreciatieverschil maakt al naar gelang de persoon van het platteland of van de stad afkomstig is, zijn heel leven in Afghanistan geleefd heeft of maar voor een deel, of om het even welke andere specificiteit, wat een wantrouwen tegenover dergelijke instructiemethodes, vandaag de voornaamste evaluatiemethode, zou moeten opwekken. Het UNHCR heeft zich al ongerust gemaakt over de afwijkingen waartoe het gebruik van objectieve informatie om de geloofwaardigheid van de asielzoekers te testen, zou kunnen leiden: « In individual claims, the particular circumstances and the credibility of the claimant will often be the most decisive elements. Internal or external evidentiary contradictions do not necessarily mean that the claimant is not generally credible, and excessive reliance should not be placed upon information systems at the 25 expense of the claimant’s own testimony. » Als het geloofwaardig is dat veel asielzoekers aanvankelijk buiten Afghanistan hebben gewoond, is het al even geloofwaardig dat deze dan in de loop van de jaren 2000 naar het herkomstland werden teruggestuurd. Volgens UNHCR: « Millions of Afghans have been externally displaced as a result of the decades of conflict which have been waged in the country. The greater part of those refugees fled to and was hosted for years in Iran and Pakistan. While over 5.7 million persons have returned to Afghanistan since 2002, increasing the country’s population by 20 percent, over 2.7 million still live outside the country. Despite still representing the largest voluntary return operation globally, the rate of · voluntary returns has nonetheless slowed significantly since 2005. » Vele vluchtelingen uit 24
RVV Arrest nr. 13.157 van 26 juni 2008 :“Met betrekking tot de concrete vraagstelling en de analyse van de antwoorden die geleid hebben tot de bestreden beslissing stelt de Raad vast dat het Commissariaat-generaal onvoldoende rekening heeft gehouden met verzoeksters profiel. Zeker voor wat betreft Afghanistan hangt datgene wat beschouwd kan worden als elementaire kennis sterk af van de maatschappelijke positie van de betrokkene. Zijn/haar toegang tot informatie hangt immers af van zijn/haar plaats op de sociale ladder en in het bijzonder van zijn/haar geslacht. In casu heeft verzoekster het profiel van een Afghaanse huisvrouw die voornamelijk binnenshuis bleef om zich over het huishouden en de zorg van twee minderjarige kinderen te ontfermen. Het gewicht dat aan het onvermogen om te antwoorden op militair-politieke vragen gehecht kan worden is bijgevolg quasi nihil. Vragen over het dagelijkse leven, prijzen, elementaire geografie zoals namen van scholen en ziekenhuizen in de buurt, wegen des te meer door. Zowel de vraagstelling, als de interpretatie van de antwoorden op de kennisvragen zouden derhalve moeten aangepast zijn aan het profiel van de verzoeker.” Dit arrest toont het probleem aan, maar is een uitzondering en stelt de vragenlijst enkel in vraag t.o.v. een Afghaanse huisvrouw, die als totaal onwetend beschouwd wordt. Maar is men zeker dat men de mensen kent die moeten antwoorden op de vragen en op een juiste manier te beslissen, wat men van hen kan verwachten ? 25 UN High Commissioner for Refugees, Country of Origin Information: Towards Enhanced International Cooperation, February 2004. http://www.unhcr.org/refworld/docid/403b2522a.html Over het ongepaste gebruik van objectieve informatie, zie ook: G. Westerveen “Country of origin information” en geloofwaardigheid” UNHCR Brussel, September 2009; http://www.cbar-bchv.be/InformationJuridique/NotesJuridique/CountryOfOriginInformation.pdf
11 26
Afghanistan zijn na een eerste terugkeer terug op de vlucht geslagen . Het is deze groep die het waarschijnlijk zeer moeilijk zal hebben om de asielinstanties van hun werkelijke herkomst te overtuigen. Sommige asielzoekers zijn bang om hun verblijf in Iran en in Pakistan bekend te maken en zijn ook slecht geïnformeerd over de redenen die aanleiding kunnen geven tot een erkenning als vluchteling. Ze hebben nochtans a priori geen toegang meer tot deze twee landen. De analyse van hun vervolgingsvrees moet dan geëvalueerd worden t.o.v. hun eerste vluchtredenen. Zonder evenwel te vergeten dat een lange ballingschap de terugkeer naar Afghanistan kan bemoeilijken (verlies van toegang tot hun grond, gebroken familiebanden, geen houvast meer in de oorspronkelijke groep dan wel in de nieuwe levensstijl ver van de traditionele…). Het is DVZ die bevoegd is voor het in overweging nemen van nieuwe asielaanvragen. Niettemin vindt het CGVS dat nieuwe verklaringen die duidelijkheid scheppen over de laatste reële verblijfplaats, moeten geïnterpreteerd worden als een voldoende element om een nieuwe asielaanvraag te 27 ondersteunen. Vluchtelingensituaties in Iran en Pakistan Geen van beide landen kan als een geldig eerste asielland beschouwd worden. Hierna het bericht dat 28 UNHCR in dit verband doorgaf aan Cedoca in 2008. Pakistan is not a signatory to the 1951 Geneva Convention or 1967 Protocol, and does not have any national legislation on refugees. The Government’s stance on status of Afghans in Pakistan has changed from time to time. At present, only the Afghans with valid passport and visa are allowed to enter in Pakistan, and any Afghan entering Pakistan without them is considered illegal. The registration of 2006-07 and the subsequent issuance of Proof of Registration (POR) cards has legalized the registered Afghan nationals’ temporary stay in Pakistan until December 2009 (expected to be extended). However, once a POR card holder repatriates, s/he is de-registered and the card is cut (showing it is no longer valid). If a deregistered Afghan national re-enters Pakistan, s/he will be considered an illegal unless s/he enters with valid passport and visa (see above). (…) Iran returned about 363,000 Afghans last year and already past 250,000 this year. There is no apparent mechanism for State adjudication of new arrivals in either country. In Iran UNHCR 29 mandate status, were it conferred, would not be recognized by the government.
26
AREU: Experiences of Young Afghans Returning “Home” From Pakistan and Iran, November 2008; http://www.areu.org.af/index.php 27 Verslag contactvergadering BCHV, oktober 2008, § 28: « (…)In concreto zijn Iran en Pakistan voor veel Afghanen transitlanden geweest. Het CGVS is niet van oordeel dat deze landen ‘veilige derde landen’ zijn. Het principe van ‘veilig derde land’ wordt enkel met de nodige voorzichtigheid toegepast en uitsluitend in twee zeer specifieke gevallen: wanneer de persoon de nationaliteit heeft bekomen van één van deze landen of wanneer hij er een statuut genoot dat een effectieve bescherming bood tegen refoulement naar het land van herkomst (in dit geval Afghanistan). Een dergelijk onderzoek houdt in dat de persoon duidelijk is over wat er tijdens de periode voorafgaand aan zijn vertrek is gebeurd. Het CGVS is bereid om te aanvaarden dat, als deze personen nu nog de waarheid komen vertellen en alle duidelijkheid scheppen met betrekking tot deze periode, dit kan beschouwd worden als een ‘nieuw element’. Het CGVS heeft trouwens ook aan DVZ gevraagd om deze werkwijze te volgen, en met name de nieuwe asielaanvragen van Afghaanse asielzoekers die een nieuw licht werpen op de laatste jaren voor hun vertrek naar België in overweging te nemen. Het CGVS zal de dossiers wel altijd op individuele basis evalueren en wil geen globale regeling toepassen. Mijnheer Bienfait herhaalt dat er wel duidelijkheid moet zijn met betrekking tot de situatie van de aanvrager. http://www.cbar-bchv.be/Contactvergaderingen/2008/PVoctober2008.pdf 28 Centre de documentation du CGRA 29 UNHCR Pakistan & Iran ‘First country of Asylum’ or Safe third Country’ for Afghans? Can Pakistan be considered to be a 'first country of asylum' or 'safe third country' for Afghans in accordance with Articles 26 and 27 of the EU Procedures Directive? "With regard to readmission of Afghans into Iran, it can be said that Iran is not readmitting former Afghan refugees, whereas Pakistan may do so provided these Afghans hold so-called POR cards." (POR = Proof of Registration), UNHCR Geneva 10/09/2008.
12 E. Juridische problemen rond het begrip « recent verblijf » Zoals samengevat door G. Westerveen, verschuilen zich achter het argument van ‘recent verblijf’ in werkelijkheid nog andere kwesties, m.n. de nationaliteit, de geloofwaardigheid, de evaluatie van het 30 risico en zelfs een begrip zoals ‘ eerste asielland’. Wat betreft Afghanistan, herinnert G. Westerveen eraan dat: « Enkele miljoenen Afghanen hebben vaak vele jaren als vluchtelingen doorgebracht in Pakistan en Iran, en het is inderdaad aannemelijk dat onder de Afghaanse asielzoekers in Europa ook personen zijn die kortere of langere tijd als vluchteling in die landen verbleven hebben alvorens door te reizen. Niettemin, het land van nationaliteit blijft Afghanistan, en de gestelde vrees voor vervolging zal beoordeeld moeten worden in het licht van de omstandigheden in Afghanistan. Al dan niet “recent 31 verblijf” in Afghanistan is hier niet van belang. » Bovendien leidt dit onderzoek tot de impasse over de cruciale kwestie in termen van bescherming. Wat zal er met de kandidaat-vluchteling gebeuren 32 wanneer hij naar zijn land van herkomst terugkeert? In de Belgische wetgeving, stond oorspronkelijk het beginsel van “veilig derde land” beschreven in punt 4 van het voormalige artikel 52, en werd het gebruikt om een aanvraag niet-ontvankelijk te verklaren. Later, heeft de wetgever gevonden dat deze bepalingen niet meer in harmonie waren met de nieuwe asielprocedure en heeft het volgende wetsvoorstel gestemd: « (…)heeft de bepalingen op van artikel 52 van de wet van 15 december 1980, dat het verwerpen van een asielaanvraag toestaat om formele redenen zonder verband met de grond van de asielaanvraag en met de motieven voor de aangehaalde vrees. (…) om elk risico op schending van het non-refoulementbeginsel te vermijden, dienen alle motieven te worden opgeheven die het verwerpen van een asielaanvraag mogelijk maken 33 om formele redenen die vreemd zijn aan de grond van de asielaanvraag. Artikel 48 / 3 van de wet ‘80 verwijst rechtstreeks naar artikel 1A van het Verdrag van Genève, dat als toepassingsgebied heeft de personen die zich buiten hun land van herkomst bevinden en waarvan zij de nationaliteit hebben (het land van verblijf voor de staatlozen). Artikel 48 / 4 neemt ook als referentie het eventueel risico « wanneer hij naar zijn land van herkomst terugkeert ». Ondanks het feit dat het mechanisme van internationale bescherming in principe subsidiair is, kan een land zich vooralsnog aan haar verantwoordelijkheid onttrekken op basis van een min of meer 34 geargumenteerde twijfel. Artikel 26 en 27 van de Richtlijn 2005/85/EG, of « Procedurerichtlijn » , verduidelijken de begrippen « eerste asielland » en « veilig derde land ». De richtlijn laat toe dat de lidstaten gebruik maken van deze beginselen, meer bepaald door ervoor te zorgen dat de vraag van de heropneming gesteld wordt. Deze bepalingen zijn niet omgezet in Belgisch recht. Er is dus geen bepaling in de Belgische wetgeving die het mogelijk maakt het hierna volgende argument van het CGVS te ondersteunen: « Sinds decennia leven miljoenen Afghanen buiten hun land van herkomst. Grote groepen Afghanen leven in de buurtlanden Iran en Pakistan terwijl anderen zich hebben gevestigd in Tadjikistan, Rusland, Dubaï én daar een reëel alternatief hebben ontwikkeld. Voor de asielinstanties is het van belang om te kunnen vaststellen of de betrokken asielzoeker in Afghanistan woonde, wáár hij in Afghanistan woonde, waar hij er nog reële vestigingsalternatieven heeft (bijvoorbeeld via netwerken in de regio waarop hij nog kan terugvallen), dan wel of hij sinds een lange tijd, mogelijks zelf altijd, buiten Afghanistan heeft verbleven. Indien doorheen het onderzoek van het dossier moet worden vastgesteld dat de asielzoeker sinds lange tijd in Afghanistan is vertrokken of er zelfs nooit heeft gewoond, en deze persoon bovendien door het afleggen van bedrieglijke verklaringen over zijn verblijfplaats geen zicht biedt op de 30
Westerveen : “RECENT VERBLIJF” in asielbeslissingen, September 2009, UNHCR, Brussel; p. 6. http://www.cbar-bchv.be/pdf/Bewijslast/Notes/recent%20verblijf%20by%20GW.pdf 31 Ibidem, p. 8 . 32 “Het gebruik van de methode “recent verblijf” (…) geen recht doet aan wat de kern van statusbepaling is: de prospectieve analyse van de kans op vervolging of ernstige schade.”, ibidem; p. 9. 33 Wet van 22 december 2008 houdende diverse bepalingen; Memorie van toelichting, Wetsvoorstel (1) houdende diverse bepalingen (I) 24 november 2008, Memorie van toelichting, Parl. Doc.., Ch. repres., sess. ord. 2008-2009, p. 19 34 Richtlijn 2005/85/EG van de Raad van 1 december 2005 betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:L:2005:326:0013:01:FR:HTML
13 mogelijkheid tot vestiging in bepaalde regio van Afghanistan of geen zicht geeft op zijn reële verblijfssituatie elders, is het voor de asielinstanties onmogelijk om een correct en juist zicht te krijgen op de eventuele nood aan bescherming van deze persoon, noch op zijn reële 35 vestigingsalternatieven.” Twijfels over de woonplaats en de datum van vertrek uit Afghanistan zijn vaak maar een louter vermoeden dat voortvloeit uit het verhoor door het CGVS, en niet rechtstreeks uit bewijselementen. Uit een eerste vermoeden een tweede afleiden, namelijk de mogelijkheid dat de aanvragers reëel verblijfsalternatief hebben in een derde land, is een argument dat niet kan worden opgenomen in de wet. Dit argument werd ook al veroordeeld door het Hof van Cassatie in een dossier met soortgelijk probleem: de vaststelling van het statuut van staatloosheid van een Palestijnse vluchteling en de vraag of de bescherming van UNRWA werd stopgezet (vraag over mogelijke heropneming in Libanon…) : „(il ne paraît pas exclu que (…) le demandeur bénéficie actuellement de l'aide de l'U.N.R.W.A. et demeure, partant, soumis à la clause d'exclusion précitée), l'arrêt, qui déduit cette conséquence d'un fait qu'il considère comme « n'étant pas exclu », et donc incertain, déduit ainsi le fait recherché d'un fait incertain et méconnaît, partant, la règle que la preuve par présomption ne peut 36 se fonder que sur des faits certains (violation des articles 1349 et 1353 du Code civil). »
3. Uitvoering van de verwijderingmaatregel A. Risico tot schending van art. 3 EVRM en uitvoering van het BGV Het is courant dat de asielinstanties Afghaanse asielzoekers elke bescherming weigeren omdat zij twijfels koesteren over de laatste verblijfplaats en/of het recent vertrek uit Afghanistan. Dergelijke motivatie creëert een dode hoek in het onderzoeksterrein naar nood aan bescherming, want uiteindelijk wordt de persoon toch naar Kaboel uitgewezen, niet wetende waar en hoe hij aan het gevaar zou kunnen ontsnappen, dat hem boven het hoofd hangt bij zijn terugkeer naar zijn streek van herkomst. Het is paradoxaal, maar deze personen van wiens kennis van de Afghaanse realiteit door de asielinstanties te beperkt werd bevonden om hun herkomst vast te stellen, lopen wel degelijk gevaar niet over voldoende hulpmiddelen te beschikken om te kunnen terugkeren. Volgens het UNHCR: “The traditional family and community structures of the Afghan social and tribal system constitute the main protection and coping mechanism for returning Afghan refugees. The support provided by families, extended families and tribes is limited to areas where family or 37 community links exist, in particular in the place of origin or habitual residence. (…) Return to places other than places of origin or previous residence, may therefore expose Afghans to insurmountable difficulties, not only in sustaining and re-establishing livelihoods but also to security risks. Security risks may include, inter alia, arbitrary detention and arrest, targeted killings based on ethnic rivalries and family-based conflicts, besides the increasing risks being posed by the ongoing armed conflict, as detailed above. Finally, reintegration needs continue to be immense and urban centres continue to be faced with numbers of returnees, which are difficult to absorb. Afghanistan, despite being impoverished and wartorn, has, since 2002, seen a return of approximately 20 percent of its population. In this regard, given the differences particular to the situation in Afghanistan, UNHCR advises against the return of persons to areas other than their places of origin or previous areas of residence where they do not have effective family or tribal links and support, unless these returns are voluntary in 38 nature.”
35
CGVS beslissing 0917448Z – 19/02/2010. Cass 22 januari 2009 C.06.0427.F. 37 Those who may face particular difficulties upon return include, but are not limited to, unaccompanied women and single heads of household; unaccompanied children; unaccompanied elderly persons; victims of serious trauma, including sexual and gender based violence; physically or mentally disabled persons; and persons requiring medical assistance (whether long or short term), particularly women. 38 UNHCR Eligibility Guidelines, pp 61-62. 36
14 De asielinstanties zeggen ook niks over concrete terugkeervoorwaarden en beknotten daarmee des te meer het toepassingsgebied van subsidiaire bescherming sub c). In een arrest van 11 juni 2009 verklaart de RVV dat: « Waar verzoeker stelt dat volgens UNHCR eveneens moet worden nagegaan of verzoeker zijn bestemming op veilige wijze kan bereiken, merkt de Raad op dat hij gelet het declaratief karakter van de opdracht, enkel bevoegd is uitspraak te doen bij wijze van arresten over de beroepen die zijn ingesteld tegen de beslissingen van de Commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen die deze genomen heeft in het kader van artikel 48/3 en 48/4 van de Vreemdelingenwet. Voormelde artikelen hebben uitsluitend betrekking op het al dan niet toekennen van de vluchtelingstatus en/of de subsidiaire beschermingsstatus en niet op enige terugkeermaatregel. Een reëel risico op ernstige schade in de zin van artikel 48/4 §2, c van de 39 Vreemdelingenwet is bijgevolg niet aangetoond.» De uitvoering van de verwijderingmaatregel is zeker geen eenvoudige formaliteit. In Afghanistan is de bewegingsvrijheid omwille van de oorlogssituatie aanzienlijk ingeperkt. Volgens het US Department of State:« The law provides for freedom of movement within the country, foreign travel, emigration, and repatriation; however, social custom limited many women's freedom of movement without male consent or chaperone, and the government limited citizens' movement due to security interests. The greatest restriction to movement in some parts of the country was the lack of security. In many areas insurgent violence, banditry, land mines, and IEDs made travel extremely dangerous, especially at night. The government cooperated with the UNHCR, the IOM, and other humanitarian organizations in providing protection and assistance to internally displaced persons, refugees, returning refugees, and other persons of concern. Taxi, truck, and bus drivers reported that security forces and armed insurgents operated illegal checkpoints and extorted money and goods. The number of such checkpoints increased at night, especially in the border provinces. Residents reported having to pay bribes to ANP and border police officials at checkpoints and the Khyber Pass border crossing between Jalalabad and Pakistan. The Taliban imposed nightly curfews on the local populace in regions where it exercised authority, mostly 40 in the southeast. “ DVZ kan het BGV niet zomaar uitvoeren nu het vastgesteld is dat er een risico van slechte behandeling bestaat los van de discussie van de asielinstanties. Het onderzoek naar de geldigheid van het BGV kan in uiterste hoogdringendheid (artikel 39/82 van de wet 80) bij de RVV worden 41 ingediend, alsook in een beroep tot nietigverklaring. Gelijklopend kunnen deze argumenten gebruikt worden in het kader van een verzoek tot invrijheidstelling. Immers, op grond van artikel 72 van wet van 1980, onderzoekt de Raadkamer of de maatregelen van vrijheidsberoving en van verwijdering van het grondgebied in overeenstemming zijn met de wet. Het verzoek tot invrijheidstelling kan eveneens de thans vastgestelde procedures van identificatie en uitwijzing behandelen. B. Identificatie De Ambassade van Afghanistan stemt ermee in om mensen te identificeren die zich voorstellen als Afghaanse burgers. Dit is slechts een identificatieakte die niet gepaard gaat met een laissez passer. De redenen van deze gedeeltelijke samenwerking zijn begrijpelijk wanneer men de problematiek van terugkerende vluchtelingen naar Afghanistan kent.
39
RVV nr. 28.592 van 11 juni 2009. United States Department of State, 2009 Country Reports on Human Rights Practices - Afghanistan, 11 March 2010, http://www.unhcr.org/refworld/docid/4b9e531a82.html 41 Los van de beperkingen die in het toepassingsveld van het Verdrag van Geneve beschreven staan en van de subsidiaire bescherming, is de RVV van mening dat in procedure van volle rechtsmacht tegen de beslissingen van CGVS, hij niet gerechtigd is om artikel 3 EVRM direct toe te passen omdat zijn bevoegdheid zich beperkt tot het toetsen van het onderzoek geleid door CGVS. V. An Maes : "Is de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen bevoegd om artikel 3 EVRM te toetsen?", (noot onder RVV 30 juli 2007), T. Vreemd. 2008, 61-67. http://www.cbar-bchv.be/JuridischeInformatie/Andere/RVVArtikel3EHRM.pdf 40
15 42
De Afghaanse bevolking telt ongeveer 24 à 33 miljoen personen. Door het huidige conflict en de terugkeerproblemen waarmee de mensen in ballingschap in de buurtlanden al geconfronteerd worden (tot 8 miljoen mensen, vandaag nog 3 miljoen), is het terugdrijven van Afghaanse onderdanen door Westerse landen voor de Afghaanse overheid zeker geen prioriteit. Er bestaat ook geen Memorandum of Understanding akkoord tussen België en Afghanistan betreffende de terugkeer naar Afghanistan. De Afghaanse Independent Human Rights Commission vat de problemen rond terugkeer en de opinie van de Afghaanse overheid op die manier samen: « Many of the returnees who have been able to successfully reintegrate came back in the first few years after the fall of the Taliban regime. They had either retained or earned enough capital abroad to begin successful lives in Afghanistan. However, more recent returnees face greater difficulties since they tend to be economically worse off. A continued influx of refugees puts additional strain on already overstretched services. Afghanistan cannot ensure adequate livelihood opportunities for its current population. In an interview with officials 43 from the MoRR , it was explicitly stated that Afghanistan does not have capacity to provide assistance to any more returnees. Basic services and infrastructure are available only in the population centers and barely reach the villages. A particular concern is the landless returnees who join the ranks of 44 urban poor. » Het US Department of State informeert als volgt over de globale terugkeersituatie: « The country continued to focus on providing services for returning refugees, but the government's capacity to absorb returnees, often in conflict settings, remained low. The continuing insurgency and related security concerns, as well as economic difficulties, discouraged numerous refugees from returning to the country. Many refugees needed humanitarian assistance upon arrival. Common types of extreme vulnerability, as defined by the UNHCR, included minors unaccompanied by adult family members, drug addiction, mental illness, and severe physical illness. In accordance with the Tripartite Agreement among the government, the Pakistan government, and the UNHCR, repatriation must be voluntary. During the year 48,320 documented refugees voluntarily repatriated from Pakistan with UNHCR assistance, a significant decrease from the 274,200 refugees repatriated in 2008. In August the UNHCR suspended repatriation of local citizens from Pakistan due to insecurity in the 45 country and in the processing areas in Pakistan. » (Volgen ontwikkelingen over de respectieve situaties in Iran en in Pakistan) C. Europees laissez passer (ELP) De Dienst Vreemdelingenzaken vult de verwijderingprocedure aan met de afgifte van een ELP. De wettelijke basis voor het uitreiken van een ELP staat beschreven in de aanbevelingen van de Europese Raad van 30 november 1994 en 24 juli 1995. De afgifte van een ELP gebeurt in drie bijzondere situaties: In uitvoering van een bilateraal hervestigingakkoord, In uitvoering van een Europees hervestigingakkoord, Wanneer het terugkeerland geen diplomatische vertegenwoordiging heeft. Buiten deze drie bijzondere situaties worden er geen ELP uitgereikt. De manier waarop dergelijk document vandaag wordt opgesteld zijn nog onduidelijk en tot tegenbewijs zal DVZ zich moeten schikken naar de hervestigingmodaliteiten ingesteld door de ambassade en het land van herkomst.
42
United States Department of State, 2009 Country Reports on Human Rights Practices - Afghanistan, 11 March 2010, http://www.unhcr.org/refworld/docid/4b9e531a82.html 43 Ministry of Repatriation and Return. 44 Afghanistan Independent Human Rights Commission (AIHRC), Economic and Social Rights Report in Afghanistan III, December 2008. http://www.unhcr.org/refworld/docid/4a03f56b2.html 45 United States Department of State, 2009 Country Reports on Human Rights Practices - Afghanistan, 11 March 2010, http://www.unhcr.org/refworld/docid/4b9e531a82.html
16 In de huidige stand van regelgeving en afspraken, is een Europees LP uitgereikt voor verwijdering naar Afghanistan een eenzijdige handeling die wettelijk niet kan tegengesteld worden tegen de Afghaanse autoriteiten. Dit is in wezen wat het Hof van beroep van Douai concludeerde in haar rechtspraak over de legaliteit van opsluiting m.b.t. de verwijdering van een Afghaanse onderdaan : « Attendu que, si l’on devait admettre, sans plus de document explicite et probant sur ce point, et sans plus de référence de texte qu’un laissez-passer unilatéral français tiendrait lieu de laissez-passer diplomatique d’un pays de destination, il serait alors impossible de comprendre et de justifier pourquoi l’administration, dans les multiples procédures où elle est souvent contrainte de le faire, demande et obtient du juge judiciaire des prolongations et prolongations supplémentaires, en vue de l’obtention ou dans l’attente de 46 l’obtention d’un laissez-passer consulaire (…). »
Tristan Wibault Jurist CBAR April 2010
Rue Defaqzstraat 1, bte 10 1000 BRUXELLES – 1000 BRUSSEL
E mail :
[email protected]
Tel 02 537 82 20 Fax 02 537 89 82
Le CBAR bénéficie du soutien de l’UNHCR, de Fedasil et du Fonds Européen pour les Réfugiés Het BCHV geniet de steun van het UNHCR, Fedasil en het Europees Fonds voor de Vluchtelingen
46
Douai Ordonnance n°09/00422 du 14/12/2009
17 Bijlagen Nuttige bronnen inzake documentatiemateriaal over het Afghaanse conflict VN-agentschappen en instrumenten - United Nations Assistance Mission in Afghanistan (UNAMA) http://unama.unmissions.org/Default.aspx?tabid=1741 Wat betreft veiligheid is het nuttig de resoluties van de Veiligheidsraad en de rapporten van de Secretaris Generaal over de situatie in Afghanistan en de implicaties voor de internationale vrede en veiligheid te consulteren (rapport gemaakt om de 3 maanden). -United Nations Office of the High Commissioner for Human Rights (UNOHCHR) http://www.ohchr.org/EN/Pages/WelcomePage.aspx - United Nations Office for the Coordination of Humanitarian Affairs (UNOCHA) http://ochaonline.un.org/Reports/tabid/5289/language/en-US/Default.aspx - IRIN News http://www.irinnews.org/Asia-Country.aspx?Country=AFG - ReliefWeb http://www.reliefweb.int/rw/dbc.nsf/doc104?OpenForm&rc=3&cc=afg - Refworld http://www.unhcr.org/cgi-bin/texis/vtx/refworld/rwmain?page=country&skip=0&coi=AFG&x=11&y=9 Croix-Rouge - ICRC http://www.icrc.org/eng/afghanistan Lokale bronnen - Afghanistan Research and Evaluation Unit http://www.areu.org.af/index.php - Afghanistan Independant Human Righs Commission http://www.aihrc.org.af/English/ - Afghanistan NGO Safety Office (ANSO) http://www.afgnso.org/ Conflictenanalyses en pers - Crisis States Center (London School of Economics) http://www.crisisstates.com/index.htm - Afghanistan Conflict Monitor (Human Security Report Project -School for International Studies – Canada) http://www.afghanconflictmonitor.org - International Crisis Group http://www.crisisgroup.org/home/index.cfm?id=3071&l=1#Maps - Stockholm International Peace Research Institute http://www.sipri.org - The International Council on Security and Development http://www.icosgroup.net/ - International News Safety Institute http://newssafety.org/index.php?option=com_content&view=category&id=110&Itemid=100106
18 Uittreksels uit de verslagen van de contactvergaderingen BCHV De contactvergaderingen worden maandelijks gehouden en de verslagen ervan liggen ter inzage op de webstek van BCHV http://www.cbar-bchv.be/reunionsdecontact.htm
November 2009 30. De heer Michiels vraagt of CGVS een nieuw behandelingsbeleid gebruikt voor de dossiers van Afghanen afkomstig uit Herat en Kunduz. Volgens de heer Van den Bulck is het zeker dat de situatie in Afghanistan erger is geworden. Er moet echter een onderscheid gemaakt worden al naargelang de gebieden. Al rechtvaardigt de huidige situatie in een aantal gebieden geen standpuntverandering van CGVS, is het toch wel anders wat betreft de gebieden van Herat en Kunduz, waarvoor er nu wel subsidiaire bescherming toegekend wordt. CGVS brengt DVZ regelmatig op de hoogte van zijn beleid.
Januari 2010 23. Mevrouw Blommaert wijst op het geval van twee Afghanen die op het punt stonden te worden teruggestuurd naar Kaboel. Bij één van de personen werd de afkomst uit Kaboel door het CGVS in twijfel getrokken. Ze stelt de vraag of er geregeld mensen naar Afghanistan worden teruggestuurd en welk profiel deze mensen hebben. De heer Geysen antwoordt dat er zeer weinig mensen naar Afghanistan worden teruggestuurd, en dat het waarschijnlijk mensen uit Kaboel betreft. Vorig jaar waren er maar een 10-tal uitwijzingen naar Kaboel.
41. Mijnheer Michiels wijst op de regeringsverklaring om ‘recent verblijf’ in Afghanistan een minder determinerend effect te laten hebben op de behandeling van asielaanvragen van Afghanen en vraagt of het al in de praktijk werd omgezet. Mijnheer Van den Bulck zegt dat een aantal Afghanen voor wie vroeger negatieve beslissingen waren genomen, nu een positieve beslissing ontvingen en dat het percentage erkenningen hoger ligt dan in de vorige jaren. Dat heeft in de eerste plaats te maken met het feit dat een aantal noordelijke regio’s nu wel voor subsidiaire bescherming in aanmerking komen en ook omwille van een soepelere benadering van het belang van de herkomst. Er is ondertussen ook een beter inzicht op de situatie in enkele regio’s. De Commissaris-generaal verduidelijkt ook dat de onderzoekmethode naar de herkomst nu minder eenzijdig de nadruk legt op een verstandelijke benadering en meer rekening houdt met de persoonlijke situatie van betrokkene. Het blijft wel belangrijk een zicht te krijgen op de reële situatie van de betrokkene, maar soms kan men eenvoudigweg niet te weten komen waar iemand de afgelopen tien jaar verbleven heeft. Mijnheer Wissing vraagt of dat dan betekent dat er niet meer vertrokken wordt vanuit een vragenlijst met feitenkennis, zoals bvb. de Afghaanse kalender. Mijnheer Van den Bulck stelt dat het een illusie is te denken een duidelijk beeld te kunnen krijgen over iemands herkomst zonder concrete vragen te stellen maar dat dossier per dossier moet nagegaan worden wat relevant kan zijn. Op de vraag of taalanalyses overwogen worden, zegt hij dat dit soms door het CGVS wordt gebruikt, maar niet in Afghaanse dossiers. Mijnheer Wissing wil tot slot nog weten of het CGVS n.a.v. de laatste UNHCR richtlijnen, die een nauwkeuriger onderzoek naar de situatie in bepaalde regio’s adviseren, intussen over nieuwe regionale informatie beschikt. Mijnheer Van den Bulck zegt dat ze dat toch trachten te verkrijgen en dat andere landen fact-finding missies ondernomen hebben waarvan de rapporten afgewacht worden. Tot slot wijst hij erop dat andere EUlidstaten veel strenger zijn en het bewijs van individueel risico vragen op basis van diezelfde UNHCR richtlijn.