Kompas in kwadranten
.......
....................t
Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat Informatie en Documentatie Postbus 20906 2500 EX Den Haag Td. 070-3518004 /Fax. 070-3518003
Kompas in kwadranten vier scenario’s voor 20 15
Jos van der Lans Kuud Steven Peter Struik Herman Vuijsje
Instituut voor Publiek en Politiek /Rijkswaterstaat
Het instituut voor Publiek en Politiek wil de politieke interesse van mensen bevorderen en de belangstelling in Nederland voor politieke en maatschappelijke ontwikkelingen stimuleren. Het Instituut geeft daartoe diskettes, boeken en brochures uit en organiseert cursussen, bijeenkomsten en debatten.
Instituut voor Publiek en Politiek Prinsengracht 9 1 1-915 1017 KD Amsterdam Tel. 020 521 76 O0 Fax0206383118
O Jos van der Lans, Ruud Stevers, Peter Struik en Herman Vuijsje
Vormgeving: Addy de Meester Foto’s: Marian van de Veen-van Kijk Druk: Drukkerij Haasbeek, Alphen aan den Rijn Deze uitgave is gedrukt op Reviva Print 100% recycled papier
ISBN 90-6473-3 17- 1 NUGI 651
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, geluidsband, elektronisch of op welke wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Inhoud Voorwoord .........................................................................................................................
6
Deel I. De context Ruud Steven en Peter Struik .................................................................................
8
Deel 11. De scenario’s Scenario 1 Fort Europa, stelling Nederland Herman Vuijsje ..........................................................................................................
24
Scenario 2 De Wilde Kust Herman Vuijsje ..........................................................................................................
42
Scenario 3 Kiezen èn delen Jos van der Lans .........................................................................................................
66
Scenario 4 Big Mother
van der Lans .........................................................................................................
86
De scenario’s in tien punten ...................................................................................................
108
JOS
Deel 111. De praktijk
Ruud Stevers en Peter Struik ..................................................................................
1 18
Literatuuroverzicht ...................................................................................................
125
Voorwoord Droge voeten, schoon water, goede infrastructuur en een veilig verkeer, dat is waar Rijkswaterstaat voor zorgt. Het zijn taken die in het hier en nu moeten worden uitgevoerd, maar die altijd een lange aanlooptijd hebben. En de maatregelen die we nu nemen en de werken waar we nu mee bezig zijn, moeten functioneren in de wereld van morgen. Hoe die wereld eruit ziet weten we niet, zeker is alleen dat hij anders is dan de wereld van nu. Toekomstverkenningen en het leren denken in meerdere toekomsten zijn daarom noodzakelijk. Het werken met omgevingsscenario’s zoals in dit boek beschreven, is ons hierbij van grote waarde gebleken. Alles wat Rijkswaterstaat doet speelt zich af in een samenleving die steeds mondiger en complexer wordt, en waarbij niet bij voorbaat duidelijk is wat gewenst is. De taken waar wij voor staan zijn alleen maar aan te palken in samenwerking met anderen. En het is dan ook de sterke intentie van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat o m in openheid en in communicatie met de samenleving zijn werk te doen. Wij willen ook open zijn over de wijze waarop we ons voorbereiden op de toekomst en stellen daarom graag de door ons uitgewerkte omgevingsscenario’s en vooral ook de manier waarop we ermee werken beschikbaar aan een breed publiek. Wellicht helpt het u bij uw voorbereiding o p de toekomst.
Ir. G. Blom, Directeur-Generaal Rijkswaterstaat
6
Deel I
De context
Iedereen doet het Rijkswaterstaat doet het. Maar ook bij de KPN, Shell, de NS, Hoogovens, KLM, Unilever en Philips doen ze het. Overigens niet alleen het grote bedrijfsleven is er mee bezig, ook grote gemeenten als Rotterdam en Amsterdam doen er aan. En wat te denken van tal van organisaties op terreinen als de ruimtelijke ordening, de gezondheidszorg, het welzijnswerk, de arbeidsmarkt, de economie, die er steeds vaker gebruik van maken. Waarvan eigenlijk? Van toekomstscenario's. Van uitdagende voorstellingen van de toekomst die deze organisaties prikkelen o m hun koers te bepalen, hun visie aan te scherpen en de vraag op te werpen of hun activiteiten ook op termijn de tand des tijds kunnen doorstaan. Zij bieden een methodiek die burgers, werknemers, managers, professionals of hoe je individuen die in een groter sociaal-organisatorisch verband opereren verder ook kunt noemen, uit de huidige werkelijkheid tilt, hen meeneemt naar verschillende voorstellingen van de toekomst, om hen vervolgens weer met de voeten op de grond te zetten met de nuchtere vraag: als dat denkbaar is, wat betekent dat dan voor uw huidige werk, voor uw organisatie, voor uw dienst, uw team? De methodiek dwingt de gebruiker een sprong uit zijn dagelijkse gedachtepatroon te maken en doet een beroep op verbeeldingskracht om de huidige realiteit beter te leren kennen. Zo geformuleerd klinkt het bijna banaal. In werkelijkheid is het natuurlijk niet zo simpel. Niet alleen zijn er vaak aparte teams binnen grote organisaties en bedrijven met 8
D E
C(>NTEX'I'
het vervaardigen van toekomstscenario's in de weer, vaak gaat het ook om strategische beslissingen die voor de betreffende organisatie van vitaal belang kunnen zijn. I
Grote bruikbaarheid Nadenken over de vraag: wat is de invloed van de informatietechnologie o p de politieke participatie van burgers en hoe moeten we daarop inspelen, is voor een politieke partij bijvoorbeeld van levensbelang. Voor een overheidsdienst gaat het bijvoorbeeld o m de vraag: wat wordt de positie van de dienst als de privatisering van overheidstaken verder doorzet? Terwijl het bedrijfsleven zich vooral vragen zal stellen over toekomstige ontwikkelingen die de marktpositie kunnen beïnvloeden. Dat is ook het aardige van het werken met toekomstscenario's: in principe is het een methode waar elke organisatie - of zij nu groot of klein is, efficiënt of bureaucratisch, profit of non-profit, een vrijwilligersorganisatie of professioneel georganiseerd haar voordeel mee kan doen. Natuurlijk zal zij dan wel haar eigen weg moeten vinden en haar eigen vorm moeten kiezen; de methodiek aanpassen aan haar eigen doelstellingen, de organisatorische spankracht en de financiële vermogens, maar dat doet niets af aan de grote bruikbaarheid van de methodiek, mits men bereid is o m een aantal elementaire spelregels van het werken met scenario's in acht te nemen. Juist die grote bruikbaarheid is voor Rijkswaterstaat en het Instituut voor Publiek en Politiek de doorslaggevende reden geweest o m met deze uitgave een groter publiek een kijkje in de scenariokeuken te gunnen. Het meest illustratief daarvoor zijn de vier scenario's waarmee sinds de zomer van 1995 nogal wat diensten en directies van het ministerie van Verkeer en Waterstaat de
toekomst aan het verkennen zijn. Die vier scenario’s vormen dan ook het kloppende hart van dit boek. Wie nieuwsgierig is naar beelden van de toekomst kan meteen beginnen met het lezen van deze scenario’s. Voor wie meer wil weten geeft dit boek echter nog aanvullende informatie. Want de vier scenario’s komen natuurlijk niet uit de lucht vallen. Ze zijn als het ware geconstrueerd uit de maatschappelijke krachten die nu al zichtbaar zijn, maar waarvan niemand weet hoe die in de toekomst precies zullen uitwerken. Ze zijn bovendien een vervolg op een eerdere scenariocyclus die binnen Rijkswaterstaat een aantal jaren geleden is georganiseerd. Rondom de vier toekomstscenario’s van dit boek is derhalve nog meer te vertellen. Dat verhaal valt uiteen in twee delen. Het eerste deel gaat in op de achtergronden van de toenemende belangstelling voor het werken met scenario’s.Wat is de functie van scenario’s in moderne organisaties? Wanneer kunnen ze gebruikt worden? Dit eerste deel wil de lezer een eerste kennismaking bieden met de nieuwe wereld van de toekamstscenario’s. Vanwege het introducerende karakter gaat dit deel dan ook vooraf aan de vier scenario’s.
tenschappelijk verantwoord handboek voor het werken met scenario’s. Het is vooral bedoeld als eerste kennismaking, als een uitnodiging om de sfeer van de scenario-aanpak te proeven. Wie meer wil weten, zal verder moeten studeren, waarbij de literatuurlijst achter in dit boek hem of haar verder op weg kan helpen. Daarin zal men overigens niet dat enige echte handboek aantreffen waaraan men na lezing van dit boek wellicht behoefte heeft. Zo’n handboek is er niet. Het zou strijdig zijn met twee belangrijke kenmerken van de scenariomethodiek: in de eerste plaats moet de methodiek steeds opnieuw op maat gemaakt worden, hoe men het precies aanpakt is afliaiikelijk van wat een organisatie wil, en in de tweede plaats: de gekozen aanpak moet niet voorschrijven maar uitnodigen, de verbeelding en de fantasie van de betrokkenen moeten juist de vrije loop krijgen.
Geen handboek Het boek wordt afgesloten met een korte introductie op praktische vragen als: hoe worden scenario’s gebouwd en hoe worden ze gebruikt? Daarbij richten we ons op mensen bij wie tijdens het lezen van de scenario’s de vraag is opgekomen of deze aanpak iets is voor de organisatie waaraan ze zijn verbonden. Dit hoofdstuk wil iets laten zien van wat er allemaal komt kijken als zo’n organisatie besluit om met scenario’s te gaan werken. Kompas in kwadranten is tot slot geen weD E
C O N T E X T
-
9
De toekomst leren denken Werken met scenario’s is in. Zeker bij grote, complexe organisaties die daarvoor soms aparte ‘strategieafdelingen’in het leven hebben geroepen. Zo op het eerste gezicht heeft al deze toekomstnijverheid wat paradoxaals. Naarmate de toekomst onzekerder, grilliger en onbekender lijkt te worden, gaan er meer mensen mee aan de slag. Maar juist in die paradox ligt vermoedelijk de charme van de scenarioaanpak. Weliswaar is de toekomst niet te kennen, vast staat wel dat de veranderingen die op ons afkomen groot en hevig zullen zijn. De ontwikkelingen in de wereld, in de technologie, in de economie, in de levens van mensen, gaan zo snel dat een organisatie die zich daarvoor afsluit, grote risico’s loopt om de greep op de realiteit te verliezen. Dat geldt voor het bedrijfsleven dat adequaat moet inspelen op nieuwe ontwikkelingen en innovaties in de markt, dat geldt voor overheidsdiensten die worstelen met de vraag hoe zij hun taken in een snel veranderende omgeving zo effectief en efficiënt mogelijk kunnen uitvoeren. Een groot probleem van elke organisatie van enige omvang is dat zo’n organisatie de neiging heeft om zich in zichzelf te keren, om vooral te blijven doen wat ze al jaren doet en verder alles zo veel mogelijk bij het oude te laten. Aan deze verleiding tot bureaucratische verstarring kan geen enkele grote organisatie ontsnappen. Wie daar geen tegenwicht aan biedt, investeert in deze turbulente tijd in zijn eigen organisatorische problemen. Werken met scenario’s is een middel (er zijn er overigens meer) om het lerend ver10
D E
C O N T E X T
mogen van een organisatie scherp te houden. Het biedt weerwerk tegen de natuurlijke neiging binnen grotere organisaties tot verambtelijking, routinevorming en bureaucratisch achterover leunen. Het heeft bovendien een niet onbelangrijk voordeel; wie met scenario’s gaat werken, haalt de betrokkenen weg uit de dagelijkse beslommeringen en nodigt ze uit om zich van hun meest creatieve, fantasierijke en dus vaak humoristische kant te laten zien. En dat levert onvermijdelijk een proces op dat goed is voor de teamgeest en de cultuur van de organisatie; zaken waarvan geen enkele organisatiedeskundige vandaag de dag het vitale belang nog durft te ontkennen. Tegenpolen Toch is die verklaring van de populariteit van de scenarioaanpak niet helemaal toereikend. Onduidelijk blijft waarom in bijna alle scenariopakketten die er worden aangeboden, sprake is van meerdere (twee, drie, vier of soms zelfs nog meer) scenario’s. Het gaat er kennelijk niet om, om mensen op de toekomst voor te bereiden, maar juist op verschillende denkbare toekomsten die vaak elkaars tegenpolen zijn. Wat in het ene scenario gebeurt, wordt in het andere uitgesloten. Deze benadering wijkt duidelijk af van de rechtlijnige en planmatige pogingen uit het verleden om greep te krijgen op wat de toekomst zou brengen. De toekomst was eigenlijk tot voor kort nog niet iets onbestemds, maar iets dat wel degelijk kon worden gekend. Tot diep in de jaren zeventig stond het denken over de toekomst in het teken van een sterk optimisme over het plan- en stuurbare karakter van de samenleving. Dat was een wereldwijd gevoel. In Frankrijk bijvoorbeeld werd begin jaren zestig
gepleit voor nationale fora waar de toekomstdeskundigen hun voorspellingen zouden kunnen bediscussiëren en waar beslissingen over de toekomst zouden kunnen worden genomen. In Amerika lanceerde senator Kennedy in de jaren zestig het idee om het Congres uit te rusten met een ‘bureau voor toekomstzaken: De toekomst was toen nog kenbaar, wetenschappelijke prognoses hadden aanzien en maakten indruk. Het lot van dit type planningsdenken is inmiddels bekend. Het maakbaarheidsoptimisme liep met het verstrijken van de jaren zeventig steeds meer deuken op. Op het wereldtoneel deden zich wendingen voor die niet waren voorzien, maar wel grote gevolgen hadden. Zoals de oliecrisis in 1973, die uitmondde in een steeds sterker wordende economische crisis aan het einde van de jaren zeventig. Het vertrouwen in het maken van de toekomst schrompelde daardoor in de jaren tachtig ineen. De overheid, feitelijk het meest hanteerbare instrument om de toekomst ook echt te maken, kwam onder zware kritiek te liggen en moest terugtreden ten gunste van de markt. De wereld kwam tegelijkertijd heftig in beweging. In economisch opzicht, met grillige, snel veranderende markten die steeds internationaler van karakter werden. In politiek-ideologisch opzicht, met het einde van de Koude Oorlog en het daarbij horende einde van wat wel de grote ideologieën wordt genoemd. De Grote Verhalen over de Wereld met hun eigen toekomstvergezichten raakten uit. Niets leek meer vast te staan, zekerheden ontbraken, de wereld was dynamischer en ongekender dan ooit. Tegen deze achtergrond won de scenarioaanpak binnen het internationale bedrijfsleven en bij grote internationaal georiën-
teerde organisaties steeds nadrukkelijker veld. Natuurlijk, ook in de jaren zestig en zeventig werd door een aantal grote internationale organisaties, zoals Shell en het Pentagon, al met scenario’s gewerkt. Maar de grote doorbraak kwam in de loop van de jaren tachtig, toen steeds meer bedrijven de aanpak tot het strategisch repertoir gingen rekenen. In het midden van de jaren tachtig ontwikkelde reeds veertig procent van de duizend grootste Europese industriële ondernemingen zelf scenario’s. Dat aantal is sindsdien alleen nog maar gestegen. Uit recent onderzoek blijkt dat de honderd grootste bedrijven in Nederland momenteel de scenarioaanpak na het nogal voor de hand liggende brainstormen het meest noemen als methode om zich op toekomstige beslissingen te oriënteren.’ Ondernemers, bedrijfsleiders en managers kiezen steeds bewuster voor een manier van omgaan met de toekomst waarin wordt afgezien van het kennen en dus plannen van de toekomst. De toekomst is hooguit nog voorstelbaar, maar zeker niet voorspelbaar. Daarom melden scenarioschrijvers meestal nadrukkelijk in het voorwoord of in de begeleidende tekst dat het scenario ‘geen blauwdruk voor de toekomst oplevert’,‘geen voorspellende waarde’ heeft, maar slechts ‘denkbare ontwikkelingen’schetst. Prognoses maken plaats voor verkenningen, kwantitatieve extrapolaties worden ondergeschikt gemaakt aan kwalitatieve exercities. Planning the future is overgegaan in scanning the future. Om die reden worden er verschillende scenario’s voorgelegd. De toekomst kan immers, zo weten we, nog alle kanten op. Signalen die nu zwak zijn en vrijwel onopgemerkt blijven, kunnen in de toekomst zeer manifest worden. Werken met scenario’s voorkomt dat een organisatie met lege handen komt te staan als die D E
C O N T E X T
-
11
ontwikkelingen zich inderdaad voordoen. Werken met scenario’s legt een soort mentaal stuwmeer aan van opties ‘voor het geval dat’ en het creëert de organisatorische conditie om snel en adequaat o p nieuwe ontwikkelingen in te spelen. Ingenieurscultuur Rijkswaterstaat vormt in tal van opzichten een treffende illustratie van een organisatie die zich steeds opnieuw in moet stellen op haar omgeving. Het is een grote complexe organisatie met ruim negenduizend werknemers die voor ons land een grote staat van dienst heeft. Het keren en het beheren van het water en de zorg voor goede en veilige verbindingen over land en water zijn al bijna twee eeuwen bij Rijkswaterstaat in vertrouwde handen.2 Tot diep in de jaren zeventig verliep de uitvoering van deze taken zonder al te grote problemen. Grote projecten, waarvan de deltawerken de bekendste zijn, werden zonder meer aan Rijkswaterstaat toevertrouwd, waarna er - enigszins gechargeerd uitgedrukt - nog maar nauwelijks iemand naar omkeek. Rijkswaterstaat gedroeg zich daar ook naar. Hoewel de organisatie is opgebouwd uit verschillende regionale directies en specialistische diensten, werd Rijkswaterstaat topdown bestuurd. De organisatie kenmerkte zich door een ingenieurscultuur die niet ter discussie stond. Deskundig, betrouwbaar en competent waren de kernwoorden. Het aanzien van de dienst was groot. De kerntaken waren nauwelijks omstreden en de dienst opereerde voortvarend in een betrekkelijke politieke luwte. Rijkswaterstaat was een duidelijk, afgesloten geheel met een grote interne samenhang, met een sterke gerichtheid op de uitvoering van de eigen kerntaken zonder al te veel oog voor andere invalshoeken en referentiekaders. 12
D E
C O N T E X T
Vanwege de enorme kennisvoorsprong was de dienst niet of nauwelijks van buitenaf te beïnvloeden , 3 Toen kwamen de waves of change van de jaren tachtig: ‘recessie; bezuiniging, met name ook op investeringen in infrastructuur; afslanking; privatisering; sterk afgenomen appreciatie van de publieke sector; maatschappelijke weerstanden tegen infrastructurele projecten, vooral vanuit milieuoogpunt; grote maatschappelijke druk als gevolg van congestieproblemen door de onverwacht snel toenemende automobiliteit; decentralisatie naar lagere overheden; de nog maar weinig begrepen, rijzende ster Bru~sel.’~ Deze snelle veranderingen schudden Rijkswaterstaat snel wakker. Het in zichzelf gekeerde systeem dat weinig tegenspraak gewend was, bleek zich te bevinden temidden van ingewikkelde en veranderlijke maatschappelijke krachtenvelden die een grote invloed hadden o p de organisatie, de werkwijze en de diensten van Rijkswaterstaat. Een reactie kon niet uitblijven en in de loop van de jaren tachtig probeerde de dienst zich aan de gewijzigde omstandigheden aan te passen. In 1990 leidde dat ondermeer tot de oprichting van een aparte afdeling Strategie en Facet. De doelstelling was o m de strategische besluitvorming van d e managementteams te verbeteren en daarvoor ondersteunende methoden aan te dragen. Van begin 1991 tot eind 1992 bracht deze afdeling de eerste ‘scenariocyclus’ - genoemd naar de Franse voorspeller Nostradamus uit de zeventiende eeuw - binnen de dienst o p gang.’ In 1995 werd deze opgevolgd door een tweede cyclus. De vier scenario’s in dit boek vormen het basismateriaal van deze cyclus.
Toneelvoorstellingen Wat moet men zich bij scenario’s voorstellen? Wat zijn scenario’s eigenlijk? In de eerste plaats moeten zij gezien worden als verhalen, of beter als voorstellingen van de toekomst. Goede scenario’s laten zich lezen als een toneelstuk: je ziet het voor je. Ze zijn overtuigend en ze lijken echt. Dat zegt verder niets over het waarschijnlijkheidsgehalte; scenario’s zijn geen prognoses of voorspellingen; ze bieden een voorstelling van een denkbare toekomst. Maar die voorstelling is niet uit de duim gezogen. Het is een bewerking van bestaande trends, van ontwikkelingen die vandaag de dag al min of meer zichtbaar zijn, maar waarvan het ongewis is hoe die in de toekomst uitpakken. Die trends worden in scenario’s op hun consequenties doordacht, gecombineerd met andere trends, met tegentrends, met trendbreuken en andere mogelijke veranderingen, en zo tot een bepaalde voorstelling verwerkt. Een scenario is in een aantal opzichten een interpretatie van de bestaande werkelijkheid, zij het dat deze interpretatie steeds op een bepaalde manier op de toekomst wordt geprojecteerd met behulp van denkbare politieke beslissingen, mogelijke gebeurtenissen en andere menselijke keuzes die nu eenmaal de wereld altijd zijn kleur zullen blijven geven. Wie vandaag de dag scenario’s schrijft voor Nederland, kan in zijn voorstelling moeilijk zwijgen over de globalisering van de economie, de Europese eenwording, de gevolgen van de migratie, de toenemende individualisering, de druk op het milieu, de groeiende tweedeling, om maar eens een paar voor de hand liggende zaken te noemen. Ook in de vier scenario’s in dit boek spelen die cruciale onzekerheden een rol, maar in elk scenario verschuift hun betekenis en
verandert hun inkleuring. Ook in de twee toekomstscenario’s die onlangs voor Rotterdam zijn gemaakt, worden eigenlijk twee interpretaties van de toekomst tegenover elkaar gezet. In het ene scenario zet Rotterdam een tandje bij om mee te blijven tellen in de dynamisering van de wereldeconomie (Rotterdam à tempo) en in het andere scenario heeft de stad meer oog voor de leefbaarheid en het milieu (Rotterdam onthaast).‘ Voor het bouwen van scenario’s is het van belang om allereerst in kaart te brengen wat nu eigenlijk de belangrijkste onzekerheden zijn waar de organisatie mee kampt. Bij Rijkswaterstaat is gestart met een inventarisatie - zowel intern als extern - van de maatschappelijke krachten die op deze overheidsdienst inwerken. Daar komen andere onzekerheden uit dan wanneer men de omgeving zou verkennen van - pakweg - een woningcorporatie. Gaat het bij Rijkswaterstaat al snel over vragen als: zet de privatisering van overheidsdiensten door, wat is de betekenis van de toenemende automobiliteit, wat zijn de consequenties van de Europese eenwording; bij een woningcorporatie zal het eerder gaan over de gevolgen van individualisering voor het wonen en de leefbaarheid van buurten. Zo krijgt elk scenario de kleur van zijn organisatorische geboortegrond mee. Assenstelsel en kwadranten Die bepalende, sturende krachten vormen de hoofdrolspelers in de toneelvoorstelling die een scenario uiteindelijk moet worden. In zeker opzicht zou je zelfs kunnen zeggen dat ze de scenario’s schrijven, met dien verstande dat ze in elk scenario een andere tekst en context krijgen. Sturende krachten als bijvoorbeeld individualisering of globalisering krijgen in het ene scenario de vrije D E
C O N T E X T
-
13
loop en zetten de toekomst volledig naar hun hand, terwijl ze in andere scenario’s worden beteugeld omdat er adequate tegenkrachten ontstaan of omdat ze geen antwoord bieden op nieuwe maatschappelijke problemen. Veel scenariobouwers gebruiken het hulpmiddel van een assenstelsel om daarmee vier speelvelden voor deze krachten te bepalen. De toekomst krijgt in de vorm van vier kwadranten tegengestelde uitwijkmogelijkheden. Er ontstaan in de vier kwadranten vier verschillende werelden waarin scenario’s kunnen worden gebouwd die scherp met elkaar contrasteren.
Zo zijn de vier scenario’s in dit boek ontworpen aan de hand van twee centrale dimensies. De eerste dimensie ligt in het geval van Rijkswaterstaat voor de hand en wordt gevormd door de vraag wat de toekomstige rol van de nationale overheid zal zijn. Die rol kan steeds verder aan betekenis inboeten als het proces van decentraliseren, dereguleren, terugtreden en privatiseren zich doorzet of die kan juist weer sterker worden omdat de omstandigheden een
sterkere overheid vragen. Sterke (overheids) sturing en maatschappelijke zelfregulering komen dan tegenover elkaar te staan (zie figuur 1). De tweede dimensie wordt gevormd door de tegenstelling tussen kwantiteit en kwaliteit, welvaart en welzijn, tussen maximaliseren en optimaliseren, tussen een Nederland dat zich laat meevoeren door het internationale economische tij waarin een steeds scherper wordende wereldwijde concurrentie alles bepaalt of een Nederland dat al dan niet door de omstandigheden gedwongen kiest voor een leefbare samenleving (zie figuur 2). Als deze twee assen vervolgens haaks op elkaar worden gezet, ontstaat het assenstelsel zoals op pagina 15 te zien is. Dit assenstelsel - waarbij we de titels van de scenario’s alvast ingevuld hebben - vormt het decor waartegen de vier scenario’s zijn geschreven. Daaraan voorafgaand is uiteraard de tijdshorizon van de scenario’s bepaald. In het algemeen geldt dat de tijdshorizon niet te dichtbij moet zijn, want dan gaat de realiteitszin overheersen (‘ach, dat is toch
Figuur 1
sterke (overheids) sturing dp-
~
~
p
maatschappelijke zelfregulering -
sterk sturende overheid top-down sturing staat als centrum planning/beleid
-
-~ ~~
>
overheid als procesbegeleider bottom-up besluitvorming gefragmenteerde maatschappij onderhandeledmarkt
Figuur 2
economisch maximaliseren
maatschappelijk optimaliseren
kwantiteit volgen van het economische tij welvaart
kwaliteit kiezen voor leefbaarheid welzijn
14
D E
C O N T E X T
economisch maximaliseren scenario 1 Fort Europa stelling Nederland sterke (0verheids)sturing
4-
~
~
scenario 4 Big Mother
niet reëel’), maar ook niet te veraf, want dan wordt het snel te ver weg, te futuristisch en dus te vrijblijvend. Bovendien is de keuze van de tijdshorizon afhankelijk van wat een organisatie precies wil. Gezien de verantwoordelijkheid van Rijkswaterstaat voor de infrastructuur is twintig jaar een relevante termijn. Daarom zijn de scenario’s in dit boek gesitueerd in het jaar 2015. Dat lijkt misschien een kort tijdsbestek, maar je hoeft maar even aan het verschil tussen 1975 en 1995 te denken om te beseffen dat in twintig jaar de wereld behoorlijk op zijn kop gezet kan worden.
Gedramatiseerdetoekomst Na het vaststellen van het assenstelsel en de tijdshorizon begint het eigenlijke scenariobouwen. Een eerste kennismaking daarmee vindt de lezer in het laatste deel van dit boek. Kort samengevat komt het erop neer dat de onzekerheden uit het heden richtinggevende krachten in de toekomst worden. In de scenario’s krijgen ze binnen de denkbeeldige werelden van de kwadranten tekst en uitleg. Welke zorg voor het milieu zal er zijn in het tweede scenario waarin
scenario 2 De wilde kust
A
~~~
-
~
-+
zelfregulering
scenario 3 Kiezen èn delen
marktverhoudingen alles bepalend zijn en mensen het zonder overheid allemaal zelf moeten zien te regelen? En hoe is de omgang met het milieu in het vierde scenario? En hoe zal de informatietechnologie uitpakken in het vierde scenario, waarin de overheid sterk zal sturen en waarin aan de leefbaarheid van de samenleving zeer veel waarde wordt gehecht? Hoe zit het in de vier scenario’s met de werkloosheid, met de integratie van allochtonen, met Europa, met de maatschappelijke ongelijkheid? Elk kwadrant uit het assenstelsel wordt bij het begin van het bouwen gevuld met uitspraken en deelvoorstellingen over hoe bepaalde maatschappelijke krachten in de toekomst zullen uitpakken. De kunst is nu om daar een overtuigende voorstelling van te bouwen. Dat is niet altijd even gemakkelijk. Vijftien of twintig uitspraken over het hoe en waarom van de toestand in 2015 maken nog geen wereld die wij ons kunnen voorstellen. Van het losse materiaal moet een geheel worden gemaakt, er moet een consistent verhaal komen. Uiteindelijk moeten die voorstellingen van de toekomst zodanig tot de verbeelding D E
C O N ’ r E X T
-
15
spreken dat er binnen de organisatie mee gewerkt kan worden. Ze moeten prikkelen en uitdagen, ze moeten gebruikers dwingen o m na te gaan wat ze zouden doen als de zekerheden van vandaag zo zouden uitpakken als in de scenario’s wordt geschetst. Die bijdrage aan het lerend vermogen van de organisatie stelt eisen aan hoe scenario’s worden opgeschreven. Minder geschikt zijn dan de zogenaamde prognosescenario’s, waarin trends uit het heden als het ware doorgetrokken worden naar de toekomst. Doorgaans zijn dit scenario’s die relatief zekere ontwikkelingen in beeld brengen en deze aanpak levert doorgaans niet een voorstelling van de toekomst op waarin je je echt kunt inleven. Dat wil niet zeggen dat dit type scenario’s niet nuttig kan zijn. Integendeel, ze geven inzicht in die ontwikkelingen waarop in ieder geval door de organisatie geanticipeerd zal moeten worden. Toekomstscenario’s die willen bijdragen aan het lerend vermogen van een organisatie wat betreft ontwikkelingen die in hoge mate onzeker en onvoorspelbaar zijn, vertrekken daarom niet in het heden, maar juist in een geconstrueerde voorstelling van de toekomst. De vier scenario’s van dit boek zijn vier voorstellingen van een denkbare toestand in Nederland in het jaar 201 5, inclusief tekst en uitleg hoe de geschiedenis haar loop heeft gekregen in het betreffende scenario. Dat verhaal over hoe die wereld heeft kunnen ontstaan, wordt daarbij naar het gecreëerde toekomstbeeld toegeschreven. Daardoor is het mogelijk o m de scenario’s sterk te dramatiseren. Het wordt theater met concrete mensen, maar tegelijkertijd met analyses die dit tijdsbeeld verklaren. Want hoe speels de voorstelling verder ook is, het moet een toneelstuk blijven dat geloohvaardig en voorstelbaar blijft.’
Bestuurlijke vernieuwing De kwaliteit van scenario’s hangt af van de mate waarin zij erin slagen richting te geven aan de verbeelding van mensen die ermee aan de slag gaan. Dat is ook de reden dat de scenario’s ruimte moeten laten voor de lezer o m iets aan die scenario’s toe te voegen. Gebruikers zullen weinig van scenario’s leren als de aangereikte toekomstbeelden tot in details de toekomst uittekenen. De organisaties waarvoor de scenario’s geschreven worden spelen daarom zelf geen hoofdrol in het verhaal. Alle aandacht gaat uit naar de wijde omgeving van de organisatie. De verbinding tussen toekomstige werkelijkheid en het antwoord op de vraag ‘wat staat ons nu te doen?’ moet niet door het scenario ingefluisterd worden, maar het resultaat zijn van het werken met de scenario’s. O m die reden heet dit type scenario’s omgevingsscenario’s. De scenario’s in dit boek gaan dus niet over Rijkswaterstaat zelf, maar over de wereld waarin deze overheidsdienst haar weg moet zien te vinden. Juist omdat de verantwoordelijkheid van Rijkswaterstaat aan zo veel terreinen raakt (milieu, ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer, veiligheid, mobiliteit, wonen, werken, dagelijks leven) levert dat vier weidse voorstellingen van de toekomst op, waarvan de praktijk heeft geleerd - en dat is een van de redenen voor deze publicatie - dat ook andere organisaties daar hun voordeel mee kunnen doen. Opmerkelijk is dat vooral binnen het openbaar bestuur de laatste jaren de interesse voor de scenarioaanpak groeit. Soms wordt ernaar gegrepen o m ambtelijke organisaties alerter op de toekomst te maken, maar de aanpak oefent ook aantrekkingskracht uit o p lokale bestuurders die burgers en hun
organisatie in een eerder stadium bij visieen beleidsontwikkeling willen betrekken. Werken met scenario’s wordt daarbij een bestuurlijk instrument om de kloof tussen bestuur en burgers te verkleinen. Het spreekt voor zich dat de manier van werken dan andere accenten zal krijgen, maar het aardige van het werken van scenario’s is dat de aanpak zich daar goed voor leent. Zo is het bijvoorbeeld heel goed mogelijk om bestaand of voorgenomen beleid te toetsen aan de hand van scenario’s. Houdt het beleid stand als het met vier toekomstscenario’s wordt geconfronteerd? Is het beleid kwetsbaar of blijft het in verschillende toekomstige werelden overeind? Zo wilde het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Deventer voor het opstellen van het milieubeleidsplan 1996-2000 een andere weg bewandelen dan te doen gebruikelijk. Niet zelf met een voorstel komen, maar beginnen met een dialoog met ‘diverse partners uit de Deventer samenleving’. Voor een dwarsdoorsnede uit de Deventer samenleving (vertegenwoordigers van het bedrijfsleven, van maatschappelijke organisaties, bewoners, technologen, beleidsmakers/politici) organiseerde de gemeente begin 1996 de scenarioworkshop Deventer duurzaam in 201O, waarin gebruik werd gemaakt van een scenariomethode die ontwikkeld is door het Studiecentrum Technologie en Beleid van TNO. De veertig deelnemers kregen vier scenario’s voorgelegd met daarin uiteenlopende schetsen van hoe de energie- en watervoorziening in de toekomst geregeld zullen worden, hoe er gebouwd en gewoond gaat worden en wat de gemeente, de bewoners en het bedrijfsleven kunnen doen. Via een gerichte methodiek was het de bedoeling dat de deelnemers zoveel mogelijk sugges-
ties leverden voor concreet beleid. Uit al die concrete voorstellen moesten ze ten slotte een top-5 van duurzaamheidsideeën samenstellen die de basis zou gaan vormen van het toekomstig Deventer milieubeleid.8 Vooraf meldde het Deventer college dat de bedoeling van de workshop was om ‘een draagvlak voor het gemeentelijk milieubeleid te creëren bij diegenen die in de stad wonen en werken’. Na afloop van de workshop stelden de bestuurders tevreden vast dat men daarin goed geslaagd was. Zo zeer zelfs dat zij lieten weten dat er wel meer initiatieven in deze richting zullen gaan volgen. Het college van B&W beschrijft het in een persbericht als volgt: ‘Gezien de uitdagende resultaten en de enthousiaste r e x ties van de deelnemers, lijkt deze manier van werken in de toekomst ook voor andere beleidsonderwerpen een goed middel om de dialoog aan te gaan met diverse doelgroepen van de Deventer samenleving.’ Deventer is maar één voorbeeld van de vele initiatieven binnen het lokaal bestuur om vroegtijdig in de fase van beleidsontwikkeling en visievorming de deur naar burgers en hun organisaties open te zetten en daar aantrekkelijke participatievormen voor te kiezen. Zoals binnen Rijkswaterstaat gestreefd wordt naar een dienst die meer open staat voor de omgeving’, zo zijn dit voorbeelden van bestuurlijke vernieuwing waarin bestuurders zich openstellen voor de geluiden uit de samenleving, voor de mening van burgers. Het zegt iets over de veranderende rol van politici, bestuurders en ambtenaren. In die rol zullen zij in toenemende mate aandacht moeten besteden aan het op gang brengen van visievorming- en ontwerpprocessen; zij zullen als regisseurs de burgers steeds meer moeten verleiden om mee te denken, zij D E
C O N T E X T
-
17
zullen creativiteit en verbeeldingskracht moeten mobiliseren o m het maatschaypelijk draagvlak onder het bestuur vitaal te houden. Dat is een nieuwe rol, waarvoor nieuwe instrumenten nodig zijn. Het werken met scenario’s kan zo’n instrument zijn. Noten 1. Overigens moet hier als relativerende opmerking aan worden toegevoegd dat niet iedereen dezelfde definitie van scenario’s hanteert. Vaak wordt het tegenover elkaar afwegen van beleidsalternatieven ook met scenario’s aangeduid, wat dus iets wezenlijks anders is dan de scenarioaaiipak die in dit boek centraal staat. 2 . Zie voor een aparte omschrijving van de taken en de organisatie van Rijkswaterstaat de flaptekst aan de binnenkant van de voorkant. 3. Zie: P.G. Schwarz, ‘De strategie van Rijkswaterstaat leren bij strategische besluitvorming’, in: Restuurskunde, nr. 1,1993, pp. 34-35. 4. P.G. Cchwarz, a.w., p. 35. 5. De scenariocyclus Nostradanius wordt uitvoerig beschreven in: P.G. Schwarz, A. de Rooij en P. Struik, ‘Leren van de toekomst - Rijkswaterstaat werkt met scenarioplanning’, in: Bedrijfskunde, jrg. 67, 1995, nr. 2, pp. 29-37. 6 . Zie: Rotterdam 2045 - visies op de toekomst van stad, haven en regio. Uitgave van de manifestatie Rotterdam 50 jaar - 50 jaar toekomst. 7. Naast de twee hier genoemde scenariotypen zijn er nog verschillende andere soorten scenario’s. Zonder volledigheid te beogen noemen we hier nog: - doemscenario’s, bedoeld om een schrikeffect bij de doelgroep te creëren; - wensscenario’s, die een beeld van de toekomst schetsen zoals een groep of een organisatie dat graag zou zien ontstaan; - kaderscenario’s, die de ruimte waarbinnen de toekomst zich zou kunnen ontwikkelen nader verkennen. 8.De veertig Deventenaren kwamen tot de volgende top-5: 1. de toekomstige nieuwbouwwijk Steenbrugge moet proeftuin worden voor duurzame stedelijke ontwikkelingen; 2 . er moet een verdergaand fietspadenplan komen, voor zowel woon-werkverkeer als voor recreatief fietsen; 3. samengaan van ruimtelijke ordening en milieu als het gaat om energiebesparing, door infrastructuur, woningsituering en economische ontwikkelingen op bedrijventerreinen;
18
D E
C O N T E X T
4. ‘ecolinten’ door de stad, ofwel: natuurontwikkeling bij water en groen in de stad; 5. invoering voor tariefdifferentiatie voor afval, zowel voor huishoudens als voor bedrijven. Een uitvoerig verslag van deze scenarioworkshop staat te lezen in het boek De inspraak voorbij van Lex Veldboer, Amsterdam 1996. 9. Een mooi voorbeeld daarvan is de oprichting van het Infralab, wat staat voor infrastructuurlaboratorium. Deze nieuwe afdeling binnen Rijkswaterstaat heeft tot taak om gebruikers van infrastructurele voorzieningen als autowegen uitdrukkelijk bij beslissingen over de toekomst van die voorzieningen te betrekken. In alle belangrijke fasen van de besluitvorming (probleeminventarisatie, formuleren van oplossingen, vaststellen van actieplan) speelt de stem van de gebruiker een bepalende rol. Op deze manier is bijvoorbeeld het actieplan geboren om de knelpunten op de A28 tussen Utrecht en Amersfoort te lijf te gaan.
Het ontstaan De vier omgevingsscenario’s in dit boek zijn het resultaat van meer dan een jaar zoeken, denken, praten en uitproberen van een daartoe speciaal in het leven geroepen afdeling binnen Rijkswaterstaat. Het voert te ver om dit proces hier tot in detail te beschrijven, maar een korte schets van de ontstaansgeschiedenis is voor een goed begrip van de scenario’s op haar plaats. Zo’n schets geeft de lezer niet alleen inzicht in de overwegingen vooraf, het geeft ook een beeld van de betekenis die de scenariomethodiek heeft in een grote en complexe organisatie als Rijkswaterstaat. De vier scenario’s vormen het basismateriaal voor een omvangrijke cyclus van toekomstverkenningen die vanaf april 1995 binnen Rijkswaterstaat is begonnen en waaraan vrijwel alle diensten deel hebben genomen. Deze cyclus, binnen Rijkswaterstaat bekend onder de naam CREOPS, loopt in 1996 nog door, waarbij elke afdeling op haar eigen manier, met zijn eigen specifieke en strategische vragen aan de slag gaat. Deze scenariocyclus vormt het vervolg op een eerdere cyclus uit 1991 en 1992, die zich vooral richtte op de managementteams zeg maar de wat hogere regionen van Rijkswaterstaat. Nostradamus was de eerste kennismaking met de scenariomethodiek en de aanpak sloeg aan. Er werd enthousiast over de vier scenario’s gediscussieerd en alle betrokkenen waren het erover eens dat deze eerste cyclus een vervolg moest krijgen. Maar, zo voegden ze daar aan toe, in dat vervolg moesten de scenario’s: - realistischer zijn, meer emoties oproepen en directer bruikbaar in het heden zijn; - een grotere omgeving verkennen, niet alleen de omgeving van Rijkswaterstaat,
maar de omgeving van het hele ministerie van Verkeer en Waterstaat in kaart brengen; - dieper in de organisatie doordringen; - en in een nieuwe cyclus moest meer tijd komen om stil te staan bij de strategische vragen van de afzonderlijke diensten. Bovendien moest er ruimte komen om na te gaan wat men nu zelf wilde - wat is onze visie? Met die aanbevelingen ging een nieuw team aan de slag. Het eerste wat de teamleden deden was gesprekken voeren met een twintigtal buitenstaanders over de vraag wat nu de veranderingen zijn die de komende decennia het werkveld van Verkeer en Waterstaat zullen raken, Daarnaast is uit gesprekken met managementteams van Rijkswaterstaat een overzicht ontstaan van de belangrijke strategische vragen waar de onderdelen van de organisatie mee worstelen. Die twee informatiestromen vormden het ruwe materiaal voor de ontwikkeling van de scenario’s. Het team selecteerde vervolgens zes thema’s waarop het verdere verkenningen wilde laten verrichten. De thema’s waren: technologie en samenleving, economische ontwikkelingen, duurzame ontwikkeling, normen en waarden, politiek en bestuur, demografische trends in wonen en werken. Een aantal personen en instellingen werd de opdracht gegeven deze thema’s uitgebreid te verkennen. De volgende stap was het bepalen van de hoofddimensies. Langs welke assen en in welk soort kwadranten gaan we onze toekomstwerelden bouwen? Wat zijn nu centrale overal doorheen klinkende onzekerheden die hoe dan ook een grote invloed zullen hebben op de samenleving en daardoor dus ook op het werk van Rijkswaterstaat? In die laatste vraag, die dus in beU E
C O N T E X T
-
19
’
langrijke mate constituerend is voor de toekomstbeelden, heeft het team, samen met de twee inmiddels aangetrokken scenarioschrijvers Herman Vuijsje en Jos van der Lans, het nodige denkwerk gestoken. Er zijn allerlei tegenstellingen op papier gekrabbeld, een paar assenstelsels zijn voorgelegd aan een klankbordgroep en uiteindelijk werd er een keuze gemaakt. Hoe die keuze eruit ziet, hebben we in het vorige hoofdstuk al aangestipt. Volledigheidshalve herhalen we het hier nog even. De eerste dimensie, de horizontale as van de scenarioruimte, gaat over maatschappelijke sturing, met als uitersten: sterke (overheids) sturing versus maatschappelijke zelfregulering. De samenleving wordt steeds complexer en blijkt minder stuurbaar dan lange tijd is aangenomen. Burgers en organisaties worden mondiger en calculerender. Deze ontwikkelingen vormen krachten die werken in de richting van een pool van de as: de zelfregulering. Maar ontwikkelingen in de richting van de andere pool zijn ook denkbaar. Bijvoorbeeld als de maatschappelijke problemen te groot worden, als de markt te veel steken laat vallen, als de sociale cohesie fundamenteel ontwricht wordt dan is het denkbaar dat een krachtig overheidsoptreden opnieuw in beeld komt. De tweede dimensie, de verticale as, brengt de twee polen van de ideologische oriëntatie van Nederland in beeld. Wat zijn de dominante motieven en beweegredenen voor het handelen van mensen en organisaties? De polen van de as worden gevormd door economisch maximaliseren aan de ene kant en maatschappelijk optimaliseren aan de andere. Wat wil Nederland? Voegen we ons naar de wetmatigheden van de internationale economie en streven we naar economische maximalisatie? Of kiezen we - wellicht door de omstandigheden gedwongen 20
D E
C O N T E X I
- voor het milieu, voor solidariteit, voor leefbaarheid en rechtvaardigheid - zeg maar voor maatschappelijke optimalisatie? Wie zo'n assenstelsel met een paar mensen achter de tekentafel in elkaar zet, zit nog met een grote onzekerheid. Werkt het? Kunnen mensen zich er een voorstelling van maken? Zien ze die wereld voor zich? Biedt het een kompas in kwadranten? Het uittesten van die vragen vormde de volgende stap. Ongeveer veertig mensen van binnen en buiten Rijkswaterstaat werden uitgenodigd op een scenariobouwdag. Het gezelschap werd in vier groepen verdeeld die elk in een kwadrant, in een toekomstige wereld, aan de slag moesten. In de loop van de dag kregen zij het materiaal van de verkenningen toegespeeld en daarmee moesten ze hun wereld handen en voeten geven. De test slaagde. De dag leverde een vracht aan suggesties, situaties en beelden op die kleur gaven aan de wereld. De laatste stap moest nu gezet worden door de twee schrijvers. Zij moesten van het materiaal een theatervoorstelling maken, met levende wezens, met realistische situaties en overtuigende analyses. Zij moesten het assenstelsel, zoals dat tot op dat moment was ingevuld, tot een denkbare toekomst verheffen. Ook zij hebben hun teksten uitgetest in proefworkshops. Het eindresultaat van hun werk treft de lezer in deel I1 aan. De eerste twee scenario's zijn van de hand van Herman Vuijsje, de laatste twee zijn geschreven door Jos van der Lans.
Deel I1
De scenario’s
Scenario 1
Fort Europa, stelling Nederland
FORT EUROPA, stelling Nederland
E N A R I O
I
Sinds de federalisering van Europa in 2010 is de derde dinsdag in september een gemengd Nederlands-Europese aangelegenheid. De Nederlandse begroting is in veel opzichten een aanhangsel van het Europees Ontwikkelingsplan. In iedere lidstaat is een Europees Commissaris gedetacheerd, die toeziet op de naleving van de Europese regelgeving. Duitsland, de machtigste factor binnen de Unie, levert de meeste Commissarissen. Ook de Europees Commissaris voor het Nederlandse Gebied, Horst Maier, is een Duitser. Wil Drees, de enige vrouw achter de tafel, is al een kleine tien jaar de machtigste vrouw van Nederland. In 2002 behoorde zij tot de wederoprichters van DS70, de partij die dertig jaar tevoren furore maakte onder leiding van haar grootvader, W. Drees jr. Veel van de overgebleven sociaal-democraten snakten naar een duidelijk aanwezige overheid en de partij werd samen met de VVD de grote overwinnaar van de verkiezingen van 2005. Als beloning mocht DS70 in de regering de plaats van D66 overnemen, dat te zeer besmet was geraakt met de verheerlijking van het maatschappelijk middenveld. Drees is een waardig vertolker van haar familietraditie: zij is gestreng èn vooruitstrevend. Van het trio achter de tafel is zij ongetwijfeld de meest progressieve. Haar macht oefent zij uit als directeur van het Bureau voor de Permanente Parlementaire Enquête, een bundeling van de Algemene Rekenkamer, de Verzekeringskamer, het Centraal Bureau voor de Statistiek en een aantal economische controlediensten. Het BPPE herbergt een uitgebreide staf van informatici en inspecteurs die in opdracht van de Tweede Kamer toezien op het functioneren van openbare instellingen en het bedrijfsleven. Zij worden gevreesd vanwege hun praktisch onbegrensde toegang tot informatie, inclusief bedrijfsgegevens. Sommigen spreken van een ‘staat in de staat’. Premier Linschoten (VVD) heeft een bijna Churchilliaanse reputatie verworven sinds hij in 2005 het roer in handen nam met zijn paars-roze coalitie van W D , PvdA en DS70. Het was de periode waarin Europa groggy rondtolde op het wereldtoneel. Nieuwe tijgers als China, Indonesië, India en Brazilië waren in opkomst en kaapten werkgelegenheid weg. Oost-Europese landen namen de productie van industriële en agrarische bulkgoederen over. De groei stagneerde. Europa dreigde economisch in de periferie terecht te komen. In Nederland waren de crisisverschijnselen nog heviger dan in de rest van Europa. Door de combinatie van felle internationale concurrentie en bestuurlijke verwarring dreigden de kwaliteit en de vooruitzichten van de mainports in het gedrang te komen. De grote stedelijke gebieden begonnen zo te verarmen dat van een ‘internationaal concurrerend vestigingsmilieu’ in de verste verte geen sprake meer was. Ongebreidelde individualisering, afnemend normbesef en tekortschietend toeS C I N A K I 0
i
-
25
zicht hadden verder geleid tot wijdverbreide corruptie. Controleurs die hun werk serieus namen, werden bedreigd, in enkele gevallen vermoord. De overheid had het te druk met zichzelf om tegen dit alles iets te ondernemen. Nadat provincies en gemeenten al waren voorgegaan, had ook de Nederlandse staat zich in een kerntaltendiscussie gestort. Doordat het rijk geen enkele leiding verschafte bij de bestuurlijke decentralisatie werden de regio’s, zoals Linschoten het in zijn eerste regeringsverklaring uitdrukte, ‘een Bermuda Driehoek voor beleidsvoornemens, een zwart gat waarin verantwoordelijkheden worden weggezogen om spoorloos te verdwijnen’.Als eerste beleidsdaad na zijn aantreden verkavelde Linschoten Nederland in een twintigtal regio’s met zware uitvoerende bevoegdheden en een gekozen bestuur, waarbij Den Haag nauwgezet toeziet dat centrale besluiten getrouw worden uitgevoerd. Ondanks haar harde crisisprogramma zit de coalitie nu al voor een derde regeringsperiode in het zadel. Niet alleen de VVD, ook DS70 trekt veel stemmen vanuit de middengroepen, waar de angst voor verder afglijden levensgroot is.
‘Dames en heren.’ Linschoten heeft als elder statesman de raspende dictie overgenomen van zijn verre voorganger Geertsema en de zelfverzekerdheid van zijn leermeester Bolkestein. ‘Wij kunnen het komende begrotingsjaar tegemoet zien met voorzichtig optimisme. Het afgelopen jaar hebben wij niet alleen, zoals de voorafgaande jaren, verdere economische achteruitgang kunnen tegenhouden, maar voor het eerst weer een bescheiden groei geboekt. Deze trend lijkt zich het komend jaar voort te zetten. Het kabinet neemt zijn verantwoordelijkheid o m Nederland verder op de rails te krijgen. Ook de begroting ’15/’16 bevat weer een aantal nieuwe overheidsmaatregelen op velerlei gebied. Bij bedrijfivernieuwing wordt warmte-krachtkoppeling verplicht gesteld; eficiënt energiegebruik is in ons aller belang. Verder zullen per regio de gemeentelijke grondbedrijven worden verplicht een fusie aan te gaan, zodat de verarmde centrale steden een financiële injectie krijgen vanuit de welvarende suburbane gemeenten. Om de politieke betrokkenheid van de burger te vergroten, wordt de stemplicht weer ingevoerd. Het aantal centra voor verplichte afkick van harddrugverslaafden wordt opnieuw uitgebreid. Door de niet aflatende war against drugs ligt het percentage harddrugverslaafden in Nederland nu onder het Europees gemiddelde, en dat willen wij zo houden.’
Onder premier Linschoten toont de regering zich niet afkerig van stevig overheidsingrijpen - maar dat geldt niet over de hele linie. Op sociaal-economisch gebied heeft het kabinet alle klassiek-liberale registers opengetrokken: liberalisering van de lonen, loonverlaging aan de onderkant, belastingverlaging, absorptie van de zwarte markt, afbouw van uitkeringen. Het liberale gedachtegoed is één van de pijlers waarop het kabinetsbeleid rust. Daarnaast verwijzen Linschoten en Drees graag naar de geest van de Wederopbouw. Samen de mouwen opstropen en niet te veel praten maar wel dóén wat je zegt. Korte en efficiënte bestuurslijnen. ‘Gedogen’ is een vies woord geworden, iets uit een onbegrijpelijk verleden. 26
S C E N A R I O
I
Helderheid en overzichtelijkheid, daar gaat het om. Met het aantreden van een nieuwe generatie politici is overheidsoptreden losgeraakt van de ideologische associaties die de twintigste eeuw met zich mee had gebracht. Niemand brengt strak overheidstoezicht meer in verband met fascisme of met communisme. Premier Linschoten is in het geheel niet bevreesd om de overheid in te zetten waar dat dienstig lijkt. In de filosofie van de regering-Linschoten staat het devies What works? hoog genoteerd. ‘Deregulering en decentralisatie zijn lange tijd gezien als een soort haarlemmerolie’, schreef Linschoten in zijn eerste regeringsverklaring. ‘Ze moesten helpen tegen alle kwalen. Maar in sommige gevallen is juist reregulering en recentralisatie vereist. Dat is geen kwestie van ideologie maar van gezond verstand.’ Volgens het paars-roze denken kan de overheid bepaalde taken beter zelf blijven uitvoeren, zoals de behartiging van vitale ordening-, handhaving- en onderhoudsbelangen en het beheer Premier Linschoten: van de civiele infrastructuur. Het rijk heeft, onder het toeziend ‘Het is een oog van Europa, de leiding bij het standaardiseren van communicatie- en distributienetwerken. Verder subsidieert de gedachte dat je overheid bij de ontwikkeling van nieuwe producten en technosociale en logieën, en helpt zij bij het ontwikkelen van de markt. ‘Blijf milieuproblemen met je rotpoten van onze rot-overheid af’, pleegt Linschoten te ZOU kmnen OPlOSSen.‘ antwoorden als hem uit orthodox-liberale hoek een al te Keynesiaanse opstelling wordt verweten. De overheid maakt per geval een afgewogen keuze en laat zich daarbij leiden door verschillende motieven. In de eerste plaats financiële. Na de eeuwwisseling werd duidelijk dat het uitbesteden van taakonderdelen in veel gevallen niet goedkoper, maar duurder is dan een ambtelijke dienst, als zo’n dienst tenminste door professionele managers wordt geleid. Tien procent winst, twintig procent BTW, dat scheelt zo al dertig procent. Maar er zijn ook principiële motieven. Diensten met een feitelijk monopolie moet de overheid volgens het kabinet in eigen hand houden. Het kabinet-Linschoten draaide verschillende privatiseringen uit de vorige eeuw terug, om te beginnen die van het loodswezen.
‘Mag ik de Commissaris een vraag stellen?’ Karel van Dijk van het Economisch Dagblad knikt Horst Maier vriendelijk toe. Journalisten zijn op Maier gesteld, niet alleen omdat hij in recordtijd vloeiend Nederlands heeft geleerd, maar ook omdat hij zijn Europese dictaten altijd in de meest vriendelijke bewoordingen weet te verpakken. ‘Mijn vraaggaat over de antikartelwetgeving: zegt Van Dijk. ‘Zoals bekend hebben sommige Europese meganationals een omzet die het budget van een nationale staat te boven gaat. In de meeste lidstaten slaagt de Europese Unie er in, kartelvorming efiectief te bestrijden. Alleen in Nederland komen regelmatig zogenaamde herenakkoorden aan het licht, waarbij de markt in feite buiten werking is gesteld. Is Europa van plan daar het komend jaar wat aan te gaan doen?’ Horst Maier, die bekend staat als een havik op het gebied van de vrije mededinging, blijft hofelijk. ‘Als u mij toestaat: zegt hij, ‘moet mij van het hart dat nationale overheden S C E N A H I O
1
-
27
zich niet altijd even vastberaden tonen i n de strijd tegen kartel- en monopolievorming. Vooral in Nederland hebben we op dat gebied nogal wat achterstallig werk te verrichten, doordat het middenveld lange tijd geacht werd zelf tegen kartelvorming te waken. Inderdaad zijn nog steeds niet alle “closed shops” opengebroken. Beroepsgroepen als medische specialisten bepalen in u w land nog steeds zelf hoeveel opleidingsplaatsen er in hun discipline bij komen. In ons Europees Ontwikkelingsplan voor komend jaar zijn wij tot onze spijt genoodzaakt Nederland te herinneren aan onze machtsmiddelen op dit gebied.’
Hoe aimabel Horst Maier zich ook uitdrukt, iedereen weet dat met zijn woorden terdege rekening moet worden gehouden. Alle Europese lidstaten zijn tot de conclusie gekomen dat alleen Brussel krachtige leiding kan bieden nu economische mobilisatie geboden is en blijft. ‘Fort Europa’ moet in de huidige omstandigheden allereerst aan zijn eigen belang denken. Vandaar ook dat de Oost-Europese landen nog in de wachtkamer moeten blijven. In economisch opzicht is de Europese Unie zo goed als klaar. Alle nationale valuta zijn opgegaan in de Ecu. Economisch beleid, consumentenbeleid, sociaal, fiscaal en monetair beleid zijn geharmoniseerd. Het europarlement is ingrijpend gereorganiseerd. Begin deze eeuw is het Engels als enige voertaal ingevoerd, waardoor een aanmerkelijke bezuiniging werd bereikt. Het was een voorstel van Duitsland; Frankrijk kon toen niet achterblijven. Het europarlement heeft veel wetgevende taken overgenomen. In Nederland is de Eerste Kamer opgeheven; door het wegvloeien van bevoegdheden naar Brussel verloor zij haar emplooi. Op nationaal niveau gaat het meer en meer om de uitvoering van Europese regels. 28
S C E N A R I O
I
Door deze ontwikkeling is de kerntakendiscussie die Nederland rond de eeuwwisseling bestuurlijk verlamde, vanzelf weggeëbd. Op de vraag welke beleidsterreinen naar Brussel gaan, kan Den Haag toch nauwelijks meer invloed uitoefenen. Welke kerntaken voor de nationale overheid overblijven, is inmiddels duidelijk. De nationale overheid blijft een machtsfactor van belang, maar haar taakafbakening is veeleer functioneel dan inhoudelijk van aard. Geruggesteund door Europa vindt het rijk zijn kerntaken in de vormgeving van de beleidsuitvoering en de controle daarop. De controle vindt plaats volgens de maatwerk-benadering, ontwikkeld door het BPPE. De technische mogelijkheden zijn er om politieke doeleinden heel fijnmazig om te zetten in fiscale en beheersmaatregelen waarvan precies de gewenste stimulansen uitgaan. De Nederlandse regering laat veel onderzoek doen naar de psychologische en sociale mechanismen van wetsnaleving en controle. De afdeling bestuurlijke meet- en regeltechniek van de ‘Achteraf bezien ‘TU Delft is internationaal toonaangevend. Uitgangspunt zijn de dilemmamodellen van de speltheorie, die voorspelhad de decentralisatie len onder welke omstandigheden een actor voor zijn eigen het ~ a een n hotelbelang kiest of voor het groepsbelang op langere termijn. brand bij het rijk.’ Maar ook met terugwerkende kracht valt er nog het een en ander te onderzoeken. Nu geleidelijk duidelijk is geworden welk een miljardenschade de starre decentralisatie - niet alleen van uitvoerende maar ook van beleidsvormende taken - heeft veroorzaakt, is een parlementaire enquête onontkoombaar geworden. Wil Drees heeft als directeur van het BPPE zitting in de commissie-Dijkstra, die in opdracht van de regering nagaat hoe het zo uit de hand heeft kunnen lopen.
‘Mevrouw Drees: vraagt mr Karel Snoor van NRC Handelsblad, ‘de beraadslagingen van de Enquêtecommissie Decentralisatie zijn nu een half jaar gaande. Vallen er al schuldigen aan te wijzen?’ ‘Schuldigen?’Wil Drees kijkt de vragensteller verbaasd aan. ‘Die zijn bij een parlementaire enquête in Nederland nog nooit voor de dag gekomen. Het enige dat we kunnen vaststellen is: alle neuzen stonden dezelfde kant op; nu staan ze allemaal de andere kant op. Achteraf bezien had de decentralisatie het effect van een hotelbrand bij het rijk. Ministers en ambtenaren gooiden van alles uit het raam en dachten dat al die meubeltjes beneden werden opgevangen. Dat ging erg ongeordend en bepaalde meubels werden door niemand opgevangen, zodat ze te pletter vielen. Wel kunnen we uit de enquêteresultaten een voorlopige conclusie trekken. Decentralisatie, netwerksturing, zelfregulering, horizontaal en collegiaal bestuur blijken vooral te werken als er voor iedereen genoeg is. Al die denkbeelden ontkiemden in de vette jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw. Maar bij schaarste en conflicterende belangen blijken ze te leiden tot eindeloos praten, weinig besluiten en onduidelijke verantwoordelijkheden.’
SCENARIO
i
-
29
Eindeloos praten en geen verantwoordelijkheid nemen: zoals Wil Drees het voorstelt was heel Nederland rond de eeuwwisseling verworden tot één machteloos praathuis. Toch gold dat niet over de hele linie. Op sommige gebieden lieten de Nederlandse autoriteiten al v66r het aantreden van Linschoten zien dat ze nog wel degelijk tot leiding geven in staat zijn. Naar aanleiding van de wateroverlast die sinds eind vorige eeuw herhaaldelijk optrad, werden strikte maatregelen genomen. Woningbouw in uiterwaarden en winterbed werd verboden; bestaande bewoners kregen een wegweespremie aangeboden. De dijkverzwaring werd overal volgens plan doorgevoerd. Dijkverzwaring was niet alleen nodig vanwege de terugkerende wateroverlast, maar ook met het oog op een ongestoorde afwikkeling van het scheepvaartverkeer. Om te kunnen concurreren moet de achtbaksduwvaart met hoge snelheid kunnen varen. Daarvoor is een brede vaargeul nodig met weinig bochten. I
S C E N A R I O
I
mene recht van privacy, Veel burgers zeggen dat de toename van toezicht en controle hen vooral opluchting heeft gebracht. Zelfs bij de invoering van de dactiele persoonsherkenning, kort na de instelling van het BPPE, protesteerde niemand. Deze techniek maakt het mogelijk, mensen radiografisch te identificeren aan de hand van hun vingerafdruk. De betrokkene houdt zijn vinger in de huls van een kleine draagbare computer. De vingerafdruk wordt binnen enkele seconden vergeleken met de afdrukkenbank van het Burgerlijk Bestand, het centrale computersysteem van de overheid, waarin alle persoonsgegevens zijn opgeslagen. Paspoort, rijbewijs, OV-kaart, sofi-nummer en verblijfsvergunning zijn hiermee overbodig geworden. Komend jaar wordt ook weer een volkstelling gehouden, de eerste sinds 45 jaar. Evenals bij de eerste reeks tellingen, tussen 1829 en 1971, is deelname verplicht. De resultaten worden gebruikt om de gegevens in het Burgerlijk Bestand bij te werken.
I
Tegenover de sterk doorgevoerde controle staan ook countervailing powers. Persoonsgegevens zijn voor de betrokkene altijd controleerbaar. De beveiliging tegen illegale koppeling van bestanden is effectief. Er is een onafhankelijk ombudsstelsel waar burgers terecht kunnen met klachten over politie en andere overheidsinstanties. Agenten zijn herkenbaar aan het nummer op hun pet. Alleen ambtenaren hebben verbaliseringsbevoegdheid. Particuliere beveiligingsdiensten zijn verboden. Normhandhaving wordt beschouwd als een kerntaak van de overheid, die onderworpen moet zijn aan parlementaire controle. Van overheidsdienaren wordt een voorbeeldfunctie verwacht. Deugden als nauwgezetheid, onkreukbaarheid en betrouwbaarheid worden weer volop beleden. Het dienen van de publieke zaak als politicus, bestuurder of ambtenaar wordt weer meer als een ‘roeping’ beschouwd. Maar de cultuuromslag is nog lang niet voltooid.
S C E N A R I O
I
-
31
Achter in de zaal steekt de m a n van De Gelderlander zijn hand op. ‘Mevrouw Drees, zoals u weet zijn wij in de regio Arnhem het afgelopen jaar geconfronteerd met twee grote corruptieaffaires. Zeker is dat tientallen miljoenen verdwenen zijn, maar er zijn slechts vier regionale ambtenaren veroordeeld. De overige verdachten gingen vrijuit wegens gebrek aan bewijs. Worden er maatregelen genomen o m dit soort situaties in de toekomst te voorkomen?’ Wil Drees zet haar brilletie op, waardoor ze er opeens pinnig uitziet. ‘De overheid besteedt veel taken uii en werkt vaak met het bedrijfsleven samen in PPS-constructies. Dat brengt verleidingen met zich mee, dus de noodzaak van controle. Klaarblijkelijk waren we daarin nog niet sterk genoeg. Komend jaar wordt de strafmaat voor arnbtsverzuim en corruptie opnieuw opgetrokken. Verder voegen wij een instrument toe aan ons controle-repertoire. Ambienaren moeten er vanaf 2016 rekening mee houden dat ze met oneerbare voorstellen kunnen worden benaderd door agenten-provocateurs van het BPPE.’
Hoopt de regering met dit soort maatregelen een of andere heilstaat naderbij te brengen? Drees en Linschoten zouden diep beledigd zijn als iemand die vraag alleen al zou stellen. Groots is goed, maar alleen als het haalbaar is. Het mislukken van de twintigste-eeuwse ideologieën heeft van de weeromstuit een superpragmatisch ethos voortgebracht. Wie zich o m de lange termijn bekommert, wordt al gauw voor zwever of doemdenker uitgemaakt. Eén stroming trekt zich daar niets van aan: die van de kleine christelijke partijen. Het orthodox protestantisme is de enige ideologie naast het liberalisme die onge‘Gedogen’is een vies woord schonden het nieuwe millennium heeft gehaald. De geworden, iets uit een koopman en de dominee zijn als enigen overeind gebleven: de twee polen waartussen de Nederlandse cultuur onbegrijpelijk verleden. zich altijd heeft bewogen. Ze hebben het beiden gehaald omdat zij ook iets gemeen hebben: een open oog voor de minder goede aandriften van de mens. De kleine christelijke partijen zijn ook de enige overgebleven bron van principiële oppositie. Electoraal maken zij een opmerkelijke bloei door: samen hebben ze nu negen procent van de Kamerzetels, een minderheid om rekening mee te houden. Steeds meer niet-gereformeerden voelen zich aangetrokken tot de uitstraling van persoonlijke verantwoordelijkheid en consequent normbesef waarmee de kleine christelijke partijen zich onderscheiden. Onder hen zijn veel tegenstanders van de europeanisering en van de harde sociale gevolgen van het economisch en technologisch groeidenken.
Johanna Piekaart van ket streng-gereformeerde Nederlands Dagblad is één van de weinige journalisten die met kritische vragen over de milieuverontreiniging komt. Van een goed rentmeesterschap over Gods Schepping is volgens haar geen sprake meer. ‘De meesie soorten milieuvervuiling nemen nog steeds toe: zegt zij. ‘Toch beluister ik bij de regering 32
S C E N A R I O
I
nauwelijks verontrusting. Worden er dan helemaal geen milieudoelen meer gesteld?’ Premier Linschoten: ‘Zeker wel, maar deze doelen moeten aan een belangrijke voorwaarde voldoen: zij moeten haalbaar zijn. Het is een naïeve gedachte dat wij sociale en milieuproblemen zouden kunnen oplossen. Haalbaar is dat zij beheersbaar worden gemaakt. Voor de uitstoot van CO2 en NOx door het verkeer streven wij bijvoorbeeld naar een afname in het tempo van de groei. Het afgelopen jaar hebben wij deze doelstelling ook gehaald: de uitstoot groeide minder snel dan het jaar daarvoor. Ook bij het beleid inzake de bodemverontreiniging staat haalbaarheid voorop. Komend jaar wordt in de Randstad weer een aantal verontreinigde locaties aan de stadsranden bebouwd. Volledige reiniging is onbetaalbaar en de grond is hard nodig om nog ergens woningbouw of bedrijfiuitbreiding te kunnen realiseren. Zwaar vergiftigde terreinen worden geïsoleerd.’ ‘En als het gaat lekken?’ vraagt Piekaart. ‘Wordt er dan een nieuwe damwand omheen geslagen? En daarna weer een? De enigen die daar wat aan hebben zijn toekomstige archeologen. Die zullen aan de hand van die damwanden onze lotgevallen kunnen dateren. Het zijn de jaarringen in de stam van onze beschaving.’
De toename van de uitstoot door het vrachtverkeer is de laatste vijf jaar inderdaad verminderd, maar dat is geen verdienste van het Nederlandse beleid. Het was Brussel dat Europees rekeningrijden afdwong. Een paar jaar na de eeuwwisseling waren de technische mogelijkheden voor geautomatiseerd rekeningrijden geperfectioneerd, maar de lidstaten bleven aarzelen. Niemand durfde als eerste het initiatief te nemen, uit angst om zich uit de markt te prijzen. Dat Brussel uiteindelijk doorzette, vond zijn grond voornamelijk in economische motieven: internationale bedrijven dreigden af te haken nu Europa over de weg steeds moeilijker bereikbaar werd. Het systeem van geautomatiseerde tolheffing is in principe overal in Europa gelijk, maar wordt in ieder land anders ingevuld. Nederland kent lage tarieven voor openbaar vervoer, hogere tarieven voor vrachtwagens en personenauto’s. Vrachtwagens worden verder onderverdeeld op grond van de lading, die automatisch geregistreerd wordt via de boordcomputer. De hoogste tarieven gelden voor het heen en weer rijden van halffabrikaten en voor goederen die zonder extra overslag ook per spoor of schip vervoerd kunnen worden. Door deze tariefstelling kunnen overheden niet alleen de toename van de uitstoot verminderen, maar ook de benutting van het wegdek verbeteren. Vrachtwagens krijgen ’s nachts korting. Personenauto’s worden tijdens de spits hoger belast naarmate het controlesysteem minder inzittenden registreert. Een personenauto met één inzittende betaalt tijdens de spits vier gulden per kilometer, een auto met vier passagiers betaalt altijd één gulden.
‘Herr Maier?’ De camera’s van het ZDF draaien. ‘Ondanks alle inspanningen, zoals Europees rekeningrijden, is het Nederlandse vrachtverkeer nog niet onder controle gebracht: zegt correspondent Wessel Striibl. ‘Nogsteeds zijn files en opstoppingen in Nederland aan de orde van de dag. Daardoor wordt de bereikbaarheid van het Duitse achterS C E N A R I O
I
-
33
land geschaad. Denkt Europa de groei van het Nederlandse vrachtverkeer ooit nog onder controle te krijgen?' 'We hebben op den duur geen andere keus: antwoordt Maier, 'maar hoe we dat zullen doen weet niemand nog. Voorlopig kunnen we alleen maar alert blijven op nieuwe mogelijkheden die binnen ons bereik komen. Komend jaar begint Europa samen met particuliere partners de aanleg van het Europese vrachtwegenstelsel. Deze speciale vrachtwegen brengen een optimale benutting van het wegdek binnen bereik, doordat alle vrachtwagens dezelfde snelheid zullen aanhouden en computergestuurd afstand houden.' 'In Nederland start komend jaar de aanleg van de eerste Euro-vrachtweg tussen ñijnmond en de grens bij Arnhem: vult premier Linschoten aan. 'De regering heeft zich hij de tracékeuze gehouden aan het concentratiebeleid voor hinderlijke en vervuilende infrastructuur. De Euro-vrachtweg wordt aangelegd in de corridor tussen de Betuwelijn en de Waal.'
Premier Linschoten: 'Metproductiebossen vallen zaken te doen.'
I
Dikke hoofdtransportassen als de Betuwecorridor zijn absoluut onmisbaar om bij te blijven in de internationale economische competitie. Meer dan ooit verdient Nederland zijn brood als distributieland. Milieueffectrapportages vinden alleen nog plaats als het om gevaarlijke stoffen gaat. Met luxe overwegingen als geluidsoverlast en aantasting van de visuele omgeving hoeft niemand meer aan te ltomen. Gemeenten, provincies en bewonersgroepen hebben geleerd dat de regering snel en hard gebruik maakt van de Kaderwet nationale interventie. De mogelijkheden om besluitvorming te traineren zijn praktisch tot nul teruggebracht. De gevolgen worden zichtbaar in het landschap. De Rotterdamse haven heeft zich tot ver in
de Voordelta uitgebreid en Schiphol beslaat het hele noordelijk deel van de Haarlemmermeer. In de agglomeratie Randstad-Noord herinneren alleen nog wat stroken schaamgroen aan het vroegere platteland tussen Amsterdam, Schiphol, Hoofddorp, Haarlem en Zaanstad. Ook het westelijk deel van het Groene Hart is bijna helemaal verstedelijkt. Hier heeft de Randstad een groot deel van de woninguitbreiding gerealiseerd die nodig was om de golf asielzoekers en gezinsvormers uit de vorige eeuw te huisvesten. De ‘tussengebieden’ die eind vorige eeuw nog bestonden tussen Den Haag, Rotterdam en Dordrecht, de huidige agglomeratie Randstad-Zuid, zijn zo goed als verdwenen. Overal in Nederland hebben landbouwgebieden andere bestemmingen gekregen. Steeds meer agrarische activiteiten vinden op industriële wijze plaats in gesloten systemen. Veel bulkteelten hebben zich verlegd naar Oost-Europa. Winstgevend blijven de teelten waarbij Nederland zijn voorsprong op agro-industrieel en agri-tech gebied kan benutten. Nederland is nog steeds een belangrijk producent van varkensvlees. Het merendeel van de dieren is ondergebracht in hoogbouw-productiecentra op de Maasvlakte, waar ook andere delen van de productiekolom - zoals onderzoek en verwerking - zijn geconcentreerd. Ieder varken is voorzien van onderhuidse sensoren die waarschuwen voor afwijkingen in groei, gezondheid en gedrag. Voedergrondstoffen kunnen hier zonder overslag worden aangevoerd vanuit de productielanden in Azië en Zuid-Amerika, de mest wordt industrieel verwerkt en afgevoerd, medische en hygiënische voorzieningen kunnen optimaal worden geautomatiseerd, en het vlees kan meteen na de slacht de ruimen van het koelschip in.
I
I
Johanna Piekaart van het Nederlands Dagblad is door het antwoord op haar eerste vraag niet tevreden gesteld. ‘Meneer Linschoten: herneemt zij, ‘de overheid heeft bepaalde belopen gedaan over het resterende gedeelte van het Groene Hart. In het centraal en oostelijk deel daarvan resten nog wat groene zones. Daar zouden grote veenmoerassen en bossen worden aangelegd, maar al die plannen zijn onder in een bureaula beland. Kunt u mij...’ ‘Dat moet u niet zeggen: interrumpeert premier Linschoten. ‘De bossen hebben het gehaald, ondanks alle protesten tegen de aantasting van het open veenweidelandschap. Met productiebossen vallen zaken te doen. De aanleg is een - verplichte - werkvervangende activiteit voor langdurig werklozen. Bovendien kun je in bossen wandelpaden, fietspaden, ruiterpaden en natuurleerpaden aanleggen. In een moeras is dat allemaal een stuk moeilijker. Een moeras levert niets op, mevrouw Piekaart.’
Linschoten is niet de enige Europese premier die zich als een strenge vader opstelt. Ook in andere landen zijn regeringen aangetreden die niet aarzelen om het algemeen belang desnoods door harde maatregelen veilig te stellen. Bovendien beginnen regeringsleiders in te zien dat wat tussen burgers speelt, in zekere zin ook tussen staten geldt. Wereldwijd blijven de bedreigingen van overbevolking, milieuvervuiling, energie-, zoetwater- en voedseluitputting toenemen. De laatste jaren groeit het besef dat zulke bedreigingen alleen door internationale regelgeving en effectieve handhaving kunnen worden beheerst. Op gebieden S C I I N A R I O
1
-
35
als wapenhandel, vervuiling door zeeschepen, infectieziektebestrijding en gentechnologie zijn zwaar beveiligde controle-instanties ontstaan die bijna onbeperkt toegang hebben tot de informatienetwerken van staten. De Europese landen hebben ook het controlebeleid inzake asielzoekers gezamenlijk opgepakt. Vanwege de blijvend hoge werkloosheid kan Europa zich geen verdere toestroom van laaggeschoolde immigranten permitteren. Met behulp van dactiele identificatie is een elektronisch hek rond en raster over Europa gelegd. Niet-erkende asielzoekers worden daardoor snel herkend en teruggestuurd naar hun veilige geachte landen.
Barend Byiilguz, parlementair redacteur van de Tiirkçe-Hollanda gazetesi, richt zich tot Horst Maier. [Naarmatede groep van afgewezen asielzoekers in veilig geachte landen toeneemt, groeit ook het beroep op Europa om deze veiligheid daadwerkelijk te garanderen. Sommige afgewezen asielzoekers die na hun gedwongen terugkeer toch moeilijkheden kregen, spanden met succes een procedure aan bij het Internationale Hof van Justitie. Gaat Europa iets doen om aan hun verlangens tegemoet te komen?’ ‘U stelt de juiste vraag op het juiste moment: antwoordt Maier. ‘Zoals u weet komt het de laatste tijd regelmatig voor dat Derde- Wereldlanden, bijvoorbeeld als etnische conflicten dreigen, zelf een beroep doen op internationale interventie. De nieuwe elites in veel van die landen hebben zich bevrijd van de gedachte dat alle binnenlandse moeilijkheden te wijten zijn aan het koloniale verleden. Niettemin hebt ti gelijk als u zegt dat veel landen waar asielzoekers vandaan komen nog weinig blijk geven van een dergelijke gezindheid. Wij voeren in Brussel al een paar jaar een beleid waarbij wij ons zo nodig in vèrgaande mate bemoeien met zulke landen. Als het niet anders kan zullen wij landen met klem verzoeken economische inmenging en detachering van buitenlandse specialisten op sleutelposten te accepteren.’
Deze tweede editie van the white man’s burden is evenals de eerste een winstgevende business, aangezien er door EU- en is VN-fondsen onbekrompen voor wordt betaald. Nederland is het devies van lijkt een flink deel van deze ontluikende markt in handen te krijgen. Nu het van laat-twintigste-eeuwse aankoeksels is het Bureau voor de ontdaan, is het Nederlandse bestuurlijke model een veelgePermanente vraagd product in een wereld die even genoeg heeft van Parlementaire ideologieën, maar wel behoefte heeft aan serieuze en realisEnquête. tische planning. Ons juridisch stelsel is een regelrechte bestseller. Na Rusland hebben ook China, Abchazië, Ossetië, Montenegro en Turkmenistan het Nederlandse Wetboek van Strafrecht ingevoerd. Bovendien bleef Nederland - zij het op een veel lager niveau dan in de vorige eeuw - altijd actief in ontwikkelingssamenwerking, op het laatst als enige land van Europa. Zoals bekend gebeurde dit uitsluitend doordat geen enkel kabinet zich kon permitteren Jan Pronk te pas36
S C E N A R I O
1
seren. Naarmate je in Nederland droeviger begint te kijken, wordt je positie onaantastbaarder. Maar vorige week was voor het eerst sinds lange jaren weer een lachende Pronk te zien: toen hij op zijn vijfenzeventigste verjaardag de gouden erepenning van het Verbond van Nederlandse Ondernemingen in ontvangst nam. Niet alle kenmerken van hedendaags Europa zijn zo geschikt als exportproduct. Nederland is een ‘stress-maatschappij’geworden. Veel ondernemers en professionals tussen de 25 en de 55 maken weken van zestig, zeventig uur. Niet alleen omdat de baas dat vraagt, maar ook om in die dertig jaar genoeg te verdienen voor een behoorlijke oudedagsvoorziening. Voor de vele werklozen die zich in leven moeten zien te houden aan de onderkant van de duale arbeidsmarkt, betekent de stress-maatschappij een voortdurend handelen en scharrelen met slechtbetaalde klusjes. Werklozen en arbeidsongeschikten krijgen het Europees sociaal minimum van vijfhonderd gulden per maand. De harde kern van structureel werklozen bedraagt nu zeven procent van de beroepsbevolking. Daarnaast heb je nog eens vijftien procent in de onderste laag van de duale arbeidsmarkt. De rest hoopt dat de problemen aan hun deur voorbij zullen gaan, en sommigen zeggen: zet er maar een hek omheen. Uitzichtloze werkloosheid heeft in Frankrijk en België al geleid tot terroristische aanslagen door islamitische fundamentalisten. Hele wijken in de voorsteden van Parijs, Marseille en Lyon zijn voor buitenstaanders niet meer veilig. In Nederland verliep de integratie van immigranten dankzij de sociale voorzieningen en de stadsvernieuwing altijd redelijk succesvol. Daarmee werd ook een dam opgeworpen tegen het fundamentalisme. Nu deze voorzieningen worden afgebouwd, kondigt zich ook in Nederland een fundamentalistische opleving aan.
Opnieuw heeft mr Karel Snoor van NRC Handelsblad zich achter één van de zaalmicrofoons opgesteld. ‘Meneer Linschoten, aan het begin gaf u blijk van voorzichtig optimisme wat betreft de economische groei. Mogen wij van die groei ook een gunstig effect op de werkgelegenheid verwachten?’ ‘Zeer zeker: antwoordt de premier, ‘alleen valt nog niet precies te zeggen op welke termijn. De hoge werkloosheid is voor een deel conjunctureel. Voor het overige gaat het om een ander kortetermijneffect: de overgang op geautomatiseerd produceren. Automatisering leidt in eerste instantie tot verminderde banengroei, maar op langere termijn tot schaalvergroting en productiviteitsverhoging, die weer werkgelegenheid creëren. Dat heeft het Centraal Planbureau vorig jaar nog voorgerekend in een toekomstscenario voor 2050.’ ‘Meneer Linschoten: interrumpeert de verslaggever van het Kanaal 16-nieuws, ‘ik woon deze persconferenties nu een jaar of tien bij. En ieder jaar hoor ik u weer herhalen dat automatisering niet gelijkstaat aan ‘3obless growth’: Nu moeten we weer wachten tot 2050. Gaat dat niet wat lang duren?’ Linschoten kijkt op zijn horloge. ‘Wij moeten afronden, daarom kan ik u niet uitgebreid antwoorden. Maar ik zeg u één ding: wij zullen structurele werkloosheid nooit accepteren. Ons beleid blijft erop gericht deze mensen voor de arbeidsmarkt te behouden. I
S C E N A R I O
I
37
Intussen realiseren wij ons dat deze groep de sociale vrede ernstig kan bedreigen als zij in opstand zou komen. Overheid en bedrijfsleven werken eendrachtig samen om dergelijke ontwikkelingen te voorkomen. Ik wijs u op het succes van het Flankerend Tijdbestedingsbeleid voor de meervoudig gedepriveerde wijken. Komend jaar wordt de technische realisatie in handen gegeven van DutchCom, de combinatie van VNU, Philips, Endemol, PTT-telecom en de KNVB. Het kabinet stelt wel als eis dat de georganiseerde mediaspektakels interactief zijn, zodat z q ook kunnen dienen voor het oefenen van vaardigheden. Werklozen moeten van de straat, maar zij moeten ook stand-by blijven tot de arbeidsmarkt zich weer herstelt.’ Linschoten zet zijn bril af: ‘Wij moeten het helaas hierbij laten, Dames en heren, ik dank u voor uw vragen.’ De premier maakt aanstalten om op ie staan.
Het zijn niet alleen werklozen die de onderklasse uitmaken. Nu de AOW is afgeslankt en aanvullende uitkeringen zijn afgebouwd, komen steeds meer senioren in problemen. O m de ergste nood onder behoeftige ouderen te lenigen heeft de regering een Quoteringsregeling Senior Kantoorpersoneel in het leven geroepen. Sinds een paar jaar zijn werkgevers verplicht vijftien procent van de eenvoudige administratieve functies aan ouderen toe te wijzen. Maar in het meest nijpende probleem van oude mensen kan de QSK niet voorzien. Nu de geboortegolf van na de Tweede Wereldoorlog de leeftijd der sterken bereikt, zwelt het aantal senioren aan. Het beroep dat zij doen op medische zorg is zo groot dat de ziekenfondsen beperkende maatregelen hebben moeten nemen. Orgaantransplantaties en kunstorganen vergoedt het ziekenfonds tot een maximumleeftijd van zestig jaar. Voor veel andere ingrepen, zoals commandanten open hartchirurgie, en voor dure medicijnen, is boven de zestig
van Fort Europa,
38
S C F . N A R I O
I
een eigen bijdrage van vijftig procent verschuldigd. Wie op hogere leeftijd een kunsthart wil, moet zelf een groot bedrag op tafel leggen. Voor de senioren, die nog de tijd hebben meegemaakt waarin het ziekenfonds zonder veel vragen een langdurige psychoanalyse vergoedde, is dat een hard gelag. ‘Alles is tegenwoordig transplantabel’, pleegt J. van der Lans, de fractieleider van de Oudere Mensen Associatie, te zeggen, ‘behalve je portemonnee.’
‘Meneer Linschoten, nog één vraag?’ Ellen de Bruin, de jonge parlementair redactrice van het Algemeen Dagblad, wappert met een rapport. ‘Ik heb hier de resultaten van het recente levenskansen-onderzoek door Eurosearch. Daaruit blijkt dat Nederland, behalve een duale arbeidsmarkt, nu ook een duale levensverwachting kent. Volgens de onderzoekers gaapt er een kloof van acht jaar tussen de gemiddelde levensverwachting voor onder- en voor bovenklassers. Beschouwt u dit ook als een probleem dat niet kan worden opgelost, maar alleen beheerst?’ Premier Linschoten kijkt Horst Maier aan. Horst Maier kijkt terug. Een korte stilte valt, die wordt doorbroken door het achteruitschuiven van stoelen. ‘Het spijt mij: zegt Linschoten, met een hoog Geertsema-gehalte in zijn stem, ‘wij zijn al over tijd. Ik wens u een goede middag.’ Terwijl Linschoten en Maier opstaan staart Wil Drees nog wat voor zich uit. In de zaal stoot Ellen de Bruin haar buurvrouw Johanna Piekaart aan. Ze knikt met haar hoofd naar de groene tafel en fluistert: ‘Allerlaatste vraag van de persconferentie: waar denkt ze aan?’ ‘Dat weet ik: antwoordt Johanna, ‘want ik moet er zelf ook aan denken. Ze denkt aan een plaatje in de krant. Die tekening waarop je een rij sjofele oude mensen zag, met spandoeken in hun hand. Een plaatje uit mijn jeugd, en op die spandoeken stond “Dank je, Drees’?
S C E N A K I O
I
-
39
Scenario 2 De Wilde Kust
DE WILDE KUST Individualisering? Heel afen toe lees je er nog wel eens wat over. Dan gaat het Of o m een historische beschouwing, Of om een verhandeling over Azië, waar het verschijnsel sinds kort o m zich heen grijpt. In het Westen is individualisering even vanzelfsprekend als de zonsopgang of het weer. In de vorige eeuw schijnt men zich druk te hebben gemaakt over de vraag of individudisering goed offout was. Onbegrijpelijk. Naarmate het individu oprukte is vadertje staat teruggetreden, Na de maakbaarheidskater van de vorige eeuw heeft hij besloten het verder rustig aan te doen. Hij heeft het grootste deel van de zaak van de hand gedaan, de buitendienst aan het bedrijfileven en de beleidsvorming aan de rechterlijke macht. Met de opbrengsten heeft hij zijn schulden afbetaald en is vervolgens stil gaan leven. De W D bestuurt wat er in Den Haag nog te besturen valt, samen met de Ouderen Plus Alliantie (waarin de welvarende 55-plussers zich hebben verenigd) en Ranhtad Belang. De ideologischepolitieke partijen zijn zo klein geworden dat ze geen regering meer kunnen vormen zonder deelname van regionale en one-issue-partijen. Nederland is een caleidoscopische samenleving geworden. Ieder zapt zich naar zijn eigen behoefte, en gaat in allerlei, vaak tijdelijke, verbanden met anderen om. Individuen zijn als de gekleurde steentjes in een caleidoscoop. KijkJ en je ziet ze gegroepeerd in een volmaakt patroon. Maar geef je een draai, dan veranderen ze van positie, en voegen zich aaneen in een totaal andere samenhang. Identiteit is een korrelig begrip geworden. Een blik ’
I
7
42
SCENARIO
2
Marja Groen werkt aan haar toekomst Niet dat vijfenzestig worden zoiets bijzonders is, maar het is een goede gelegenheid om je netwerk eens een oppepper te geven. Marja Groen, onafhankelijk business consultant te Amsterdam en Botshol, nodigde ruim van te voren al haar relaties uit. Toen meldde zich, twee weken voor de grote dag, haar belangrijkste opdrachtgever met een spoedklus. ‘Je bent gek als je het doet’, zei Stefan, haar vriend. ‘Het kost je je verjaarspartijtje,’ ‘Ik bedenk wel wat. Als ik nee zeg, hapert het hele netwerk en zijn alle leveranties, van hier tot Tokio, just over time. Ik moet ook om mijn toekomst denken, schat.’ Die middag logt Marja in op de hoogste urgentiefrequentie van Helpnet. Vijftig gulden per minuut, moet maar, tijd is nu veel duurder dan geld. Met de alfabetische selector activeert ze de servicemodulen wasserij, tuinonderhoud, catering, cleaning, butler en chauffeur. Marja vergeet niet voor elke module S i aan te tippen. Daarmee worden de meest gespecialiseerde bedrijven geselecteerd. Tegenwoordig kun je op de markt van alles verwachten. Tip je de goedkoopste specialiteitsfactor in, S5, dan moet je niet verbaasd opkijken als zich een ongeschoren oude man Marja Groen: aandient in een morsig livrei en met een chauffeurspet op. 541s ik nee zeg, Omringd door de aangerukte hulptroepen weet Marja haar opdracht de middag v66r het feest af te ronden. Als ze haar werk via hapert het Robocom heeft verzonden en de tuin inloopt, realiseert ze zich dat ze hele netwerk.’ Stefan twee weken lang nauwelijks heeft gezien. Het was haar niet eens opgevallen, zo normaal zijn zulke periodes langzamerhand. Gelukkig worden ze afgewisseld met periodes, lang van te voren gepland, van onbezorgd reizen en uitrusten. Die avond stromen de gasten toe naar het feestelijk verlichte grachtenhuis. Actieve senioren, de meesten zelfstandig werkzaam of in klein teamverband. Velen van hen zijn ex-ambtena-
S C P N A K I O
2
-
43
ren, die met lucratieve contracten voor zichzelf zijn begonnen. Het feestgedruis klinkt ook op de gracht door en trekt daar minder feestelijke figuren aan. Armoedige oude mannen en vrouwen komen aanbellen bij de dienstingang onder de stoep en vragen of er nog interesse is voor afwassen, aanvegers of opruimers. Ze zijn even oud als de dames en heren die de stoep bestijgen, maar het is ze anders vergaan. De geboortegolf na de Tweede Wereldoorlog heeft nogal wat senioren opgeleverd die er in een leven als creatief werkloze of bijstandsmoeder niet in zijn geslaagd een oudedagsvoorziening op te bouwen. Nu de AOW sterk verlaagd is, en de ingangsleeftijd is verhoogd tot 68, moeten velen zich met klusjes in leven zien te houden. Worden zij zorgbehoevend, dan kunnen senioren met een eigen kapitaaltje dankzij de flexibele arbeidsmarkt tegen lage prijs verzorging kopen. Hebben ze geen geld, dan zijn ze afhankelijk van hun kinderen. De laatste tijd worden steeds vaker demente senioren aangetroffen die door hun kinderen op straat zijn gezet. Zij zijn aangewezen op liefdadigheid en vrijwilligerswerk. Kerkelijke gasthuizen vormen vaak de enige opvang voor verpauperde oude mensen, evenals voor daklozen, gekken, illegalen en aidspatiënten. In haar bungalow aan de Botshol beschikt Marja over een tweede woon-werklocatie, waar ze het grootste deel van de zomer doorbrengt. De Ronde Hoep, Botshol en Aan de Wilde Kust wordt iedere Vinkeveen zijn aaneengegroeid tot een uitgestrekte denkbare frontier verkend. parkstad. Wie het gemaakt heeft, schaft zich hier een huis aan, of anders op de zandgronden van Oost- en Zuid-Nederland. Overal in het Groene Hart bieden gemeenten en projectontwikkelaars tegen elkaar op met nieuwbouwprojecten aan de bosrand en aan het water. Het Groene Hart is, net als andere plattelandsgebieden, een lappendeken geworden van allerhande bestemmingen. Marja kijkt vanuit haar werkkamer uit op de torenflats van de nieuwbouwlocatie Amstelveen II/Ouderkerk-Zuid. Maar aan de achterkant hoort ze ’s avonds soms een roerdomp. Daar kan ze in haar roeiboot stappen en het natuurinvesteringsproject ‘Viswater Jansen’ binnenvaren. Het project wordt beheerd door een BV waarin Robeco, de eigenaar van het terrein, samenwerkt met Natuurmonumenten en Staatsbosbeheer. Nu natuurgebieden zeldzaam zijn, worden ze ook waardevol en waardevast. ‘Groen beleggen’ is populair. Vaak wordt het gecombineerd met het recht om aan de rand van het natuurgebied een huis te bouwen. Iets verderop zijn ook boeren te vinden. Een groot deel van de landbouw is footloose geworden, maar sommige boeren hebben de voeten juist stevig in het veen geplant en zijn overgeschakeld op extensieve, schone en ambachtelijke landbouw. Hun producten zijn vers en gezond, een combinatie waarvoor je als drukbezet vijfenzestigjarige graag een prijsverschil betaalt. Om haar hoge levensstandaard te bereiken en te handhaven heeft Marja hard gewerkt, de laatste twintig jaar in een onzeker freelance-bestaan. Haar projecten duren zelden langer
44
S C E N A K I O
2
,
I
dan een jaar. Het zijn snelle samenwerkingsverbanden die eindigen zodra de ‘niche’ is gevuld. Ideeën hebben een korte levenscyclus: ze worden, eenmaal bedacht, snel ontwikkeld, aangeboden en verkocht. Falen mag en gebeurt ook vaak. Minder dan de helft van de werkende bevolking heeft een vaste arbeidsovereenkomst; de meerderheid werkt op contractbasis. De loonhoogte wordt per bedrijf vastgesteld en is afhankelijk van de arbeidsproductiviteit. De invloed van de vakbeweging is minimaal. Nederland is een markt waar alles en iedereen te koop is. Een Wilde Kust, waar net als in het Wilde Westen iedere denkbare frontier wordt verkend. Alles waar behoefte aan is, gebeurt ook. De calculerende burger, de calculerende organisatie en de calculerende regio krijgen ruim baan. Zelfs universiteiten en individuele studenten worden gesponsord door het bedrijfsleven. Beurzen worden verstrekt door instanties, stichtingen en bedrijven die je als student zelf moet aanschrijven met een wervelend cv. Daarnaast kan a little help from your friends geen kwaad. Marja is al op volle kracht aan het lobbyen voor haar kleindochter, die volgend jaar gaat studeren. Ook daarvoor is een verjaarsfeest heel geschikt.
S C E N A R I O
2
-
45
Stefan van Zuilen reist naar Europa Natuurlijk had Ctefan van Zuilen (55) geen tijd om zijn vriendin Marja te helpen bij de voorbereiding van haar feest. Logisch, vond Marja, hij had daarvoor immers geen tijd gereserveerd. Tijd is je kostbaarste, meest schaarse bezit. Het is ook je meest individuele bezit: tijdsbesteding is het belangrijkste bolwerk van iemands privacy. Stefan maakt zestig, soms zeventig uur per week als faciliteur bij het voorlopig samenwerkingsverband van Rotterdamse deelgemeenten. Wie zich pietepeuterig aan de veertigurige werkweek houdt, ligt er gauw uit. Maar wie hart voor de zaak Stefan van Zuilen: toont, kan scoren. De vraag naar faciliteurs is de laatste tien jaar beduidend toe‘Hoe kom ik onder Europa uit?’ genomen. Het product van een faciliteur is het vergemakkelijken van moeizame procedures en het oliën van persoonlijke contacten. In het dichte woud van bestuurlijke en geprivatiseerde instellingen zijn zij als gidsen onmisbaar. Stefan heeft niet alleen met de Rotterdamse deelraden te maken, maar ook met andere bestuurslagen. De verschillende niveaus functioneren niet meer netjes onder elkaar, maar ook naast elkaar, door elkaar heen en in combinatie met particuliere partners. Invloed is nooit vanzelfsprekend, maar moet steeds worden waargemaakt in het internationale krachtenspel. Feitelijke zeggenschap heeft minder van doen met formele rechten dan met economische macht. Zo doen coalities van bedrijven en regio’s direct zaken met Europa, waarbij nationale overheden vaak worden gepasseerd. Stefan is vaak in de Europese hoofdsteden te vinden. Vandaag is hij onderweg naar Straatsburg, de zetel van de West-Europese Commissie. Faciliteurs uit alle West-Europese lidstaten komen daar jaarlijks bijeen o m paden uit te zetten door Europa’s bestuurlijke wildernis. De Europese Unie heeft zich naar het oosten uitgebreid en is daarbij uiteengevallen in drie snelheden: Noordwest, Zuid (de grens loopt dwars door Italië) en Oost. Feitelijk beleid wordt voornamelijk gemaakt in Straatsburg, Madrid en Boedapest, de hoofdsteden van de 46
S C E N A R I O
2
drie deel-Europa’s. De inspanningen om bij de Europeanen een eurogevoel aan te kweken hebben nog niet veel opgeleverd. Europa is een economisch feit, maar daarmee is het nog geen nieuwe identiteit. De Fokker-Iljoesjin 320 van de shuttle Rotterdam-Maastricht-Luxemburg-Straatsburg buigt Recentralisatìe en regionalisering naar het zuiden af. Aan zijn rechterhand ziet Stefan het waddengebied van de Voordelta en zijn voer voorfaciliteurs. verder weg de twee kunstmatige eilanden in de Noordzee. Op het ene eiland is een grote kerncentrale in aanbouw, op het andere zijn afvalverwerkingsbedrijven en windmolenparken ondergebracht. Door de regionalisering zijn voor dat soort installaties nergens in Nederland meer vestigingsplaatsen te vinden. De eilanden zijn gerealiseerd door een particulier consortium, dat capaciteit verhuurt of least aan overheden en bedrijven. De Nederlandse Kust Autoriteit, die de kuststrook en de territoriale wateren beheert, zou graag toestemming verlenen voor de aanleg van nog twee werkeilanden. Natuurbeschermers en scheepvaartautoriteiten liggen dwars, maar het is de vraag of dat veel zal uithalen. De Kustautoriteit is geprivatiseerd en maakt dankzij de eiland-concessies zoveel winst dat ze aan de beurs is genoteerd. Onder zich ziet Stefan een landschap als een pointillistisch schilderij waarin een overspannen museumbezoeker een paar forse halen heeft gekerfd: de kaarsrechte lijnen van nieuwe grootschalige elementen als de HSL, de Betuwelijn en de Randstadringweg. Alleen aan de hand daarvan, en van de rivieren, kan Stefan zich vanuit de lucht oriënteren. Steden zijn moeilijk herkenbaar; de grens tussen stad en platteland vervaagt. De diversiteit van het landschap neemt af. Doordat de ruimtelijke ordening is doorgedecentraliseerd naar gemeenten. Er zijn geen instanties meer die grotere gebieden reserveren voor bepaald gebruik. De Randstadring, gefinancierd en geëxploiteerd als PPS, is alleen toegankelijk voor zakelijk verkeer. Veel particulieren zouden er niet eens gebruik van kunnen maken vanwege de hoge prijs. De BV RandstadRing hanteert een overzichtelijke inarktfilosofie: zodra er files beginnen te ontstaan, wordt de prijs verhoogd, net zo lang tot de files weer oplossen. Op het ogenblik betaal je voor een personenauto drie gulden per kilometer in daluren tot zes gulden tijdens de spits. Op de gewone doorgaande wegen liggen de tarieven lager, maar ook daar moet worden betaald. Het beheer van het hoofdwegennet is gedecentraliseerd naar de regio’s, waarna in veel gevallen privatisering volgde. Overal in Nederland hebben regionale vervoersautoriteiten en commerciële exploitanten rekeningrijden ingevoerd. Iedere exploitant bepaalt zelf zijn tarieven. Door tegen bepaalde soorten verkeer hoge tolmuren op te trekken, kunnen regio’s ongewenste verkeersstromen tegengaan. Op de Betuwelijn kan Stefan in één oogopslag vijf treinen zien rijden. Aanvankelijk zag het ernaar uit dat de lijn het niet zou halen. In 1998 wist een coalitie van milieuorganisaties en S C E N A R I O
2
-
47
regionale belangen het kabinet te dwingen, het besluit tot aanleg in te trekken. De regio’s waren zo sterk geworden dat ze de toepassing van de Tracéwet en de NIMBY-wet eindeloos konden traineren. Vijf jaar later werd de Betuwelijn toch aangelegd door een combinatie van Bos Kalis, NS, Philips en een Japans-Indonesisch bankconsortium. De protesten langs het tracé werden gesmoord in hoge vergoedingen, onder andere in de vorm van aandelen in de BV Betuwelijn. Momenteel wordt dezelfde tactiek gevolgd bij de verdubbeling, die in 2019 klaar moet zijn. De Betuwelijn is een groot succes, maar lijkt ook een druppel op de gloeiende plaat. ‘De lijn lokt alleen maar extra vervoer uit’, betoogde mr G.B.J. Hiltermann vorige week nog in zijn wekelijkse praatje over de toestand in de wereld. ‘Toen de aansluiting op de Duitse Hanzelijn gereedkwam, werd de Betuwelijn aantrekkelijk voor de doorvoer naar Oost-Europa. Al die tonnen worden nu door ons land gesleept, maar wat verdienen we eraan?’ Heeft de nieuwe spoor-infrastructuur een neerdrukkend effect op de groei van het vrachtverkeer? Ja, kun je zeggen, anders was het vrachtverkeer nòg sneller gegroeid. Maar je kunt evengoed zeggen dat de algemene vervoerstoename ook het wegvervoer verder heeft opgestuwd. Kort voor de landing in Maastricht scheert Stefan over het enorme emplacement van het multimodaal overslagcentrum Born. Tot in de verre omgeving zijn de toegangswegen dichtgeslibd met files. Ook rond de overslagcentra Valburg, Oldenzaal en Venlo Europa is een economischfeit, zijn nieuwe verkeersknelpunten met nieuwe files ontgeen nieuwe identiteit. staan. Het kost moeite om vanuit de lucht de Maas te ontdekken. De rivier ligt er smalletjes bij, temidden van het grotendeels volgebouwde winterbed. Door het economisch succes van Maastricht is de grond zo duur geworden dat het onverantwoord zou zijn het winterbed aan de natuur cadeau te doen. Het zomerbed wordt continu uitgebaggerd; nieuwe huizen en bedrijven worden op palen gebouwd. Veel dorpen in de Maasvallei hebben zich met dijken beschermd. De plannen zijn uitgewerkt in samenwerking met de Maas-Autoriteit en de waterschappen. In gemeenten die een calamiteitenverzekering hebben afgesloten, hebben de gezamenlijke verzekeringsmaatschappijen de dijkbouw voor hun rekening genomen. Voor de bandijken benedenstrooms maakt ieder waterschap een eigen schatting van het acceptabele dijkbreukrisico en de vereiste dijkhoogte. De besluitvorming wordt gecoördineerd door de internationale rivier-autoriteiten: agentschappen met gemengde private en overheidsdeelname die toezien op het onderhoud en beheer van internationale waterwegen en rivierdijken. De bijeenkomst van NoordWest-Europese faciliteurs in Straatsburg is dit jaar gewijd aan procedurele trucs om onder Europese maatregelen uit te komen. Europa heeft veel macht op economisch gebied: economische samenwerking en harmonisering is een belang van alle partijen. Maar op sociaal gebied geeft iedere partij haar eigen uitleg en uitvoering aan de Europese afspraken. Staten en regio’s zijn zeer geïnteresseerd in methodes om de effecten van een Europese maatregel te compenseren of teniet te doen. Hier liggen taken voor faciliteurs: hoe kom ik onder Europa uit? 48
S C E N A R I O
2
Betere tijden voor Stien Meindertsma Stien Meindertsma (35) houdt van dit uitzicht: de droogvallende platen, de meeuwen, de boorplatforms op hun slanke poten en in de verte de streep van de Terschellinger duinen. Een half uur geleden is ze aan boord gegaan van de Wadgas IV, de vlet die haar terugbrengt van het gasboorplatform Griend naar Harlingen. Stien kwam al op Griend toen niemand zich nog kon voorstellen dat daar ooit een boorplatform zou staan. Na haar Stien Meindertsma: afstuderen aan de sociale academie werkte ze een paar jaar als vrijwilligster in de zeehondencrèche van Lenie ’t Hart. ‘Ookzonder zeehondjes Griend was de plek waar ze de herstelde zeehondjes het . ishetwad ruime sop gaven. adembenemend mooi.’ Af en toe had Stien een los baantje: bollen pellen bij haar oom Aart, eigenaar van een grote krokuskwekerij in NoordHolland. Maar of ze nog ooit een baan als maatschappelijk werkster zou vinden? Sociale problemen waren er genoeg, dat was het punt niet, maar de noordelijke regio’s waren eenvoudig te arm om zich nog welzijnswerk te permitteren. Het Noorden was het enige landsdeel waar de economische groei stagneerde. De centrale overheid was al lang niet meer in staat om voor spreiding van werkgelegenheid te zorgen. De leegloop van het platteland zette door. In 2005 besloot Stien het roer radicaal om te gooien. Ze reageerde op een advertentie van het landsdeel Noord, waarin een omscholingscursus tot booroperator werd aangeboden. S C E N A R I O
2
-
49
Een lang gekoesterde wens van het Noorden stond op het punt in vervulling te gaan. De rijksoverheid decentraliseerde het beheer over de Waddenzee en de waddenbodem naar het landsdeel Noord. Daarmee verhuisde ook de concessieverlening voor de aardgasvoorraden onder het wad. Met deze gouden handdruk moest het Noorden verder voor zichzelf zorgen. Een jaar later was het eerste boorplatform in de Waddenzee operationeel. De gaswinning werd grootschalig aangepakt. De natuur- en milieulobby stond machteloos; economische noodzaak gaf de doorslag. Ook voor Stien braken nu betere tijden aan. Ze werkt een week op, een week af op het platform. Van Harlingen naar haar woonplaats Zuidwolde is het honderdtwintig kilometer over een slecht onderhouden weg, maar daar staat tegenover dat je nooit in files of opstoppingen terechtkomt. Meestal doet ze er niet langer over dan ruim een uur. Bovendien is het weggebruik gratis. Commerciële uitbaters hebben weinig belangstelling voor de noordelijke snelwegen, dus het landsdeel moet ze wel in eigen beheer houden. Om de economie niets in de weg te leggen ziet het voorlopig af van rekeningrijden. Nooit had Stien gedacht dat ze nog eens een landgoed zou bewonen. Toch is het nu zo ver. Met de opbrengst van de aardgasconcessies financiert het Noorden de aanleg van productiebossen in Het Bildt en recreatieplassen, omzoomd door luxe woon-werkmilieus, tussen Groningen en Appingedam en in het Oldambt. Inclusief toeslagen verdient Stien een inkomen dat haar in staat stelde een landgoedbungalow te kopen aan het nieuwe Appinger Meer. De meesten van Stiens buren zijn senioren. Groningen wil een graantje meepilken van de seniorenmarkt, die verderop, op de Hondsrug, voor een economische boom zorgt. Ook in Zeeland en in de Achterhoek zijn grijze paradijzen tot ontwikkeling gekomen, die zich helemaal instellen op de komst van kapitaalkrachtige pensioenmigranten. Zo wordt alle vrachtverkeer geweerd en worden zebrapaden niet wegbezuinigd. Voor Stien betekent dit leefklimaat rust en privacy na een hectische week op het platform. Wat haar ook bevalt: op milieugebied voeren de grijze paradijzen een relatief strikt Ook in Rotterdam beleid. Rond het Appinger Meer is zelfs de traditie van het klinken sinds kort gescheiden huisvuil ophalen in ere hersteld. Het landsdeelseparatistische geluiden. bestuur heeft in het Openluchtmuseum te Arnhem een stel authentieke flessen-, papier- en batterijenbakken op de kop getikt. Stien besteedt een groot deel van haar vrije tijd aan het lidmaatschap van de Noordelijke Landsdeelraad. Evenals de Randstadregio’s hebben de noordelijke regio’s zich verenigd in een landsdeel, bestuurd door een managementteam en een gekozen raad. Het landsdeel is de nieuwste loot aan de stam van bestuurlijk Nederland en kent een experimenteel kiesstelsel. Aangezien politieke partijen steeds minder van elkaar verschillen, worden kandidaten op persoonlijke titel gekozen. Meerderheden komen per item tot stand via ad hoc-coalities tussen afgevaardigden. Bij de laatste landsdeelverkiezingen moest Stien het opnemen tegen 30 14 andere kandida50
S C E N A R I O
2
ten. Voor de kiezer is dat geen probleem, dankzij de voorgeprogrammeerde stemkanalisator. Iedere kandidaat presenteert zich aan de hand van een lijst van twintig vaste items. Op ieder item zijn vijf voorgeprogrammeerde antwoorden mogelijk. De antwoorden van de kandidaten, en de prioriteitsvolgorde die zij in de items aanbrengen, zijn in de stemcomputer ingevoerd. Door zijn eigen voorkeursantwoorden en -volgorde in te tikken, vindt de kiezer automatisch de kandidaat die daar het best bij past. De elektronica stelt Stien ook in staat om vanaf het boorplatform aan de beraadslagingen van de Landsdeelraad deel te nemen. Slechts bij uitzondering vindt een feitelijke bijeenkomst plaats. Alle raadsleden zijn aangesloten op een beeld-geluidsnet waardoor ze vanuit hun woning en werkplek kunnen vergaderen en stemmen. Op het ogenblik is de kwestie van de noordelijke autonomie een belangrijke issue in de Landsdeelraad. Stien behoort tot de gematigde stroming, die een grote mate van zelfstandigheid voor het Noorden nastreeft maar wel binnen de Nederlandse staat wil blijven. De separatisten, die met het aangrenzende Ostfriesland een afzonderlijk staatsverband willen aangaan, maken nu zo’n twintig procent van de raad uit. In andere delen van het land zijn soortgelijke ontwikkelingen gaande. Nederland begint te rafelen. Als deel van de onafhankelijke Euregio Maastricht-Aken-Luik heeft Zuid-Limburg al een status aparte binnen het Koninkrijk bedongen. Ook in Rotterdam klinken sinds kort separatistische geluiden. Twee weken geleden is Stefan van Zuilen, een faciliteur uit Rotterdam, het nog komen toelichten voor de Landsdeelraad. Samenwerking met Antwerpen en Zeebrugge is voordelig om de concurrentie met de Noord-Duitse havenregio het hoofd te bieden. De Belgen, gepokt in regionaal denken, willen ook politiek graag samendoen. De Zeeuwse regio’s zijn niet tegen, op voorwaarde dat een ruime zone rond de pensioenparadijzen op Walcheren en Schouwen gevrijwaard blijft van grootschalige infrastructuur. Ook al houdt ze van zeehondjes, en woont ze graag in een schone omgeving, op milieugebied is Stien Meindertsma een realist. Strakke milieunormen kan het Noorden zich eenvoudig niet permitteren, vindt zij met de meerderheid van de Landsdeelraad. Dwingend milieubeleid van hogerhand is economisch onhaalbaar. Natuurlijk weet ze dat de Nederlandse milieukwaliteit er niet best voor staat - althans volgens de normen uit de tijd van het milieubeleid. Bij de uitstoot van NO, worden de laatste streefcijfers, van eind vorige eeuw, met een factor vier overschreden. Door de energieke economie, die ook zeer mobiel is, neemt het vrachtverkeer geweldig toe. Tijd is veel belangrijker dan vervoerskosten. Alles moet just in time worden aangeleverd. Vervoer per schip of spoor is daarvoor te omslachtig. De Betuwelijn concurreert vooral met de binnenvaart. Bulkgoederen kunnen via het spoor sneller worden vervoerd dan per schip. Veel assemblage vindt plaats in het afzetgebied. Het heen en weer rijden van halffabrikaten heeft een enorme omvang aangenomen. Het wordt niet door regelingen beperkt en is betaalbaar. Weliswaar wordt bijna overal tol geheven, maar door de verlaging van de accijnzen is de brandstof goedkoop. Verder houdt de internationale concurrentie de vrachttarieven laag. De omslag in het milieudenken voltrok zich in dezelfde periode waarin het Noorden de zeggenschap over de aardgaswinning kreeg. Ook elders in Nederland hebben nieuwe realisten S C I ! N A K I O
2
51
~
de overhand gekregen. Wie de moderne tijd te vies vindt, is nu de gangbare mening, die gaat maar ergens anders wonen. Groene afgevaardigden werpen tegen dat dat nog niet zo eenvoudig is. Heel wat tropische paradijzen zijn immers zwaar vervuilde stortplaatsen van westers afval geworden. Maar Stien is weinig ontvankelijk voor dat soort argumenten. Er zijn uitstekende technieken o m chemisch afval te isoleren. Derde-Wereldlanden verdienen goed aan die opslag. Ze moeten niet zo gierig doen en een deel van het geld aan een goede isolatie besteden. De nationale overheid heeft zich inmiddels aan de nieuwe opvatting geconformeerd. Sinds het Vierde Milieubeleidsplan van Wie de moderne te 2003 heeft het rijk het zwijgen ertoe gedaan. Regio’s maken zelf vies vindt, diegaat maar uit in hoeverre ze een milieubeleid opportuun vinden en bereid ergensanders wonenzijn om er geld voor vrij te maken. De meeste regio’s en landsdelen hanteren nu de milieucalamiteitenladder. Milieubeleid richt zich niet meer op preventie - daar moet iedereen zelf voor zorgen - maar op het beheersen van calamiteiten. En wat direct gevaar oplevert, wordt geweerd naar het buitenland of naar werkeilanden voor de kust. In de praktijk worden milieuproblemen alleen aangepakt in luxe woonmilieus en in natuurgebieden. Tenzij zwaarwegende economische belangen dat onmogelijk maken - zoals in de Waddenzee. In haar schaarse vrije uren o p het platform Idimt Stien graag naar het hoogste punt om de wolkenpartijen te bewonderen en de scheervluchten van de meeuwen. Een zeehond heeft ze maanden geleden voor het laatst gezien, maar ook zonder zeehondjes is het wad adembenemend mooi.
52
S C E N A R I O
2
Koopt Kleinstra’s krokussen
Soepel glijdt de DAF Rembrandt van Aart Kleinstra door het Noord-Hollandse landschap. De weg van Schiphol naar huis is een peulenschil, vergeleken bij vroeger. De vierbaansweg over het gedempte Noord-Hollands Kanaal heeft een eind gemaakt aan het isolement van zijn geboortestreek. Sinds een jaar of tien gaat het goed met de Kop van Noord-Holland en Aart Kleinstra (40) heeft daar persoonlijk een aardige bijdrage aan geleverd. In 2006, toen hij de boerderij overnam, waren de vooruitzichten zo somber dat zijn vader hem aanried maar liever wat anders te gaan doen. De aardappels en koolgewassen brachten ieder jaar minder op. De liberalisering van de internationale handel maakte de Nederlandse akkerbouwers machteloos tegenover de concurrentie uit Oost- en Zuid-Europa. Overschakelen op bloembollen leek geen haalbare kaart door de strenge ruimtelijke zonering en de onbetaalbare milieuvoorschriften. Maar Aart had tijdens zijn studie in Wageningen gemerkt dat er verandering in de lucht hing. Na zijn afstuderen besloot hij het er op te wagen. Hij sloot een lening bij de bank en kocht de gronden op van naburige akkerbouwers die de handdoek in de ring gooiden. Toen een paar jaar later het milieubeleid werd afgebouwd, en de decentralisatie van de ruimtelijke ordening werd voltooid, ging Aart op grote schaal in bloembollen. Nu levert Kleinstra’s krokussen aan veertig landen over de hele wereld. Het is niet toevallig dat Aart rondrijdt in een DAF Rembrandt, het topmodel van de herboren Nederlandse auto-industrie. Hoewel hij kind aan huis is in Japan - hij komt er nu net vandaan - zal hij nooit een Kagasaki of een Mitsuyota aanschaffen. Aart is een voortrekker van het nieuwe Europese zelfbewustzijn.
S C E N A R I O
2
-
53
In Wageningen, waar hij niet-westerse sociologie als bijvak koos, voorspelde hij het al in zijn doctoraalscriptie: als de individualisering ook in de landen van het Verre Oosten doorzet, zal hun voorsprong in een achterstand verkeren. Het initiatief verschuift moet -je op- Zanxere dan naar de westerse landen, die tijd hebben gehad om zich aan termijn bekijken,’ de individualisering aan te passen. En in welk land is de individualisering verder voortgeschreden dan in Nederland? Inmiddels heeft de tijd zijn gelijk bevestigd. In het Verre Oosten verloopt de individualisering nu in moordend tempo. Ook bij de Aziatische tijgers maakt de traditie van levenslange toewijding aan één bedrijf plaats voor calculerende belangenbehartiging. Ook zij maken nu kennis met afkalvende verantwoordelijkheid en uiteenvallende families. De tijgers scoren nu een groei van nul tot één procent per jaar, tegen Nederland twee à drie procent.
Aart Kleinstra: ‘Die milieuproblemen
De bollenteelt is niet de enige success-story van de Nederlandse landbouw. Ook andere producten waarbij Nederland een voorsprong heeft in kwaliteit en productiviteit doen het goed. Een groot deel van de intensieve veeteelt heeft zich verlegd naar laboratoria waar hoogwaardige celkweken en embryo’s worden gefabriceerd, die ingevroren worden geëxporteerd om elders ter wereld verder te groeien. Langs genetische weg worden de embryo’s verrijkt en resistent gemaakt tegen ziekten. Nederland is koploper in deze technologie. Ook in de biotechnologische teelt van medische en cosmetische stoffen loopt Nederland voorop. Aart avontuurt wel eens wat op dit gebied als hij toch in het Verre Oosten moet zijn om zijn krolassen en tulpen aan de man te brengen. Maar zijn hart gaat uit naar de tuinbouw. Sinds de Iegalisering van drugs is hij ook actief in het Westland. Marihuana is daar nu de belangrijkste groeier, en Aart heeft er al vijf hectare glas staan. Ook hier is ons land sterk vanwege zijn voorsprong in kwaliteitsverbetering. De nederwietstick heeft zich dezelfde onverwoestbare reputatie verworven als de Hollandse bolknak in vroeger tijd. Zowel de bollen- als de marihuanateelt is arbeidsintensief, maar problemen levert dat niet op. Arbeid is goedkoop en ruimschoots voorhanden. Er is maar één onderwerp dat Aart wel eens zorgen baart. De bollenteelt gaat gepaard met een behoorlijke vervuiling door bestrijdingsmiddelen. Serieuze waterzuivering vindt alleen plaats in toeristische gebieden, waar de toeristische sector een deel van de kosten voor zijn rekening neemt. In het grootste deel van Noord-Holland beslissen de bollenboeren zelf over milieumaatregelen, en moeten die ook zelf betalen. Als Aart alle microverontreinigingen zou aanpakken, zou dat zijn winst halveren. Voorlopig zoekt hij de oplossing in grondreiniging door vaker en sneller doorspoelen. Daarmee kan hij in ieder geval een aantal jaren vooruit. Een gevaar is dat daardoor op den duur alle leven in de bodem verdwijnt, maar als dat problemen gaat opleveren, wordt er wel weer iets op gevonden. Die milieuproblemen moet je op lange termijn bekijken, dan blijven ze hanteerbaar. Aart zucht en steekt maar eens op. Een bolknak vanzelfsprekend; je moet wel je hoofd erbij houden.
54
S C E N A R I O
2
Marjolein de Vries: ‘Nu hebben we
De knie van Marjolein de Vries
de glazen loodgieter en deglazen chirurg. Prima toch?’
Hoeveel huisvrouwen zouden er nog in Nederland zijn? Niemand die het precies weet, maar veel kunnen het er niet zijn. Bijna iedereen die werken kan, heeft wel een baan of een baantje en de Nederlandse Vereniging van Huisvrouwen is al lang ter ziele. Marjolein de Vries (34) is één van de weinigen. Ze heeft haar handen vol aan zes kinderen en een man die elke dag zo moe van zijn werk thuiskomt dat hij zelfs geen vaatdoek meer kan vasthouden. Maar dat wil niet zeggen dat Marjolein zich alleen bezighoudt met bedden opmaken en koffieleuten. Ze is een flink deel van haar tijd kwijt als regionaal voorzitster van de Consumentenwacht. Vandaag is haar vriendin Gladys op bezoek, een alleenstaande moeder die verderop in Ouderkerk-Zuid woont. Ze heeft speciaal vrij genomen om Marjoleins kinderen op te vangen terwijl hun moeder naar de dokter gaat om haar knie te laten onderzoeken. Ze sukkelt al een tijd. ‘Hoe heb je deze specialist eigenlijk uitgezocht?’vraagt Gladys. ‘Weet je zeker dat ie goed is?’ ‘Reken maar. Heb je nooit van Medicons gehoord?’ Marjolein tipt wat toetsen van de huiscomputer aan. Op het scherm verschijnt een overzicht van alle kniechirurgen in de Randstad. ‘Kijk, als ik hierop inlog kan ik precies nagaan hoeveel operaties een bepaalde knie-chiCCLINALIIO
2
-
55
rurg heeft uitgevoerd, hoeveel daarvan zijn geslaagd, en wat hij ervoor rekent.’ Een paar jaar geleden, toen de Consumentenwacht met dit soort programma’s begon, waren er maar een paar deelnemers per beroepsgroep. Nu kan niemand zich permitteren niet mee te doen. Consumentenorganisaties zijn een machtsfactor van belang; consumenten zijn uiterst kritisch. Wie klanten wil werven moet openlijk concurreren op prijs èn kwaliteit. Ook scholen, ziekenhuizen, advocaten komen met hun resultaten voor de dag. ‘Toen de eerste computernetwerken werden ingevoerd, waren de vakbonden bang dat de bazen daarvan misbruik zouden maken’, vertelt Marjolein. ‘Omdat ze alles konden zien wat een werknemer deed. De “glazen werknemer” was een schrikbeeld. Maar nu hebben we de glazen loodgieter en de glazen chirurg. Prima toch?’ Een bedrijf dat niets ‘Nou!’ zegt Gladys. ‘Kunnen jullie niet zo’n ding voor mannen
aan geestelijke en ideële waarden doet, maakt een onverschillige indruk.
beginnen?’
‘Ik zal je wat leuks laten zien’, zegt Marjolein en ze tipt weer wat op haar computer. ‘Dit zijn bijvoorbeeld de bloembollenbedrijven. Zie je die kolom helemaal rechts waar SV boven staat? Dat betekent “sociaal verantwoordelijk‘: Daar kun je precies aflezen hoe een bedrijf zich gedraagt o p sociaal en milieugebied. Bij de Consumentenwacht maken we daar veel werk van. We moeten wel, want van de overheid valt niks te verwachten.’ Sij hun keuze van diensten en producten tonen consumenten zich zeer gevoelig voor dit soort ‘image’-kwesties. Een bedrijf dat geassocieerd wordt met ongelijke kansen voor vrouwen of allochtonen, met milieuvervuiling of dierenmishandeling, verliest de gunst van belangrijke groepen consumenten. Zelfs spiritualiteit is tegenwoordig een marktproduct. Wie niets aan geestelijke en ideële waarden doet, maakt een onverschillige indruk. ‘Je ziet’, wijst Marjolein, ‘dat Kleinstra’s krokussen in Schagen de hoogste vervuilingsfactor heeft. Eens verder kijken ... hij betaalt zijn seizoenwerkers matig en doet niets aan spirituele positionering. Toch is ie een hele grote. Waarschijnlijk exporteert hij het grootste deel van zijn productie.’
56
S C E N A R I O
2
Gladys Landzorg geeft niet op
Toen Gladys Landzorg (38) een keer onverwacht thuiskwam en Harold met een stel vriendjes aantrof rond poeder, zilverpapier en aanstekers, rammelde ze hem tot ze niet meer kon. ‘Als ik het niet doe, doet niemand het’, legde ze hem later uit. Eén keer eerder gaf Gladys haar zoon een rammeling: een paar jaar geleden, toen ze er bij toeval achter kwam dat hij al een half jaar regelmatig spijbelde. Niemand had haar gewaarschuwd. Noch de overheid, noch de school voelt zich geroepen tegen spijbelen op te treden. Als je zo stom wilt zijn, moet je het zelf maar weten. Gladys staat er alleen voor. Harolds vader Johnny liet het een paar maanden na de geboorte afweten en keerde terug naar zijn geboortestad Deventer om een of ander winkeltje te beginnen. Ze woont in Ouderkerk-Zuid, een uitgestrekte hoogbouwwijk die, hoewel nog geen tien jaar oud, sterk verpauperd is. Ook het deelgemeentebestuur is straatarm; daardoor versterken de problemen zich nog. De vuilnis wordt onregelmatig opgehaald en voor politie is weinig geld. De straten worden onveilig gemaakt door gangs van jeugdige verslaafden. Na de legalisering van de drugs in 2007 is de drugscriminaliteit van karakter veranderd. De georganiseerde criminaliteit is sterk teruggelopen en de drugsmaffia heeft zijn geld belegd in de ‘bovenwereld’. Het vrijgeven van de drugs heeft de economie in heel Noordwest-Europa een flinke oppepper gegeven. Drugscriminaliteit is nu vooral agressief gedrag en geweldpleging door jonge mannen onder invloed.
S C E N A R I O
2
-
57
Er zijn maar weinig mensen die drugs weer illegaal willen verklaren. Het risico door een geflipte junk te grazen te worden genomen, is niets bijzonders, nu allerhande randfiguren de straten bewonen. Als de overlast te groot wordt, vormen lokale bewoners een p o s e en jagen het tuig eenvoudig de buurt uit. Maar tegen de grote concentratie in Ouderlcerk-Zuid wordt nooit iets ondernomen, daarvoor is de bevolking van de wijk te onsamenhangend. Ook hier moet Gladys zelf haar maatregelen treffen: ze heeft haar huis goed gebarricadeerd. Veel van Gladys’ buren zijn immigranten en hun nakomelingen. De toevloed van nieuwe immigranten is afgezwakt sinds de lonen aan de onderkant sterk zijn verlaagd, en de uitkeringen nagenoeg verdwenen. Maatschappelijk protest hebben deze maatregelen nauwelijks opgeroepen. Ieder doet zijn best o m hogerop te komen of legt zich bij de toestand neer. Gladys ziet er krachtig op toe dat Harold tot de eersten zal behoren. ‘Niemand in Nederland is veroordeeld om, als dubbeltje geboren, altijd een dubbeltje te blijven. Iedereen kent tegenwoordig wel iemand die een bliksemcarrière heeft gemaakt,’ aldus premier Cherribi ( W D ) bij de laatste verkiezingsoverwinning van zijn partij. ‘Als je alert, weerbaar en energiek bent, zijn er lansen. Wij kennen in Nederland geen standenmaatschappij. In dat opzicht is de afschaffing van de Algemene Bijstandswet een zegen geweest. De wetenschap dat er altijd bijstand was hield de mensen passief.’ Als dat zo was, dan is Gladys Landzorg een paradepaardje van de vrije-marktsamenleving. Twintig jaar geleden zou ze in haar omstandigheden en met haar opleiding - een paar jaar mavo - vrijwel zeker werkloos zijn geworden. Maar nu de loonkosten sterk zijn verlaagd bestaat er nauwelijks meer structurele werkloosheid. Integendeel zelfs: veel mensen hebben twee banen, omdat ze alleen op die manier hun verzekeringspremies kunnen betalen. O p zich is het hebben van twee banen geen probleem: grote delen van de economie draaien 24 uur per dag door. In de internationale concurrentieslag is Nederlands voorsprong in productiviteit niet meer vanzelfsprekend. Daarom moet van de productiemiddelen een maximaal gebruik worden gemaakt. Bij elkaar is Gladys Landzorg 55 uur per week in touw. Als het alleen om haarzelf zou gaan, zou ze het met haar baan Noch de overheid, als concierge in een flatgebouw misschien net redden. Maar noch de school het gaat ook om Harold, die nu vijftien is. Straks moet hij voelt zich geroepen gaan studeren, en of ze een sponsor zullen vinden is zeer de tegen spijbelen vraag. Gladys heeft nu eenmaal weinig relaties in de hogere regionen van het bedrijfsleven. Natuurlijk gaat Harold naast op te treden. zijn studie werken, maar alleen al het collegegeld aan een beetje universiteit bedraagt achtduizend gulden. Daarom heeft Gladys een tweede baan als keukenhulp in een restaurant, en spaart van dat geld een studieverzekering voor haar zoon bij elkaar. Ook voor sociale risico’s moet je je op de particuliere markt verzekeren. Van de sociale wetgeving is behalve de Weduwen- en Wezenwet alleen nog een uitgeklede AOW over. De bijstand is teruggeschroefd tot een minimumuitkering waarvan de hoogte door iedere regio onafhankelijk wordt vastgesteld. Crèches worden niet gesubsidieerd en Lijn voor veel men-
sen onbetaalbaar. Gelukkig beschikte Gladys, die van Surinaamse afkomst is, over een uitgebreid familie- en vriendinnennetwerk. Op zondag, haar enige vrije dag, zet Gladys krullen in haar haar en gaat ze naar de kerk. Ze is lid van Stromen van Licht, een Pinkstergemeente met veel aanhang onder immigranten uit Afrika en het Caribisch Gebied. De Pinkstergemeenten en de kleine protestantse kerken zijn de enige kerkgenootschappen die niet achteruitgaan maar groeien. Met hun sterke nadruk op gemeenschapszin en moreel vertoog trekken ze veel mensen aan die genoeg hebben van de vrijblijvende sfeer in de grote kerken. Net als in het bedrijfsleven en het bestuur heeft binnen religieus Nederland de ontwikkeling naar ‘zelfreAls de overlast te groot wordt, gulering’ doorgezet. Hel en verdoemenis zijn nagevormen lokale bewoners een p o s e noeg verdwenen, iedereen mag op genade rekenen. Maar in de evangelische hoek roept deze gedachte fel en jagen het tuig de buurt uit. protest op. Afgelopen zondag ging de voorganger van Stromen van Licht er nog tegen tekeer. ‘Wat hebben we aan een geloof’, brieste hij, ‘waarin iedere ziel zomaar dóórmag naar Af? Waarin ook de grootste schurk tweehonderd gulden krijgt toegestopt? Een geloof waarin ieder de gevangenis verlaat zonder betalen? Ik zeg u: met zo’n geloof gaat op den duur iedereen failliet!’
S C E N A R I O
2
-
59
Johnny Bolten in beveiliging en politiek Johnny’s Zelfbeveiliging is een begrip in Deventer. Iedereen kent Johnny Bolten (43) en Johnny kent iedereen. Vijftien jaar geleden begon hij aan de Markt een winkel in elektronische feestartikelen. Wilde je een virusje om de mainframe op je werk bij iedere duizendste aanslag een afbeelding van de baas in ontklede staat te ontlokken, dan was je bij Johnny aan het goede adres. Je hoefde alleen maar een pasfoto van de chef mee te nemen. Maar tegenwoordig kun je bij Johnny niet meer terecht voor computers die opeens gaan roken, schelden of een waterstraal in het oog van de gebruiker mikken. Joohnny Bolten: Steeds vaker kwamen klanten vragen naar een ander soort gadgets. Kon John‘Criminaliteit is een groeimarkt’ ny ook zorgen voor software waarmee je pottenkijkers op een afstand houdt, of waarmee je juist in de bestanden van anderen kunt loeren? Had hij iets waarmee je de conversaties in de directiekamer van je concurrent kon afluisteren? Of waarmee je de laatste high tech-snufjes van de politie vóór kon zijn? Johnny zag het gat in de markt en heeft nu al acht filialen in heel Overijssel en Gelderland. Voortdurend breidt hij zijn assortiment uit. Twee jaar geleden liep het storm toen hij als eerste in Nederland de tele-knock-out kon aanbieden, een apparaat waarmee je op afstand alle elektronische systemen van een bedrijf of woning kunt uitschakelen. Even later deed hij goede zaken met de knock-out-knock-out, en sinds kort kun je bij hem capaciteit huren bij de spionagesatelliet Spulnik 253, gelanceerd door een Russische firma. I
Ondanks zijn succes is John een gewone en populaire jongen gebleven, die vaak achter de toonbank van één van zijn winkels te vinden is. Dat komt hem goed van pas nu de gemeente Deventer plannen maakt om paal en perk te stellen aan zijn nering. Een plaatselijke onroerend-goedspeculant heeft met behulp van Johnny’s spullen de locatie achterhaald van een nog geheim uitbreidingsplan. Het leverde de gemeente een schadepost op van zeven miljoen. Dat ging te ver.
John heeft besloten het gevaar te keren door in de politiek te gaan. Hardwerkende middenstanders zomaar de das om doen, zo kan de overheid toch niet met de vrijheid van de burger omgaan! Over een paar maanden zijn er verkiezingen, waarbij onder andere een nieuwe burgemeester wordt gekozen. De benodigde achthonderd handtekeningen verzamelde hij moeiteloos bij relaties en klanten. Als John Bolten, Voor een veilige stad, inderdaad wordt gekozen, zou hij niet de eerste zakenman-burgemeester zijn. In de lokale en regionale politiek zijn al verschillende ondernemers actief. De vrije markt biedt hun veel mogelijkheden om zich als ‘patroon’ op te stellen en gunsten uit te delen in ruil voor politieke steun. Lokale politici die veel bewoners en instanties aan zich weten te binden, kunnen het plaatselijk economisch beleid sterk beïnvloeden. Johnny is geen natuurliefhebber, maar vandaag treffen we hem wandelend aan op de Holterberg. Hij is er op uit ge‘Nog een paar jaar trokken met Pim Keilman, de directeur van IJsselwacht, en wat vroeger corruptie het grootste particuliere beveiligingsbedrijf van Oost-Newerd genoemd, valt gewoon derland. Niet om vogeltjes te kijken maar om zaken te doen in een omgeving waar je niet wordt afgeluisterd. onder verantwoorde Criminaliteit is een groeimarkt, begint Johnny. Weliswaar ambtsuitoefening.’ is de drugscriminaliteit verdwenen, maar vermogenscriminaliteit, inbraak en geweldscriminaliteit nemen een hoge vlucht. Dat schept grote mogelijkheden voor het bedrijfsleven. Steeds meer politietaken worden verricht door bedrijfspolitiekorpsen en particuliere beveiligingsdiensten. Politie-instanties en commerciële beveiligingsdiensten werken op veel gebieden samen en vissen in dezelfde personeelsvijver. ‘Politie en markt, een interessante combinatie’, zegt John tegen Keilman, ‘maar er ontbreekt nog iets aan: de politiek. Je zou tegenwoordig zo’n beetje het hele politieapparaat kunnen privatiseren, maar dan moet je wel de medewerking van de politiek hebben. Als burgemeester ben ik straks verantwoordelijk voor de openbare orde. Heb je wel eens aan een fusie tussen onze bedrijven gedacht?’ ‘Een goed gesprek op zijn tijd zal ons geen kwaad doen’, geeft de ander toe. ‘Maar het lijkt me verstandig om daaraan niet te veel ruchtbaarheid te geven. Voor je het weet word je van corruptie beschuldigd’. ‘Dat vind ik nou zó ouderwets’, valt John uit. ‘Zit jij soms nog met je harses in de vorige eeuw? Corruptie is uit, man! Ik bedoel: geen hond noemt het meer zo. Waarom dacht je anders dat ze dat relatiekostenforfait gaan invoeren, die basisaftrek vanwege uitbetaalde smeergelden? En wat voor het bedrijfsleven geldt, gaat ook op voor de overheid. Nog een paar jaar en wat vroeger corruptie werd genoemd, valt gewoon onder verantwoorde ambtsuitoefening’. Ze zijn bij de auto’s aangekomen. ‘Denk er nog maar eens over na’, zegt John, het portier in de hand. ‘Ik moet nog een beoogd politiecommissaris aanwijzen als running mate bij de verkiezingen. Van wandelmakker naar running mate is maar een kleine stap, Keilman’.
S C t N A R I O
2
-
61
Dokter Wittemans beproeving van: in Paden of IhebE,en:
Het is twee uur ’s nachts maar in de werkkamer van dokter Ad Witteman (36) brandt nog licht. ‘You simply C A N T let m e down!’ roept hij in de telefoon. ‘We can pay anything, that’s no prohlem. We are desperately in need of any tuberculostatica you have.’ Langzaam legt Witteman de hoorn neer. Misschien dat ze in Polen nog wat hebben, of in Egypte. Hij voelt het zweet op zijn voorhoofd parelen, hij heeft koorts. Is hij ook al aangetast? Het is nu vijf weken geleden dat de eerste tekenen van de epidemie zich openbaarden. De eerste slachtoffers vielen onder de verpauperde straatbevolking van junks, aidspatiënten, daklozen, heroïnehoeren en gekken in Amsterdam. Nu zijn in het hele land tienduizenden mensen besmet, liggen de patiënten in uitpuilende scholen en kerken, en is iedereen door zijn medicijnen heen. Witteman heeft in zijn studieboeken moeten opzoeken wat TBC ook alweer inhield. Opeens herinnert hij zich zijn oude professor Coutinho die waarschuwde dat zo’n ziekte altijd terug kan komen, dat je waakzaam moet blijven, zeker in een samenleving met veel mobiliteit, en dat daarvoor een goede openbare gezondheidszorg nodig is. Hopeloos ouderwets vond iedereen dat toen. Mensen moesten zelf maar voor hun gezondheid zorgen. Toen Witteman aantrad als gemeente-arts van ’s-Hertogenbosch bestonden in de meeste gemeenten nog TRC-consultatiebureaus. Nederland had een grote reputatie op het gebied van infectieziektepreventie. Maar Witteman verzette zich niet toen het gemeentebestuur voorstelde de bureaus op te heffen. Den Rosch had geld nodig o m een nieuwe internationale
toplocatie te ontwikkelen voor industrievestiging. In de publieke opinie en de media werden weinig tranen gelaten over het verdwijnen van de consultatiebureaus. Zo’n hele TBC-ambtenarij was toch geld wegsmijten nu de ziekte praktisch was uitgeroeid? De gemeente kon zich beter bezighouden met het scheppen van voorwaarden voor winst en werkgelegenheid. Drie uur. Met een vermoeid gebaar zet Witteman de radio aan voor het nieuws. Ook op het platteland zet de epidemie nu door. In de hele wereld is de epidemie het voornaamste nieuws-item. De Verenigde Naties zijn een noodhulpprogramma gestart en giften beginnen binnen te stromen. Op Schiphol is het eerste vliegtuig met hulpgoederen geland: een lading tuberculostatica, dekens en ziekenhuisbedden, geschonken door de Indiase regering. ‘Hier zijn de gezamenlijke omroepen met een nationaal programma’, hoort Witteman na afloop van het nieuws. Radio en tv zijn al jaren geheel gecommercialiseerd en concurreren uit alle macht, publieke omroepen bestaan niet meer, maar de epidemie wekt sluimerende sentimenten tot leven. Nu de nood eendrachtig en vastberaden moet worden Opeens herinnert hij zich bestreden, blijkt onder alle versnippering nog een hecht Nederland-gevoel te leven. zijn oude professor Coutinho, Bijna iedereen roept op tot krachtig overheidsoptreden, die waarschuwde dat zo‘n maar de vraag is: welke overheid? Nationale, regionale en gemeentelijke instanties bekvechten over de vraag ziekte terug komen. wie wat te doen staat. Het verst gaat Karel Bliek, de leider van het Burger Noodcomité. ‘Zachte heelmeesters maken stinkende wonden’, roept hij. ‘We hadden die junks en aidslijders al veel eerder over de grens moeten zetten.’ Bliek wil de Grondwet tijdelijk buiten werking stellen om harde maatregelen te kunnen nemen. Zijn pleidooi wordt serieus besproken door deskundigen en politici. Heel wat mensen voelen zich nu tot zijn denkbeelden aangetrokken. -
1
Y
Het zou nooit bij Witteman opkomen iemand de schuld te geven van de epidemie, maar niet iedereen denkt daar zo over. De volgende ochtend rinkelt de telefoon. ‘Hallo Ad’, klinkt de stem van de wethouder, ‘kun je me snel helpen aan een overzicht van het aantal TBC-gevallen in Den Bosch en de verwachte trend? We gaan een verhaalsprocedure op Amsterdam in gang zetten. Als ze daar die zwervers beter in de gaten hadden gehouden, zaten wij nu niet met de gebakken peren. We zullen ze laten dokken daar in Amsterdam.’
Scenario 3
Kiezen èn delen
KIEZEN EN DELEN Het was niet eens zo moeilijk om ze bij elkaar te krijgen. Een telefoontje volstond. ‘Eenportret van ons zorgnetwerk? Dat vind ik een leuk idee.’Karin Steenvliet reageerde meteen enthousiast. ‘Hetzal nog wel een hele toer worden om ze bij elkaar te krijgen; het zijn bijna allemaal mensen met een drukke agenda, maar dat regel ik wel voor je.‘ nYee uur later bleek dat reuze mee te vallen. Karin had alle zeven volwassenen uit het netwerk elektronisch benaderd. Iedereen vond het een leuk idee, waarna een computeranalyse van de agenda’s automatisch een datum opleverde waarop iedereen kon. En zo schuiven er op een donderdagnamiddag in de lente van 2015 zeven volwassenen aan tafel. Karin Steenvliet (37), haar partner Mirjam de Vries (42), de initiatiefiemers Gerard Veldscholten (43) en Annemiek Groenteman (38), de senioren Catarina Veldscholten (69) en Kees van Ommen (74), en de student Paul van Gazen (23). Eigenlijk horen er ook nog vier kinderen aan tafel te zitten: Judith (i4), Thomas (12),Mathijs (9)en Lisa (41, maar die hebben op het laatste moment te kennen gegeven dat ze liever van de gelegenheid gebruik maken om een virtuele reis via Oost-Europa naar Azië te maken met de vrijstaande netwerkcomputers. VoorJudith is dat handig omdat ze volgende week op school een spreekbeurt moet houden over Azië en Oost-Europa, en zo’n reis i s veel spannender als je met een gezelschap gaat, vandaar dat Thomas, ..*,thijs en de kleine Lisa meegaan. Op tafel staan koekjes die Kees speciaal voor deze gelegenheid heeft gebakken; Karin schenkt geurende thee in. Het is kwart over vier en het gezelschap in de centrale keuken van het wooncomplex Borneostraat 7-13 in Rotterdam is er klaar voor. Wie zijn ze en wat beweegt ze om hun levens in een zorgnetwerk aaneen te schakelen?
66
S C I: N A I< I O
3
vier generaties samen.
I
Eerder dit jaar promoveerde aan de Rijksuniversiteit Limburg de cultuurwetenschapper Dingelstad op het proefschrift intimiteit, mobiliteit en informatietechnologie. Zijn centrale stelling is dat de individualisering in eerste instantie heeft geleid tot de verandering van het gesloten kerngezin naar een open gezinsstructuur en dat de informatisering vervolgens leidde tot een tweede revolutie: de transformatie tot een zorgnetwerk waarin meerdere volwassenen opereren. De burger van 2015 tendeert ernaar (Dingelstad stelt nadrukkelijk dat het om trends gaat en dat alle leefvormen nog steeds naast elkaar voorkomen) om verschillende soorten netwerken om zich heen te bouwen. Het centrale netwerk is het zorgnetwerk. Dit netwerk telt tussen de vijf en tien volwassenen en zo’n twee tot vier kinderen. Vaak komen in de zorgnetwerken drie of vier generaties te zamen. Er is sprake van een grote intimiteit tussen de zorgnetwerkers; zij communiceren intensief met elkaar over persoonlijke en maatschappelijke kwesties. Hoe verder de andere netwerken waarin de burger opereert af staan van dit zorgnetwerk, hoe zakelijker en afstandelijker de communicatie in deze netwerken is. Uit Dingelstads onderzoek wordt duidelijk dat er een grote behoefte is binnen de primaire zorgnetwerken om in elkaars buurt te wonen zonder dat men ook echt een woning met elkaar wil delen. Bij voorkeur wonen deze zorgnetwerkers together apart, dat wil zeggen dat ze een zelfstandige woonruimte met eigen voorzieningen willen hebben met daarnaast tenminste een gemeenschappelijke grote leefkeuken. De behoefte aan woningen waarbij dat mogelijk is, is groot en de meeste zorgnetwerkers ervaren het als een handicap dat het woningaanbod zich daar nauwelijks voor leent. Pas de laatste jaren zien woningcorporaties en projectontwikkelaars een markt in de zorgnetwerken en zijn zij bereid om tegemoet te komen aan de wensen van zorgnetwerkers. S C E N A R I O
3
-
67
De meeste volwassenen in een zorgnetwerk werken of willen werken, waarbij een grote voorkeur bestaat voor een werkweek tussen de 24 en 32 uur. Binnen het zorgnetwerk zijn afspraken gemaakt over het huishouden, over de kinderopvang en meestal is er sprake van een of twee gezamenlijk aangeschafte auto’s. In gevallen van nood staat men elkaar ook financieel bij, maar in principe is ieder volwassen individu economisch zelfstandig. Wel komt het voor dat iemand met een beperkt inkomen (bijvoorbeeld alleen een basisinkomen) tegen betaling huishoudelijke zorgarbeid voor het hele netwerk verricht. De trend in een aantal grote steden is om daar steeds vaker studenten of ouderen voor ‘in te huren’, Opmerkelijk is dat binnen deze zorgnetwerken de gezinnen niet zijn verdwenen. De ouders blijven binnen het zorgnetwerk de eerst verantwoordelijken voor de opvoeding; andere zorgnetwerkers leveren in de opvoeding hoofdzakelijk hand- en spandiensten. Mensen kiezen vooral om praktische redenen voor een zorgnetwerk. Door zo’n netwerk is het mogelijk om werken en opvoeden te combineren, het schept een &iekwart van de Nederlanders vorm van dynamische huiselijkheid omdat er verschilheeftgeen idee wat de naam is lende volwassenen bij betrokken zijn en - niet onbevan de minister-president. langrijk - de ‘overhead’ van het huishouden wordt op deze wijze beperkt. Als er al een ideologisch motief is om voor deze leefvorm te kiezen, dan ligt dat op het terrein van het milieu: gedeeld autogebruik, verantwoorde huishoudelijke inkopen, he voorkomen van verspilling en de mogelijkheid om spullen te recyclen. Al die zaken die in een serie in Trouw onlangs werden aangeduid onder de noemer ‘de rijke bescheidenheid’ worden in zorgnetwerken van belang geacht. De combinatie van de zorg voor het milieu en de behoeften aan dynamische huiselijkheid maakt dat veel zorgnetwerkers er bewust voor kiezen om thuis te werken. Zorgnetwerken richten daartoe vaak een of meer werkkamers in waarin alle mogelijke apparatuur staat opgesteld die de leden van het netwerk in staat stelt om onmiddellijk on-line te komen met hun opdrachtgevers en werkrelaties. Ze werken zeker thuis als ze zich gedurende lange tijd ergens op moeten concentreren, of als de huiselijke omstandigheden (kind of andere leden van het zorgnetwerk ziek) dat vereisen. De opkomst van de zorgnetwerken gecombineerd met de voorkeur voor telewerken, zo concludeert Dingelstad, heeft de afgelopen vijf jaar al voor een zichtbare vermindering van de woon-werkmobiliteit gezorgd. Zijn verwachting is dat als de huisvestingsmarkt optimaal op deze behoefte zou inspelen, de woon-werkmobiliteit, maar ook de zogeheten netwerkmobiliteit, binnen de randstedelijke stadsprovincies Amsterdam, Haaglanden, Rijnmond en Utrecht de komende vijf jaar nog aanzienlijk kan afnemen.
Kees van Ommen, de 74-jarige nestor van hetgezelschap, bijt de spits af: ‘Hoe ik hier terecht ben gekomen? Tja, ik ben de partner van Catarina en zij werd door haar zoon, Gerard, gevraagd om in dit complex te komen wonen. Zij vond het leuk om vlak bij haar kleinkinderen te zijn en wat te kunnen doen. En er was ook een financieel belang: Cata68
Kees van Ommen (74), gepensioneerd rijksambtenaar: ‘Het is een hele geruststelling dat ik als ik ooit hulp nodig heb, op deze mensen kan terugvallen.’
rina had nauwelijks een aanvullend pensioen en met een basisinkomen alleen zou ze het niet redden. Hier leven was aanmerkelijk goedkoper en bovendien kon ze bijverdienen door voor de kinderen te zorgen en wat aan het huishouden te doen. Voor mij was dat minder belangrijk, ik ben rijksambtenaar geweest, zo’n ouderwetse van voor 2002, dus ik heb nog een redelijk pensioen. Waar ik me wel zorgen om maakte, was wat er met mij zou gebeuren als ik niet meer goed ter been zou zijn, als ik met mijn gezondheid zou gaan sukkelen. Dan moet je toch op mensen kunnen terugvallen. Zulke dingen hebben we voor we hier aan begonnen ook goed doorgesproken. Als er wat met mij gebeurt, komt er natuurlijk veel op Catarina’s schouders terecht, maar in zo’n zorgnetwerk staat ze er ook weer niet helemaal alleen voor. Dat vind ik een geruststelling. Maar gelukkig is het nog lang niet zo ver, voorlopig kan ik nog van alles doen. Er is hier voortdurend leven in de brouwerij. Misschien wel een beetje te veel. Dat is waar ik het meeste moeite mee heb. Met de chaos, niet alleen hier, want dat valt nog wel mee, maar vooral buiten, zeg maar: in de maatschappij. Ik kan het niet meer volgen, ik weet niet meer welke kant ik op moet kijken, ik heb geen houvast meer. Vroeger had je de regering, en allemaal departementen in Den Haag en daar moest het geregeld worden. Daar schreven de kranten ook elke dag over. Maar tegenwoordig is dat wel de laatste plaats waar watgeregeld wordt. Ik zou niet eens meer weten hoe de rninister-president heet.’
Bijna drie kwart van de Nederlanders heeft geen idee wat de naam is van de minister-president. Een dergelijke statistiek heeft echter niet eens meer nieuwswaarde - want waarom
S C E N A R I O
3
-
69
zouden burgers in 201 5 nog de naam van de minister-president moeten weten? Het tijdperk waarin deze functie alle politieke macht symboliseerde, is al geruime tijd afgesloten. Macht is allang niet meer iets eenduidigs. Natuurlijk, er bestaat bestuurlijke, politieke en economische macht, maar niet aanwijsbaar op een plek of bij een groep. De macht is als het ware vloeibaar en transparant geworden, ontstaat in steeds verschillende verbanden en op vaak wisselende plaatsen. De macht heeft haar centrum verloren; er is niet langer een punt van waaruit alles wordt georganiseerd of waar alle ogen van de burgers zich vanzelf op richten. Functie en omvang van de overheidsorganen zijn de afgelopen twintig jaar enorm veranderd. De top-down-overheid is in feite geheel omgekeerd. Het gewicht is voor het overgrote deel verschoven naar lagere gemeentelijke bestuurslagen, waarbij met name de acht stadsprovincies een sterke bestuurlijke macht vertegenwoordigen. De nationale bottom-up-overheid van 201 5 concentreert zich vooral op de bestuurlijke coördinatie van deze regio-aggiomeraties en o p zaken van bovenregionaal belang, met name het inilieubeleid. De overheid is vooral een overheid die niet i n de weg wil staan, die stimulerend en honorerend werkt en zich ontdaan heeft van haar bureaucratische regeldrift. Het aantal ministeries is dan ook aanzienlijk teruggebracht: het huidige kabinet, dat in 201 4 aantrad, telt er nog maar zes. Het aantal rijksambtenaren is de afgelopen twintig jaar teruggebracht van 120.000 naar 50.000 in 201 5. Ambtenaren zijn veel minder wetgevers en regelneven, en meer c o m m u n cators, onderhandelaars, overtuigers, contracteerders, stimulators en informatiemakelaars die voortdurend pogen groepen burgers en bedrijven bijeen te brengen en afspraken in convenanten vast te leggen. Dit type ambtenaren zorgt er ook voor dat de uitbesteding van wat in de vorige eeuw publieke taken waren, goed en efficiënt gebeurt. De nieuwe ambtenaar is een veelzijdig mens, hijlzij is een onderhandelaar, een kenner van organisatieculturen, een dynamisch netwerker, een gedragsdeskundige. Maar hij/zij is ook bevlogen, er is meer onder de zon dan geld.
Karin Steenvliet (37), infu-makelaar stadsprovincie Rijnmond: ‘We moeten ons zelf en de wereld niet uitputten omwille van meer, meer en nog eens meer’.
‘Dat is zijn stokpaardje: reageert Karin Steenvliet (37) lachend op de aanklacht van Kees tegen de chaos. ‘Daar hebben we het bijna elke dag wel over. Verhitte discussies. Ik ben namelijk zo’n nieuwe ambtenaar waar Kees niets van begrijpt. Ik werk momenteel als verkeersstroommakelaar bij de stadsprovincie Rijnmond. Ik ben bezig om een convenant op te stellen met het bedrijfileven, het havenbedrijf; verschillende deelgemeenten, het bedrijf Romobil dat verantwoordelijk is voor het verkeersstroommanagement in de stadsprovincie, Rotterdams Wegbeheer BV die het wegenonderhoud verzorgt, en de aangrenzende stadsprovincies Haaglanden en Dordrecht - in totaal zo’n vijftien samenwerkingspartners. Het gaat om afipraken om de verkeersintensiteit verder terug te dringen. Die is sinds de stagnatie in de distributiefunctie van Rotterdam toch al teruggelopen, maar het moet allemaal nog beter op elkaar worden afgestemd. Daar ben ik denk ik nog zo’n twee maanden mee bezig en dan ga ik waarschijnlijk een klus doen om de oude Betuwelijn te revitaliseren. Maar goed, daar begrijpt Kees dus allemaal niets van. Of beter: hij wil het niet begrijpen - want ik heb het hem al honderd keer uitgelegd.’
Nederland voelt nog steeds de naschokken van de instorting van een heilig nationaal huis. De vanzelfsprekendheid van wat niet zo lang geleden nog als ‘Nederland distributieland’ werd aangeduid, begon vanaf het begin van deze eeuw af te brokkelen. Sinds 2005 is de Rotterdamse haven uit de top-vijf van de wereldranglijst verdwenen. Omdat ook de groei van Schiphol stagneerde - volgens de luchthaven omdat zij door de regio Flevoland niet in staat werd gesteld om een zesde en zevende baan bij Lelystad aan te leggen - kwam daarmee een einde aan de omnipotente mainport-ontwikkeling waaraan Rotterdam en Schiphol zich lang hadden opgetrokken. De vraag is of deze ontwikkeling inderdaad stagneerde door ‘stroperige besluitvorming en regionaal verzet’, zoals oud-burgemeester B. Peper van Rotterdam en oud-president-directeur H. Smits van Schiphol bij hoog en bij laag blijven volhouden. Verschillende structurele internationale oorzaken liggen meer voor de hand. Allereerst is er in Duitsland sinds de eeuwwisseling een spectaculaire omslag geweest in het gebruik van fossiele energie. De mainport-droom Duitsland heeft meer dan elk ander geïndustrialiseerd land geinvesteerd in schone en zuinige energie, waarbij zowel duurzaRotterdam en Schiphol me energie als kernenergie zijn aangewend. Voor Rotterdam is bedrog gebleken. had dat tot gevolg dat de doorvoer van olie en steenkool stagneerde en daarmee ook de groeicijfers. In de tweede plaats is rondom de eeuwwisseling veel industriële bedrijvigheid verschoven naar Oost-Europa, waardoor automatisch het belang toenam van meer oostwaarts gelegen havens als Hamburg en Bremen en de luchthavens van Berlijn en Moskou. De razendsnelle groei van deze oostelijke mainports bleek op termijn ten koste te gaan van Schiphol en Rotterdam. Deze ontmaskering van ‘Nederland distributieland’ heeft geleid tot een grote terughoudendheid tegenover grootschalige infrastructurele projecten. Sommigen spreken zelfs van S C E N A R I O
3
-
71
het Betuwelijn-trauma. In 2005 werd immers steeds duidelijker dat de Betuwelijn, die in 2003 gereed was gekomen en 13,4 miljard had gekost (ruim vier miljard meer dan was begroot), zou uitdraaien op een financiële catastrofe. De prognoses van de groei van het goederenvervoer bleken in de verste verte niet haalbaar. Bovendien kaapte de binnenscheepvaart, die zich razendsnel technologisch ontwikkelde en zodoende Steeds meer mensen zewen een aantrekkelijke combinatie van kleinschaligheid hardop dat hun mening en grootschaligheid kon bieden, een groeiend deel Over de Ook van de capaciteit voor de neus van NS Cargo weg, consequenties moet hebben omdat ze veel goedkoper was. Ten slotte bleek de voor hun dagelijks bestaan. Betuwelijn op drijfzand gebouwd, omdat de tarieven waren gebaseerd op de veronderstelling dat de kosten van het wegvervoer in heel Europa enorm zouden stijgen. Toen dat veel trager en veel minder drastisch gebeurde dan was voorzien, bleken de minimumtarieven van de Betuwelijn ver boven de tarieven van alle andere soorten vervoer te liggen. Het echec was daarmee onafwendbaar geworden. In een parlementaire enquête in 2006 heeft de Tweede Kamer vervolgens geprobeerd de vraag te beantwoorden hoe deze mislukking in godsnaam mogelijk was. Was de voorbereidende commissie-Hermans, die in 1995 met een uitgebreid rapport het licht definitief op groen had gezet, blind geweest? De toenmalige voorzitter Hermans wees tijdens de verhoren die suggestie resoluut van de hand: ‘We waren niet blind. We leefden in een overtuiging waarover geen twijfel bestond: niemand twijfelde aan de groeiende behoefte aan vervoerscapaciteit. Overal in Europa werd gesproken over het aanpakken van het explosief groeiende vrachtvervoer. Een technologische revolutie in het watertransport was toen sciencefiction. Natuurlijk waren er mensen die ons daar op wezen, maar die beschouwden wij toen als naïef. Wij becijferden in ons eindrapport de tijdgeest. Met wat we nu weten kun je zeggen: dat was niet slim, maar daar hadden we toen geen flauw idee van. En we waren niet de enigen. Helaas.’ U”
‘Zullen we maar verder gaan met het rondje?’ Karin Steenvliet herstelt met een knipoog naar Kees van Ommen de orde van het gesprek. ‘Waarom ik in dit zorgnetwerk ben beland? Daar waren allerlei praktische redenen voor, maar die zal Gerard straks allemaal wel noemen, want daar is hij erg goed in. Wat voor mij telt is in ieder geval ook een meer principieel argument. Ik geloof heilig dat we bescheiden moeten omgaan met ons fysieke milieu. We moeten ons zelf en de wereld niet uitputten en belasten omwille van meer, meer en nog eens meer. We moeten zoveel mogelijk delen wat we hebben, we moeten verspilling tegen gaan, we moeten ons bezinnen, het leven is meer dan hebben, hebben, hebben. En alleen leven is duur, omdat je niks deelt. Dus leef ik liever in een kring van gelijkgestemden. Of min of meer geiijkgestemden, want Gerard noemde mij gisteren nog een milieu-Jehova. Dus ik heb zelfs hier in huis nog wat zendingswerk te verrichten.’
72
S C E N A R I O
3
Het tweejaarlijkse Sociaal en Cultureel Rapport, dat het volledig geprivatiseerde Dutch Social and Cultural Planning Enterprise (DSCPE) vorig jaar voor de negentiende keer uitbracht, maakte duidelijk dat de organisatiegraad van moderne zingevingsnetwerken vorig jaar net zo groot was als het bereik van de klassieke kerkelijke instituties in het midden van de jaren zeventig van de vorige eeuw. Nederland gelooft weer, zo vatte HPIDe Tijd het DSCPE-rapport op de cover samen; zij het - zo liet de redactie daar op de binnenpagina’s enigszins badinerend op volgen - ‘niet meer in die ouderwetse God maar in iets hogers. Of nauwkeuriger: eigenlijk geloven we steeds meer in de hoop dat we het hogere kunnen bereiken. Of heel precies: eigenlijk geloven we dat we zelf - als we ernaar zoeken en ernaar leven het hogere zijn. Kortom: God dat zijn wij.’ Het DSCPE zelf verklaart de ‘nieuwe honger naar zingeving’ iets minder gekscherend. Volgens het Rijswijkse onderzoeksbureau wijst alles er op dat de 2lste eeuw de eeuw wordt van het postmaterialisme. De welvaart begint voor grote groepen gesettelde burgers, die zeker al drie generaties niets meer tekort komen, steeds nadrukkelijker een verzadigingspunt te bereiken. Waren het in de vorige eeuw de niet-bezitters die tegen elkaar zeiden: ‘Geld maakt niet gelukkig’, anno 2015 zijn dat de bezitters die zeggen: ‘Er is meer in het leven dan geld.’ Het DSCPE ziet nog een andere culturele trend. De schaalvergroting van de wereld, de globalisering via de media, Microverontreinigingen heeft bij veel mensen een reactie opgeroepen. _ _ . In zo‘n grenvormen een grote zeloze wereld wil men iets eigens, zoekt men een grens tussen de eigen kring en de chaos, de buitenwereld. Op allerlei bedreiging voor manieren bouwt men weer kleine gemeenschappen, waarin gezondheid mensen verantwoordelijkheid voor elkaar nemen. Grooten biodiversiteit. schaligheid en nieuwe gemeenschapszin gaan - paradoxaal genoeg - in de moderne wereld steeds meer samen. Bovenop deze culturele trends komen, zo analyseert het DSCPE verder, bovenindividuele factoren als de milieucrisis en de alom gevoelde noodzaak om paal en perk te stellen aan de plundering en overbelasting van de natuur. Voor steeds meer mensen vervalt daardoor het onderscheid tussen politieke standpunten (‘er moet wat gebeuren aan het milieu’ of ‘voor die mensen moet worden gezorgd’) en de individuele levensstijl. Er is volgens het DSCPE inderdaad sprake van een nieuw soort overtuiging, die vaak iets religieus lijkt te hebben. Steeds meer mensen zeggen hardop dat hun mening over de wereld ook daadwerkelijk consequenties moet hebben voor hun dagelijks bestaan. De DSCPE: ‘Er is een nieuw soort toewijding opgekomen: de zuiverheid van het zijn kan worden gerealiseerd, zo geloven steeds meer mensen, door de soberheid van het leven te praktizeren. En door de zorg voor elkaar weer serieus te nemen.’
Gerard Veldscholten (43), kennelijk de milieuzondaar van het gezelschap, meent dat enig tegenwicht op zijn plaats is. ‘Karin: zo begint hij op een pesterig toontje, ?e moet toch echt eens dat boek lezen van de Groningse cultuurfilosoof Hugo Wilstra Help - Het leven is ons te veel. Wilstra toont overtuigend aan dat de nieuwe religieuze honger niet S C E N A R I O
3
-
73
zoals de nieuwe gelovigen zelf denken - voortkomt uit zorg voor de ondergang van het leven, maar een afweermechanisme is tegen de permanente overdosis van informatie, cultuur en amusement waarmee de burger in de 2lste eeuw wordt overspoeld. De hang naar nieuwe religie is niet zozeer ingegeven door het milieu - volgens Wilstra zijn er maar weinig nieuwe gelovigen die hun bankrekening eraan geven, en ik heb jou ook nog weinig aanstalten zien maken. Het is eerder een smeerseltje met beschermingsfactor 25 tegen de opdringerigheid van de hedendaagse cultuur. Mensen willen gewoon weer overzichtelijkheid en legitimeren dat door een beroep te doen op iets hogers: het milieu.’ ‘Dat is een beetje goedkoop, Gerard.’ Mirjam de Vries (42) schiet Karin te hulp: ‘Toen een paar jaar terug de microstoffencrisis toesloeg, was j i j ook ineens benauwd voor de allergieën van Thomas en Lisa, en je zat nota bene zelf in het burgercomité dat een email-campagne organiseerde om tot een stoffenkeur te komen. Je wil toch niet beweren dat die honderdduizenden mensen toen reageerden omdat ze de opdringerige informatiecultuur zat waren? Dat is toch klinkklare onzin, dat is toch allemaal gebeurd omdat er een reëel probleem was. En dat is er nog steeds. En wij pluizen toch ook niet al ons voedsel na en splitsen ons afval toch ook niet tot in den treure omdat we ons voor de computer vervelen? Nee, dat doen we omdat we beseffen dat al die kleine verontreinigingen ons zelf gaan raken en we de zaken nu echt grondig moeten aanpakken’. -
Sinds 2010 is Nederland hardhandig geconfronteerd met de opstawoningbedrijf Eigen Haard: pelende effecten van de zogenaamde kleine ver‘Mensenwillen gewoon weer ontreinigingen. In dat jaar veroorzaakte de com- overzichtelijkheid en legitimeren dat missie-Van den Heuvel voor een ware schrikreactie met het rapport Kleine vervuilingen met grote door een beroep te doen gevolgen. De commissie toonde het verband aan op iets hogers: het milieu.‘ tussen de schier oneindige reeks tamelijk onschuldig ogende microvervuilingen en hun doorwerking op het hormonale systeem van mens en dier. Dat verband uitte zich ondermeer in een afnemende vruchtbaarheid. Aalscholver- en lepelaarkolonies in de Oostvaarderplassen bijvoorbeeld bleken jaren achtereen niet of nauwelijks succesvol broedsel voort te brengen. Daarbij ging het niet alleen om een aanzienlijke vermindering van het aantal eieren, maar ook om uitgebroede jonge vogels die nauwelijks levensvatbaar waren. Ge
74
S C E N A I I I O
3
De oorzaak daarvan moest gezocht worden in de blootstelling van deze vogels aan een complex van stoffen die ieder op zich niet in schadelijke concentraties voor kwamen, maar bij elkaar opgeteld wel deze alarmerende ontwikkeling op gang hadden gebracht. Onderling sterk verschillende stoffen (van dioxinen uit de vuilverbranding tot alkylfenolen uit wasverzachters) bleken een gemeenschappelijke hormonale werking te veroorzaken die ernstige gevolgen had voor de vruchtbaarheid van deze vogelsoorten. Wat bij vogels en andere diersoorten al duidelijk zichtbaar was, dreigde ook bij de mens te gebeuren. Een stijgend aantal allergieën bij kinderen werd door de commissie-Van den Heuvel als eerste symptoom van deze ontwikkeling gezien. Ook hier was sprake van een duidelijke relatie tussen de vele microverontreinigingen in het voedsel, in het (drink)water en in de lucht. De maatschappelijke reactie op deze alarmerende berichten was enorm. Mensen schaften allerlei lucht- en waterzuiveringsapparaten voor huishoudelijk gebruik aan en de toch al snel groeiende populariteit van ‘gezond voedsel’ steeg explosief. Meer zoden aan de dijk zetten echter tal van nieuwe consumentenbewegingen. Zij ijverden voor speciale microstofkeurmerken voor producten en fabrikanten en Ontwikkelden daarbij een grote deskundigheid. Via elektronische netwerken informeerden zij elkaar snel over de nieuwste inzichten. Door consumentenboycots en media-acties ontwikkelden zij zich tot een geduchte gesprekspartner voor bedrijven die als ze hun marktaandeel wilden behouden niet om deze organisaties heen konden. Na een voorzichtig begin op het gebied van voedingsmiddelen bestaat het microstof-keurmerk nu voor nagenoeg alle producten. Bedrijven kunnen hoogwaardige milieucertificaten aanvragen bij onafhankelijke stichtingen van consumentenorganisaties en milieubeweging. De overheid beperkt zich tot het stimuleren en stroomlijnen van deze processen.
‘Okee, okee, over die microstoflen zijn we het eens.’ Gerard Veldscholten krabbelt een beetje terug. ‘Maar laten we wel wezen, al die andere flauwekul die erbij gehaald wordt alsof de wereld morgen hel en verdoemenis wordt. Nou ja, laten we de discussie niet nog eens herhalen. Per slot van rekening gaat het nu om het zorgnetwerk, en waarom ik een belangrijk deel van mijn kostbare tijd daaraan vergeef: Karin heeft het al aangekondigd: ik heb daar voornamelijk praktische motieven voor. Natuurlijk heb ik daar ook wel een paar idealistische gedachten bij, maar het nuttige staat bij md toch voorop. Ik ben namelijk directeur van het woningbedrijf Eigen Haard. Die naam dateert nog uit de vorige eeuw en ik heb hem altijd verschrikkelijk gevonden, maar tegenwoordig met die nieuwe huiselijkheid ligt zo’n naam weer goed in de markt. Dat is een buitengewoon intensieve baan. Wij bouwen in heel Nederland, we kopen complexen op en verbouwen die tot netwerkwoningen. Dat zijn stuk voor stuk zeer ingewikkelde projecten, want je moet overal rekening mee houden. Bovendien is ruimte schaars, je mag eigenlijk nergens nog bouwen en als het wel mag, ben je weken in de weer met procesmakelaars van allerlei instanties, bedrijven en gemeenten. Daarnaast moet alles ook nog milieuvriendelijk zijn en niet te vergeten goedkoop en op maat voor de klant. Ja, dan ben je dus voortdurend in de weer om de eindjes aan elkaar te knopen. Nu kan S C E N A R I O
3
-
75
ik veel thuis werken, maar ik heb toch niet de puf om daarnaast ook nog eens toezicht op de kinderen te houden, het huis schoon te maken, te wassen, te koken enzovoorts. Dat lukt me niet. Dus zijn Annemiek, mijn partner, en ik gaan zoeken hoe we dat soort zaken konden uitbesteden. Niet aan vreemden, want het gaat wel om de zorg voor je eigen kinderen, maar aan bekenden, aan mensen in wie we vertrouwen hebben en die er ook plezier in hebben. Daar betalen we ook voor. Want geld is geen probleem. En zo is dit zorgnetwerk eigenlijk geboren. Eerst hebben we mijn moeder en haar vriend gevraagd, toen Karin en Mirjam, die ook twee kinderen hebben en regelmatig op onze kinderen pasten, en omdat er toen nog steeds werk bleef liggen, hebben we Paul er bij gehaald. Hij is een verre neef die in Rotterdam wilde gaan studeren, en geld en woonruimte nodig had. Dat konden wij bieden, mits hij bereid was om taken van het netwerk op zich te nemen. Dat deed hij graag en daarmee was ons zorgnetwerk compleet. Het functioneert nu al weer zo’n drie jaar, tot ieders tevredenheid, mag ik wel zeggen. Ik kan met een gerust hart naar een bouwlocatie in Drenthe of de Achterhoek, want ik weet dat hier alles goed geregeld is.’
I
Ruimtelijk knelt het in Nederland. De bevolking groeit nog steeds en er is een toenemende behoefte aan zelfstandige woonruimten die gemakkelijk te clusteren zijn. Ook de groei van het autopark is nog altijd niet gekeerd; jaarlijks komen er nog steeds tienduizenden auto’s bij. Ruimte is schaars en bovendien - zeker in de Randstad - nagenoeg volledig beschermd door milieuregels. Het Groene Hart bijvoorbeeld is onaantastbaar. Het is een bloeiende agrarische zone geworden, waarbinnen het ene na het andere bedrijf de afgelopen tien jaar is omgeschakeld op ecologisch verantwoorde productiemethoden. Het Nederlands Instituut voor Milieu en Schone Technologie becijferde eerder dit jaar dat het gebruik van chemische middelen in het Groene Hart de afgelopen zes jaar met 47 procent is afgenomen. Momenteel voorzien de agrarische bedrijven binnen het Groene Hart voor 45 procent in de behoefte aan natuurproducten in de randstedelijke stadsprovincies. Daarmee zitten ze overigens wel aan de maximale productiecapaciteit. Volgens de Vereniging van Producenten van Natuurproducten (VPN) moet het mogelijk zijn om de productiecapaciteit verder uit te breiden in de regio Brabant. De ecologisering van de productie is daar duidelijk achtergebleven, maar nu als gevolg van de spectaculaire daling van de vleesconsumptie in Europa veel varkenshouderijen failliet zijn gegaan, meent de VPN dat ook hier de omslag kan worden gemaakt. Bedrijven die overstappen op ecologische producten kunnen daarbij op tijdelijke steun van de Vereniging rekenen. Nieuwe bouwlocaties zijn hoofdzakelijk te vinden in het oosten van het land. Door de verdere opmars van het telewerken is er de laatste vier jaar een hernieuwde trek van de Randstad naar het platteland opgetreden. De prijzen voor nieuwbouwwoningen in goed geoutilleerde dorpen als Lochem, Neede en Lichtenvoorde zijn sinds 2012 hoger dan voor woningen in de Randstad. Men ontvlucht de overvolle en chaotische Randstad en zoekt de rust en de veiligheid van de kleine gemeenten op. Files zijn in de Randstad een nog steeds regelmatig voorkomend verschijnsel, zij het dat de 76
S C E N A R I O
1
voorspelbaarheid ervan is afgenomen. Telewerken en flexibele werk- en bedrijfstijden hebben ervoor gezorgd dat er eigenlijk geen spitsuren meer zijn, maar wel is er een toegenomen zogeheten netwerkmobiliteit: volwassenen die kinderen ergens naar toe vervoeren, of bij elkaar op visite gaan. De gemeenten zijn sinds het beroemde jaarcongres van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en Stadsprovincies (VNGS) in 2008 niet meer aanspreekbaar op fileproblemen in hun regio. Op dat congres werd een onderzoek gepresenteerd dat bureau Beerenschot had gedaan naar de economische schade die files zouden opleveren. De onderzoekers kwamen tot de conclusie dat deze schade schromelijk werd overdreven. Deze conclusie had onmiddellijk zijn weerslag op het congres, dat besloot de files vanaf dat moment als een bestuurlijk en politiek non-item te beschouwen. Er zijn voldoende keuzemogelijkheden voor burgers en bedrijven om het probleem te vermijden of zich erbij neer te leggen, zo redeneerden de meeste betrokken gemeenten. Dat kan bijvoorbeeld met flexibilisering van bedrijfs- en werktijden en de stimulering van telewerken. Helemaal onverwachts kwam deze omslag niet. Hij sloot nauw aan bij de ervaringen van een groot aantal automobilisten die niet meer warm of koud worden van een file. De meesten weten niet beter - zij zijn gedurende hun hele arbeidsleven al geconfronteerd met files. Belangrijker echter is dat de mogelijkheid om in de auto Tijdens een file kun je de contact te leggen met de moedercomputer op hun digitale info-zones van j e bedrijf werk bij de meeste ‘fileconsumenten’ het idee teniet alvast even langs scannen. doet dat ze hun tijd verdoen. ‘Een half uurtje file is een aangename voorbereiding om de verschillende info-zones van het bedrijf even af te scannen, dan blijf je een beetje bij en hou je het overzicht. Als ik gewoon kan doorrijden, heb ik vaak het idee dat ik niet goed voorbereid op mijn werk kom’, zo liet een 32-jarige automobilist onlangs weten tijdens een Internet-discussie over filevorming in de Randstad.
Catarina Veldscholten stoot haar buurvrouw aan. ‘Annemiek,jouw beurt? Annemiek Groenteman (38) kijkt een beetje verschrikt op. ‘Sorry, ik ben niet helemaal bij de les. Ik zat aan een patiënt te denken, die eigenlijk aart zijn ogen geopereerd moet worden, maar daar niet voor verzekerd is. Hij heeft een beroep gedaan op het gemeentelijk noodfonds, maar daar valt hij dit jaar net buiten de prioriteiten. En hij moet echt nog dit jaar onder het mes, anders wordt ie blind. Via zijn familie is nu twaalfduizend gulden bijeengebracht, maar waar die andere twaalfduizend gulden vandaan moet komen... De man werkt niet meer, dus op zijn werk valt ook weinig te halen:
‘Is er leven na de verzorgingsstaat?’ - zo luidde de kop boven een aangrijpend artikel in Panorama dat in januari 2007 verscheen, toen de invoering van het basisinkomen bijna voltooid was. Het artikel doet verslag van de tegenslagen van een ouderpaar met twee kinderen. Door reorganisaties en fusies verliezen de ouders hun baan, ze worden bovendien beiS C E N A R I O
3
-
77
den ziek en na een periode van anderhalf jaar zitten ze financieel aan de grond. Als een van de kinderen ook nog een extra oogoperatie behoeft (niet in basiszorgpakket), kunnen ze dat niet betalen. Ze kunnen geen kant meer op en bij de overheid kunnen ze niet meer aankloppen. De meeste gemeenten hebben naar aanleiding van dergelijke gevallen in samenspraak met zo veel mogelijk organisaties een noodfonds opgericht, waarop mensen onder extreme omstandigheden een eenmalig beroep kunnen doen. De uitvoering van dat fonds is in handen van een particuliere organisatie. Daarnaast ontstaat in kleinere kringen - in familienetwerken, in verenigingen, in buurten, in ziiigevingsbewegingen - een soort nieuwe ‘onderlinghe’: via donaties, collectes en speciale festiviteiten creëert men een soort solidariteitskas, waarop de leden van de betrokken kringen indien nodig een beroep kunnen doen. Het is in feite dezelfde gedachte die in de negentiende eeuw ten grondslag lag aan het ontstaan van veel ziekenfondsen, vandaar dat men nu spreekt van de ‘nieuwe onderlinghe’.
Annemiek Groenteman (38), huisarts: 7e bent emotioneel niet alleen van je partner afhankelijk, dat vind ik een groot voordeel,‘ I
Annemiek Groenteman vervolgt: ‘Maar goed, voor die man vinden we hier ook geen oplossing. Ik ben dus Annemiek, partner van Gerard, moeder van Thomas en Judith en voor drie dagen per week huisarts in de wijk Spangen hier i n Rotterdam. Deeltijdwerken en leven in een zorgnetwerk zijn voor mij bewuste keuzes die alles met elkaar te maken hebben. Ik vind het leuk om veel met de kinderen te doen, ik zou niet willen dat mijn werk zo’n groot beslag op me legt als bij Gerard het geval is. Maar ik zou gek worden als ik alleen met de kinderen zou zijn opgescheept; ik moet mijn vak uitoefenen, ik moet werken en als ik aan het werk ben dan is zo’n zorgnetwerk voor de kinderen een heel prettig thuisfront. En trouwens ook voor mijzelf als ik weer een voet over de drempel zet. Je bent op meer mensen gericht, mensen die je bovendien dierbaar zijn. Je bent emotioneel ook niet alleen afhankelijk van j e partner. En dat is zeker gezien het eh.. vasthoudende karakter van mijn partner een aangenaam voordeel: Gerard kijkt haar verwonderd aan. Annemiek: ‘Grapje, hoor Gerard.’ Iedereen lacht. Behalve Gerard.
De introductie van het minimale basisinkomen tussen 2005 en 2008 zorgde aan de onderkant van de arbeidsmarkt voor een geweldige groei van kleine deeltijdbanen van minder dan twintig uur - vaak laaggeschoolde, monotone en voor werkgevers goedkope banen waarin mensen hun inkomen op peil konden brengen. Maar ook aan de bovenkant van de arbeidsmarkt zette het basisinkomen het een en ander in beweging: het stimuleerde met name zogeheten kostwinners (merendeels alleenverdienende mannen) om terug te gaan naar een vierdaagse werkweek zonder dat het huishouden er daarbij financieel echt op achteruit ging. De macro-economische rapportcijfers van Nederland, zo meldde het gezaghebbende tijdschrift The Economist onlangs in een speciaal nummer waarin werd teruggeblikt op het eerste decennium van de 20ste eeuw, zijn buiten verwachting goed. In die periode is het aantal werkenden met een miljoen gestegen en is de werkloosheid teruggelopen tot het frictieniveau van 2,25 procent van de beroepsbevolking. Maar, zo reageerden de sociologen Van de Boogaard en De Kroon een maand later op de Podium-pagina van Trouw op deze lovende rapportcijfers, of de sociale rapportcijfers even florissant zijn, is nog maar de vraag. De minimalisering van de sociale zekerheid die uiteindelijk uitmondde in de introductie van een beperkt basisinkomen, heeft voor een enorme lastenverschuiving van de staat naar de burgers gezorgd. Collectieve arrangementen moet de burger nu op de verzekeringsmarkt halen, waar deze, zo becijferen de auteurs, zo’n vijf tot tien procent duurder uit is. Bovendien is de toegankelijkheid van zorg enorm verschraald. Grote groepen zijn uitgesloten van de extra’s van de gezondheidszorg; zij zijn afhankelijk van netwerksolidariteit, liefdadigheid of burgernoodfondsen. Hoewel de basisinkomeneconomie zeker heeft gezorgd voor een nieuwe dynamiek aan de onderkant van de arbeidsmarkt, heeft het inderdaad, zoals al bij de invoering werd gevreesd, de ongelijkheid binnen de samenleving vergroot.
‘Mam,pap, kunnen we dit jaar niet met de grote vakantie naar China?’Judith, Thomas, Mathijs en Lisa komen de keuken binnen en nemen een duik in de koelkast. ‘Het is daar prachtig: meldt Thomas enthousiast. ‘Hele oude gebouwen, grote woestijnen, er wonen allerlei volken, je kunt er lekker eten. En het is niet duur: een Nintendo Super HS kost daar maar vijf gulden: ‘Het is er wel vies, veel auto’s, er lopen mensen met kapjes voor de mond: voegt Judith er kritisch aan toe. ‘Waarzijn jullie nu?’ vraagt Annemiek. ‘We zijn in... hoe heet die stad nou ook weer?’ Mathijs kijkthdith vragend aan. ‘We zijn nu in Xian en dadelijk gaan we naar de Chinese muur kijken: meldt Judith, ‘maar we hebben het beeld even gefixeerd o m wat te drinken. Na Xian gaan we naar Sjanghai en dan vliegen we nog naar Tokio. We zijn om een uur of acht waarschijnlijk klaar,’ ‘We eten wel om zeven uur, hou daar maar rekening mee in het reisschema.’
S C E N A R I O
3
-
79
Achter: Voor: ‘NaXiaí daarna om een
Het heeft Nederland, zo begon koning Willem-Alexander vorig jaar zijn troonrede, de afgelopen twintig jaar economisch niet tegen gezeten. Het aandeel van de dienstverlening aan de Nederlandse economie is enorm toegenomen en lijkt zich ook de komende jaren verder te ontwikkelen. Het Nederlandse bedrijfsleven heeft door tijdig te investeren in kennisintensieve producten en technologiern goed geprofiteerd van de explosief groeiende wereldeconomie, waarin de Aziatische ‘tijgers’ nog steeds de toon aangeven. De Europese Unie heeft zich uitgebreid naar Oost-Europa, maar is tegelijkertijd uiteengevallen door de geografisch verschillende snelheden. Brussel slaagt er nauwelijks nog in om daadwerkelijke coördinatie tot stand te brengen. Als er al iets op Europees niveau gebeurt, dan is het omdat regio’s onderlinge afspraken maken en convenanten sluiten. Het welvaartsniveau van landen als Thailand, Indonesië en (delen van) China is thans vergelijkbaar met het welvaartsniveau van Europese landen als Griekenland, Spanje en Portugal. Zeker nu ook in de Aziatische landen de noodzaak groeit o m het milieu te ontzien, zal de vraag naar Nederlandse kennisintensieve producten (milieubiotechnologie, transportsystemen, zuiveringsinstallaties, waterkracht- en windenergie, logistiek management et cetera) de komende jaren alleen nog maar toenemen. Wat dat betreft betaalt de gerichte investering in hoogwaardige kennis, waaraan het Nederlandse bedrijfsleven in samenwerking met de universiteiten vanaf 1998 begonnen is, zich ruimschoots terug. De toenemende robotisering in de industriële productie in combinatie met de stijgende 80
S C E N A R I O
3
lonen in Zuidoost-Azië en Latijns Amerika hebben ertoe geleid dat de assemblage weer is teruggehaald naar (volautomatische) assemblagebedrijven in de afzetregio’s zelf. Immers, daarmee is de enig overgebleven variabele kostenpost, de transportkosten, te minimaliseren. Dat betekent dat de distributiefunctie van Nederland in de toekomst nog verder zal worden uitgehold. Bovendien is er een enorme industriële en economische expansie in de gebieden ten oosten van Berlijn; de opkomende nieuwe distributieknooppunten aldaar maken een herstel van Rotterdam en Schiphol alleen maar onwaarschijnlijker. Overigens lijkt zich ook in de wereld van de economen een cultuuromslag af te tekenen. Een groeiende groep economen meent dat de wereldeconomie aan de vooravond staat van een nieuwe ordening. In hun opinie zal de internationalisering en globalisering van markten en kapitaal een verzadigingspunt bereiken, omdat sinds de spectaculaire groei van de Aziatische, Latijns-Amerikaanse en - recentelijk - Afrikaanse economieën de mogelijkheden voor het kapitaal om te trekken naar de laagste-lonenlanden binnen een termijn van dertig tot vijftig jaar uitgeput zullen zijn. Deze ‘nivellering’ binnen de wereldeconomie zal ervoor zorgen dat na een periode van internationalisering weer een periode van regionalisering optreedt. Zoals veel westerse burgers zich in de grootschaligheid van de wereld weer tot hun eigen kring bekeren, zo komen ook economisch de regio’s weer bij zichzelf uit, zo voorspellen deze economen. Regio’s zullen zich steeds meer richten o p economische zelfzorgzaamheid en strategische allianties aangaan met andere gebieden o m specifieke economische tekorten van een regio te kunnen compenseren. Dat Nederland op zichzelf moet terugvallen is dan ook geen rampzalige ontwikkeling, maar een noodzakelijke fase in de internationale economische ontwikkeling. De consequentie dat de welvaart niet meer in hetzelfde tempo zal blijven groeien, is in de ogen van deze groep economen eveneens een onontkoombare correctie. Een zelfzorgzame regio-economie zal de eerste vorm van economische ordening zijn waarin duurzaamheid metterdaad een leidend principe zal worden. En dit is een ontwikkeling, zo benadrukken zij voortdurend, die geheel spoort met d e behoefte van grote groepen burgers in het oude Westen o m bij de inrichting van hun leven welzijn bewust boven welvaart te plaatsen,
‘Het is ongelooflijk hè, wat die kinderen allemaal niet kunnen met die computers. Judith heeft mij laatst meegenomen op zo’n virtuele trip naar de Verenigde Staten, je weet niet wat je ziet als je zo’n helm op zet. Het is net echt. Ik werd zelfs misselijk toen we bij San Francisco een boottochtje gingen maken naar dat gevangeniseiland midden in de baai, want het ging waaien zodat er hele hoge golven ontstonden.’ Catarina Veldscholten (69) rilt nog als ze er aan denkt. ‘Maar ik vind het fantastisch, hoor, ik kijk tegenwoordig elke dag even of er wat te doen is op het net - een discussie of een telepanel, en als ik het interessant vind dan doe ik ook mijn zegje. Thomas heeft me precies geleerd hoe dat moet, Wat dat betreft heb ik het gevoel dat ik in dit zorgnetwerk een soort tweede jeugd doormaak. Ik zag enorm op tegen ouder worden. Niet alleen tegen het zorgbehoevend worden, maar ook financieel; ik heb nooit een pensioen opgebouwd en ik had geen zin om afhankelijk te worden van Kees. Dus toen Gerard met het idee van het zorgnetwerk kwam, was ik meteen enthousiast. We hebben toen een paar gesprekken gevoerd, die ook S C E N A R I O
3
-
81
rina Veldscholten @9), motder en oma: : van uitgerangeeird te zijn, och Iveer ineens nnidden in het leven.’
heel zakelijk waren. Het ging om vragen als: wat verdien ik met het opvangen van de kinderen? En: stel nu dat ik dement word, wat gebeurt er dan? Dat soort gesprekken is nodig als je begint. Sindsdien geniet ik van elk moment dat ik hier woon. i n plaats van uitgerangeerd te zijn, sta j e toch weer ineens midden in het leven. Kees vindt het vaak te druk, maar j a dan moet ie maar naar zijn kamer gaan, dat kan ook zonder probleem. Ik vind het fantastisch, je betekent op deze manier wat.’
Hoewel de macht grotendeels naar de stadsprovincies en de gemeenten is ‘afgedaald’ (onlangs woedde er op de opiniepagina’s van NRC ffandelsblad en de Volkskrant nog een heftige discussie over getrapte regionale verkiezingen voor de Tweede Kamer) zijn deze lagere overheden niet te vergelijken met de provincie- en gemeentebesturen uit de vorige eeuw. Archiefbeelden over de papierwinkels uit die begindagen van de automatisering doen tegenwoordig aandoenlijk aan. De totale ondoorzichtigheid van overheidsinformatie, die bovendien werd afgeschermd door gewichtigdoenerij van ambtenaren, is in het eerste decennium van deze eeuw voorgoed gebroken door de informatietechnologie. De bureaucratie is infocratie geworden, de informatie is transparant geworden, juist omdat stadhuizen en dergelijke geheel zijn gedigitaliseerd. iedereen kan zich via het beeldscherm een weg ‘klikken’ door overheidsinformatie en regelingen. Het aanvragen van een parkeervergunning, het indienen van een klacht over de gemeentereiniging, een verzoek o m een bouwvergunning - alle dienstverlening van de gemeente gaat geheel automatisch en de computers van het stadhuis staan daarvoor 7 x 24-uur stand-by. Desgewenst kan men daar in speciale infocentra (vroegere buurt- en wijkcentra) bij geholpen worden door speciale info-werkers. Deze zijn in dienst van de bedrijven die de software van de gemeentelijke infocratie leveren; ze maken deel uit van het onderhoudscontract.
82
S C E N A
I O
.3
1
~
Pad van Galen (23), student doelmatigheidskunde: %oor mij is dit de enige manier om te kunnen studeren.’
Paul van Galen (23) heeft er tot nu toe zwijgend bij gezeten. Hij is - als je de kinderen even niet meetelt - de jongste van het gezelschap. Voelt hij zich wel op zijn gemak tussen al die betweters? Hij glimlacht. ‘Dat valt wel mee, hoor. We zitten hier niet de hele dag over het milieu te discussiëren. Maar het is waar, soms voel ik me wel het jonge broekje. Maar het aardige is dat je hier genoeg ruimte hebt om je terug te trekken, om te gaan studeren. Als ik in mijn eigen ruimte zit, heb ik van niemand last. En voor mij is dit de enige manier o m te kunnen studeren. Mijn ouders betalen jaarlijks de twaaljduizend gulden collegegeld en meer kunnen ze echt niet opbrengen. Binnen dit zorgnetwerk kan ik èn studeren èn in leven blijven èn wat geld verdienen. Daarvoor maak ik een keer per week het hele complex schoon, ik kook twee dagen per week en pas een middag en twee avonden op de kinderen. Dan hou ik net genoeg tijd over voor mijn studie doelmatigheidskunde. Alleen met stages is het wat lastig. Ik loop nu stage bij de stadsprovincie Rijnmond, in het team van Karin, waar ik een systeem ontwikkel om de doelmatigheid van de afspraken in het convenant te controleren, en dan is het schipperen om alles op tijd te kunnen doen. Maar dan kan je wel weer gemakkelijk ruilen met Catarina of Kees.’
Wat vroeger bestuurskunde heette, heet tegenwoordig op de universiteiten doelmatigheidskunde. Het is een geliefde studie, hoewel door de grote toestroom van studenten het arbeidsperspectief niet meer zo wenkend is als een paar jaar geleden. Doelmatigheidskundigen zijn nodig omdat de grens tussen beleid en uitvoering binnen de bestuurlijke lichamen zeer scherp is getrokken. Het beleid wordt gemaakt door de gemeenteraden, waarna de besturen convenanten sluiten met instellingen en bedrijven die dit beleid moeten realiseren. De besturen controleren de convenantpartners streng op doelmatigheid, zowel voor het aangaan van het convenant als tijdens de looptijd ervan. Alle gemeenteregio’s en stadsprovincies kennen geprivatiseerde instellingen op het terrein van maatschappelijke voorzieningen (onderwijs, gezondheidszorg, cultuur, volkshuisvesting, gemeentereiniging) en ruimtelijke kwaliteit (wegenonderhoud, verkeersveiligheid, S C E N A R I O
3
-
83
waterveiligheid, drinkwatervoorziening, milieu). De regiobesturen financieren een deel (in de regel ongeveer de helft) van deze voorzieningen, de rest regelen de voorzieningen zelf door het innen van burgerbijdragen, heffingen, abonnementen, bekeuringen et cetera. Het minst los gekomen van de politieke besluitvorming is feitelijk de politie. Het stimuleren van de veiligheid en het waarborgen van de kwaliteit van de openbare ruimte is een zeer belangrijk item in het publieke debat. Veel taken die vroeger op het terrein van het welzijnswerk lagen, zijn de laatste twintig jaar bij de politie terecht gekomen, Niet zonder reden memoreerde de zeventigjarige Roe1 van Duyn onlangs bij de vijftigjarige herdenking van Provo aan het feit dat grote delen van het zogeheten Witte-Kippenplan - door de Provo’s in 1966 gelanceerd o m het slechte ‘imago’van de politie te veranderen - inmiddels zijn gerealiseerd.
Mirjam de Vries (42) sluit de rij. ‘Ik ben de somberste van het gezelschap. Dat komt waarschijnlijk door het contrast tussen mijn leven hier en mijn werk. Hier ben ik de moeder van Mathijs en Lisu, en de partner van Karin; hier maken we ons zorgen om het milieu en praten we over de zin van het bestaan en dat soort dingen. Vaak met een glas wijn erbij, heel gezellig, heel warm en close. Maar buiten patrouilleer ik als politieagent in het wijkteam van de wijk Feijenoord, en ik ga niet graag de auto uit. Dat zijn bijna getto’s. Daar wordt nauwelijks Nederlands gesproken, daar zitten de mensen zonder sofinummer, zonder basisinkomen, mensen die de afgelopen twintig jaar op ons rijk van tevredenheid zijn afgekomen. Die mensen hebben hier geen perspectief, maar terug kunnen ze ook niet Mirjam de Vries (42), meer. Z e zitten vast op de plekken die wij eigenlijk hebben politieagente: 2ìl die netwerken opgegeven en waar w e liever niet van de wereld boven de streep van willen weten. zijn warme nestjes, maar onder Dat contrast voel ik elke dag dat ik werk aan den lijve. En dat zit m e behoorlijk dwars. Wij hebben het wel over onderlinge zorg, over interesse voor elkaar en we doen vaak alsof de hele maatschappij zo in elkaar zit. Maar uiteindelijk kiezen we toch voor onze eigen kring en die moet vooral niet te groot worden. Wij creeren een tijdbom en organiseren de maatschappij vervolgens zo d a t er geen instantie is die die tijdbom kan demonteren.’ Er valt een stilte in de keuken. In het achterhuis klinkt verre Chinese m u ziek. N a een m i n u u t zegt Gerard: ‘Ach Mirjam, dat zeg je n u al drie jaar, het zal allemaal wel meevallen.’ 84
S C F N A K I O
3
Scenario 4
Big Mother
BIG MQTHER I
I
Het carillon van de Grote Kerk begint net zijn klanken over het centrum van Den Haag te verspreiden als een ultramoderne elektrische autobus stopt bij de poort van het Binnenhof. Acht mensen wringen zich naar buiten, waar ze worden opgewacht door een vrouw van middelbare leeftijd. Als de bus wegrijdt, loopt het gezelschap richting Binnenhof; waar ze belangstellend om zich heen kijken. De vrouw die hen zojuist de hand schudde, maakt ruime gebaren in de richting van de parlementsgebouwen. Even later betreedt het gezelschap het ministerie van Algemene Zaken. De portier leidt de bezoekers naar een zaaltje op de eerste verdieping. Daar neemt de vrouw die de acht mensen onder haar hoede heeftgenomen het woord. Ze spreekt het gezelschap in perfect Engels toe: ‘Nogmaals,goedemorgen collega’s, welkom in Holland. Ik stel me nog maar een keer v o o ~ Mijn naam is Karin Groenman en ik ben lid van de Tweede-Kamerfractie van Rood-GroenBlauw. U bent deze maand al de tweede delegatie parlementariërs uit Oost-Europa die ik een ochtend lang mag rondleiden in de denkbeelden van mijn partij. Bij de vorige delegatie leverde dat soms heftige discussies op, maar aan het einde van de ochtend had ik toch het idee dat we een vonkje inspiratie hadden overgebracht. Ik hoop dat dat vandaag ook weer het geval is.’
86
S C E N A I I I O
4
Middenin het welkomswoord van Karin Groenman komt een lange grijze man het zaaltje binnen. Alle Oost-Europeese parlementariërs kijken nieuwsgierig zijn kant op: voor hem komen ze. Ook Karin Groenman kijkt in zijn richting. ‘Ah, daar is onze minister-president, die u zo dadelijk zal toespreken. Ik zal het daarom nu kort houden. Wat u vanochtend krijgt voorgeschoteld, is een soort spoedcursus Nederland anno 201 5, met als hoofdgerecht een stevige portie milieubeleid. Het ochtendprogramma eindigt met een lunch in het Kamergebouw, waar de voorzitter van de Tweede Kamer u nog even zal toespreken. Daarna wordt u met uw bus naar Rotterdam vervoerd. Daar zult u, zo heb ik begrepen, een rondvaart maken door de Rotterdamse haven. Ik zie u dan vanavond om zes uur aan het diner dat u door de Nederlandse overheid wordt aangeboden. Maar we beginnen met een inleiding van onze minister-president en partijleider, Karel Boomkens. Misschien nog één ding. Ik zie dat een aantal van u aanstalten maakt om een sigaret op te steken en ik vermoed dat u kennelijk nog niet op de hoogte bent gesteld. Maar het is in Nederland in alle ruimten waar publiek kan komen, verboden om te roken. Dus ook hier. Goed, ik geef nu het woord aan Karel Boomkens.’ Boomkens, die de Oost-Europese parlementariërs tijdens de laatste zinnen van Karin Groenman de hand heeft geschud, werpt zijn partijgenote een glimlach toe, steekt een hand in de zak van zijn grijsblauwe pak en steekt van wal. ‘Dames en heren, nogmaals van harte welkom. Van zijn ambtenaren krijgt een minister-president bij dit soort gelegenheden altijd een soort spiekbriefje mee over wat hij wel en vooral wat hij maar beter niet kan zeggen. Naar aanleiding van mijn ontmoeting met de vorige delegatie heb ik dat briefje vandaag maar op mijn bureau laten liggen. Uw collega’s bleken eigenlijk vooral met één klemmende vraag te zitten: waarom is de Nederlandse overheid zo streng? Hoe kan dat, dit is toch het Westen? Om die vraag te beantwoorden moeten we terug naar een jaar dat velen van u dierbaar zal zijn: het jaar 1989, het jaar dat de Berlijnse Muur viel. Die val had niet alleen ingrijpende consequenties voor Oost-Europa, maar ook voor dit deel van Europa. Voor Nederland viel met de Muur tevens het doek voor het geloof in een door overheid en politiek maakbare samenleving. In ons land won de overtuiging dat de overheid de markt te veel in de weg stond in vrijwel alle politieke partijen razendsnel terrein, en dat resulteerde hier in het eerste kabinet sinds mensenheugenis waarin de christen-democraten geen zitting hadden. Dat kabinet gaf de stoot tot een razendsnelle modernisering van de Nederlandse samenleving. Alles werd vrijgegeven, veel werd geprivatiseerd, de sociale partners - de werkgevers- en werknemersorganisaties - die in de Nederlandse overlegeconomie een centrale rol speelden, werden buitenspel gezet, sociale zekerheid werd nagenoeg afgeschaft. Op alle fronten moest de markt zo min mogelijk in de weg worden gelegd en zo geschiedde. Deze periode heeft diepe sporen nagelaten. In 2002, als “Het gelijk van de markt” zo’n vijftien jaar aan de macht is, komt onverwacht de kentering. Bij vervroegde verkiezingen wint mijn partij Rood-Groen-Blauw ineens zestien procent van de stemmen. Deze partij, begonnen als een soort frustratieverbond van gedesillusioneerde sociaal-democraten, christendemocraten en mensen uit de milieubeweging, kreeg de steun van grote groepen uit de middenklasse die zich langzaam maar zeker ernstig in hun bestaan bedreigd voelden. Een S C E N A R I O
4
-
87
Groc rman gatie ‘an ‘ariër
dreiging die voor sommigeli voelbaar was in de porteinoiiiiee eii voor anderen zichtbaar werd in de snel verslechterende leefomgeving en het milieu. De doorbraak van Rood-C;i.oeii-Blauw deed ook aiidcrc partijen op Iiun schreden terugkeren. Vooral ook oindat de iiiedia de ciioriiie culturele, sociale eii ecologische destructie die dc vrij, iiiarltt niet zich inecbraclit, breed gingen uitmeten. Oiidaiiks liet herstel vaii de rendeineiitcii was de werklooshcid fors toegcnonieii, de werkgelegenheidsgroei was iiageiioeg nul. De herstructurering van de sociale zekerheid tot een miiiistelsel had meer dan een miljoen Ncderlaiiciers oiidcr de arinocdcgreiis geduwd - crepeergevallen, psychiatrische patiëiiteil en daltlozcii waren in liet straatbeeld van de grote steden heel gewoon geworden. Overlicidsdienstcii waren ria privatisering stcrk geiiiiriimaliseerd cii geautoinatiseerd. Ilet gevolg van dit alles was dat elke publiel
‘Staat LI mij loe dal ik 11 even onderbreek?’ Delegatieleider Hristo Penev, al vijflien jaar yarlerneniari& voor de Sociaal-neiiiocrcl1ische Partij van Bulgarije, maakt vun de gele-
genheid gebruik. Hij werpt een vragende blik in de richting van de minister-president. Die maakt een ruim gebaar: ‘Natuurlijk. Ga u uw gang.’ Penev recht zijn rug tegen de stoelleuning: ‘Voor mij gaat het toch allemaal even te snel. Ik kom uit Bulgarije. Ook wij hebben, zoals de meeste landen in Oost-Europa, na 1989 de vrije markt omarmd. Dat was een moeizame periode, waarbij de bevolking geconfronteerd werd met werkloosheid, inflatie et cetera, et cetera. De overheid moest dus zowel de markt mogelijk maken als tegelijkertijd de ergste gevolgen voor de bevolking opvangen. Maar de burgers wantrouwden de overheid, en nu het na een diep dal van tien jaar net iets beter gaat, willen ze van de overheid af: Dat lijkt mij ook een logisch proces: hoe hoger de welvaart, hoe groter de vrijheid van de burgers en hoe minder de noodzaak van de overheid o m zich overal tegen aan te bemoeien. Hoe kan het dat de Nederlandse bevolking plotseling weer terug wilde op die weg?’
Boomkens: ‘Dat is een goede vraag. Er is in ieder geval één verschil: de democratische staat werd en wordt door de burgers hier als minder onderdrukkend ervaren dan de autoritaire staat waarmee velen van u in Oost-Europa zijn opgegroeid. De overheid is hier historisch gezien meer een hoedende, herverdelende instantie die problemen oplost en noden bestrijdt. En daar ligt ook het antwoord op uw vraag. De problemen rezen de pan uit en de overheid kwam daardoor als het ware vanzelf weer nadrukkelijker in beeld. Een aantal van die sociale problemen heb ik al genoemd, maar daarnaast waren er ook ernstige milieuproblemen. Nederland kende in 2001 een ernstige watercrisis - u zult daar in de loop van de dag zeker meer over horen - die diep heeft ingegrepen in het bewustzijn van grote groepen burgers, Voor mensen werd het steeds zichtbaarder: we kunnen niet eindeloos het water vervuilen en tegelijkertijd verwachten dat we de kraan altijd maar open kunnen zetten. Maar uw vraag, meneer Penev, verwijst ook naar een veel omvattender verschijnsel, een verschijnsel dat ook uw samenlevingen in zijn greep heeft gekregen, het verschijnsel wat wij
Delegatieleider Hristo Penev uit Bulgarìje (tweede van links) vraagt premier Boomkens waarom Nederland weer teruggaat op de weg van de bemoeizuchtige overheid.
S C E N A R I O
4
-
89
hier individualisering noemen. In Oost-Europa - en ik bedoel dat niet denigrerend - ervaart u dat nog als een vooruitgang, als een proces dat mensen zelfbewuster en ook vrijer maakt. Dat is deels ook zu - twintig, dertig jaar geleden leefde die overtuiging hier ook, maar een kwart eeuw later weten we dat het ook een keerzijde heeft. Hoe meer de burgers individualiseren, hoe meer terreinen van het maatschappelijk leven worden prijsgegeven, hoe meer deze braak komen te liggen, terwijl ze vroeger werden geregeld door sociale controle, gemeenschapszin, nabuurschap en informele zorg. Elk proces van individualisering bereikt onvermijdelijk een punt waarin het op zijn eigen grenzen stuit. Een punt waarin het bewustzijn doorbreekt dat de geïndividualiseerde moraal van de burgers moet worden aangevuld met een publieke moraal van de overheid. Dat is vanaf het begin ook de boodschap van Rood-Groen-Blauw geweest. Het eerste beginselprogramma uit 2001 begint dan ook als volgt - ik weet dat nog precies omdat ik de tekst zelf geschreven heb: “Zonder overheid geen samenleving, zonder overheid geen cohesie tussen individuen, zonder overheid geen cement in de samenleving. Wie minder overheid wil, wil meer onveiligheid, meer chaos, meer verloedering, meer milieuschade, meer onzekerheid, meer onverschilligheid. En wie wil dat eigenlijk”?’ Boomkens neemt opnieuw een slokje water. Als het glas weer op tafel staat, gaat hij verder: ‘Het is dus niet zo, meneer Penev, dat hoe dieper de individualisering in de samenleving doordringt, hoe kleiner de overheid moet zijn. Dat is een mythe die zich nu in alle hevigheid in uw landen opdringt. Wij denken precies andersom: hoe omvangrijker de individualisering, hoe aanweziger de overheid moet zijn. De vrijheid van de burgers is dus alleen denkbaar binnen de bandbreedte die de overheid aangeeft, het is vrijheid in gebondenheid. Moderne burgers hebben een grote keuzevrijheid in de manier waarop ze willen leven en met wie ze willen leven, maar de Hoe meer de burgers overheid geeft de grenzen aan. Wie die grenzen overindividualiseren, hoe meer schrijdt - of dat nu een bedrijf is of een burger - krijgt de publieke moraal terrein daarvan de financiële rekening gepresenteerd. moet prijsgeven. Daar bestaat in dit land een grote consensus over, ook binnen de politiek. Politici zijn steeds opnieuw bezig om de gaten in die grenzen te dichten en discussiëren voortdurend met elkaar over de hoogte van de verschillende soorten boetes en de wisselwerking tussen straffen en belonen, waarbij als principe geldt dat de opbrengst van de straf aangewend moet worden om het gewenste gedrag te belonen of mogelijk te maken. Politici wedijveren met elkaar in het verzinnen van ingenieuze fiscale sturingssystemen en heffingsgrondslagen. Ambtenaren zijn in dat opzicht de douaniers die waken over de grens tussen gewenst en ongewenst gedrag van individuen. Daarnaast zijn ambtenaren preventiewerkers die moeten voorkomen dat de grenzen worden overschreden. Instellingen en bedrijven kunnen een beroep doen op deze ambtenaren waarbij een aanpassingsconvenant kan worden afgesloten dat het bedrijf weer op het juiste pad brengt. In feite steunt de overheid op een viertal pijlers. Dat geldt zowel voor de nationale overheid als voor de lagere overheden, die autonoom zijn binnen de raamplannen en de taakstellin-
gen van de nationale overheid. Die pijlers zijn: 1. beleidsontwikkeling; 2. controle; 3. preventie; 4. beheer van publieke taken. De uitvoering van de eerste en de vierde pijler is grotendeels losgemaakt van de overheid. Er is een uitgebreid stelsel van wat wij publieke werkgelegenheid noemen - Karin Groenman vertelt u daar straks meer over - dat zich met deze pijlers bezighoudt. Kleine ambtelijke taskforces besturen dit stelsel van verantwoordelijkheden op afstand. De tweede en derde pijler vormen het hart van de meeste departementen en de lokale overheden. Maar ik ben al weer veel te lang aan het woord. U begrijpt, dit zijn mijn stokpaardjes. U heeft vast vragen?’
Olga Detori uitHongarije: im mogen de Oost-Europese niet bij de Europese Unie?’
‘Jazeker.’Olga Detori van de Democratische Volkspartij Hongarije steekt haar vinger op. ‘Ik vind u w verhaal heel interessant, maar wat ik niet begrijp is waarom u dit model ook min of meer verplicht oplegt aan andere landen van Europa. Landen als Polen, Tsjechië, Slowakije, Slovenië, Hongarije en Bulgarije zitten n u al jaren in de wachtkamer van de Europese Unie. Er moet aan allerlei voorwaarden worden voldaan o m te mogen toetreden, voorwaarden die steeds veranderen, waarna er weer eindeloos onderhandeld moet worden. En toen een paar jaar geleden de grote sprong voorwaarts eindeiijk kon worden gemaakt, kwamen er ineens allerlei milieuvoorwaarden op de proppen. En het was Nederland die daar het felst in was. Dat is toch buitengewoon onredelijk. Nederland heeft haar milieubeleid toch ook kunnen ontwikkelen binnen de welvaart die de Europese Unie haar heeft gebracht? Waarom gunt u Oost-Europese landen niet diezelfde kans?’
Boomkens: ‘U snijdt een gevoelig punt aan, waarover ook in Nederland de nodige discussie is geweest. Maar uw voorstelling van zaken is niet helemaal correct. De aanvullende milieuvoorwaarden zijn niet een Nederlands verzinsel, maar een resultaat van het Verdrag van Oslo uit 2006, waarin de Bondsrepubliek Duitsland, Nederland en de Scandinavische landen afspraken om duidelijke milieueisen op te nemen in de voorwaarden om tot de Europese Unie toe te treden. Dat was niet alleen uit louter ideële motieven voor het milieu, S C F N A R I O
4
-
91
maar werd ook ingegeven door het feit dat de kosten van het milieu in deze landen zijn doorberekend in de producten. Daardoor zijn deze producten vaak duurder in vergelijking met producten uit Oost-Europese landen. Als de markt dus zou openstaan voor uw producten zou zowel ons milieubeleid als onze economie zware klappen krijgen. U begrijpt dat we niet zomaar alles weggooien wat we met veel moeite hebben opgebouwd. Maar ik geef toe dat die stap ertoe bijgedragen heeft dat de eenwording van Europa nog steeds een uiterst moeizaam proces is. Het blijft doormodderen, vooral ook omdat de omslag die in NoordWest-Europa in het begin van deze eeuw is gemaakt, eigenlijk de verschillen binnen de Parlementariër Europese Unie weer heeft vergroot, zeker omdat in het zuiden van Groenman (links) Europa de overheden de teugels steeds wijst leden van de ~verder laten vieren. O n s wordt wel Oost-Europese eens verweten dat wij in Europa voor delegatie op de de muziek uit willen lopen. Dat beluister ik ook een beetje in uw opmerking, werkzaamheden mevrouw Detori. Ik geef toe dat wij van de pleinmeester daar soms wel eens aanleiding toe geop het Buitenhof: ven, maar onze politieke positie in Europa wordt toch vooral gedragen door I de Bondsrepubliek die een vergelijkbare omslag heeft doorgemaakt als Nederland. Maar ik heb Karin al een paar keer op haar horloge zien kijken. Dat betekent dat we door onze tijd heen zijn. Ik ben misschien een beetje te veel aan het woord geweest, dat is een nare gewoonte van me. Maar u komt hier om wat van Nederland aan de weet te komen en ik hoop daar toch een kleine bijdrage aan te hebben geleverd. Ik wens u nog een plezierige dag toe. En als mijn agenda het toelaat, zie ik u vanavond tijdens het diner.’
Even later drentelt het gezelschap in het spoor van Karin Groenman weer door de poort van het Binnenhof Op de plek waar koning Willem I I hoog gezeten op zijn paard waakt over de toegang tot het Binnenho$ gebaart Karin Groenman het gezelschap even te stoppen.
‘Zijn we er allemaal? Goed. U heeft de minister-president zo juist horen praten over publieke moraal en over een aanwezige overheid. Dat is de reden waarom we even dit rondje Binnenhof maken omdat daarmee dat idee iets aanschouwelijker te maken is. Aan de overkant van deze straat ziet u een plein, het Buitenhof, rechts op de hoek van het plein ziet u een klein huisje, een soort kiosk met een informatiebalie. Daarin zetelt de pleinmeester. Zijn taak is om de kwaliteit van het plein te bewaken, mensen informatie te geven, de weg te wijzen. Hij of zij waakt als het ware over het leven op het plein. Dat gebeurt vaak op een leuke manier, de pleinmeester lost problemen vaak met een grapje op. Hij spreekt mensen die zoekend om zich heen staan te kijken aan en voorkomt alleen al door zijn aanwezigheid vandalisme en kattenkwaad. Zo’n pleinmeester is een voorbeeld van wat wij hier publieke werkgelegenheid noemen. Dat betreft zorg- en beheerstaken die niet door de markt geregeld worden, maar voor de kwaliteit en de sfeer van de samenleving van essentieel belang zijn. Het gaat dan om het beheer van de publieke ruimte. Elk groot plein en park kent pleinrespectievelijk parkmeesters, en voor de straten zijn er in alle grotere steden stadswachten. Maar het gaat ook om taken in publieke werkgelegenheid de milieuzorg, de gezondheidszorg en om beheer en onderbetekent permanent houd van de infrastructuur, bijvoorbeeld de wegen. En niet te investeren in de kwaliteit vergeten dat wat voor Nederland heel belangrijk is en een van de samenleving. zwaartepunt vormt van het publieke werkgelegenheidsbeleid: de kustversterking en het dijkonderhoud. Op al die terreinen zijn NV Werkmaatschappijen opgericht die zich over heel Nederland hebben vertakt. De kleinste eenheden bestaan uit zo’n tien personen die op een overzichtelijk territorium werkzaam zijn. Dat kan een buurt zijn, of een stuk weg of dijk. De werkmaatschappijen sluiten contracten af met een groot aantal verschillende opdrachtgevers. Dat kunnen lokale overheden zijn of maatschappelijke organisaties, maar ook bewonersorganisaties of buurtcomités. In dat contract staat nauwkeurig omschreven welk product moet worden geleverd. Bijvoorbeeld bewaking, lichamelijke zorg, onderhoud, milieucontroles, klusbrigades, noem maar op. Het aantal banen in deze sfeer wordt geschat op een kleine 750.000. De werknemers ontvangen allemaal minimaal het minimumloon, waarover geen belasting wordt geheven. Alleen de eventuele toeslagen voor zwaar en onregelmatig werk zijn niet belastingvrij. De eventuele winst van de NV wordt verplicht besteed aan scholing van de werknemers; eventuele verliezen dekt de overheid. Juist omdat het werk vaak zwaar of routinematig is, wordt er gestreefd naar een zo groot mogelijke werkafwisseling. Werknemers moeten makkelijk van de ene werkmaatschappij naar de andere kunnen overstappen. Deelname aan deze werkmaatschappijen is min of meer verplicht. Wie zonder goede argumenten - en aantoonbare ziekte is eigenlijk het enig geldende argument - deelname weigert, verspeelt het recht op een uitkering. De werkmaatschappijen nemen al het werk aan dat te scharen is onder de noemer van de publieke verantwoordelijkheid: het opknappen van publieke ruimte, het bewaken van straten en winkelcomplexen, het onderhoud van groenvoorzieningen, het verwijderen van graffiti. Vooral in de grote steden zijn de werkmaatschappijen sinds een paar jaar ook sterk in de S C E N A R I O
4
-
93
weer o p de markt van de persoonlijke dienstverlening die tot dat moment eigenlijk geheel draaide o p het grijze en zwarte circuit. Door de werkmaatschappijen op deze vorm van bedrijvigheid los te laten, proberen de lokale overheden dit circuit - dat varieert van klussen, kinderopvang aan huis en huishoudelijk werk - te witten.’
Lajos Konrad, onafhankelijk parlementariër in Hongarije, zijn handen diep in zijn zakken gestoken vanwege de ijzige wind die over de Hofvijver striemt, schudt zijn hoofd. ‘Ik moet zeggen’, zo begint hij, ‘dat ik een paar dingen niet begrijp. In de eerste plaats kost dit stelsel handen vol geld - wie betaalt dat? In de tweede plaats doet het mij denken aan de verplichte baantjes die wij tijdens het communistische bewind hadden, omdat het socialisme zogenaamd geen werkloosheid kende. Dat werkte bepaald niet bevorderlijk voor het hooghouden van een publieke moraal. Integendeel, het werkte lamlendigheid in de hand. Waarom zou dat in Nederland zoveel anders zijn?’
Lajos Konrad uit Hongarije: ‘Wie betaalt al diepublieke werkgelegenheid?’
Groenman heeft duidelijk o p deze tegenwerping gerekend, getuige de grijns op haar gezicht: ‘Natuurlijk, een zichtbaar aanwezige overheid die een publieke moraal hooghoudt e n de sociale kwaliteit van het samenleven bewaakt, kost uiteraard geld. De collectieve lasten zijn - in vergelijking met zuidelijker gelegen landen in Europa - relatief hoog in Nederland, ondanks het feit dat werkelijk alle franje er af is. Sinds 2006 worden er geen subsidies meer uitgekeerd die niet rechtstreeks bijdragen aan productiviteitsstijging op een van de gebieden van zorgverantwoordelijkheid van de overheid. Maar het idee dat de overheid al die publieke werkgelegenheid financiert is onjuist. De overheid biedt diensten aan die worden gelcocht door afnemers, en die zijn daarmee goedkoper uit dan voorheen. Wij komen uit een periode waarin al deze taken werden verwaarloosd en overgelaten aan de onverschilligheid van de markt. En dat leverde een hoop verborgen kosten op, die nu pas weer aan het verdwijnen zijn. Bovendien kostten werklozen de samenleving eveneens handenvol geld, en de politiek heeft gekozen om al dat geld in te zetten om de kwaliteit van het samenleven in stand te houden. Als je al die revenuen zou optellen, dan is Nederland voor een beetje meer geld kwalitatief veel beter uit dan landen die dit alles op zijn beloop laten en later de rekening daarvan moeten gaan betalen. Uw tweede vraag is eigenlijk interessanter. U vraagt of mensen dit werk wel gemotiveerd 94
S C E N A R I O
4
blijven doen. Daar zitten twee kanten aan. Ten eerste wordt dit werk gecontroleerd door de managers van de werkmaatschappijen en door de overheid. Als het niet goed is, bijvoorbeeld als de werkhouding lamlendig is, dan vliegen ze er uit. Dat is hard, maar het werkt wel, want wie dan op straat staat, heeft geen inkomen. Maar daarnaast, en dat is een groot verschil met het oude Oost-Europa, wordt er voortdurend gewerkt aan teamgeest, sociale vaardigheden, betrokkenheid en job-rotation. De mensen moeten niet het idee hebben dat ze op een eindbaan zitten, er moet een perspectief zijn om iets anders te gaan doen, of om hogerop te komen. Dat lukt natuurlijk niet bij iedereen. Sommigen vinden een pleinmeesterschap het einde en beheren het plein alsof het hun eigen huis is, anderen doen het een jaar en willen dan wat anders. En dat andere werk kunnen de werkmaatschappijen ze ook bieden. Ik stel voor dat we nu doorlopen langs de Hofvijver, dan kunt u de andere kant zien van het ministerie van Algemene Zaken. Dan lopen we via het Plein weer het Binnenhof op naar het Tweede-Kamergebouw. Op het Plein stoppen we nog even voor het hoofdkantoor van de Stichting Sociale Dienstplicht Nederland, de SSDN.’
Tien minuten later staart het gezelschap naar een kantoorpand op het Plein. Een klein bordje op de gevel vermeldt dat hier de SSDN gevestigd is. Verder is er niets te zien.
Karin Groenman: ‘Het zou natuurlijk aardiger zijn om hier naar binnen te gaan, zodat medewerkers van de SSDN u alle ins en outs van de sociale dienstplicht kunnen vertellen, maar daarvoor ontbreekt helaas de tijd. Daarom vertel ik er hier voor de deur iets over. Nederland is inmiddels internationaal beroemd om zijn sociale dienstplicht, dus onze cursus “Nederland 2015”zou niet compleet zijn zonder dit onderdeel. Sinds 2004 kent Nederland de sociale dienstplicht. Jongeren tussen de 18 en 25 jaar zijn verplicht om ten minste een jaar te werken in de maatschappelijke en culJongeren kunnen met turele dienstverlening. In totaal gaat het om veertig sociale dienstplicht weken sociale dienstplicht, die op verschillende manieren twee jaar toegang tot vervuld mag worden. Men kan kiezen voor een dag per week of in het weekend, of voor een aaneengesloten de universiteit verdienen. periode van een paar maanden. Het hele systeem maakt deel uit van de publieke werkgelegenheid waar we het zojuist over hadden. De werkmaatschappijen zorgen voor de plaatsen waar de jongeren hun dienstplicht kunnen vervullen. De meeste jongeren komen terecht in de ouderenzorg. Daar was in eerste instantie deze nieuwe dienstplicht - na het afschaffen van de militaire dienstplicht eind vorige eeuw - ook voor geïntroduceerd. In het begin van de eeuw was er namelijk een situatie ontstaan van een groot zorgtekort voor de snel in aantal toenemende ouderen. Er waren gewoon te weinig mensen die dat werk wilden doen. Om dat probleem op te lossen, is toen de sociale dienstplicht gecreëerd, waarbij jongeren zich konden laten uitbetalen in een soort wedde, SCENARIO
4
-
95
vergelijkbaar met wat militaire dienstplichtigen vroeger kregen, of in zogenaamde onderwijsvouchers. Die vouchers kunnen worden ingewisseld binnen het hoger onderwijs voor extra cursussen of voor aanzienlijke kortingen op de collegegelden. Met de sociale-dienstplichtvouchers kan een student zich twee jaar toegang tot de universiteit verschaffen - vooral kinderen uit lagere inkomensgroepen maken van deze mogelijkheid gebruik. De uitvoering van de sociale dienstplicht gebeurt door de gemeenten; hier in het hoofdkantoor houdt men het overzicht en verwerkt men de vouchers. Goed, het is vijf voor half elf. Mijn collega’s zitten om half elf voor u klaar in het gebouw van de Eerste Kamer. Zullen we daar naar toe lopen?’
Voor het gebouw van de Eerste Kamer wacht Judith Bos haar Oost-Europese collega’s op. Zij troont de delegatie mee naar een vergaderzaal, waar Paul Abderrahim hen opwacht. Bos en Abderrahim maken beiden deel uit van de 42 leden tellende Rood-Groen-Blauwfractie in de Tweede Kamer. De stemming onder de Oosl-Europese parlementariërs is al wat luchtiger dan in het zaaltje van het ministerie van Algemene Zaken - zo nu en dan klinkt luid gelach.
‘Zullen we beginnen?’ Paul Abderrahim doorbreekt het geroezemoes. ‘We menen dat het vooral van belang is u iets te vertellen over het Nederlandse beleid met betrekking tot het milieu, de ruimtelijke kwaliteit en de infrastructuur. In Nederland vallen deze terreinen sinds 2004 onder één ministerie, en wij, dat wil zeggen Judith Bos en ik, zijn de twee fractiespecialisten van Rood-Groen-Blauw o p dit gebied. We hebben daar drie kaarten opgehan96
C
<: E N
A 11 I O
4
, 1
I
gen die ons verhaal inzichtelijk moeten maken. De eerste kaart kan ons iets vertellen over het water, de tweede kaart zegt iets over het gebruik van de ruimte en de derde kaart gaat over de mobiliteit in Nederland. Ik zal kort het Nederlandse beleid aan de hand van deze kaarten illustreren, waarna Judith een aantal concrete milieumaatregelen met u zal doornemen. Ik begin met het water, vooral ook omdat water een hoofdrol heeft gespeeld in de omslag van het Nederlandse milieubeleid in het jaar 2002. In dat jaar brak er een watercrisis uit die eigenlijk nog steeds doorwerkt. Het grondwater in de provincie Noord-Brabant (Abderrahim cirkelt met zijn vinger over de kaart om de provincie aan te geven) bleek op veel grotere schaal vervuild, en met verstrekkender gevolgen, dan tot dat moment werd aangenomen. De oorzaken waren allang bekend: bodemverontreiniging en overbemesting, waardoor allerlei vervuilende stoffen als nitraat, fosfaat en microverontreinigingen tot in het grondwater doorlekken. Maar verslappend milieubeleid in de jaren negentig van de vorige eeuw had de problemen, onder het mom van economische noodzaak en betaalbaarheid van het milieubeleid, laten verergeren. Feitelijk openbaarden zich in 2002 eigenlijk opnieuw, maar nu voor iedereen voelbaar, de gevolgen van ten minste een halve eeuw nonchalante omgang met de natuur. Dat was voor veel Nederlanders een grote schrok. Het grondwater is van het zogeheten inzijggebied tot het onttrekkingspunt tientallen jaren onderweg - het vervuilde grondwater bracht dus een probleem dat ruim vijftig jaar eerder was begonnen aan de oppervlakte. En aangezien al die jaren daarna de vervuiling bepaald niet minder was geworden, realiseerde iedereen zich dat dit probleem jarenlang in alle hevigheid zou aanhouden. Je kunt het op de kaart ook zien: alle rode punten zijn onttrekkingspunten van water waar de kwaliteit permanent onder de norm valt. Dat zijn er dus nogal wat. Veel grondwater was - en is nog steeds - lange tijd onbruikbaar, althans niet zonder intensieve zuivering. En omdat het tekort vooral tijdens droge zomers niet zonder meer aangevuld kon worden met rivierwater - dat ook nog steeds niet echt schoon is - werd water plotseling een politiek issue van de eerste orde. Duidelijk was dat voortgaande verontreiniging en almaar stijgend watergebruik niet eindeloos door konden gaan. In de sterk vervuilde gebieden werd in 2003, als start van de schoonmaakactie, krachtdadig ingezet op “nul”-belasting van het grondwater, zowel door landbouw, als door industrie en huishoudens. In de nog relatief schone gebieden werden de landbouw zeer vergaande beperkingen opgelegd en ook het onttrekken van grondwater door de industrie werd daar vrijwel geblokkeerd. Voor huishoudelijk gebruik ging de prijs in 2004 fors omhoog om zodoende het gebruik terug te dringen. ’ Abderrahim speurt de gezichten van zijn publiek even af, kennelijk om de aanwezigen in de gelegenheid te stellen om opmerkingen te maken. Als niemand daartoe aanstalten maakt, gaat hij verder: ‘Bij het hoofdstuk water hoort ook het verhaal van de Mimaatsverandering, die inmiddels ook in Oost-Europa haar sporen begint te trekken. De belangrijkste consequentie daarvan heeft - voor de deskundigen onder u - met de verandering van de amplitude van de straalstroom te maken. Daardoor trekken er in de herfst en de winter veel meer
quentie aaiiinerkelijk zijn toegenomen. Deskundigen zijn het erover eens dat deze trend blijveiid is. Nederland is een afvocrland vaii water en voor cen groot deel omringd door zee, dus die verandering tikt hier des te harder aan. De druk op de dijken is groot - cr wordt in dit laiid permaneiit aan dc verbetering van de ciijkei1 gewerkt - en de kusten moeten voortdurend verstevigd worden. Wij zijn hecl tevreden dat sinds de problemen met de hijiia jaarlijks aanzwellende rivieren in Europees verband besloten is om te koincn tot het iiistellen vaii bestuurlijke licliaincii - river basin authori/ies, zoals ze officieel heten - die over de nationale grenzen heen de rivier bchercn en zorgdragen voor de vciligheid. Nederland heeft jaren op dezc overdracht van beMaria Ivanisevic uit Slovenië: voegdhcden aangedrongen, omdat dc Nederlandse rivierendelta stccds vaker met de gevol‘Waarom wordt Rood-Groen-Blauw in gen wcrd geconfronteerd van nalatend milieuNederland niet weggestemd?’ belcid en onvoldoende rivicrbeheer van dc aiidere landen. Sinds deze bestuurlijke licliainen zijn ingesteld, gelden voor elk rivierstroomgebied eenduidige ecologisclic normen en niogcii er geen veranderingen in het rivier-ecosysteem komen zonder toestemming van de rivicrautoritcit. Zeker wat de liijli betreft werkt dat nu al zo’n jaar of tien heel goed; de Rijti-autoriteit in ICol>lenzheeft dc rivier hecl aardig in bedwang. Dat geldt inindcr voor de Maas, omdat dc Fransen zich iiict altijd even veel gelegen laten liggen aan de voorschriften van de Maas-autoriteit iii Maastricht. Fraiiltrijk is, zoals LI ongetwijfeld heeft vernoinen, op milieuterreiii het probleeniland van de Europese Unie. Tot zover liet water en liet Itliinaat. Ben ik tot nu toc te volgen?’
‘Het is goed te volgen, zeker. Maar ik heb wel een vraag, als dat mug?’ Maria lvunisevic, parlementslid voor de Ilernocrutische Unie Slovenie, neemt het woord. ‘Ik heb begrepen dal mensen i n Nederland maar een beperkte hoeveelheid waler mogen gebruiken. 1,eidt dat niet i01 een storm van proiesten? Accepteren mensen dat zomaar? Als wij in Slovenië ook maar iets van een milieumaatregel zouden voorsiellen, i n de vorm van een oj anclere heffing, d a n zotideiz w e ineieen weggestenid worden. W a a r o m worden jullie i n Nederland niei weggestemd?’
Judith Bos gunt I%ul Abderraliini even een adcinpauzc. ‘Ik wil die vraag wel beantwoorden. Ecrst icts over dat zogenaamde watcrrantsocn. Dat hoor jc wel valter als jc in andcre laiidcn 98
S C L N A I< 1 O
4
komt: hé, is het water bij jullie op rantsoen? Het antwoord is nee. Het is typisch zo’n verhaal waarvan er wel meer in Europa de ronde doen, waarin Nederland als een afschrikwekkende milieuboeman wordt afgeschilderd. Nee, het is geen rantsoen. Wij kennen hier de zogeheten basisenergiebehoeftenorm, beter bekend als de water-gas-lichtnorm. Deze norm geldt niet alleen voor watergebruik, maar ook voor aardgas en elektriciteit. Want niet alleen water is schaars, energie in zijn algemeenheid is schaars. Die norm moet je je voorstellen als een dagelijks bepaalde richtlijn voor water- en energiegebruik per aansluiting. En die norm is bepaald niet karig, er valt nog heel luxueus mee te leven. Het idee is heel simpel. Afhankelijk van de weersomstandigheden stelt de computer dagelijks een richtlijn vast van gas-, water- en lichtgebruik per aansluiting, waarbij er uiteraard rekening wordt gehouden met de betreffende locatie en het aantal gebruikers. Die aantallen worden met de computer naar de meters doorgezonden en zijn daar voor de gebruikers onmiddellijk zichtbaar, Als de richtlijnen worden overschreden, geeft de meter een signaal af, meestal een knipperend lampje op een centraal gelegen plaats. De gebruiker kan dat zelf ook weer afzetten. Het principe is nu dat wie vaak en veel de richtlijnen overschrijdt, vervolgens ook exponentieel meer moet betalen. Dit principe blijkt goed te werken: bewust gebruik wordt erdoor bevorderd en verspilling tegengegaan. Mensen gaan hun woonHet GEB toont op de meters ruimte beter isoleren, stellen de thermostaat van de dagelijks de richtlijn voor gas-, watercentrale verwarming zorgvuldiger af, laten de kraan en elektriciteitsgebruik. niet meer nodeloos lopen, schaffen reservoirs aan om water te kunnen hergebruiken, de tuin wordt alleen besproeid als dat nodig is et cetera. Het lijken kleine dingen, maar opgeteld heeft het er wel toe geleid dat het energie- en watergebruik in de laatste jaren per huishouden gemiddeld met tien procent is gedaald. En dat geeft voor een deel al antwoord op de andere vraag: waarom pikken mensen al die restricties? Waarom doen Hollanders iets waar Slovenen niet over prakkizeren? Ik denk dat veel Nederlanders er, door schade en schande wijs geworden, het belang van zien. Dat wordt ook gevoed door de media, die veel aandacht besteden aan het milieu. Bedrijven adverteren met hun milieu-imago, scholen zijn ermee bezig, de zorg voor het milieu is in onze geïndividualiseerde wereld weer iets dat mensen bindt, dat een gemeenschapsgevoel teweegbrengt. In de tweede plaats, en dat is een verschil met Slovenië of Polen, is de welvaart hier zo groot en al zo lang aanwezig dat we niets essentieels missen als we een stapje terug doen. En in de derde plaats is het ook een zaak van doortastende politiek. Wij van Rood-Groen-Blauw zeggen: we moeten het milieu sparen, dit zijn onze voorstellen daartoe en als wij in de regering zitten, voeren we die uit. En dat doen we dus ook. Dat is wat anders dan steeds maar terugschrikken voor de consequenties, voor de opstand der automobilisten als je een heffing op benzine zet. Dat op voorhand al wijken voor alle mogelijke opstanden is iets wat ik in OostEuropa vaak bespeur. En dan spaar je de kool en de geit en gebeurt er niets.’ ‘Zal ik verder gaan?’ Paul Abderrahim kijkt Maria Ivanisevic aan, die met een licht knikje antwoordt. ‘De tweede kaart gaat over de ruimte en het ruimtegebruik. Drie kleuren vallen S C E N A R I O
4
-
99
op. Rood, groen en blauw, niet toevallig ook de kleuren van onze partij. Rood staat voor stedelijk gebied en de donkerblauwe stippen daarbinnen geven aan hoe groot de woningnood is. Dat speelt vooral in de Randstad, waar nu een tekort is van een half miljoen woningen. De derde kleur van deze kaart is groen, en staat voor niet-stedelijke gebieden. De lichtblauwe stippen in het groen betreffen nieuwbouwlocaties. U ziet dat deze vooral buiten de Randstad liggen. U ziet ook dat de donkerblauwe en lichtblauwe stippen elkaar niet helemaal compenseren. Het verschil geeft een indicatie van de huidige woningnood, die zich ook niet zo gemakkelijk iaat oplossen. Het is eigenlijk voortdurend woekeren met de ruimte in dit land. Vooral ais je wat over is van het Groene Hart, hier in het midden van de Randstad, intact wil laten. Het beleid moest daar ook op worden aangepast. Ten eerste gaan we niet meer uit van het zogenaamde recht op wonen vanaf 18 jaar; een paar jaar geleden is dat omhooggebracht naar 21 jaar en de discussie gaat er nu over om dat naar 24 jaar te brengen. Het is niet zo dat jongeren geen eigen woonruimte mogen hebben, maar de vraag is of daar ook voor gebouwd moet worden. Wij vinden dat de prioriteit bij andere woonbehoeften moet liggen, temeer nu jongeren toch steeds langer thuis blijven wonen. Voorts - en dat heeft hier alles mee te malcen - is Nederland in snel tempo de intensieve landbouw aan het afbouwen. Daar weet u van, want de productie verplaatst zich voor een deel naar uw landen. in een dichtbevolkt land als Nederland is intensieve landbouw moeilijk vol te houden. Niet alleen hebben we er eigenlijk de ruimte niet voor, ook is de productie in de huidige Nederlandse omstandigheden niet langer rendabel; de producten zijn veel te duur in vergelijking met andere landen. De vrijkomende landbouwgronden worden voor een deel nieuw stedelijk gebied, ik geloof dat u vanochtend vroeg op weg hier naar toe al even bij zo’n gebied bent uitgestapt. Nederland heeft daarbij een leuze gemaakt voor verWe moeten vooral niet doen antwoord ruimtegebruik, waarbij milieukwaliteit boven natuurkwaliteit gaat. Daarmee is een lange discussie over die alsof Nederland een vrijkomende gronden, en of daar natuurparken van gemaakt rijke natuur heefi. moeten worden, beslecht. Nederland is met uitzondering van de riviergebieden en de kustzone geen land met een rijke natuur en we moeten ook vooral niet doen alsof dat wel zo is door overal natuurparken van te maken. Wat nodig is dat we op een ecologisch verantwoorde manier in dit land kunnen leven.’ ‘En daarmee kom ik op de derde kaart, die de mobiliteitsbewegingen in beeld brengt. Je ziet eigenlijk twee netten over deze kaart gespannen. De rode lijnen zijn de wegen, waarbij de dikte van de lijn staat voor de intensiteit van het weggebruik. Bij deze knopen in de lijn staan nog regelmatig files; we zien vooral in de Randstad en rondom een aantal stedelijke agglomeraties vette rode lijnen en knopen. De zwarte lijnen zijn spoorwegen, waarbij ook de dikte weer wat zegt over de capaciteit van het net. Het beleid is erop gericht om met een enorme capaciteitsuitbreiding van het openbaar vervoer - en dan met name het railvervoer - de automobiliteit zo veel mogelijk terug te dringen. Sinds 20 i 0 werken de Nederlandse Spoorwegen, de Gemeentelijke Vervoersbedrijven, 100
-
S C E N A R I O
4
bij een voorbeeld van wat in hetpartijde streekvervoerders, de groic stadsprovincies in de Randstad, de verschillende programma van Rood-Groen-Blauw wordt Kamers van Ilusoperatie. Dat is het belangrijkste infrastructurele project dat Nederland op dit moment op de politieke agenda heeft staan. Het gaat daarbij vooral om railverbidingen, en dat zijn niet alleen spoorwegen, maar vooral sneltramlijnen, tnetrovcrbindingcn en de metro Randstadrail, daar wordt liet meest in geïnvesteerd. liet streven is - ja, houd LI vast - om dc capaciteit en de intensiteit in tien jaar tijd te verdubbelen en de vervoerssystcinen overal naadloos o p elltaar te laten aansluiten. Wie van Amsterdam naar Rotterdam wil, moet dat vanaf zijn huis tot zijn besteinmilig waar dan ook in Rotterdam in principe biiiiien een uur kunnen doen zonder dat hij crgens langer dan twee minuten heeft inoeten wachten. De totale reistijd binnen de Randstad, inaar eigenlijk binnen heel Nederland, moet met een derdc worden beltort. ilat vergt natuurlijk enorme investeringen. En zoals LI wellicht weet, stijgt liet aantal auto’s in Europa en ook in Nederland nog steeds - ondanks ons restricticvc beleid ten aanzien van het autogebruik. Nederland kent al siiids 2004 het icltcniiigrijdcn, cerder was cr al een spiisvignet voor de randstadwegen ingevoerd. Sinds 2005 is er een stop op verdere uitbreiding van het wegerinct in de Raiidstad: nieuwe wegen worden niet ineer aangelegd, bestaande wegen worden niet meer verbreed, slechts op een paar kiiclpunteii vinden nog wat verbetcringen plaats. Verder zijn grote werkgevers vcrpliclit o m afspraken p r stadsregio te inaken over flexibele werk- cn bedrijfstijden en zijn opciibaar-vervoeraboilllen~eliie~l volletlig aftrekbaar van de bclasting.
I k vernam een paar weken geleden van uw collega’s dat in Oost-Europa het idee leeft dat telewerlteii een oplossing zal zijn voor de enorme automobiliteit. Dat dacht men hier in Nederland zo’n vijftien jaar geledeii ook. Maar helaas, Iiocwel de inceste werknemers inmiddels thuis een computer liebben staan waarinec zij zotider moeite cen online-verbinding kunnen leggen niet hun werk, is de doorbraak naar thuiswerken uitgebleven. De belangrijkste oorzaak is dat binnen liet bedrijfsleven en ook binnen grote overlicidsinstellingen een proces van schaalverltleiiiiiig is opgetreden. Organisaties zijn opgedeeld in kleine eenheden van zo’n acht inenscn - het sociaal-psycliologisch groepsoptimuiii - waarbinnen teamgeest en samenwerking de drijvende krachten vormen. I
JMegatieleider Hrisío Perzev h e f t het verhaal inei zichibare verbazing aangehoord. ‘Waarom moei het autoverkeer toch kosie wal kost worden teruggebracht? Over pakweg iieii jaar k u n je overal in de wereld schone auio’s kopen die niet rnilietívervuilend zijn, daar is iedereen het over eens. Waarom dan nu iedereen die auto uiljagen? ’
Juditli Bos gliii-ilacht.‘Dckomst van de schone auto wordt al twintig jaar aangekondigd en hij is er nog steeds niet. Maar zelfs al zou hij komen, en biniien niet al te lange tijd zal dat inderdaad hct geval zijn, dan iiog vinden wij liet idee dat hier d i t miljoen auto’s zouden rondrijdeii geen prettig vooruitzicht. Dat kost een zee vaii ruimte, dat is logistiek niet tc verwcrltcn. Daii wordt dit land of een grote file o í totaal geasfalteerd. Dat vinden wij gceii aantrekkelijk tocltoiiistbccld. IHet is een illusic oni te denlcii dat de teclinologie voor alle vormen van verspilling wel een oplossing zal vinden. Het probleem zit licm niet in hei gebrek aan technologie, maar in de noodzaak van mensen om samen te Icvcn in een wereld die niet eindeloos Itan worden volgestopt. Mensen inoeten zich weer bewust worden van de kunst van het samenleven. En dat is ook precies, ik maak ineteen maar vaii de gclegciilieid gebruik oin mijn verhaal te beginnen, de essentie van ons miliciibeleid. liet gaat iiict om liet milieu als zodanig, hoe belangrijk dat verdcr ook is. Het gaat om het bewustzijn dat we met zijn allen inoeten
Delegatieleider Hristo Penev: ‘Er komen schone auio’s. Waarom dan nu iedereen de auto uiSagen?’
102
-
C
<:I: N
A i< I O
4
samenleven en dat daar beperkingen uit voortkomen. En dat betekent duidelijkheid: aan ongewenst gedrag hangt een prijs in de vorm van heffingen, en tegelijkertijd worden mensen en bedrijven financieel gestimuleerd tot verantwoord gedrag. Dat is de taak van de overheid en onze milieumaatregelen ademen ook die geest. Ik zal er een paar noemen: - De heffing op C02-uitstoot is de afgelopen jaren drastisch omhoog gegaan. Dat is overigens een Europese trend, waarbij de Noordwest-Europese landen alleen iets vooroplopen. In Nederland komen de opbrengsten terecht in het Nationale Investeringsfonds Schone en Duurzame Technologie (NISDT), waar bedrijven kunnen aankloppen voor milieu-investeringen. De kennis voor deze overschakelingsprocessen komt voort uit het Nationaal Onderzoekprogramma Duurzame Energie, waarin de universiteiten van Wageningen, Twente en Eindhoven onderzoeken hoe duurzame energie rendabel kan worden gemaakt. Het Nationaal Milieu Beleidsplan 6 hanteert als doelstelling dat in 2040 zestig procent van het energiegebruik in Nederland duurzaam moet zijn; in 2015 is dat aandeel overigens nog maar 12,5 procent. - Op producten worden sinds 2005 MBW-tarieven geheven. Het is een illusie om te MBW staat daarbij voor: milieubelastingswaarden. Alle denken dat technologie zwaar milieubelastende diensten en producten vallen onder het hoge tarief van twintig procent, er is een middencategovoor alle vormen van rie van tien procent en een nultarief voor volstrekt nietverspilling wel een milieubelastende diensten en producten. Er is een mogelijkoplossing zai bieden. heid om de afgedragen MBW-betalingen voor een periode van vijf jaar weer terug te krijgen als men investeert in schone producten. Voor de uitvoering hiervan zijn in het hele land de Keuringsdiensten van Waren uitgebreid met milieuexperts. Sinds 2004 heten deze diensten Instellingen voor Milieu- en Gezondheidskeuringen. - Sinds 2004 is er sprake van een verplicht retourheffingsysteem voor alle goederen die niet biologisch afbreekbaar zijn. Dat heeft tot grootschalige inlevercentra geleid op de industrieterreinen bij de grote steden, met in het kielzog daarvan een snel groeiende recyclingsindustrie. Het is maar een greep uit een heel uitgebreid pakket van maatregelen waar we nu zo’n twaalf jaar mee bezig zijn en waarvan we langzaam maar zeker resultaten gaan zien. Nederland behoort op milieuterrein met de Bondsrepubliek tot de absolute top in Europa en dat heeft ook grote economische voordelen. Milieutechnologie in de meest ruime zin van het woord is een expertise waar niet alleen in Nederland grote behoefte aan bestaat. Nederlandse milieuexperts reizen de hele wereld rond, zeker nu ook in Azië na de recente grote milieutragedies aldaar het belang van het milieu niet langer kan worden ontkend. Zowel op het gebied van normstellingen voor milieubelasting en schone productietechnologieën als gedragsbeïnvloeding van burgers zijn Nederlandse bedrijven en wetenschappers tegenwoordig overal in de wereld veel gevraagd. Ik begrijp dat het allemaal een beetje veel is waarmee we u nu overvallen. De grondgedachten en uitgangspunten staan echter uitgebreid omschreven in de Engelstalige brochure die u straks meekrijgt. Karin begint achterin de zaal naar me te zwaaien, ik denk dat het tijd wordt voor de lunch. Aan tafel kunnen we zeker nog doorpraten. Ik hoop dat u wat van ons 3
S C E N A R I O
4
-
103
Oost-Europese delegatie wordt op weg naar Rotterdam rondgeleid door het Groene Hart.
heeft opgestolten en ik wens dag toe:
II
verder nog ceii Iecrï~iiiic
Het is iets over half een als Itamervoorzitter Weetinan gaat staan. Hij tikt evcii op zijn ltopjc en alle bliltlteii vaii zijn taíclgcnotcn zijn op Iicrn gericht. ‘Collega’s, LI bent natuurlijk al vele inalcn welltom geheten, maar ik wil dat iianicns alle Ncderlaiidse parlciiientariërs nog maar een keer doen. Wij zijn opgetogen over de toeiieinendc belaiigstclling voor ons land van de zijde van de Oost-lkopese deinocraticëii. Op mijn bureau liggen al wecr vier verzoelten voor nieuwe delegaties die hier de komende inaanden zullen Itoineii. Dat is een goede zaak, want cr gaan te veel vcrhalcii over Nederland die niet kloppen met de feiten. En alleen dit soort bezoeken lcan de onjuiste beeldvorming corrigeren. Bovendicn niencn wc dat de Nederlandse ervariiigen de inoeite vaii lict vertellen en overdragen waard zijn. U heeft daarover ongetwijfeld uitvoerig college gekregen van onze ininister-president, die dat ook veel beter ltaii dan ik. I k zal dat dus niet nog eens overdoen. Ik wil daar allccn nog aan toevoegen dat ik hoop dat als u morgen wecr naar uw vadcrlaiid tcrugreist, dat LI dan het gevoel hebt dat een land niet inacliteloos hoeft te staan tcgciiover de ecoiioinische oiitwiltlteliiigeii en de permanente schaalvergroting van dc wcreld. Elk land Itaii kiezen, sterker: elk land moet kiezen. Kiezen voor kwaliteit, Itiexeii voor leefbaarheid, kiezen voor saineii-leven. Ijat is lict motto van Nederland en inisschien, vanaf inorgen, ook een beetje uw motto. IIt weiis u vanmiddag veel plezier in de iiotterdamsc haven, die mals u weet niet langer de grootste, inaar wcl de sclio»iiste haven van de wcreld is. Ik hcb boveiidien begrepen dat LI op weg iiaar Rotterdam nog door het Groene Hart zult rijden, LI zult daar zien dat we oiidaiilts een enorme verstcdelijlting van de Raiidstad cr toch in geslaagd zijn om ccii groot stuk groen Iaiidschap te behouden. I k wens LI nog eeii leerzamc reis verder cti voor nu: sinaltelijlt eten.’ 104
-
S C li N A I< I O
‘1
Karin Groenman komt ’s avonds uitgeput thuis. Zo’n hele dag Engels praten is slopend, vooral ais je tijdens lict diner ook nog cen tafelgenoot naast jc treft als de l’ooise Irena Minkiewitz, die je dc oren van liet hoofd kletst. Zc ploft op de bank en klikt de tv d a n . In beeld vcrschijnt tot haar verrassing het hoofd van Iiristo Penev, de delegaiicleidcr. Dat is waar ook, die moest eerder weg vanwcge cen interview in een actLialiteitenprograinma. Zc gaat er goed voor zitten. Het interview is duidelijk al cven bezig.
Interviewer: U ben1 eigenlijk erg somber over Nederland? Penev: Nou ja somber, als ik hier al die polilici de hele dag tegen ons hoor zeggen hoe belangrijk hel is dat ze dit doen en dat ze dut doen, als ik ze hoor praten over publieke moraal, over samen-leven, dan hoor ik weer de regenten van de Bulgaarse Communistische Partij van dertig, veertig jaar geleden pralen. Die hadden het ook over de goede zaak, over de gemeenschap. i-iet is dezelfde taal. lnferviewer: Maar dat is loch onvergelijkbaar, die i.aul van de communistische dictators ging samen met een praktijk van onderdrukking, van inperking van vrijheid, van angst. Dut soort zaken heefi u hier toclz niet aangelrojëiz? Penev: Daar heeft u gelijk in natuurlijk. En misschien kan ik het niet goed uitleggen, misschien leef ik na 1989 met de illusie dat in een dernocralie de burgers in vrijheid voor liet goede kiezen, dat ze vanuit zichzelf begrijpen dat ze het milieu niet naar de knopperi moeten helpen, dat ze met elkaar rekening houden. En dar verdraagt zich moeilijk met het idee dat de overheid al die verantwoordelijkheid overneemi en mensen gaal dwingeri o m het juiste te doen. ik geloof’niel dat zo’n overheid een lang leveli beschoren is. Ja, hei gaat goed zolang grote groepen overtuigd zijn van de ernsi van de problemen en vinden dat de overheid er wat aan moet doen. Maar als dieproblemen minder worden, dan zilten ze nog wei me( die alom aanwezige overheid en daar halen ze in de stembus dan een dikke streep door. Ik gee/Rooii-Groen-Ulauw nog tien jaar en dan zit die partij gewoon in de oppositiebanken. Interviewer: Dank u wel voor dit gesprek.
Karin Groenman klikt de televisic mctecn uit. Zc vloekt hardop. ‘Godverdomine, niaaki cr in zijn eigen land een puiiizooi van cii komt ons hier dc les lezen. Daar bei1 je dan de hclc dag vrieiidelijk en aardig voor geweest!’
Karin Groenman: !arben j e dan de hele dag aardig voor geweest.’
b C I:
N
A I{ 1 O
4
-
105
De scenario’s in tien punten
Scenario 1 FORT EUROPA, stelling Nederland 1. Fort Europa mobiliseert In alle windstreken zijn nieuwe mogendheden economisch in opmars. China, Indonesië, India en Brazilië ontwikkelen zich tot nieuwe tijgers, die werkgelegenheid wegkapen. De productie van industriële en agrarische bulkgoederen is grotendeels door Oost-Europa overgenomen. De economische groei stagneert. Alleen Brussel kan leiding geven aan een gezamenlijke economische mobilisatie. Brussel stuurt krachtig op alle gebieden die in economisch opzicht van belang zijn. Het europarlement heeft veel wetgevende bevoegdheden overgenomen. ‘Fort Europa’ moet nu allereerst aan zijn eigen belang denken. De OostEuropese landen mogen verdragen sluiten maar geen lid worden. 2. Den Haag blijft een belangrijke machtsfactor
Hoewel veel beleidsvormende taken door Brussel zijn overgenomen, en de uitvoering grotendeels is gedecentraliseerd, blijft Den Haag een machtsfactor van belang. De landelijke overheid heeft veel invloed op de beleidsuitvoering en de controle daarop. Deze controle is zeer intensief en heeft een nieuwe tak van overheidsbureaucratie opgeleverd: de kwintaire sector. Het rijk houdt het beheer van de civiele infrastructuur en de behartiging van vitale ordenings-, handhavings- en onderhoudstaken in eigen hand. 3. De overheid herovert haar aanzien Het dienen van de publieke zaak als bestuurder of ambtenaar wordt weer meer een ‘roeping’. Ambtelijke deugden als nauwgezetheid, onpartijdigheid, onkreukbaarheid en betrouwbaarheid worden weer volop beleden. Er is veel aandacht voor openbare verantwoordelijkheidstoedeling en moraliteit, met duidelijke sancties op de achtergrond. In de praktijk is de nagestreefde cultuuromslag nog lang niet voltooid: regelmatig duiken berichten op over corruptieaffaires.
4.Pragmatisme: de laatste ideologie Ideologieën worden gewantrouwd; wie zich over de lange termijn bekommert, wordt al gauw voor doemdenker uitgemaakt. Het mislukken van de twintigste-eeuwse ideologieën heeft van de weeromstuit een superpragmatisch ethos voortgebracht. What works? is nu het devies. Dat kan ook betekenen dat de overheid strak ingrijpt. Veel taken laten zich uitstekend privatiseren, dereguleren en decentraliseren, maar in andere gevallen is juist het omgelceerde vereist. 5. Problemen niet oplossen maar beheersbaar maken De gedachte dat sociale problemen kunnen worden opgelost, wordt als naïef beschouwd. Haalbaar is dat zij beheersbaar worden gemaakt. Veel problemen worden afgeschoven op anderen of op toekomstige generaties. De liberalisering van de lonen heeft een duale ar108
-
S C E N A R I O ’ S
I N
T I E N
P U N T E N
beidsmarkt gebaard en grote tegenstellingen tussen arm en rijk doen ontstaan. Werklozen en arbeidsongeschikten krijgen het Europees sociaal minimum van vijfhonderd gulden, en moeten verder zelf maar zien hoe ze het redden. 6. Het Groene Hart hapert De mainport-ontwikkeling en de verstedelijking zetten krachtig door. De Rotterdamse haven heeft zich tot ver in de Voordelta uitgebreid en Schiphol beslaat het hele noordelijk deel van de Haarlemmermeer. Het westelijk deel van het Groene Hart is sterk verstedelijkt. Alleen in het centraal en oostelijk deel resten nog wat groene zones.
1 ~
I I
~
1 I
1
7. Meer maatregelen, meer verkeer Meer dan ooit verdient Nederland zijn brood als distributieland. Het rijk drukt grootschalige transportelementen als de Betuwelijn zonder veel mitsen en maren door via de Kaderwet nationale interventie. Milieueffectrapportages zijn alleen nog vereist als het om gevaarlijke stoffen gaat. Brussel heeft op hoofdwegen geautomatiseerde tolheffing ingevoerd. De tariefstelling wordt nauwkeurig afgestemd op de gewenste beleidsdoelen. Dit alles kan niet voorkomen dat de groei van het vrachtverkeer doorgaat. Een Europees vrachtwegennet moet nu verlichting brengen in de verkeerschaos. 8. Industriële successen in de landbouw Behalve de transportsector past ook de landbouw zich met succes aan nieuwe ontwikkelingen en mogelijkheden aan. Steeds meer agrarische activiteiten vinden op industriële wijze plaats in gesloten systemen. Winstgevend blijven vooral de teelten waarbij Nederland zijn voorsprong op agro-industrieel en agri-tech gebied kan benutten.
9. Milieuproblemen: oplossingen zijn te duur Ook voor milieuproblemen geldt dat zij beheersbaar moeten worden gemaakt; in veel gevallen zijn oplossingen te duur. Intussen blijven wereldwijd de bedreigingen van overbevolking, milieuvervuiling, energie-, zoetwater- en voedseluitputting toenemen. De laatste jaren groeit het besef dat zulke bedreigingen alleen door internationale regelgeving en effectieve handhaving beheersbaar kunnen worden gemaakt. Ook hierdoor wordt de rol van internationale organisaties als de Europese Unie en de VN versterkt. 1O. Meer internationale inmenging
Door de blijvend hoge werkloosheid kan Fort Europa zich geen verdere toestroom van laaggeschoolde immigranten permitteren. Rond en over Europa is een elektronisch net gespannen, dat snelle identificatie van illegale immigranten mogelijk maakt. Europa bemoeit zich in toenemende mate met de landen waar asielzoekers vandaan komen. Sommige worden onder druk gezet om onder auspiciën van EU en VN economische inmenging en detachering van buitenlandse specialisten op sleutelposten te accepteren.
S C E N A R I O ' S
I N
T I E N
P U N T E N
-
109
Scenario 2 DE WILDE KUST i . Voortgaande individualisering Overal in de wereld rukt de individualisering verder op. Het Westen, en zeker Nederland, heeft daarbij een voorsprong op het Verre Oosten, waar de individualisering pas laat op gang kwam en nu in moordend tempo verloopt. Ook de Aziatische landen maken nu kennis met calculerende belangenbehartiging en afkalvende verantwoordelijkheid. Zij scoren een groei van nul à één procent per jaar, tegen Nederland twee à drie procent.
2. Een watervlugge wereld Nederland is een caleidoscopische samenleving geworden. Individuen en instanties gaan in allerlei - vaak tijdelijke - verbanden met elkaar om. Identiteit is een korrelig begrip geworden. In deze watervlugge wereld hebben economische projecten een korte levenscyclus. In alle opzichten is de mobiliteit hoog. Het is normaal dat mensen verhuizen om hun werk te volgen. Er zijn kansen voor bliksemcarrières, zowel omhoog als omlaag. De sociale organisatie is regionaal, de economie bij uitstek internationaal georiënteerd. Wie over een talent beschikt, heeft de wereld als markt. Nederland is een Wilde Kust, waar net als in het Wilde Westen iedere denkbare frontier wordt verkend. 3. Alles is te koop Nederland is een markt waar alles en iedereen te koop is. De calculerende burger, de calculerende organisatie en de calculerende overheid krijgen er ruim baan. Alles kan, maar waar het mis gaat moet ieder voor zichzelf zorgen. Bijverschijnselen als armoede en milieuverontreiniging worden op de koop toe genomen. Wie het niet bevalt, moet er zelf maar wat aan doen. Sociale kosten worden op grote schaal afgewenteld op anderen en op toekomstige generaties. Door de vrije markt zijn de loonkosten aan de onderkant sterk verlaagd, waardoor nauwelijks meer structurele werkloosheid bestaat, maar de arbeidsmarkt toont een sterk gefragmenteerd beeld. Grote delen van de Randstad zijn verpauperd. Wie er woont, doet zijn best om hogerop te komen of legt zich bij de toestand neer. Drugs zijn gelegaliseerd. Van de sociale wetgeving rest niet veel meer dan een uitgeklede AOW en een minimum uitkering waarvan de hoogte door iedere regio zelf wordt vastgesteld.
4.Nederland een bestuurlijke natuurtuin De meeste overheidstaken zijn gedecentraliseerd of overgeheveld naar economische en sociale organisaties. Bestuurlijk Nederland is een wirwar van elkaar overlappende verbanden, die steeds minder loyaliteit tonen tegenover de Nederlandse staat. In Den Haag zetelt nog wel een regering, maar die houdt zich voornamelijk bezig met het vaststellen van procedures voor convenanten tussen maatschappelijke en economische partijen. Deze procedures zijn vaak niet waterdicht; daardoor verloopt een groot deel van de besluitvorming via de rechter. Daarnaast heeft de rechter het druk met rechtzoekende burgers. 110
-
S C E N A R I O ’ S I N
T I E N P U N T E N
5. Infrastructuur geprivatiseerd Het bezit en beheer van infrastructuur is grotendeels geprivatiseerd. Het hoofdwegennet wordt beheerd door regionale vervoersautoriteiten en commerciële eigenaars. Overal is rekeningrijden ingevoerd; iedere exploitant bepaalt zelf zijn tarieven. Het onderhoud en beheer van internationale waterwegen en rivierdijken is overgegaan naar internationale rivierautoriteiten in samenwerking met de aangrenzende waterschappen.
6. Overheid en bedrijfsleven: de grens vervaagt
De grens tussen de ambtelijke en de particuliere sector vervaagt. Overheidsinstanties besteden niet alleen uitvoerende taken uit aan particuliere bureaus, maar ook de beleidsvoorbereiding en delen van de beleidsvorming. Ook op politiegebied worden steeds meer taken verricht door particuliere beveiligingsdiensten. Corruptie is wijdverbreid en wordt nauwelijks meer ais zodanig beschouwd. I I I
7. Het eurogevoel blijft uit De Europese Unie heeft zich naar het oosten uitgebreid en is daarbij uiteengevallen in drie snelheden: Noordwest, Zuid en Oost. De drie deel-Europa’s hebben veel macht op economisch gebied, maar het lukt niet om bij de Europeanen een eurogevoel aan te kweken. Europa is geen nieuwe identiteit maar een economische realiteit. 8. Kennisintensieve export
Nederland heeft dankzij de vrije markt zijn technologische voorsprong kunnen uitbouwen. Een groot deel van de export bestaat uit technologie en kennisintensieve producten. Nederland loopt voorop in transportlogistiek, maar ook in de biotechnologische teelt van medische en cosmetische stoffen. Een deel van de landbouw is ‘footloose’ geworden, een ander deel is overgeschakeld op extensieve, meer ambachtelijke productie, die inspeelt op de toenemende vraag naar verse, natuurlijke producten.
l
9. Ruimtelijk wordt Nederland eentonig De diversiteit van het landschap neemt af. De ruimtelijke ordening is doorgedecentraliseerd naar de gemeenten. Daardoor worden geen grotere gebieden meer gereserveerd voor bepaald gebruik. De grens tussen stad en platteland vervaagt. 10. Milieupreventie? Zelf voor zorgen Het milieu staat er slecht voor, althans naar de maatstaven van eind vorige eeuw. Ook na de ingebruikname van de Betuwelijn blijft het vrachtverkeer toenemen. Goederen moeten ‘just in time’ worden aangeleverd en de kosten van wegtransport zijn laag. Milieubeleid richt zich niet meer op preventie - daar moet iedereen zelf voor zorgen - maar op het beheersen van calamiteiten. Preventieve maatregelen worden alleen genomen waar belanghebbenden meebetalen, zoals in natuurgebieden en luxe woonmilieus. Wel doen bedrijven hun best om milieuvriendelijk over te komen; consumentenorganisaties zijn daar zeer gevoelig voor. In alle opzichten zijn consumenten zeer veeleisend en kwaliteitsbewust.
S C E N A R I O ’ S
I N
‘ r i ~ h :P U N T E N
-
111
Scenario 3 KIEZEN EN DELEN 1. De politieke macht kent geen centrum meer Nederland is het centrum van de macht kwijt; Den I_-ag vertoeft niet meer aan de top van de politieke hiërarchie. Bestuurlijke decentralisatie, technologische innovaties en individualisering van burgers hebben de macht transparant gemaakt. Macht is niet meer eenduidig te lokaliseren. In deze samenleving is het maatschappelijk middenveld permanent in balbezit. De nationale overheid is rigoureus afgeslankt, gemeenten en stadsprovincies vormen de bestuurlijke basis van het land. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten en Stadsprovincies is belangrijker dan de Tweede Kamer. De klassieke overheid, die alles zelf aanpakt, bestaat niet meer; wat geprivatiseerd kan worden, is geprivatiseerd.
2. Leiderschap is vooral moreel leiderschap Politici zijn niet meer voortdurend in de weer met wetten en regels. Politiek draait vooral om de moraal, de moraal van goed en kwaad, gezond en ongezond, milieubelastend en milieubevorderend. Ambtenaren zijn vooral bemiddelaars, informatiemakelaars, procesaanjagers. De burgers erkennen de overheid vooral als een preventieve en honorerende instantie. Smalend wordt wei gesproken over de Postbus 51-overheid.
3. De druk van het milieu is zichtbaar Elk uur sterft er in de wereld een groeiend aantal mensen ten gevolge van de milieuvervuiling. De media doen uitvoerig verslag van schokkende milieutragedies die zich elders in de wereld afspelen. Nederland is gealarmeerd geraakt door een microstoffencrisis: de opstapelende effecten van microverontreinigingen in mens en dier veroorzaakten wezenlijke gezondheidsrisico’s. Voor grote groepen burgers zijn milieuoverwegingen geïntegreerd in het dagelijkse bestaan. Daardoor is het milieu-imago van bedrijven en instellingen een economische factor van formaat geworden. 4. Welvaart bereikt verzadigingspunt Het werkwoord ‘hebben’ verliest het van het werkwoord ‘zijn’, Dit is - in het oude Westen de eeuw van het postmaterialisme. Er is een ongekende honger naar het natuurlijke, het oorspronkelijke en het gezonde; bewust omgaan met het milieu is voor een grote groep mensen een kwestie van geweten. Sommigen spreken zelfs van een moderne religie met als nieuwe drie-eenheid: duurzaamheid, gezondheid en natuurlijkheid. In deze samenleving vermijden steeds meer burgers milieubelastend, asociaal, ongezond en tegennatuurlijk gedrag uit welbegrepen eigenbelang. Cultuursociologen spreken wel over het reveil der zorgzaamheid - zorgzaamheid voor jezelf, voor je naasten en voor het milieu.
5 . Keuze voor kennisintensieve technologie
Europa blijft overeind in de spectaculair doorgroeiende wereldeconomie. De Europese Unie 112
-
S C E N A R I O ’ S
I N
T I E N
P U N T E N
heeft haar grenzen naar het oosten uitgebreid, maar dat is de interne coördinatie niet ten goede gekomen. Binnen een woelig Europa ontwikkelt Nederland zich meer en meer als een zuivere dienstverleningseconomie. De gerichte investering in hoogwaardige kennis van het Nederlandse bedrijfsleven in samenwerking met de universiteiten betaalt zich ruimschoots terug. Het bedrijfsleven investeert enorme bedragen in de technologische infrastructuur; Nederland loopt voorop op de digitale snelweg. Nederlandse technologische kennisintensieve producten, vooral op het terrein van duurzame energie en milieutechnologie, zijn veelgevraagd. Zeker nu ook in de booming economieën in Azië en Latijns Amerika het besef doorbreekt dat milieubeleid op termijn een geduchte economische factor zal worden. 6. Nederland is infrastructureel af Economische ontwikkelingen in Oost-Europa en de omschakeling naar schone duurzame energie in Duitsland verminderen steeds meer het belang van Rotterdam en Schiphol als toonaangevende Europese mainports. Rotterdam raakt zijn leidende positie kwijt, de Betuwelijn is niet rendabel, Schiphol heeft aan vijf landingsbanen meer dan voldoende. Deze ontwikkeling leidt tot een terughoudendheid tegenover grote infrastructurele projecten. Wat er is, wordt beheerd, maar er worden geen grote projecten meer gepland. Milieuverzet van burgers zou dat ook onmogelijk maken. Het Groene Hart is onaantastbaar en het bestaande wegennet wordt toereilcend geacht. 7. Files zijn een non-item
Files bestaan nog steeds, maar vooral omdat het autopark blijft groeien. Files zijn alleen minder voorspelbaar geworden, de spitsfiles zijn door telewerken en flexibele werktijden bij overheid en bedrijfsleven opgeheven. Sinds het jaarcongres van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en Stadsprovincies in 2008 is duidelijk dat gemeentelijke autoriteiten zich niet meer verantwoordelijk voelen voor files. Burgers hebben genoeg mogelijkheden om dit probleem te vermijden. 8. Telewerken zorgt voor trek naar platteland Locaties voor nieuwbouw zijn eigenlijk alleen nog maar te vinden in het oosten van het land; in de stedelijke gebieden kan alleen nog maar in de hoogte gebouwd worden. Goed geoutilleerde dorpen zijn zeer in trek de chaos en drukte van de Randstad wordt ontvlucht, terwijl het telewerken voorkomt dat men op het platteland in een sociaal en maatschappelijk isolement terechtkomt. De wereld mag dan met de dag groter worden, je kunt hem in je huiskamer zeer goed overzien. 9. Basisinkomen legt dunne vloer voor bestaanszekerheid Bij een sterk geïndividualiseerde samenleving past geen overheid die burgers volledige bestaanszekerheid garandeert. In deze wereld biedt sociale zekerheid nog maar een heel dunne vloer onder het bestaan, waar in geen geval van rond te komen is. Ongeschoolde arbeid is betaalbaar omdat het weer goedkoop is. Migratie en illegaliteit zorgen voor getto- en onderklassevorming. Er is sprake van een sterke segmentering in de arbeidsmarkt: aan de top staan de high-tech-, kennisintensieve banen, onderaan staat de low-tech-, ongeschoolde arS C E N A R I O ' S
I N
T I E N
P U N T E N
-
113
beid, Het minimumloon is opgeheven; goedkope arbeidskrachten kunnen aan de slag in de beheers-, onderhouds-, beveiligings- en zorgsector. Er is aan de bovenkant een grote behoefte aan deeltijdbanen en aan de onderkant een noodzaak om meerdere baantjes te nemen. 10. Het zorgnetwerk is de hoeksteen van de samenleving De samenleving bestaat uit menselijke netwerken, die opener en toegankelijker zijn naarmate ze verder afstaan van het netwerk waarin de burgers hun intimiteit organiseren. Dat laatste doen burgers meer en meer in zorgnetwerken: overzichtelijke sociale verbanden waarin gemiddeld tussen de zeven en tien volwassenen uit meerdere generaties plus een aantal kinderen hun levens aan elkaar hebben geschakeld. Het zorgnetwerk is de hoeksteen van deze samenleving aan het worden. Aan de onderkant van de samenleving is een dergelijke samenscholing van volwassenen en kinderen in een zorgnetwerk een noodzaak om te overleven; voor het meer welgestelde deel van de bevolking is het zorgnetwerk een bewuste keuze. in de snelle en immens grote wereld zoeken mensen een sociaal houvast, een overzichtelijke thuishaven. Zorgnetwerken zijn kleine gemeenschapjes in een wereld die geen gemeenschappelijkheid meer kent.
Scenario 4 BIG MOTHER 1. Vrijheid in gebondenheid
De keuzevrijheid van de sterk geïndividualiseerde burgers is groot. In principe mag alles, maar wel binnen de grenzen die de overheid aangeeft. Wie de grenzen overschrijdt, krijgt daarvoor de rekening gepresenteerd. De vrijheid van burgers in deze samenleving is vrijheid in gebondenheid. 2. De overheid doet het (weer) Er bestaat nationale consensus over het feit dat een aantal terreinen niet gestuurd moet worden door de wetten van de markt. Op die terreinen moet de nationale overheid haar verantwoordelijkheid nemen en toonaangevend en directief zijn. Duidelijk is dat de (politieke) generaals in Den Haag zitten en dat de officieren en de soldaten op afstand zijn geplaatst en doeltreffend worden aangestuurd en gecontroleerd worden. Lagere overheden in Nederland zijn in principe autonoom, zij het dat zij wel gebonden zijn aan de raamplannen en taakstellingen van de nationale overheid. Voor de gemeenten geldt hetzelfde als voor de burgers: vrijheid in gebondenheid.
3. Dwingend milieubeleid
De overheid voert een zeer dwingend milieubeleid, met duidelijke normen en hoge boetes bij overtredingen. De acceptatie van dat beleid is groot, burgers beseffen dat er dreigingen
114
-
S C E N A R I O ’ S
I N
T I E N
P U N T E N
zijn die de macht van hun individuele bestaan te boven gaan. De media berichten vrijwel dagelijks over milieutragedies in de wereld. Ook in Nederland steken milieucrises steeds vaker de kop op. Sinds de eeuwwisseling is duidelijk geworden dat het grondwater op een groot aantal plekken in Nederland ernstig is vervuild door de jarenlange bodemverontreiniging veroorzaakt door bestrijdingsmiddelen, overbemesting en het doorlekken van giftige afvalstoffen. Water is een schaars goed geworden.
4.Publieke werkgelegenheid als de beste sociale zekerheid De door de overheid hoog gehouden publieke moraal uit zich ook in een over heel Nederland vertakt stelsel van publieke werkgelegenheid. De overheid staat via een groot aantal werkmaatschappijen garant voor driekwart miljoen banen op het terrein van milieuzorg, veiligheidszorg, beheer van publieke ruimten, gebouwen en voorzieningen. Deze arbeidsplaatsgarantie vormt de kern van de sociale zekerheid; alleen degenen die volgens objectieve criteria niet inzetbaar zijn voor werk, krijgen een minimumuitkering. 5 . Blijvende druk op kust en dijken Noordwest-Europa wordt in herfst en winter al een aantal jaren geteisterd door zware depressies die over het gebied trekken. Deskundigen zijn het erover eens dat deze trend vooralsnog zal aanhouden. Het lijkt vast te staan dat het broeikaseffect heeft geleid tot een verandering van de stromingen van de hogesnelheidswinden, die boven NoordWest-Europa lagedrukgebieden aanzuigen. Dat betekent in het najaar zowel een forse toename van de neerslag als van de stormfrequentie. De druk op de Nederlandse kust en op de dijken is daardoor voortdurend hoog. Dijkonderhoud en kustversterking zijn daarom permanent noodzakelijk. Deze twee overheidstaken vormen een zwaartepunt van het publieke werkgelegenheidsbeleid.
streekvervoerders en NS heeft definitief de oorlog verklaard aan de automobiliteit. Het mammoetproject Rail-2 1-plus is het enige grote infrastructurele project dat op de politieke agenda staat en moet voorzien in een wijdvertakt railstelsel door heel Nederland. Dat blijft
S C E N A R I O ' S
I N
T I E N
P U N T E N
-
115
drijfsleven in het leven te roepen. Milieutechnologie in de meest brede zin van het woord is het meest succesvolle exportproduct van Nederland, zeker richting Azië waar na de vier gouden economische decennia steeds meer oog komt voor de kwaliteit van het milieu. Tegelijkertijd is de distributiefunctie van Nederland uitgedund. De prognoses van Rotterdam en Schiphol van twintig jaar geleden bleken in de loop van het vorige decennium veel te optimistisch. De concurrentie van een groeiend aantal mainports in Europa zorgde ervoor dat de distributiekoek zich als het ware over Europa verdeelde. Dat betekende voor Schiphol en Rotterdam sinds de eeuwwisseling een pas op de plaats. 8.De ruimte knelt Demografische ontwikkelingen (groeiende bevolking, meer alleenstaanden, gequoteerde migratie) zorgen ervoor dat de druk op de ruimte groot is. De woningnood is aanzienlijk, vooral in de Randstad, en de congestie op de wegen blijft aanzienlijk, vooral omdat het wegennet niet verder wordt uitgebreid en Rail-21-plus nog niet is gerealiseerd. Er wordt buiten de Randstad woonruimte gewonnen door de intensieve landbouw in snel tempo af te bouwen. 9. Milieukwaliteit gaat boven natuurbehoud Nederland heeft een keuze gemaakt voor verantwoord ruimtegebruik, waarbij milieukwaliteit boven natuurbehoud gaat. Nederland is met uitzondering van de riviergebieden en de kustzone geen land met een rijke natuur en het uitgangspunt is dat we vooral niet moeten doen alsof dat wel zo is door overal natuurparken aan te leggen. De eerste prioriteit is dat er o p een ecologisch verantwoorde manier in dit land geleefd en gewoond kan worden.
10. Wachtkamer Europese Unie blijft vol Europa is verdeeld: NoordWest-Europa vormt onder leiding van Duitsland een blok van sterke nationale en milieugerichte staten, terwijl ZuidWest-Europa amerikaniseert. De coördinatie is zoek. Eigenlijk is er alleen op het terrein van milieu sprake van een zich langzaam ontwikkelend beleid, hoewel het gevoel van urgentie volgens Nederland, Duitsland en de Scandinavische landen nog steeds te gering is. De Oost-Europese democratieën zitten nog steeds in de wachtkamer van de Europese Unie.
116
-
S C E N A I I I O ' S
I N
I I E N
P U N T E N
Deel I11
De praktijk
De praktijk It is in playing and only in playing that a child or adult can be creative. (O.W Winnicott). Scenario’s leveren vaak tegenstrijdige reacties op. De vier scenario’s uit dit boek vormen daar geen uitzondering op. Zo voelden de meeste Iiijkswaterstaters zich niet thuis in de wereld zoals het tweede scenario deze schetst (‘dit is natuurlijk niks’, ‘ikke, ikke, ikke, opzij, opzij, opzij’), maar in bijna dezelfde adem noemden zij dit scenario wel het scenario dat momenteel de trend aangeeft. Het derde scenario viel zo o p het eerste gezicht meer in de smaak, maar bij nadere beschouwing vond men dit toekomstbeeld toch een beetje te veel ‘new age’ en stuitte men op grote problemen om een manier van omgang te vinden met deze versplinterde maatschappij. Na lezing van scenario vier riep een enkele Rijkswaterstater verheugd ‘fijn o m weer ambtenaar te zijn’, o m zich vervolgens direct af te vragen of het wel zo fijn was o m in deze wereld te leven (‘centraal gestuurd geluk, nee dank U’).
Velen kunnen bovendien de neiging moeilijk onderdrukken om, ondanks de onaangename trekken die alle vier scenario’s vertonen, voor een van de toekomstbeelden een voorkeur uit te spreken. Die neiging is begrijpelijk, maar kiezen is juist net niet de bedoeling. De scenariomethode, het is goed o m dat in het begin van dit hoofdstuk nog eens nadrukkelijk te herhalen, is een leerinstrument. De methode gaat niet over een wenselijke of minder wenselijke toekomst, maar levert vooral inzicht in mogelijke ontwikkelingen. Door er mee te werken 118
-
D E
P R A K T I J K
ontwikkelt een team (een organisatie, een dienst, een afdeling) zo veel mogelijk opties voor de toekomst. Gebruikers laten de mogelijke toekomsten op zich inwerken zodat ze er niet door kunnen worden overvallen. In dit slothoofdstuk gaan we in op die praktische kant van het werken met scenario’s. Hoe kom je aan scenario’s, kun je ze zelf bouwen, hoe k u n je ze gebruiken, waar moet je o p letten? Waarbij - wellicht ten overvloede - moet worden opgemerkt dat dit boek geen handleiding pretendeert te zijn voor scenariomethodieken bij willekeurig welke organisatie. De scenarioaanpak is niet te beschrijven als een exacte methode, waarvoor eenduidige recepten zijn uit te schrijven. Wat dit hoofdstuk wel beoogt, is de lezer warm te maken voor de scenarioaanpak en hemlhaar van wat eerste tips en aandachtspunten voorzien. Geen achternamiddag Iemand die gefascineerd is geraakt door de scenarioaanpak en denkt dat daar in de eigen werksituatie wat mee gedaan kan worden, zal zich al snel de vraag stellen: hoe komt mijn organisatie aan scenario’s? Kunnen we bestaand materiaal gebruiken, zoals de scenario’s uit dit boek? Of moeten we zelf scenario’s bouwen? Aan die vragen dient echter nog een vraag vooraf te gaan. Dat is de vraag: voor welke strategische problemen, voor welke onzekerheden dient de scenarioaanpak een ondersteunend middel te zijn? Zicht o p de aard van de onzekerheden waar een organisatie mee worstelt, is noodzakelijk voor het beantwoorden van de vraag of men van bestaand materiaal gebruik wil maken, of dat men zelf scenario’s gaat maken. Maar goed, stel dat het laatste het geval is. Het behoeft hier geen betoog dat het bouwen van goede scenario’s geen klus is die
even op een achternamiddag kan worden geklaard. Scenario’s bouwen is een arbeidsintensief proces dat binnen elke organisatie voortrekkers, een initiatiefgroep of projectteam nodig heeft; creatieve mensen die het proces sturen, die het steeds weer vooruit helpen en die resultaten vastleggen. Bovendien is belangrijk dat de inspanningen in verhouding blijven met de aard van de problemen en de schaal van de organisatie. Een kleine bewonersorganisatie is vermoedelijk veel beter af met een paar goed opgezette workshops onder deskundige leiding. Een grote organisatie kan er meer in stoppen. Iedere organisatie kan de techniek aanpassen aan de aard van de eigen problematiek. Van te voren moet duidelijk zijn wat de organisatie wil: wil men beleid formuleren, de organisatiecultuur verbeteren, strategische helderheid creëren, een organisatie flexibeler en meer omgevingsbewust maken? Elke aparte doelstelling vraagt om eigen accenten in de manier waarop met de scenario’s gewerkt gaat worden. Het bouwen Laten we ervan uitgaan dat duidelijk is waar een organisatie naar op zoek is, waar haar strategische vragen liggen. We gaan er bovendien vanuit dat er een projectteam om de tafel zit die scenario’s wil gaan bouwen. Wat moet de groep doen? Welke stappen zijn nodig om tot scenario’s te komen? De eerste stap is dat men de toekomst in haar volle breedte voor het voetlicht moet zien te halen. Een veel gebruikte methode daarvoor is het stellen van de orakelvraag aan de deelnemers: als je een orakel, iemand die echt in de toekomst kan kijken, zou kunnen raadplegen, welke vragen zou je dan stellen? Wat zou je per se willen weten? Dat levert - al associërend - een reeks
van vragen op, waar men nu geen antwoord op heeft. De bedoeling is om gezamenlijk in kaart te brengen welke toekomstige ontwikkelingen in de omgeving van de organisatie van belang zullen zijn. Niet alle ontwikkelingen zijn uiteraard even relevant. Een aantal (bijvoorbeeld demografische ontwikkelingen) is redelijk voorspelbaar en met die ontwikkelingen zal een organisatie in ieder geval rekening moeten houden, andere mogelijke ontwikkelingen kunnen alle kanten op, sommige daarvan hebben een grote invloed en andere vermoedelijk maar een marginale. Waar scenariobouwers greep op moeten zien te krijgen, zijn die ontwikkelingen in de wijde omgeving van de organisatie die zonder veel twijfel van grote invloed zullen zijn, maar die tegelijkertijd in hoge mate onzeker zijn. Als daar een redelijk overzicht van bestaat, kan de eerste stap volgen om de scenario’s in te vullen. Een veel gebruikte methode daarvoor is het werken met een assenstelsel.’ De bouwers gaan op zoek naar twee hoofddimensies, die in de vorm van haaks op elkaar staande assen vier kwadranten creëren. Voor de vier scenario’s in dit boek is dit keuzeproces kort beschreven in deel I . Om niet in herhaling te treden verwijzen we hier naar die beschrijvingen. Het bepalen van het assenstelsel is een belangrijke stap, want de vier werelden die door de kwadranten van het assenstelsel in de steigers worden gezet, moeten wel prikkelend zijn, associaties oproepen en nieuwe reacties van de organisatie noodzakelijk maken. Het assenstelsel moet de voorwaarden creëren voor voorstellingen van de toekomst die tot de verbeelding spreken. Daarom is het aan te bevelen om uit te testen of de gekozen hoofddimensies ook dat resultaat hebben. I>E
P R A K T I J K
-
119
Als door middel van het assenstelsel d e fundamenten van vier denkbare werelden zijn gelegd, kan met de invulling ervan worden begonnen. Elk kwadrant wordt nu afgewerkt, eerst door er zoveel mogelijk associaties en opmerkingen van de bouwers in te stoppen, vervolgens door daar consistentie in aan te brengen en er iangzamerhand een geheel van te maken door aannemelijk te maken hoe die toekomst tot stand is gekomen. Dat kan heel ambitieus en omvattend, maar ook speels en verhalend. Waar men voor kiest is van veel factoren afhankelijk, zoals het aanwezige schrijftalent, de doelstellingen, de financiële iniddelen, de manier waarop men de scenario’s wil gaan gebruiken, et cetera. Van belang is in ieder geval de voorstellingen zo concreet mogelijk te presenteren, een schets van het leven van burgers over twintig jaar is interessanter dan een abstracte verzameling sociologische typeringen. Het scenariobouwen is hierboven bijna terloops beschreven. In werkelijkheid is het proces natuurlijk minder eenvoudig en verloopt het niet zo vloeiend. Grote organisaties, zoals Rijkswaterstaat, doen minstens een half jaar over het bouwen van de ccenario’s en laten het proces ondersteunen door aparte studies die speciaal voor het bouwproces worden verricht. Kleinere organisaties die zich deze luxe niet kunnen permitteren, bewlindelen daarom een kortere weg. Hoe het ook zij, na al deze stappen ontstaat er iets dat op scenario’s gaat lijken. Dergelijke scenario’s zijn bruikbaar als ze in grote lijnen de volgende eigenschappen hebben: de scenario’s dagen bestaande denkpatronen uit en raken emoties; de scenario’s zijn consistent en herkenbaar, de ontwikkelingen die er een hoofdrol in spelen kunnen in het heden al ge120
-
D E
I ’ R A K ’ I I I K
*
signaleerd worden; de scenario’s geven zicht op de dynamiek van gebeurtenissen; de scenario’s zijn relevant voor de groep of organisatie waarvoor ze ontwikkeld zijn; de scenario’s wekken mentale verbeelding op, ze creëren ruimte voor spel en experiment.
Het gebruik De meeste mensen komen niet als bouwers, maar als gebruikers met scenario’s in aanraking. De scenario’s die zij voorgelegd krijgen zijn door anderen ontwikkeld en aan hen wordt gevraagd zich deze toekomstwerelden eigen te maken. Zij gaan de scenario’s gebruiken om er iets van te leren. Daarbij geldt voor het leren van volwassenen eigenlijk hetzelfde als voor het leren van kinderen: mensen leren het best als ze zich de kennis spelenderwijs eigen kunnen maken. Wat ook van alle leeftijden is, is dat spelen of vrijelijk fantaseren een veilige omgeving veronderstelt. Een omgeving waarin je niet gehinderd wordt door de bedreigingen en beslommeringen van het hier en nu. In een notendop is dat de psychologie van het werken met toekomstscenario’s. Ze halen mensen weg uit de bedreigingen van alledag en nemen de gebruikers mee naar de veilige omgeving van een verre toekomst, waar ze over hun dagelijkse beperkingen heen kunnen stappen en met hun fantasie en hun creativiteit kunnen spelen. Dat is precies waar toekomstscenario’s toe willen verleiden; ze willen mensen in een optimale leersituatie brengen. Hoe gaat dat werken met scenario’s nu in de praktijk? Een organisatie kan niet zomaar de wereld van de scenario’s binnenstappen en er on-
gericht maar wat mee gaan doen. Hier geldt de wijsheid: bezint eer gij begint. De organisatie die o p reis gaat naar de toekomst moet, met andere woorden, haar huiswerk hebben gedaan. Ze moet weten waar ze naar op zoek gaat. Waar wil men een antwoord o p hebben? Wat is de strategische vraag van de gebruikers? Een groep die met scenario’s aan de slag gaat, begint altijd met één scenario. De gebruikers proberen zich in te leven in de wereld die het scenario hen voorschotelt. Dat is de eerste stap: de wereld eigen maken. Hoe ziet die wereld er uit? Welke associaties heb je ermee? O m deze stap te vergemakkelijken kun je die vragen zo concreet maken dat ze slechts met de nodige verbeeldingskracht zijn te beantwoorden. Bijvoorbeeld: stel je een complete dag voor in dit scenario. Of maak de inhoudsopgave van een editie van d e Haagse Post in het jaar 2015. Ook het maken van tekeningen kan hier zeer functioneel zijn, waarbij het niet gaat o m de kwaliteit van de tekening, maar o m tekeningen als medium o m beelden en ervaringen uit te wisselen. Van belang is hier o m het spelelement zoveel mogelijk te benadrukken. Deze fase moet vooral niet analytisch en rationeel zijn. Analytisch denken en rationeel handelen zijn doorgaans juist de houdingen waarmee hier-en-nu-vragen worden beantwoord en van die referentiekaders moet juist afstand worden genomen. Mensen reageren in deze eerste fase aanvankelijk vaak met een afwijzing van de gepresenteerde scenario’s: ‘Zo zal het niet gaan.’ ‘Dit is onwaarschijnlijk.’ ‘Dit kan echt niet.’ Die neiging is moeilijk te onderdrukken, maar de scenariomethodiek kan pas succesvol zijn als d e gebruikers over die drempel heen kunnen stappen. Wie weigert
zich in de wereld te verplaatsen, weigert eigenlijk o m afstand te nemen van het hieren-nu en blokkeert dus de mogelijkheid o m een situatie te creëren waarin nieuwe inzichten kunnen worden opgedaan. Na de eerste stap waarin de gebruikers zich de toekomst eigen maken, volgt de stap waarin gekeken wordt of er uit al die individuele associaties een gezamenlijk inzicht valt te distilleren. Wat zijn de patronen, de structuren, de grote eigenschappen van deze wereld? Nadat de groep eerst in de volle breedte heeft gewerkt, begint nu het ordenen. Er zijn allerlei methoden o m zo’n proces op gang te helpen. Veel gebruikt is de hexagonmethode of de verwante metaplanmethode. Losse opmerkingen over wat nu de structurele kenmerken zijn van dit scenario worden op een (magnetisch) kaartje gezet, die op een groot bord worden bevestigd, waar de losse kaartjes aan elkaar gekoppeld kunnen worden, zodat er clusters ontstaan. Wat-te-doen-opties Nadat men zich eerst de wereld eigen heeft gemaakt en er vervolgens een grove structuur in heeft aangebracht, keren de gebruikers langzaam maar zeker terug naar de realiteit van hun eigen organisatie. Eerst stellen ze zich de vraag: welke signalen in het heden wijzen op ontwikkelingen die in dit scenario doorbreken? Of: wat zijn vanuit het perspectief van de organisatie de uitdagingen van dit scenario?Vervolgens gaan ze na wat er in dit scenario veranderd is in het werkveld. Hoe staat hun organisatie ervoor in deze wereld? De gebruikers komen nu echt dicht bij huis en ze keren terug naar hun centrale strategische vraag. Wat is daarvan geworden in dit scenario? Is het nog wel een probleem D E
P R A K T I J K
-
121
of moet het opnieuw geformuleerd worden? Wat zou er moeten gebeuren als dit de echte wereld is? Die vraag levert doorgaans een aantal verschillende opties op, antwoorden o p d e concrete wat-te-doenvraag. Laten we een voorbeeld noemen uit d e praktijk van Rijkswaterstaat. Een aantal regionale directies had zich voorafgaand aan het werken met scenario's de vraag gesteld: wat betekent nu de komst van stadsprovincies - als ze komen - voor de regionale directies? Wat verandert er in dat geval in de bestuurlijke verhoudingen tussen rijk, provincie, gemeenten en waterschappen? Moeten de regionale directies met hun organisatorische vorm meegaan in deze bestuurlijke herindeling? Vervolgens hebben de teams een paar scenario's ongeveer volgens het hierboven beschreven procédé doorlopen. Elke scenariobehandeling resulteerde in een aantal watte-doen-opties. Toen al die opties o p een rijtje stonden werd duidelijk dat de eerste zorg van deze directies niet is om zich voortdurend organisatorisch aan te passen aan nieuwe bestuurlijke omgevingen, maar dat het meer gewenst is de organisatiestructuur te enten o p de schaal van de infrastructuur die de dienst moet beheren. Met andere woorden: het ligt eerder voor de hand om één dienst verantwoordelijk te maken voor bijvoorbeeld de rivier de Maas of voor een samenhangend geheel van rijkswegen, dan het beheer van die onderdelen van de infrastruct u u r voortdurend te herverkavelen over nieuwe bestuurlijke organisaties. Daarnaast werd duidelijk dat gegeven de onzekerheid op dit terrein het van levensbelang is om de interne bedrijfsvoering van de diensten optimaal op orde te hebben.
Op elk moment moet voor welk bestuur dan ook precies helder gemaakt kunnen worden wat de kosten zijn van de door deze Rijkswaterstaat-diensten geleverde producten. Wie een helder en inzichtelijk product aanbiedt, kan dat in elke bestuurlijke omgeving kwijt, zo constateerden de gebruikers ten slotte eensgezind. Waarbij wel werd aangetekend dat de ontwikkelingen binnen het openbaar bestuur het wèl noodzakelijk maken o m de thans bestaande overlegvormen aan de nieuwe omstandigheden aan te passen. Dit voorbeeld laat zien dat gebruikers verschillende scenario's moeten doorlopen. Niet altijd zullen ze aan vier scenario's toekomen, maar in ieder geval moeten ze met meer dan één scenario aan de slag. De bedoeling is, zoals het stadsprovincie-voorbeeld laat zien, o m de uit de verschillende werelden naar voren gekomen opties en uitdagingen met elkaar te vergelijken en de vraag hardop te stellen wat de betrokken organisatie er nu van kan leren. Vaak is dat snel zichtbaar en zijn er opties die in alle werelden zinvol zijn. De kans is groot dat die opties het ook in de nabije toekomst goed zullen doen. Er zijn ook opties die alleen in bepaalde scenario's opkomen. Dat maakt deze opties niet minder van belang; zij wijzen op zwakke signalen die nu nog vaak subtiel zijn en niet echt zichtbaar, maar waarvan het niet ondenkbaar is dat ze in de toekomst aan kracht winnen. Het gaat o m zaken die in deze tijd bijvoorbeeld wei eens opduiken in een wetenschapsbijlage van een krant, maar die in de toekomst grote gevolgen kunnen hebben. Zo zou de schaarste van drinkwater, die bijvoorbeeld in het derde en vierde scenario in dit boek terloops aan de orde komen,
ertoe kunnen leiden dat we veel zuiniger moeten zijn met het grondwater. Voor Rijkswaterstaat zou dat kunnen betekenen dat alle wegen riolering moeten krijgen omdat het verkeer momenteel een van de grootste vervuilers is van het grondwater. Wat nu nog een verre mogelijkheid is, kan binnen twintig jaar een alarmerende situatie zijn die om een investering van miljarden vraagt. En dan is het goed dat er in de organisatie al over is nagedacht. Dat er een zekere gevoeligheid voor bestaat en dat dus nu al waar mogelijk met een goed afwateringssysteem van rijkswegen wordt begonnen. Daarmee is het verhaal over het werken met scenario’s nog niet af. De scenarioaanpak kan nog worden aangevuld met een methodiek om te komen tot een gemeenschappelijke visie. Het ontwikkelen van een visie gaat net een stap verder dan het zoeken naar wat-te-doen-opties. Omdat het in een scenariocyclus voortdurend gaat om onzekerheden, investeert zo’n proces als vanzelf in de behoefte naar iets waar de betrokkenen wèl van opaan kunnen. Wat de organisatie ‘gegeven de omstandigheden’ moet doen is één, maar iets anders is wat de betrokkenen zelf willen, waar ze met hun werk gemeenschappelijk voor staan, wat hun visie is. In de praktijk van Rijkswaterstaat blijkt dat veel teams de behoefte hebben om zo’n visie te ontwikkelen. Scenario’s leveren daarbij het gereedschap om de toekomst die je overkomt te verkennen, het werken aan visievorming is een stap die erop gericht is om de toekomst die je wilt creëren te verkennen. Dat vereist weer een andere methodische aanpak, die we hier alleen even kunnen aanstippen, omdat een uitvoerige beschrijving van visievormingsprocessen
buiten het bestek van dit scenarioboek valt. De geïnteresseerde lezer zal wat dit betreft via de literatuurlijst zijn weg moeten vinden. Geen haarlemmerolie Het zal duidelijk zijn dat het werken met scenario’s een intensieve operatie is die de nodige voorbereiding vergt, die grote delen van de organisatie in beweging brengt en die goed moet verlopen. Een mislukte scenariocyclus krijgt niet snel een herkansing, daarom moet het dus meteen goed en inspirerend zijn. Juist om die reden is het belangrijk om de voorwaarden voor een geslaagde scenariocyclus goed te bewaken. Eerder hebben we al gewezen op de noodzaak van aparte voortrekkers of een projectteam, dat het tot zijn taak rekent om van de cyclus een succes te maken. Voorts is het van belang om de voorbereidingstijd ruim te nemen en de gebruikers weg te halen uit hun dagelijkse werkpraktijk. Ais het enigszins mogelijk is, moet men ten slotte gebruik maken van deskundigen van buiten, die het werken met scenario’s inclusief het daarbij horend groepsproces in goede banen kunnen leiden. Juist bij organisatorische leerprocessen geldt dat vreemde ogen dwingen. Het werken met scenario’s is in ieder geval geen haarlemmerolie voor acute problemen en organisatorische storingen. Scenariotechnieken lossen geen langlopende meningsverschillen op, ze kunnen geen ruzies bezweren, niet tussen mensen en niet tussen teams. Ze bieden geen uitweg als de subsidie over een half jaar ophoudt. Wel is de scenarioaanpak bruikbaar voor een organisatie die zich op termijn de vraag wil stellen of ze zonder subsidies kan overleven. Een scenariocyclus levert dus geen praktische oplossingen, maar bereidt een D E
P R A K T I J K
-
123
organisatie beter voor op de onzekerheden van de toekomst. De aanpak maakt opties en nieuwe uitdagingen zichtbaar die zonder de scenario-exercitie nooit zo in beeld zouden komen. Een organisatie die zich blootgeeft aan een scenariocyclus doet meer ontdekkingen. Er wordt niet alleen aan de toekomst gebouwd, ook aan een gezamenlijk denkkader. Het bestaande referentiekader, zowel van de organisatie als van individuen, wordt getoetst en op zijn waarde onderzocht. Zaken die impliciet bleven of onduidelijk waren, komen scherp in beeld, of blijken plotsklaps juist een sta-in-de-weg om de uitdagingen van de verschillende toeltomsten aan te gaan. Niet minder belangrijk is dat men collega’s ineens op een andere manier leert kennen, vergadertijgers blijken bij nader inzien grote fantasten, tobbers blijken te beschikken over humoristische vergezichten. Dat is een onvermijdelijk en aangenaam bijproduct van een scenariocyclus; bijna ongemerkt sluipen humor en creativiteit de organisatie binnen. Al die effecten zijn investeringen in het lerend vermogen van een organisatie. Voor veel organisaties is leren geen vanzelfsprekendheid. De dagelijkse routine, de druk op de werknemers, de eindeloze klussenlijst en de stapels werk vormen even zovele obstakels voor de creativiteit van de medewerkers en het lerend vermogen van een organisatie. Steeds vaker blijkt dat een probleem, omdat deze zelfde haastige tijd juist een adequaat aanpassingsvermogen vraagt o m in te spelen op de voortdurend wijzigende omstandigheden. Werken met scenario’s kan die paradox tussen ‘niet kunnen, maar wel moeten veranderen’ spelenderwijs verzachten. 124
-
I>F
I ’ R A K T I I K
1 Er zijn ook andere methoden o m scenario’s te bouwen. Men kan op basis van de gesignaleerde ontwilckelingen cen aantal gebeiirtenissen verzinnen en die vcrvolgens zodanig uitsorteren dat er twee of drie samenhangende verhalen ontstaan. Een andere methode is om uit tc gaan van de dilemma’s van een organisatie en deze als uitgangspunt nemen voor verschillende werelden. %ie verder de literatuurlijst.
Literatuuroverzicht
Schwartz, P.G., The art of the long view; planning for an uncertain future. Doubleday Currency, New York, 1991.
Internet http://www. hotwired.com/wired/scenarios http://www.gbn.org/ http://www.sri.com/sric/technology-managemen tlscenarios. html
Schwartz, P.G., ‘Composing a plot for your scenario: in: Planning Review, jrg. 20, nr. 3, 1992, pp. 4-9.
Algemeen Geurts, J,, Omkijken naar de toekomst; lange
Special Toekomstscenario’s, in: Bedrzjfskurzde, jrg. 67, 1995, nr. 2, pp. 11-53.
Samsom, Alphen aan de Rijn, 1993.
Vijverberg, A. M.M. e.a., Toekomstverkenn ing in organisaties. Open Universiteit, Heerlen, 1993.
Geus, A. de, ‘Planning as learning’, in: Harvard Business Review, jrg. 66, nr 2, 1988, pp. 70-74.
Wack, P., ‘Scenarios uncharted waters ahead’, in: Harvard Business review, jrg.63, nr. 5, 1985, pp. 72-79.
Jansen Schoonhoven, P. en E Roshar, ‘Wat een toekomstverkenning succesvol maakt’, in: Beleidsanalyse, nr. 4, 1989, pp. 31-38.
Macro-economie Berg, P. van den, ‘Nederland in drievoud’, in: Economische en Statistische Berichten, 19 augustus 1992, pp. 793-797.
termijn verkenningen in beleidsexercities.
KPMG, Crisisbeheersing; omgaan met het onvoorziene, het onbeketzde en het onbeminde. Den Haag, KPMG, 1992. Leemhuis, J.P., ‘Using scenarios to develop strategies’, in: Long Range Planning, jrg. 18, nr. 2, 1985, pp. 30-37. Rood, R., en Th. Postma, ‘Leren met scenario’s?’, in: Bedrijfikunde, jrg. 67, 1995, nr. 2, pp. 45-53. Schoemaker, P. en C. van der Weijden, ‘Integrating scenarios in strategic planning at Royal Dutch Shell’, in: Planning Review, jrg. 20, nr. 3, 1992, pp. 41-46. Schoemaker, P., ‘How tot link strategic vision on to core capabilities’,in: Sloan management review, herfst 1992.
Centraal Planning Bureau, Scanning the f u ture. A long-term scenario study of the world economy 1990-2015. Sdu, Den Haag, 1992. Centraal Planbureau, Nederland in drievoud. Een scenariostudie van de Nederlandse economie 1990-2015. Sdu, Den Haag, 1992. Bedrijfsleven Heijderi, C.A.J.M. van der, ‘Toekomstdenken met scenario’s - lessen uit 25 jaar praktische ervaring bij Shell’, in: Bedrijfskunde, jrg. 67, 1995, nr. 2, pp. 20-29. Rijksoverheid Schwarz, P.G., A. de Rooij en P. Struik, ‘Leren van de toekomst - Rijkswaterstaat werkt met scenarioplanning’, in: Bedrijfskunde, jrg. 67, 1995, nr. 2, pp. 30-37. I. I T E K A T U U R O V E I< 2 I C H ?‘
-
125
Schwarz, P.G., ‘De strategie van Rijkswaterstaat’, in: Bestuurskunde, 1993, nr. 1, pp. 3441. Rotterdam Rotterdam 2045 - visies op de toekomst van stad, haven en regio. Uitgave van de manifestatie Rotterdam 50 jaar - 50 jaar toekomst. Gemeente Rotterdam, 1995. ûntwiltltelingsbedrijf Rotterdam, Vier scenario’s: Geketend - Wereldwijd - Ontkoppeld - Getalenteerd. Naar een economische visie voor de Rotterdamse regio. Ontwiltltelingsbedrijf Rotterdam 1996. Ruimtelijke ordening Verbaan, A.A., ‘Het gebruik van scenario’s in de ruimtelijke ordening’, in: Bedrijfskunde, jrg. 67, 1995, nr. 2, pp. 38-44. Milieu & energiegebruik Kahane, A., ‘Scenarios for energy: sustainable world vs global mercantilism’, in: Longe Range Planning, jrg. 25, iir. 4, 1992, pp. 3846. Instituut voor Milieuvraagstukken VU Amsterdam, KBMG Milieu Den Haag, IMSA Amsterdam, Centrum voor Energiebesparing en schone technologie Delft. Duurzame economische ontwikkeling scenario’s voor Nederland in 2030. Den Haag, Ministerie van VROM, 1996. Gezondheidszorg Borghuis-Lub, T, M. de Bruine, R. Lapré, Gezondheidszorg geordend; een kwartet scenario’s; scenariorapport opgesteld in opdracht van de Stichting Toekomstscenario’s Gezondheidszorg. Houten, Bohn Stafleu van Loghum, 1995.
Zentner, R.D., en B. Gelb, ‘Scenarios: a planning tool for health care organizations’, in: Hospital and health services administration, jrg. 36,nr. 2, 1991,pp. 211-222. Welzijn Steenbergen, B. van, ‘De toekomst zal ons een zorg zijn: welzijnsscenario’s voor de jaren negentig’, in: R. Hortulanus (red.), Contouren van een nieuw lokaal welzijnsbeleid. een discussie over vernieuwing. ’s-Gravenhage, VUGA, 1993, pp. 77-87. Justitie Themanummer: scenario’s voor justitie, in: lustitiële verkenningen, jrg. 20, nr. 8, WODC/ Gouda Quint, Den Haag/Arnhem. (Met ondermeer beschouwingen over: misdaad en straf, criminaliteit, het gevangeniswezen, het asielbeleid, het drugsbeleid.)
Uit de fondslijst van het Instituut voor Publiek en Politiek Stormen en stromen: 2015 op video
De vier toekomstbeelden van 2015 die in dit boek worden gepresenteerd, zijn ook in beweging gezet. Onder de titel Stormen en stromen heeft het Instituut voor Publiek en Politiek in samenwerking met de Stichting AGORA Europa vier gefilmde toekomstvisies op het jaar 2015 uitgebracht. De vier scenario’s in dit boek, geschreven door Jos van der Lans en Herman Vuijsje, vormen daarbij het uitgangspunt, maar de makers Anna Spohr en Jeanine Luxembourg hebben hun eigen spoor gevolgd. Het resultaat is een viertal filmische aanvullingen en interpretaties van de scenario’s, ieder met een eigen karakter. De vier korte films - ieder tien minuten - onderscheiden zich in vorm en benadering van de scenario’s in dit boek maar ook van elkaar. Ze zijn los van de teksten te gebruiken, maar vooral geschikt voor groepen die met één of meer van de geschreven scenario’s werken. De gefilmde interpretaties bieden een andere invalshoek op dezelfde problematiek en het bekijken ervan kan een goede stimulans vormen om de discussie op gang te brengen. Stormen en stromen deel ì tot en met 4 is uitgebracht op een videocassette, die verkrijgbaar is bij het Instituut voor Publiek en Politiek , Prinsengracht 911-915, 1017 KD Amsterdam, telefoon 020 521 76 00. De prijs is f75,-.
Gids voor politieke partijen (Eddy M. Habben Jansen, Lilian Stolwijk en Gerrit Voerman, red.) ca. 192 pagina’s, ca. f 24,90, 1996, ISBN 90 6473 312 O. Voor wie op zoek is naar het e-mail-adres van de PvdA, de partijvoorzitter van de SGP of de jongerenorganisatie van het CDA biedt de Gids voor politieke partijen uitkomst. Een onmisbaar naslagwerk voor iedereen die contacten heeft of wil hebben met politieke partijen. De gids is een gezamenlijke uitgave van het Instituut voor Publiek en Politiek en het Documentatiecent r u m Nederlandse Politieke Partijen (DNPP) te Groningen. De inspraak voorbij. Ervaringen van burgers en lokale bestuurders met nieuwe vormen van overleg (Lex Veldboer) ca. 100 pagina’s, ca. f 29,50,. ISBN 90 6473 308 2. Bestuurlijke vernieuwing is al enige jaren de noemer waaronder de lokale overheid probeert bruggen te slaan tussen publiek en politiek. Steeds meer gemeenten raadplegen via onderzoeken de meningen van burgers. Daarnaast wordt in een aantal plaatsen geëxperimenteerd met nieuwe ontmoetingsvormen voor inspraak en overleg. Welke projecten zijn succesvol of veelbelovend gebleken? Welke problemen moesten worden overwonnen? In dit boek worden acht recente projecten bekeken die tot doel hebben burgers bij lokale besluitvorming of beleid te betrekken.
V E R D E K
L E Z E N
-
127
De autcurs
Scenario’s zijn in. Steeds meer grote organisaties maken er gebruik van om zich beter voor te bereiden op onzekerheden die de toekomst in petto heeft. Moderne scenario’s zijn niet langer een voorspellingvan de toekomst, maar ze bieden de lezer meerdere voorstellingen van de toekomst. Het zijn gedramatiseerde toekomstbeelden die de organisatie alert moeten houden en verstarring tegen moeten gaan. Scenario’s bieden organisaties een methodiek om te leren. Ieder organisatorisch verband - of dat nu groot of klein is, efficiënt of bureaucratisch, met vrijwilligers of professionals of beiden werkt - kan er zijn voordeel mee doen. Juist die grote bruikbaarheid is voor Rijkswaterstaat, waar al vijf jaar met scenario’s wordt gewerkt, en het Instituut voor Publiek en Politiek de doorslaggevende reden geweest om met deze uitgave een groter publiek een kijkje in de scenariokeuken te gunnen. Het kloppende hart van dit boek wordt gevormd door vier omgevingsscenario’s, die in opdracht van Rijkswaterstaat zijn geschreven door de journalisten Jos van der Lans en Herrnan Vuijsje. Deze scenario’s geven ieder voor zich een totaal andere kijk op een mogelijke toekomst. Ze bieden de lezer vier levendige theatervoorstellingen van het jaar 2015. Hoe mensen in een organisatie met dergelijke scenario’s aan het werk kunnen wordt door Ruud Stevers en Peter Struik in twee begeleidende hoofdstukken uit de doeken gedaan. Kompas in kwadranten wil de lezer een kennismaking met de scenariomethodiek bieden, in de overtuiging dat de methodiek ook in de sfeer van het openbaar bestuur en maatschappelijke organisaties haar vruchten af kan werpen. Het is echter geen handboek. Een dergelijk receptenboek zou strijdig zijn met wat juist de aantrekkingskracht van de scenariomethodiek vormt; zij die er mee aan de slag gaan, moeten hun verbeelding en fantasie de vrije loop kunnen laten. ISBN 90-6473-31 7-1
Ir s’