WO schema niveau 1 en 2 Stbk 2014-2015
Herfst
ik
Feest
Thema onderw erp
kerndoel
6.2.1 19.1.1 19.1.2
Vertelt waarom er prullenbakken in een park of op straat staan Gebruikt de begrippeneergisteren, overmorgen, nu,straks en meteen Begrijpt de begrippen dag, nacht, ochtend, middag, avond
8.2.1 8.2.2. 1.2.2 8.1.1 8.2.1
Benoemt specifiekere lichaamsdelen bij zichzelf (schouder, pink, grote teen) Benoemt verschillen in uiterlijke kenmerken van mensen (lichaamsbouw, haren) Geeft verschil aan tussen eigen eten en eten van klasgenoten Wijst kop, staart en poten aan van dieren Benoemt basale lichaamsdelen bij zichzelf ( bene, arm, buik, neus)
6.1.2 8.1.6 14.1.1 14.1.2 8.1.5 10.1.1 10.1.3 11.1.1
Bekijkt en voelt verschillen tussen bladeren (geribbeld, glad) Vertelt dat sommige bomen en planten in de winter groen blijven (dennenboom, hulst) Benoemt het huidige seizoen Benoemt de vier seizoenen op volgorde Vertelt dat bomen bladeren verliezen en weer nieuwe bladeren krijgen Benoemt dat lucht kan bewegen (wind, blazen Laat zien dat druppels samen een plasje vormen Begrijpt het woord weer
11.1.2
Benoemt de regen en de zon
14.1.1.
Vertelt dat in de herfst de bomen hun bladeren verliezen en in de lente ze weer uitgroeien
Gedaan op (datum)
Sint Kerst
15.1 19.1.3 19.1.5 14.1.3. 19.1.1 19.1.3
Benoemt de functie van verschillende ruimtes in huis Begrijpt de begrippen vandaag,Morgen, overmorgen, gisteren, eergisteren Begrijpt de begrippen een week, meer weken, deze week, volgende week, vorige week Vertelt wat het verschil is tussen dag en nacht Gebruikt de begrippen, gisteren, vandaag en morgen Begrijpt de begrippen nu, straks, vroeg, laat, eerder, later
11.1.1
Benoemt sneeuw, wind en onweer
19.1.2
Begrijpt begrippen lang, kort, even, een poos, een hele tijd
10.1.1 10.1.2
Benoemt dat sommige apparaten elektriciteit nodig hebben Benoemt hoe je voorzichtig met elektriciteit omgaat (geen vingers in stopcontact, uitkijken met water) Vertelt dat sommige voorwerpen blijven drijven en anderen zullen zinken Plaatst materialen tussen magneet en voorwerp om te ontdekken door welke materialen de magneetkracht heen gaat Onderzoekt dat de afstand tussen twee blokjes bepaalt of een plankje of karton er stevig op blijft liggen (constructies) Ontdekt hoe de hefboomwerking (notenkraker) een kracht kan vergroten (overbrengingen) Onderzoekt dat een zwaar voorwerp met behulp van wielen makkelijker te verplaatsen is dan door te schuiven (overbrengingen) Ontdekt dat apparaten het niet doen wanneer er geen batterijen inzitten of de batterijen op zijn (energie) Ontdekt dat voorwerpen kunnen bewegen door de wind (zeilboot) of stromend water (watermolen) (energie) Maakt een bouwwerk van blokken waarbij hij de basis breder maakt dan de top
10.1.3 10.1.4 10.2.1
Techniek
10.2.2. 10.2.3 10.2.5 10.2.6 13.1.1
13.1.1 13.1.2
(constructies) Lanceert een voorwerp door gebruik van een wipwap (overbrengingen) Bestuurt apparaten op afstand (tv met afstandsbediening, bestuurbare auto) (besturing) Houdt een magneet tegen verschillende materialen om te ontdekken welke aan de magneet blijven hangen Onderzoekt hoe hoog een blokkentoren kan zijn voordat hij omvalt (constructies) Laat een wipwap bewegen door verschillende gewichten erop te plaatsen (overbrengingen) Ontdekt verschillende knoppen (lichtknopje,koffiezetapparaat) om apparaten aan en uit te zetten (besturing) Ontdekt dat apparaten het niet doen wanneer de stekker niet in het stopcontact zit (energie) Maakt een bouwwerk van blokken door deze te stapelen (constructies) Maakt een wipwap van een plank en een blokje (overbrengingen)
13.1.3 13.1.4
Zet apparaten aan- en uit door gebruik van de aan- en uitknop (besturing) Doet de stekker in een stopcontact om een apparaat aan te doen (energie)
19.1.4
Begrijpt de begrippen een hele dag, een halve dag
6.1.1 8.1.5 14.1.3 8.1.3
Plukt geen bloemen uit de natuur omdat ze dan langer mooi blijven Benoemt dat planten mest en water nodig hebben om te kunnen groeien Benoemt de duidelijke kenmerken van de vier seizoenen Wijst de stam en takken aan bij een boom en de steel bij een plant en vertelt dat voedsel en water door de steel/stam naar de bladeren gaat
13.1.2 13.1.3 10.1.4 10.2.1 10.2.2. 10.2.3
Lente
Carnaval
10.2.4
Pasen
8.1.4 10.1.2 14.1.2
Benoemt dat uit zaden en vruchten nieuwe planten kunnen groeien Zet met een parasol een voorwerp in de schaduw Vertelt dat sommige dieren in de lente jongen krijgen (vogels, kikkers)
11.1.2
Benoemt het globale weertype bij het seizoen (lente/ zomer- warm en zon, herfstwind en regen, winter- koud, sneeuw)
6.1.2
Gaat niet op planten staan om de planten heel te houden
2.1.1 2.1.2 2.1.3 2.1.4 2.2.1 2.2.2. 2.2.3 10.2.4
Kijkt links, rechts, links bij het oversteken Kent de regels van het oversteken in verschillende situaties (stoplicht) Kijkt extra uit bij waarschuwingssignalen zoals bel, toeter, zwaailichten en sirenes Kent de begrippen verkeerslicht, zebra, brigadier, links en rechts Weet op welke plekken hij veilig kan buitenspelen Houdt zich aan regels en afspraken van het meerijden op de fiets, auto en bus Houdt zich in het verkeer aan afspraken gemaakt met de groep/een volwassene Ontdekt dat aan- en uitgaan van bepaalde dingen met elkaar samenhangen (als dat verkeerslicht op groen gaat, gaat de ander op rood) (besturing) Vertelt welke manier handig is om ergens naar toe te gaan (lange afstand met de auto, lopend naar de winkel) Kent de kleuren van het stoplicht en hun betekenis Benoemt verschillende vervoersmiddelen Geeft op plaatjes aan of gedrag wel of niet passend is in het verkeer Wacht bij de stoep voor het oversteken (steekt samen over) Blijft op de stoep lopen Benoemt verschillende vervoersmiddelen
Verkeer
15.2 2.1.1 2.1.2 2.1.3 2.2.1 2.2.2 2.2.3
Gezond leven
2.2.4 2.2.5
Zoekt een volwassene op in drukke verkeerssituaties Geeft op plaatjes aan of gedrag wel of niet passend is in het verkeer
15.2
Noemt verschillende manieren om ergens naar toe te gaan (met de auto, te voet)
1.1.1
Vraagt uit zichzelf om een pleister of een andere medische handeling voor een medeleerling Geeft bij ziekte aan waar hij pijn heeft en wat hij voelt Blijft rustig bij kleine ongelukjes Vertelt wat er gebeurt als je heel veel snoept Gaat zorgvuldig om met planten en dieren in de klas (planten water geven, vissen eten geven) Vertelt waarom mensen boerderijdieren houden (koe geeft melk en vlees) Vertelt van bekende dieren wat ze eten en drinken en waar ze wonen Vraagt uit zichzelf om een pleister of een andere medische handeling Roept om hulp bij een ongeluk Benoemt wat gezonde tussendoortjes en broodbeleg zijn Gooit afval op het speelplein/in de klas in de vuilnisbak of bewaart het afval
1.1.2 1.1.3 1.2.1 6.1.3 8.1.1 8.1.2 1.1.1 1.1.2 1.2.1 6.2.1
Sprookjes
8.1.3 8.1.4 13.1.4 6.1.1 6.1.3 8.1.2 15.1 19.1.1
Benoemt bij bekende dieren onderdelen van hun lijf en de functie daarvan (vleugels, poten, staart, snavel) Benoemt dat mensen en dieren geboren worden, opgroeien en dood gaan Houdt een windmolentje in de wind om het te laten draaien (energie) Benoemt leuke activiteiten die hij in het bos, park of strand kan doen Doet dieren niet opzettelijk pijn (kat aan staart trekken, spin doodmaken) Plaatst ‘vreemde’ onbekende dieren in de categorie dier (slang, vleermuis, zeepaardje) Benoemt verschillende ruimtes in een huis ( keuken, wonkamer, slaapkamer) Gebruikt de begrippen gisteren, vandaag en morgen.