Rapportage Inventarisatie ‘Moederonderzoek’
Service Check, januari/februari 2008
Rapportage ‘Moederonderzoek’
Voorwoord Dit rapport vormt het eerste van twee onderzoeksverslagen, uitgevoerd onder moeders met kinderen in de leeftijd van 10 tot en met 14 jaar. Het onderzoek heeft als werktitel gekregen het ‘moederonderzoek’. Doel van het onderzoek is te achterhalen wat de rol is van moeders in de keuze van hun kind voor een leerrichting en in de beroepskeuze. Dit eerste onderzoek is uitgevoerd onder 100 moeders door middel van telefonische interviews. De kinderen op wie het interview van toepassing is, zijn schoolgaand en volgen onderwijs aan een basisschool, VMBO of een HAVO/VWO school. Voor het merendeel van deze leerlingen geldt dat een beroepskeuze nog op enige afstand ligt maar dat zij en hun ouders zich al wel hebben moeten bezighouden met de vraag welke leerrichting zij zullen kiezen. Het onderzoek richt zich dan ook vooral op de vraag hoe de keuze voor een leerrichting tot stand komt, wie erbij betrokken is en welk aandeel zij hierin hebben. Belangrijke aanvullende vragen zijn: hoe informeren kinderen en hun ouders zich over leerrichting en beroepen en welk imago hebben technische beroepen onder moeders. Het vervolgonderzoek, uit te voeren op 15 maart 2008, tijdens de ‘moederdag’ op de Techni Show in de Jaarbeurshallen in Utrecht, zal ingaan op de vraag hoe moeders deze dag ervaren en beleven. Tezamen leveren deze onderzoeken inzichten op waarmee Bureau TOP een programma kan inrichten waarin gericht aandacht is voor moeders, op een manier die bij deze doelgroep aanslaat.
Laren, 1 februari 2008 Leonie van Rijn Jessica Jonasse Karin Hellema Aad Schijf Eelco van der Stolpe
Service Check – februari 2008
pagina 2
Rapportage ‘Moederonderzoek’
Inhoudsopgave 1. Inleiding ........................................................................................................................... 4 1.1. Waarom een ‘moederonderzoek’................................................................................... 4 1.2. Doelstelling ................................................................................................................. 4 1.3. Onderzoeksopzet ......................................................................................................... 5 2. Over de respondenten ....................................................................................................... 6 2.1. De moeders en hun partners ........................................................................................ 6 2.2. Affiniteit met techniek.................................................................................................. 7 2.3. Informatie over de kinderen ......................................................................................... 7 3. Beroepsbeeld bij moeders .................................................................................................. 8 3.1. Belangbepaling bij beroepen......................................................................................... 8 3.2. Beeld van technische beroepen..................................................................................... 8 4. Totstandkoming van de keuze voor een leerrichting........................................................... 10 4.1. Voorkeur leerrichting moeder en kind ......................................................................... 10 4.2. Wie beïnvloeden de keuze voor de leerrichting? ........................................................... 10 5. Beroepskeuze en beroepsoriëntatie .................................................................................. 13 5.1. Beroepskeuze algemeen ............................................................................................ 13 5.2. Overweging van een technisch beroep ........................................................................ 13 5.3. Welk technisch beroep? ............................................................................................. 13 5.4. Waarom geen technisch beroep? ................................................................................ 14 6. Conclusies en aanbevelingen............................................................................................ 15
Service Check – februari 2008
pagina 3
Rapportage ‘Moederonderzoek’
1. Inleiding 1.1. Waarom een ‘moederonderzoek’ Bureau TOP is opgericht met als doel een bijdrage te leveren aan de aanwas van goed opgeleide technici. De vraag naar goede opgeleid technisch personeel overschrijft al vele jaren het aanbod ervan. Dat geldt niet alleen voor de hogere beroepsopleidingen maar minstens evenzeer voor het lagere en middelbare beroepsonderwijs. Om de instroom in deze opleidingen te bevorderen is het zaak om kinderen reeds vroeg te benaderen. Vooral voor bevordering van de instroom in de beroepsgerichte leerrichtingen van het VMBO is een vroege benadering belangrijk omdat de keuze in het VMBO al genomen wordt in het tweede leerjaar. Wie enige invloed wil kunnen uitoefenen op de keuze van leerlingen voor een technische leerrichting, zal zich dan ook reeds in een vroeg stadium moeten richten op het kind en op de personen die mede van invloed zijn op deze keuze. Dat de ouders een belangrijke rol spelen in de keuze voor een bepaalde richting, is reeds bekend. Niet bekend is welke rol de moeder speelt in dit verhaal: welke rol speelt de moeder in de totstandkoming van de keuze voor een bepaalde leerrichting en, aansluitend, de keuze voor een beroep? Voor Bureau TOP is het belangrijk om over dit onderwerp, de invloed van de moeder, informatie te verzamelen zodat zij deze kan gebruiken in de toekomstige ontwikkeling van programma’s en campagnes. Moet Bureau TOP in haar programma’s aandacht schenken aan de moederrol? En zo ja, op welke manier kan zij dit effectief doen?
1.2. Doelstelling De doelstelling van dit zogeheten moederonderzoek (we zullen van hieraf de aanhalingstekens weglaten) is het verkrijgen van een zo volledig mogelijk antwoord op de volgende vragen: • • • • •
Wat is de rol van de moeder bij de keuze voor een leerrichting en een beroep? Wat is de mate van invloed van de moeder in deze keuze? Op welke wijze kan Bureau TOP moeders het beste benaderen? Is er verschil tussen diverse doelgroepen en de rol van de moeder? Welk imago heeft techniek bij moeders?
Bureau TOP heeft in de loop der jaren reeds vele contacten gehad met ouders van bijvoorbeeld Vakkanjers. Binnen Bureau TOP bestaat dan ook enig beeld van de invloed van ouders op de beroepskeuze van hun kinderen. Echter, de ouders met wie de medewerkers van Bureau TOP in aanraking komen, hebben vaak van huis uit affiniteit met techniek. De vraag is in hoeverre deze mensen een bijzondere groep vormen. Deze afweging heeft geleid tot het besluit om het onderzoek uit te voeren op basis van twee adressenbestanden: • •
een bestand van Junior Vakkanjers, aangeleverd door Bureau TOP; een bestand ingekocht bij een bureau, gespecialiseerd in de registratie van adressen naar aanleiding van commerciële acties.
Door deze uitsplitsing kunnen we enige uitspraken doen in hoeverre de moeders van Junior Vakkanjers nu een bijzondere groep vertegenwoordigen. Dat geeft ook enig inzicht in de mogelijke stappen van Bureau TOP in de benadering van deze doelgroep.
Service Check – februari 2008
pagina 4
Rapportage ‘Moederonderzoek’
1.3. Onderzoeksopzet Voor dit onderzoek zijn in totaal 100 moeders van kinderen in de leeftijd van 10 tot en met 14 jaar bereid gevonden om deel te nemen aan een telefonisch interview. De leeftijdsgrens van 10 tot en met 14 jaar sluit aan bij de huidige programmalijnen van Bureau TOP. Deze groep kinderen bevindt zich in de laatste jaren van de basisschool of in de eerste jaren van het voortgezet onderwijs. Zij hebben voor het eerst te maken gehad met de keuze voor een school en een aantal staat voor de keuze van een leerrichting aan het VMBO. De interviews zijn uitgevoerd aan de hand van een gestructureerde vragenlijst waarin we ons eerst richten op de moeders: wat vinden zij belangrijk in een beroep en wat vinden zij van technische beroepen? In het tweede deel van het interview is ingegaan op de keuze voor een leerrichting en aansluitend op de beroepskeuze. Deze indeling is overgenomen in de opzet van dit rapport: na een hoofdstuk over de respondenten bespreken we eerst het beroepsbeeld van moeders om daarna in te gaan op de keuze voor een leerrichting en de beroepskeuze.
Service Check – februari 2008
pagina 5
Rapportage ‘Moederonderzoek’
2. Over de respondenten In totaal zijn 100 interviews voltooid. Het bestand van Bureau TOP heeft in totaal 48 interviews opgeleverd, het externe bestand heeft 52 interviews opgeleverd. In dit hoofdstuk gaan we kort in op de gegevens die we hebben verzameld over deze moeders, hun partners en hun kinderen.
2.1. De moeders en hun partners Iets meer dan de helft van de moeders (53) heeft een opleiding op MBO-niveau genoten. Hoger opgeleiden vormen met 15% een minderheid. De spreiding van het opleidingsniveau vertaald zich als het gaat om beroepen naar een meerderheid van beroepen waarvoor een MBO-diploma vereist is: beroepen in de zorg (weinig artsen, vooral verpleegkundigen en andere paramedische beroepen), onderwijs en secretariële beroepen voeren de boventoon. Een minderheid van 9% heeft een beroep op hoger professioneel niveau.
15%
20%
12%
53%
HBO of WO (universiteit)
MBO
LBO
Anders
grafiek 1. Hoogst genoten opleiding van de respondenten
Een zeer kleine groep respondenten, slechts 3%, is voltijds huisvrouw. Geen van de vrouwen heeft aangegeven een technisch beroep uit te oefenen.
9%
26%
3% 12%
2% 6%
26%
6%
10%
Hoger administratief/professionals
Huisvrouw
Lager administratief/secretarieel
Logistiek/transport
Onderwijs
Thuiswerk
Zelfstandig ondernemer
Zorg
Overig
grafiek 2. Beroep van de moeder
Service Check – februari 2008
pagina 6
Rapportage ‘Moederonderzoek’
93% van de moeders heeft een partner. De meest genoemde beroepssectoren bij de partners zijn de techniek (19%), zelfstandig ondernemer (18%), bouw (14%) en logistiek en transport (10%). De overige beroepsgroepen bij de partners zijn zeer divers. Kijken we naar de respondenten verdeeld naar het bestand van Bureau TOP en het externe bestand, dan valt op dat moeders uit het Bureau TOP-bestand minder vaak aangeven huisvrouw te zijn. Alle beroepsgroepen, met uitzondering van de zorg, zijn beter vertegenwoordigd in het Bureau TOP-bestand dan bij vrouwen uit het externe bestand. Bij de partners valt op dat de groep uit het Bureau TOP-bestand aanzienlijk vaker een technisch beroep heeft, namelijk 14 tegenover 3 uit het externe bestand.
2.2. Affiniteit met techniek Gevraagd of de moeders enige affiniteit hebben met techniek, zegt 72% dat dit niet het geval is. Van de 28 moeders die de vraag bevestigend hebben beantwoord, kunnen we er 18 herleiden tot het bestand van Bureau TOP. De respondenten hebben de vraag of hun partner affiniteit heeft met techniek veel vaker met ‘ja’ beantwoord, namelijk in 77% van de gevallen. Ook hier is het antwoord ‘ja’ beduidend vaker gegeven door moeders van het Bureau TOP-bestand. Al met al vinden we wel grond voor de veronderstelling, dat de respondenten uit het Bureau TOP een grotere affiniteit hebben met techniek dan respondenten uit een bestand dat niet gerelateerd is met Bureau TOP. Weliswaar treffen we bij de moeders uit het bestand van Bureau TOP geen enkele die een technisch beroep heeft, toch zeggen zij vaker affiniteit met techniek te hebben dan moeders uit het externe bestand. Hun partners hebben in meerdere gevallen een technisch beroep en ook zij hebben vaker affiniteit met techniek.
2.3. Informatie over de kinderen De volgende informatie heeft betrekking op het oudste kind in het gezin, binnen de leeftijd van 10 tot en met 14 jaar. Jongens zijn iets sterker vertegenwoordigd in het onderzoek dan meisjes: 55% jongens tegenover 45% meisjes. De school die het kind op dit moment volgt is in 44% van de gevallen de basisschool. Bij de kinderen die het voortgezet onderwijs volgen, zit 32% momenteel in VMBO Onderbouw en 16% zit in HAVO/VWO Onderbouw. Slechts 8% volgt VMBO Bovenbouw. De kinderen van moeders afkomstig uit het externe bestand zijn gemiddeld jonger dan de kinderen van moeders uit het Bureau TOP-bestand. Dat heeft tot gevolg dat kinderen van moeders uit het externe bestand in 60% van de gevallen de basisschool volgen, tegenover slechts 26% bij kinderen van moeders uit het bestand van Bureau TOP. Dat komt omdat het Bureau TOP-bestand is gebaseerd op Junior Vakkanjers, welke gemiddeld 16 jaar oud zijn: het gaat om gezinnen met veelal iets oudere kinderen.
Service Check – februari 2008
pagina 7
Rapportage ‘Moederonderzoek’
3. Beroepsbeeld bij moeders 3.1. Belangbepaling bij beroepen Welke aspecten in een beroep vinden moeders belangrijk? We hebben deze vraag voorgelegd zonder hierbij in te gaan op hun kind. Eerst is de vraag in algemene zin voorgelegd, daarna hebben we de vraag gericht op technische beroepen. We hebben acht aspecten gedefinieerd waarbij de moeder aangeeft hoe belangrijk zij deze vindt als het gaat om een beroep of beroepsrichting. In grafiek 3 zijn de resultaten bij deze vraag weergegeven. Bij elk aspect is de gemiddelde score berekend over de gehanteerde vijfpunts antwoordschaal weergegeven tussen haakjes. Afgaande op de score is ‘Plezier in het werk’ volgens moeders het meest belangrijk in het uitoefenen van een beroep. Ook ‘Aansluiting bij je persoonlijke capaciteiten’ en ‘Persoonlijke voldoening die je uit je werk haalt’ en ‘Werkkring, collega’s’ scoren hoog bij de moeders. Veel minder belangrijk volgens moeders is het ‘Aanzien van het beroep’ en het ‘Aanzien van het bedrijf’. ‘Een goed inkomen’ heeft een wat hogere score dan deze twee aspecten maar blijft achter bij de eerstgenoemde aspecten. Wat we uit dit alles mogen concluderen is dat moeders vooral belang hechten aan de werkbeleving en minder belang toekennen aan status en inkomen.
Hoe belangrijk vindt u de volgende aspecten van een beroep of be Plezier in het werk (4,9)
85%
Aansluiting bij je persoonlijke capaciteiten (4,3)
15%
40%
Persoonlijke voldoening die je uit je werk haalt (4,5)
51% 56% 43%
38%
Zekerheid van een baan (werkgarantie) (4,2) Het aanzien van het beroep (3,1)
7%
Het aanzien van het bedrijf (3,2)
10%
%
27%
Belangrijk
23%
41%
29%
20%
6%
42%
18%
Beetje belangrijk
60% Onbelangrijk
2% 7%
14%
55% 40%
3%
18%
40%
37%
Werkkring, collega ’s (4,3)
7% 1% 38%
31%
Een goed inkomen (4,0)
Zeer belangrijk
roepsrichting?
7% 6%1%
80%
100%
Helemaal niet
grafiek 3. Beroepsaspecten algemeen
3.2. Beeld van technische beroepen Het beeld van technische beroepen is op een vergelijkbare wijze gemeten als het belang dat moeders hechten aan diverse aspecten van beroepen. Om vast te kunnen stellen hoe moeders denken over technische beroepen, hebben we dezelfde aspecten opnieuw voorgelegd, dit keer met de vraag in hoeverre deze van toepassing zijn op technische beroepen. De aspecten die betrekking hebben op de werkbeleving: ‘Plezier in het werk’, ‘Aansluiten bij je persoonlijke capaciteiten’ en ‘Persoonlijke voldoening die je uit je werk haalt’ hebben elk een goede score. In vergelijking met de belangscore die we eerder hebben gemeten, zijn deze scores wel telkens iets lager.
Service Check – februari 2008
pagina 8
Rapportage ‘Moederonderzoek’
De aspecten ‘Aanzien van het beroep’ en ‘Aanzien van het bedrijf’ hebben ook bij deze vraag de laagste score. Eerder hebben we vastgesteld dat moeders deze aspecten als minst belangrijke hebben aangeduid. Het doorlezen van de verschillende opmerkingen doet het vermoeden sterken dat de score bij ‘Aanzien van het beroep’ nog veel lager zou kunnen zijn. Er zijn namelijk meerdere respondenten die de vraag hebben beantwoord naar hun ideaalbeeld. Zij hebben geantwoord met ‘van toepassing’ of ‘helemaal van toepassing’ omdat zij vinden dat dit geval zou moeten zijn: technische beroepen zouden meer aanzien moeten hebben dan nu volgens hen het geval is.
In hoeverre zijn de volgende aspecten voor u van toepassing op e Plezier in het werk (4,4)
en technisch beroep?
59%
32%
4%1%4%
Aansluiting bij je persoonlijke capaciteiten (4,0)
31%
54%
8% 7%
Persoonlijke voldoening die je uit je werk haalt (4,0)
30%
55%
8% 3%4%
24%
Een goed inkomen (3,8)
34%
Zekerheid van een baan (werkgarantie) (3,9) Het aanzien van het beroep (3,0)
11%
Het aanzien van het bedrijf (3,1)
8%
Werkkring, collega ’s (4,2) % Helemaal van toepassing
Van toepassing
42%
Beetje van toepassing
26% 39%
25%
18%
29%
34%
23%
27%
47% 20%
Niet van toepassing
60%
3% 6% 12%
21% 42%
40%
3% 5%
10% 3%2% 6%
80%
100%
Helemaal niet van toepassing
grafiek 4. Beeld technische beroepen
Kijken moeders uit het bestand van Bureau TOP nu anders tegen beroepen aan dan moeders uit het externe bestand? Ja, als het gaat om hun beroepenbeeld in het algemeen, zien we een licht verschil in score bij ‘Een goed inkomen’. Moeders uit het Bureau TOP-bestand vinden dit een minder belangrijk aspect. De verschillen bij de vragen over technische beroepen zijn vrij sterk: moeders uit het Bureau TOP-bestand staan in alle opzichten positiever tegenover technische beroepen en in het bijzonder als het gaat om ‘Plezier in het werk’, ‘Aansluiting bij je persoonlijke capaciteiten’ en ‘Persoonlijke voldoening die je uit je werkt haalt’. Welke associaties hebben moeders met een technisch beroep? Welke beroepen komen bij hen naar boven? Deze twee vragen hebben we in de vorm van een open vraag gesteld. De associaties zijn uiteenlopend. Minder positieve associaties, een minderheid overigens, zijn dat technische beroepen vuile handen met zich meebrengen. Zwaar werk is vaak genoemd. Meer neutrale antwoorden zijn: techniek is breed en veelzijdig. Maar ook: dat je er aanleg voor moet hebben. Werken met computers is ook een veel genoemde associatie. De beroepen die moeders spontaan noemen zijn onder andere monteur, elektricien en installateur. Het zijn vooral de lagere technische beroepen die zij spontaan kunnen noemen. Met uitzondering van het beroep architect noemen moeders vrijwel geen enkel technisch beroep waarvoor een hoge opleiding nodig is.
Service Check – februari 2008
pagina 9
Rapportage ‘Moederonderzoek’
4. Totstandkoming van de keuze voor een leerrichting Hoe komt de keuze voor een bepaalde leerrichting tot stand? We kunnen op voorhand een aantal personen en instanties benoemen die direct of indirect invloed uitoefenen op een kind: de school en haar medewerkers, de vriendenkring, de ouders (vader en moeder) en de bredere familiekring. Natuurlijk zijn er andere factoren die medebepalend zijn, zoals de persoonlijke aanleg van een kind en lastig grijpbare zaken zoals het imago van een leerrichting. Voor dit onderzoek hebben we ons beperkt tot de eerstgenoemde personen en instanties. Vervolgens hebben we gevraagd naar de mate waarin moeders zich hebben laten informeren via diverse mediabronnen.
4.1. Voorkeur leerrichting moeder en kind Om een beeld te krijgen in hoeverre ouders, in dit geval de moeder, en hun kind gelijkgestemd zijn in de keuze voor een leerrichting is gevraagd naar beider voorkeur. Enige kleuring is hierin niet uit te sluiten: we vragen het kind immers niet persoonlijk naar de voorkeur. De vraag is voorgelegd aan moeders van kinderen in de onderbouw van het VMBO: binnen dit onderzoek betreft het een groep van 32 moeders. Van deze 32 moeders hebben 21 al een duidelijk beeld bij de leerrichting van het kind. Gevraagd naar de leerrichting van de voorkeur, geven 19 van deze 32 moeders als antwoord VMBO overig: de Theoretische en Gemengd theoretische leerweg. 5 moeders hebben geantwoord met VMBO Beroepsgerichte- of Kadersberoepsgerichte leerweg. De overige 7 moeders antwoorden dat zij een voorkeur hebben voor HAVO/VWO, ook al zit het kind nu op het VMBO. De vraag of het kind reeds een beeld heeft bij de leerrichting die het wil volgen, is door 22 moeders bevestigend beantwoord. De voorkeur van het kind sluit, als we de moeders mogen geloven, vrijwel telkens aan op die van de moeder. We treffen slechts één uitzondering: een kind dat HAVO/VWO wil volgen, terwijl de moeder het kind liever in het VMBO wil laten blijven. Aan deze moeders is tenslotte gevraagd of er reeds een beslissing is genomen over de leerrichting. Bij 14 van de 32 moeders is dit inderdaad het geval. De antwoorden van deze moeders sluiten vrijwel volledig aan bij hun eerdere antwoorden.
4.2. Wie beïnvloeden de keuze voor de leerrichting? De vraag naar de beïnvloeding van de keuze voor een leerrichting is voorgelegd aan moeders van kinderen in VBMO en HAVO/VWO onderbouw. Dezelfde vragen zijn, in aangepaste vorm, ook voorgelegd aan moeders met kinderen in VMBO bovenbouw. Gezien het feit dat deze groep erg klein is, 8 moeders, zullen we de resultaten bij deze groep niet grafisch weergeven maar wel omschrijven. De kernvraag van het onderzoek, de invloed van moeders in het keuzeproces bij kinderen, komt tot uitdrukking in grafiek 7. Aan moeders is gevraagd hoe belangrijk zij de volgende personen achten: • • • • •
mentoren en leerkrachten op school schoolvrienden en andere vrienden en vriendinnen van het kind familieleden anders dan de ouders de vader zijzelf, de moeder
Moeders kennen aan mentoren en leerkrachten op school de grootste invloed toe. Daarbij gaat het niet alleen om het advies en de informatie die kinderen en ouders ontvangen, het gaat ook om de toetsen en andere metingen van de capaciteiten en talenten van het kind. Uit de toelichtingen die moeders hebben gegeven bij deze vragen blijkt wel dat, indien ouders en kind het niet eens zijn met een advies van school, zij dit naast zich neerleggen.
Service Check – februari 2008
pagina 10
Rapportage ‘Moederonderzoek’
Na leerkrachten en mentoren op school geven moeders te kennen hun eigen rol heel belangrijk te achten. Hoe zien zij deze rol? Uit de verschillende toelichtingen ontstaat het volgende beeld: moeders gaan het gesprek aan met hun kinderen over beroepskeuze. Het gaat niet om een eenmalig gesprek, het betreft meer een soort dialoog die telkens terugkomt. Moeders praten met enige regelmaat met hun kinderen over de toekomstige leerrichting en nemen de mogelijkheden door. Afgaande op wat de moeders zelf zeggen, neemt het kind zelf de beslissing. Moeders geven ook te kennen dat zij hun kind steunen in de beslissing die het neemt: velen benadrukken op meerdere punten in het interview dat het kind zelf beslist. We treffen slechts één geval waarbij de moeder aangeeft dat zij en haar man de beslissing nemen. Hoe belangrijk acht u de volgende personen en instanties in de t keuze voor deze richting? 23%
Leerkrachten en mentoren op school (3,6) Schoolvrienden en andere vrienden of vriendinnen van uw kind (2, Familieleden anders dan uzelf (grootouders, ooms, tantes, broers
0) 6%
en zussen) (2,3)
13%
28%
15%
Uw man of anders de biologische vader (3,2)
% Belangrijk
9% 6%
11% 4%
43%
51% 11% 2%
47% 20%
40%
Beetje belangrijk
15%
57%
15%
21%
Uzelf, de moeder (3,5)
Zeer belangrijk
47%
13%
2%
otstandkoming van de
28%
13% 2% 60% Onbelangrijk
17%
80%
100%
Helemaal niet
grafiek 5. Invloed personen en instanties volgens moeders
De rol van de moeder in het keuzeproces is dan ook vooral die van aangever: zij gaat het gesprek aan met het kind en wijst het op de mogelijkheden. En hoe zit het dan met de vaders? Zoals de grafiek uitwijst, kennen moeders zichzelf een grotere invloed toe dan de vader. Het verschil is echter gering. Uit de toelichtingen kunnen we opmaken dat niet alleen de moeder maar ook de vader betrokken is bij de gesprekken met het kind over de toekomstige richting. Op grond van deze toelichtingen mogen we er vanuit gaan dat de vader ook actief deelneemt aan de gesprekken en een vergelijkbare rol speelt als de moeder. De rol van vrienden en vriendinnen is vrij beperkt. Dat blijkt uit de grafiek, ook uit de toelichtingen komt naar voren dat in slechts een enkel geval vrienden of vriendinnen van belang zijn. De familie, voor zover aanwezig, heeft net als vrienden en vriendinnen een beperkte rol van betekenis. De rol van de media in de voorlichting over onderwijs- of beroepskeuze is volgens de meeste moeders ook van beperkt belang. Internet, beursbezoek, campagnes op televisie en radio en tijdschriften, volgens een meerderheid van de ondervraagden spelen ze nauwelijks een rol. Internet bijvoorbeeld is volgens een klein aantal respondenten belangrijk: zij zoeken bijvoorbeeld naar informatie over opleidingen, waardering voor opleidingen en dergelijke zaken. Dat geldt ook voor beurzen: slechts een enkeling heeft een beurs gezocht. Degenen die dit hebben gedaan, geven aan dat dit voor hen van belang is geweest. Als toelichting merken meerdere moeders op dat niet zozeer beurzen als wel de open dagen op scholen bezocht zijn.
Service Check – februari 2008
pagina 11
Rapportage ‘Moederonderzoek’
Hoe belangrijk zijn de volgende media geweest bij de voorlichtin beroepskeuze? Internet (1,9)
4% 11% 17%
Beursbezoek (1,7)
2%11%
Voorlichtingscampagnes op televisie en radio (1,8)
15%
Tijdschriften (2,0) % Zeer belangrijk
Belangrijk
19%
2%
6% 6% 15% 19% 20%
g over de onderwijs of 64% 70%
6%
66% 13% 40%
Beetje belangrijk
53% 60% Onbelangrijk
80%
100%
Helemaal niet
grafiek 6. Belang media in de voorlichting
Bij de vragen over de invloed van de media dienen we wel een kanttekening te plaatsen: de rol van internet lijkt heel gering, maar het gaat hier vooral om de moeders zelf. De kinderen zelf komen ongetwijfeld veel vaker met internet in aanraking. Voor de moeders van kinderen in VMBO bovenbouw, 8 in totaal kunnen we stellen dat de resultaten aansluiten bij het bovenstaande. Natuurlijk kunnen we weinig conclusies verbinden aan dit geringe aantal, interessant is wel dat bij deze groep de moeders hun eigen invloed nog groter inschatten dan die van de school. Dat komt omdat in twee gevallen het kind en de ouders een heel eigen idee hebben bij de beroepsrichting, waarbij zij zich weinig hebben aangetrokken van wat leerkrachten en mentoren ervan vonden. Bij de andere zes moeders heeft de school wel veel invloed gehad: deze moeders beschrijven een actieve opstelling van de school, door het geven voorlichting en door begeleiding te bieden in het totstandkomen van de keuze voor een leerrichting.
Service Check – februari 2008
pagina 12
Rapportage ‘Moederonderzoek’
5. Beroepskeuze en beroepsoriëntatie Aan alle respondenten, ook de moeders van basisschoolleerlingen, is gevraagd of zij reeds hebben nagedacht over de beroepskeuze: een belangrijke vraag want in welke levensfase begint deze vraag te spelen? Indien reeds is nagedacht over een beroep, hoe verloopt dan dit keuzeproces? En hebben de respondenten wel eens nagedacht over de mogelijkheid van een technisch beroep, waarom wel, en, net zo interessant, waarom niet?
5.1. Beroepskeuze algemeen Van de 100 respondenten zeggen er 55 reeds te hebben nagedacht over het toekomstige beroep voor hun kind. Moeders van kinderen in de leeftijd van 13 en 14 hebben al iets vaker nagedacht over de beroepskeuze dan moeders met kinderen in de leeftijd van 10, 11 en 12. Moeders van VMBO leerlingen hebben relatief het meest nagedacht over de beroepskeuze, hetgeen begrijpelijk is gezien het feit dat binnen het VMBO al vroeg een keuze gemaakt moet worden voor de leerrichting. Daarmee worden reeds de eerste stappen gezet richting de beroepskeuze. En naar wat voor beroepen gaat de gedachte het meest uit? Dat blijkt een moeilijke vraag. Al heeft 55% van de moeders wel eens nagedacht over een beroep, dat betekent nog niet dat moeders daar reeds een concreet beeld bij hebben. Slechts 8 moeders noemen een beroep of een beroepsrichting: de zorg, het leger, werken met computers of bedrijfskunde.
5.2. Overweging van een technisch beroep De vraag ‘Heeft u wel eens gedacht over een technisch beroep voor uw kind?’ is ook aan alle 100 respondenten voorgelegd. 36 van de 100 moeders heeft deze vraag met ‘ja’ beantwoord. De verdeling van deze moeders naar de twee bestanden is exact gelijk: ondanks het feit dat we eerder hebben vastgesteld dat moeders uit het Bureau TOP-bestand een positievere kijk hebben op technische beroepen, zien we geen verschil als het gaat om het overwegen van een technisch beroep. In de onderzoeksresultaten hebben we verschillende mogelijke verbanden onderzocht in relatie tot de overweging voor een technisch beroep. Van de volgende factoren kunnen we stellen dat er sprake is van een statistisch aantoonbaar verband: 1. 2.
het geslacht van het kind. Moeders overwegen vaker een technisch beroep als het gaat om een zoon; moeders die zelf aangeven enige affiniteit te hebben met techniek overwegen ook vaker een technisch beroep voor hun kind.
Heeft de vader enige technische affiniteit, dan vinden we geen verband, wat nog niet wil zeggen dat dit er niet is. Tenslotte is de insteek van het onderzoek de moeder en er is gevraagd naar haar overweging, niet die van de vader.
5.3. Welk technisch beroep? Aan welke technische beroepen denken de moeders? Elektricien of elektromonteur, werken in de ICT, technisch tekenen, architect en monteur zijn elk meerdere malen genoemd. De technische beroepen waarbij de handen schoon blijven, zijn iets vaker genoemd dan de beroepen waarbij met de handen wordt gewerkt. De achtergrond van de ouders speelt zeker een rol in de overweging voor een technisch beroep. I n 12 van de 36 gevallen geeft de moeder expliciet te kennen dat de beroepskeuze van het kind is ingegeven door de omgeving. Bijvoorbeeld, een vader die elektricien is maar ook een oudere broer of zus die reeds een technische opleiding volgt.
Service Check – februari 2008
pagina 13
Rapportage ‘Moederonderzoek’
5.4. Waarom geen technisch beroep? Welke reden voeren moeders aan, die zeggen nooit aan een technisch beroep voor hun kind te hebben gedacht? We treffen hoofdzakelijk twee redenen. 1. 2.
Het kind heeft interesses die elders liggen en/of heeft geen aantoonbare interesse voor techniek. Geen technische achtergrond in de familie.
Beide antwoorden zijn veelzeggend. Het eerste laat zien dat ouders, voor zover zij hun kinderen sturen, daarbij goed letten op waar het kind interesse in toont. Het tweede antwoord is ook interessant: deze moeders relateren beroepskeuze aan datgene wat in de familie als beroep wordt uitgeoefend.
Service Check – februari 2008
pagina 14
Rapportage ‘Moederonderzoek’
6. Conclusies en aanbevelingen De kernvraag van het onderzoek, de rol van de moeder in de besluitvorming rond de keuze voor een leerrichting, kunnen we als volgt beantwoorden: moeders kennen zichzelf een belangrijke rol toe, maar niet de meest belangrijke. De school, leerkrachten en mentoren, kennen zij een belangrijker rol toe. Daarbij gaat het niet alleen om de voorlichting en begeleiding die de school biedt, het gaat vooral om de uitkomsten van testen en om schoolresultaten. In feite vormen schoolresultaten de basisvoorwaarde voor verdere mogelijkheden. Schoolresultaten bieden daarbij mogelijkheden, maar ook beperkingen. Gaat het om de besluitvorming, dan geven moeders te kennen dat de kinderen zelf mogen beslissen. De moeder vervult vooral de rol van aangever: zij snijdt het onderwerp aan, draagt mogelijkheden aan en houdt de discussie gaande. De persoonlijke interesse van het kind is daarbij een belangrijk gegeven. Uit de vraag waarom moeders geen technisch beroep overwegen, blijkt dat het gebrek aan interesse bij het kind een belangrijke reden is. De sturing die moeders wensen te geven, is blijkbaar sterk afhankelijk van datgene waar het kind zelf belangstelling voor toont. De invloed van diverse media op het keuzeproces is beperkt. Een grote meerderheid van de moeders maakt nauwelijks gebruik van de informatie die hen via kanalen zoals internet, televisie en radio en tijdschriften wordt geboden. Beursbezoek vindt nauwelijks plaats, als we mogen afgaan op deze moeders. De enkeling die wel aangeeft zich te informeren via internet, beurzen en andere media, lijkt hier wel veel waarde aan te hechten. Het komt er op neer dat informatie via de media een groot deel van de doelgroep niet bereikt, maar toch effectief is bij het deel dat wél bereikt wordt. Een harde uitspraak over welk medium dan het meest effectief is kunnen we niet doen. Uit de opmerkingen van moeders mogen we wel voorzichtig concluderen dat internet en beursbezoek effectief zijn bij deze kleine groep: beide lenen zich goed om diverse vormen van informatie aan te bieden. Bij de opzet van dit onderzoek zijn we uitgegaan van de veronderstelling dat moeders uit het bestand van Bureau TOP anders zouden reageren op vragen dan moeders uit het externe bestand. Tot op zekere hoogte is deze veronderstelling uitgekomen. Moeders uit het bestand van Bureau TOP zeggen vaker affiniteit te hebben met techniek en hebben een positiever beeld van technische beroepen. Wat we niet hebben kunnen aantonen, is dat zij hun kind beïnvloeden in de keuze voor een technisch beroep. De vraag of zij voor hun kind een technisch beroep overwegen is door hen niet vaker met ‘ja’ beantwoord dan door moeders uit het externe bestand. Daarentegen is er wel een statistisch verband aantoonbaar tussen technische affiniteit bij de moeder en de overweging voor een technisch beroep. Kortom: • moeders achten hun eigen rol in het keuzeproces bij hun kind van belang, met de kanttekening dat het kind zelf kiest. • Moeders sturen hun kind in dit proces door het gesprek aan te gaan en het kind op mogelijkheden te wijzen. • Moeders houden rekening met de persoonlijke belangstelling van het kind. • Enige sturing is er blijkbaar wel: moeders met enige technische affiniteit overwegen vaker een technisch beroep voor hun kind. • De invloed van media is beperkt: een groot deel van de moeders zegt er geen waarde aan te hechten. Qua effectiviteit lijken internet en beursbezoek de beste opties. Het onderzoek wijst verder uit dat moeders niet onverdeeld positief zijn over het imago van technische beroepen. De aspecten ‘Aanzien van beroep’ en ‘Aanzien van bedrijf’ scoren niet bijzonder hoog als het gaat om technische beroepen. Weliswaar geven moeders te kennen dat zij deze twee aspecten niet zo belangrijk vinden, we mogen ons wel afvragen of hier sprake is van een sociaal wenselijk antwoord. Ons inziens is het dan ook raadzaam om in acties en campagnes gericht op moeders aandacht te besteden aan dit aspect. Tenslotte, het verdient aanbeveling om de bevindingen van dit onderzoek als uitgangspunt te nemen voor het vervolgonderzoek naar de beleving van moeders tijdens de Techni Show. Dit vervolgonderzoek leent zich met name om nader in te gaan op de vraag hoe moeders het beste benaderd kunnen worden en welke kanalen zich hiertoe lenen. Service Check – februari 2008
pagina 15